De afschaffing van omstreden Amerikaanse invoerheffingen en de terugbetaling van deze geïnde heffingen aan het Nederlandse bedrijfsleven |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Ewout Irrgang (SP) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Washington schrapt omstreden heffingen»1, waarin de afspraak tussen de Amerikaanse regering en de Europese Unie over het stoppen van de omstreden methode om invoerheffingen op staal en andere producten te berekenen wordt belicht? Wat zijn de concrete gevolgen van deze afspraak voor het Nederlandse bedrijfsleven?
De Nederlandse regering is verheugd dat dit langlopende handelsconflict tussen de EU en de VS eindelijk is opgelost. Door het toepassen van «zeroing» betaalden Nederlandse bedrijven te hoge antidumpingheffingen in de VS. Zonder «zeroing» zullen die heffingen een stuk lager zijn en in sommige gevallen zelfs helemaal verdwijnen. Daarmee wordt de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven op de Amerikaanse markt verbeterd.
Indien de EU en de VS niet tot een akkoord waren gekomen had de EU alleen nog kunnen overgaan tot retaliatie (strafheffingen op de invoer van geselecteerde producten uit de VS). De ervaring leert dat dit soort maatregelen niet alleen Amerikaanse bedrijven treft; Europese importeurs moeten de heffingen betalen en Europese consumenten betalen meer voor Amerikaanse producten in de winkel, terwijl ze part noch deel hebben aan het geschil. De door «zeroing» getroffen Europese bedrijven zouden bovendien niets hebben aan retaliatie.
Op welke manier heeft de uitspraak van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) dat de in het verleden onterecht opgelegde en geïnde heffingen voor exporterende Europese bedrijven door de Amerikaanse autoriteiten terugbetaald dienen te worden, een rol gespeeld bij de onderhandelingen over deze afspraken? Waarom zijn tijdens deze onderhandelingen tussen de EU en de Amerikaanse regering geen afspraken gemaakt over de terugbetaling van deze onterecht betaalde heffingen?
Het WTO Beroepslichaam dat de zaak behandelde heeft geen uitspraak gedaan over het terugbetalen van in het verleden onterecht opgelegde en geïnde heffingen. Dat was ook geen onderdeel van het mandaat. Het Beroepslichaam heeft alleen geconcludeerd dat de VS in gebreke is gebleven door niet binnen een redelijke termijn haar «zeroing» praktijk te beëindigen. De uitspraak geldt voor de toekomst en heeft geen terugwerkende kracht.
De uitspraak van het Beroepslichaam heeft geen rechtstreekse werking (individuele bedrijven kunnen er geen rechten aan ontlenen). De VS zijn gehouden de uitspraak te implementeren. Bedrijven die van oordeel zijn dat er onverschuldigd betaald is, hebben via het Amerikaanse rechtssysteem de mogelijkheid (gehad) hun gelijk te halen.
De Europese Commissie heeft bij de onderhandelingen over een akkoord wel geprobeerd afspraken te maken over terugbetaling van teveel betaalde heffingen. Dit gebeurde mede op uitdrukkelijk verzoek van Nederland. Dit bleek in de onderhandelingen echter niet haalbaar. De EU had daarmee de keus tussen een akkoord voor de toekomst of geen akkoord. Elke dag dat een akkoord uitbleef, bracht dit voor Europese bedrijven, waaronder Nederlandse, kosten met zich mee. Daarom was het belangrijk dat de EU de door de Amerikanen geboden opening aangreep en is het goed dat het akkoord er gekomen is.
Welke mogelijkheden op Europees niveau ziet u om dit forse financiële verlies van exporterende bedrijven te compenseren? Bent u bereid de exporterende bedrijven te steunen door op Europees niveau hard in te zetten en financiële compensatie van de geleden schade van de Amerikanen te eisen?
Nederland heeft de Europese Commissie aangemoedigd andere manieren te zoeken om de Amerikanen de teveel betaalde heffingen te laten terugbetalen. De kans van slagen acht ik echter gering. De Europese Unie heeft immers geen juridische mogelijkheden om de VS hiertoe te dwingen. Zoals hiervoor opgemerkt kunnen bedrijven zelf via het Amerikaanse rechtssysteem trachten hun gelijk te halen.
Het ambtsbericht van de Nederlandse ambassade in Kabul |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kunduz kleeft voor altijd aan GroenLinks»?1
Ja.
Is het waar dat tijdens een gesprek met de top van de NAVO-trainingsmissie in Afghanistan generaal Stuart Beare waarschuwde dat «indien Nederland alleen zou opleiden voor Kunduz het waarschijnlijk om zeer lage aantallen» zou gaan? Indien neen, wat is er dan gezegd door de generaal?
Dit is juist.
Waarom werd deze uitlating van de NAVO-generaal door u niet gedeeld met de Kamer tijdens het algemeen overleg op 26 april vorig jaar?2 Deelt u de opvatting dat dit zeer essentiële informatie is die met de Kamer gedeeld had moeten worden? Indien neen, waarom niet?
Er zijn in de voorbereiding van de missie verschillende gesprekken gevoerd met onder meer NTM-A, de Afghaanse autoriteiten, EUPOL en Duitsland. Het desbetreffende bericht van de ambassade bevat een weergave van een van de gesprekken die plaatsvond.
De regering informeert op gezette tijden de Kamer over gemaakte afspraken en de voortdurende ontwikkelingen in Afghanistan, omdat deze kunnen leiden tot bijstellingen van de Nederlandse missie. De Kamer is op de hoogte gehouden over de sterkte van de politie in Kunduz, de trainingsmogelijkheden voor Nederland en de relevante ontwikkelingen in Afghanistan. In de artikel 100-brief, de daaropvolgende brieven en tijdens debatten heeft de regering de Kamer tijdig geïnformeerd over de situatie zoals die op dat moment was. Zo is in de brief van 28 maart 2011 (Kamerstuk 27 925, nr. 425) gemeld dat de personeelssterkte voor de civiele politie (tashkil) in Kunduz voorlopig was vastgesteld met een verwachte verdere groei. Tijdens het algemeen overleg van 26 april 2011 (verslag Kamerstuk 27 925, nr. 427) is mede op basis van deze schatting gemeld dat er vanwege deze politiesterkte een overcapaciteit van KMar-opleiders was ontstaan. In de brief van 5 oktober 2011 (Kamerstuk 27 925, nr. 437) is gemeld dat na hertelling duidelijk werd dat de vulling van de reeds actieve civiele politie in Kunduz groter was dan gedacht, er een tekort was aan opgeleide junior kaderleden en dat de verwachte groei van de politie niet doorging. Nederland heeft de opleidingsinspanningen aangepast en besloten tijdelijk tien KMar-opleiders minder uit te zenden.
Leidt het gebrek aan rekruten in Kunduz ertoe dat Nederland minder dan de door u eerder genoemde ongeveer drie duizend agenten zal opleiden tijdens de missie? Indien ja, wat is dan de nieuwe schatting over het aantal agenten dat Nederland op zal leiden?
Het blijft moeilijk het aantal politiemensen van de civiele politie dat Nederland kan opleiden precies weer te geven. Dit aantal staat niet vast en hangt af van de opleidingsbehoefte van de civiele politie in Kunduz, de mate waarin reeds actieve agenten kunnen worden vrijgemaakt door de politiecommandant voor opleidingen, de capaciteit op het trainingscentrum en de snelheid waarmee Afghaanse trainers de trainingen gaan overnemen.
Daarnaast speelt de komende maanden de discussie over de omvang van de Afghan National Security Forces (ANSF) op langere termijn. Deze lange termijn omvang zal waarschijnlijk kleiner zijn dan aanvankelijk gedacht. Schattingen over het aantal op te leiden agenten zijn daarom veranderlijk en onzeker.
In de brief over de stand van zaken van de geïntegreerde politietrainingsmissie in Afghanistan (Kamerstuk 27 925, nr. 453) die tegelijk met deze antwoorden aan de Kamer is gestuurd, wordt een actueel beeld van het aantal op te leiden politiemensen gegeven.
Bent u bereid, desnoods vertrouwelijk, inzage te geven in het ambtsbericht uit Kabul waarin genoemde passage is opgenomen? Indien neen, waarom niet?
Het bericht is als bijlage bij deze brief gevoegd3. Het betreft een gederubriceerd BZ-bericht van Ambassade Kaboel aan het ministerie van 4 april 2011. Bij dit bericht hoort ook een bijlage. Op basis van de Wet openbaarheid van bestuur worden het ambtelijke commentaar aan het slot van dit bericht en de bijlage niet openbaar gemaakt. De redenen hiervoor zijn dat hierin persoonlijke beleidsopvattingen zijn opgenomen en daarnaast openbaarmaking de belangen van de betrekkingen van Nederland met andere staten en met internationale organisaties kan schaden. Daarnaast zijn de in het bericht opgenomen namen van ambtenaren ter bescherming van hun privacy niet openbaar gemaakt.
De signaalsterkte van de radio in Noord-Holland |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Radio-ontvangst blijft gestoord»?1
Ja.
Bent u nog voornemens om de signaalsterkte van de radio in het noorden van Noord-Holland te verbeteren of worden de hierover gedane beloftes geschaad?
Er is sinds 2008 door Agentschap Telecom, samen met de Nederlandse Publieke Omroep (NPO), gewerkt aan verbetering van de ontvangst van landelijk publieke omroepen in het genoemde gebied. Daartoe zijn hogere vermogens voor de zenders van Radio 1 tot en met 4 te Lopik gecoördineerd met het buitenland. Voor de zenders Radio 1 tot en met 3 is dit meteen gelukt. Deze vermogensverhogingen kunnen derhalve worden geïmplementeerd. Het verbeteringsvoorstel voor Radio 4 is in eerste instantie afgewezen door België. Hierover vindt nog overleg plaats tussen Agentschap Telecom, NPO en de Belgische autoriteiten.
Mede als gevolg van de brand vorig jaar in de antenne-installatie van Lopik kan met deze hogere vermogens nog niet worden uitgezonden. Eerst moet de situatie van vóór de brand worden hersteld, hetgeen – naar verwachting van de zenderaanbieder – in het voorjaar 2012 het geval zal zijn. Daarna zal zo snel als technisch mogelijk naar de hogere vermogens worden overgeschakeld, waarbij verbetering van de signaalsterkte niet per definitie in alle gevallen leidt tot betere ontvangst. Die hangt namelijk ook af van de kwaliteit van de ontvanger en de plaats van de ontvangstantenne. Voor de te nemen verbetermaatregelen heb ik reeds middelen beschikbaar gesteld.
Per wanneer valt een verbetering in de signaalsterkte te verwachten?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt de vertraging veroorzaakt door de brand in de zendmast in Lopik? Zo nee, waardoor dan?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er nog meer regio’s in Nederland waar een verbetering van de signaalsterkte noodzakelijk is? Zal u er zorg voor dragen dat men in heel Nederland onmiddelijk zonder problemen naar de publieke omroep kan luisteren? Zo nee, waarom niet?
In Noord-Nederland ondervindt men nog hinder als gevolg van de instorting van de zendmast in Hoogersmilde. Met de getroffen noodmaatregelen is een groot deel van de problemen ondervangen. Een volledig herstel van het oorspronkelijke verzorgingsniveau – dat wil zeggen voor de instorting van de zendmast op 15 juli 2011 – zal worden bereikt als de zendmast Hoogersmilde weer is herbouwd. Eind 2011 is door partijen overeengekomen om deze herbouw versneld uit te voeren. De werkzaamheden zijn inmiddels in volle gang en zullen naar verwachting in de zomer 2012 worden afgerond. Zodra de zendmasten Lopik en Hoogersmilde weer volledig in bedrijf kunnen worden genomen, verwacht ik geen verdere ontvangstproblemen meer.
Het bericht 'Dader doodrijden Floor van der Wal vervroegd vrij' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dader doodrijden Floor van der Wal vervroegd vrij»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de opgelegde straf in geen enkele verhouding staat tot het zeer ernstige feit dat de dader heeft gepleegd, namelijk dat hij een jonge vrouw heeft doodgereden, haar in hulpeloze toestand heeft achtergelaten en gezwegen heeft over hetgeen hij heeft gedaan?
Het past mij niet een oordeel uit te spreken over de hoogte van een door de rechter opgelegde straf. Uit het vonnis (LJN: BT2353) valt op te maken dat de rechtbank in haar oordeel heeft laten meewegen dat de verdachte zich door roekeloos en onverantwoord rijgedrag schuldig heeft gemaakt aan de dood van een jonge vrouw. Na de aanrijding heeft de verdachte het slachtoffer zwaargewond op het wegdek zien liggen, waarna hij de keuze heeft gemaakt om door te rijden. De rechtbank heeft het verlaten van de plaats van het ongeval onder die omstandigheden gekwalificeerd als onmenselijk en laaghartig. Ook rekende de rechtbank het de verdachte zwaar aan, dat hij in de eerste periode na het ongeval en zijn aanhouding iedere betrokkenheid heeft ontkend. Door zijn roekeloze rijgedrag heeft de verdachte onpeilbaar en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer en haar omgeving. De rechtbank stelt daar ondere andere tegenover dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit was veroordeeld, en dat verdachte zich, naar het oordeel van de rechtbank, berouwvol heeft getoond, mede naar de familie van het slachtoffer. Uit het vonnis blijkt nergens dat de rechtbank de «islamitische schaamtecultuur» van de verdachte als relevante omstandigheid heeft meegewogen bij het bepalen van de strafmaat.
