De gebrekkige concurrentie op de hypotheekmarkt |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Maxime Verhagen (CDA), Jan Kees de Jager (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending «Uw hypotheek als melkkoe»1, alsmede van het bericht «VEH vindt de hypotheekrente te hoog»?2
Ja.
Wat vindt u van het bericht dat in de uitzending van Zembla naar voren kwam dat de minister van Financiën in 2008 een kans zou hebben laten lopen om meer concurrentie op de hypotheekmarkt te bevorderen? Deelt u de mening dat dit een gemiste kans zou zijn?
Toen in het najaar van 2008 aan verschillende Europese banken staatssteun moest worden verleend, heeft de Europese Commissie een kader ontwikkeld op basis waarvan verleende staatssteun werd beoordeeld. Op basis van dit kader beoordeelde de Europese Commissie welke maatregelen moesten worden opgelegd aan een specifieke gesteunde instelling om goedkeuring te kunnen verlenen aan de staatssteun. De maatregelen waren gericht op onder meer het borgen van de levensvatbaarheid van een instelling en het compenseren van eventuele marktverstoringen als gevolg van de steun. Eén van de mogelijke maatregelen was het opleggen van een prijsleiderschapsbeperking.
Bij de goedkeuring van de staatssteun aan Nederlandse financiële instellingen heeft de Europese Commissie besloten een prijsleiderschapsverbod op te leggen aan ING, ABN Amro en Aegon. Hierdoor mochten deze instellingen voor een bepaalde tijd niet als prijsleider opereren op een aantal markten, waaronder de Nederlandse hypotheekmarkt.
Een prijsleiderschapsverbod dient te voorkomen dat oneigenlijk voordeel wordt behaald als gevolg van steun en daarmee de markt wordt verstoord. Het is onwenselijk als een bank met gebruik van overheidssteun andere partijen, die geen steun hebben ontvangen, scherp op prijs beconcurreert. Banken die geen steun hebben ontvangen zouden daarmee worden geconfronteerd met een aanbieder die op oneigenlijke wijze concurreert. Zij zien daardoor wellicht hun eigen financiële positie verslechteren. De prijsleiderschapsbeperking heeft wel als nadeel dat het de concurrentie kan beperken. De kans hierop is groter in een markt met slechts een beperkt aantal aanbieders. Vanwege mogelijke concurrentiebeperking is een door de Commissie opgelegd prijsleiderschapsverbod van tijdelijke aard.
In de uitzending van Zembla wordt gesteld dat er mogelijkheden waren om geen prijsleiderschapsbeperking op de Nederlandse markt op te leggen aan ING en dat de minister van Financiën daarmee een kans heeft laten liggen om de concurrentie op de hypotheekmarkt te bevorderen. De uitzending van Zembla licht daarmee één aspect uit een zeer complex onderhandelingstraject met de Europese Commissie over de voorwaarden voor de goedkeuring van de staatssteun aan ING. Dit traject stond in de eerste plaats in het teken van het verwerven van goedkeuring voor de aan ING verleende steun. Zonder goedkeuring kon geen staatssteun worden verleend. Goedkeuring was derhalve noodzakelijk voor het behoud van de financiële stabiliteit. De Staat is in het onderhandelingstraject nooit voorstander geweest van prijsleiderschapsbeperkingen voor ING en heeft, ondanks de hoge tijdsdruk op het proces, uitgebreide discussies gevoerd met de Europese Commissie over de exacte vormgeving van deze beperkingen. Desondanks werd snel duidelijk dat het opnemen van gedragsbeperkingen – naast het afstoten van een groot aantal bedrijfsonderdelen – voor de Commissie een zeer belangrijk onderdeel van het onderhandelingstraject was. Het aanbod van de Europese Commissie om geen prijsleiderschapsverbod voor de Nederlandse markt op te leggen aan ING was dan ook niet vrijblijvend. Het accepteren hiervan zou volgens de Commissie altijd gecompenseerd moeten worden door andere maatregelen en zou dus leiden tot verzwaring van andere onderdelen van het herstructureringsplan. De inschatting op dat moment was dat de verzwaring op andere onderdelen grote negatieve gevolgen zou kunnen hebben voor de concurrentiekracht van ING. Dit zou geen goede basis zijn geweest voor het herstel van ING en daarmee voor het vermogen van ING om de kapitaalinjectie zo snel mogelijk terug te betalen. Op dat moment was daarom de inschatting van zowel de Staat als ING dat het aanbod van de Europese Commissie in het totaalpakket van de onderhandelingen zou leiden tot een minder wenselijke uitkomst. De constatering dat er sprake zou zijn van een gemiste kans kan ik dan ook niet onderschrijven.
De prijsleiderschapsbeperking van ING op de Nederlandse markt is meegenomen in de recente onderhandelingen met de Commissie over aanpassing van het herstructureringsplan van ING. Over de uitkomsten van deze onderhandelingen heb ik uw Kamer schriftelijk geïnformeerd bij brief van 19 november jl. Onderdeel van het akkoord met de Commissie is de afspraak dat de prijsleiderschapsbeperkingen voor ING op de Nederlandse markt worden beëindigd. De Commissie en de Staat waren het eens dat dit ten goede zou kunnen komen aan de prijsconcurrentie op de Nederlandse markt.
Een ander onderdeel van het akkoord is dat de commerciële activiteiten van WUB zullen worden samengevoegd met de nieuwe bank van Nationale Nederlanden (NN Bank) en zullen worden gedesinvesteerd als onderdeel van ING Insurance Europe. Er zijn tevens maatregelen afgesproken die er voor moeten zorgen dat NN Bank een concurrerende speler op de markt wordt. Om ING een extra prikkel te geven een succes te maken van deze bank, heeft de Commissie de nieuwe hypotheekproductie van ING en NN bank in een bepaalde verhouding aan elkaar gekoppeld. Richting de Commissie is aangegeven dat de Nederlandse Staat de ontwikkelingen op de Nederlandse hypotheekmarkt nauwgezet blijft volgen..
Welke afspraken zijn er destijds in het najaar van 2008 gemaakt met de Europese Commissie over de rentetarieven die financiële instellingen met overheidssteun zouden moeten hanteren? Wat zijn de gevolgen van deze afspraken voor de concurrentie op de Nederlandse hypotheekmarkt? Waarom moesten deze afspraken überhaupt gemaakt worden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn volgens u de belangrijkste onderdelen van het hypotheekrentetarief zoals dat door het Nederlandse bankwezen wordt gehanteerd? Welk deel daarvan behelst de rentemarge en welk deel de winstmarge? In hoeverre is er, gelet op de hoogte van deze rentemarge en de hoeveelheid aanbieders, daadwerkelijk sprake van voldoende concurrentie?
Een rentetarief van een hypotheek is doorgaans opgebouwd uit vele componenten. Deze componenten zijn vaak weer te splitsen in deelcomponenten. In de Sectorstudie Hypotheekmarkt van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) uit mei 2011, wordt inzicht gegeven in de opbouw van de kostprijs van het rentetarief. Bij de berekening van de kostprijs gaat de hypotheektarief-calculatiemethode uit van de volgende vier componenten:
De NMa berekent de marge als het verschil tussen de aan de consument in rekening gebrachte hypotheekrente en de bovenstaande componenten. De omvang van de componenten zullen per aanbieder verschillen. De NMa heeft in haar studie geconcludeerd dat de marges in 2011 op het niveau zaten die vóór de kredietcrisis gangbaar waren. Of er voldoende concurrentie is kan op basis van het door de NMa uitgevoerde onderzoek niet zonder meer worden gezegd. Wel concludeerde de NMa dat de stijging van de marges na het uitbreken van de financiële crisis vooral verklaard kon worden door een vermindering van de concurrentie. De NMa monitort de ontwikkelingen op het gebied van marges en de concurrentie op de hypotheekmarkt zeer scherp.
Het is mij onduidelijk op basis van welke berekeningen Zembla tot de conclusie is gekomen dat huizenbetalers honderden tot duizenden euro’s per jaar extra betaalden voor hun hypotheek. De margeberekeningen in de NMa-sectorstudie lenen zich ook niet voor een dergelijk gebruik. Er kan op basis van de studie wel op kwalitatieve basis gesteld worden hoe de gemiddelde marges zich over verloop van tijd hebben ontwikkeld, maar er kunnen geen kwantitatieve uitspraken worden gedaan over de hoogte van de margeontwikkelingen.
Om die reden is het voor mij niet te bepalen of de hoogte van de hypotheekrente gemiddeld 1% te hoog is, zoals de VEH aangeeft. Zowel de conclusie van Zembla, als de algemene uitspraak van de VEH kan ik daardoor niet onderschrijven.
Wat zijn volgens u de gevolgen van het omvangrijke Nederlandse spaartekort voor de gehanteerde hypotheekrentetarieven? Wat zijn de gevolgen hiervan voor de concurrentiemogelijkheden op de Nederlandse hypotheekmarkt?
Nederlandse banken hebben relatief weinig spaargeld ten opzichte van de leningen die zij verstrekken (funding gap). Het spaargeld van huishoudens bedraagt circa € 350 miljard, terwijl de hypotheekschuld van huishoudens ruim € 600 miljard bedraagt. In verhouding tot het bruto binnenlands product is de hoeveelheid spaargeld vergelijkbaar met andere landen, maar de Nederlandse hypotheekschuld is erg hoog in vergelijking met andere landen. Dit betekent dat Nederlandse banken voor de financiering van hypotheken naast spaargeld sterk afhankelijk zijn van de geld- en kapitaalmarkt. Deze financieringsbronnen zijn doorgaans duurder dan spaargeld. Dit heeft in ieder geval tot gevolg dat de hypotheekrentetarieven in Nederland voor een belangrijk deel worden bepaald door veranderingen op de internationale geld- en kapitaalmarkt. Vanwege de funding gap op de Nederlandse markt hebben (buitenlandse) aanbieders vaak toegang tot financiering nodig om te kunnen toetreden en te groeien op de Nederlands hypotheekmarkt. Wanneer het moeilijker wordt om de benodigde financiering uit de internationale geld- en kapitaalmarkt te halen zal dit, door het verminderd aantal toetreders, de concurrentiedruk op de huidige aanbieders beperken.
Dit onderstreept het belang van de maatregelen uit het Begrotingsakkoord 2013 en het Regeerakkoord, die de Nederlandse hypotheekschuld verminderen en daarmee de financiële stabiliteit en financierbaarheid verbeteren.
In hoeverre is het volgens u correct dat de Nederlandse banken de afgelopen jaren miljarden meer winst hebben gemaakt doordat huizenbetalers honderden tot duizenden euro’s per jaar extra betaalden voor hun hypotheek?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van het bericht van de Vereniging Eigen Huis (VEH) dat een kwart van de Nederlanders met een hypotheek meer betaalt dan nodig? In hoeverre onderschrijft u hun berekening dat de gemiddelde hypotheekrente van 4,7% bij 10 jaar rentevaste hypotheken eigenlijk 3,7% zou moeten zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van de stelling van de VEH dat het starters bovendien moeilijker gemaakt wordt om een nieuwe hypotheek af te sluiten? Zo ja, wat bent u van plan daar aan te doen?
Een aantal maatregelen dat het mogelijk moeilijker maakt, is gericht op het verbeteren van de financiële stabiliteit en het verminderen van het risico van overkreditering. Het gaat dan zowel om de renteaftrek bij hypoteken die ten minste annuïtair worden afgelost als om de geleidelijke verlaging van de LTV-norm de komende jaren. Deze stappen dragen bij aan een gezonder financieel stelsel, verlagen de risico’s van de hoge hypotheekschulden in Nederland, het verbeteren van de financierbaarheid ervan en een beperking van de schulden die maximaal kunnen worden aangegaan.
Op grond van de LTI-norm die regelt wat iemand mag lenen ten opzichte van zijn inkomen, wordt het niet moeilijker om een hypotheek af te sluiten. Deze norm hanteert nu al als uitgangspunt dat een hypotheek annuïtair moet kunnen worden afgelost. Binnen de bestaande hypotheekregels bestaat voorts ruimte om toekomstige inkomensstijgingen van starters mee te nemen (mits goed onderbouwd met bewijsstukken). De AFM en de sector praten jaarlijks over in hoeverre ruimte voor (dit soort) maatwerk aanwezig is. Daarnaast zal ik bekijken hoe maatwerk verder kan worden bevorderd; dit in het kader van het wettelijk vastleggen van een aantal hypotheekregels met ingang van 1 januari 2013.
