De klussendienst in de gemeente Bergen op Zoom waarbij bijstandsgerechtigden vrijwillig werk moeten doen dat normaal door betaalde krachten van thuiszorgorganisaties wordt gedaan |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het plan van de gemeente Bergen op Zoom om bijstandsgerechtigden gratis te laten inhuren om hen taken in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) te laten verrichten?1
Volgens informatie van de gemeente Bergen op Zoom is een pilot opgezet voor een boodschappendienst en een was- en strijkservice als algemene voorziening voor mensen die niet zelfstandig deze taken kunnen doen en daarvoor via de Wmo gecompenseerd worden. De gemeente Bergen op Zoom zoekt met deze pilot een manier om haar burgers met een beperking op een doelmatige wijze te compenseren. De gemeente ziet zich daartoe genoodzaakt met het oog op de vergrijzing en de toenemende vraag naar individuele voorzieningen. Naast de inzet van vrijwilligers worden ook mensen met een bijstandsuitkering gestimuleerd om actief aan de pilot deel te nemen als onderdeel van hun traject gericht op re-integratie.
Bent u van mening dat taken als strijken, wassen en boodschappen doen – zoals deze via de WMO worden uitgevoerd voor mensen die daartoe zelf niet in staat zijn – reguliere werkzaamheden zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u het wenselijk en toelaatbaar dat bijstandsgerechtigden niet volgens het geldende arbeidsrecht worden uitbetaald?
Onder regulier werk wordt verstaan werk dat op de reguliere arbeidsmarkt wordt verricht en waarvoor loon wordt betaald. Strijken, wassen en boodschappen doen in het kader van de thuiszorg, zijn taken die voorkomen op de reguliere arbeidsmarkt, maar deze taken worden ook onbetaald verricht door vrijwilligers of mantelzorgers. Ik vind het van belang dat werk boven uitkering gaat. Mensen met een bijstandsuitkering, voor zover ze daartoe in staat zijn, hebben de verplichting om zich in te spannen om zo snel mogelijk regulier werk te vinden en te aanvaarden. Het verrichten van vrijwilligerswerk in het kader van deze pilot kan zeker een bijdrage leveren aan de vergroting van de kans op re-integratie in regulier werk.
Kunt u garanderen dat het werk van thuiszorgmedewerkers, schoonmakers, welzijnswerkers niet wordt verdrongen en/of opgeknipt in kleinere, slecht betaalde baantjes? Kunt u ook garanderen dat deze beroepen niet worden uitgehold en dat de kwaliteit en veiligheid gewaarborgd blijven?
De precieze invulling van deze beroepen is niet aan mij. Gemeenten stellen in het kader van de Wmo kwaliteitseisen aan de hulp bij het huishouden. Deze eisen hebben onder andere betrekking op het in te zetten personeel. Bovendien dienen aanbieders van hulp bij het huishouden te voldoen aan de eisen die volgen uit de Kwaliteitswet zorginstellingen. Verder kan de inhoud van de functie worden beïnvloed door CAO onderhandelingen of overleg tussen werkgever en werknemer.
Een gemeente dient te allen tijde te voldoen aan de compensatieplicht. De daadwerkelijk geboden hulp bij het huishouden dient een burger met een beperking derhalve in staat te stellen om een huishouden te voeren.
Hoe draagt desbetreffende pilot bij aan het uit de uitkering geraken van werkloze bijstandsgerechtigden? Wat is de doelstelling van de pilot? Welke kosten zijn met de pilot gemoeid?
Volgens de gemeente Bergen op Zoom worden naast de inzet van vrijwilligers ook mensen met een bijstandsuitkering gestimuleerd om deel te nemen aan de pilot. Doel hiervan is de bevordering van de re-integratie. Artikel 9, eerste lid onder b Wwb biedt hiertoe ook de mogelijkheid. De begeleiding vindt plaats door de stichting Welzijn Ouderen. De ervaring wijst uit dat de mensen die actief participeren meer kans hebben om uit te stromen naar regulier werk.
De gemeente heeft voor deze pilot gekozen omdat het een manier is om hun burgers met een beperking op een doelmatige wijze te compenseren en ook de mogelijkheid biedt ontvangers van een bijstandsuitkering vrijwilligerswerk te laten verrichten dat bijdraagt aan hun kansen op re-integratie. Het mes snijdt aan twee kanten. De gemeente Bergen op Zoom subsidieert de pilot met ca. € 200 000.
Kunt u toelichten hoe in bovengenoemde pilot het wettelijk minimumloon wordt gegarandeerd?
Zoals aangegeven is er geen sprake van een dienstverband en daarom ook niet van een wettelijk minimumloon.
Schending door Eritrea van het VN wapenembargo |
|
Arjan El Fassed (GL), Tofik Dibi (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat Eritrea via consulaten de diaspora dwingt tot het betalen van 2% van het inkomen om zo het leger in Eritrea te bekostigen?1
Deelt u de conclusies van de UN Monitoring Group dat deze praktijken tegen het VN wapenembargo tegen Eritrea (ingesteld in 2009) ingaan? Zo nee, waarom niet?
Vinden deze illegale praktijken ook in Nederland plaats door de Eritrese diplomatieke vertegenwoordiging? Bent u bereid dit uit te zoeken en regelmatig te monitoren?
Bent u bereid om: de Eritrese consul op het ministerie te ontbieden? de mogelijkheden te verkennen om juridische stappen te zetten tegen deze praktijken? uw Europese en andere collega’s aan te sporen deze zelfde stappen te zetten, zodat een collectief gecoördineerd protest plaats vindt tegen schending van het VN wapenembargo door Eritrea? Zo nee, waarom niet?
Komt deze vorm van schending van VN- of andere embargo’s door andere landen voor? Bent u bereid dit uit te zoeken? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel capaciteit heeft de regering om schending van VN- of andere embargo’s op te sporen en de uitvoering ervan te handhaven? Welk ministerie coördineert handhaving van embargo’s en welke ministeries zijn erbij betrokken?
Bent u bereid om via de EU de Eritrese overheid aan te spreken op deze illegale activiteiten en hiertegen te protesteren? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór 1 september (ter voorbereiding van het SO over de RBZ)?
De inperking van vrijheid van meningsuiting door verschillende landen |
|
Tofik Dibi (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
In hoeverre acht u uzelf succesvol in het bereiken van uw doelstellingen op het speerpunt vrijheid van meningsuiting en religie binnen het thema mensenrechten?
Vrijheid van meningsuiting en religie is essentieel voor het functioneren van een democratisch bestel. Nederland stelt de inperking van vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst en de gevolgen hiervan voor mensenrechtenverdedigers dan ook regelmatig aan de orde zowel bilateraal als in EU- en VN-verband.
Bij de bevordering van vrijheid van meningsuiting heb ik speciale aandacht voor internetvrijheid. Zo zat ik in Den Haag eind 2011 een internationale ministeriële conferentie voor over internetvrijheid, waarbij Nederland met een aantal gelijkgezinde landen de Freedom Online coalitie oprichtte. Samenwerking met deze landen heeft bijgedragen aan een sterke gezamenlijke inzet op internetvrijheid in de Mensenrechtenraad en de OVSE. Daarnaast draagt Nederland uit het mensenrechtenfonds bij aan een veelvoud aan projecten ter bevordering van de vrijheid van meningsuiting wereldwijd.
Over de bilaterale Nederlandse inzet om vrijheid van religie te bevorderen verwijs ik naar de kamerbrief met de uitkomsten van de Pilot Vrijheid van Godsdienst en Levensovertuiging van 16 maart jl. (Kamerstuk 32735). Daarnaast besteedt Nederland specifieke aandacht aan dit thema als medeorganisator van een side-event tijdens de ministeriele week van de aankomende algemene vergadering van de VN.
Wat heeft u de afgelopen tijd bijvoorbeeld gedaan aan de arrestatie en detinering van Anton Suryapin in Wit Rusland1 en Mouad Belghouat in Marokko?2
Ik veroordeel de intimidatie, arrestatie en detentie van journalisten, mensenrechtenactivisten en andere Wit-Russische burgers die gebruik maken van hun universele rechten, waaronder Anton Suryapin, ten stelligste. Op 14 augustus jl. is de Wit-Russische ambassadeur ontboden op het ministerie, in een gecoördineerde actie van de hele EU naar aanleiding van de uitwijzing van alle diplomatieke staf van de Zweedse ambassade in Minsk.
Nu de tweede veroordeling tegen Mouad Belghouat in hoger beroep is bevestigd, zie ik aanleiding in EU-verband aan de orde te stellen op welke wijze onze verontrusting over deze zaak tot uiting moet worden gebracht aan de Marokkaanse autoriteiten.
Bent u bekend met de rechtszaak tegen Pussy Riot in Rusland wegens het zingen van een protestlied in een kerk?3
Ja.
Deelt u de mening dat de reactie van de Russische autoriteiten schandalig en disproportioneel is, aangezien de bandleden van Pussy Riot al maandenlang onder deplorabele omstandigheden in voorarrest worden gehouden en zij mogelijk geen eerlijk proces krijgen?
Ik deel de brede internationale zorgen over de verhouding tussen enerzijds de beperkte zwaarte van het vergrijp, en anderzijds de lengte van het voorarrest, de strafeis en de uiteindelijke straf.
Bent u bereid om de Russische ambassadeur te ontbieden om te protesteren tegen deze inperking van de vrijheid van meningsuiting van de bandleden van Pussy Riot en de trend in Rusland om de vrijheid van meningsuiting steeds verder in te perken via wetgeving en andere middelen? Bent u bereid op deze manier de vele andere overheden en NGO’s te steunen in hun strijd voor eerbiediging van dit internationaal erkende mensenrecht? Zo nee, waarom niet?
Vrijheid van meningsuiting maakt deel uit van de mensenrechtendialoog tussen Rusland en de Europese Unie, waarvan de meest recente bijeenkomst op 20 juli jl. in Brussel plaatsvond. Tijdens bilaterale consultaties tussen de Nederlandse en Russische mensenrechtenambassadeurs op 18 juli jl. in Den Haag kwam vrijheid van meningsuiting uitgebreid aan de orde. Zowel tijdens dit bilaterale gesprek als tijdens de Europees-Russische mensenrechtendialoog werden bovengenoemde zorgen over de Pussy Riot-zaak overbracht. Daarnaast heeft Hoge Vertegenwoordiger Catherine Ashton op 7 augustus jl. namens de EU haar zorgen over de procesgang kenbaar gemaakt. Op de dag van de uitspraak, 18 augustus jl., heeft HV Ashton haar teleurstelling uitgesproken over de disproportionele straf en haar verwachting uitgesproken dat deze straf zal worden herzien.
Bent u bereid lady Ashton, EU hoge commissaris voor de mensenrechten, te bewegen een diplomatiek signaal af te geven dat de EU de vrijheid van meningsuiting hoog in het vaandel heeft en zich grote zorgen maakt over de verschillende maatregelen die Rusland neemt om deze in te perken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Mogelijke belastingontwijking door de NS |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Is het waar dat de financiële tak van NS, NS Financial Services Co, in Dublin is gevestigd, zoals wordt gemeld in het artikel op de website van de Railway Gazette van 6 juli 2012?1
Ja.
Wat is de reden van het feit dat dit onderdeel van NS in Dublin is gevestigd?
Halverwege de jaren 90 ontstond voor de NS het risico dat ze zou blijven zitten met overbodig materieel als het concern het vervoer in een bepaald gebied niet meer mag verzorgen, met ongewenste kapitaalvernietiging tot gevolg. Om dit risico te scheiden van de overige activiteiten van de NS was oprichting van een apart bedrijf wenselijk. Door dit bedrijf te laten functioneren als een leasemaatschappij zouden niet alleen andere concessiehouders eenvoudiger gebruik kunnen maken van het door de NS aangeschafte rollend materieel, maar werd ook het risico op kapitaalvernietiging verkleind. Het bedrijf is in Ierland gevestigd vanwege het gunstige investeringsklimaat voor leasemaatschappijen in dit land.
Sinds wanneer is dit bedrijfsonderdeel gevestigd in een ander land dan Nederland?
Vanaf de oprichting in 1998 is de vestigingsplaats Dublin geweest.
Heeft u hiervoor via de Algemene Vergadering van Aandeelhouders toestemming gegeven? Zo ja, wanneer en waarom?
