Het jaarlijks mislopen van 2 miljard aan belastinginkomsten |
|
Roland van Vliet (PVV) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het krantenbericht «Fiscus loop jaarlijks 2 miljard aan oninbare schulden mis»?1
Ja. Op 12 april 2012 is het rapport «Miljarden voor het oprapen» verschenen dat de AbvaKabo FNV heeft gemaakt over de Belastingdienst. Op 13 april 2012 heeft de vaste commissie voor Financiën hier enkele schriftelijke vragen over gesteld. Deze antwoorden dienen mede als antwoord op de schriftelijke vraag «Worden schulden tot € 1500 van particulieren en tot € 5000 van bedrijven niet meer geïnd?».
Is het waar dat er jaarlijks een bedrag van € 4,4 miljard aan belastingen niet op tijd wordt betaald? Is het waar dat van dat bedrag van € 4,4 miljard er uiteindelijk € 2 miljard wordt afgeschreven?
Het bedrag van € 4,4 miljard is niet het bedrag dat jaarlijks niet op tijd wordt betaald. Het betreft namelijk de omvang van de openstaande (nog niet ontvangen) belastingvorderingen met een betalingsachterstand op peildatum 31-12-2011.
In 2011 is € 1,8 miljard aan belastingvorderingen afgeschreven. Dit bedrag heeft echter geen directe relatie met het bedrag van € 4,4 miljard aan openstaande vorderingen. Weliswaar zal een deel van deze openstaande vorderingen niet inbaar zijn. Maar er ontstaan ook continu nieuwe vorderingen. Van het totaal van de belasting- en premieopbrengsten is uiteindelijk een klein deel (circa 1%) niet inbaar.
Op een zeker moment constateert de Belastingdienst dat het niet zinvol is om verdere invorderingsmaatregelen te nemen. Zoals hierboven vermeld is in 2011 € 1,8 miljard aan belastingvorderingen afgeschreven. Voor ruim 65% daarvan is dat onvermijdelijk omdat door de economische situatie van de belastingschuldige (faillissement, onvermogen) activa ontbreken waarop de ontvanger zich kan verhalen of andere schuldeisers voorrang hebben, ruim 10% omdat er geen verhaal mogelijk is omdat de belastingschuldige onvindbaar is (adres onbekend of vertrokken naar het buitenland), en minder dan 25% op grond van doelmatigheidsafwegingen. De restwaarde van de categorie die om doelmatigheidsredenen is afgeschreven is aanzienlijk lager dan de nominale waarde van de vordering. Een aantal standaard invorderingsmaatregelen heeft op deze categorie vorderingen al plaatsgevonden en het beproeven van verdere invorderingsmaatregelen zal het invorderingsverlies zeer beperkt tegengaan. Toch vind ik dit deel te hoog en ik heb de Belastingdienst gevraagd met plannen te komen om dit omlaag te brengen.
Een afgeschreven vordering blijft nog wel invorderbaar tot het moment van verjaring (het moment van verjaring kan worden gestuit of geschorst door de ontvanger). Als alsnog betaald wordt of verrekend kan worden, wordt dit bedrag afgeboekt op de vordering.
In onderstaande tabel is voor de jaren 2009–2011 aangegeven welke belastingvorderingen zijn geïnd en welke afgeschreven.
Bestaat het bedrag van € 4,4 miljard alleen uit belastingen of zitten daar ook de toeslagen bij? Indien die € 4,4 miljard alleen de belastingen betreft, hoe groot is het bedrag dan dat nog moet worden teruggevorderd aan toeslagen?
Het bedrag van € 4,4 miljard bestaat alleen uit openstaande vorderingen van belastingen en premies.
Het openstaande bedrag van de toeslagvorderingen met een betalingsachterstand is bijna € 0,7 miljard (peildatum 31-12-2011). Het grootste deel hiervan (bijna € 0,6 miljard) bestaat uit nog lopende betalingsregelingen.
De heffing en invordering van de premies werknemersverzekeringen loopt via de Belastingdienst, welk bedrag aan premies werknemersverzekeringen wordt er niet tijdig betaald? Hoeveel van die premies werknemersverzekeringen moet er nog van betaald worden en hoeveel wordt daar jaarlijks op afgeschreven?
De premies werknemersverzekeringen maken onderdeel uit van de loonheffingen.
Van de ontvangen loonheffingen is in 2011 € 4,1 miljard niet tijdig afgedragen. Het aandeel van de premies werknemersverzekeringen daarin bedraagt ruim € 0,5 miljard.
Voor de loonheffingen zijn er openstaande belastingvorderingen met een betalingsachterstand voor een bedrag van bijna € 950 miljoen (peildatum 31-12-2011). Het aandeel van de premies werknemersverzekeringen hierin bedraagt ca. € 125 miljoen.
In 2011 is op de loonheffingsvorderingen ruim € 350 miljoen afgeschreven. Het aandeel van de premies werknemersverzekeringen hierin bedraagt ca. € 45 miljoen.