Klopt het dat de rechter bij het bepalen van de strafmaat rekening heeft gehouden met de (islamitische) schaamtecultuur van de dader? Dit valt toch niet onder de omstandigheden waaronder het feit is begaan of de persoon van de dader?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is het Openbaar Ministerie (OM) niet in beroep gegaan tegen deze veel te lage straf, zeker gezien het feit dat het OM een gevangenisstraf van 4 jaar heeft geëist?
Het Openbaar Ministerie heeft zijn eis van 4 jaar gevangenisstraf gebaseerd op het verwijt van doodslag en het verlaten van de plaats van het ongeval. De rechtbank was echter van oordeel dat de verdachte weliswaar roekeloos heeft gereden, maar dat niet bewezen kan worden dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijk kans op een aanrijding heeft aanvaard. Om die reden is de verdachte vrijgesproken van doodslag en zware mishandeling, de dood tengevolge hebbend. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het veroorzaken van een verkeersongeval, waardoor een ander is gedood (art. 6 Wegenverkeerswet 1994) en voor het verlaten van de plaats van het ongeval.
Het Openbaar Ministerie heeft afgezien van het instellen van appel, omdat de kans dat in hoger beroep alsnog een veroordeling ter zake van doodslag zou volgen, zeer gering werd geacht. De overwegingen om geen hoger beroep in te stellen zijn uitgelegd in een gesprek met de advocaat van de familie.
Deelt u de mening dat de nabestaanden levenslang hebben en dat het onvoorstelbaar en onterecht is dat het OM met een zakelijk bericht hen op de hoogte heeft gesteld van het vervroegd vrijkomen van deze crimineel?
Het lot van slachtoffers en nabestaanden trek ik mij zeer aan. Door de vele contacten met nabestaanden besef ik heel goed hoe groot hun verdriet is en dat nabestaanden dit levenslang met zich meedragen. Het Openbaar Ministerie is er alles aan gelegen om slachtoffers en nabestaanden recht te doen en hen op een juiste en eenduidige wijze te informeren over de strafrechtelijke procedure. De Aanwijzing slachtofferzorg van het College van procureurs-generaal benadrukt het belang van een persoonlijke benadering van slachtoffers of nabestaanden van ernstige delicten. In die zaken wordt een zaakscoördinator ingezet om alle taken richting slachtoffers en nabestaanden, die voortvloeien uit de verantwoordelijkheid van het OM, te verzorgen. Op deze wijze kan extra en persoonlijke aandacht worden gegeven aan de slachtoffers en nabestaanden.
Het College van procureurs-generaal heeft mij gemeld dat ook in de zaak over Floor van der Wal een zaakscoördinator is aangewezen bij het arrondissementsparket in Amsterdam. De ouders van Floor van der Wal zijn op diverse momenten op de hoogte gehouden over de gang van zaken. In het kader van het executietraject is aanvankelijk aan de ouders meegedeeld dat de veroordeelde in maart 2012 vrij zou komen. Toen later besloten werd dat de veroordeelde in februari 2012 deel zou gaan nemen aan een penitentiair programma buiten de inrichting is ook dat aan de ouders gemeld. Ik betreur het dat dit laatste bericht door middel van een standaardbrief van het Informatiepunt Detentieverloop Openbaar Ministerie aan hen is gemeld. Inmiddels hebben zowel de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de officier van justitie te Amsterdam gesproken met de vader van het slachtoffer en uitleg gegeven over de gang van zaken.
Door het OM en andere ketenpartners is onlangs afgesproken dat het hele proces van het informeren van slachtoffers heringericht wordt vanuit het perspectief van het slachtoffer. Ik zal uw kamer daarover informeren middels een beleidsbrief die komende zomer wordt verstuurd.
Waarom krijgt deze crimineel de kans om aan een reïntegratieproject deel te nemen nu de straf die hij daadwerkelijk heeft ondergaan zo laag is en hij daardoor ook nog vervroegd vrijkomt?
Op basis van de wet- en regelgeving en het daarop gebaseerde beleid is in deze casus deelname aan een penitentiair programma toegekend. Het doel van een dergelijk programma is te voorkomen dat een ex-gedetineerde na zijn straf opnieuw in de fout gaat. Door gedetineerden na hun straf zo goed mogelijk te laten re-integreren, wordt recidive voorkomen en de maatschappelijke veiligheid bevorderd. Een deelnemer aan een penitentiair programma is verplicht om minimaal 26 uur per week deel te nemen aan vastgestelde activiteiten, zoals onderwijs of arbeidstoeleiding.
De beslissing of iemand voor re-integratiedoeleinden eerder naar buiten mag, wordt genomen door de selectiefunctionaris van de Dienst Justitiële Inrichtingen op basis van een aantal adviezen. Eén van deze adviezen is van het OM. In deze casus is, ondanks een negatief advies van het OM, gekozen voor deelname aan het penitentiair programma op basis van positieve adviezen van de reclassering en de directeur van de penitentiaire inrichting. Hoewel deze beslissing mede genomen is op basis van deze positieve adviezen, vind ik het belangrijk een negatief advies van het OM zorgvuldig te wegen. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft daarom besloten dat bij tegenstrijdige adviezen de selectiefunctionaris dit voortaan ook op moet nemen met de directie van het gevangeniswezen. Zo wordt er nog zorgvuldiger omgegaan met alle belangen, waarbij die van slachtoffers en nabestaanden voor de staatssecretaris en mij zwaar wegen.
Over het deelnemen aan reintegratieprogramma’s wil ik in algemene zin nog het volgende opmerken. De detentiefasering – waar het penitentiair programma deel van uitmaakt – wordt vaak gezien als een recht van de gedetineerde. Wettelijk gezien is hier echter geen sprake van. Om een en ander weer in het juiste perspectief te plaatsen zullen in de detentiefasering een aantal wijzigingen worden doorgevoerd. Op 8 november 2011 heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie uw Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 29 270, nr. 61) Deze voorstellen zullen ervoor zorgen dat de toegekende vrijheden meer in verhouding komen te staan met de opgelegde straf. Ook dient bij het toekennen van eventuele vrijheden meer rekening te worden gehouden met de veiligheid van de samenleving én met de gevoelens van slachtoffers en nabestaanden.
Schokkende beelden van dierenmishandeling op een Brits veebedrijf |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «New shocking undercover investigation inside the british pig industry exposes Harling Farm»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de zware mishandeling van dieren die op de beelden te zien is?
Ja.
Kunt u uitsluiten dat vlees afkomstig uit een dergelijke bedrijfsvoering in de Nederlandse winkels verkocht wordt? Zo ja, waaraan ontleent u die zekerheid? Zo nee, bent u bereid maatregelen te nemen die ertoe strekken dat de Nederlandse grenzen dicht gaan voor vlees afkomstig uit een dergelijke bedrijfsvoering?
Nee, dat kan ik niet uitsluiten. Wie dieren houdt dient zich aan de daartoe geldende (Europese) regels te houden. Maatregelen treffen die ertoe strekken dat de Nederlandse grenzen dicht gaan voor vlees afkomstig uit een dergelijke bedrijfsvoering kan niet. Alle lidstaten moeten zelf goed toezien op de implementatie van de EU-dierenwelzijnsregels. Op grond van dierenwelzijn mag de intracommunautaire grens niet gesloten worden.
De Europese Commissie kan via haar FVO inspecties en controlebezoeken in de lidstaten bezien of de lidstaten de wetgeving goed geïmplementeerd hebben en er zelf goed op toezien. Mijn inzet in Brussel is wel dat de naleving van de EU-regelgeving in de lidstaten verbeterd wordt.
Deelt u de mening dat grove dierenmishandeling in veebedrijven reden zou kunnen vormen de Nederlandse grenzen te sluiten voor Brits vlees? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze bent u bereid actie te ondernemen?
Nee, zie hiervoor vraag 3.
Deelt u de mening dat Nederlandse consumenten gevrijwaard zouden moeten worden van dierlijke producten die afkomstig zijn van bedrijven waar sprake is van zware dierenmishandeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze denkt u de Nederlandse consument een dergelijke garantie te kunnen bieden?
Zware mishandeling van dieren is niet toegestaan en niet acceptabel. Zoals ook uiteengezet in vraag 3 dienen lidstaten toe te zien op de naleving van de dierenwelzijnsregels en indien nodig moeten overtreders aangepakt worden. Iedere lidstaat heeft hier zijn eigen bevoegdheid en verantwoordelijkheid. Ik kan niet garanderen dat vlees van dieren die mishandeld zijn niet op de markt komen.
Bent u bereid de Engelse ambassadeur om opheldering te vragen voor wat betreft toezicht en handhaving in relatie tot onderhavige beelden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
De Britse dierenbescherming heeft inmiddels een onderzoek naar de misstanden ingesteld en inspecteurs van de dienst hebben onmiddellijk na uitzending van de beelden het desbetreffende veebedrijf bezocht. De dierenbescherming heeft verklaard dat, afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek, mogelijk gerechtelijke stappen worden genomen. Ik acht het niet nodig om in aanvulling hierop de Britse ambassadeur om opheldering te vragen.
Kunt u aangeven op welke wijze Nederlandse opsporing en handhaving zodanige waarborgen biedt dat dergelijke situaties in de Nederlandse vee-industrie niet kunnen voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waaraan ontleent u die zekerheid?
In Nederland ziet de NVWA toe op de naleving van de regels voor dierenwelzijn. De NVWA doet daartoe ad random en risicogebaseerde controles op bedrijven. Indien de NVWA het vermoeden heeft dat er op een bedrijf sprake is van verminderde dierzorg wordt het bedrijf bezocht. Dat vermoeden kan voortkomen uit bijvoorbeeld meldingen door particulieren, de Landelijke Inspectiedienst of de dierenpolitie of op basis van eigen bevindingen, bijvoorbeeld in het slachthuis. De prioriteit is daarbij om zo snel mogelijk de overtreding op te heffen door het inzetten van bestuursrecht en of strafrecht.
Indien noodzakelijk kan dat betekenen dat de dieren afgevoerd worden en elders in bewaring genomen zodat het dierenwelzijn gewaarborgd is. De NVWA voert hier zo veel mogelijk een pro-actief en risk-based beleid. Ik kan echter geen garantie gegeven dat alle situaties van verminderde dierzorg direct door de NVWA opgepakt worden omdat er ook een afhankelijkheid van meldingen is. De NVWA probeert de erfbetreders meer bij dit proces van melding te betrekken.
Bent u bereid in Europees verband stappen te ondernemen om te voorkomen dat situaties zoals getoond nog langer binnen de Europese Unie kunnen voorkomen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven bij vraag bij 3 is mijn inzet in Brussel dat de naleving van de EU-regelgeving in de lidstaten verbeterd wordt. Dat kan bijvoorbeeld door aan te dringen op voldoende FVO missies en een goede follow-up ervan. De Europese Commissie heeft in haar nieuwe Europese dierenwelzijnsstrategie 2012–2015 aangegeven instrumenten te willen ontwikkelen, waar nodig met uitvoeringsplannen, om de naleving door de lidstaten te verbeteren. Ook de Britse overheid ondersteunt dit.
Discriminatie op de arbeidsmarkt |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Allochtoon komt lastig aan het werk»?1
Het is een gebruikelijk verschijnsel dat de werkloosheid onder kwetsbare groepen, zoals niet-westerse migranten en laagopgeleiden, meer dan gemiddeld stijgt ten tijde van een verslechterende conjunctuur, maar ook sterker afneemt wanneer de economie weer aantrekt. Het kabinet houdt de ontwikkeling van de werkloosheid nauwlettend in de gaten en blijft hierover in contact met sociale partners.
Wat is uw reactie op het feit dat Nederlanders van Turkse en Antilliaanse afkomst 7 procent minder kans maken om uitgenodigd te worden voor sollicitatiegesprek? Wat is uw reactie op het feit dat dit voor Marokkaanse Nederlanders op 5 procent ligt en voor Surinaamse Nederlanders zelfs op 8 procent?