De oprichting van deze dochteronderneming viel niet onder de statutaire goedkeuring van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders.
Is het waar dat NS Financial Services Co in Ierland belasting afdraagt in plaats van in Nederland? Om hoeveel geld gaat dit?
De geheimhoudingsplicht van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen staat eraan in de weg informatie over individuele belastingplichtigen openbaar te maken.
Hoe hoog is de belastingopbrengst die de Nederlandse Staat jaarlijks misloopt door de vestiging van NS Financial Services Co in het buitenland? Hoeveel bedraagt de totale belastingopbrengst die Nederland is misgelopen door de vestiging van NS Financial Services Co in het buitenland?
Zie antwoord vraag 5.
Welke invloed heeft de buitenlandse vestiging van NS Financial Services Co op de hoogte van het dividend dat NS jaarlijks afdraagt aan de Nederlandse Staat? Indien NS Financial Services Co in Nederland gevestigd zou zijn, zou dan het bedrag aan dividend samen met de te betalen belasting in Nederland niet hoger zijn geweest dan het dividend dat nu ontvangen wordt? Kunt u hier uitgebreid op ingaan in uw antwoord?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft de buitenlandse vestiging van NS Financial Services Co invloed, zowel in directe als in indirecte zin, op de maximale hoogte van de uit te keren bonussen aan het bestuur van NS? Zo ja, welke invloed heeft de buitenlandse vestiging van NS op de hoogte van de bonussen voor het bestuur van NS?
Nee.
Vindt u het gerechtvaardigd dat de belasting die NS afdraagt in het buitenland niet ten goede kan komen aan beter openbaar vervoer in Nederland?
De afdrachten van in Nederland door belastingplichtigen afgedragen belastinggelden zijn niet op voorhand geoormerkt om aan bepaalde doeleinden uitgegeven te worden; het is derhalve niet te zeggen of door NS in Nederland afgedragen belastingen ten goede komen aan beter openbaar vervoer.
Bent u bereid om actie te ondernemen zodat NS belasting in Nederland afdraagt? Zo ja, wanneer en hoe? Zo nee, waarom niet?
Zoals door één van mijn voorgangers, staatssecretaris Vermeend, uiteengezet in antwoord op vragen ingediend in 1999 door het lid Van Bommel 2 staat het bedrijven in beginsel vrij om in het buitenland activiteiten te verrichten. Dit brengt met zich mee dat – voorzover het reële activiteiten betreft – deze activiteiten naar de in het desbetreffende buitenland geldende regels en tarieven zullen worden belast. Mocht het verrichten van buitenlandse activiteiten geen reële betekenis hebben, dan wordt getracht op gekunstelde wijze de Nederlandse belastinggrondslag uit te hollen. Dergelijke constructies worden door de Belastingdienst met alle beschikbare middelen bestreden.
Het straffen en behandelen van grafschennisplegers |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u toelichten waarom er op vernieling van «enig goed» (artikel 350 Wetboek van Strafrecht) een hogere straf staat dan op het vernielen of schenden van een graf?1
Artikel 149 van het Wetboek van Strafrecht stelt straf op het opzettelijk schenden van een graf en op het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen of beschadigen van enig op een begraafplaats opgericht gedenkteken. Op het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen of beschadigen van een graf of gedenkteken dat toebehoort aan een bekende eigenaar is artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht toepasselijk. De (lagere) straf die artikel 149 van het Wetboek van Strafrecht bedreigt, ziet dan ook op uitsluitend de vernieling of beschadiging van gedenktekenen op begraafplaatsen die geen bekende eigenaar hebben of het schenden van een graf voor zover daarbij geen sprake is van beschadiging of vernieling. De strafwetgever heeft geoordeeld dat bedoelde gedragingen onder die omstandigheden in ernst beneden de zwaarte van het misdrijf van artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht blijven en daarom artikel 149 van het Wetboek van Strafrecht van een lager strafmaximum voorzien. Als gezegd is de vernieling van graven en grafstenen die aan iemand toebehoren strafbaar als vernieling van «enig goed» op grond van artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht en wordt dat feit derhalve bedreigd met een hogere straf dan die welke voor artikel 149 van het Wetboek van Strafrecht geldt.
Als een vernieling openlijk en in vereniging is gepleegd is ook artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht toepasselijk, waarop eveneens een hogere strafbedreiging staat.
Waarom is ervoor gekozen om eenvoudige vernieling wel en grafschennis niet toe te voegen aan de opsomming van artikel 67, eerste lid, sub b, van het Wetboek van Strafvordering als gevolg waarvan iemand die een graf schendt of vernielt niet in voorlopige hechtenis kan worden genomen?
In artikel 67, eerste lid, sub b, van het Wetboek van Strafvordering worden de strafbare feiten opgesomd waarvan de wetgever het wenselijk heeft geacht dat daarvoor een bevel tot voorlopige hechtens kan worden gegeven terwijl op deze strafbare feiten een gevangenisstraf van minder dan vier jaar is gesteld. Tot die strafbare feiten behoort ook het misdrijf van artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht. Waarom de wetgever aan bedoelde opsomming van strafbare feiten niet ook artikel 149 van het Wetboek van Strafrecht heeft toegevoegd, is niet bekend omdat dit nooit is overwogen. Zoals in het antwoord op vraag 1 reeds is aangegeven, levert vernieling van een graf of grafschennis evenwel meestal ook het misdrijf van artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht of van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht op, zodat alsdan voorlopige hechtenis wel mogelijk is.
Bent u bekend met het feit dat politieagenten hierdoor in de praktijk soms te weinig tijd hebben om vast te stellen of de grafschennispleger reeds bekend is bij geestelijke gezondheidszorg en/of andere hulpverleners, terwijl het vaak gaat om mensen met psychische problemen? Bent u bekend met het feit dat hierdoor personen die grafschennis gepleegd hebben en overduidelijk (gedwongen) hulp nodig hebben soms weer vroegtijdig zonder behandeling vrijgelaten moeten worden?
Zoals uit het antwoord op vraag 2 blijkt behoort voorlopige hechtenis meestal wel tot de mogelijkheden. Daarnaast kan het openbaar ministerie of de rechter in het kader van de strafoplegging de reclassering vragen een advies uit te brengen. De reclassering zal daarbij aandacht besteden aan de vraag of geestelijke gezondheidszorg als voorwaarde of onderdeel van de straf aangewezen is. Een dergelijke voorwaarde kan bijvoorbeeld bij een strafbeschikking of voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd. Een reclasseringsadvies kan worden aangevraagd in het kader van de bestraffing van alle strafbare feiten (dus ook voor een bestraffing van het misdrijf van artikel 149 van het Wetboek van Strafrecht).
Uit het vorenstaande blijkt dat indien behandeling noodzakelijk wordt geacht daarvoor zorggedragen kan worden, ofwel als onderdeel of voorwaarde van de op te leggen straf ofwel in het geval de verdachte in voorlopige hechtenis is genomen, als voorwaarde bij de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Volledigheidshalve wordt hier vermeld dat als aan de criteria van de Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen (Wet bopz) is voldaan, gedwongen opname en hulp op grond van een inbewaringstelling door de burgemeester of op grond van een rechterlijke machtiging ook tot de mogelijkheden behoort. De Wet bopz wordt vervangen door het wetsvoorstel Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (32 399) op grond waarvan ook ambulante gedwongen zorg mogelijk wordt.
Welke maatregel zou genomen kunnen worden om dit probleem op te lossen? Bent u bereid met voorstellen hiertoe te komen?
Zie antwoord vraag 3.
Middeleeuwse “belastingheffing” |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Bewoners verrast door heffing uit 15de eeuw»?1
Ja.
Wat is de exacte juridische grondslag van de dertiende penning? Is met de Wet regelen omtrent de opheffing van het recht van de dertiende penning (1984) waarmee de dertiende penning per 2015 wordt opgeheven, tegelijkertijd een juridische grondslag gegeven aan een heffing die tot dat moment vooral op gewoonterecht was gebaseerd?
Het recht op de heffing van de dertiende penning is een in de Middeleeuwen ontstaan zakelijk recht. Dit recht houdt in dat de rechthebbende bij de overdracht van grond jegens de koper recht heeft op een dertiende deel van de tussen verkoper en koper bedongen prijs. Het recht op de dertiende penning is een ongeschreven recht dat nog in bepaalde delen van de provincie Utrecht geldt. Het recht op de dertiende penning is blijven bestaan bij de invoering van het Burgerlijk Wetboek in 1 838 en het huidige Burgerlijk Wetboek in 1992 (artikel 69 Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek). De dertiende penning wordt per 1 januari 2015 afgeschaft (Wet van 3 oktober 1984 (Stb. 443).
Hadden de inwoners van Kamerik die nu met de betaling van de dertiende penning worden geconfronteerd, eerder kunnen weten van de verplichting tot betaling van die heffing? Zo ja, hoe dan?
De koper kan, indien het recht niet is ingeschreven, de verkoper aanspreken met een beroep op de mededelingsplicht uit artikel 7:15 BW. De koper kan ook van de notaris, die een algemene rechercheplicht heeft, kennis krijgen van het bestaan van het recht van de dertiende penning. Het recht op de dertiende penning is een registergoed en kan worden ingeschreven in de openbare registers (artikel art. 150 Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek).
Hoe en op grond waarvan wordt de hoogte van de opgelegde heffing bepaald? Welke rechtsmiddelen hebben de burgers die de dertiende penning moeten betalen om zich tegen de heffing of de hoogte van die heffing te verzetten?
De hoogte van de heffing werd lange tijd berekend op basis van 1/13 van de waarde van de grond bij verkoop (7,7%). Bij de invoering in 1984 van de Wet regelen omtrent de opheffing van het recht van de dertiende penning (Stb. 443) is geregeld dat tot 2015 de heffing wordt verhoogd tot 11%. Burgers kunnen zich tot de burgerlijke rechter wenden wanneer zij van mening zijn dat de dertiende penning onterecht wordt geheven.
Kan een zakelijk recht dat honderden jaren oud is nog worden vervreemd of overgedragen aan een andere particulier of rechtspersoon? Zo ja, waarom en hoe dan? Zo nee, hoe kan het dan dat de stichting Beheer Kasteel Renswoude die heffing oplegt?
Voor alle zakelijke rechten geldt dat zij in beginsel overdraagbaar zijn (art. 3:83 BW). Dit geldt ook voor zakelijke rechten die zijn ontstaan voor de totstandkoming van het Burgerlijk Wetboek (art. 69 onderdeel a Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek). Naar ik begrijp is de Stichting Beheer Kasteel Renswoude op 28 november 1990 door middel van het verlijden van een notariële akte rechthebbende op dit recht geworden (Bron: J.T. Van Es, «Dertiende penning nieuw leven ingeblazen» in: Heemtydingen orgaan voor de streekgeschiedenis van het Stichts-Hollandse grensgebied, 1994, Woerden, p. 12–26).
Kan een zakelijk recht zoals de dertiende penning nadat er tientallen jaren geen gebruik van is gemaakt, verjaren? Zo ja, is daar in Kamerik sprake van?
De dertiende penning kan door niet-gebruik (non-usus) teniet gaan. De Hoge Raad oordeelde in een zaak over de heffing van de dertiende penning tussen de Stichting Beheer Kasteel Renswoude en een inwoner van Kamerik (HR 20 juni 1997, NJ 1999, 302) dat wanneer een perceel grond is overgedragen en de dertiende penning gedurende dertig jaar na overdracht niet wordt geheven, het recht van de uitoefening van de dertiende penning is verjaard. De Hoge Raad oordeelde in deze zaak eveneens dat het aan de Stichting Beheer Kasteel Renswoude was het bewijs te leveren dat het recht binnen dertig jaar na de overdracht van de grond was uitgeoefend. Per geval zal moeten worden beoordeeld of dit ook geldt voor de inwoners van Kamerik waarvan thans de dertiende penning wordt geheven. Of er in casu eventueel al dan niet sprake is van non-usus, is aan de rechter om te beoordelen.
Is het waar, wat RTL meldt1, dat het Ministerie ministerie van Financiën ruim € 4,8 mln. betaald heeft aan zakenbank Lazard, onder meer voor de omstreden waardebepaling van ABN-AMRO en Fortis – Nederland? Zo nee, om welk bedrag gaat het dan?