Kinderbijslag wordt niet via de Belastingdienst betaald, hoeveel kinderbijslag wordt er jaarlijks teveel betaald? Hoeveel van de teveel betaalde kinderbijslag moet er nog van terugbetaald worden en hoeveel wordt daar jaarlijks op afgeschreven?
Jaarlijks wordt er tussen de € 5 en 6 miljoen teveel aan kinderbijslag uitbetaald op een totaal van € 3,37 miljard. Hiervan wordt gemiddeld 90% verrekend of terugbetaald. De resterende 10% van de teveel betaalde uitkering wordt afgeboekt, ofwel 0,015% van de uitkeringslasten.
Is het waar dat er binnen de rijksoverheid verschillende instellingen zijn die zich bezighouden met het invorderen van achterstallige premies, belastingen en andere bijdragen? Is het mogelijk dat er dan verschillende instanties van de centrale overheid gelijktijdig bij een schuldenaar invorderen? Is het mogelijk dat er dan verschillende overheden gelijktijdig bij een schuldenaar aan de deur staan om in te vorderen? Hoe denkt u dit innings- en invorderingsproces efficiënter te maken?
In de gestelde vragen worden denkrichtingen geopperd om het innings- en invorderingsproces bij de Rijksoverheid efficiënter te maken. Mede met het oog daarop heeft het kabinet in december 2010 besloten tot het uitvoeringsprogramma Compacte Rijksdienst. Onderdeel hiervan is het project Rijksincasso, dat als doel heeft om alle rijksincasso’s (inclusief de deurwaardersactiviteiten) beheerst en beheersbaar te clusteren bij het CJIB, dat zich zodoende doorontwikkelt tot Rijksincassodienst. Uit de verkenningsfase van dit project komt naar voren dat een stapsgewijze aanpak het meest haalbaar is, en dat ten eerste het rijksbreed clusteren van de «afgedwongen incasso» (het deurwaarderstraject) het meest logisch is. Hierover zal deze zomer in de Ministerraad worden besloten. Gegeven de omvang van de inningen van de Belastingdienst en het specifieke karakter van de fiscale wet- en regelgeving, is de Belastingdienst uitgesloten van deze opdracht. Naast de beoogde bundeling bij het CJIB zal de Belastingdienst het enige onderdeel in de rijksdienst zijn dat incasso in eigen beheer uitvoert.
Worden er tussen de rijksbelastingdienst en het Centraal Justitieel Incasso Bureau gegevens uitgewisseld?
De vraag of er tussen de rijksbelastingdienst en het Centraal Justitieel Incasso Bureau gegevens worden uitgewisseld beantwoord ik bevestigend. Zo verstrekt de Belastingdienst aan het CJIB onder meer inlichtingen ten behoeve van het verhaal van straffen, maatregelen en administratiefrechtelijke sancties. Het CJIB verstrekt gegevens aan de Belastingdienst die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de wettelijke taken van de Belastingdienst.
Is het waar dat een speciale uitgave (in verband met de ledenvergadering van 19 april 2011) van «Verhaal», het vakblad van de AVB (Algemene Vereniging van Belastingdeurwaarders), van maart 2011 naar de dienstleiding is gezonden maar daar nooit een reactie op is gekomen? Wilt u op de onderstaande passages reageren aan de hand van onderstaande specifieke vragen: Ad 1: Blijkt hier niet uit dat de invordering per belastingregio verschilt? Is er dan nog wel sprake van een uniform landelijke invorderingsbeleid? Is het mogelijk dat dit gebeurt door een keuze op regionaal managementniveau? Is er dan geen sprake van rechtsongelijkheid? Ad 2: Wordt hier niet gesteld dat de Belastingdienst de reguliere werkzaamheden niet aan kan, vanwege capaciteitsproblemen, en dat een verzekering van u aan de Kamer lachwekkend overkomt, met name op het punt van het capaciteitsprobleem? Wat is uw reactie hierop?. Ad 3: Het lijkt er op dat er budgettair ruimte is gemaakt in de begrotingen voor oninbaarlijden, en het lijkt alsof dit doelstellingen geworden zijn, is dat zo? Het lijkt alsof het invorderen doorgaat tot dat de begrote post oninbaar bereikt is, is dat zo? Is dit niet een soortgelijke redenering als bij de bezwarenafhandeling: bepaald werk wordt niet gedaan omdat het te weinig oplevert, dus ondoelmatig is? In hoeverre is deze werkwijze toe te rekenen aan de aansturing door management binnen de Belastingdienst die van het primaire proces weinig kaas gegeten heeft en meer denkt in termen van prestatienormen, prestatie-indicatoren en doelstellingen? Ad 4: Hoe plaatst u het uit doelmatigheidsoverwegingen oninbaarlijden met het beginsel «égalite devant les charges publiques» (draagkrachtbeginsel) en het gelijkheidsbeginsel?