Om starters verder te ondersteunen is in het regeerakkoord opgenomen dat «de gunstige leningsfaciliteit voor starters van de Stichting Volkshuisvesting Nederland zal worden uitgebreid.» Hierover zal het kabinet in gesprek gaan met de Stichting Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten.
Bovendien is de positie van starters de afgelopen tijd verbeterd door de dalende huizenprijzen, waarmee de betaalbaarheid van woningen voor starters momenteel beter is dan in jaren het geval is geweest.
Deelt u de mening dat alles op alles moet worden gezet om de concurrentie op de Nederlandse hypotheekmarkt te bevorderen? Zo ja, bent u bereid om in samenspraak met de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) op korte termijn te laten onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om de concurrentie op deze markt te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals eerder met u gedeeld bevat het Wijzigingsbesluit financiële markten 2013 verschillende maatregelen om de concurrentie en de positie van de consument te versterken bij het afsluiten en oversluiten van een hypothecair krediet3. Allereerst ben ik voornemens om de transparantie over de opbouw van een hypothecair krediet met een variabele debetrentevoet te vergroten. Aanbieders worden verplicht om voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst inzake een hypothecair krediet met een variabele debetrentevoet duidelijk richting de consument aan te geven welke component of componenten variabel zijn. Tevens zal de aanbieder bij wijziging van de variabele debetrentevoet inzichtelijk moeten maken welke component of componenten aan de wijziging ten grondslag liggen. Om de overstapdrempels te verkleinen zal een aanbieder daarnaast de op dat moment geldende debetrentevoeten moeten publiceren op zijn website en moet de aanbieder de consument tenminste drie maanden voor het aflopen van de rentevastperiode een concreet aanbod doen voor de komende periode. Ten slotte dienen aanbieders van hypothecair krediet een zogenoemd éénsporig rentebeleid te hanteren. Daarbij is het uitgangspunt dat de klant dezelfde debetrentevoet voor dezelfde rentevastperiode bij consumenten met een vergelijkbaar risicoprofiel in rekening brengt, ongeacht of het een consument betreft die een overeenkomst prolongeert of een consument die een eerste overeenkomst aangaat. Zoals aangegeven in mijn antwoorden op de vragen 4, 6 en 7 worden de concurrentieontwikkelingen op de Nederlandse hypotheekmarkt voortdurend door de NMa in de gaten gehouden. Indien de uitkomsten daar aanleiding toe geven, zal de NMa haar bevindingen publiceren.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor aanvang van de Algemene Financiële Beschouwingen 2012?
Niet meer van toepassing.
Slachtoffers van internetoplichting die in de kou blijven staan |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Slachtoffers van fraude op Marktplaats in de kou»?1
Er is veel geïnvesteerd om de aanpak van oplichting via veiling- en verkoopsites te verbeteren. Zo hebben de Politie en het Openbaar Ministerie in samenwerking met Marktplaats het Meldpunt Internetoplichting (op mijnpolitie.nl) opgericht. Slachtoffers kunnen hier eenvoudig aangifte doen van internetoplichting en de status van hun aangifte volgen. Ook kan iedereen via deze site, bijvoorbeeld aan de hand van een rekeningnummer van een aanbieder, nagaan of er meldingen van mogelijke oplichting bekend zijn over een aanbieder. Daarmee ondersteunt deze site burgers om hun verantwoordelijkheid te nemen en continu waakzaam en alert te blijven in verband met het risico van oplichting (ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 5).
Wat is uw reactie op het verwijt dat de politie het duidelijk veel te druk heeft om werk te maken van een duidelijke melding van oplichting? Erkent u dit gebrek aan capaciteit? Zo nee, welke oorzaken zijn hier dan voor te geven?
De Fraudehelpdesk heeft aangegeven het betreffende verwijt niet te hebben gemaakt. Ik verwijs verder naar het antwoord van de toenmalige Minister van Justitie op vragen van het toenmalige lid Gerkens van uw Kamer (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, Aanhangsel van de Handelingen, nummer 2511, antwoord 11 en 12).
Wat is er terecht gekomen van de toezeggingen die door uw voorganger in antwoord op eerdere vragen2 zijn gedaan dat de aanpak van internetoplichting zou verbeteren?
Zie antwoord vraag 1.
Welke rol ziet u weggelegd voor verkoopwebsites zoals Marktplaats? Vindt u het terecht dat Marktplaats zelf waarschuwingen van gebruikers tegen oplichters verwijdert? Waarom zou het niet zijn toegestaan dergelijke waarschuwingen tegen oplichters geplaatst te houden? Bent u bereid hierover met grote verkoopsites, zoals Marktplaats, in gesprek te gaan om te bespreken in hoeverre preventieve waarschuwingen zouden kunnen bijdragen aan het voorkomen van problemen?
Om de aanpak van internetoplichting te verbeteren ben ik veelvuldig in contact met relevante partijen zoals Marktplaats. Ik ben ermee bekend dat Marktplaats zelf waarschuwingen van gebruikers tegen mogelijke oplichters verwijdert. Dit is conform de gebruikersvoorwaarden van Marktplaats. Marktplaats is betrokken bij het Meldpunt internetoplichting. Het Meldpunt speelt relevante informatie van slachtoffers over oplichting door naar Marktplaats. Dat bedrijf kan vervolgens accounts van vermeende oplichters blokkeren en hun advertenties verwijderen. Op deze wijze is er een goede en gecontroleerde mogelijkheid gecreëerd voor slachtoffers om andere gebruikers te waarschuwen voor mogelijke oplichting.
Welke rol ziet u weggelegd voor banken? Zou er, indien er evident sprake is van oplichting, niet toch een mogelijkheid moeten zijn om het bedrag zo spoedig mogelijk te laten terugboeken?
Zonder enig onderzoek te hebben gedaan, valt vaak niet te concluderen dat er evident sprake is van oplichting. Mede daarom acht ik primair voorzichtigheid van de kant van de consument geboden. Mijn departement faciliteert consumenten daarbij met de in mijn antwoord op vragen 1 en 3 genoemde site mijnpolitie.nl. Een consument kan het resultaat van een zoekslag op deze site betrekken in zijn afweging om al dan niet een transactie aan te gaan met die aanbieder. Ook kan de consument een vraag stellen of een melding indienen bij de Fraudehelpdesk. De Fraudehelpdesk kan op basis van diverse meldingen een waarschuwing uitbrengen om meer slachtoffers te voorkomen en zal de melding doorgeven aan de betrokken bank(en). Banken kunnen vervolgens vanuit hun eigen verantwoordelijkheid bepalen of er op basis van die meldingen aanleiding bestaat actie te ondernemen richting een rekeninghouder.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de Fraudehelpdesk om, gebruik makend van die kennis en expertise, met een plan van aanpak te komen om internetoplichting te bestrijden en er voor te zorgen dat de positie van de slachtoffers verbeterd wordt?
De politie en het Openbaar Ministerie hebben bij het bestrijden van internetoplichting reeds een goede samenwerking met partijen als de Fraudehelpdesk en het Meldpunt Internetoplichting. Bij iedere melding aan de Fraudehelpdesk wordt contact gezocht met het Meldpunt Internetoplichting. Ook omgekeerd zijn er snelle en directe lijnen wanneer er sprake is van een fraudecomponent bij een melding aan het Meldpunt Internetoplichting.
Het bericht 'NMa moet kortingseis Albert Heijn bekijken' |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
|
|
Kunt u reageren op het gestelde door de verschillende partijen in het artikel «NMa moet kortingseis Albert Heijn bekijken»?1
Deelt u de mening dat, wat de handelswijze van Albert Heijn (AH) betreft, in plaats van AH let op de kleintjes, AH meer lijkt op AH jat van de kleintjes?
Wat is uw inzet ten aanzien van uw toezegging om het gestelde in de motie-Van der Staaij c.s. op te pakken? Welke stappen heeft u gezet? Welke stappen wil u in lijn met deze motie ondernemen richting AH?2
Deelt u de mening dat over de gedragscode <<eerlijke handelspraktijken agro-nutriketen>> nog altijd wordt gesproken, maar dat er verder weinig actie valt te bespeuren? Zo nee, welke acties vinden dan plaats? Wat is uw inzet naar aanleiding van de actie van AH? Gaat u het gesprek aan met Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa)? Welke acties onderneemt u verder?
Past het binnen de huidige regels van de NMa dat leveranciers bijdragen aan het vergroten van de marktmacht van AH, zoals in de brief van AH richting de leveranciers staat «Als leverancier groeit u met ons mee, onder meer door groei in volume. Om deze groei te faciliteren vinden wij het passend dat u hieraan bijdraagt»? Zo ja, op welke wijze?
Stortvloed van klachten over het bedrijf zakelijke telefonie voortduurt |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Ad Koppejan (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de stortvloed van klachten over het bedrijf www.zakelijketelefonie.nl op de site www.bellen.com voortduurt1, zoals u zelf op 10 april jl. al constateerde bij de beantwoording van eerdere vragen2?
Ja.
Hoeveel klachten zijn er sinds 1 januari jl. ingediend tegen dit bedrijf bij de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) en bij het meldpunt acquisitiefraude?
In de periode van 1 januari 2012 tot en met heden heeft OPTA 148 klachten ontvangen over Zakelijke Telefonie.nl. Bij het meldpunt acquisitiefraude zijn sinds 1 januari dit jaar 110 klachten ingediend.
Heeft u gezien dat dit bedrijf ook via spamming op faxen klanten werft, maar dat daar niet tegen wordt opgetreden?3
Ja.
Bent u bereid de OPTA te vragen onderzoek te doen naar deze praktijken?
Ja, ik heb de klachten onder de aandacht gebracht bij OPTA. De praktijken zijn bij OPTA bekend. Aangezien OPTA een onafhankelijk bestuursorgaan is, beslist zij zelf of zij een onderzoek instelt of niet. OPTA doet – gelet op de zorgvuldigheid en de vertrouwelijkheid –, geen uitspraken over de vraag of er een onderzoek zal worden ingesteld en zo ja, in welk stadium een dergelijk onderzoek zit. Dit kan een eventueel onderzoek namelijk schaden en bovendien zou op voorhand een negatief beeld van een partij kunnen ontstaan zonder dat een overtreding in rechte is komen vast te staan.
Kunt u aangeven hoe bedrijven kunnen aantonen dat zij geen vinkje op een website gezet hebben om zich aan te melden bij een telecomaanbieder? Welke actie moeten zij ondernemen om weer van het contract af te komen?
Als het bedrijf van mening is dat zij nergens heeft aangegeven een contract te willen afnemen bij een telecomaanbieder dan kan het bedrijf het volgende doen. Bij ontvangst van een bevestiging van de telecomaanbieder dat er sprake is van een gesloten overeenkomst, is het verstandig om als ondernemer zo snel mogelijk tegen deze overeenkomst schriftelijk te protesteren. In deze protestbrief kan het bedrijf aangeven dat geen toestemming is verleend, die nodig is om een overeenkomst tot stand te doen komen. Vervolgens kan het bedrijf aangeven dat zolang deze partij geen bewijs kan leveren dat er een toestemming is gegeven (bijvoorbeeld in de vorm van een email afkomstig van het bedrijf, met daarin een expliciete gegeven toestemming), zij niet gebonden is aan de overeenkomst en niet verplicht is te betalen.
Deelt u de mening dat de aangescherpte procedure voor oversluiten naar behoren werkt en dat die het aantal klachten verminderd heeft?
De aangescherpte procedure biedt een oplossing voor duidelijke gevallen waarbij de nieuwe aanbieder geen wilsuiting (bv. in de vorm van een ondertekende antwoordkaart) kan overleggen. Dan kan op grond van de aangescherpte procedure een boete worden opgelegd. In een aantal gevallen is de overzetting naar de nieuwe aanbieder ook geweigerd.
Echter, deze procedure biedt geen passende oplossing voor alle ongewenste overzettingen. Het gaat dan met name om gevallen waarbij er wel wilsuiting is maar deze niet rechtmatig is verkregen, doordat er sprake was van misleiding. Gelet op de aanhoudende klachten gaat kennelijk een groot deel van de klachten over dit soort gevallen. Ik ben derhalve ook van mening dat de aangescherpte procedure niet voor alle gevallen een oplossing biedt.
Op welke wijze en met welke wetswijzigingen gaat u ervoor zorgen dat het proces van oversluiten van telecomaanbieders meer ordelijk gaat verlopen en dat er absoluut sprake is van een expliciete wil van de ondernemer om een nieuw contract aan te gaan?