In 2008 is door het ministerie van Financiën 4 760 000 euro (4 000 000 euro en 760 000 euro btw) betaald aan Lazard voor de dienstverlening van deze zakenbank als financieel adviseur bij de verwerving van bedrijfsonderdelen van Fortis, daartoe behoorde de waardering van de relevante bedrijfsonderdelen.
Kunt u een uitsplitsing geven van de dit bedrag? Voor welke diensten is dit bedrag betaald? Waaruit bestonden de kosten? Hoeveel personen waren er voor Lazard aan het werk? Wat was hun uurtarief?
Dit bedrag is betaald voor de onder 1 bedoelde dienstverlening. Het bedrag is opgebouwd uit een vaste vergoeding voor de overeengekomen dienstverlening, een aanvullend bedrag betaalbaar bij afronding van de transactie en BTW. In deze vergoeding waren alle kosten begrepen; het is niet vastgesteld op basis van uurtarieven of het aantal bij deze advisering betrokken personen.
Was er sprake van prestatiebeloning? Was het bedrag gerelateerd aan indicatoren van de te sluiten deal? Was hetzelfde bedrag uitbetaald, wanneer de deal niet was doorgegaan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe waardeert u de tarieven van Lazard ten opzichte van de gangbare tarieven in deze sector?
In deze sector worden de vergoedingen mede bepaald door de bij de transactie betrokken financiële belangen en de mate van complexiteit. Gebruikelijk is dat de vergoeding een percentage is van het transactiebedrag (vaak tientallen basispunten, ter informatie: 0,01% is een basispunt), als hierbij was aangesloten in plaats van een vaste vergoeding te bedingen was de vergoeding aanzienlijk hoger geweest. De vergoeding is overeengekomen rekening houdend met de bij de zakenbank beschikbare relevante kennis en ervaring, de onstabiele situatie op de financiële markten, de zeer beperkte beschikbare tijd en de andere specifieke omstandigheden van dat moment.
Er is een contract gesloten met heldere afspraken over de hoogte van de vergoeding. Er was geen sprake van meerwerk of extra lasten die voor rekening zijn gekomen van de overheid. Bij afspraken waar een vaste vergoeding wordt overeengekomen, liggen de risico’s voor meerwerk en extra lasten geheel bij de opdrachtnemer.
Stond de kwaliteit van het product dat Lazard heeft geleverd in juiste verhouding tot de tijdsbesteding en het kostenniveau? Zo nee, heeft het ministerie daarover gereclameerd bij Lazard? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Waren er van tevoren afspraken gemaakt over wat Lazard in rekening mocht brengen wanneer de kwaliteit van het advies te wensen over overliet? Zo ja, bent u van plan geld terug te vragen aan Lazard? Wat heeft het ministerie gedaan om het risico te beperken dat er teveel geld betaald zou worden voor omstreden advies?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze had het ministerie de kostenbeheersing en de aansturing van dit korte, prijzige project ingericht?
Zie antwoord vraag 4.
Als het ministerie opdrachtgever en betaler was, hoe kan het dan dat uw ambtsvoorganger minister Bos in Pauw & Witteman aangaf niet op de hoogte te zijn van hoeveel er voor het advies is betaald?
Het is gebruikelijk om opdrachtverlening voor de inhuur van adviseurs door het daartoe bevoegde ambtelijke niveau af te laten handelen, binnen de daarvoor geldende regels van het organisatie- en mandaatbesluit.
Klopt het dat ook in 2011 er ongeveer € 900 000,- aan Lazard is betaald, terwijl al bekend was dat het advies uit 2008 omstreden was? Kunt u aangeven waarom en waarvoor er in 2011 wederom zaken lijken te zijn gedaan met Lazard?
In 2011 is 325 143 euro (273 229 euro en 51 914 euro BTW) betaald door het ministerie van Financiën aan Lazard, ten laste van de publieke middelen. Dit betrof de advisering op één dossier, waarvoor er concurrentiestelling tussen meerdere partijen heeft plaatsgevonden. Lazard is hier op grond van prijs/kwaliteit criteria als beste uit de bus gekomen. Daarnaast is een bedrag van 595 000 euro (500 000 euro en 95 000 euro BTW) betaald door het ministerie van Financiën met betrekking tot een ander dossier, dat niet ten laste is gekomen van de publieke middelen. Dit bedrag is doorbelast aan de betrokken financiële instelling en door deze aan Financiën is betaald. De advisering in 2011 betrof financiële advisering die past bij de expertise van Lazard.
Het bericht dat de NAM gebruikt maakt van fracking bij Blije |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «NAM maakt scheuren in bodem Blije»?1
Ja.
Is het waar dat de NAM in dit geval gebruik maakt van fracking? Zo ja, hoe vaak wordt deze techniek toegepast in Nederland?
Het klopt dat de NAM in dit geval gebruik maakt van deze techniek. In de afgelopen 40 jaar zijn in Nederland in totaal ruim 200 putten gefract op land en op zee.
Is het waar dat de huidige vergunning van de NAM om naar gas te boren bij Blije, voldoende ruimte biedt om deze techniek te gebruiken? Zo ja, is dat altijd het geval bij vergunningen die de NAM krijgt of is in dit geval al vooraf extra ruimte geboden om eventueel fracking toe te staan?
De huidige vergunning biedt de mogelijkheid om fracs te plaatsen. Daarnaast heeft de NAM voor het plaatsen van de frac bij mij een melding gedaan conform de Besluit algemene regels milieu mijnbouw (Barmm), waarvan de kennisgeving is geplaatst in de Staatscourant2 en in het lokale huis-aan-huis blad Sawn Stjerren Nijs. De gemeente Ferwerderadeel heb ik ook op de hoogte gesteld van de melding. Daarnaast is bij Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) een werkprogramma ingediend.
Welke mogelijkheden krijgen omwonenden en andere belanghebbenden om eventueel bezwaar te maken tegen het gebruik van fracking? Op welke manier worden zij ingelicht?
Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 3, biedt de winningsvergunning de ruimte om fracs te plaatsen. De huidige wet- en regelgeving biedt geen formele bezwaar- en beroepmogelijkheid bij het toepassen van dit soort technieken in bestaande putten.
In het antwoord op vraag 3 heb ik weergegeven hoe de omgeving van deze geplande activiteiten is ingelicht. Daarnaast heeft de NAM in deze de provincie Friesland, de gemeente Ferwerderadeel, en betreffende waterschappen en -winbedrijven rechtstreeks geïnformeerd. Omwonenden zijn op de hoogte gesteld door middel van berichten in lokale huis-aan-huis bladen. Op haar eigen website3 is tevens informatie te vinden over de aanvullende werkzaamheden.
De aanslag in de Sinai-woestijn bij de grensovergang Jafa. |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Egypt's Brotherhood blames Sinai raid on Israel's Mossad» van de website van BBC World?1
Ja.
Stelt de Egyptische Moslimbroederschap dat de Israëlische Mossad achter de aanslag op de grensovergang bij Jafa zit, en wijzen de Egyptische autoriteiten naar moslimextremisten? Kunt u aangeven waar de beschuldigingen van de Moslimbroederschap op gebaseerd zijn en op welke wijze deze zijn onderbouwd?
De Egyptische Moslimbroederschap heeft op 7 augustus 2012 een verklaring gepubliceerd (zie http://www.ikhwanweb.com/article.php?id=30234) waarin de mogelijkheid wordt genoemd dat de Israëlische veiligheidsdienst Mossad achter de aanslag van 5 augustus bij de grensovergang nabij Rafah heeft gezeten.
Ter onderbouwing verwijst de Moslimbroederschap voor eigen rekening onder andere naar het feit dat de Israëlische autoriteiten hun burgers enkele dagen voor de aanslag hebben gewaarschuwd voor aanslagen in de Sinaï.
Kunt u aangeven wat de positie van de Egyptische president Mursi is, in het licht van de omstandigheid dat hij lid is van de Moslimbroederschap en dat de officiële verklaring van Egypte en die van de Moslimbroederschap sterk uiteenlopen?
De Egyptische autoriteiten hebben verklaard dat de aanslag gepleegd zou zijn door terroristische elementen. Noch president Morsi noch de leden van zijn regering hebben gezinspeeld op Israëlische betrokkenheid.
President Morsi heeft kort na zijn verkiezingsoverwinning zijn lidmaatschap van zowel de Moslimbroederschap als de Freedom and Justice Party (FJP) opgezegd.
Kunt u aangeven wat op dit moment de veiligheidssituatie is in de Sinaï-woestijn, mede in het licht van de waarschuwing van de Israëlische minister van Defensie Barak voor het gevaar van de Sinai woestijn waar moslimextremisten zich ophouden en zijn kwalificatie van de aanslag als een «wake-up call» voor de Egyptische autoriteiten? In hoeverre is de veiligheidssituatie het laatste jaar gewijzigd?
De veiligheidssituatie in de Sinaï is het afgelopen jaar verslechterd. Het Egyptische leger is niet in staat geweest daar voldoende personeel en materieel te stationeren. Daar komt bij dat de bepalingen van het vredesakkoord met Israël uit 1979 aan grootschalige ontplooiing van het leger in de weg staan, hoewel daarop in bilateraal overleg uitzonderingen overeengekomen kunnen worden. Het gebrek aan gezag heeft een aanzuigende werking gehad op (internationale) jihadisten en geleid tot een toename van wapensmokkel. Na de aanslag van 5 augustus jl. hebben de Egyptische autoriteiten in overleg met Israël de militaire aanwezigheid in de Sinaï geïntensiveerd en militaire operaties gericht op mogelijke daders uitgevoerd.
Kunt u aangeven of op de belangrijke pijpleidingen in de Sinaï recentelijk nog aanslagen zijn gepleegd?
Egyptische media berichten vaak gebrekkig over gebeurtenissen in de Sinaï. Voor zover bekend, vond de laatste aanslag op een pijplijn in de Sinaï plaats op 22 juli 2012. Sinds het begin van de Tahrir-opstand op 25 januari 2011 zouden volgens lokale media 15 aanslagen hebben plaats gevonden.
Kent u de berichten over uitlatingen van de scheidend Nederlandse ambassadeur te Rwanda, dhr. Makken, dat Nederland de hulp aan Rwanda niet zou hebben opgeschort en dat het verweer van Rwanda tegen de aantijgingen uit het VN-rapport Nederland tevreden zou stellen?1
Ja.
Is het waar dat scheidend ambassadeur Makken zich op deze manier heeft uitgelaten? Heeft de ambassadeur hiermee namens de Nederlandse regering gesproken of zijn deze uitspraken op persoonlijke titel gedaan?
Ambassadeur Makken heeft in een interview met de Rwandese pers aangegeven dat het tot tevredenheid stemt dat de Rwandese regering serieus is ingegaan op de beschuldigingen uit het VN-rapport. Dit blijkt uit de uitgebreide reactie die de Rwandese regering op 27 juli aan de VN stuurde. Anders dan de journalist in het genoemde artikel suggereert, geeft de ambassadeur uitdrukkelijk geen oordeel over de inhoud van de Rwandese reactie.
Hoe beoordeelt de Nederlandse regering het tegenrapport van Kagame/Rwanda? Bent u het met ambassadeur Makken eens dat de reactie van Rwanda op de aantijgingen uit het VN-rapport van 27 juni «very serious and satisfactory» is? Is hiermee voor Nederland het zeer gedegen VN-rapport en de bevindingen van de onafhankelijke experts weerlegd en afgehandeld? Wat is de reactie van deze onafhankelijke experts op het Rwandese rapport?
De regering zal de Rwandese reactie meenemen in de verdere beoordeling van de situatie en trekt hierin op met gelijkgezinde internationale partners. Daarbij spelen het eindoordeel van de VN Group of Experts, maar vooral de actuele ontwikkelingen in Oost-Congo zelf een belangrijke rol. De groep heeft nog niet inhoudelijk gereageerd op het Rwandese rapport.
Wat betekenen de uitlatingen van de ambassadeur voor het geweld in de regio en voor de Congolese burgers, gezien de relativering die ervan uit lijkt te gaan met betrekking tot betrokkenheid van buurlanden bij het conflict? Welke gevolgen zou een overhaaste Nederlandse conclusie dat Rwanda niet bijdraagt aan het gewapend geweld in Congo hebben voor partijen en burgers in de regio?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2, heeft de Nederlandse ambassadeur geen oordeel gegeven over de inhoud van het Rwandese tegenrapport.