De AVB stuurt altijd een aantal exemplaren van haar ledenblad «Verhaal» naar de dienstleiding van de Belastingdienst en enkele functionarissen van het ministerie van Financiën. Dit is uitsluitend ter kennisneming. De leiding van de Belastingdienst beschouwt de AVB niet alleen als belangenbehartiger van de beroepsgroep belastingdeurwaarders, maar staat ook open voor de zienswijzen die de AVB heeft op de beleidsontwikkelingen op het terrein van de invordering. Er bestaan vaste kanalen waarin de dienstleiding van de Belastingdienst het gesprek aangaat met de AVB en de AVB betrekt bij de beleidsontwikkeling. Als voorbeeld kan dienen dat een lid van het Managementteam van de Belastingdienst alsmede een senior beleidsambtenaar van het ministerie van Financiën op het terrein van de invordering hebben gesproken op de in de vraag al gememoreerde ledenvergadering van 19 april 2011 en daarbij de dialoog met de leden van de AVB niet hebben geschuwd. In november 2011 heeft de Directeur-generaal Belastingdienst gesproken op een congres van de AVB om het beleid van de Belastingdienst toe te lichten en vragen te beantwoorden. Ook heeft de AVB meegedaan aan de themadag invordering die in november 2011 is gehouden op het ministerie van Financiën.
Ad 1
Tot en met november 2009 bestonden er geen specifieke beheersafspraken en maakte elke regio procesafwegingen voor zich. Uit de inventarisatie die in 2009 heeft plaatsgevonden zijn ca 40 verschillende manieren naar voren gekomen die werden toegepast om het invorderingsproces te beheersen. Na november 2009 is binnen het voorzittersoverleg van de regio’s van de Belastingdienst afgesproken om daar meer uniformiteit in aan te brengen. Ik verwijs naar de antwoorden van mijn ambtsvoorganger van 22 februari 2010 op de Kamervragen van het lid Remkes over het invorderingsbeleid van de Belastingdienst (Vergaderjaar 2009–2010) waarin deze afspraken zijn toegelicht.
In de opzet van de gemaakte afspraken worden in de invordering enkele indicatieve kwantitatieve grenzen gehanteerd om te komen tot een differentiatie van de toepassing van het meer intensieve invorderingsinstrumentarium. Met betrekking tot het karakter van deze grenzen zij erop gewezen dat het hier gaat om interne instructies die niet zijn gepubliceerd en geen externe werking hebben en die al helemaal geen externe rechtskracht hebben. Het is dan ook ongelukkig dat cijfermatige bedragen in de openbaarheid zijn gekomen waardoor een zwart wit beeld ontstaat die niet strookt met de geleidelijke en proportionele escalatie van invorderingsinstrumenten bij niet of te late betaling. Verder dient bedacht te worden dat deze grenzen niet dwingend zijn. Het lokale management kan er voor kiezen in individuele gevallen zoals fraude de meer intensieve invorderingsinstrumenten ook onder deze grenzen in te zetten. Ook zijn er onder de grensbedragen vangnet maatregelen aanwezig in de vorm van (onvoorspelbare) ANPR en wijkgerichte acties alsmede uitzonderingen op de grenzen voor specifieke doelgroepen en werkstromen. Overigens zullen deze grenzen worden heroverwogen. Naast de hiervoor genoemde grenzen kent de invordering een vrij groot aantal efficiency grenzen voor kleine bedragen (variërend in orde van grootte van € 3 tot € 35) die zijn ingebouwd in het systeem. De kosten van invordering zijn in deze gevallen evident hoger dan de baten.
Verschillen tussen belastingregio’s worden tot een minimum beperkt door een verschuiving van werkzaamheden en capaciteit tussen regio’s en door de implementatie van het project Professionaliseren, Systematiseren en Uniformeren (PSU) binnen de invordering. In het algemeen overleg dat ik op 9 februari 2012 heb gehad met de vaste commissie voor Financiën over de Belastingdienst heb ik toegezegd dat in de halfjaarsrapportage van juli 2012 de stand van zaken wordt weergegeven van de verbetering van de processen van invordering en de bijbehorende automatisering.
Ad 2
In het onder «Ad 1» van het antwoord op vraag 8 genoemde werkafspraken is nadrukkelijk rekening gehouden met de mogelijkheid dat voor specifieke doelgroepen, met voorbijgaan aan de beheersafspraken invorderingscapaciteit beschikbaar wordt gesteld (zogenaamde specials). Het invorderen van aanslagen inkomensheffing opgelegd naar aanleiding van ten onrechte uitbetaalde voorlopige teruggaven is zo'n special. Dit houdt in dat alle wettelijke mogelijkheden die de ontvanger ten dienste staan (w.o. het leggen van beslag op zaken van belastingschuldige) in deze gevallen worden ingezet. Hierbij wordt wel vooraf getoetst in hoeverre het inzetten van deze mogelijkheden ook daadwerkelijk effectief zal zijn. Dat de ten onrechte uitbetaalde voorlopige teruggaven altijd worden teruggevorderd, betekent dan ook niet dat dit in alle gevallen leidt tot een 100% terugbetaling.