Deze gegevens komen uit de publicatie van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) «Liever Mark dan Mohammed». Uit deze publicatie blijkt dat autochtoon Nederlandse sollicitanten gemiddeld 44% kans hebben een uitnodiging voor een sollicitatiegesprek te ontvangen. Vergelijkbare niet-westerse migranten hebben gemiddeld 37% kans op een sollicitatiegesprek. Een reactie op deze SCP-publicatie is samen met de «Monitor Rassendiscriminatie 2009» en de «Discriminatiemonitor niet-westerse migranten op de arbeidsmarkt 2010» op 1 juli 2010 door de minister voor WWI en de minister van SZW, mede namens de ministers van BZK, Justitie en OCW aan de Tweede Kamer verzonden (Kamerstukken II 2009/10, 30 950, nr. 18.
Uit de SCP-publicatie «Liever Mark dan Mohammed?» blijkt dat de werkgevers bij de uitnodiging voor sollicitatiegesprekken niet veel verschil maken tussen de allochtone groepen Antillianen, Turken en Surinamers. Ten opzichte van deze drie groepen hebben de Marokkaanse Nederlanders de grootste kans om voor een sollicitatiegesprek te worden uitgenodigd. De onderzoekers van deze publicatie geven een aantal mogelijke verklaringen voor dit verschil tussen de Marokkaanse Nederlanders en de andere drie allochtone groepen. Een mogelijke verklaring kan volgens de onderzoekers zijn dat de werkgevers wellicht twee beelden van Marokkanen hanteren: dat van de Marokkaanse «outcast» (ongemotiveerd, problematisch) en dat van de Marokkaanse «elite» (ambitieus, getalenteerd). De fictieve Marokkaanse sollicitanten uit dit onderzoek beschikken over een sollicitatiebrief, een cv waaruit een gemotiveerde werkhouding spreekt en zij beschikken over de juiste kwalificaties. Het is ook mogelijk dat bij toeval de Marokkaanse sollicitanten in de tests van het SCP naar beroepen hebben gesolliciteerd waarvoor het aantrekkelijk is om een Marokkaan in dienst te nemen; bijvoorbeeld als beleidsmedewerker welzijn bij de gemeentelijke overheid, en als groepsbegeleider in de zorg.
Wat is uw reactie op het feit dat de werkloosheid onder niet-westerse allochtonen met 23,4 procent vele malen hoger ligt dan onder andere groepen?2 Deelt u de mening dat discriminatie een deel van het probleem is?
De werkloosheid onder niet-westerse migranten is in 2011 licht gestegen (van 12,6% in 2010 tot 13,1% in 2011). De werkloosheid onder autochtonen is daarentegen gedaald van 4,5% in 2010 naar 4,2% in 2011. De werkloosheid onder niet-westerse migranten jongeren is volgens het CBS vrijwel gelijk gebleven.
De hoge werkloosheid van niet-westerse migranten wordt in veel gevallen veroorzaakt door een cumulatie van factoren. Uit de publicatie van het SCP «Liever Mark dan Mohammed» blijkt dat discriminatie daarin een rol kan spelen. Uit andere onderzoeken (o.a. discriminatiemonitoren) blijkt dat niet alleen discriminatie ervoor zorgt dat niet-westerse migranten gemiddeld minder kans maken op de arbeidsmarkt dan autochtonen, maar ook de verschillen in kwalificaties (bijvoorbeeld een minder goed cv, stapelen van opleidingen, jobhoppen), sociaal-normatieve vaardigheden (bijvoorbeeld een te bescheiden houding, zich niet goed weten te presenteren in werksituaties en omgaan met ongeschreven regels) en aspecten die te maken hebben met de etnische of religieuze achtergrond van de werkzoekenden (minder goede beheersing van de Nederlandse taal, dragen van een hoofddoek).
Welke maatregelen neemt u om discriminatie door werkgevers verder terug te dringen?
Elke discriminatoire handeling is onacceptabel en dient met kracht te worden voorkomen en bestreden. Mensen moeten beoordeeld worden op hun talenten en niet op hun afkomst. De samenleving heeft iedereen die voldoet aan de kwaliteitseisen hard nodig. Daarom kiest het kabinet voor generieke maatregelen die eraan bijdragen dat een ieder zo veel mogelijk naar vermogen participeert in de samenleving.
De taak van de overheid is om voorwaarden te scheppen die noodzakelijk zijn om discriminatie tegen te gaan. De overheid heeft diverse instrumenten ontwikkeld om discriminatie aan te kaarten en te bestrijden. Als voorbeelden kunnen worden genoemd de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (ADV) die de verplichting voor gemeenten bevat om ingezetenen van hun gemeenten toegang te verlenen tot een antidiscriminatievoorziening en de extra aandacht voor discriminatie bij politie en Openbaar Ministerie (OM). In een landelijke aanwijzing is vastgelegd dat alle aangiften betreffende discriminatie door de politie worden opgenomen. Verder is in elke politieregio een Regionaal Discriminatieoverleg (RDO) ingesteld, waarin periodiek overleg plaatsvindt tussen politie, OM en ADV’s. De ministers van Veiligheid en Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hebben op 7 juli 2011 aan uw Kamer een brief gestuurd (Kamerstukken II 2010/11, 30 950, nr. 34) over de aanscherping van de maatregelen in het actieprogramma «Bestrijding van discriminatie».
De aanpak van discriminatie is een maatschappelijke opgave en vraagt om blijvende aandacht van alle betrokken partijen. De verantwoordelijkheid voor het voorkomen en bestrijden van arbeidsmarktdiscriminatie ligt primair bij werkgevers en werknemers. Ik zie ook een rol voor de migranten om discriminatie tegen te gaan. Zij kunnen in zichzelf investeren om hun positie in de Nederlandse samenleving te versterken. Verder kan men met de instrumenten die de overheid heeft ontwikkeld, discriminatie melden bij meldpunten voor discriminatie, men kan bij de Commissie gelijke behandeling terecht of naar de rechter stappen.
Het gebruik van chemische toevoegingen in dierlijke producten |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «McDonald's drops use of gooey ammonia-based «pink slime» in hamburger meat»?1
Ja.
Kunt u aangeven of het gebruik van ammonium hydroxide (E527) in Nederland c.q. de Europese Unie (EU) is toegestaan als hulpstof in vleesproducten? Zo nee, waarom niet en sinds wanneer? Zo ja, bent u van mening dat het gebruik van deze hulpstof wenselijk en veilig is?
In de Warenwetregeling «gebruik van additieven met uitzondering van kleurstoffen en zoetstoffen» is het gebruik van E 527 toegestaan als zuurteregelaar in een groot aantal groepen levensmiddelen waaronder producten op basis van vlees (vleesproducten en vleesbereidingen) met uitzondering van gehakt en voorverpakte vleesbereidingen op basis van gehakt. In verordening (EC) No1129/2011 die op 1 juli 2013 in werking treedt is dat gewijzigd. E 527 is dan bij vlees alleen nog toegestaan in vleesproducten en niet langer in vleesbereidingen.
Er is geen reden aan de veiligheid van dit additief te twijfelen. Overigens worden alle additieven periodiek opnieuw geëvalueerd door de European Food Safety Authority (EFSA).
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot het gebruik van vleeslijm, waarover uw ambsvoorganger van het minister van VWS op 1 juli 2010 in antwoord op vragen2 liet weten dat de Europese Commissie zich beraadde op te nemen maatregelen naar aanleiding van de afwijzing van het enzympreparaat trombine/fibrinogeen als additief door het Europees Parlement?
De Europese Commissie beraadt zich op dit moment intern nog op te nemen maatregelen naar aanleiding van de afwijzing door het Europees Parlement. Daarnaast wordt in een technische werkgroep in Brussel gediscussieerd over criteria voor de categorie indeling van enzymen in de enzymenverordening (EC) No 1332/20008. De plakenzymen worden in deze discussie meegenomen. Nederland wacht deze discussie af.
Kunt u aangeven op welke wijze Nederland maatregelen van de Europese Commissie in haar overwegingen voor nadere besluitvorming over het gebruik van vleeslijm meegenomen heeft of zal meenemen?
Zie antwoord op vraag 3
Kunt u uiteenzetten op welke wijze het niet verbieden van het gebruik van vleeslijm in ons land, terwijl het in de rest van de EU verboden is, te rijmen valt met uw streven om te komen tot een Europees gelijk speelveld?
Tot nu toe hanteren de lidstaten verschillende interpretaties over de status van plakenzymen. De in vraag 3 genoemde discussie moet leiden tot harmonisatie.
Kunt u aangeven wat de exacte omschrijving op het etiket van verpakt vlees moet zijn waarin vleeslijm is toegepast volgens artikel 4, vijfde lid van het Warenwetbesluit etikettering van levensmiddelen dat zegt dat bedrijven verplicht zijn hier melding van te maken op het etiket om misleiding van de consument te voorkomen? Acht u de verplichte omschrijving voldoende helder voor consumenten en geldt ze ook voor «vers», niet voorverpakt vlees?
De exacte omschrijving op het etiket moet zijn: «samengesteld uit stukjes vlees». Voor vers niet voorverpakt vlees geldt dat deze omschrijving in de nabijheid van de aanduiding van het vleesproduct moet staan. Ik acht deze verplichte omschrijving voldoende helder voor consumenten
Is het waar dat trombine wordt gewonnen uit runder- of varkensbloed en dat consumenten altijd direct moeten kunnen weten van welk dier de in gekochte producten aanwezige trombine afkomstig is? Hoe wordt dit gewaarborgd bij niet-voorverpakte producten en welke omschrijving is terzake verplicht op voorverpakte producten?
Ja, het is waar dat trombine wordt gewonnen uit runder- en varkensbloed. Bedrijven zijn verplicht op het etiket aan te geven, «rundereiwit» of «varkenseiwit». Voor niet-voorverpakte producten geldt een dergelijke verplichting niet.
Is bij correcte nakoming van de wettelijke etiketteringsplicht uit te sluiten dat consumenten trombine kunnen eten die afkomstig is van voor hen onbekende herkomst, die bijvoorbeeld ook strijdig zou kunnen zijn met hun levensbeschouwelijke opvattingen?
Nee, dat is niet uit te sluiten daar waar de etiketteringswetgeving niet van toepassing is.
Bent u bereid in geval de Europese Commissie nog niet tot adequate maatregelen is gekomen, het gebruik van vleeslijm in Nederland te verbieden op dezelfde wijze en gronden als dat in andere Europese landen het geval is of in elk geval het gebruik en de voorlichting aan consumenten aan strengere regels te binden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Nee, Ik vind dat deze discussie op Europees niveau moet worden beslecht. Zie verder het antwoord op vraag 3.
De terugval in aanmeldingen voor deeltijdstudies |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minder deeltijders»?1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Deelt u de mening dat er heel snel, nog voor het begin van de zomer, een antwoord moet komen op de door uzelf gestelde vragen over deeltijdopleidingen omdat, als zulks langer op zich laat wachten, de deeltijdopleidingen vanzelf in de gevarenzone komen door het geringe aantal aanmeldingen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben voornemens de Kamer op korte termijn te informeren naar aanleiding van de door mij aangekondigde brede verkenning deeltijd. De brede verkenning deeltijd is gericht op de toekomstbestendigheid van de kaders voor deeltijdonderwijs. In het kader van die verkenning is een analyse gemaakt van de huidige wet- en regelgeving, mede in relatie tot signalen van instellingen hoger onderwijs over belemmeringen die zij ervaren.
Ik heb eerder aangegeven de planning van de brief naar aanleiding van de verkenning deeltijd af te stemmen op het verschijnen van het SER-advies postinitiële scholing, zodat ik in mijn brief op dat advies kan aansluiten. De SER heeft onlangs laten weten dat de bespreking ter vaststelling van het advies is uitgesteld naar 20 april a.s. Ik wil mijn brief echter niet verder uitstellen en zal deze, na vaststelling in de Ministerraad, zo spoedig mogelijk versturen.
Is het mogelijk dat de beantwoording van de vragen zoals genoemd in dit bericht ook een manier is om het repareren van de fouten in de langstudeerdersregeling meer te laten lijken op technisch onderhoud en minder op een politieke draai?
Ik zal in mijn brief naar aanleiding van de brede verkenning deeltijd onder meer ingaan op de langstudeerdersmaatregel in relatie tot deeltijdstudenten. Zie beantwoording vraag 2.
Wat vindt u van de opvattingen over de onaantrekkelijkheid van het deeltijdonderwijs als sluiproute, zoals in dit bericht door deskundigen weergegeven?
In het bericht wordt aangegeven dat in deeltijd studeren helemaal niet leuk en erg zwaar is. Ik kan me voorstellen dat de combinatie van studie, werk en privéleven zwaar is. Dat neemt echter niet weg dat er een sluiproute zou ontstaan voor langstuderende voltijdstudenten, indien de langstudeerdersmaatregel niet van toepassing zou zijn voor ingeschrevenen van deeltijdopleidingen.
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 en 3 zal ik in mijn brief naar aanleiding van de verkenning deeltijd nader ingaan op de langstudeerdersmaatregel in relatie tot deeltijdonderwijs en studenten deeltijd.