Nederland heeft de beslissing over het verlenen van bilaterale sectorale begrotingssteun aan de Rwandese overheid aangehouden. De publicatie van de Rwandese reactie vormt geen aanleiding over te gaan tot uitbetaling van de aangehouden steun aan Rwanda.
Belangrijke aandachtspunten bij de verdere beoordeling zijn voor Nederland enerzijds een constructieve Rwandese opstelling bij het zoeken naar een oplossing voor het conflict in Oost-Congo en anderzijds de constatering dat er geen sprake (meer) is van steun vanuit Rwandees grondgebied aan rebellengroepen in de DRC. Hierin zullen de bevindingen in het eindrapport van de Group of Experts ook worden meegewogen.
Wat betekent het Rwandese tegenrapport voor de relatie van Nederland met Rwanda en het opschorten van de hulp na het verschijnen van het VN-rapport en addendum van 27 juni?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke manier heeft het opschorten van de hulp aan Rwanda, zoals recent besloten is, vorm gekregen? Heeft dit daadwerkelijk geleid tot het opschorten van betalingen, of zoals ambasseur Makken zegt: «There were no payments due, so we have not suspended aid, we are delaying any decisions on aid payments pending the reply of Rwanda to the UN report of Group of Experts»?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is de reactie op het Rwandese tegenrapport van andere EU-landen en de Verenigde Staten die hulp hebben opgeschort na het verschijnen van het VN-rapport?
De EU-partners en de VS beraden zich nog op het Rwandese tegenrapport en de ontwikkelingen in het veld. Vooralsnog heeft geen van hen aangekondigd hun maatregelen in te trekken naar aanleiding van het Rwandese rapport.
Is er alleen sprake van (mogelijke) betrokkenheid van Rwanda bij het geweld in Oost-Congo of is ook Oeganda betrokken bij het conflict, onder andere door fysieke aanwezigheid van militairen in het gebied? Zo ja, wat betekent dit voor de relatie van Nederland met Oeganda? Worden er consequenties verbonden aan inmenging van Oeganda in het conflict? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De rapportage van de Group of Experts bevat geen aanwijzingen dat Oegandese troepen bij het geweld betrokken zouden zijn of in het betreffende gebied zouden zijn ontplooid. Nederland volgt samen met de internationale partners de ontwikkelingen in het gebied op de voet. Vooralsnog is er geen aanleiding om de Nederlandse relatie met Oeganda te herzien.
Het bericht: “Aanpak op maat voor zwaarste criminelen”. |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht: «Aanpak op maat voor zwaarste criminelen»?1
Ja.
Is het waar dat het gaat om het continu op de huid zitten van lieden die in de afgelopen vijf jaar drie keer of vaker aangehouden en/of veroordeeld zijn voor onder meer overvallen, straatroven, woninginbraken, openlijke geweldpleging, doodslag en moord, allemaal misdrijven die enorm veel impact hebben op slachtoffers en hun familieleden?
In Rotterdam worden met een persoonsgerichte aanpak (potentiële) (veel)plegers van geweldsdelicten, overvallen, straatroven en woninginbraken aangepakt. Het betreft een aanpak die is toegespitst op de probleemgroep waarbij samenwerking tussen verschillende overheidsdiensten centraal staat. Ten aanzien van deze personen wordt een persoonlijk plan van aanpak opgesteld. In dit plan staan de maatregelen die noodzakelijk worden geacht om het plegen van strafbare feiten door deze persoon te voorkomen en hoe te handelen indien deze persoon toch over de schreef gaat. Indien dit laatste het geval is – zoals wanneer er een overtreding is van door de rechter, gemeente en/ of reclasseringsinstanties opgelegde voorwaarden – wordt consequent, snel en streng opgetreden.
Is het waar dat Rotterdam dit gaat doen door middel van de zogenaamde persoonsgerichte aanpak?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is het mogelijk dat een crimineel die al drie keer is veroordeeld voor dergelijke ernstige misdrijven überhaupt nog vrij rondloopt?
De rechter houdt bij het bepalen van de op te leggen straf altijd rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte waaronder ook het opgebouwde strafblad. Overigens merk ik hierbij op dat ook personen die niet veroordeeld zijn voor dergelijke delicten maar wel zijn aangehouden, te maken kunnen krijgen met de persoongerichte aanpak.
Deelt u de mening dat het belachelijk is dat personen die veroordeeld zijn voor dergelijke ernstige misdrijven slechts een slappe straf van minder dan vijf jaar opgelegd hebben gekregen? Zo nee, waarom niet?
De personen die dergelijke misdrijven plegen moeten hard worden aangepakt. Ik treed niet in de beoordeling van de straffen die de rechter oplegt. Voorkomen van de misdrijven heeft uiteraard de voorkeur. De aanpak van Rotterdam (en andere gemeenten) is daar juist op gericht en ik verwacht daar veel van.
Bent u bereid het principe van «three-strikes, you-are-out» in te voeren voor dit soort onverbeterlijke criminelen om zo de samenleving adequaat te beschermen tegen deze lui? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Toezicht op de veroordeelde pedoseksueel |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Pedo vindt huis in Gelderland»?1
Ja.
Is het waar dat S. van der V. zelf een woning heeft geregeld zonder dat de reclassering daarbij betrokken was? Zo ja, is de reclassering inderdaad achteraf door S. van der V. zelf op de hoogte gesteld? Zo nee, wat is er dan niet waar aan dat bericht?
In het bericht waar de vraag op doelt wordt gemeld dat Van der V. zelf permanente huisvesting in een gemeente in Gelderland heeft geregeld. Dat is niet het geval.
In het waar dat de rechter heeft bepaald dat de reclassering de gemeente niet mag informeren over de woonplaats van S. van der V. als er aanwijzingen zijn dat de burgemeester hem een gebiedsverbod wil opleggen? Zo ja, deel t u dan de mening dat het niet op de hoogte stellen van de burgemeester hem kan hinderen in zijn taken ten aanzien van de openbare orde en veiligheid? Zo, nee wat is er dan niet waar?
Het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft in zijn arrest van 15 maart 2012 overwogen dat, indien er aanwijzingen zijn dat veroordeelde in een bepaalde gemeente opnieuw op grond van zijn verleden met een gebiedsverbod zal worden geconfronteerd, de wettelijke en de door de rechter opgelegde taak van de reclassering om «hulp en steun» te bieden zwaarder dient te wegen dan de afspraken die de reclassering heeft gemaakt over het informeren van gemeenten.
Dit laat onverlet dat het Openbaar Ministerie in voorkomend geval een eigen afweging maakt. Overigens is de inzet om Van der V. in goed overleg met de gemeente aan structurele huisvesting te helpen.
Herinnert u zich uw eerdere toezeggingen in verschillende debatten en antwoorden op vragen dat de burgemeester altijd geïnformeerd dient te worden over de vrijgelaten ernstige ex-zedendelinquenten die in de gemeente komen wonen? Zo ja, wat is van deze toezegging waard als blijkt dat S. van der V. zich huisvest zonder dat de burgemeester ervan wist?
Aan de toezegging met betrekking tot het informeren van het lokaal bestuur over de terugkeer van ernstige gewelds- en zedendelinquenten in de samenleving wordt op dit moment invulling gegeven. Het project Bestuurlijke Informatievoorziening Justitiabelen (Bij) richt zich op het verbeteren van de informatiepositie van burgemeesters over het vrijkomen van gedetineerden die veroordeeld zijn voor ernstige gewelds- en zedendelicten. Gemeenten kunnen zich aansluiten bij het project, zodat burgemeesters bij verlof en einde detentie of tbs-maatregel tijdig worden geïnformeerd. Daarmee wordt beoogd het handelingsperspectief van de burgemeester bij het voorkomen van verstoring van de openbare orde en veiligheid te verbeteren.
Van der V. is inmiddels echter al meer dan 2,5 jaar geleden in vrijheid gesteld en valt dus niet onder deze informatiestroom, die ook niet bedoeld is als «volgsysteem».
Wat is precies de huidige procedure met betrekking tot huisvesting van vrijgelaten ex-zedendelinquenten? Wie informeert wie? Wie is eindverantwoordelijk?
In het Samenwerkingsmodel Nazorg (ex-)gedetineerden heeft het Ministerie van Veiligheid en Justitie met de VNG afgesproken dat iedere ex-gedetineerde burger na afloop van zijn detentie beschikt over een eerste vorm van onderdak en, indien mogelijk, over een stabiele woonsituatie. Om informatie over huisvesting van een gedetineerde al tijdens detentie te kunnen delen met de gemeente is er een Digitaal Platform Aansluiting Nazorg (DPAN) waarvan de Penitentiaire Inrichtingen en de gemeenten gebruik maken.
Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de burger zelf om voor definitieve huisvesting te zorgen. De gemeente kan haar burgers hierbij ondersteunen.
Hebt u een beeld van de tot nu toe vrijgekomen ex-zedendelinquenten en hun verblijfplaats? Weet u of het toezicht op deze ex-delinquenten waterdicht is geregeld? Is in al deze gevallen de burgemeester op de hoogte?
Toezicht op zedendelinquenten heeft geen gestandaardiseerde vorm. Of sprake is van toezicht, en zo ja de vorm daarvan, is afhankelijk van de zwaarte van het delict en van de opgelegde straf, en wordt voorts bepaald door de persoon van de justitiabele, zijn gedragingen en het recidive-risico. Bij zwaardere zedendelinquenten is doorgaans sprake van een intensieve behandelings- en/of begeleidingsvorm in combinatie met toezicht. In het kader van de begeleiding en het toezicht van de delinquent wordt ook intensief contact onderhouden met zijn sociale netwerk, behandelaars, politie en eventueel werkgevers. Ook het sociale netwerk van de justitiabele wordt meer betrokken bij de resocialisatie van zedendelinquenten. Op deze manier kan men beter inschatten of de justitiabele ook in een niet gecontroleerde omgeving zijn in de behandeling aangeleerde vaardigheden toepast. Daarnaast wordt op dit moment door Reclassering Nederland het specifieke toezichtsprogramma voor zedendelinquenten, COSA (Circles of Suppport and Accountability), landelijk ingevoerd. Volgens buitenlands onderzoek blijkt dit veelbelovend te zijn voor bepaalde zedendelinquenten, ook indien dit niet in het kader van een justitieel traject plaatsvindt.
Na afloop van de justitiële titel is betrokkene weer vrij burger en kan hij zich vestigen waar hij wil.
Loopt de proef Bestuurlijke Informatie Justitiabelen (BIJ), voorheen de pilot Bestuurlijke Informatie Gemeenten inzake Ex-gedetineerden, nog? Zo ja, wat is de stand van zaken? Hoeveel gemeenten doen aan deze proef mee? Zo nee, waarom niet?
Het project Bestuurlijke Informatie Justitiabelen (Bij) loopt nog. Per 1 september 2012 participeren 110 gemeenten, waarmee 56% van de Nederlandse populatie onder de Pilotplus valt. Het project wordt momenteel geëvalueerd. Deze evaluatie brengt in kaart in welke mate burgemeesters van mening zijn dat zij met de informatie een groter handelingsperspectief hebben om de openbare orde en veiligheid in de gemeente te waarborgen met betrekking tot de terugkeer in de gemeente van deze doelgroep. Bij positieve uitkomst zal verder worden gegaan met de landelijke uitrol. Ik zal de Tweede Kamer eind 2012 informeren over de uitkomsten van de evaluatie en het vervolg van de informatiestroom Bij.
Bent u bereid een voorstel in te dienen voor wijziging van de wet- en regelgeving zodat burgemeesters altijd op de hoogte worden gesteld indien er een ernstige ex-zedendelinquent in hun gemeente woont of komen wonen? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Het is nu al mogelijk voor een burgemeester om voortijdig over de komst van een onherroepelijk veroordeelde zware gewelds- of zedendelinquent ingelicht te worden bij einde detentie of verlof. Hiertoe is het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens (Bjsg) aangepast. De burgemeester kan zich aansluiten bij de informatiestroom Bestuurlijke Informatie Justitiabelen. Eveneens geldt dat de burgemeester aanvullende afspraken kan maken met het Openbaar Ministerie om geïnformeerd te worden bij specifieke gevallen van terugkerende delinquenten.