In de eerste plaats wil ik benadrukken dat ondernemers die menen dat zij zijn misleid door een verkeerde voorstelling van zaken, op grond van dwaling een beroep kunnen doen op de vernietigbaarheid van de overeenkomst (artikel 6:228 van het Burgerlijk Wetboek). Als partijen echter onderling niet tot een oplossing komen dan kan de ondernemer de zaak voorleggen aan de rechter.
Verder is in reactie op de initiatiefnota van Koppejan over acquisitiefraude (Kamerstukken 2011/2012, 33 233, nr. 4) door mij – mede namens de minister van V&J – aangegeven dat we bezien of onderdelen van de Wet oneerlijke handelspraktijken als voorbeeld kunnen dienen voor een eventuele op ondernemers toegesneden maatregel. Hiertoe zal de minister van V&J in gesprek met VNO-NCW en MKB-Nederland gaan. Hiernaast zal ik verkennen of een specifieke regeling op basis van de Telecommunicatiewet een uitkomst kan bieden. Daarbij zal ik ook onderzoeken of de bevoegdheden van OPTA kunnen worden uitgebreid om handhavend te kunnen optreden bij oversluitingen waarbij zich onrechtmatigheden voordoen. Mijn opvolger zal de Tweede Kamer over de voortgang hiervan informeren.
Het bericht dat Albert Heijn een betalingskorting oplegt aan haar leveranciers |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Albert Heijn haar leveranciers binnenkort een betalingskorting oplegt van 2 procentpunt?1
De relatie van Albert Heijn en haar leveranciers is een privaatrechtelijke en betreft een aangelegenheid tussen individuele ondernemingen. Partijen hebben een eigen verantwoordelijkheid om de dialoog met elkaar aan te gaan en eventuele klachten op te brengen. In dit geval heeft dat er toe geleid dat Albert Heijn heeft besloten de betalingskorting op te schorten en het gesprek met de leveranciers te continueren.
Deelt u de mening dat het eenzijdig wijzigen van een overeenkomst, daaronder ook begrepen de overeengekomen betalingscondities, tussen een leverancier en afnemer in strijd is met de wet? Zo ja, ziet u voor zichzelf een rol weggelegd om dergelijke ook elders reeds langer voorkomende praktijken te bestrijden? Hoe staat het met de door uw voorganger op het ministerie gesuggereerde aanpak van de problematiek, zoals een commissie van wijzen? Is er in de afgelopen jaren nog iets concreet veranderd op het vlak van beperking en bestrijding misbruik inkoopmacht?
De mogelijkheid van Albert Heijn om, juridisch gezien, zijn leveranciers eenzijdig andere betalings- of leveringsvoorwaarden op te leggen, hangt af van de bepalingen in de overeenkomsten die tussen deze partijen gesloten zijn. Indien de betrokken leveranciers van mening zijn dat Albert Heijn in strijd handelt met deze overeenkomsten dan kunnen zij dit met Albert Heijn opnemen. Tevens staat de gang naar de rechter open voor de leveranciers wanneer zij vinden dat Albert Heijn zijn overeenkomsten niet nakomt. Aangezien dit in de praktijk een lange en vaak kostbare weg is, is de afgelopen jaren een discussie op gang gekomen over oneerlijke handelspraktijken, zowel op nationaal als op Europees niveau. Op Europees niveau richt de discussie zich vooral op de agrofood sector en wordt gewerkt aan business principles voor fatsoenlijk zakendoen en een mogelijk systeem voor geschilbeslechting. Op nationaal niveau vindt deze discussie ook plaats. Deze is echter breder dan de agrofood sector. Juist omdat deze problemen niet alleen in de agrofood sector spelen, zoals ook blijkt uit de brief die de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) op 21 september 2012 aan mij heeft gestuurd. Zoals ik in het overleg met uw Kamer over de Instellingswet ACM heb toegezegd, ontvangt u binnenkort een afschrift van mijn reactie aan de FNLI.
Zoals ik tijdens het overleg met uw Kamer op 26 september 2012 over de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt (ACM) heb aangegeven, vind ik het belangrijk dat marktpartijen ervan op aan kunnen dat eenmaal gesloten overeenkomsten niet eenzijdig worden gewijzigd. Ik wil dat bedrijven op een eerlijke en fatsoenlijke manier met elkaar zaken doen. Het eenzijdig wijzigen van contracten vind ik een oneerlijke handelspraktijk waaraan een einde moet komen. Ik ben bereid daarin een rol te spelen. Daarom faciliteert het ministerie van EL&I de totstandkoming van een gedragscode eerlijke handelspraktijken tussen afnemers en leveranciers met een laagdrempelige vorm van geschillenbeslechting. Hiertoe hebben afgelopen maanden gesprekken plaatsgevonden tussen het ministerie van EL&I en bestuurders van bedrijven en brancheorganisaties over de mogelijkheden voor een gedragscode eerlijke handelspraktijken. Daarbij is alles erop gericht om een gedragscode eerlijke handelspraktijken zo spoedig mogelijk van de grond te laten komen. Ik zal uw Kamer op korte termijn nader informeren over de vervolgstappen die ik in dat proces wil nemen. Tevens heb ik in het overleg met uw Kamer over de Instellingswet ACM toegezegd te laten onderzoeken of de huidige wetgeving in combinatie met de zelfregulering die ik nastreef voldoende is om deze problematiek aan te pakken. Ik streef ernaar dit onderzoek voor het einde van het jaar aan uw Kamer te sturen.
Op welke wijze gaat u de leveranciers die door Albert Heijn een verplichte betalingstermijn opgelegd krijgen ondersteunen? Bent u bereid om Albert Heijn op haar verantwoordelijkheid aan te spreken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om te erkennen dat inkoopmacht een vorm van marktmacht is waarop de Nederlandse Mededingingsautoriteit preventief toezicht dient te houden? Zo nee, waarom niet?
Inkoopmacht kan onder meer ontstaan door scheve machtsverhoudingen tussen kleine leveranciers en grote afnemers. Pas indien ondernemingen met inkoopmacht een economische machtspositie hebben en hier misbruik van maken, kan de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) handhavend optreden. De NMa houdt namelijk toezicht op het verbod op misbruik van een economische machtspositie. Het hebben of ontbreken van een economische machtspositie kan vaak worden afgeleid uit het marktaandeel. Als bijvoorbeeld blijkt dat een onderneming op de relevante markt een marktaandeel heeft van meer dan 50 procent, kan er sprake zijn van een economische machtspositie. Maar ook bij een kleiner marktaandeel, van bijvoorbeeld 40%, kan onder omstandigheden sprake zijn van een economische machtspositie. Naast het eigen marktaandeel spelen ook bijkomende factoren een rol, zoals de marktaandelen van de concurrenten, waaronder in dit geval concurrenten als Jumbo en Superunie. Het is aan de NMa om te beoordelen of in individuele gevallen sprake is van een economische machtspositie, en of daarvan misbruik wordt gemaakt.
Ik constateer echter ook dat het in de praktijk lastig is om misbruik van een economische machtspositie aan te tonen. Een onafhankelijk onderzoek dat ik naar de handhaving van het verbod op misbruik van een economische machtspositie, in Nederland ten opzichte van het buitenland, heb laten doen, zal ik op korte termijn aan uw Kamer doen toekomen.
Zoals ik in antwoord op vraag 2 en 3 heb aangegeven zal ik voorts een onderzoek laten uitvoeren of de huidige wetgeving in combinatie met de zelfregulering die ik nastreef voldoende is om de problematiek rond oneerlijke handelspraktijken aan te pakken.
Netneutraliteit en de EU-inzet voor de World Conference on International Telecommunication |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Is het u bekend dat Eurocommissaris Kroes, in haar antwoorden op vragen uit het Europees Parlement, weigert afstand te nemen van het voorstel van de European Telecommunications Network Operators» Association (ETNO) voor een «tolweg» op internet, waarbij aanbieders van informatie en diensten moeten betalen voor (snellere) doorgifte van hun bits en bytes?1
Ik heb kennis genomen van bovenstaande uitlatingen van de Europese Commissie en Eurocommissaris Kroes. De bespreking en besluitvorming over een gezamenlijke Europese reactie op het voorstel van ETNO moeten echter nog plaatsvinden. Daar zal blijken wat de positie van de Europese Commissie precies is op dit punt.
Deelt u de inschatting dat Eurocommissaris Kroes feitelijk steun uitspreekt voor deze voorstellen, door een onderscheid te maken tussen «beheerde diensten» en «best effort»-internet, en door in de pers te stellen dat er ruimte is voor «commercial negotiations tounderpin investments that will allow all players in the valuechain to benefit from the massive growth potential of the online economy»?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat de Europese Commissie, in haar voorstel voor een EU-standpunt voor de komende World Conference on International Telecommunications (WCIT) in Dubai, te veel ruimte laat voor een aanpassing van de Internationale Telecommunicatie Regels (ITRs) die een tolweg op internet legitimeert en de netneutraliteit ondermijnt?3
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om, in lijn met de kritiek op het ETNO-voorstel die u in antwoord op eerdere vragen hebt geuit4, krachtig te bevorderen dat de EU-inzet voor de WCIT zodanig wordt aangescherpt dat deze geen ruimte biedt voor steun aan voorstellen die de netneutraliteit aantasten?
Ik heb me eerder kritisch uitgelaten over het voorstel van ETNO5. In lijn daarmee zal ik bij de bespreking van het voorstel van ETNO binnen de EU bezien of een gezamenlijke kritische Europese reactie mogelijk is. Een Europese reactie heeft immers meer impact op de besluitvorming binnen WCIT dan alleen een Nederlandse inbreng. Namens Nederland zal ik in ieder geval geen ruimte bieden aan voorstellen die de netneutraliteit, zoals hier onlangs wettelijk vastgelegd, aantasten.
Het gebruik van financiële derivaten door zorginstellingen |
|
Ed Groot (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zorginstellingen kopen steeds meer derivaten»?1
Ja.
Is het waar dat het gebruik van derivaten in de zorgsector sinds 2010 scherp is toegenomen? Hoe beoordeelt u dit? Wat is uw verklaring voor deze stijging?
Het bericht op de website van Zorgvisie verwijst naar een jaarverslagonderzoek van KPMG Accountants N.V. De jaarverslagen van de 100 grootste zorginstellingen zijn bekeken. Het blijkt dat in 2011 iets minder dan de helft (nl 46%) van deze zorginstellingen gebruik maakte van derivaten. In 2010 betrof het 27 instellingen, een stijging in 2011 ten opzichte van 2010 van 70 %, aldus KPMG.
KPMG geeft aan dat de derivaten met name gekoppeld zijn aan langlopende leningen voor investeringen in onroerend goed, instellingen willen risico’s ten gevolge van rentefluctuaties afdekken. KPMG ziet een procentuele toename van renteswaps en een procentuele afname in het gebruik van andere, meer ingewikkelde, derivatensoorten.
Ik heb geen reden om aan te nemen dat de cijfers en de analyse van KPMG niet kloppen.
Ziet u risico’s aan het toenemende gebruik van derivaten in de zorgsector in het licht van de problemen bij woningcorporaties door gespeculeer met derivaten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke risico’s ziet u en op welke wijze probeert u deze risico’s te beperken?
De risico’s aan het gebruik van derivaten zijn in de achter ons liggende periode duidelijk geworden. Het ging daarbij vooral om constructies waarbij sprake was van financiële bijstortverplichtingen («margin calls») waardoor acuut liquiditeitsproblemen konden ontstaan, en arrangementen waarbij een onderliggende waarde ontbrak. Zie verder mijn antwoord op vraag 5.
Hoe is het toezicht op het gebruik van derivaten door zorginstellingen geregeld en wat zijn de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) enerzijds en het Waarborgfonds voor de Zorgsector (WFZ) anderzijds?
Het is primair de verantwoordelijkheid van de Raad van Bestuur en vervolgens van de Raad van Toezicht van een instelling om toezicht te houden op het verstandig gebruik van derivaten. De NZa heeft hierin geen verantwoordelijkheid.
Het Waarborgfonds voor de Zorgsector is een zelfstandige stichting, opgericht door de intramurale zorgsectoren zelf. De bevoegdheden en verantwoordelijkheden van het WFZ zijn gebaseerd op een Reglement van Deelneming, waaraan individuele zorginstellingen die tot het WFZ toetreden zich formeel binden. Dit Reglement kent diverse risico beperkende bepalingen, met als achtergrond dat de deelnemende zorginstellingen tot op zekere hoogte bloot staan aan de collectieve garantierisico's van het WFZ. In de spelregels die het WFZ hanteert is onder meer opgenomen dat het WFZ voorafgaande toestemming moet geven aan deelnemende zorginstellingen als toepassing van derivaten in financieringsarrangementen aan de orde is. Zowel als het gaat om situaties waarin het WFZ als borg betrokken is, als ook in situaties waarin sprake is van ongeborgde financiering. De richtlijnen die het WFZ hierbij hanteert beperken op voorhand een aantal risico's zoals die zich in de corporatiesector hebben gemanifesteerd. Zo accepteert het WFZ bijvoorbeeld geen financiële bijstortverplichtingen (margin calls). Ook wordt bewaakt dat rente-instrumenten direct gekoppeld zijn aan onderliggende leningen.