Het rapport Kosovo and Serbia: A Little Goodwill could Go a Long Way |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport Kosovo and Serbia: A Little Goodwill Could Go a Long Way van de International Crisis Group (ICG)?
Ja.
Welke uitwerking is gegeven aan de aanvullende voorwaarden voor Servië om het kandidaat-lidmaatschap van de Europese Unie te verkrijgen?
Er zijn geen aanvullende voorwaarden aan Servië gesteld om het kandidaat-lidmaatschap te verkrijgen. De Europese Raad van december 2011 heeft de Raad Algemene Zaken gevraagd in februari een oordeel te vellen over de vraag of Servië een geloofwaardige inzet is blijven tonen en verdere vooruitgang heeft geboekt bij het te goeder trouw uitvoeren van afspraken die gemaakt zijn in de dialoog over onder meer het geïntegreerd grensbeheer, een akkoord heeft bereikt over inclusieve regionale samenwerking, en actief heeft meegewerkt zodat EULEX en KFOR hun mandaten konden uitvoeren. Ik bespreek de stand van zaken hiervan op 16 februari a.s. met uw Kamer tijdens het algemeen overleg over de Raad Algemene Zaken van 28 februari 2012.
Welke positie heeft Nederland ingenomen in de discussie over het kandidaat-lidmaatschap van Servië in de vergadering van het Political and Security Committee eind januari?
Het eventuele kandidaat-lidmaatschap van Servië is niet aan de orde geweest.
Bent u bereid de aan Nederland gerichte aanbeveling1 uit het rapport op te volgen en dus het kandidaat-lidmaatschap aan Servië toe te kennen op voorwaarde dat Servië toestaat dat Kosovo zonder begeleiding van de VN bij regionale overleggen aanschuift, dat het akkoord over grensverkeer technisch wordt uitgewerkt en dat de wegen richting Kosovo vrij zijn van barrières?2 Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland kan instemmen met het verlenen van de status van kandidaat-lidstaat aan Servië als aan de conclusies van de Europese Raad van 9 december 2011 is voldaan. Ik verwijs u naar de geannoteerde agenda van de Raad Algemene Zaken d.d. 28 februari 2012, kenmerk DIE-185/12.
Hoe beoordeelt u de overige aanbevelingen van het rapport?
Het is niet aan mij om te reageren op aanbevelingen die aan derden zijn gericht. De regering ziet de door de EU gefaciliteerde «Belgrado-Pristina dialoog» als de enige weg naar normalisatie van de betrekkingen tussen beide landen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg op 16 februari a.s. over de Raad Algemene Zaken van 28 februari in verband met het besluitvormingsproces over het toekennen van het kandidaat-lidmaatschap aan Servië? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het ILO rapport 'Buried in Bricks' en de betrokkenheid van NAVO/ISAF bij dwangarbeid in steenbakkerijen |
|
Harry van Bommel (SP), Joël Voordewind (CU), Jeroen de Lange (PvdA), Mariko Peters (GL) |
|
Knapen (CDA) , Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onlangs gepubliceerde rapport van de International Labour Organization (ILO) «Buried in Bricks over slavenarbeid, van volwassenen en kinderen, in Afghaanse steenbakkerijen, waaruit blijkt dat bakstenen in Afghanistan bijna uitsluitend door slaven worden gemaakt, die in meerderheid bestaat uit kinderen?
Ja.
Deelt u het uitgangspunt van de campagne «Stop Kinderarbeid – School is de beste werkplaats» dat al het mogelijke in het werk moet worden gesteld om de vicieuze cirkel van armoede en dwangarbeid van kinderen en volwassenen te doorbreken en dat Nederland daar een zeer actieve rol in moet spelen?
Wij delen dit uitgangspunt. Nederland speelt in internationaal verband een actieve rol in de strijd tegen kinderarbeid. Zo wordt onder andere vanuit het Mensenrechtenfonds een tweejarig project (2011–2012) van de campagne «Stop Kinderarbeid» gefinancierd. Naar aanleiding van uw verzoek is op 29 februari jl. uw Kamer hierover per brief geïnformeerd.
Heeft International Security Assistance Force NAVO/(ISAF), gezien de constatering in het rapport dat de NAVO gebruik maakt van gedwongen (kinder)arbeid, inmiddels haar eigen aanvoerlijnen van onderaannemers in kaart gebracht, zoals is toegezegd in beantwoording van vragen?1
Heeft NAVO/ISAF inmiddels actie ondernomen om gedwongen (kinder)arbeid bij de producenten van hun bakstenen te stoppen, zoals is toegezegd in eerdere beantwoording?2 Zo nee, waarom niet?
Zoals gemeld in de antwoorden op eerdere Kamervragen over dit onderwerp van 16 juni 2011 (Vergaderjaar 2010–2011, nr. 2886) houdt de NAVO/ISAF zo goed mogelijk zicht op de aanvoerlijnen van onderaannemers. Hierbij zoekt de NAVO/ISAF actief de steun van internationale en VN organisaties zoals ILO, UNDP en UNHCR.
De NAVO doet haar uiterste best om zich ervan te verzekeren dat geen gebruik gemaakt wordt van kinderarbeid in steenbakkerijen. De controle hierop is echter moeilijk, omdat bakstenen gewoonlijk veelvuldig van eigenaar verwisselen voordat ze bij projecten aankomen, wat overigens ook in het ILO rapport wordt onderkend. Daarnaast zijn controlemogelijkheden beperkt vanwege de veiligheidssituatie in Afghanistan. Hierdoor is het vrijwel onmogelijk om met 100% zekerheid de aanvoerlijnen van bakstenen in kaart te brengen.
De belangrijkste conclusie van het rapport is dat door schulden, kwetsbaarheid, afhankelijkheid en armoede het onrealistisch is te verwachten dat «child bonded labour» bij Afghaanse steenbakkerijen binnen afzienbare tijd en zonder internationale coördinatie af te schaffen is. Nederland spant zich daarom in voor een gecoördineerde aanpak van dit probleem van de NAVO met organisaties als ILO en UNICEF.
Wat hebt u, zoals door u is toegezegd, samen met andere lidstaten gedaan om de strijd tegen kinder- en slavenarbeid, in het bijzonder in het onderhavige geval, bij de NAVO aan te kaarten? Welke resultaten heeft dit opgeleverd?
Nederland heeft recent samen met een aantal gelijkgestemde landen het initiatief genomen tot een overleg tussen de Noord Atlantische Raad en VN speciaal vertegenwoordiger voor kinderen en gewapend conflict Radhika Coomaraswamy. In de Noord Atlantische Raad heeft Nederland in het bijzonder aandacht gevraagd voor de bevindingen van het ILO rapport «Buried in Bricks» en ervoor gepleit dat de NAVO actief aandacht blijft besteden aan deze problematiek.
Uit de bespreking in de Noord Atlantische Raad volgen vier concrete afspraken. Ten eerste worden er door de militaire autoriteiten concrete richtlijnen opgesteld over kinderen in gewapend conflict, die moeten worden geïntegreerd in de bestaande militaire doctrine. Ten tweede worden binnen ISAF focal points voor kinderen in gewapend conflict aangewezen. Ten derde zal het sub-contractor-beleid van ISAF opnieuw worden bekeken en volledig in lijn worden gebracht met ILO standaarden. Als vierde is afgesproken dat de kwartaalrapportages aan de VN over ISAF voortaan expliciet aandacht besteden aan kinderen in gewapend conflict.
Hoe gaat u conform uw toezegging2, ervoor zorg dragen dat «de studie (van de ILO) zal dienen als basis voor het identificeren van beleidsinterventies om deze praktijk te stoppen»? Welke concrete maatregelen heeft u voor ogen?
Hoe gaat u uitvoering geven aan het verzoek, conform de motie Voordewind3, om «er voor te zorgen dat, indien er sprake is van kinder- en/of dwangarbeid, een tijdgebonden plan wordt gemaakt om dit snel beëindigen en te zorgen dat de kinderen naar school kunnen en de slaven worden bevrijd en als normale werknemers worden behandeld»?
In eerste instantie is het aan de Afghaanse regering om maatregelen te nemen tegen kinder- en slavenarbeid. Afghanistan heeft verschillende internationale conventies op dit terrein ondertekend, maar deze worden nog onvoldoende geïmplementeerd, gemonitord en gehandhaafd.4 Samen met partners spreekt Nederland de Afghaanse overheid geregeld aan op haar verantwoordelijkheid op dit gebied. Daarnaast biedt Nederland, evenals partners, ondersteuning op het gebied van ontwikkeling en armoedebestrijding, met OS-projecten.
Zoals wordt benadrukt in het ILO rapport is het van groot belang om alle maatregelen gericht op bestrijding van kinder- en slavenarbeid te coördineren met andere partijen.
Welke activiteiten zijn tot nu toe ondernomen, conform de motie Voordewind, om er voor te zorgen dat bij de Kunduz-missie geen producten gebruikt worden die door kinderen of slaven worden gemaakt? Hoe wordt dit gemonitord? Wat zijn daarvan tot nu toe de resultaten? Zijn er voor de Kunduz-missie bakstenen ingekocht die zonder kinder- en slavenarbeid zijn gemaakt?
Het ministerie van Defensie houdt zich aan het rijksbeleid op het gebied van sociale criteria, ook in crisisgebieden. De sociale criteria, waaronder fundamentele arbeidsnormen zoals het verbod op kinderarbeid en dwangarbeid, zijn opgenomen in de regelgeving en procedures voor duurzaam inkopen.
Wat betreft de geïntegreerde politietrainingsmissie zijn de verwervingsfunctionarissen in Kunduz geïnstrueerd om in alle verwervingscontracten een bepaling op te nemen waarmee de inzet van kinderen bij de realisatie van infraprojecten wordt uitgesloten. Daarnaast wordt er bij levering van diensten op locaties waar zich Nederlands personeel bevindt actief op toegezien dat hier geen kinderen bij betrokken zijn. Monitoring van de (deel)productie van goederen is daarbij niet altijd mogelijk.
Ten aanzien van de gebouwen die momenteel in Kunduz worden gebouwd is in de aannemingsovereenkomst opgenomen dat de aannemer, zijn leveranciers en onderaannemers de fundamentele normen van de ILO zullen respecteren. Voor de nieuwbouw in Kunduz wordt overigens niet gebruik gemaakt van bakstenen.
) Antwoord van minister Rosenthal en staatssecretaris Knapen op vragen van de leden Voordewind (ChristenUnie), Dikkers (PvdA), Van Bommel (SP) en Peters (GroenLinks) over de bewering dat in Afghanistan producten met kinder- en slavenarbeid worden gebruikt in NAVO-projecten, 16 mei 2011 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2886).
Het ontbreken van een deugdelijk rampenplan bij TWO Chemical Logistics |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Rampenplan Nijmeegse chemiereus deugt niet»? Bent u bekend met de situatie bij het bedrijf TWO Chemical Logistics?
Ja.
Wat is de uitslag van de laatste inspecties die plaats hebben gevonden bij TWO Chemcal Logistics? Welke tekortkomingen en overtredingen zijn gesignaleerd en hoe is hier in opgetreden?
Inspectie op basis van het Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo)
Op 11 november 2011 is een Brzo-inspectie uitgevoerd bij TWO Chemical Logistics te Nijmegen. Het inspectierapport is 22 december 2011 aangeboden aan het bedrijf.
Op 4 januari 2012 zijn de geconstateerde overtredingen (3) schriftelijk bevestigd en is verzocht om acties te ondernemen om de overtredingen vóór 1 juli 2012 te beëindigen. TWO Chemicals moet bij de hercontrole op of kort na 1 juli 2012 aantonen dat de maatregelen om de tekortkomingen op te heffen zijn getroffen. Het betreft de volgende overtredingen en maatregelen:
Inspectie op basis van de Wet milieubeheer (Wm)
Op 4 april 2011 is door de gemeente een milieucontrole uitgevoerd bij TWO Chemicals te Nijmegen. Daarbij werden de volgende overtredingen geconstateerd:
(4 meter i.p.v. 1.80 meter).
Op 8 augustus 2011 heeft een hercontrole plaatsgevonden en is geconstateerd dat deze overtredingen waren beëindigd.
Inmiddels is de gemeente een traject gestart om te komen tot een nieuwe milieuvergunning (de huidige milieuvergunning werd verleend op 22 september 2004).
Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS 15)
In 2010 is de situatie bij het bedrijf door de Inspectie Leefomgeving en Transport beoordeeld voor wat betreft de regelgeving in het kader van PGS15 en in orde bevonden.
Is het waar dat TWO Chemical Logistics geen deugdelijk rampenplan heeft, zoals de burgemeester van Beuningen stelt? Zo nee, wanneer is dit rampenplan vastgesteld en hoe is de gemeente Beuningen hierbij betrokken? Zo ja, hoe wordt er voor gezorgd dat het risico voor de bevolking onmiddellijk weggenomen wordt? Welke rol speelt u daarin?