Ik zie dan ook geen noodzaak om aanvullend op hetgeen ik reeds heb gedaan wijzigingen in wet- en regelgeving door te voeren.
De mensonterende omstandigheden bij verpleeghuis Sint Jacob, onderdeel van Osira Amstelring. |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het «Dagboek van een week Sint Jacob» en de noodklok die geluid wordt door medewerkers georganiseerd in Abvakabo FNV?1
Ik heb kennisgenomen van het «Dagboek».
Ik vind het belangrijk dat de bestuurder van Osira in een persbericht aangeeft het signaal over de onderbezetting serieus te nemen. Als bestuurder is hij primair verantwoordelijk voor de inzet, bezetting en kwaliteit van het personeel. De instelling onderkent de problemen en geeft aan dat hard wordt gewerkt aan verbeteringen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft de afgelopen jaren diverse locaties van Osira Amstelring regelmatig bezocht, waarbij zij de ontwikkelingen die bij Osira Amstelring plaatsvinden nauwgezet volgt.
De IGZ heeft geconstateerd dat inderdaad hard wordt gewerkt om verbeteringen bij de verschillende locaties door te voeren.
Deelt u de mening dat alles eraan gelegen is om ervoor te zorgen dat er per direct geen mensonterende omstandigheden zullen voorkomen in het verpleeghuis Sint Jacob, zo ja, wat gaat u daarvoor doen?
Er mogen geen mensonterende omstandigheden voorkomen in de zorg.
Om de kwaliteit van de ouderenzorg te verbeteren, zijn veel extra middelen beschikbaar gekomen voor personeel. Daar wordt in het dagboek en bijbehorende artikelen ook aan gerefereerd. De middelen worden ingezet om nieuw en extra personeel aan te nemen. Daarnaast wordt er geïnvesteerd in opleidingen om op langere termijn betere kwaliteit van zorg te kunnen leveren met goed opgeleid personeel. Een dergelijke verbetering van de personele bezetting is niet van vandaag op morgen gerealiseerd.
Kunt u verklaren hoe het zover heeft kunnen komen dat kwetsbare bewoners ten val komen, niet meer worden gedoucht en zelfs overlijden in het verpleeghuis? Kunt u uw antwoord toelichten?
In een verpleeghuis worden kwetsbare voornamelijk oudere mensen opgenomen, voor wie het risico op valincidenten groter is. Van belang is om de risico’s bij cliënten te inventariseren en de zorg hierop af te stemmen. Met een inventarisatie van de risico’s op valincidenten kan dit zo goed mogelijk voorkomen worden. Cliënten overlijden in het verpleeghuis omdat dit voor hen een laatste woonomgeving is waar zij tot hun laatste levensfase blijven, en dus ook overlijden. Uit de rapporten van de IGZ blijkt dat wat deze aspecten betreft, er bij Sint Jacob verbeteringen zijn opgetreden in vergelijking met voorgaande bezoeken en er bij Sint Jacob in vergelijking met andere instellingen bij de IGZ niet meer meldingen binnenkomen over valincidenten, overlijden en/of douchebeurten.
Wat betreft het douchen van cliënten, geeft de instelling aan dat hierover afspraken zijn gemaakt in het zorgplan. Deze zijn afgestemd op de behoeften en wensen van de cliënt.
Op welke andere mogelijke manieren is de veiligheid van de bewoners in gevaar gekomen bij dit verpleeghuis?
De IGZ heeft verschillende zorglocaties van Osira Amstelring bezocht. In het bijzonder is Sint Jacob in de afgelopen jaren regelmatig bezocht. Het is bekend dat op deze locatie personeelsproblemen bestaan, wat gevolgen heeft voor de kwaliteit van zorg. De IGZ constateert echter ook dat de organisatie hard aan het werk is met het doorvoeren van verbeteringen. Als er sprake is van acute onveiligheid voor de bewoners, dan zal de IGZ direct maatregelen nemen en mij hierover informeren.
Hoe lang is de kwaliteit van zorg in het geding geweest en op welke termijn kunt u de kwaliteit van zorg weer volledig garanderen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe is het mogelijk dat op sommige afdelingen het toezicht totaal is verdwenen, er een personeelstekort is en er ongekwalificeerde medewerkers worden ingezet zoals een keukenassistent, terwijl u zich er altijd op voor heeft laten staan dat er meer geld naar verpleeghuizen gaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom wordt 3,2 miljoen euro door Sint Jacob niet besteed, ondanks de schandalige praktijken die plaatsvinden?
Het extra geld voor de verpleeg- en verzorgingshuizen is formeel vanaf 1 januari 2012 beschikbaar. Om ervoor te zorgen dat de middelen daadwerkelijk gaan naar meer en beter geschoold personeel op de werkvloer, hebben zorginstellingen de afgelopen periode toetsbare plannen moeten indienen bij de zorgkantoren. De zorgkantoren hebben laten weten dat vrijwel alle zorginstellingen een plan hebben ingediend voor de inzet van de middelen. De meeste van deze plannen zijn inmiddels goedgekeurd door de zorgkantoren en worden door zorginstellingen ten uitvoer gebracht.
Osira Amstelring heeft haar budget voor het hele jaar op dit moment nog niet besteed. De resterende maanden zullen uitgaven ten laste van het extra budget worden gedaan. Het gaat hierbij overigens om structurele middelen.
Osira Amstelring heeft de afgelopen periode in het bijzonder aandacht besteed aan het terugdringen van de inzet van flexwerkers. Daar waar deze nog worden ingezet, zal gebruik worden gemaakt van een vast team zodat de verbinding met de locaties, cliënten en collega’s versterkt wordt.
Waar worden de extra gelden voor de verpleeghuizen concreet aan besteed? Kunt u uw antwoord toelichten in zowel algemene zin, als in het geval van Sint Jacob en Osira?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is het oordeel van de Inspectie voor de Gezondheidszorg over de mensonterende omstandigheden voor de bewoners en de moeilijke positie waar de zorgmedewerkers op de werkvloer mee te maken hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat de werkdruk wordt teruggedrongen en dat de doorgeslagen flexibilisering wordt gestopt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Is het waar dat de verpleeghuisartsen zijn opgestapt? Wat is hiervan de reden? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Volgens de organisatie zijn er geen specialisten ouderenzorg weggegaan sinds het aantreden van de huidige voorzitter van de het bestuur. Wel is van enkele ZZP-ers die werkzaam waren als arts afscheid genomen, omdat het werken met ZZP-ers hogere kosten met zich meebracht. De artsen die in vaste dienst werken, zijn niet weggegaan. Er zijn juist artsen in vaste dienst aangenomen.
Welke consequenties acht u geschikt voor de verantwoordelijke bestuurders? Deelt u de mening dat deze bestuurders niet langer werkzaam mogen zijn in een dergelijke functie? Kunt u uw antwoord toelichten?
De bestuurders van Osira Amstelring hebben de specifieke opdracht om de kwaliteit van zorg binnen de zorginstelling te verbeteren. De IGZ ziet hier ook op toe. De IGZ bezoekt met regelmaat locaties van Osira Amstelring, waarbij zij constateert dat het bestuur en de organisatie zich inspant om verbeteringen door te voeren.
De cliëntenraad heeft mij gemeld de stellige indruk te hebben dat het bestuur de problemen onderkent en bereid is tot extra inspanningen om de zorg te verbeteren. De cliëntenraad volgt de ontwikkelingen met een kritische blik en blijkt vertrouwen te hebben in het bestuur. Dit vind ik een belangrijk signaal.
De overeenstemming tussen de Verenigde Staten en de vijf grootste economieën van Europa om belastingontduiking tegen te gaan |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Is het waar dat er overeenstemming is bereikt tussen de VS en de vijf grootste economieën van Europa om belastingontduiking tegen te gaan, zoals blijkt uit het artikel in de Financial Times?1 Zo ja, kunt u een toelichting geven op de inhoud van deze overeenkomst?
In vervolg op het «joint statement» van februari 2012 tussen de VS en een groep van vijf Europese landen (Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje en het Verenigd Koninkrijk),2 is op 26 juli 2012 een model voor een bilaterale administratieve overeenkomst gepubliceerd.3 Het is een raamwerk voor rapportage door de financiële instellingen van een land aan de belastingdienst van het desbetreffende land. Het betreft de rapportage over rekeningen op naam van Amerikaanse cliënten van financiële instellingen aan de belastingdienst. In de modelovereenkomst is opgenomen dat de belastingdienst die gegevens vervolgens op automatische en wederkerige basis uitwisselt met de VS op basis van de bepalingen in de bestaande belastingverdragen. In de bijlage van de overeenkomst is ruimte voor landenspecifieke bepalingen.
De VS en de G5-landen hebben in een gezamenlijke verklaring aangegeven dat zij spoedig een bilaterale overeenkomst willen sluiten, gebaseerd op deze modelovereenkomst. Ook worden andere jurisdicties uitgenodigd een dergelijke overeenkomst te sluiten. Het is een belangrijke stap richting een gezamenlijke aanpak om belastingontwijking te bestrijden, aldus de VS en de G5-landen.
Kunt u een inschatting geven van het bedrag aan belastinggeld dat Nederland in 2011 is misgelopen door belastingontduiking?
De VS heeft tot doel met de Foreign Account Tax Compliance Act (de FATCA) belastingontduiking van Amerikanen met rekeningen in het buitenland te bestrijden en daarmee de eigen belastingopbrengsten te vergroten. Het is niet mogelijk om een inschatting te geven van het bedrag dat Nederland in 2011 is misgelopen door belastingontduiking, omdat gemiste belastingopbrengsten als gevolg van (nog) niet ontdekte fraude zich per definitie aan het zicht onttrekken. De FATCA is een Amerikaanse wet en gericht tegen het ontgaan van Amerikaanse belastingheffing. Het doel van de bilaterale administratieve overeenkomst is de uitvoeringslasten voor de Nederlandse financiële sector te beperken en er voor te zorgen dat er geen juridische belemmeringen zijn, met name ten aanzien van gegevensbescherming bij uitwisseling van informatie. De overeenkomst zorgt er immers voor dat de gegevens niet rechtstreeks door de financiële instellingen aan de Amerikaanse belastingdienst worden geleverd, maar via de overheden worden uitgewisseld. Daarnaast voorziet de overeenkomst in wederkerigheid van de afspraken over automatische informatie uitwisseling. Hierdoor zou de Nederlandse overheid automatisch belastinggegevens ontvangen over rekeningen van Nederlanders in de VS. Nederland en de VS wisselen onder het belastingverdrag reeds geruime tijd informatie uit, zij het dat deze uitwisseling vooralsnog beperkt is gebleven tot uitwisseling op verzoek en spontane uitwisseling. Automatische uitwisseling van financiële gegevens zoals voorzien in de recent gepubliceerde modelovereenkomst kan mijns inziens bijdragen tot het effectiever benutten van het instrument inlichtingenuitwisseling en daarmee naar verwachting ook tot hogere belastingopbrengsten. Mijns inziens is automatische uitwisseling van financiële gegevens van groot belang in de strijd tegen belastingfraude.
Zou de genoemde overeenkomst volgens u kunnen bijdragen aan hogere belastingopbrengsten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft Nederland deze overeenkomst niet ondertekend? Gaat u dit alsnog goedmaken? Zo ja, hoe? Zo niet, waarom niet?
De overeenkomst is een modelovereenkomst en vormt de basis voor bilaterale administratieve overeenkomsten tussen de VS en landen waarmee de VS een belastingverdrag heeft. De G5-landen zullen met de VS nog een bilaterale administratieve overeenkomst moeten aangaan.
Nederland heeft reeds in de fase van de «joint statement» van februari 2012 bij de VS aangegeven geïnteresseerd te zijn in een dergelijke overeenkomst. Nu de modelovereenkomst is gepubliceerd zullen de contacten om te komen tot een bilaterale administratieve overeenkomst worden voortgezet.
Het bericht dat de Nationale Ombudsman concludeert dat de vreemdelingenbewaring inhumaan is |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Leers |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport van de Nationale Ombudsman waarin wordt geconcludeerd dat de vreemdelingenbewaring inhumaan is?1
Ja.