Zijn er wettelijke limieten gesteld aan de omvang van de derivatenportefeuilles voor zorginstellingen? Zo ja, welke zijn deze wettelijk limieten en staan deze het gebruik van derivaten toe buiten het afdekken van concrete renterisico’s in de bedrijfsvoering? Zo nee, bent u van mening dat er wettelijke limieten moeten gelden voor het gebruik van derivatenportefeuilles in de zorgsector?
Er zijn geen voorschriften of limieten van overheidswege voor het gebruik of omvang van derivatencontracten. Ik teken daarbij aan dat gemiddeld gesproken bij een zorginstelling ongeveer 10% van de kosten bestaat uit kapitaallasten, bij een woningbouwcorporatie ligt dat op gemiddeld 30 %. Het relatieve gewicht van investeringen in vastgoed en daarmee de risico’s is in de zorg kleiner dan in de woningbouwsector.
Het hierboven genoemd WFZ heeft aan de aangesloten leden om informatie gevraagd over de toepassing van derivatencontracten. De uitkomsten van deze uitvraag komt later dit jaar beschikbaar. Op basis daarvan zal ik bepalen of nadere regelgeving noodzakelijk is. Ik neem dan in mijn beoordeling mee dat een deel van de intramurale zorginstellingen geen deelnemer is van het WFZ en dus ook niet in het onderzoek van het WFZ is meegenomen.
Komen de door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voorgestelde beleidsregels voor het gebruik van derivatencontracten bij woningcorporaties overeen met de huidige richtlijnen voor het gebruik van derivatencontracten in de zorgsector? Zo nee, op welke punten niet en waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5
De verplichting van het aan boord hebben van een werkend elektronisch logboek |
|
Johan Houwers (VVD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «NVWA dreigt vergunning te schorsen»?1
Deelt u de constatering dat de vissers niet tijdig op de hoogte zijn gesteld van het voornemen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) om vanaf 15 september a.s. handhavend te gaan optreden? Zo nee, waarom niet?
Worden door de voorgenomen handhaving de afspraken geschonden die in de werkgroep e-logboek gemaakt zijn met vertegenwoordigers van overheid en bedrijfsleven over de afronding van het implementatietraject? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de constatering dat de vertraging van de invoering van het elektronisch logboek ook te wijten is aan de NVWA? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om de vissers meer tijd te geven om het elektronisch logboek in te voeren? Zo nee, waarom niet?
TKI onderzoek naar grondontsmetting |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Is het waar dat bij de uitwerking van het topsectorenbeleid wordt ingestoken op Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI's) en in het bijzonder bij de topsector Uitgangsmaterialen, waar het zwaartepunt ligt op fundamenteel/strategisch onderzoek?
Ja.
Deelt u de mening dat Nederland de grootste exporteur in sierteelt, bloembollen en uitgangsmateriaal is en gidsland is m.b.t. verduurzaming van teelten?
Ja, de sector tuinbouw en uitgangsmaterialen is met recht een topsector.
Is het waar dat de importeisen van landen steeds hoger worden? Welke inspanningen pleegt u om fytosanitaire belemmeringen te slechten?
Het is niet mogelijk om in zijn algemeenheid te stellen dat fytosanitaire invoereisen steeds strenger worden. Er zijn wel gevallen waarbij hiervan sprake is voor bepaalde producten. Ook zijn sommige landen bezig met de herziening van hun fytosanitaire wetgeving, waarbij risicoanalyses worden uitgevoerd. Dit kan leiden tot veranderingen en mogelijk verzwaringen van de eisen. In zijn algemeenheid geldt dat landen niet zomaar hun eisen strenger kunnen maken. Dit moet onderbouwd zijn op basis van bijvoorbeeld vondsten van schadelijke organismen bij import of risicoanalyse bij nieuwe importen.
Nog los van de vraag of de eisen steeds hoger worden, is mijn beeld wel dat landen de bestaande wetgeving beter of strenger gaan toepassen, mede door verbeteringen in de bestaande technieken en een hoger opleidingsniveau van hun personeel.
Ik heb de personele capaciteit op mijn ministerie versterkt om meer te kunnen doen aan fytosanitaire markttoegang. Hierdoor is het mogelijk om, in intensieve samenwerking met de handelskoepels, prioriteiten te stellen, meer landen te bedienen en per prioritair land de inzet te intensiveren. Ook is er sprake van een intensievere samenwerking met de Europese Commissie. Veranderingen in de wetgeving van derde landen worden nauwlettend gevolgd en indien nodig wordt daarop gereageerd, zowel bilateraal als ook samen met de Europese Commissie in het kader van WTO-SPS (World Trade Organisation – Sanitary and phytosanitary measures).
Welke belemmeringen werpt de Nitraatwetgeving op bij het uitvoeren van een natte grondontsmetting (wegens aaltjesbestrijding), die noodzakelijk is om de gevraagde exportkwaliteit te kunnen produceren?
De mestwetgeving verplicht telers van maïs aansluitend aan de oogst een vanggewas te telen dat uiterlijk tot 1 februari daaropvolgend op het land moet blijven staan. Voor de teelt van zomerbloeiers, zoals lelies en gladiolen, op zand- en lössgrond op percelen waarop maïs heeft gestaan, ervaart de sector dat als een belemmering omdat zo’n perceel daardoor niet meer in het najaar kan worden ontsmet. Ontsmetten in het voorjaar is, gezien de daarvoor vereiste temperaturen, niet altijd tijdig mogelijk om nog met de teelt van genoemde zomerbloeiers te kunnen aanvangen.
Voor de teelt van zomerbloeiers, zoals lelies en gladiolen, op te huren zand- en lössgrond op percelen waarop gras heeft gestaan, ervaart de sector het als een belemmering dat beperkingen gelden voor de periode waarin het grasland mag worden vernietigd. Die periode loopt van 1 februari tot en met 10 mei. Omdat direct aansluitend aan het vernietigen een stikstofminnend gewas moet worden geteeld, kan pas in het najaar worden ontsmet. De teelt van de zomerbloeiers kan pas het daaropvolgende voorjaar beginnen. Gezien de vergoeding die aan verhuurder moet worden betaald voor gederfde grasopbrengsten in het jaar van vernietigen, leidt het voorschrift tot hogere huurkosten. Voor huurders zou het dan ook voordeliger zijn om grasland in het vroege najaar te mogen vernietigen en aansluitend te ontsmetten. In 2010 is daartoe een voorziening getroffen in het Besluit gebruik meststoffen; de sector acht die evenwel onvoldoende.
Is het waar dat er twee lijsten zijn, namelijk een lijst met N-minnende gewassen die verplicht zijn na het scheuren van grasland en een lijst vanggewassen welke verplicht zijn na de teelt van mais? Zo nee, hoe zit het dan en op basis waarvan verschillen ze?
Ja, de regelgeving voor het gebruik van meststoffen kent twee lijsten. Op de lijst die betrekking heeft op het vernietigen van grasland, staan gewassen die in staat zijn gedurende het resterende groeiseizoen tenminste 120 kg stikstof per ha op te nemen. Op de beperktere lijst die betrekking heeft op de teelt van maïs staan uitsluitend winterharde gewassen, opdat verzekerd is dat ook nog stikstof wordt opgenomen bij de lage temperaturen van najaar en winter.
Bent u bereid TKI-budget vrij te maken om de benodigde onderzoeksbasis voor de Europese Commissie aan te kunnen leveren voor het onderzoek van de Commissie van Deskundigen Meststoffen (CDM), die in het kader van de motie Koopmans/Snijder-Hazelhoff1 onderzoek heeft gedaan waarin zij concludeert dat het reducerend effect van grondontsmetting op nitraatuitspoeling na snijmaïs aanwezig is?
EL&I heeft bij de Commissie van Deskundigen Meststoffen budget gereserveerd om de onderhandelingen met de EU inzake het 5e actieprogramma en derogatie wetenschappelijk te ondersteunen. Er zijn mij verder geen specifieke vragen op dat terrein bekend die zijn ingediend bij de Topsectoren Agri & Food en Tuinbouw en Uitgangsmaterialen.
De programmering van de TKI 's wordt uitgevoerd door de TKI besturen. Daarin kan EL&I wel aandacht voor dit onderzoek vragen maar EL&I kan geen budgetten van TKI's vrijmaken.
De vele kwaadaardige websites die in Nederland worden gehost |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Nederland broeinest besmette websites», waarin staat dat 75% van alle gehackte en kwaadaardige websites die bezoekers in EMEA (Europa, Midden-Oosten en Afrika) via «drive-by-downloads» proberen te infecteren in Nederland staat?1 Kunt u uw antwoord toelichten in het perspectief van soortgelijke berichten over cybercrime2, spam3, piraterij4 en «rogue-providers»5?
Ik heb kennis genomen van de berichten dat Nederlandse servers worden misbruikt voor het plegen van verschillende vormen van internetcriminaliteit. Dit is niet in de laatste plaats te verklaren door de belangrijke positie die Nederland inneemt in de wereldwijde digitale infrastructuur. De schaduwzijde van deze koppositie is dat voornoemde infrastructuur misbruikt kan worden voor het verspreiden van spam, het faciliteren van illegale bestandsuitwisseling en het gebruik van command en controlservers.
Over de schaal waarop hiervan sprake is, lopen de rapporten echter uiteen. Het door de vraagsteller aangehaalde bericht maakt er melding van dat in het tweede kwartaal circa 75% van de malicious content in Europa en het Midden-Oosten werd gehost in Nederland. Op wereldniveau zou dit neerkomen op 37%. Het tweede kwartaal rapport van Kaspersky geeft evenwel een getal van 12% op wereldbasis voor Nederland als verspreider van «malicious content». Rapporten uit eerdere kwartalen (4e kwartaal 2011 en 1e kwartaal 2012) van McAfee becijferden de uit Nederland afkomstige «malicious content» nog op circa 4% respectievelijk 2,5%.
Ik kan uit de rapporten niet opmaken hoe deze zeer grote schommeling tot stand is gekomen. Het verbinden van een harde conclusie aan de rol van Nederland in dit kader is op basis van deze cijfers dan ook niet mogelijk. Hoewel ik de cijfers serieus neem, deel ik niet de conclusie dat Nederland een broeinest is van besmette websites.
Deelt u de mening dat het huidige Nederlands beleid niet voldoende is om degenen die criminele activiteiten ondernemen via Nederlandse hostingproviders af te schrikken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland loopt voorop in de bestrijding van bovengenoemde criminaliteit. De aanpak van cybercriminaliteit door het Team High Tech Crime en het Notice and Takedown systeem, dat wordt gebruikt om criminele servers uit de lucht te halen, is een voorbeeld voor andere landen.
Bestrijding van dergelijke criminaliteit is het meest succesvol in internationaal verband. Om die reden werkt Nederland nauw samen met andere landen op dit punt. Het meest kwetsbaar zijn landen met een beperkte infrastructuur en slechte individuele beveiliging van computers. Nederland behoort echter tot de landen waar door het gebruik van antivirussoftware en firewalls veel wordt voorkomen. Daarnaast nemen de ISP’s en hostingproviders hun taak op het gebied van het aanbieden van veilig internet zeer serieus.
Deelt u de mening dat de Nederlandse regering duidelijk beleid moet maken over wat wel en niet is toegestaan, inclusief handhaving in relatie tot facilitering van cybercrime door hosting providers en ISPs? Deel u de mening dat dit beleid vervolgens actief gecommuniceerd dient te worden met internetproviders en hostingproviders, en dat ernstige gevallen van kwaadwillendheid en nalatigheid van personen en bedrijven moet worden gesanctioneerd?
Ik deel de mening dat duidelijk beleid wenselijk is over wat wel en niet is toegestaan voor hosting providers en ISPs. In het belang van deze bedrijfstakken is het wel wenselijk dat het Nederlandse beleid aansluit bij dat van andere landen. Ook hier is internationale afstemming dan ook noodzakelijk. Daarnaast wordt binnen het Platform Internetveiligheid sinds 2009 gewerkt aan een veilig internet door (hosting-) providers, overheid en overige marktpartijen. Het gaat hier ook over onderwerpen als een gedragscode voor Notice and take down, de aanpak van botnets, bewustwording en voorlichting. Het door de vraagsteller genoemde handhavingsvraagstuk zal ik in het Platform agenderen.