Het betreft hier een rampbestrijdingsplan dat op grond van artikel 17 van de Wet veiligheidsregio’s (Wvr) en artikel 6.1.1 van het Besluit veiligheidsregio’s, door het bestuur van de Veiligheidsregio Gelderland Zuid moet worden opgesteld (voor het van kracht worden van de Wvr op 1 oktober 2010, was dit een verantwoordelijkheid van de burgemeester op grond van de Wet rampen en zware ongevallen).
Het rampbestrijdingsplan voor TWO Chemical Logistics dateert van 1 mei 2006. Een concept van een geactualiseerd rampbestrijdingsplan, opgesteld door de gemeente Nijmegen, was gereed op 17 mei 2011 en is voor commentaar voorgelegd aan de gemeente Beuningen. Het concept is namens de gemeente Beuningen beoordeeld door een expertgroep. Deze expertgroep heeft commentaarpunten ingediend. Op basis van dit commentaar is een eindconcept opgesteld. Het bestuur van de Veiligheidsregio Gelderland Zuid streeft naar vaststelling van het nieuwe rampbestrijdingsplan op 10 mei 2012.
De risico’s van het bedrijf TWO Chemical Logistics worden allereerst beheerst door het veiligheidsmanagement van het bedrijf zelf, ten tweede door het toezicht daarop door de overheid (zie het antwoord op vraag 2) en ten derde door een adequate voorbereiding op de rampenbestrijding door het bedrijf, de veiligheidsregio en het gemeentelijk bestuur.
Bij mijn rol als minister van Veiligheid en Justitie wordt nadrukkelijk stil gestaan in de reactie op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over de brand op
5 januari 2011 bij Chemie Pack in Moerdijk. Ik verwijs u naar deze reactie en de daarin genoemde acties ter verduidelijking en versterking van de rol van de nationale overheid (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 26 956, nr. 116).
Deelt u de mening van de in het artikel genoemde hoogleraar veiligheid en rampenbestrijding dat het oppervlak dat met de automatische brandblusinstallatie gedekt kan worden erg klein is en de rampenscenario’s die bedrijven gebruiken niet van de slechtst denkbare situatie uitgaan? Zo ja, wat gaat u met deze kennis doen? Zo nee, waarom niet?
De uitgangspunten van de brandbeveiligingsinstallatie zijn vastgelegd in zogeheten uitgangspuntendocumenten (UPD's) en programma's van eisen (PvE's). Deze documenten beschrijven binnen welk maximaal sproeioppervlak de brandblusinstallatie een beginnende brand moet kunnen beheersen. Feitelijk houdt dit in dat alle opslaghallen over het volledige oppervlak zijn voorzien van sprinklers. Op basis van de UPD's en PvE's is vervolgens vastgesteld over welk maximale oppervlak de sprinklers een beginnende brand beheersbaar moeten kunnen houden. Breidt de brand zich buiten dat oppervlak uit, dan neemt de effectiviteit van de brandblusinstallatie af. Om die reden worden de UPD's en PvE's op de specifieke opslag (zowel opgeslagen stoffen als wijze van opslag) geschreven. Tijdens de Brzo-inspectie van 2011 kon door TWO Chemical Logistics niet worden aangetoond dat deze voldoen aan de stand der techniek. Hierop is door de gemeente Nijmegen handhaving opgestart. TWO Chemical Logistics moet uiterlijk 1 juli 2012 aantonen dat de PvE's voldoen aan de stand der techniek.
In haar veiligheidsrapport heeft TWO Chemical Logistics als rampscenario een brand in één opslaghal beschreven. Daarbij is uitgegaan van de hal waar bij een brand de effectafstanden het grootst zullen zijn. Het scenario «complexbrand» (waarbij meerdere of alle opslaghallen uitbranden) is door TWO Chemical Logistics niet beschreven. Dit scenario is wel opgenomen in het concept-rampbestrijdingsplan dat naar verwachting 10 mei 2012 zal worden vastgesteld door het bestuur van de Veiligheidsregio Gelderland Zuid.
Op grond van de bovenstaande informatie ga ik ervan uit dat de gemeente Nijmegen en de veiligheidsregio Gelderland Zuid hun verantwoordelijkheden nemen op het gebied van de vergunningverlening, toezicht en handhaving respectievelijk de voorbereiding van de rampenbestrijding.
Dat de helft van de artsen en vepleegkundigen niet in de ouderenzorg willen werken |
|
Renske Leijten (SP) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Hoe verklaart u het artikel «Ouderenzorg niet in trek»?1
Vanuit mijn achtergrond zult u begrijpen dat ik dit artikel heb opgemerkt. Er is niets nieuws onder de zon. Het werken met ouderen vraagt om speciale toewijding en specifieke kennis en vaardigheden. Juist omdat het werk erg interessant en uitdagend is, o.a. door de multiproblematiek waarvan het artikel ook melding maakt.
Het is overigens niet meer dan begrijpelijk dat (leerling-)verpleegkundigen en artsen verschillende interesses hebben. Ik vind dat juist goed. We hebben ze namelijk niet alleen in de ouderenzorg nodig maar ook in o.a. de ziekenhuiszorg, gehandicaptenzorg, GGZ en de eerstelijnszorg. Op dit moment werkt circa 20% van de verpleegkundigen in de VVT-sector. Het aandeel van de VVT onder de recent afgestudeerden ligt daar nog boven. Dit wijst er dus geenszins op dat de belangstelling van leerling-verpleegkundigen voor de ouderenzorg te laag is.
Ik wil erop wijzen dat het aantal ouderen in de huisartsenzorg en in alle ziekenhuisspecialismen toeneemt en dat daardoor de hele sector met meer ouderen zal werken. Daarom ben ik het eens met de onderzoekers dat meer kennis over en aandacht voor het werk in de ouderenzorg belangrijk is. Gelukkig is er veel beweging gaande. Zowel de beroepsgroepen als de opleidingen initiëren diverse acties om verbeteringen op dit vlak door te voeren. Binnen de verpleegkunde besteedt o.a. ActiZ en het Platform Ouderenzorg veel aandacht aan de ouderenzorg. Onderzoek van laatstgenoemde meldt dat studenten hbo-verpleegkunde Gerontologie en Geriatrie enthousiast zijn over hun studie. Dit enthousiasme kan anderen stimuleren om deze richting te kiezen. Verenso heeft in haar invitational van najaar 2011 met stakeholders afspraken gemaakt over noodzakelijke wijzigingen in de initiële opleiding geneeskunde en de vervolgopleidingen tot specialist, waardoor het werken met ouderen de juiste aandacht krijgt. Tevens is het werken met rolmodellen besproken, bijvoorbeeld in de vorm van het aanstellen van een hoogleraar ouderengeneeskunde aan alle medische faculteiten.
Hoe oordeelt u over de ontstane situatie dat gebrek aan kennis over en kunde van ouderenzorg de reden is dat er weinig motivatie bij zowel verpleegkundigen als artsen is om in de zorg voor oudere mensen te gaan werken? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de bewering van de deskundigen dat door onvoldoende kennis, kunde en motivatie ouderen een hogere kans hebben op sterfte en geen optimale zorg krijgen? Vindt u dit een plausibele bewering? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het algemeen kan ik zeggen dat de kwaliteit van de zorg minder zal zijn als de zorgverlener onvoldoende kennis, kunde en motivatie heeft. Of dit het geval is in de ouderenzorg kan naar aanleiding van de gegeven onderzoeken niet gesteld worden. Signalen hierover zijn mij niet bekend. Het is dus te kort door de bocht.
Hoe oordeelt u over onderwijsinstellingen die geen ouderenzorgmodules meer ter beschikking stellen aan verpleegkundigen of artsen in opleiding? Hoeveel instellingen bieden die wel aan? Neemt dit aantal toe of af?
Onderwijsinstellingen die geen ouderenzorgmodules meer ter beschikking stellen passen niet in de huidige en toekomstige situatie waarin ouderenzorg steeds belangrijker wordt. Uit het genoemde onderzoek van prof. dr. Marieke J. Schuurmans komt naar voren dat de MBO en HBO instellingen vrijwel alle onderwerpen die met ouderenzorg te maken hebben binnen de opleiding geven als verplichte vakken. Tevens heeft een toenemend aantal medische faculteiten het thema ouderenzorg geïntegreerd in alle jaren van de initiële opleiding geneeskunde en heeft men hierin ook gereguleerde coschappen. Daarnaast hebben de huisartsen hebben een kaderopleiding ouderen.
Op het gebied van aandacht aan ouderenzorg in de opleiding zijn veel bewegingen gaande. Zo stellen Slaets en Levi (2011) kwetsbaarheid en aandacht van ouderen aan de orde, vraagt het KNMG (2010) aandacht voor sterke zorg voor kwetsbare ouderen, zal het Kwaliteitsinstituut aandacht besteden aan ouderenzorg en geeft het College van Geneeskundig Specialisten aan dat ouderenzorg een belangrijk speerpunt voor hen is. Ze dragen uit dat «ouderenzorg in ieders handelen moet zitten, want het is in elk vak relevant.» Aldus lijkt het me overbodig om te onderzoeken waarom er geen aandacht aan ouderenzorg in de opleiding wordt gegeven. Wel zal ik in overleg treden met de HBO-raad, Actiz en V&VN over de opleiding verpleegkunde en de ouderenzorg inclusief de «dementie»-competenties.
Wat is de reden waarom er geen aandacht aan ouderenzorg in de opleiding wordt gegeven? Bent u bereid dit nader te onderzoeken? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer verwacht u de uitkomst van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat juist in een vergrijzende samenleving ouderenzorg en ouderengeneeskunde een integraal onderdeel moeten zijn van de zorgopleiding van welk niveau dan ook? Zo ja, wat gaat u doen om het zorgonderwijs te veranderen, zodat zorg voor ouderen een wezenlijk en substantieel onderdeel van de basisopleiding gaat vormen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat ouderenzorg niet aantrekkelijk is als er in stageperiodes geen goede begeleiding plaatsvindt van de stagiairs, van welk niveau dan ook? Zo ja, gaat u er voor zorgen dat stagiairs niet meer volledig ingeroosterd mogen worden, maar altijd onder supervisie moeten werken, ook aan het einde van de stageperiode?
Ik deel uw mening niet. Affiniteit met ouderen heb je van binnen uit. Een stagebegeleider kan dat hoogstens begeleiden maar niet maken of breken. Er is mijn inziens geen goed verband. Maar goede begeleiding is wel essentieel bij een stage, van welk niveau dan ook. Dat ik hieraan belang hecht blijkt ook uit de € 99 miljoen die ik structureel investeer in het stagefonds. Met de bijdrage uit het stagefonds is de kwaliteit van de stages flink verbeterd. Uit de evaluatie blijkt dat zorginstellingen hun stagefondsmiddelen goed inzetten voor de begeleiding van o.a. verpleegkundige stagiaires. Daarnaast heb ik vorig jaar mei een brief naar alle zorginstellingen gestuurd dat stagiaires geen handelingen mogen verrichten waar ze niet voor zijn opgeleid en dat ze goed begeleid moeten worden. Tevens heeft Regioplan in opdracht van de Stichting Arbeidsmarkt en Opleidingsbeleid Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorg (A+O VVT) voorbeelden beschreven van kwalitatief hoogwaardige stages voor studenten geneeskunde. De beschrijvingen per stageplaats biedt organisaties in de ouderenzorg handvatten om een stage zo in te richten dat studenten geneeskunde gemotiveerd raken voor het werken met ouderen en specifiek voor de vervolgopleiding tot Specialist Ouderengeneeskunde.
Ook heeft Verenso in haar invitational van najaar 2011 met stakeholders afgesproken dat de verpleeghuisstage zoals dat van oudsher in de initiële opleiding geneeskunde aan bod komt, dusdanig wordt gewijzigd dat er meer aandacht komt voor de rol van Specialist Ouderengeneeskunde. Universiteiten werken inmiddels met praktijkopdrachten waardoor de stage gerichter wordt. Overigens is het bieden van de juiste begeleiding tijdens de stage onderdeel van het kwaliteitssysteem en specifiek van het erkenningsysteem voor stageplaatsen.
Bent u bereid te onderzoeken of de arbeidsomstandigheden voor een slecht imago van de ouderenzorg zorgen? Bent u van mening dat er sprake is van goede arbeidsvoorwaarden, scholing, doorgroeimogelijkheden, fulltimebanen en voldoende bezetting? Zo neen, wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo ja, kunt u dit uitleggen?
De arbeidsinspectie besteedt aandacht aan de arbeidsomstandigheden in de ouderenzorg. Ik zie naar aanleiding van dit onderzoek geen reden om nog een onderzoek hiernaar te starten. Overigens is mijn hele beleid erop gericht om de zorg voor kwetsbare mensen waaronder ouderen te verbeteren. Hierbij zet ik onder andere in op 6 projecten om werken in de ouderenzorg aantrekkelijker te maken voor verpleegkundigen zoals ik onlangs aan de Tweede Kamer heb gemeld.