Ad 3
In de begroting worden alleen de ontvangsten geraamd, niet de oninbare bedragen. Er bestaat geen doelstelling om minimaal voor een bepaald bedrag aan vorderingen af te schrijven.
Wel is het beleid erop gericht om vorderingen, waarvoor geen invorderingsmogelijkheden meer bestaan, niet langer dan noodzakelijk in het werkpakket te houden en, zodra daar aanleiding toe is, af te schrijven. Het afschrijven van vorderingen kan als een «verliespost» worden beschouwd. De Belastingdienst monitort daarom het verloop van de afboekingen, ten einde tijdig te kunnen reageren als de omvang van de afgeschreven bedragen groter wordt dan gebruikelijk. Deze monitoring vindt plaats door steeksproefgewijze kwaliteitscontrole achteraf van individuele posten. Op concernniveau van de Belastingdienst werd voor de interne monitoring in 2011 een signaalwaarde gehanteerd van 1%. Dit houdt in dat het bedrag van de afboekingen niet hoger mocht worden dan 1% van de totale kasopbrengst. De afboekingen bleven in 2011 met 0,88% ruim binnen deze waarde.
Ad 4
De ontvanger heeft de mogelijkheid om vorderingen, waarvoor geen invorderingsmogelijkheden meer bestaan, af te schrijven. Bij de beslissing daartoe worden ook doelmatigheidsredenen betrokken. In fraude gevallen wordt ervoor gekozen de duimschroeven in de invordering aan te draaien, ook wanneer dit op basis van een kosten batenafweging niet aangewezen zou zijn. Voorbeeld daarvan is de in ad 2 genoemde terugvordering van ten onrechte uitbetaalde voorlopige teruggaven. De mix van doelmatigheidsoverwegingen en adequaat en slagvaardig reageren om ongewenst ontwikkelingen de kop in te drukken draagt bij aan een maatschappelijk gezien optimale inzet van invorderingscapaciteit. Dit versterkt de effectuering van de ambitie dat wie kan betalen de verschuldigde belastingen en premies ook moet betalen. Het zo veel mogelijk effectueren van deze ambitie past naar mijn oordeel naadloos in het draagkrachtbeginsel en het gelijkheidsbeginsel.
Wilt u de onderstaande specifieke vragen beantwoorden, die betrekking hebben op de in juni 2011 door de AVB en de VMHF (Vereniging van Hogere ambtenaren bij het Ministerie van Financiën) aan u geschreven brief geschreven: Ad 1: Kunt u commentaar geven op deze passage, «betalen doen de bangen, en de dapperen die worden niet aangepakt»? Is er dan geen sprake van rechtsongelijkheid? Ad 2: Kunt u commentaar geven op deze passage? Graag een inzicht in de ontwikkeling van het horizontale en het verticale toezicht, en de middelen (formatie) die daarvoor zijn vrijgemaakt? Ad 3: Kunt u commentaar geven op deze passage? Kunt u inzicht geven in de mate waarin vaststaande schulden niet meer worden ingevorderd?
Ad 1
De in de vertrouwelijke brief van het VHMF en de AVB van juni 2011 aangehaald passage wordt niet correct samengevat door niet betalende belastingplichtigen als «dapper» te kwalificeren. De VHMF en de AVB geven aan dat de indruk bestaat dat compliante belastingplichtigen eerder en vooral dwingender worden aangesproken op openstaande schulden dan de niet compliante belastingplichtigen. In de gesprekken met VHMF en AVB naar aanleiding van deze brief heeft de leiding van de Belastingdienst toegelicht waarom deze indruk niet strookt met de feitelijke praktijk. Ook niet compliante ondernemers en particulieren krijgen te maken met intensieve invorderingsmaatregelen wanneer zij volharden belastingschulden niet te betalen. Rechtsongelijkheid is dan ook niet aan de orde.
Ad 2
Ongeveer de helft van de medewerkers (ruim 15 000) is werkzaam bij de belastingregio’s. Het zwaartepunt van het horizontaal toezicht ligt bij het segment MGO/ZGO. Bij het segment MKB is dit aanzienlijk kleiner.
De keuze voor de weging van de componenten dienstverlening, verticaal toezicht en horizontaal toezicht is niet in beton gegoten. Het is verstandig de weging van deze componenten te scherpen aan praktijkervaringen, externe signalen en maatschappelijke wensen en ontwikkelingen. In de gesprekken die de dienstleiding van de Belastingdienst met de VHMF heeft gevoerd zijn deze onderwerpen grondig besproken. In een vruchtbaar gesprek hebben alle deelnemers hun eigen accenten kunnen leggen. De zienswijze van de VHMF en de AVB wordt betrokken in de toekomstige beleidsontwikkeling. Zo hebben de VHMF en de AVB deelgenomen aan een strategische themadag over invordering dat in november 2011 heeft plaatsgevonden. De VHMF was ook uitgenodigd voor de themadag inning die de Belastingdienst op 3 april jongstleden heeft gehouden. Het eind mei te verwachten rapport van de Cie. Stevens over horizontaal toezicht is een goed moment om de mix van de componenten dienstverlening, verticaal toezicht en horizontaal toezicht de revue te laten passeren.