Wat doet het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) tegen «rogue-providers»? Vindt u dat het NCSC sancties moet opleggen aan bedrijven die bewust of door middel van verwijtbare nalatigheid cybercrime faciliteren?
Het NCSC is geen toezichthouder en legt daarmee geen sancties op. Wel wordt het NCSC in zijn werkzaamheden geconfronteerd met «rogue providers» en kan het op basis van zijn ervaringen zijn partners in het publieke domein van nuttige inzichten voorzien. Als er sprake is van facilitering van cybercrime door wie dan ook, kan worden opgetreden door toezichthouders en behoort ook strafrechtelijk onderzoek tot de mogelijkheden.
De rijksgebouwen in Veenhuizen |
|
Betty de Boer (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennis genomen van het artikel «Veenhuizen eindelijk vrij»?1
Ja.
Is het waar dat «Veenhuizen» op zoek is naar nieuwe economische dragers? Welke partijen zijn hierbij betrokken en wie is in deze eindverantwoordelijk voor de exploitatie en het gebruik van de gebouwen in Veenhuizen?
Veenhuizen zoekt inderdaad naar economische dragers. Hierbij speelt de Bestuurscommissie Veenhuizen een grote rol. De Bestuurscommissie Veenhuizen is een samenwerkingsverband tussen de Staat, de gemeente Noordenveld en de provincie Drenthe.
Voor de exploitatie zijn de verschillende eigenaren verantwoordelijk. Eigendom van gemeente en provincie valt onder de respectieve verantwoordelijkheid van deze organisaties. Gaat het om eigendom van de Staat, dan is het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf (RVOB) van het ministerie van Financiën in samenwerking met de materieel beheerder, in dit geval de Rijksgebouwendienst van het ministerie van BZK, namens de Staat verantwoordelijk. Het RVOB sluit de privaatrechtelijke overeenkomsten af en stelt in overleg met de Rijksgebouwendienst de voorwaarden omtrent het object vast. Bij verhuur aan derden wordt gebruik gemaakt van de door het RVOB en de Rijksgebouwendienst opgestelde standaard huurvoorwaarden voor overeenkomsten met niet-Rijksdiensten.
Kent u het particulier initiatief Metzelaar PraktijkGilde, een «ambachtsschool plus» die in september 2012 van start gaat in het pand aan de Hospitaallaan? Zo nee, bent u bereid om u te laten informeren over dit initiatief? Indien u daartoe niet bereid bent, waarom niet?
Het initiatief is bekend.
Deelt u de mening dat een initiatief als het opzetten van een ambachtsschool gewaardeerd en daar waar mogelijk gestimuleerd zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Het initiatief wordt gewaardeerd. Stimulerende maatregelen zijn alleen mogelijk binnen bestaande regelingen. Aparte stimulerende maatregelen vanuit het eigenaarschap van objecten in Veenhuizen kan leiden tot ongeoorloofde staatssteun. De Metzelaar PraktijkGilde heeft bovendien aangegeven dat ze niet van het ministerie van OCW afhankelijk wil zijn.
Deelt u de mening dat een initiatief als de ambachtsschool van Metzelaar PraktijkGilde zeer goed past bij andere initiatieven in Veenhuizen en omgeving? Zo nee, waarom niet?
Het initiatief voor het oprichten van een ambachtsschool past binnen Veenhuizen.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe Metzelaar PraktijkGilde gefaciliteerd zou kunnen worden met huisvesting aan de Hospitaallaan 1 en in de omliggende gebouwen van de Hospitaallaan 1, o.a. in het lage gebouw erachter en in de Rode Pannen, tegen vergelijkbare prijzen als bij andere initiatieven in Veenhuizen ? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om de optie anti-kraak hierbij ook te onderzoeken, bijvoorbeeld voor de termijn van 1 of 2 jaar? Zo nee, waarom niet?
Het is niet nodig om dit te onderzoeken aangezien er in april 2012 een huuraanbieding is gedaan aan Metzelaar PraktijkGilde tegen marktconforme voorwaarden voor het pand aan de Hospitaallaan 1. Dit heeft tot op heden niet tot overeenstemming geleid.
De naastliggende laagbouw is sinds begin september 2012 beschikbaar en voor dat pand is eveneens een huuraanbieding gedaan waarover geen overeenstemming bestaat.
Vastgoedbeschermingsovereenkomsten (anti-kraak) worden afgesloten met vastgoedbeschermingsorganisaties om te voorkomen dat er misstanden met de betreffende leegstaande objecten plaatsvinden. Momenteel zijn de betreffende objecten ondergebracht bij een vastgoedbeschermingsorganisatie met als doel bewoning. Vastgoedbescherming is altijd een tijdelijke oplossing tot er een nieuw regulier gebruik gaat plaatsvinden. Het huisvesten van een onderwijsinstelling valt niet onder een tijdelijke invulling die binnen één maand beëindigd kan worden.
Het complex «De Rode Pannen» is niet verhuurbaar. Behalve dat het bestemmingsplan op ieder ander gebruik dan dat als penitentiaire inrichting moet worden aangepast, dienen er ingrijpende maatregelen getroffen te worden in verband met de veiligheid in dat gebouw. In maart 2012 is dat aan Metzelaar PraktijkGilde medegedeeld.
Het bericht dat winkeliers moeten opdraaien voor letsel dat personeel bij een overval oploopt |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Winkelier draait op voor letsel personeel bij overval»?1
Ja.
Is het waar dat in voorkomende gevallen werkgevers die te maken hebben gekregen met overvallen of andere vormen van criminaliteit waarbij hun werknemer letselschade heeft opgelopen, financieel aansprakelijk kunnen worden gesteld voor die schade? Zo ja, hoe vaak gebeurt dat naar uw schatting? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad mogelijk dat de werkgever aansprakelijk wordt gesteld door de werknemer voor (letsel)schade. Daarbij moet onderscheid worden gemaakt in de grondslag voor de aansprakelijkheidsstelling. De grond voor de aansprakelijkheid van de werkgever kan gelegen zijn in het feit dat deze zich niet als een «goed werkgever» heeft gedragen en zijn zorgplicht jegens de werknemer niet is nagekomen. Uit het genoemde krantenartikel blijkt dat de werkgever wordt verweten dat deze zijn werkneemster alleen in de zaak liet staan, geen camerabeveiliging had en ondanks meerdere verzoeken van de werkneemster geen overvaltraining voor haar heeft laten verzorgen.
Cijfers over hoeveel aansprakelijkheidsstellingen er plaatsvinden door werknemers van werkgevers waarbij vanwege een overval of andere vorm van criminaliteit de werknemer letselschade heeft opgelopen, zijn mij niet bekend.
Deelt u de mening dat in eerste instantie deze schade verhaald zou moeten worden op de dader? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid vind ik dat de materiële en immateriële schade die wordt aangericht, verhaald moet worden op de dader. Omstandigheden kunnen zich echter voordoen waarbij dit niet lukt, bijvoorbeeld als de dader niet gevonden is.
Ook kan de werkgever vanwege zijn eigen tekortschieten de aansprakelijkheid erkennen of door de rechter worden veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de werknemer.
Kan de werkgever of diens verzekeringsmaatschappij in het geval de dader niet zelf de schade vergoedt via de door u instelde regeling een voorschot op de schade krijgen waarbij de Staat de claim op de dader overneemt? Zo nee, waarom niet?
Indien de veroordeelde die een schadevergoedingsmaatregel opgelegd heeft gekregen niet of niet volledig binnen acht maanden aan zijn verplichting heeft voldaan, keert de staat bij delicten die onder de regeling vallen, het resterende bedrag uit aan het slachtoffer dat geen rechtspersoon is (artikel 36f, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht). Dit betekent dat de voorschotregeling van toepassing is in zaken waarin een schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de betaling aan het slachtoffer zelf is opgelegd. Een schadevergoedingsmaatregel kan alleen worden opgelegd ten behoeve van het slachtoffer – degene die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit schade heeft ondervonden (artikel 51 a, eerste lid, Wetboek van Strafvordering) of diens nabestaanden. Een werkgever of een verzekeringsmaatschappij zijn geen slachtoffer van het strafbaar feit in de zin van de wet. Hun schade is indirecte schade. Om die reden zijn zij uitgesloten van de voorschotregeling.
De nieuwe visserijovereenkomst die de Europese Commissie namens de Europese Unie op 26 juli jl. heeft gesloten met Mauritanië |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de nieuwe visserijovereenkomst die de Europese Commissie namens de Europese Unie op 26 juli jl. heeft gesloten met Mauritanië?
Ja.
Deelt u de mening van de Europese Commissie, die in het begeleidend persbericht spreekt van een akkoord dat duurzaam en ethisch is met een goede prijs-kwaliteit verhouding? Zo ja, kunt u dat toelichten aan de hand van de belangrijkste bepalingen van het akkoord? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in het algemeen overleg van 14 maart 2012 was mijn inzet gericht een duurzaam beheer van de visserijbestanden, de versterking van de lokale economie en de ontwikkeling van de lokale visserijsector, en het waarborgen dat het akkoord kan worden opgezegd in geval van schendingen van de mensenrechten. Het protocol moet zowel duurzaam zijn als waarde voor geld bieden. De pelagische sector heeft aangegeven graag visserijmogelijkheden te willen van 300 000 ton. Uit de beschikbare wetenschappelijke adviezen kwam naar voren dat dit alleen op een duurzame wijze mogelijk zou zijn als Mauritanië bereid zou zijn het beheer te verbeteren en de vangsten van derde landen te beperken. Ook is het noodzakelijk om de visserijdruk op sardinella te verminderen.
Het gesloten akkoord is een duidelijk compromis. Ik constateer dat met de overeenkomst op het gebied van duurzaamheid een aantal stappen vooruit is gezet. Zo is vastgelegd dat Mauritanië het surplus bepaalt in overeenstemming met artikel 62 van het verdrag van de Verenigde Naties in zake het Recht van de Zee. Het gemeenschappelijk wetenschappelijk comité van Mauritanië en de Europese Unie heeft daarbij een belangrijke adviserende rol. Ik verwijs in dit verband ook naar mijn antwoord op vraag 6. Het protocol kan daarmee een belangrijke stap zijn op weg naar de verduurzaming van de visserij in de regio. Hiervoor is het nodig dat ook op regionaal niveau goede afspraken worden gemaakt.
Teleurstellend is dat de Europese Commissie een aantal concessies heeft moeten doen op het gebied van de technische voorwaarden. Met name de eis dat de vaartuigen voortaan verder uit de kust moeten blijven stuit op bezwaren van de sector. Daar staat tegenover dat de nieuwe technische voorwaarden voor alle vaartuigen gelden. Mauritanië heeft dit reeds verankerd in de nationale wetgeving. Bovendien is vastgelegd dat de EU-vaartuigen recht hebben op een prioritair deel van het surplus.
De uitbreiding van de kustzone was een harde wens van Mauritanië. Deze maatregel vermindert onder meer de visserijdruk op sardinella. Echter het is naar de mening van Nederland, en ook van een beperkt aantal andere lidstaten, niet noodzakelijk om pelagische vaartuigen hiervoor het hele jaar 20 mijl uit de kust te houden. Immers sardinella is maar een aantal maanden per jaar in Mauritaanse wateren. Nederland heeft zich samen met andere lidstaten ingezet voor een minder vergaande uitbreiding van de kustzone (15 mijl), maar Mauritanië wilde op dit punt niet bewegen. Meerdere lidstaten, waaronder Nederland, hebben hun zorgen uitgesproken over de combinatie van de technische voorwaarden en de kosten van het protocol. Echter wel een meerderheid van de lidstaten heeft de Europese Commissie gesteund om dit compromis te bereiken.
Ik wil de komende periode benutten om, na overleg met alle partijen en andere lidstaten een oordeel te vellen over het protocol.
Wat is uw oordeel over het feit dat zowel de Europese Unie als de sector meer moeten betalen voor deze visserijovereenkomst ten opzichte van de vorige en dat daardoor – voordat er ook maar een vis gevangen is – de concurrentiepositie van de Europese vissers ernstig verslechtert?
De EU heeft voor het vorige protocol het eerste jaar € 86 miljoen betaald. Dit bedrag is geleidelijk afgebouwd tot € 70 miljoen in het vierde en laatste jaar. Volgens de nieuwe afspraken betaalt de EU jaarlijks € 67 miljoen voor toegang tot de wateren van Mauritanië en € 3 miljoen voor ondersteuning van duurzaam visserijbeleid.