Het bij hem thuis ontvangen van jachtlobbyisten |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat u twee vertegenwoordigers van Vereniging Het Reewild (VHR) bij u thuis ontvangen heeft op 3 december 2011 om te spreken over de afschotplannen in het kader van de reeënjacht zoals die in de nieuwe wet Natuur geregeld zal worden?1 Zo nee, in welk opzicht klopt deze informatie zoals gegeven in het tijdschrift van VHR niet?
Acht u het thuis ontvangen van jachtlobbyisten een privéaangelegenheid, of ontvangt u lobbyisten aan huis in uw verantwoordelijkheid als staatssecretaris?
Kunt u uiteenzetten of er ambtenaren aanwezig zijn bij deze lobbygesprekken op uw privéadres en of er verslag gemaakt wordt van dergelijke gesprekken?
Kunt u uiteenzetten of u vaker lobbyisten of vertegenwoordigers van belangenorganisaties thuis ontvangt?
Deelt u de mening dat het thuis ontvangen van lobbyisten of vertegenwoordigers van belangenorganisaties tot een ongewenste vermenging van privéaangelegenheden en beleid leidt? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Valt uit de aard van de organisaties waarvan u vertegenwoordigers thuis ontvangt iets af te leiden over uw voorkeur ten aanzien van beleidskeuzes? Ontvangt u ook tegenstanders van uw jacht- en natuurbeleid thuis? Zo ja, welke vertegenwoordigers zijn dat geweest en waarom?
Is het waar dat Vereniging Het Reewild u bij brief d.d. 17-11-2011 heeft aangeboden de ambtenaren op uw departement te ondersteunen bij het formuleren van de wetsvoorstellen in het kader van de Wet natuur? Zo ja, vormde dit aanbod voor u een reden de vertegenwoordigers van Vereniging Het Reewild op uw privéadres te ontvangen? Zo nee, kunt u aangeven in welk opzicht deze informatie niet klopt?
Is er sprake van ondersteuning van ambtenaren door lobbyorganisaties bij het schrijven van de nieuwe Wet natuur? Zo ja, welke organisaties zijn dit geweest? Betekent dit dat u oordeelt dat uw ambtenaren daartoe zelf onvoldoende geëquipeerd zijn? Zo nee, heeft u het aanbod van Vereniging Het Reewild van de hand gewezen?
Deelt u de mening dat het thuis ontvangen van (jacht)lobbyisten de schijn van belangenverstrengeling zou kunnen oproepen en dat die schijn beter vermeden zou kunnen worden in het belang van het aanzien van het openbaar bestuur? Zo nee, waarom niet en hoe beoordeelt u het thuis ontvangen van lobbyisten in het kader van de transparantie van beleid? Zo ja, kunt u toezeggen geen lobbyisten meer op uw privéadres te ontvangen?
De bevalling van een koe op Schiphol |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kalf overleden na «bevalling» met heftruck»?1
Ja.
Was hier sprake van een vroeggeboorte? Zo ja, waardoor is deze vroeggeboorte veroorzaakt? Hoe lang was de koe drachtig?
De verwachte draagtijd bij koeien is 280 dagen. Op grond van de aangeleverde inseminatielijst was de koe 247 dagen drachtig en was er sprake van een vroeggeboorte. Volgens schatting tijdens het sectieonderzoek was de koe ongeveer 259 dagen drachtig.
Hoeveel dagen mag een rund drachtig zijn om nog per vliegtuig getransporteerd te mogen worden? Welke sanctie staat op overtreding van de voorschriften terzake?
De Transportverordening stelt een limiet bij 90% van de verwachte draagtijd. De verwachte draagtijd bij koeien is 280 dagen. Dat betekent dat de grens bij 250 dagen ligt.
Deelt u de mening dat het onverantwoord is om drachtige runderen te exporteren, terwijl in vrijwel heel Noordwest-Europa runderen besmet zijn met het Schmallenbergvirus? Zo nee, waarop baseert u dit? Zo ja, bent u bereid om met onmiddellijke ingang een exportverbod af te kondigen voor transport van drachtige runderen, schapen en geiten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
In Noordwest-Europa en ook in Italië zijn bedrijven positief getest op het Schmallenbergvirus. Op basis van de tot nu toe beperkte economische impact van de ziekte en het feit dat er geen aanwijzingen zijn dat het Schmallenbergvirus ziekte bij de mens veroorzaakt, heeft de Europese Commissie, samen met de EU-lidstaten, geoordeeld dat er op dit moment geen redenen zijn voor het introduceren van handelsbeperkingen. Ik onderschrijf deze beoordeling van de Europese Commissie en ben van mening dat een exportverbod voor drachtig vee een disproportionele maatregel zou zijn. Tevens is het risico dat het virus zich via deze drachtige dieren of hun kalf verder verspreid zeer gering.
Hoe vaak komt het voor dat dieren tijdens een internationaal transport van of via Nederland bevallen? Wat er met eventuele nakomelingen gebeurt?
Gelet op het aantal meldingen uit het buitenland ga ik ervan uit dat dit een incident is geweest.
Hoeveel dieren zijn in de afgelopen drie jaren in beslag genomen op Nederlandse luchthavens in gevallen waarin niet aan de transportrichtlijnen werd voldaan? Kunt u specificeren naar diersoort? Zo nee, waarom niet?
In de afgelopen drie jaar zijn er geen overtredingen van de Transportverordening geconstateerd die inbeslagname rechtvaardigden. Op basis van de Transportverordening zijn in deze periode dan ook geen dieren in beslag genomen op Nederlandse luchthavens.
Is bekend wat er met deze koe is gebeurd nadat ze door een dierenarts was behandeld?
De koe is door een praktiserende dierenarts onderzocht en behandeld. De dierenarts heeft een mondelinge diergeneeskundige verklaring afgegeven aan de NVWA dat de koe vervoerd mocht worden. Het dier is getransporteerd naar een Nederlands bedrijf om te herstellen. Helaas is de koe nadien onvoldoende hersteld gebleken en op 14 februari overleden.
Is het waar dat dit dier uit Duitsland afkomstig was en via Schiphol naar Qatar vervoerd zou worden? Werd er aan alle wettelijke voorwaarden met betrekking tot dierenwelzijn en het transport van dieren voldaan? Zo nee, waarom niet?
Is het waar dat het dier deel uitmaakte van een zending fokvaarzen? Wat is er met de andere dieren gebeurd? Zijn deze dieren nog gecontroleerd door een dierenarts voorafgaand aan het transport? Zijn ze op transport gegaan?
Voldeed de transporteur aan de voorwaarden? Zo ja, waarom was er geen dierenarts ter plaatse en waarom was er geen gekwalificeerde begeleiding?
Is bij het onderhavige transport op Schiphol gecontroleerd of aan alle voorwaarden voor diertransport en dierenwelzijn is voldaan? Zo ja op welke wijze en waarom is niet opgemerkt dat het dier hoogdrachtig was? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel fok- en slachtdieren zijn er de afgelopen tien jaar vanuit of via Nederland geëxporteerd worden? Kunt u specifiek zijn in de beantwoording: welke soort, welk doel, welke aantallen, land van herkomst, land van bestemming, via weg, water of lucht?
Alle internationale transporten van landbouwdieren vanuit Nederland worden gekeurd en gecertificeerd door de NVWA. In 2010 waren dit ruim 58 000 transporten (exclusief pluimvee), waaronder 48 000 voor varkens en 5 000 voor runderen (cijfers 2011 zijn nog niet beschikbaar). Daarnaast zijn in 2011 332 wegcontroles in Nederland uitgevoerd bij internationale diertransporten. Bij 36 controles werden tekortkomingen geconstateerd. 66% van de afwijkingen betrof het niet in orde zijn van de transportdocumenten. Bij 10% van de afwijkingen was het dierenwelzijn direct in het geding en in de overige gevallen betrof het afwijkingen aan het voertuig die niet in overeenstemming waren met de Transportverordening. Voor 36% van de geconstateerde overtredingen is een boeterapport opgemaakt en 20% van gevallen is een proces verbaal opgemaakt.
Over de bestemmingen van de exporten zijn geen gegevens verzameld.
Is de handhaving en controle op de Transportverordening naar uw oordeel voldoende om het dierenwelzijn te waarborgen? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, welke maatregelen wilt u treffen om dit te verbeteren?
Ik heb geen reden om te twijfelen aan de doeltreffendheid van het toezicht op de naleving van de Transportverordening. Ik baseer mijn standpunt mede op de bevindingen en generale van het Food and Veterinary Office (FVO) die in 2010 een audit heeft uitgevoerd van het Nederlandse toezicht op de naleving van de Transportverordening.
Hoeveel controles heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) het afgelopen jaar uitgevoerd bij internationale diertransporten? Hoeveel overtredingen zijn hierbij geconstateerd? Welke overtredingen waren dat en welke straffen zijn hiervoor opgelegd? Hoeveel procent van de transporten wordt gecontroleerd? Kunt u uw antwoord specificeren naar diersoort?
Zie antwoord vraag 12.
Heeft het exportbedrijf of de eigenaar van deze runderen vaker dieren via Schiphol geexporteerd? Zo ja, zijn bij zendingen van deze afzender al eerder overtredingen geconstateerd? Zo ja, welke maatregelen zijn tegen dit bedrijf genomen en welke boetes zijn opgelegd?
Het exportbedrijf heeft vaker runderen via Schiphol geëxporteerd. Daarbij zijn geen overtredingen geconstateerd.
Kunt u de Kamer informeren over de resultaten van het onderzoek dat de NVWA heeft ingesteld naar dit voorval zodra deze bekend zijn?
Afhankelijk van het antwoord op de vraag of het onderzoek leidt tot strafrechtelijke stappen zal ik de Kamer informeren over de resultaten van het onderzoek.
Het bericht dat Zuid-Sudan afstevent op een hongersnood |
|
Jeroen de Lange (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de rapportage van het World Food Program (WFP) en de Food and Agriculture Organization (FAO) waarin beschreven staat dat Zuid-Sudan afstevent op een hongersnood?1
Ja.
Kunt u aangeven of er specifieke verzoeken zijn geplaatst bij Nederland om actief bij te dragen aan voedselhulp in Zuid-Sudan? Indien ja, op welke wijze gaat Nederland hier concreet aan bijdragen? Indien nee, overweegt u dit te doen?
In december 2011 is het gezamenlijke hulpverzoek van VN-organisaties en ngo’s voor Zuid-Sudan gepresenteerd. Hierin wordt verzocht om USD 763 miljoen ter uitvoering van het humanitaire actieplan in Zuid-Sudan in 2012. Van dit totaalbedrag wordt USD 193,8 miljoen gereserveerd voor voedselhulp en middelen van bestaan voor de getroffen bevolking. Deze activiteiten worden gecoördineerd door FAO en WFP en vormen het belangrijkste onderdeel van het humanitaire actieplan.
Nederland is van plan EUR 4 miljoen bij te dragen aan dit humanitaire actieplan. Deze bijdrage wordt naar verwachting grotendeels ingezet via het gemeenschappelijke humanitaire fonds van de Verenigde Naties waar zowel VN-organisaties als ngo’s uit gefinancierd worden. Middelen uit dit fonds komen ten goede aan het gezamenlijke humanitaire actieplan voor Zuid-Sudan en dragen mede bij aan de programma’s van WFP en FAO.
Verder draagt Nederland bij aan een het Centrale Noodhulpfonds van de VN (CERF) € 40 miljoen; Internationaal Comité van het Rode Kruis (ICRC) € 25 miljoen; VN Vluchtelingenorganisatie (UNHCR) € 38 miljoen en Wereldvoedselprogramma (WFP) € 36 miljoen. Uit het CERF is in 2011 USD 22,8 miljoen bijgedragen aan noodhulp in Zuid-Sudan. Voor 2012 staat een voorlopig bedrag van USD 20 miljoen gereserveerd vanuit het CERF voor Zuid-Sudan.
Bent u bereid het verzoek van de Zuid-Sudanese overheid aan het FAO te steunen waarmee het mogelijk wordt gezinnen te voorzien van contant geld zodat zij lokaal inkopen kunnen doen? Indien nee, waarom niet?
De FAO zal begin maart een identificatiemissie uitvoeren om te kijken naar mogelijkheden voor een «cash transfer programma» in Zuid Sudan. Nederland laat de besluitvorming over de wenselijkheid en haalbaarheid hiervan aan de inschatting van de FAO over. Via het gemeenschappelijke humanitaire fonds van de VN kan hier door Nederland aan bijgedragen worden.
Bent u bereid om gehoor te geven aan de oproep van VN Secretaris-Generaal Ban Ki-moon die de internationale gemeenschap dringend verzoekt helikopters en ander vliegtransport in te zetten om de voedselhulp in Zuid-Sudan in goede banen te leiden? Kunt u toelichten of een verzoek u al heeft bereikt?