Ad 3
De stelling dat op grote schaal vaststaande schulden niet worden ingevorderd is onjuist. Het over 2011 oninbaar geleden bedrag aan belastingen en premies beloopt 0,88% van de totale ontvangsten en vertoont een lichte terugloop ten opzichte van voorgaande jaren.
Hoeveel formatie is er in de afgelopen jaren en voor de toekomst ingeruimd voor invorderings- en deurwaarderswerkzaamheden? Kunt u een cijfermatige onderbouwing geven, in het bijzonder daarbij aandacht gevend aan het aspect van de vergrijzing en het benodigde kennisniveau?
Van de formatie 2012 is in totaal ruim 2000 FTE ingezet op invorderings- en deurwaarderswerkzaamheden. De vergrijzing en uitdiensttreding zijn niet direct van invloed op het kennisniveau van het personeelsbestand. Er is voldoende potentieel om personeel op te leiden en te laten doorstromen.
Voor de toekomst zet de Belastingdienst in op procesverbeteringen, digitalisering en efficiëntere en effectievere invorderingsinstrumenten om met minder FTE de handhaving in invordering op peil te houden. Door sturing op de verhouding directe/indirecte uren is bij een krimpend personeelsbestand het aantal directe uren de laatste jaren vrijwel gelijk gebleven.
Is het uit doelmatigheidsoverwegingen een optie om de invordering van de rijksbelastingschulden uit te besteden aan de gerechtsdeurwaarders of incassobureaus?
De tabel in het antwoord op vraag 2 laat zien dat de scores van de effectiviteit van de invordering over de jaren 2009–2011 als goed kunnen worden gekenschetst, maar er altijd naar mogelijkheden voor verbetering moeten worden gezocht. Ook valt op dat het om stabiele uitkomsten gaat met als positieve trends een toename van tijdig betalen van 90 tot 93 % en een lichte daling van het afschrijvingspercentage tot 0,88% over 2011. In het kader van zoeken naar mogelijkheden tot verbetering zal een pilot worden onderzocht die zich concentreert op het deel van de afgeschreven bedragen dat niet onvermijdelijk is. Grondige verkenning en analyse zal duidelijk maken of hiervoor een haalbare businesscase is te maken die ook past binnen de begrotingsregels en waarvoor politieke en maatschappelijke steun bestaat.
Is het uit doelmatigheidsoverwegingen een optie om de invordering van belastingschulden, zowel van rijksbelastingen als van lokale belastingen, en overige schulden die een schuldenaar heeft bij een overheid in te laten vorderen door een team van belastingdeurwaarders samengesteld uit deurwaarders van de rijksbelastingdiensten en deurwaarders van lokale overheden?
Samenwerking tussen deurwaarders van rijksbelastingdiensten en van lokale overheden kan een optie zijn. Gemeenten kunnen zelf bepalen hoe zij de invordering van schulden vorm geven. Sommige gemeenten voeren deze taak zelf uit, andere gemeenten besteden dit uit. Zij maken daarbij zelf een doelmatigheidsafweging. Recent hebben rijk, provincies, gemeenten en waterschappen besloten om al bestaande voorbeelden van dergelijke interbestuurlijke shared services -op andere terreinen – breder onder de aandacht te brengen. Het kabinet zal voorstellen om dit specifieke onderwerp in dit traject onder te brengen, en een verkenning naar de mogelijkheden van gezamenlijke invordering van schulden uit te laten voeren.
Ziet u iets in de omvorming van de belastingdeurwaarder tot een overheidsdeurwaarder die dan bevoegd is om te exploiteren en te executeren in alle schuldvorderingen die de overheid heeft op haar burgers? Zou dit ook niet de nodige marktwerking kunnen brengen in een verstard beroep als de gerechtsdeurwaarder?
Binnen het programma Compacte Rijksdienst en daarbinnen het project Rijksincasso is nauwe samenwerking tussen de beoogde Rijksincassodienst en andere instanties, waaronder bijvoorbeeld schuldhulpverlening beoogd. Behalve dat dit leidt tot meer integrale dienstverlening richting burgers, brengt een dergelijke aanpak naar verwachting een hoger inningspercentage en lagere deurwaarderskosten met zich mee. Zoals geantwoord op vraag 6, is de Belastingdienst echter om gegronde redenen uitgesloten van de beoogde rijksbrede clustering van innings- en incassoactiviteiten; wel kan overleg plaatsvinden tussen de Belastingdienst en het toekomstige Rijksincassokantoor. De gerechtsdeurwaarder is een ondernemer belast met de uitvoering van in de wet beschreven ambtshandelingen. Niet valt in te zien hoe verdere clustering bijdraagt aan een betere marktwerking.
Tien dagen na de verzending van de aanmaning wordt overgegaan tot actieve inning, wat verstaat u onder actieve inning? Is de fase van de inning niet de fase die ligt tussen de aanslagoplegging en het verstrijken van de betalingstermijn?