De EU betaalt dus gemiddeld per jaar minder dan in de vorige periode. De bedragen zijn bovendien niet zonder meer te vergelijken, want de vangstmogelijkheden zijn veranderd. In het oude protocol waren de vangstmogelijkheden voor pelagische vis 250 000 ton. In het nieuwe protocol is dit 300 000 ton. In het nieuwe protocol zijn daarentegen geen inktvissen meer opgenomen.
De sector gaat inderdaad meer betalen voor de toegang tot de wateren. Dit is in lijn met de in maart aangenomen Raadsconclusies Extern Beleid. Ook de wijze van betaling is veranderd. In het verleden betaalde de sector voorafgaand aan de visserij, naar omvang van het vaartuig. Nu moet de sector achteraf € 123 per ton gevangen vis afrekenen. Vaartuigen uit derde landen moeten volgens de informatie van de Commissie per 1 september € 329 per ton gevangen vis afrekenen en moeten verder aan dezelfde technische voorwaarden voldoen als de vloot van de EU. De concurrentiepositie van de EU-vaartuigen is daarom mijns inziens verbeterd. Te meer omdat is vastgelegd dat EU-vaartuigen bij de verdeling van het beschikbare surplus een prioritair deel krijgen.
Kunt u instemmen met een visserijovereenkomst waar € 70 miljoen voor is betaald, maar waarvan de Europese sector al heeft aangegeven er geen gebruik van te kunnen maken omdat deze vanuit bedrijfsmatig oogpunt zeer onrendabel is? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Allereerst wil ik opmerken dat de EU pas betaalt nadat het protocol in voorlopige werking is getreden. Zoals ik heb aangegeven, heb ik mijn definitieve standpunt nog niet bepaald. Het is duidelijk dat de sector liever een andere uitkomst had gezien en hoopt dat de Landbouw en Visserijraad tegen inwerkingtreding zal stemmen. Op dit moment maken lidstaten hun eigen afweging.
Ik wil de komende periode benutten om nog eens met de sector van gedachten te wisselen, alsmede de standpuntbepaling van andere lidstaten in ogenschouw nemen Tot slot wil ik opmerken dat niemand belang heeft bij onderbenutting van de visserijmogelijkheden. Ook Mauritanië niet. Immers wanneer er geen gevangen vis wordt afgerekend, loopt Mauritanië enkele tientallen miljoenen aan inkomsten mis. Bovendien is op verzoek van de Europese Commissie een bepaling opgenomen dat de overeenkomst kan worden opgezegd, juist om te voorkomen dat de EU betaalt voor een overeenkomst die onvoldoende wordt benut.
Hoe beoordeelt u een dergelijk akkoord mede bezien in het licht van eerdere kritische rapporten opgesteld door de Europese Rekenkamer over de kosten van de visserijakkoorden in vergelijking met de benutting ervan?
De visserijmogelijkheden voor pelagische vis in Mauritanië zijn de afgelopen jaren volledig benut. De pelagische sector heeft voor de nieuwe periode gevraagd om 300 000 ton vis en gaf daarbij nadrukkelijk aan dat de EU-vloot voorrang zou moeten krijgen op de vloot van derde landen. Gebruik in het verleden geeft echter geen garanties voor de toekomst, zo heeft de ervaring geleerd. In het nieuwe akkoord heeft de Europese Commissie de mogelijkheid het protocol op te zeggen bij onvoldoende benutting er van. Dit lijkt mij mede gezien de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer verstandig.
Kunt u aangeven hoe u het akkoord beoordeelt op het gebied van duurzame visserij? Met welke bepalingen stimuleert de Europese Commissie de Mauritaanse overheid om te komen tot een effectief visserijbeheersysteem voor geheel Noordwest Afrika (CECAF gebied)?
Wat betreft duurzaamheid is in het nieuwe protocol een aantal stappen vooruit gezet. In het protocol is duidelijker dan in het verleden vastgelegd hoe beide partijen gaan samenwerken op het gebied van duurzame visserij. Zo staan in het protocol de belangrijkste elementen van het mandaat van het gezamenlijke wetenschappelijke comité. Het comité moet rapporteren over de toestand van alle vissoorten in het protocol. Ook moet het de vangsten van alle in Mauritanië aanwezige vloten bepalen, dus van zowel de lokale vloot, als ook de EU-vloten en die van derde landen. Op basis hiervan doet het comité aanbevelingen over aanpassing van de vangsthoeveelheden en andere beheermaatregelen. Daarbij kunnen indien gewenst ook waarnemers van derde partijen, zoals de regionale beheerorganisatie worden uitgenodigd.
Het beschikbare surplus moet worden bepaald conform artikel 62 van het VN-verdrag inzake het recht van de zee. Dat betekent dat Mauritanië bij het bepalen van het surplus het oordeel en de adviezen van de regionale beheersorganisaties moet meewegen. Ook kunnen waarnemers van regionale beheerorganisaties een stem krijgen in het wetenschappelijk comité.
Wat zijn volgens u de gevolgen voor de totstandkoming van duurzame visserij wanneer Europese visserij voor de kust van Mauritanië onmogelijk is? Wat betekent bijvoorbeeld het wegvallen van de datavoorziening voor het opzetten van regionale visserijbeheersystemen?
Vaartuigen uit derde landen moeten aan dezelfde technische voorwaarden voldoen als de EU-vloot. Bovendien moeten deze vaartuigen meer betalen voor de toegang dan ze nu doen. Van een scenario waarin alleen de EU-vaartuigen worden verdrongen lijkt me dan ook geen sprake. Het is evident dat het definitief wegvallen van de data van de Europese vaartuigen een stap terug zou betekenen in de totstandkoming van een duurzaam visserijbeheer in de wateren van Mauritanië.
Wat betekent het volgens u voor de toekomst van duurzame visserij in de Mauritaanse wateren als bijvoorbeeld Chinese en Russische vissers de positie van de Europese vloot overnemen?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Bent u bereid het huidige akkoord te verwerpen en – samen met uw Europese collega’s – een nieuw mandaat op te stellen op basis waarvan de Commissie opnieuw met Mauritanië in gesprek treedt om zo niet alleen een duurzaam visserijbeheer, maar ook een eerlijke concurrentiepositie van de Europese vissersvloot te garanderen?
Bent u bereid om ter voorbereiding hierop in contact te treden met Nederlandse reders die actief zijn voor de kust van Mauritanië?
Bent u bereid om deze vragen ruim voor 13 september – de inbrengdatum voor het schriftelijk overleg ten behoeve van de Landbouw- en Visserijraad – te beantwoorden?
Het bericht dat het succesvolle Landelijk Team Transportcriminaliteit door de minister wordt opgeheven |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht over de op handen zijnde opheffing van het Landelijk Team Transportcriminaliteit?1
Ja.
Is het bovenstaande bericht geheel dan wel gedeeltelijk waar? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het bericht?
In het kader van de vorming van de Nationale Politie wordt de huidige organisatiestructuur van de politie herzien. Dit betekent echter niet dat bestaande succesvolle werkwijzen, zoals de inzet van de politie bij de aanpak van transportcriminaliteit, worden beëindigd. De samenwerking tussen het Landelijk Team Transportcriminaliteit (LTT) van het KLPD en het projectteam ladingdiefstal van het Bovenregionale Recherche Team Zuid-Nederland is succesvol gebleken. De opgedane kennis en expertise worden daarom geborgd binnen de Nationale Politie. Transportcriminaliteit zal vanuit de Landelijke Eenheid (LE) programmatisch worden aangepakt, in samenwerking met de regionale eenheden en de (keten)partners. Bij de LE wordt een gerichte informatiepositie rond transportcriminaliteit opgebouwd.
In de door u genoemde brief van 8 juni jl. heb ik antwoord gegeven op een specifieke vraag van het lid De Jong van uw Kamer over de beveiligde transportcorridor Secure Lane langs de A67, A58 en de A16, die in het Algemeen Overleg Verkeersveiligheid van 15 maart jl. was gesteld. Deze kwestie stond los van de borging van de aanpak van transportcriminaliteit binnen de Nationale Politie.
Had de Kamer dit nieuws eerder kunnen vernemen? Zo ja, hoe dan? Zo nee, hoe komt het dat de Kamer dit nieuws niet van u maar uit de krant moet vernemen terwijl doorgaans als u de aanpak van criminaliteit intensiveert, dit wel snel met de Kamer en de pers deelt? Waarom heeft u in uw brief van 8 juni 2012 (29 398, nr. 327) over onder andere maatregelen tegen ladingdiefstal (cameratoezicht) de Kamer hierover niet geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich de motie-Heerts/Teeven van 5 november 2008 (Kamerstuk 31 700-VI, nr. 48) waarin onder andere werd gevraagd om een landelijk projectteam ladingdiefstal bij de politie?
Ja.
Kent u ook de berichten «De KLPD-inzet in de strijd tegen ladingdiefstal» van nog maar juni 20122 en het bericht «Aanpak transportcriminaliteit werpt vruchten af» van maart 20123, waarin gewag wordt gemaakt van de grote successen van het team tegen ladingdiefstal? Is er inderdaad sprake van een succesvolle aanpak? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Ja. De halfjaarcijfers uit de «Criminaliteitsrapportage van ladingdiefstallen in de
wegtransportsector» van het KLPD (augustus 2012) laten een sterke daling zien in het aantal diefstallen in de transportsector: van 431 gevallen in de eerste helft van 2011 naar 176 in de eerste helft van 2012. Dit betekent een daling van 59%.
Het «zeilensnijden» is zelfs met 75% afgenomen. Het totale beeld van de diefstallen in het wegtransport – inclusief de voertuigen en containers – laat een daling zien van bijna 40%.
Is het waar dat ladingdieven per jaar maar liefst in totaal 350 miljoen euro schade aanrichten? Zo nee, hoeveel is dit bedrag dan wel?
De hoogte van de schade is afhankelijk van de definities die gehanteerd wordt.
De koepelorganisaties Transport Logistiek Nederland (TLN), de Stichting Verzekeringsbureau Voertuigcriminaliteit (VbV) en de Eigen Vervoerders Organisaties (EVO), schatten de totale schade van transportcriminaliteit op minimaal 350 miljoen euro per jaar. Dit bedrag is gebaseerd op het rapport «Study on organized theft of commercial vehicles and their loads in the EU» (mei 2007). Hoewel de criminaliteitsrapportage ladingdiefstallen van het KLPD geen inzicht geeft in de hoogte van de aangerichte schade, is het aannemelijk dat de totale schade is afgenomen als gevolg van de daling van het aantal diefstallen in de transportsector.
Deelt u de mening dat ladingdiefstal een zeer ernstige vorm van gewetenloze georganiseerde misdaad betreft, waar naast vermogensdelicten ook zware geweldsdelicten mee gepaard gaan waarbij de gezondheid van chauffeurs of zelfs hun leven in het geding kan zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja. Een veilige werkomgeving en een optimaal ondernemersklimaat zijn voor de transportsector van groot belang. Criminaliteit – en met name gewelddadige criminaliteit – tegen chauffeurs en transportondernemers moet hard worden aangepakt.
Hoe is het mogelijk, mede gezien de bovenstaande vragen, dat u een dergelijk succesvolle aanpak van ladingdiefstal wilt staken? Welke overwegingen spelen mee bij uw beslissing om het team ladingdiefstal af te schaffen?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Hebt u hierover eerder met de transportbranche of met andere betrokken organisaties overleg gehad? Zo ja, wat waren hun reacties? Zo nee, waarom niet?
Op 9 december 2009 is een tweede convenant Aanpak Criminaliteit Transportsector gesloten door de betrokken publieke en private partijen. In het convenant, dat loopt tot eind 2013, zijn 38 maatregelen opgenomen om transportcriminaliteit terug te dringen. De inzet van de politie en OM maakt hiervan deel uit. Om de voortgang van de maatregelen te bewaken is voorzien in een stuurgroep, begeleidingsgroep en diverse werkgroepen waarin de convenantspartijen participeren en regelmatig met elkaar afstemmen. Deze vorm van publiek-private samenwerking heeft tot dusver tot uitstekende resultaten geleid. In dit verband wordt nu reeds nagedacht over de borging van deze aanpak van transportcriminaliteit na 2013.