De oproep van de VN Secretaris-Generaal refereert niet aan de voedselcrisis in Zuid-Sudan maar aan de recente uitbraak van interetnisch conflict in de deelstaat Jonglei en het mandaat van UNMISS ten bescherming van burgers. De VN kampt vaker met een tekort aan militair luchttransport voor verschillende VN-vredesmissies, waaronder UNMISS. Nederland heeft geen formeel verzoek ontvangen voor het bijdragen van helikopters. Het kabinet heeft op 30 september 2011 besloten om een in omvang en samenstelling bescheiden, maar relevante personele en financiële bijdrage aan UNMISS te leveren.
Voor het vervoer van hulpgoederen is momenteel voldoende transportcapaciteit aanwezig. Dit blijkt ook uit navraag van de ambassade bij hulporganisaties ter plaatse.
Deelt u de mening dat een hongersnood en interne ongeregeldheden de vrede niet dichterbij zullen brengen en dat de internationale gemeenschap juist nu een faciliterende rol moet spelen om een hongersnood te voorkomen? Indien ja, op welke wijze gaat u deze inzet tonen? Indien nee, waarom niet?
Voedselcrisis en interetnisch conflict vormen een risico voor het bevorderen van vrede en veiligheid in Zuid-Sudan. VN humanitair coördinator in Zuid-Sudan, Lise Grande, heeft in overleg met de Zuid-Sudanese autoriteiten en met steun van UNMISS en donoren, waaronder Nederland, een grootschalige humanitaire hulpoperatie op gang gebracht. Nederland steunt deze inzet o.a. door financiële bijdrage aan het gemeenschappelijk humanitair fonds en waar nodig diplomatieke inzet.
De inkomensgrenzen in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzendingen van Kassa en de ledenbrief van de VNG?
Ja.
Wat gebeurt er als gemeenten zich niet aan de wettelijke bepaling houden dat algemene inkomensgrenzen niet mogen? Welke handhavingmogelijkheden heeft u? Zijn deze toegepast of gaat zij deze toepassen?
Uit de reacties op de ledenbrief, die de VNG over inkomensgrenzen in de Wmo heeft ontvangen, komt als beeld naar voren, dat alle gemeenten zich aan de uitleg van deze wettelijke bepaling zullen gaan houden. Het is ook onwaarschijnlijk, dat een gemeente zich in de toekomst niet aan deze bepaling zal houden. Een aanvrager van Wmo-ondersteuning heeft immers de mogelijkheid tegen een dergelijk besluit bezwaar en eventueel beroep aan te tekenen en de rechter heeft zich in duidelijke termen uitgelaten over de grenzen aan de gemeentelijke bevoegdheid op dit punt. Nadere handhaving, voor zover passend in deze gedecentraliseerde wet, is dan ook niet aan de orde.
Kunt u inzicht verschaffen om hoeveel gemeenten het gaat?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Ik verwacht, dat alle gemeenten zich aan de wet houden.
Wat zijn de mogelijkheden en verplichtingen voor gemeenten om met terugwerkende kracht alsnog voorzieningen te verstrekken wanneer mensen deze op grond van een algemeen gestelde inkomensgrens niet hebben ontvangen? Wat zijn de mogelijkheden en verplichtingen van gemeenten als mensen hierdoor zelf voorzieningen hebben aangeschaft?
Voor mensen, die op grond van een door hun gemeente gestelde inkomensgrens geen ondersteuning hebben ontvangen, kan gedurende zes weken na het door hun gemeente genomen besluit bezwaar worden aangetekend. Mensen die dit niet hebben gedaan, kunnen zich opnieuw tot hun gemeente wenden met een aanvraag om ondersteuning. De gemeente zal, met inachtneming van alle feiten en omstandigheden van dat moment, de aanvraag opnieuw moeten beoordelen.
Het is de verantwoordelijkheid van de gemeenten zelf, hoe zij invulling geven aan verzoeken van aanvragers om terugwerkende kracht in hun Wmo-beleid.
Waar kunnen individuele burgers terecht als hun gemeente zich niet aan de wet houdt?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Zou de capaciteit van gemeenten niet beter gericht kunnen worden op het ontwikkelen van inhoudelijk beleid, waartoe de Wmo ook grote mogelijkheden biedt? Wat is de stand van zaken rondom eigen bijdragen, een vermogenstoets, een besparingsbijdrage en individuele inkomensgrenzen?
Naar mijn overtuiging zijn gemeenten juist volop bezig met het ontwikkelen (en uitvoeren) van «inhoudelijk» Wmo-beleid.
Met de VNG ga ik in overleg over de uitwerking van de afspraak betreffende het onderzoeken van de eigen bijdragen en een vermogenstoets uit de Bestuurlijke Afspraken 2011–2015.
Kunt u in het eerste kwartaal van 2012 rapporteren aan de Kamer over de gesprekken die u gaat voeren met de gemeenten, zoals toegezegd tijdens het mondelinge vragenuur van 31 januari jl?
In het mondelinge vragenuur op 31 januari jl. heb ik u toegezegd het punt van duidelijke informatie over inkomensgrenzen in de Wmo in mijn overleg met de VNG, als de geëigende organisatie, in te brengen. Met de ledenbrief aan alle gemeenten heeft de VNG hieraan ook goed gehoor gegeven.
Nieuwe ophef rond het Nederlands Opvangcentrum Papagaaien (N.O.P.) |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat een medewerker van het Nederlands Opvangcentrum Papegaaien (N.O.P.) mogelijk betrokken is bij de illegale invoer van exotische vogels uit Suriname en daarbij vogels zou hebben mishandeld?1
De illegale invoer van beschermde exotische vogels uit Suriname is strafbaar. Voor dit specifieke geval verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 2 t/m 5.
Is het waar dat bij huiszoekingen bij de medewerker vogels, wapens en geld in beslag zijn genomen? Zo ja, hoeveel vogels van welke soort zijn in beslag genomen en waar zijn deze vogels vervolgens ondergebracht?
Op 1 februari 2012 heeft het Interregionaal Milieuteam Zuid West, met bijstand van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit, in opdracht van het openbaar ministerie twee verdachten uit Rotterdam respectievelijk Spijkenisse aangehouden. Diezelfde dag zijn doorzoekingen verricht in woningen in Rotterdam en Spijkenisse. Ook werd een doorzoeking verricht in het Nederlands Opvangcentrum Papegaaien (N.O.P.) in Veldhoven, waar één van de verdachten als vrijwilliger werkzaam was. Bij de doorzoekingen zijn naast een aantal vogels (zeven twa twa’s en één kolibrie) geldbedragen en een vuurwapen in beslag genomen. In het belang van het strafrechtelijk onderzoek kunnen op dit moment geen verdere mededelingen worden gedaan.
Is u bekend of het N.O.P. een rol heeft gespeeld bij de illegale handel in exotische dieren? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan in termen van strafrechtelijk onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de nieuwe ophef over het N.O.P. in het licht van het eerdere oordeel van uw ambtsvoorganger dat nader onderzoek naar mogelijke betrokkenheid van het N.O.P. bij de illegale handel in dieren niet nodig was? Deelt u de mening dat dat oordeel moet worden herzien?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u alsnog bereid een nader (strafrechtelijk) onderzoek in te stellen naar de praktijken van het N.O.P.? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u een trend ontstaan nu de berichten over misstanden bij het N.O.P. zich opstapelen en er voldoende redenen zijn om te twijfelen aan de naleving van de wet- en regelgeving (welzijn en de Convention on International Trade in Endangered Species (CITES)) bij het N.O.P.? Zo ja, kunt u nauwkeurig aangeven waarom het toezicht op het N.O.P. heeft gefaald? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek naar de vrijwilliger in dienst van de N.O.P is op dit moment nog niet afgerond. Wanneer de uitkomsten van het onderzoek bekend zijn zal ik, wanneer hier aanleiding toe is, de overeenkomsten met de N.O.P. opnieuw bekijken.
Is het N.O.P. nog steeds een contractpartner van u, wat betekent dat in beslag genomen dieren tegen betaling door u door hen worden opgevangen? Zo ja, vindt u het acceptabel dat u een contract heeft met een opvangcentrum waar eerder ophef is ontstaan over mogelijke betrokkenheid bij de illegale handel in dieren en laatst nog over de slechte verzorging van duizenden in beslag genomen knaagdieren?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke afspraken is het contract tussen Dienst Regelingen en N.O.P. precies gebaseerd en welke afspraken zijn er gemaakt voor de opzegging van het contract? Hoe wordt de naleving van de afspraken uit het contract gecontroleerd en welke sancties staan er op schending van de afspraken?
Vanwege de behoefte aan opslagcapaciteit is deze overheidsopdracht aanbesteed.
Jaarlijks wordt de N.O.P. gecontroleerd door zowel de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit als door Dienst Regelingen (DR). Indien blijkt dat de N.O.P. niet aan de eisen in de overeenkomst voldoet, zal een termijn worden gegeven om de tekortkomingen te herstellen. Door middel van een controlebezoek kan worden vastgesteld of de opvanglocatie weer aan de eisen voldoet. Indien blijkt dat niet aan de eisen wordt voldaan, kan de overeenkomst eenzijdig worden ontbonden.
Kunt u uiteenzetten welke vergoeding het N.O.P. van Dienst Regelingen ontvangt voor de opvang van in beslag genomen dieren en dit specificeren naar diersoort? Hoeveel heeft het N.O.P. de afgelopen vijf jaar op deze manier ontvangen van uw ministerie?
In de overeenkomst met de N.O.P. staan de bedragen die per dier per dag zijn afgesproken. Vanwege het feit dat bij aanbesteding steeds een aantal organisaties concurrerende aanbiedingen doen, zijn de overeengekomen bedragen aan te merken als commercieel gevoelige informatie. Gezien het voorgaande kan ik deze informatie niet openbaar maken.
Deelt u de mening dat het N.O.P. nauwelijks een betrouwbare partner genoemd kan worden voor de opvang van in beslag genomen dieren voor Dienst Regelingen? Zo nee, waarop baseert u de mening dat het N.O.P. het toonbeeld van betrouwbaarheid zou zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Is de samenwerking tussen Dienst Regelingen en het N.O.P. inmiddels tot nader order opgeschort? Zo nee, bent u bereid het contract met het N.O.P. zo spoedig mogelijk te verbreken?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uiteenzetten met welke opvangcentra u contracten heeft voor de opvang van in beslag genomen dieren en welke voorwaarden in die contracten zijn gesteld? Vindt u dat er voldoende betrouwbare opvangcentra beschikbaar zijn voor het opvangen van in beslag genomen dieren? Zo nee, hoe gaat u de capaciteit en/of de kwaliteit van opvangcentra vergroten?
De DR heeft overeenkomsten met zeven opvangadressen voor gezelschapsdieren. Deze adressen bestaan uit zowel asielen als dierenpensions. Daarnaast heeft DR met drie opvangadressen overeenkomsten afgesloten voor landbouwhuisdieren en paarden. Het gaat hierbij om particulieren en bedrijven. Er zijn met acht opvangadressen overeenkomsten afgesloten voor in- en uitheemse (beschermde) diersoorten. Het gaat hierbij om dierentuinen, vogelopvangcentra, reptielenopvangcentra en opvangcentra voor inheemse fauna.
In het bestek voor de aanbesteding voor de opvang zijn eisen neergelegd. Tijdens het aanbestedingstraject moet de schrijver zijn financiële en economische draagkracht aantonen en zijn technische bekwaamheid. Daarnaast worden specifieke eisen gesteld ten aanzien van dierenwelzijn, zoals het respecteren van de vijf vrijheden van Brambell, diervriendelijke omgang, kwaliteitseisen met betrekking tot verzorging en huisvesting van de dieren, veterinaire zorg en ziektepreventie.
De geselecteerde opvangadressen voldoen aan de gestelde eisen in de overeenkomst.
Er zijn op dit moment voldoende opvangadressen om alle in beslag/bewaring genomen dieren op te vangen. Mocht het, in verband met een hoger aantal inbeslagnames, nodig zijn, dan worden extra opvangadressen gezocht.
Een bij strenge vorst buiten vastgeketende hond in Breskens |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat er recentelijk verschillende meldingen bij de meldkamer van 144 zijn binnengekomen over een labrador die al langdurig, maar ook bij de strenge vorst van de afgelopen week, in een buitenren aan de ketting wordt gehouden in Breskens?
Ja.
Deelt u de mening dat wanneer een hond al zijn hele leven (1,5 jaar) continu (24 uur per dag) aangelijnd en/of in een buitenren op een erf verblijft, er sprake is van een waak- of heemhond, zoals bedoeld in het Besluit inzake het houden van een waak- of heemhond? Zo nee, waarom niet?
In het geval een hond al 1,5 jaar 24 uur per dag buiten verblijft kan er sprake zijn van een waak- en heemhond zoals bedoeld in het Besluit inzake het houden van een waak- of heemhond. Het in een buitenren aangelijnd houden van een hond, zonder deugdelijk hok of drinkwater, kan een overtreding betekenen van het Besluit inzake het houden van een waak- of heemhond of het verbod op dierenmishandeling.