In de Invorderingswet 1990 wordt onderscheid gemaakt tussen de invordering in eerste aanleg en de dwanginvordering. De invordering in eerste aanleg vangt aan met het verzenden of uitreiken van het aanslagbiljet. De fase van de dwanginvordering vangt aan met het verzenden van de aanmaning. In het artikel in de Volkskrant wordt de term «actieve inning» gebruikt. In dit artikel wordt actieve inning opgevat als de fase die intreedt als 10 dagen na het versturen van de aanmaning nog niet is betaald. De term «actieve inning» is echter geen wetstechnische term en is ook niet een in de praktijk gangbaar begrip. Om verwarring te voorkomen heeft het mijn voorkeur deze terminologie niet te gebruiken.
Hoe is het mogelijk dat er tien dagen na het verstrijken van de betalingstermijn al een betalingsachterstand is van twee maanden? Het is toch mogelijk om direct na het verstrijken van de betalingstermijn een aanmaning te verzenden en dan 14 dagen na het verzenden van de aanmaning een dwangbevel uit te vaardigen? Waarom dan twee maanden later?
Een formele betalingsachterstand ontstaat pas na beëindiging van de betalingstermijn. Dat is het kenmerk van een betalingstermijn waarin de belastingschuldige in de gelegenheid wordt gesteld de middelen te verzamelen om de verschuldigde belasting te kunnen betalen. In het normale geautomatiseerde invorderingstraject wordt na verloop van een aantal dagen na het verstrijken van de betalingstermijn een aanmaning verstuurd. Dat niet direct na afloop van de laatste vervaldag van de betalingstermijn een aanmaning wordt verstuurd, houdt verband met het feit dat nog een betaling onderweg kan zijn. Als direct na afloop van de laatste vervaldag tot het verzenden van aanmaningen zou worden overgegaan, zouden teveel herstelboekingen moeten plaatsvinden, omdat als reeds betaald is de aanmaning als niet verzonden moet worden beschouwd. De stelling in het artikel van de Volkskrant dat 10 dagen na het verzenden van de aanmaning «de belastingplichtige de uiterste betaaldatum van ongeveer twee maanden dan al heeft overschreden» begrijp ik zo dat in het artikel voor de berekening van de periode van 2 maanden wordt uitgegaan van de dagtekening van de aanslag. In het algemeen geldt voor belastingaanslagen een betalingstermijn van 6 weken. In dat geval kan het inderdaad zo zijn dat als de aanmaning wordt verzonden sprake is van een tijdsverloop van ongeveer 2 maanden sinds de dagtekening van de aanslag. Het is niet zo, zoals de heer Van Vliet vreest, dat er een tijdsverloop zit van 2 maanden tussen het versturen van de aanmaning en het uitvaardigen van het dwangbevel.
Welke rol speelt de «klantvriendelijke» betalingsherinnering in dit proces van vertraging bij de invordering? Moet deze betalingsherinnering niet worden afgeschaft, immers, de aanmaning is een vermaning tot betalen waarvoor ook nog kosten in rekening worden gebracht?
De betalingsherinnering wordt verzonden voordat de aanmaning wordt verzonden. Als met betrekking tot een belastingschuld niet naar aanleiding van een betalingsherinnering wordt betaald, wordt vervolgens na een aantal dagen een aanmaning verzonden. Het gaat om een minieme «vertraging» in het invorderingsproces. De vraag of deze betalingsherinnering dan niet moet worden afgeschaft, gelet op het feit dat de aanmaning een vermaning is tot betalen waarvoor ook nog kosten in rekening worden gebracht, beantwoord ik ontkennend.
Zoals in het nader rapport inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (Kamerstukken II 2002/03, 28 917, A, p. 3) is opgemerkt is het doel van de betalingsherinnering het bevorderen van coöperatief gedrag waardoor het aantal belastingplichtigen in de fase van de dwanginvordering zal worden teruggedrongen. Deze doelstelling doet nog steeds opgeld. Bovendien wordt niet in alle gevallen een betalingsherinnering verzonden. Zo wordt een betalingsherinnering alleen verzonden voor niet zakelijke belastingaanslagen en dan alleen nog aan compliante belastingplichtigen. Zij die bijvoorbeeld eerder een aanmaning hebben gekregen voor een andere belastingaanslag komen niet voor een betalingsherinnering in aanmerking.
Kunt u een overzicht maken en toesturen van de verloop van het heffings- en invorderingstraject van alle belastingen, premies en heffingen? Kunt u deze informatie in het reguliere, periodieke overleg met de Kamer over de Belastingdienst opnemen?
Allereerst verwijs ik naar de antwoorden van mijn ambtsvoorganger van 22 februari 2010 op de Kamervragen van het lid Remkes over het invorderingsbeleid van de Belastingdienst (Vergaderjaar 2009–2010) waarin de gemaakte keuzes bij het verloop van het invorderingstraject zijn toegelicht. In het antwoord op vraag 8 ad 1 heb al eerder gewezen op deze antwoorden.