Deelt u de mening dat de gebleken succesvolle aanpak ladingdiefstal er niet toe mag leiden dat u op dit punt op uw lauweren gaat rusten, maar dat juist nu het volhouden en het uitbreiden naar alle delen van het land van dit team de aangewezen weg is? Zo ja, hoe gaat u garanderen dat de succesvolle aanpak alsnog in stand blijft of uitgebreid wordt? Zo nee, gaat u nog meer succesvol gebleken methoden in de strijd tegen de misdaad staken op het moment dat er sprake is van succes en welke methoden dreigt u dan concreet te staken?
Zie antwoord vraag 9.
Ketentransparantie, kinderarbeid en uitbuiting in de kledingindustrie |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Arjan El Fassed (GL), Bruno Braakhuis (GL), Joël Voordewind (CU) |
|
Knapen (CDA) , Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Klopt het dat u binnenkort een gesprek met de kledingbranche heeft over de uitvoering van de motie Braakhuis c.s. over volledige ketentransparantie en het uitbannen van kinderarbeid in de textielketen?1
Wanneer kan de Kamer een voorstel van de regering verwachten over de uitvoering van deze motie?
Is de regering van plan om naast de kledingbranche, ook relevante maatschappelijke organisaties bij de dialoog over uitvoering van de motie te betrekken?
Bent u van mening dat het onlangs vastgestelde beleidskader met betrekking tot internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) voor het OS-bedrijfsleveninstrumentarium een goed uitgangspunt is voor uitvoering van de motie?2 Overweegt u daarbij onder meer de volgende aspecten te betrekken: hernieuwde OESO-richtlijnen als basis, «due diligence» in de hele productieketen met focus op waar de risico’s zitten, onderzoek van meldingen van schendingen door een overheidsorganisatie, periodieke externe evaluatie en rapportage?
Hoe gaat de regering in dit geval invulling geven aan de «duty to protect» en «access to remedy» volgens de door de regering ondersteunde richtlijnen van de Verenigde Naties voor bedrijfsleven en mensenrechten? Is de regering in dit verband bereid de gevraagde inspanning van de kledingbranche op het gebied van ketentransparantie en het uitbannen van kinderarbeid te ondersteunen door onder meer: actieve IMVO-diplomatie in kledingexporterende landen waaronder versterkte inzet van ambassades, het zoeken van samenwerking in de EU om de problemen gezamenlijk aan te pakken, het systematisch onafhankelijk laten onderzoeken/monitoren van kinderarbeid en schending van arbeidsrechten in de kledingindustrie, samenwerking met en zo nodig financiering van lokale organisaties die zich inzetten voor het uitbannen van kinderarbeid en het ondersteunen van multi-stakeholder initiatieven, die zich willen committeren aan de uitvoering van de motie? Zo ja, welke van deze middelen of andere middelen wilt u inzetten?
Wanneer is het voor eind 2011 beloofde rapport van de Europese Commissie over kinderarbeid en handelsmaatregelen te verwachten? Heeft de Commissie op basis van de Raadconclusies over kinderarbeid van juni 2010 inmiddels een plan van aanpak ontwikkeld en in uitvoering? Zo nee, waarom niet?
Kent u de publicaties «Captured by Cotton», «Maid in India» en «Bonded (child) labour in the South Indian Garment Industry – Update of Debate and Action on the Sumangali Scheme»3 van SOMO (Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen) en de Landelijke India Werkgroep? Deelt u de daarin verwoorde opvatting dat er ondanks enkele beperkte verbeteringen, nog slechts een zeer bescheiden begin is gemaakt met het uitbannen van het Sumangali-systeem, de omvangrijke gedwongen (kinder-)arbeid en verwante schendingen van arbeidsrechten?
Wat zijn de resultaten van het gesprek van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie met zijn Indiase collega Singh van Corporate Affairs, als vervolg op de toezegging van laatstgenoemde dat hij bereid is tot samenwerking om bedrijven te ondersteunen bij het uitbannen van het Sumangali-systeem?4
Bent u bereid om bij de uitvoering van de motie met betrekking tot twee casussen, – namelijk het uitbannen van het Sumangali-systeem in India en het aanpakken van kinderarbeid, extreem lage lonen en vakbondrepressie in Bangladesh5 – met spoed aanvullende actie te ondernemen in samenwerking met het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties, en daar waar mogelijk lessen uit te trekken voor de uitvoering van de motie in algemene zin?
De aanpak van transportbendes |
|
Arie Slob (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Transportbendes krijgen vrij spel»?1
Ja.
Waarom wordt het speciale team transportcriminaliteit met de komst van de nationale politie opgeheven en verdwijnt de aparte officier van justitie? De nationale politie is toch bij uitstek bedoeld voor nationale coördinatie van criminaliteit die het niveau van de politieregio's en zelfs de landsgrenzen overstijgt?
Zoals ik ook bij de beantwoording van de vragen van het lid Marcouch (kenmerk 312564) van uw Kamer heb aangegeven, worden de opgedane kennis en expertise van het landelijk team transportcriminaliteit geborgd binnen de Nationale Politie. Voorts is door de huidige officier van Justitie een evaluatie uitgevoerd en een advies gegeven ten behoeve van de borging van de benodigde taken van het OM ten behoeve van opsporing en vervolging. Hierover zal binnenkort een besluit worden genomen door het College van procureurs-generaal.
Ik zal erop toezien dat de beoogde doelstellingen van de instelling van het team transportcriminaliteit en de landelijk officier transportcriminaliteit en de door hen ontwikkelde aanpakken worden geborgd. Als Minister van Veiligheid en Justitie ben ik dan ook niet voornemens om de bijdrage aan de tot dusver succesvolle publiek-private aanpak van transportcriminelen uit binnen- of buitenland te staken.
Deelt u de mening van de grootste transportverzekeraar van Nederland dat door het opheffen van het landelijke team de wapenwedloop met Europese bendes verloren zal worden?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier wilt u de successen van het team transportcriminaliteit borgen?
Zie antwoord vraag 2.
Behoud van e-mailadressen |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Is het u bekend dat mensen die amper zeven jaar geleden een internetabonnement afsloten bij Wanadoo en daarbij een e-mailadres van de provider kregen, inmiddels voor de tweede of zelfs derde keer onvrijwillig een nieuw e-mailadres moeten gaan gebruiken?1
Ja.
Deel u de mening dat zo'n gedwongen adreswijziging aanzienlijk ongemak met zich meebrengt voor de getroffen internetgebruikers, zoals de noodzaak om persoonlijke en/of zakelijke relaties op de hoogte te brengen, de noodzaak om tal van inlogcodes voor websites aan te passen en de onzekerheid over de vraag of aan hen geadresseerde e-mails hun bestemming wel bereiken?
Ja.
Deelt u de mening dat de alternatieven voor een e-mailadres van de internetprovider niet voor alle internetgebruikers zijn weggelegd, bijvoorbeeld omdat zij privacy-bezwaren hebben tegen het gebruik van (Amerikaanse) webmaildiensten of omdat zij het aanschaffen en aanmaken van een eigen domeinnaam te kostbaar en/of ingewikkeld vinden?
Nee. Ik ben van mening dat er voldoende alternatieven bestaan voor een gebruiker die niet gebonden wil zijn aan het e-mailadres dat zijn internetserviceprovider (ISP) hem aanbiedt als onderdeel van een internettoegangsdienst. De gebruiker kan kiezen tussen (veelal) gratis webgebaseerde e-maildiensten en e-maildiensten die gekoppeld zijn aan een eigen domeinnaam. In het algemeen zullen aanbieders van gratis e-maildiensten andere voorwaarden hanteren dan betaalde diensten om zo de dienst gratis te kunnen houden. Het is aan de gebruiker zelf om zich goed te informeren en zijn keuze te bepalen aan de hand van criteria die voor hem belangrijk zijn zoals gemak, kosten en privacyoverwegingen.
Deelt u de mening dat het, wanneer een internetprovider van naam verandert, voor de bestaande klanten mogelijk moet zijn hun eerder verkregen e-mailadressen en aliassen te blijven gebruiken, zonder extra kosten?
Ik ben van mening dat een aanbieder die van naam verandert ervoor dient te zorgen dat zijn klanten daar zo weinig mogelijk ongemak van ondervinden. Dit houdt in dat een ISP er alles aan moet doen om de op de oude naam gebaseerde e-mailadressen te blijven ondersteunen voor hun klanten. In veel gevallen gebeurt dit ook, zoals KPN die de vervallen merken @hetnet.nl, @planet.nl en @wxs.nl blijft ondersteunen en UPC die het gebruik van @chello nog steeds mogelijk maakt.
Dit is echter merkenrechtelijk niet altijd mogelijk, zoals in het door u aangehaalde geval van T-Mobile. In die gevallen zouden klanten ruim de tijd moeten hebben te anticiperen op een nieuwe situatie. Ik heb begrepen dat de klanten van T-Mobile de adressen @wanadoo en @orange nog jaren na de overname hebben kunnen gebruiken. Zij zijn uiterlijk in 2011 geïnformeerd over het uitfaseren van de betreffende mailextensies per 1 augustus 2012 en het overgaan naar @online.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat een klant, wanneer deze zelf overstapt naar een andere internetprovider en daarmee een nieuw e-mailadres moet gaan gebruiken, de keuze krijgt om e-mail die op het oude adres binnenkomt te laten doorsturen naar het nieuwe adres, kosteloos en voor een periode van tenminste twee jaar?
Ik vind het wenselijk dat klanten zo weinig mogelijk ongemak ondervinden bij het wisselen van aanbieder; dit ongemak kan namelijk een overstapdrempel vormen en de marktwerking belemmeren. Het tijdelijk doorsturen van e-mail naar een nieuw e-mailadres bij de overstap naar een nieuwe ISP vermindert dit ongemak aanzienlijk. Ik zal dan ook met de sector in overleg treden om te kijken of de sector bereid is afspraken te maken over het (tijdelijk) kosteloos doorsturen van e-mailberichten.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat aan providers gekoppelde e-mailadressen die niet langer in gebruik zijn, gedurende tenminste tien jaar niet worden uitgegeven aan een andere klant, teneinde het risico van identiteitsfraude te minimaliseren?
Bij identiteitsfraude worden gebruikers vooral gedupeerd door misbruik van combinaties van gegevens zoals e-mailadres, accountnaam, inlogcode, creditcardnummer of bankrekeningnummers en NAW-gegevens. Op die manier kunnen onrechtmatig bestellingen geplaatst worden, transacties gepleegd worden of andere vormen van identiteitsfraude plaatsvinden. Het kennen van een e-mailadres alléén is in de regel niet voldoende om identiteitsfraude te plegen. Ik heb dan ook geen aanwijzingen dat de door u voorgestelde maatregel het risico op identiteitsfraude zou terugdringen.
Kunt u een inschatting geven van de kosten die de in de vorige drie vragen omschreven maatregelen met zich meebrengen voor internetproviders?
U vraagt naar de kosten van het behoud van oude e-mailadressen bij naamswijziging, het doorsturen van e-mail naar het nieuwe adres bij wisseling van provider, en het niet opnieuw uitgeven van vervallen e-mailadressen gedurende tien jaar. Navraag bij ISP’s levert op dat hierop geen eensluidend antwoord mogelijk is. De kosten hebben betrekking op extra servercapaciteit, beheersactiviteiten en administratieve handelingen. Hoe groot die kosten precies zijn hangt sterk af van de specifieke infrastructuur van de aanbieder en de wijze waarop hij zijn systemen heeft ingericht en beheert.
Bent u bereid om over de hierboven omschreven maatregelen in overleg te treden met de in Nederland actieve internetproviders of er zo nodig uitvoering aan te geven door middel van een Algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 4, lid 10 van de Telecommunicatiewet?
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag vijf zal ik met de sector in overleg treden over de mogelijkheid afspraken te maken over een overgangstermijn voor het tijdelijk kosteloos doorsturen van e-mailberichten, om zo de overstapdrempel voor consumenten te verlagen. Een wettelijke regeling voor «e-mailadres portabiliteit» vind ik niet aan de orde, omdat er voldoende alternatieven in de markt zijn die maken dat een klant niet gebonden is aan een e-mailadres van een internetprovider.
Een oneerlijk speelveld REACH |
|
René Leegte (VVD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het artikel « Nieuwe Europese wetgeving is te complex»?1
Ja.
Is het waar dat 3 000 Nederlandse bedrijven te maken krijgen met het verplichte registratiesysteem voor chemische stoffen via REACH?2
Ja. Veel Nederlandse bedrijven zullen met de verplichte registratie te maken krijgen. Dit is een van de centrale doelstellingen van REACH.