Deelt u de mening dat vreemdelingenbewaring een uiterst dwangmiddel is dat zo kort mogelijk moet zijn, zo min mogelijk moet worden toegepast en slechts dan wanneer er uitzicht op terugkeer bestaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt dit streven zich tot de circa 6 000 asielzoekers die in vreemdelingendetentie verblijven, die hier soms wel langer dan achttien maanden verblijven en bij herhaling worden vastgezet?
Het opleggen van vreemdelingenbewaring is ook in de ogen van het Kabinet een uiterst middel (ultimum remedium) en wordt ook dienovereenkomstig toegepast.
Wanneer door de Nederlandse overheid is bepaald dat rechtmatig verblijf niet (meer) aan de orde is dan dient de vreemdeling Nederland te verlaten. Hierbij staat zelfstandig vertrek voorop. De overheid biedt hierbij ondersteuning aan vreemdelingen die zelfstandig vertrekken. In overleg met de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken zijn deze mogelijkheden vorig jaar nog verder verruimd om zo de zelfstandige terugkeer verder te stimuleren. Voor alle vreemdelingen die kiezen Nederland zelfstandig te verlaten hoeft vreemdelingenbewaring niet toegepast te worden.
Indien een vreemdeling er niet in slaagt om in de verleende vertrektermijn zelfstandig te vertrekken, kan de vreemdeling onder een vrijheidsbeperkende maatregel met intensieve begeleiding door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) verder werken aan zijn zelfstandig vertrek. Indien een vreemdeling echter niet meewerkt aan zelfstandig vertrek kan gedwongen terugkeer aan de orde zijn. Hierbij kan als ultimum remedium uiteindelijk ook vreemdelingbewaring aan de orde zijn.
Dat vreemdelingenbewaring als ultimum remedium wordt ingezet is tevens gewaarborgd doordat de vreemdeling dit bij toetsing van de inbewaringstelling aan de rechter kan voorleggen. Daarbij beoordeelt de rechter tevens of met een minder ingrijpende maatregel had kunnen worden volstaan.
Wanneer de maatregel van bewaring is opgelegd, blijft overigens de mogelijkheid bestaan om bijvoorbeeld door tussenkomst van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) te werken aan zelfstandige terugkeer.
Voordat vreemdelingenbewaring wordt opgelegd, wordt op individueel niveau bepaald of met minder ingrijpende maatregelen kan worden volstaan. Om de mogelijkheden te verruimen zijn in 2012 vier pilots gestart die een alternatief moeten zijn voor het opleggen van vreemdelingenbewaring. Deze alternatieven zijn:
Bij brief van 22 december 20112 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel uw Kamer hierover geïnformeerd. Deze pilots zullen begin 2013 worden geëvalueerd. In deze evaluatie zullen de aanbevelingen van de Nationale ombudsman zo veel als mogelijk worden betrokken. Op basis van die evaluatie zal worden bepaald welke pilots kunnen worden voortgezet en eventueel in beleid kunnen worden omgezet. Voor sommige pilotprojecten geldt dat deze op onderdelen reeds succesvol zijn. Voor die projecten wordt bekeken of deze in dit stadium in kwantiteit verder kunnen worden uitgebreid en vooruitlopend op de evaluatie reeds kan worden besloten deze aanpak ook na de pilotfase te continueren.
Naast bovenstaande pilots is ook het beleid voor het in vreemdelingenbewaring plaatsen van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) gewijzigd. De kern van het nieuwe beleid is dat bewaring van amv’s als hoofdregel niet meer plaatsvindt en als uitzondering alleen nog mogelijk is als er sprake is van één of meer van onderstaande bijzondere omstandigheden:
Amv's die op grond van deze beleidswijziging niet meer in bewaring kunnen worden gesteld, worden onder voogdijschap van Nidos ondergebracht in bestaande COA voorzieningen voor amv's.
Vorenstaande bevestigt dat vreemdelingenbewaring alleen wordt toegepast als er geen andere, minder ingrijpende instrumenten voorhanden zijn waarmee hetzelfde doel kan worden bereikt. Daarbij zijn door het huidige kabinet stappen gezet om vreemdelingenbewaring nog meer dan voorheen te voorkomen en hiervoor alternatieven te bieden.
De totale instroom in vreemdelingenbewaring in 2011 bedroeg circa 6 100 vreemdelingen. De gemiddelde bezetting in 2011 bedroeg circa 1 240 personen. Het betreft hier naast uitgeprocedeerde asielzoekers andere vreemdelingen die geen (langer) recht hebben om zich op Nederlands grondgebied te bevinden. Voor meer dan de helft van de vreemdelingen die in 2011 in vreemdelingenbewaring verbleven, geldt dat de verblijfsduur in vreemdelingenbewaring korter was dan drie maanden.
Hierbij moet aangetekend worden dat de vreemdeling de duur van zijn verblijf in vreemdelingenbewaring in principe zelf in de hand heeft.
Wat is uw reactie op de constatering dat vreemdelingen in detentie in geestdodende omstandigheden verblijven? Is deze bevinding een gevolg van uw wens om het detentiebeleid te versoberen?
Hoe beoordeelt u de conclusie dat detentiecentra wel proberen om de omstandigheden te verbeteren, maar dat het tempo te laag is? Wat gaat u eraan doen om in een hoger tempo werk te maken van een meer menswaardige opvang?
Vreemdelingenbewaring wordt in Nederland alleen ter fine van vertrek ingezet. Met het regime in vreemdelingenbewaring wordt derhalve met name beoogd eraan bij te dragen dat de vreemdeling zoveel mogelijk in de gelegenheid wordt gesteld om tijdens de bewaring materieel en emotioneel die zaken te regelen, die nodig zijn met het oog op het vertrek uit Nederland. Arbeid en onderwijs maken geen deel uit van het dagprogramma. Naar de mening van de Nationale ombudsman – die zich daarbij met name heeft gebaseerd op eerder verschenen rapporten van andere instanties en belevingsonderzoek van vreemdelingen in detentie- heeft het niet structureel aanbieden van arbeid en onderwijs tot gevolg dat vreemdelingen in geestdodende omstandigheden moeten verblijven. Het kabinet is echter van mening dat vreemdelingenbewaring zich niet leent voor activiteiten die zijn gericht op het aanleren of onderhouden van (arbeids)vaardigheden met het oog op resocialisatie in de Nederlandse samenleving. Om het gebrek aan arbeid en onderwijs te compenseren worden in de detentiecentra extra inhoudelijke activiteiten aangeboden.
Deelt u de mening dat alternatieven voor vreemdelingenbewaring de voorkeur genieten boven vreemdelingendetentie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wilt u eerst de evaluatie afwachten voordat u op zoek gaat naar meer volwaardige alternatieven, zoals de Nationale Ombudsman bepleit?
Anders dan de Nationale ombudsman zijn wij van mening dat er geen sprake is van mensonwaardige detentieomstandigheden in detentiecentra. Het is onvermijdelijk dat in het kader van de vreemdelingenbewaring de beveiligings- en beheersmaatregelen worden getroffen die inherent zijn aan de uitvoering van een vrijheidsbenemende maatregel. Op het terrein van het regime in de detentiecentra zijn onder het vorige en het huidige Kabinet diverse maatregelen getroffen om het bestuursrechtelijk karakter van de maatregel te benadrukken. Zo zijn of worden binnenkort tijdelijke detentiefaciliteiten afgestoten en vervangen door permanente capaciteit met moderne voorzieningen. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld is onder andere de bezoektijd per week verdubbeld van één tot twee uur en is het mogelijk gemaakt om ook in het weekend bezoek te ontvangen. Verder is het activiteitenprogramma met vier uur per week extra inhoudelijke activiteiten uitgebreid. Met het oog op de oriëntatie op terugkeer naar het land van herkomst zijn in twee detentiecentra pilots gehouden waardoor beperkt en met veiligheidsmaatregelen omgeven toegang tot internet wordt geboden. Waar met het oog op het doel van de maatregel – het beschikbaar houden van de vreemdeling voor zijn vertrek – aanpassingen wenselijk zijn, zullen deze worden doorgevoerd. Dat is een doorlopend proces.
Het bericht dat twee meisjes in Hilversum zwaar zijn mishandeld door Marokkaans tuig |
|
Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Tuig ranselt meisjes af?»1
Ja.
Hoe beoordeelt u de zoveelste zware mishandeling door Marokkaanse criminelen in de Hilversumse «no-go-area» aan de Groest, dit keer nadat twee meiden hadden geweigerd een sigaret aan hen af te staan?
Deze zware mishandeling aan de Groest is de tweede in 2012. Een derde zware mishandeling vond niet aan de Groest plaats, maar op een Hilversumse woonerf. In beide eerdere zaken zijn de daders aangehouden. Deze zware mishandelingen zijn afzonderlijke incidenten waarbij geen gemeenschappelijke daders of dadergroepen betrokken zijn. Een oordeel over de meest recente zware mishandeling kan ik niet eerder vellen dan nadat het politieonderzoek is afgerond. Wel is na uitgebreid (technisch) opsporingsonderzoek een verdachte aangehouden. Een tweede verdachte wordt actief gezocht voor zijn mogelijke aandeel in deze zaak. Politie en gemeente hebben met de overige veiligheidspartners extra maatregelen getroffen. Zo is het toezicht op de Groest verscherpt en wordt de naleving van het plaatselijke horecaconvenant uitgebreid onderzocht door een criminoloog.
Op welke wijze gaat u de vorming van «no-go-area's» door allochtone jongeren in Hilversum en elders in ons land bestrijden?
De problematiek en kwetsbaarheid van sommige wijken in de grote steden en de noodzaak hierin te investeren, wordt onderkend. De inspanningen van lokale partijen en het kabinet zijn er nadrukkelijk op gericht het leefklimaat in deze wijken te verbeteren en te voorkomen dat zij verder afglijden. Voor de inzet van het kabinet verwijs ik u naar de antwoorden2 die gegeven zijn op de vragen van het lid Karabulut en de antwoorden3 op de vragen van de leden Marcouch en Monasch.
Wat heeft de Hilversumse politie tot nu toe gedaan om deze laffe daders te vinden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe duidt u het gegeven dat 65% van de Marokkaanse jongens tot 23 jaar in aanraking komt met politie en dat met name geweldsdelicten hun voornaamste bezigheid lijkt te zijn?
Het aandeel verdachten onder Marokkaans-Nederlandse jongens tot 23 jaar is met 65% veel hoger dan het aandeel verdachten onder autochtone jongeren (25%). Om overlast en criminaliteit op straat aan te pakken, zet het kabinet stevig in op het terugdringen van grensoverschrijdend gedrag van risicojongeren, zowel individueel als in groepsverband. In deze aanpak wordt geen onderscheid naar etniciteit gemaakt. Marokkaans-Nederlandse jongeren en andere groepen niet-westerse allochtonen veroorzaken vaker problemen en zullen daarom navenant meer met deze aanpak in aanraking komen. Zie mijn antwoord op eerdere Kamervragen van de leden Van Klaveren en Helder.4
Deelt u de mening dat deze Marokkaanse daders, als zij in het bezit zijn van een dubbele nationaliteit, zo snel mogelijk moeten worden gedenaturaliseerd en ons land uitgeknikkerd moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Jongeren die overlast veroorzaken, moeten worden aangepakt. Als daarbij bovendien sprake is van strafbare feiten dan is het aan het OM om te beoordelen welke straf passend is, gelet op het delict, de persoon van de dader(s) en het aangedane leed. De intrekking van de Nederlandse nationaliteit wegens een veroordeling voor commune misdrijven is niet mogelijk.
Agressie op de ggz-werkvloer (geestelijke gezondheidszorg) |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «verpleegkundigen in ggz zijn geweld beu»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het actieplan tegen agressie op de werkvloer een dwingend karakter moet krijgen, net zoals het actieplan om dwang en drang in de ggz terug te dringen?
Agressie en geweld tegen zorgverleners is onacceptabel en moet worden teruggedrongen. Om die reden heb ik in maart jongstleden het Actieplan «Veilig werken in de zorg» opgesteld met sociale partners in de zorg (onder andere in de ggz), de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en de minister van Veiligheid en Justitie (V&J). In het Actieplan zijn diverse maatregelen opgenomen met een dwingend karakter om de aanpak van veroorzakers van agressie en geweld verder te verbeteren. Zo dienen de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) voor de opsporing en vervolging van veroorzakers van agressie en geweld tegen medewerkers met een publieke taak, inclusief zorgverleners, landelijk te worden nageleefd. De ELA wordt in 2012 geëvalueerd. Daarbij is nadrukkelijk aandacht voor de ggz. Naar verwachting in december van dit jaar worden de uitkomsten van de evaluatie door de ministers van V&J en BZK aangeboden aan de Tweede Kamer, mede namens mij.