Er bestaan twee verschillende manieren waarop belastingen en premies worden geheven, namelijk de aanslagbelastingen en de aangiftebelastingen. Bij de aanslagbelastingen reikt de inspecteur een aangiftebiljet uit aan de belastingplichtige. Op basis van de ingevulde aangifte legt de inspecteur een aanslag op. Bij de aangiftebelastingen doet de belastingplichtige aangifte over een bepaald tijdvak en draagt de belastingplichtige er zorg voor dat binnen de geldende betalingstermijn het aangegeven bedrag wordt betaald. Indien het verschuldigde bedrag niet tijdig wordt betaald of de inspecteur constateert dat de aangifte onjuist of onvolledig is dan legt de inspecteur een naheffingsaanslag op. Met het verzenden of uitreiken van het aanslagbiljet (aanslag of naheffingsaanslag) start de invordering in eerste aanleg. De betalingsverplichting ontstaat op het moment van de dagtekening van de aanslag of naheffingsaanslag. Een betalingsachterstand ontstaat nadat de betalingstermijn is verstreken van de aanslag of naheffingsaanslag. Na de betalingsherinnering, de aanmaning en de betekening per post van het dwangbevel wordt de invordering voortgezet op het regiokantoor. Daar vindt een splitsing plaats in de behandeling: particulieren en ondernemers en in die laatste categorie wordt onderscheid gemaakt naar starters, zelfstandigen zonder personeel en MKB+.
Belastingschulden van particulieren
Gedurende het hele proces van het invorderen van belastingschulden van particulieren worden indien er openstaande schulden zijn, teruggaven verrekend met die openstaande schulden. Vorig jaar oktober is bijvoorbeeld de automatische verrekening Voorlopige Teruggaaf (VT) ingevoerd zodat dit proces zonder een capaciteitsbeslag op de medewerkers kan worden uitgevoerd. Ook loopt de belastingschuldige gedurende het hele traject dat er openstaande vorderingen zijn, de kans bij handhavingsacties te worden aangesproken op zijn openstaande verplichtingen.
De belastingschulden van particulieren, die niet verrekend kunnen worden, ondergaan een aantal invorderingspogingen, te beginnen met de overheidsvordering voor aanslagen motorrijtuigenbelasting. Voor overige schulden en de overblijvende vorderingen motorrijtuigenbelasting wordt in beginsel (vereenvoudigd) derdenbeslag gelegd op de inkomsten uit dienstbetrekking of op de inkomensuitkering van de schuldenaar (de loonvordering); daarbij dient overigens rekening te worden gehouden met de (wettelijke) beslagvrije voet. Leidt de loonvordering evenmin tot succes dan wordt er ten aanzien van aanslagen motorrijtuigenbelasting direct een signalering ingebracht bij de Rijksdienst voor het wegverkeer zodra sprake is van het in de regelgeving voorgeschreven minimumaantal van 5 onbetaald gebleven aanslagen motorrijtuigenbelasting. Door de signalering kan de belastingschuldige niet langer een auto op zijn naam krijgen. Na deze maatregelen worden de openstaande vorderingen en nieuw opkomende schuld opgespaard. Bij het overschrijden van een indicatieve kwantitatieve grens of indien daartoe aanleiding bestaat naar aanleiding van specifieke signalen, wordt de post bekeken op verhaalsmogelijkheden. Scoort deze toets positief dan gaat de belastingdeurwaarder aan de slag. Bij negatieve uitkomst worden de aanslagen gepauzeerd in afwachting van mogelijke verrekening. In de praktijk blijkt dat met die verrekening nog een substantieel bedrag boven water komt (ca. € 47 000 000 op jaarbasis). Ook na het bereiken van de pauzefase worden de schulden meegenomen bij handhavingsacties.
Belastingschulden van ondernemers
Belastingschulden van ondernemers worden pas aan de belastingdeurwaarder ter hand gesteld nadat gebleken is dat de ondernemer belastingschulden blijft creëren. Hier geldt een indicatieve kwantitatieve grens met daarbij een tijdgrens van een half jaar. Dat wil zeggen dat aan ondernemers met belastingschulden tot een indicatieve kwantitatieve grens en ouder dan een half jaar geen actieve invorderingsaandacht wordt besteed. Overigens wil dat niet zeggen dat deze schulden onbetaald blijven want ook hier is verrekening mogelijk met eventuele toekomstige teruggaven. Boven die indicatieve kwantitatieve grens, of eerder indien daartoe aanleiding bestaat naar aanleiding van specifieke signalen, gaat de belastingdeurwaarder op stap om tot dwanginvorderingsmaatregelen over te gaan. De praktijk van de Belastingdienst leert dat de ondernemer die belastingschulden onbetaald laat, in de loop van de verjaringstermijn (5 jaar) meestal op enig moment de fase bereikt waarin de totale belastingschuld de indicatieve kwantitatieve grens overstijgt. Zodra dit gebeurt wordt de deurwaarder ingeschakeld. Overigens worden, zoals ik in het antwoord op vraag 8 ad 1 heb aangegeven, deze grenzen thans heroverwogen.