Voor uitgebreidere achtergronden verwijs ik naar de Kamerstukken 30 600 A, B en C, alsmede 30 600, nrs. 1 t/m 14 inzake de behandeling van Uitvoeringswet EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen (REACH), de brieven betreffende de onderhandelingen over de REACH-verordening, Kamerstukken 21 501-08, nrs. 197, 211 en 213, alsmede de brief over de gevolgen voor het Nederlandse bedrijfsleven (Kamerstukken 29 515, nr. 40.
Is het waar dat het MKB niet zonder hulp van buitenaf kan voldoen aan de complexe eisen van de verplichte registratie?
Het antwoord op deze vraag hangt af van het MKB-bedrijf. Er zijn bedrijven die inderdaad de expertise ontberen en dus externe advisering moeten inschakelen. Andere MKB bedrijven zijn echter goed in staat om zelfstandig aan de REACH-vereisten te voldoen.
Voor de bedrijven die daar behoefte aan hebben werkt de Rijksoverheid samen met o.a. Agentschap NL, VNCI, VNO-NCW, de Kamers van Koophandel, MKB-Nederland en verschillende andere partners om MKB-bedrijven te helpen bij de implementatie van REACH. In het verslag van schriftelijk overleg op 8 juni jl. (Kamerstukken 21 501-08, nr. 429) heb ik toegelicht dat voor het MKB specifiek op het MKB toegesneden voorlichting en ondersteuning wordt verstrekt, dat de overheid speciale MKB bijeenkomsten organiseert en een Mentorenproject is gestart waarin ervaren en deskundige bedrijfsmensen MKB-bedrijven assisteren.
Welke negatieve gevolgen heeft de uitvoering van deze verordening2 voor het Nederlandse bedrijfsleven? Hoe draagt u er aan bij dat het MKB aan de registratie kan voldoen?
Ik heb een kosten- en batenonderzoek laten uitvoeren over de REACH uitvoering in Nederland. De resultaten heb ik u in april 2011 gezonden (Kamerstukken 21 501-08, nr. 369). Uit die evaluatie blijkt dat het bedrijfsleven van mening is dat de Nederlandse overheid zich maximaal en naar tevredenheid heeft ingezet om de administratieve lasten van REACH tot een minimum te beperken en REACH uitvoerbaar te maken. Chemische veiligheid is overigens wel een investering waard. Dat vindt ook het bedrijfsleven. Realisatie daarvan in Europees verband is voor Nederland een voorwaarde om zowel een level playing field te garanderen als de bescherming van mens en milieu te optimaliseren.
Inmiddels wordt steeds duidelijker dat de Nederlandse Topsector Chemie krachtiger en duurzamer wordt. Het toekomstperspectief van de Nederlandse chemische industrie is dan ook positief. De Nederlandse chemische sector zal tot 2030/2050 een substantiële groei doormaken. Voor een belangrijk deel is dat perspectief gebaseerd op de gunstige uitgangspositie van de sector. Dat blijkt uit een gezamenlijke studie van de VNCI en Deloitte die op 20 januari jl. gepubliceerd werd (http://www.heeftdechemietoekomst.nl/).
Voor het tweede deel van de vraag verwijs ik kortheidshalve naar mijn antwoord op vraag 3.
Herkent u het beeld dat de handhaving van de verordening op Europees niveau tekort schiet? Herkent u het beeld van Nederlandse ondernemers waarvan de concurrentiepositie verslechtert door de Europese regelgeving?
Nee. Het beeld dat de handhaving van de REACH-verordening op Europees niveau tekort schiet, herken ik niet. Sinds het van kracht worden van de REACH-verordening werken de EU-lidstaten nauw samen in het Forum, een comité van het Europees Agentschap voor Chemische Stoffen (ECHA). In dat kader zijn afspraken gemaakt over harmonisatie van de handhaving en worden ook gezamenlijke handhavingsprojecten uitgevoerd. Zij werken onderling nauw samen om van elkaar te leren en zo veel mogelijk op gelijke voet toezicht te houden.
Een van de voornaamste redenen om REACH tot stand te brengen was om geharmoniseerde Europese regelgeving te maken en daarmee versnipperde en uiteenlopende nationale regelgeving af te schaffen. Daarin zijn we met REACH goed geslaagd. Met REACH is de versnipperde stoffenregelgeving bijeen gebracht in één verordening, waardoor een groot aantal afzonderlijke regelgevingsinstrumenten is vervallen.
Belangrijker nog is dat de differentiatie tussen landen is afgenomen omdat er nu sprake is van één Europees regiem voor chemische stoffen. Binnen dat regiem kan een onderscheid gemaakt worden tussen toezicht op naleving van administratieve en op technische voorschriften. Inspectiediensten groeien daarin naar elkaar toe.
Zoals bij veel zaken is daarbij sprake van «learning by doing», vooral waar het gaat om nieuwe voorschriften.
Op welke manier wordt de controle op Europees niveau momenteel gehandhaafd? Is er een gelijke handhaving en naleving van de verordening in de verschillende Europese lidstaten? Is er een handhavende Europese instantie?
In de REACH-verordening is bepaald dat de handhaving door de individuele lidstaten uitgevoerd moet worden en dat hierover gerapporteerd moet worden aan de Europese Commissie. De Europese Commissie ziet dus ook toe op de eenduidigheid van de handhavingsinspanningen van de lidstaten. In het kader van de evaluatie van REACH voert de Commissie bovendien een studie uit naar verbetering en versterking van de implementatie en handhaving van REACH. Verder is in de REACH-verordening wettelijk vastgelegd dat de afstemming tussen de lidstaten op het gebied van de handhaving plaatsvindt via het Forum, zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 5 heb toegelicht. Er is in Europa geen Europese handhavende instantie omdat handhaving als een nationale bevoegdheid wordt beschouwd. Echter de noodzaak tot harmonisatie en samenwerking wordt breed erkend, en de samenwerking van lidstaten in het Forum illustreert hoe daaraan concreet invulling wordt gegeven.
Wat is het gevolg hiervan voor het level playing field van Nederlandse bedrijven? Welke gevolgen heeft dit voor het Nederlandse bedrijfsleven en werkgelegenheid?
Als de geharmoniseerde regelgeving voor chemische stoffen in Europa dermate verschillend wordt gehandhaafd dat er een ongelijk speelveld ontstaat voor bedrijven, dan is dat slecht voor de markt van Europese bedrijven. De organisatie en uitvoering van milieuwetgeving in Europa is divers en tussen alle 27 Europese lidstaten zitten ontegenzeggelijk verschillen. Daarom is in REACH voorzien in een samenwerking tussen Europese handhavingsinstanties om zoveel mogelijk geharmoniseerd en eenduidig op te treden, van elkaar te leren en een gelijke handhaving en naleving te garanderen. Het Forum, een Comité binnen het Europees Agentschap voor Chemische stoffen, is voor dat doel opgericht en namens de Nederlandse handhavingsautoriteiten is de ILT lid van het Forum. De Europese Commissie bewaakt de juiste implementatie en uitvoering van REACH in alle lidstaten.
Kunt u het signaal over de gebrekkige handhaving en verslechterde concurrentiepositie in Europees verband agenderen in de eerstvolgende Milieuraad? En hiermee een oplossing zoeken voor het verstoorde level playing field op Europees niveau?
Dit aspect is reeds onderdeel van de evaluatie van de uitvoering van REACH die de Europese Commissie uitvoert. De studies zijn te vinden op http://ec.europa.eu/enterprise/sectors/chemicals/documents/reach/review2012/index_en.htm. Kortheidshalve verwijs ik u daarnaar.
Naar verwachting zal de Europese Commissie eind oktober van dit jaar haar conclusies over de evaluatie van REACH aan de Milieuraad, de Raad voor Concurrentievermogen en het Europees Parlement aanbieden en daarmee wordt ook het effect van REACH en REACH handhaving op de concurrentiepositie en het functioneren van de Interne Markt in Europa geagendeerd. Overigens deel ik niet de opvatting dat er sprake is van een verstoord level playing field op Europees niveau. Op onderdelen is mogelijk sprake van een suboptimale uitvoering van de regelgeving door sommige lidstaten, hetgeen in de evaluatie van REACH zonder meer aan de orde zal komen. Maar in algemene zin zijn alle inspanningen met REACH gericht op verbetering van het level playing field op Europees niveau.
Financiering van Nigeriaanse veiligheidstroepen door Shell |
|
Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Knapen (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Shell betaalt Nigeriaanse veiligheidstroepen», waarin staat dat Shell jaarlijks tientallen miljoenen euro’s aan de Nigeriaanse politie en het leger geeft ondanks berichten dat Nigeriaanse veiligheidstroepen geregeld betrokken zijn bij mensenrechtenschendingen?1
Gaat u Shell aanspreken op het bericht dat het bedrijf veiligheidstroepen financiert die geregeld betrokken zijn bij vermeende mensenrechtenschendingen? Indien ja, wanneer en op welke wijze? Indien nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het onverantwoord en onacceptabel is dat Shell in Nigeria veiligheidstroepen financiert die waarschijnlijk meermaals betrokken zijn geweest bij mensenrechtenschendingen? Indien nee, waarom niet? 2
De Shell Petroleum Development Company is operator van een joint venture met staatsbedrijf NNPC en een tweetal andere oliemaatschappijen. Met 55% heeft de Nigerian National Petroleum Company (NNPC) het grootste belang in de joint venture. Om de infrastructuur van olievelden te beschermen, zet de Nigeriaanse federale overheid veiligheidstroepen in. Oliemaatschappijen dienen aan de Nigeriaanse overheid dagvergoedingen te betalen voor de bescherming van deze faciliteiten. SPDC is verplicht om aan de Nigeriaanse overheid te rapporteren over veiligheidsdreigingen.
De Nederlandse regering en ook Shell onderschrijven de VP’s. De VP’s geven aan hoe de interactie tussen bedrijven en publieke- en private veiligheidsdiensten er uit zou moeten zien, waarbij in ogenschouw wordt genomen dat de lokale overheden primair zelf verantwoordelijk zijn voor het bevorderen en respecteren van de mensenrechten («duty to protect» in de UN Guidelines for Business and Human Rights). SPDC geeft aan dat zij in de interacties met de Nigeriaanse veiligheidstroepen de VP’s toepast, onder meer ook door het geven van trainingen. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Dringt u er bij de Nigeriaanse regering op aan, vanuit uw rol als actief deelnemer aan en huidige voorzitter van de «Voluntary Principles on Security and Human Rights», om zich te houden aan deze principes en er zorg voor te dragen dat de Nigeriaanse veiligheidstroepen die gefinancierd worden door Shell mensenrechten beschermen in plaats van schenden? Indien ja, op welke wijze en wat zijn de resultaten? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de opvatting dat de financiering door Shell van Nigeriaanse veiligheidstroepen in strijd is met de vrijwillige principes voor veiligheid en mensenrechten in de olie, gas en mijnbouwindustrie, die zowel door u als Shell zijn onderschreven, wanneer deze veiligheidstroepen geregeld betrokken zijn bij mensenrechtenschendingen? Indien ja, welke consequenties heeft dit voor uw deelname aan en voorzitterschap van de «Voluntary Principles on Security and Human Rights»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt er op onafhankelijke en transparante wijze bijgehouden of Shell zich in Nigeria aan de «Voluntary Principles on Security and Human Rights» houdt? Zo ja, wat zijn de resultaten? Indien nee, waarom niet?
Over het onvoldoende slagen van de Nederlandse economische diplomatie |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
|
|
Kent u het artikel «Rijk Achter de Dijken» van Jan Melissen en Maaike Okano-Heijmans (Instituut Clingendael), waarin zij zich kritisch uitlaten over het niet slagen van de Nederlandse economische diplomatie?1
Wat is uw reactie op dit artikel waarin de onderzoekers zeer kritisch zijn over het buitenlandbeleid dat u de afgelopen bijna twee jaar heeft gevoerd?
Heeft het kabinet inderdaad belangrijke kansen laten liggen voor de BV Nederland? Kunt u een overzicht geven van de concrete activiteiten die u heeft ondernomen in het kader van de Nederlandse economische diplomatie? Kunt u daarbij ook een overzicht geven van de resultaten van die activiteiten? Indien nee, waarom niet?
Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die u genomen heeft, neemt of gaat nemen om de schade te beperken aan de Nederlandse reputatie in het buitenland als gevolg van het gevoerde beleid?
Kunt u een concreet overzicht geven van wat u op het vlak van economische diplomatie verwacht van het internationale postennetwerk, welke rol voor welke diplomatieke posten daarbij hoort en welke analyse ten grondslag ligt aan de invulling en keuzes bij het openhouden, sluiten, verkleinen of vergroten van de posten in het postennetwerk? Indien nee, waarom niet?