In de casus van de hond in Breskens meld ik u dat de gedane meldingen over deze hond op geen enkele wijze stroken met de daadwerkelijke aangetroffen situatie. De politie heeft geen strafbaar feit met betrekking tot de hond in deze casus kunnen aantonen.
Kunt u bevestigen dat het volgens het Besluit inzake het houden van een waak- of heemhond niet is toegestaan om een hond te houden die is ingesloten in een buitenren en daarbinnen via een ketting of touw is vastgelegd? Zo ja, kunt u uitleggen waarom niet handhavend is opgetreden door de dierenpolitie na diverse meldingen over eerder genoemde labrador in Breskens bij de meldkamer van 144?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het bij strenge vorst in een buitenren houden van een aangelijnde hond, terwijl er geen deugdelijk hok of drinkwater beschikbaar is een overtreding is van artikelen 36 en 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is niet opgetreden door de dierenpolitie na diverse meldingen over eerder genoemde labrador in Breskens bij de meldkamer van 144?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat de huidige en de toekomstige regelgeving voldoende handvatten bieden om op te treden tegen dergelijke overtredingen? Zo ja, waarop baseert u dat? Waarom is er in dit geval dan niet opgetreden? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om dit te verbeteren en op welke termijn?
De huidige en de toekomstige regelgeving biedt voldoende aanknopingspunten om op te treden tegen de handelingen die u schetst. Het kabinet is voornemens in het Besluit houders van dieren, dat momenteel wordt voorbereid, enkele algemene verzorgingsnormen op te nemen. Het ontwerpbesluit bevat tevens, in tegenstelling tot de huidige regelgeving, een aantal concrete gedragingen die als dierenmishandeling kunnen worden aangemerkt. Daarmee wordt het verbod op dierenmishandeling verduidelijkt ten behoeve van de handhaving en de vervolging.
De bepalingen van het Besluit inzake het houden van een waak- of heemhond worden opgenomen in het Besluit houders van dieren. Het verbod op het anders dan incidenteel vastleggen van een hond in een ren blijft dus bestaan, indien niet wordt voldaan aan de bepalingen.
Is het waar dat een agent van de dierenpolitie ter plaatse aan een bezorgde hondenliefhebber heeft verteld dat het geen probleem is wanneer een hond aangelijnd in een buitenren verblijft, ook wanneer een deugdelijk hok, mand of deken en zelfs water ontbreken, aangezien «de hond sneeuw kan eten als hij dorst krijgt»? Zo nee, waar baseert u uw antwoord op? Hoe u dan wel met de melding(en) over deze hond omgegaan? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
De dierenpolitie is meermaals ter plaatse geweest en heeft geconstateerd dat er geen sprake is van een strafbaar feit. Uit navraag bij het korps is vast komen te staan dat woorden van deze strekking niet door de dierenpolitie zijn geuit.
Indien er klachten zijn met betrekking tot het optreden van de dierenpolitie dan kan hierover een klacht worden ingediend bij het desbetreffende korps ingevolge de klachtenregeling van de politie.
Bent u bereid om binnen zeven dagen ervoor te zorgen dat alle medewerkers van de meldkamer van 144 en alle agenten van de dierenpolitie volledig op de hoogte zijn van de geldende wet- en regelgeving, zodat in de toekomst wél snel en adequaat kan worden opgetreden wanneer overtredingen worden gemeld bij 144?
Alle medewerkers van het meldnummer 144 en alle politieambtenaren dierenpolitie zijn volledig op de hoogte van de geldende wet – en regelgeving. De medewerkers van het meldpunt 144 worden periodiek bijgeschoold en de politieambtenaren van de dierenpolitie hebben een aanvullende opleiding gevolgd bij de Politieacademie.
Naar aanleiding van deze casus is aanvullende informatie over waak- en heemhonden op het Politie kennisnet geplaatst en is tijdens de bijscholing van centralisten nog extra aandacht besteed aan het Besluit inzake het houden van een waak- of heemhond.
Hoeveel honden worden in Nederland nog 24 uur per dag aan de ketting gehouden en/of worden 24 uur per dag in een buitenren worden gehouden? Zo nee, bent u bereid om dit nog in 2012 in kaart te brengen?
Hierover zijn geen gegevens beschikbaar en ik zie geen aanleiding dit in kaart te brengen.
Deelt u de mening dat de open normen in het nieuwe Besluit houders van dieren nauwelijks handvatten bieden voor controle en optreden tegen situaties van verwaarlozing en mishandeling, zoals bij gevallen waarbij honden langdurig en continu aan de ketting en/of in een buitenren wordt gehouden? Zo nee, waarop baseert u dat? Zo ja, op welke wijze en termijn gaat u dit verbeteren?
Zie antwoord vraag 5.
De storingen bij ING |
|
Jhim van Bemmel (PVV), Teun van Dijck (PVV) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de storingen bij de bank ING (en de reactie van ING op de vele storingen van afgelopen tijd), waardoor internetbankieren bij ING veelvuldig onmogelijk was?1
Ja.
Deelt u de mening dat de ING te allen tijde bereikbaar moet zijn voor klanten die willen internetbankieren en dat een continue toegankelijkheid goed is voor de omloopsnelheid van geld en daarmee voor de economie? Zo nee, waarom niet?
Met de leden Van Bemmel en Van Dijck ben ik eens dat een goed functionerend betalingsverkeer essentieel is. In Nederland verkeren wij in de gelukkige omstandigheid dat in het algemeen ons betalingsverkeer goed functioneert en efficiënt is ingericht, waardoor ook de kosten van betalingstransacties relatief laag zijn. Van ING heb ik begrepen dat zij, omdat zij er belang aan hechten dat hun klanten vertrouwen hebben en houden in het betalingsverkeer van ING, met regelmaat hun systeem evalueren. ING heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar de oorzaken van de storingen en dit ook besproken met de Nederlandsche Bank. De recente storingen waren het gevolg van een uitzonderlijke samenloop van omstandigheden met betrekking tot menselijk falen en techniek. ING heeft een aantal verbeterpunten in techniek, processen en communicatie onderkend en is direct begonnen om deze maatregelen te implementeren.
In reactie op de vragen van de leden Van Bemmel en Van Dijck, merk ik op dat ik van ING heb begrepen dat ING reeds jaren een volledige achtervang van het internetbankieren- en betaalsysteem bezit. Dit betreft een uitwijkomgeving waarin permanent schaduwdraaiende systemen zijn geïnstalleerd. Systemen die dus een 100% kopie zijn van de primaire productiesystemen en die in noodsituaties ingezet kunnen worden. Overschakelen naar dit reservesysteem kost enige uren. Als er een incident is, heeft inzetten van het reservesysteem daarom pas zin als het probleem niet binnen enige uren verholpen kan zijn.
Het belang dat ING heeft bij het behoud van het vertrouwen van klanten is in mijn ogen verder dusdanig, dat dit op zichzelf al voldoende stimuleert tot het optimaliseren van de internetbankier-omgeving. Gelet op vorenstaande zie ik geen redenen om hier met de directie van ING verder nog over van gedachten te wisselen.
Bent u bereid een gesprek aan te gaan met de directie van ING, om duidelijk te maken dat er een back-upsysteem voor internetbankieren gerealiseerd moet worden binnen afzienbare tijd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kindontvoering |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving van de Koninklijke Marechaussee?1
Ja.
Erkent u dat er jaarlijks zo’n 150 minderjarige kinderen, door onttrekking aan het ouderlijk gezag naar het buitenland verdwijnen?
Bij de Centrale autoriteit zijn in 2011 83 verzoeken om tussenkomst binnengekomen met betrekking tot internationale kinderontvoering naar het buitenland. Het betrof 72 gevallen van ongeoorloofde meename door een ouder naar een land dat is aangesloten bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag. In 11 gevallen was sprake van ongeoorloofde meename door een ouder naar een niet-verdragsland.
Is het waar dat de Nederlandse wetgeving geen bescherming biedt aan kinderen in geval van een concrete dreiging van ontvoering? Zo nee, waarom niet?
De relevante strafbepaling als het gaat om het optreden van politie of de Koninklijke Marechaussee is artikel 279 Sr. Deze bepaling wordt zodanig uitgelegd dat zowel het onttrekken als onttrokken houden van een minderjarige aan het wettig gezag strafbaar is. In artikel 279 Sr zijn poging tot en voorbereiding van kinderontvoering niet expliciet strafbaar gesteld. Dat is niet nodig, omdat de artikelen 45 en 46 Sr poging tot en voorbereiding van misdrijven in het algemeen strafbaar stellen (vgl. ook Kamerstukken II, 2004/05, 30 072, nr. 7, p. 7; Kamerstukken II, 2005/06, 30 491, nr. 3, p. 6). Los daarvan, wanneer een ouder in strijd met het wettelijke gezagsrecht met zijn kind naar bijvoorbeeld Schiphol reist met het doel om met het kind per vliegtuig naar het buitenland te reizen, is al snel sprake van onttrekking aan het wettelijk gezag. Aangekomen op Schiphol kan de Koninklijke Marechaussee de desbetreffende ouder aanhouden, hetgeen ook daadwerkelijk gebeurt, zoals uit de berichtgeving bedoeld in vraag 1 blijkt.
Naar mijn oordeel beschikken politie en de Koninklijke Marechaussee over voldoende juridische handvatten om bij een voorgenomen internationale kinderontvoering op te treden tegen de ontvoerende ouder.
Is het waar dat geen van de Arabische landen, met uitzondering van Egypte, het Haags kinderontvoeringsverdrag erkent?
Uit de lijst van landen die zijn aangesloten bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag die staat op de website van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht (www.hcch.net), blijkt dat de Arabische landen daar niet op staan met uitzondering van Marokko. Egypte is niet aangesloten bij het verdrag.
Erkent u dat de praktijk aantoont dat verdragslanden te vaak dankbaar misbruik lijken te maken van de diverse betwistbare regeltjes, waardoor er alsnog geen sprake kan zijn van een teruggeleiding volgens het Haags kinderontvoeringsverdrag?
Nee. De ervaring van de Centrale autoriteit bij internationale kinderontvoering naar verdragslanden is dat het Haags Kinderontvoeringsverdrag over het algemeen goed wordt nageleefd.
Is het waar dat, ondanks de verhoogde strafmaat ingevolge 279 tweede lid, Wetboek van Strafrecht (Sr) waarbij een aanhouding bij een poging van onttrekking kan plaatsvinden, de directe poging tot ontvoering niet strafbaar blijft?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat er in feite pas kan worden opgetreden als desbetreffend misdrijf voltrokken is en het onderhavig kind zich al in het buitenland bevindt (waardoor men dus achter de feiten aanloopt)?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat Nederlandse ingezetenen (met of zonder dubbel paspoort) nog altijd hun kind op de ambassade van herkomst van desbetreffende ouder, zonder enige moeite in het niet-NL paspoort kunnen bijschrijven (en waarbij dus géén toestemming van de andere ouder vereist is)?
Het komt voor dat ouders met een buitenlands paspoort naar de ambassade of het consulaat van hun land van herkomst gaan om een paspoort van dat land voor hun kind te krijgen of bij te laten schrijven in het eigen, niet-Nederlandse, paspoort. Dit is mogelijk als het recht van het land van herkomst dat toestaat. Ik heb daar geen invloed op.
Beschikken politie en Openbaar Ministerie (OM) over een checklist met elementen die wijzen op een mogelijk komende kindontvoering, waardoor zij aan de hand van het stapelen van verkregen informatie eventuele voorbereidende handelingen aantoonbaar kunnen maken?
Ja. Reeds in 2006 is in overleg met het OM, het KLPD en het Centrum Internationale Kinderontvoering een zogeheten Baliekaart opgesteld voor politie, OM en Koninklijke Marechaussee. Hierin wordt onder meer aangegeven wat te doen in geval van een melding dat een kind mogelijk (acuut) naar het buitenland zal verdwijnen (dreiging van internationale kinderontvoering). Deze Baliekaart wordt momenteel geactualiseerd.
In het najaar van 2011 heeft het Centrum Internationale Kinderontvoering voorlichting gegeven aan de Koninklijke Marechaussee. Het Centrum Internationale Kinderontvoering en de Koninklijke Marechaussee hebben daarna gezamenlijk een «Beschrijving proces melden verdachte situatie» opgesteld. Hierin wordt onder meer aangegeven op welke wijze de medewerker van de Koninklijke Marechaussee kan handelen bij een controle bij de grensovergang van een minderjarige.
Bent u van mening dat door het direct toepassen van de artikelen 45 t/m 47 Sr. op de artikelen 279 en verder, met een daarbij duidelijk gestelde strafmaat, de opsporingsinstanties over meer concrete handvatten beschikken om bij iedere poging tot internationale kindontvoering tot aanhouding over te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.