Bovendien onderschrijf ik de doelstelling van het programma Veilige Publieke Taak van de minister van BZK (om in de periode 2011–2015) agressie en geweld tegen medewerkers met een publieke taak per sector, inclusief de zorg, met 25 procent te verminderen. Met het Actieplan wil ik daar samen met alle betrokken partijen mijn bijdrage aan leveren voor de zorgsector. Het monitoren van de mate waarin zorgmedewerkers agressie en geweld ervaren tijdens hun werkzaamheden vindt plaats op basis van het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn. Een onderzoeksbureau voert het onderzoeksprogramma uit onder verantwoordelijkheid van sociale partners in de zorg, UWV Werkbedrijf, Calibris en mij.
Deelt u de mening dat, om agressie en geweld te voorkomen, o.a. voldoende en goed opgeleid personeel nodig is? Is dat er nog wel na de mega- bezuinigingen die u hebt doorgevoerd?
Ondanks alle maatregelen is agressie en geweld helaas niet altijd te voorkomen. Daarom wordt in het Actieplan nadrukkelijk ingezet op zowel initiële scholing als bij- en nascholing van zorgverleners. Zodoende worden zij beter voorbereid om op een professionele wijze met agressie en geweld om te kunnen gaan. Daarnaast heb ik in mijn Arbeidsmarktbrieven diverse maatregelen uiteengezet om te zorgen dat er, ook in de toekomst, voldoende en adequaat opgeleid zorgpersoneel beschikbaar is2.
Is het waar dat personeel dat is georganiseerd via de beroepsvereniging Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN) niet is betrokken bij dit convenant tegen agressie en geweld op de werkvloer?
V&VN is inderdaad niet betrokken bij het Actieplan. De vakbonden zijn wel betrokken. Gegeven de verantwoordelijkheidsverdeling voor het anti-agressiebeleid in de zorg zet ik me samen met hen, werkgeversorganisaties in de zorg en de ministers van BZK en V&J in voor de realisatie van de maatregelen uit het Actieplan. Immers, werkgevers zijn primair verantwoordelijk voor een gezonde en veilige werkomgeving voor hun werknemers. Sociale partners hebben daartoe belangrijke afspraken gemaakt in CAO’s en arbocatalogi. Met de maatregelen in het Actieplan wordt daar op voortgebouwd.
Klopt het ook dat personeel (V&VN) niet is betrokken bij het ggz-convenant uit juni 2012?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat medewerkers in de ggz zich niet gehoord voelen?
Ik vind het belangrijk dat medewerkers in de ggz zich gehoord voelen. Mede daarom zal ik de V&VN betrekken bij de uitwerking van het Bestuurlijk Akkoord GGZ en bij het Actieplan.
Heeft u kennisgenomen van de resultaten van het onderzoek door consultancybureau AT waaruit blijkt dat de kosten van banken sinds het uitbreken van de crisis nauwelijks meer zijn gedaald?1
Ik heb met interesse kennis genomen van het onderzoek van AT Kearney. Het onderzoek gaat in op algemene trends in de Europese bankensector. Het rapport concludeert dat de gemiddelde kosten-inkomstenratio van Europese banken terug is gekeerd naar het niveau van 2007 (60%), nadat er in 2008 een tijdelijke stijging naar 62% plaats heeft gevonden.
De kosten-inkomstenratio, een verhouding tussen kosten en inkomsten van een bank, is een maatstaf om de operationele efficiëntie van banken te meten. Deze ratio is afhankelijk van zowel de beheersing van de kosten als van de ontwikkeling van de inkomsten. De ratio an zich geeft daarom geen volledig beeld van de kostenontwikkeling van banken. Een stijging van de ratio kan betekenen dat de inkomsten gelijk zijn gebleven terwijl de kosten sterk zijn gestegen. Een stijging van de ratio kan echter ook betekenen dat de inkomsten sterk gedaald zijn terwijl de kosten gelijk gebleven zijn. Bij vergelijking van dergelijke ratio´s tussen de banken is verder een bepaalde mate van voorzichtigheid geboden vanwege de definitieverschillen en accountingprincipes die banken in verschillende landen hanteren.
Het onderzoek van AT Kearney concludeert dat de banken in kosten hebben gesneden om de tegenvallende inkomsten op te vangen; hierdoor blijft de kosten-inkomstenratio, de verhouding tussen inkomsten en kosten, ongeveer hetzelfde. Deze ontwikkeling is logisch: na de kredietcrisis hebben de banken een inkomstendaling meegemaakt, terwijl de aanpassing van de kostenstructuur tijd vergt.
Elk bedrijfsmodel heeft een bepaalde kostenstructuur, die op korte termijn moeilijk te veranderen is. Bij banken vormen de vaste kosten traditioneel een aanzienlijk aandeel van de kostenbasis. Zo zijn bij banken personeels- en IT-kosten de twee belangrijkste soorten vaste kosten (een onderzoek van Roland Berger geeft bijvoorbeeld aan dat personeelskosten 58% van de kostenstructuur zijn, en IT infrastructuur 15% van de kosten vormt2). Een dergelijke kostenstructuur vloeit voort uit de aard van het bankbedrijf: gespecialiseerde dienstverlening en een hoge mate van digitalisering van financiële markten.
IT-infrastructuur is een noodzakelijke investering in een financiële sector die steeds meer in een digitale omgeving werkt. De eisen op het gebied van het risicobeheersing vergen een hoge kwaliteit van IT systemen; ook de compliance met de nieuwe regelgeving betekent vaak aanvullende investeringen in de informatietechnologie. De vaste kosten die daarmee gepaard gaan zijn technische ondersteuning, onderhoud, afschrijving etc. Deze kosten worden gemaakt onafhankelijk van de inkomsten; IT systemen moeten immers zonder onderbreking functioneren in goede en slechte tijden. Daarom is het moeilijk om deze kosten snel terug te brengen bij tegenvallende inkomsten.
Loonkosten vormen een ander vast onderdeel van de kosten van de bank. Het gaat om kosten van het loon ten behoeve van de werknemer maar ook om sociale premies die ten laste van de werkgever komen. Het merendeel van bankmedewerkers valt onder de algemene Banken CAO of onder de CAO van de specifieke bank. CAO’s hebben gemiddeld een looptijd van drie jaar; daarom kan de beloningsbeleid slechts periodiek en in overleg met bonden worden aangepast. Dit betekent dat een bank verplicht is de daarin opgenomen afspraken voor die periode na te komen, inclusief afspraken over vaste en variabele beloningen. Dergelijke CAO-afspraken in samenhang met het geldende arbeidsrecht en aspecten van sociale zekerheid leiden ertoe dat er op korte termijn niet fors in de kosten gesneden kon worden. Daling van deze kosten vindt daarom geleidelijk plaats.
Overigens kan bij de kostenbesparende projecten een re-allocatie van de kosten plaatsvinden. Besparingen op loonkosten (bijvoorbeeld, door het outsourcen van support functies) zou in hogere IT kosten kunnen resulteren. Dit gebeurt doorgaans als een proces dat vroeger door mensen uitgevoerd werd gedigitaliseerd wordt. Om deze redenen moeten de voor- en nadelen van kostenbesparende projecten zorgvuldig worden afgewogen en in lijn zijn met de door de bank gekozen strategie.
Het onderzoek van AT Kearney gaat niet specifiek in op de Nederlandse banken. Het onderzoek concludeert wel dat de banken uit Benelux de kosten-inkomstenratio’s hebben verbeterd sinds de kredietcrisis.3
In het onderzoek worden zowel puur retail banken als banken met een breder spectrum van diensten onderzocht. Omdat de activiteiten en als gevolg, de dynamiek van de inkomsten en de kostenstructuur van deze banken kunnen verschillen, en er verschillende accountingprincipes gebruikt worden, geeft AT Kearney aan dat de resultaten als een indicatie geïnterpreteerd moeten worden.
Uit jaarverslagen van de Nederlandse banken die de overheidssteun hebben ontvangen (zie tabel onder) blijkt dat de kosten-inkomstenratio’s in lijn zijn met het Europees gemiddelde dat door het onderzoek van AT Kearney is geïdentificeerd (60%).
Tot slot, banken hebben een maatschappelijke verantwoordelijkheid om hun klanten zo goed mogelijk te bedienen. Zij moeten net zoals andere bedrijven op de kosten letten. Dit is primair de verantwoordelijkheid van het bedrijf. Nederlandse banken hebben in de jaarverslagen een lange termijn doelstelling uitgesproken om de kosten-inkomstenratio structureel te gaan verlagen. Om dit doel te bereiken zijn verschillende kostenreductieprogramma’s en reorganisaties bij banken in gang gezet. Ik ondersteun deze oproep en vertrouw erop dat banken de komende jaren verdere maatregelen zullen nemen om hun kosten te verlagen.
Wat vindt u ervan dat de kostenratio’s van banken ook na de kredietcrisis, nog steeds niet werkelijk gedaald zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn volgens u de belangrijkste oorzaken van het feit dat de kosten maar niet kunnen dalen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe ziet de ontwikkeling van de kostenratio’s eruit van de banken waaraan de Nederlandse overheid sinds 2008 steun heeft verleend? Hoe is deze ontwikkeling in Nederland in verhouding tot het buitenland?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre speelt het beloningsbeleid van de banken hierbij een rol? Wat is de rol van variabele beloningen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat soberheid en dus het minimaliseren van kosten, zeker in tijden van crisis, de hoogste prioriteit zouden moeten hebben? Bent u dan ook van plan om wat aan deze situatie van te hoge kostenratio's te doen? Zo ja, wat? Zo nee, waarom is versobering niet mogelijk?
Zie antwoord vraag 1.
Het gebruik van de Buitenveldertbaan |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de Notitie gebruik Buitenveldertbaan?
Ja, deze notitie heb ik u op 6 juli jongstleden toegestuurd.
Is het waar dat daaruit kan worden opgemaakt dat deze start- en landingsbaan vaker wordt gebruikt dan in 2008 en 2010 is afgesproken in het kader van het strikt preferentieel vliegen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit kan niet op die wijze worden gesteld. Er zijn geen afspraken gemaakt over het maximum aantal landingen of starts op een bepaalde baan, dus ook niet voor de Buitenveldertbaan. Dit omdat de aantallen die op een baan gerealiseerd worden sterk afhankelijk zijn van het opgetreden weer. De afspraak is wel om de Buitenveldertbaan niet onnodig in te zetten. Dit omdat andere banen in de afhandeling van het verkeer meer preferent zijn. Hiervoor zijn regels opgesteld.
Preferent baangebruik gaat uit van het gebruik van de voor de omgeving van Schiphol meest gunstige baancombinatie gegeven de (weers)omstandigheden. Dat wil zeggen dat bij het gebruik van die banen minder over dicht bebouwd gebied wordt gevlogen.
De regels voor strikt preferent baangebruik hebben betrekking op:
Welke aantallen vliegbewegingen zijn destijds afgesproken? Welke aantallen vliegbewegingen worden in 2011 en 2012 gerealiseerd?
Zoals aangegeven zijn er geen afspraken gemaakt over het maximum aantal landingen of starts op een bepaalde baan en dus ook niet voor de Buitenveldertbaan. Wel is in bijlage 4 bij het advies van de Alderstafel Schiphol over het nieuwe normen-en handhavingsstelsel van 19 augustus 2010 (TK 2009–2010, 29 665 nr. 152) een prognose opgenomen voor de ontwikkeling van het aantal vliegtuigbewegingen per baan. Volgens die prognose zal het gebruik van de Buitenveldertbaan liggen tussen de 20 000 en de 60 000 vliegtuigbewegingen, afhankelijk van de weerscondities. Het totaal van circa 41 000 vliegtuigbewegingen dat in 2011 op deze baan is gerealiseerd, ligt binnen deze bandbreedte.
Is het waar dat de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) steeds de weersomstandigheden aanvoert als reden om af te wijken van het preferentieschema? Klopt het dat de buitenwacht weinig of geen zicht heeft op de interne afwegingen die de LVNL daarbij maakt? Zo nee, waarom niet?
LVNL wijkt niet af van het preferentieschema maar volgt deze juist, gelet op de gegeven (weers)omstandigheden. Het zijn deze (weers)omstandigheden die bepalen welke baancombinatie wordt voorgeschreven (zie vraag 2). Het baangebruik volgens de baanpreferentietabel wordt in 2011 voor 93,6% verklaard vanuit het opgetreden weer, zoals naar voren komt in het u toegezonden evaluatierapport. De weersgegevens voor deze rapportage worden aangeleverd door het KNMI.
Op het moment dat besloten wordt de regels van het nieuwe stelsel in de regelgeving vast te leggen, zal via toezicht worden gewaarborgd dat de rapportage van het baangebruik door LVNL voldoet aan kwaliteitseisen, zoals certificering.
In de tussentijdse evaluatie van de Alderstafel is aangegeven dat het zoeken naar een effectieve communicatie over de werking en de resultaten van het nieuwe stelsel een aandachtspunt is. Dit zodat de begrijpelijkheid en doorzichtigheid van het stelsel verder zal toenemen.
Herinnert u zich dat de Tweede Kamer het vorige stelsel in 2008 failliet heeft verklaard, omdat het te ondoorzichtig was, met name op het punt van de actualisering van de gelijkwaardigheidscriteria (de routemodellering)?
Ja, dit is mij bekend. De Tweede Kamer heeft vervolgens in 2010 ingestemd met het starten van het experiment met het nieuwe normen- en handhavingsstelsel per 1 november van dat jaar.
De Tweede Kamer is sinds de start van het 2-jarige experiment elke 3 maanden geïnformeerd over het verloop hiervan. Dit door middel van aan de Alderstafel opgestelde voortgangsrapportages. Daarnaast is na het eerste jaar van het experiment een tussentijdse evaluatie uitgevoerd, die aan de Tweede Kamer is gezonden.
Deelt u de mening dat het huidige stelsel op het punt van het strikt preferentieel vliegen ook ondoorzichtig is? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet.
De algemene conclusie van de tussentijdse evaluatie, zoals door de partijen aan de Alderstafel vastgesteld, was dat gedurende het eerste jaar van het experiment grotendeels aan de afgesproken normen is voldaan en dat op basis daarvan het tweede jaar wordt ingegaan. In het tweede jaar zal bekeken worden in hoeverre deze lijn zich voortzet. De laatste monitoringsrapportages laten zien dat dit nog steeds het geval is.
Zoals ook in de beantwoording van vraag 4 staat is in de tussentijdse evaluatie van de Alderstafel aangegeven dat het zoeken naar een effectieve communicatie over de werking en de resultaten van het nieuwe stelsel een aandachtspunt is. Dit zodat de begrijpelijkheid en doorzichtigheid van het stelsel verder zal toenemen.
Op welke manier kunt u het strikt preferentieel vliegen transparanter en beter handhaafbaar maken?
Zie antwoord 4 en 6 voor wat betreft de transparantie. Daarnaast is de handhaafbaarheid van de regels bij het aanpassen van het normen- en handhavingsstelsel een harde eis. Momenteel wordt er ten behoeve van de Alderstafel invulling gegeven aan het handhavingsregime. Dit zal ook onderdeel uit maken van het eindadvies over het stelsel dat na afloop van het experiment zal worden opgesteld en ook naar de Tweede Kamer zal worden gezonden. Voordat het nieuwe normen- en handhavingsstelsel kan worden ingevoerd zal verder een handhaafbaarheids- en uitvoerbaarheidstoets worden uitgevoerd door de Inspectie Leefomgeving en Transport.
Tevens zal er een onafhankelijke toets op de rechtsbescherming plaatsvinden door de heer prof. Dr. B.J. Schueler van de Universiteit Utrecht. De rechtsbescherming die het nieuwe stelsel biedt moet daarbij gelijkwaardig zijn aan de rechtsbescherming van het huidige stelsel.
Kunt u overwegen om de (wel transparante) handhavingspunten als permanent back-up systeem te handhaven, en niet alleen voor de duur van het experiment tot 1 november 2012? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals u zelf in vraag 5 stelt heeft de Tweede Kamer het huidige stelsel met handhavingspunten in 2008 failliet verklaard, mede vanwege de ondoorzichtigheid ervan. Daarbij kan het hanteren van een dergelijk back-up systeem het zo gunstig mogelijk inzetten van banen voor de omgeving in de weg staan.
Eén van de aanleidingen van het ontwikkelen van het nieuwe stelsel was dat het in het huidige stelsel zo kan zijn dat bij een dreigende overschrijding van een grenswaarde in een handhavingspunt, moet worden uitgeweken naar een baan met relatief veel geluidgehinderden. Dit is in de praktijk nu enkele malen gebeurd bij een dreigende overschrijding bij de Kaagbaan waardoor de Aalsmeerbaan extra is ingezet.
Het niet meer hanteren van handhavingspunten is daarom wezenlijk onderdeel van het nieuwe stelsel. In eerdere beraadslagingen met de Kamer op dit punt is door mijn voorganger toegezegd dat de gemaakte afspraken over het preferent baangebruik zullen worden gehandhaafd. Dit zal naast de hierboven aangegeven uitwerking van het handhavingsregime voor de opgestelde regels ook leiden tot een transparante monitoring van de vraag hoe de geluidsbelasting over het hele gebied zal neerslaan. In de tussentijdse evaluatie is de uitvoering van deze toezegging voor het afgelopen gebruiksjaar opgenomen.
Het artikel ‘Geen regels voor constructie tenten’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Geen regels voor constructie tenten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er sprake is van een zorgelijke situatie die extra aandacht vereist, aangezien er in de afgelopen twee jaar drie incidenten met instortende tenten zijn geweest waarbij slachtoffers zijn gevallen?
In Nederland gaat het om twee incidenten waarvan de oorzaak lag in plaatselijke extreme weersomstandigheden. Het is betreurenswaardig dat bij deze incidenten personen gewond zijn geraakt.
Wat betreft de bereidheid tot onderzoek verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 5, 6 en 7.
Is bij u bekend wat de belangrijkste oorzaken zijn van de recente incidenten, welke structurele problemen daaraan ten grondslag liggen en hoe ze voorkomen hadden kunnen worden? Zo nee, bent u bereid om deze zaken te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u verklaren waarom er tijdens de inspectie van de feesttent in Steenwijkerwold slechts met een klein oog is gekeken naar de constructie van het geheel? Is bij u bekend of de inspecties van tenten op bijvoorbeeld de Zwarte Cross in Lichtevoorde en op andere festivals en evenementen op eenzelfde wijze zijn verlopen?
Van de gemeente Steenwijkerland is vernomen dat haar toezichthouders ter plaatse vooral toezicht hebben gehouden op de naleving van de brandveiligheidsvoorschriften die in de evenementenvergunning stonden. Hoewel de evenementenvergunning geen voorschriften ten aanzien van de constructieve veiligheid van de tenten bevatte, hebben de toezichthouders de tenten ook beoordeeld op constructieve veiligheid. De toezichthouders hebben daarbij geen gebreken ontdekt.
Nader informeren naar hoe het bedoelde toezicht op andere festivals als bijvoorbeeld Zwarte Cross uitgevoerd is, heeft geen aanvullende inzichten opgeleverd.
Wat is bij zulke evenementen de rolverdeling tussen de Inspectie Veiligheid en Justitie en de gemeentelijke toezichthouders?
De gemeenten zijn op grond van Algemene Plaatselijke Verordeningen (APV), die gebaseerd zijn op de Gemeentewet, verantwoordelijk voor en bevoegd tot het verlenen van een vergunning voor evenementen. Daarnaast houden de gemeenten toezicht op de naleving van de vergunningsvoorwaarden en treden zij zo nodig handhavend op. De Inspectie Veiligheid en Justitie heeft geen directe betrokkenheid bij deze vergunningverlening en dit toezicht. Wel heeft de Inspectie VenJ samen met de Inspectie voor de Gezondheidszorg onderzoek gedaan naar de wijze waarop gemeenten invulling geven aan het proces van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Gemeenten worden in dit rapport geadviseerd meer gebruik te maken van integrale advisering door politie en veiligheidsregio en beter te handhaven. Bij brief van 13 juni 2012 heb ik u mijn reactie op het rapport gegeven (Tweede Kamer, 2011–2012, 28 684, nr. 357). De inspecties hebben het rapport aan alle gemeenteraden gestuurd met het verzoek op lokaal niveau en met de veiligheidsregio’s in gesprek te gaan over dit onderwerp.
Om tegemoet te komen aan de aanbevelingen van de Inspecties kunnen gemeenten onder andere gebruik maken van de adviezen die zijn opgenomen in de Handreiking Evenementenveiligheid. Deze is in opdracht van het Veiligheidsberaad opgesteld met betrokkenheid van het ministerie van Veiligheid en Justitie. In risicoanalyses en vergunningen kan aandacht besteed worden aan het voorkomen van instortingen van tenten en aan slechte weersomstandigheden.
Deelt u de analyse van de Inspectie Veiligheid en Justitie dat het toezicht op grote evenementen ernstig te wensen overlaat? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit toezicht structureel te verbeteren?
Zie antwoord vraag 5.
Hebt u zicht op de mate waarin de bestaande regelgeving voor de veiligheid van tenten wordt nageleefd?
Zie antwoord vraag 5.
Welke wet- en regelgeving geldt er in Nederland voor de constructie en stabiliteit van tenten met betrekking tot zaken als windbelasting, de verankering aan de bodem, het toe te passen tentmateriaal en de brandveiligheid?
Voor tenten die worden gebruikt bij evenementen is er geen centrale regelgeving ten aanzien van constructieve veiligheid en brandveiligheid. Iedere gemeente afzonderlijk heeft de bevoegdheid hieraan eisen te stellen op grond van haar autonome verordenende bevoegdheid (artikel 108, eerste lid jo.149 Gemeentewet), bijvoorbeeld in de APV. Aan de constructieve veiligheid van tenten kan een gemeente eisen stellen in de af te geven evenementen-vergunning.
De brandveiligheid van tenten bij evenementen kan geregeld worden in de gemeentelijke brandbeveiligingsverordening.
Er wordt overigens – samen met de branche – gewerkt aan een amvb brandveiligheid van (tijdelijke) objecten die niet onder het Bouwbesluit vallen. Het doel van deze (ontwerp)amvb is om meer uniformiteit en duidelijkheid te brengen in de regels voor de brandveiligheid van onder andere tenten voor evenementen. Hierbij wordt er van uit gegaan dat gemeenten en de evenementenbranche het best in staat zijn ter plaatse zelf het risico in te schatten.
De eisen uit het Bouwbesluit 2012 zijn doorgaans niet van toepassing op tijdelijk geplaatste tenten, maar wel kan een gemeente in de vergunningen voorschriften opnemen die zijn afgeleid uit het Bouwbesluit 2012. Een gemeente kan hierbij ook gebruik maken van diverse branche-normen waaronder voor constructies NEN-EN 13 814, of specifiek voor tenten NEN-EN 13782. De branche van tentenverhuurders en van evenementenmakers stimuleert het gebruik van deze normen. Zij worden momenteel op Europees niveau opgewaardeerd.
Als u de bestaande regelgeving en het huidige niveau van toezicht samen beschouwt, bent u dan van mening dat voldoende veiligheid wordt gewaarborgd? Zo ja, waarom? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen om dit te verbeteren?
De veiligheid bij publieksevenementen is voldoende gewaarborgd door de volgende instrumenten:
Gemeenten zijn recent (juni 2012) gewezen op het belang van het optimaal toepassen van deze instrumenten doordat aan alle gemeenteraden het eerder genoemde inspectierapport met duidelijke aanbevelingen is gestuurd. De insteek, die in diverse regio’s al is gemaakt, is als volgt: maak regionaal evenementenbeleid, hanteer een evenementenkalender en zorg voor optimale samenwerking tussen gemeenten, politie en veiligheidsregio’s.
De inspecties zullen in 2013 onderzoeken wat de stand van zaken dan is. Ik verwacht dat zij verdere verbeteringen zullen constateren bij de toepassing van het instrumentarium voor het waarborgen van de veiligheid bij publieksevenementen.