Zijn er groepen/sectoren/regio’s aan te wijzen waarvan het betalingsgedrag een hoger risico op niet-betaling oplevert? Wordt er dan maatwerk toegepast waardoor er een «speciale» behandeling is die ervoor zorgt dat het geld zo snel mogelijk wordt ingevorderd?
Zie antwoord vraag 17.
Het bericht over de vrije val van de huizenverkoop |
|
Jacques Monasch (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Huizenverkoop in vrije val: min 18 procent in februari»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Sinds de zomer van 2011 staat het aantal transacties op de koopwoningmarkt onder druk. Daarop zijn de cijfers over de eerste maanden van 2012 geen uitzondering. Ook de cijfers van januari gaven deze trend al te zien. De berichtgeving vraagt echter wel nuancering. Het betreft namelijk een vergelijking met de maand februari van 2011. Als vergeleken wordt met de afgelopen maanden december en januari, dan vlakt de daling in aantal transacties (en ook prijzen) juist wat af.
Waardoor wordt naar uw inzicht de sterke daling van de huizenverkoop in Nederland veroorzaakt, zeker in vergelijking tot de relatief stabiele of stijgende huizenprijzen en verkopen in België, Frankrijk en Duitsland in 2011?
De daling van de huizenprijzen in Nederland is – tegen de achtergrond van de actuele economische situatie en de kenmerken van de Nederlandse woningmarkt – niet heel afwijkend. Uit de European Housing Review 2012 blijkt dat in landen met een meer statische woningmarkt zoals Duitsland, België maar ook Frankrijk en Oostenrijk de huizenprijzen in 2010 en 2011 licht zijn toegenomen2. In Nederland en het Verenigd Koninkrijk (landen met een dynamische woningmarkt) zijn de prijzen wel gedaald. In Ierland en Spanje zijn de prijzen zelfs fors gedaald.
Deelt u de mening dat een geleidelijke hervorming van de Nederlandse woningmarkt met ieder bericht over de stagnerende woningmarkt urgenter wordt? Waarom neemt u geen maatregelen om de woningmarkt te hervormen?
Er zijn door dit kabinet verschillende maatregelen genomen om het vertrouwen op de woningmarkt een gerichte impuls te geven en belemmeringen voor transacties weg te nemen. Het kabinet heeft de overdrachtsbelasting tijdelijk verlaagd, de verhoging van de NHG is meermaals verlengd, de voorwaarden voor dubbele hypotheekrenteaftrek zijn tijdelijk verruimd en de mogelijkheden voor tijdelijke verhuur van te koop staande woningen zijn en worden verder verbeterd.
Ook op het vlak van het financiële toezicht zijn diverse maatregelen genomen. Zo zijn er grenzen gesteld aan de totale schuld ten opzichte van de waarde van de woning, is het aflossingsvrije deel van een hypotheek beperkt tot maximaal 50% van de waarde van de woning en zijn de uitzonderingsmogelijkheden om af te wijken van de inkomensnorm beperkt.
Het verschoningsrecht van bedrijfsjuristen |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bedrijfsjurist mag niets verzwijgen»1 en herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over de onafhankelijkheid van de advocaat in loondienst?2
Ja.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de relevante Nederlandse en Europese jurisprudentie over verschoningsrecht van bedrijfsjuristen die tevens als advocaat zijn ingeschreven?
Het artikel uit het Financieele Dagblad van 21 maart 2012 heeft betrekking op een uitspraak van de rechtbank Groningen van 28 februari 2012 (LJN: BV7149, 126861/HA RK 11-171; Delta-zaak). In deze uitspraak bepaalde de rechtbank dat aan een advocaat in loondienst voor wat betreft de communicatie met zijn cliënt, het bedrijf waar hij werkt, niet het verschoningsrecht toekomt. Als argumentatie daarvoor verwees de rechtbank naar de uitspraak van het EU-Hof in het zogenoemde AKZO-arrest (van 14 september 2010, nr. C-550/07 P). In die zaak heeft het EU-Hof geoordeeld dat voor de aanspraak op bescherming van de geheimhouding van communicatie onder meer als voorwaarde geldt dat het gaat om communicatie met een onafhankelijke advocaat. Advocaten in loondienst kunnen volgens het EU-Hof wat betreft de onafhankelijkheid niet op één lijn worden gesteld met externe advocaten, aangezien het vereiste van onafhankelijkheid veronderstelt dat er geen enkele dienstbetrekking tussen de advocaat en zijn cliënt bestaat. De omstandigheid dat de advocaat in loondienst is maakt dat hij niet van de door zijn werkgever gevolgde commerciële strategieën kan afwijken, waarmee zijn mogelijkheden om beroepsmatig onafhankelijk te handelen in het geding zijn, aldus het EU-Hof. Het EU-Hof sloot daarmee aan op eigen eerdere jurisprudentie, met name het AM & S –arrest (van 18 mei 1982, nr. 155/79). Het Akzo-arrest zag op een (Europese) mededingingszaak. De rechtbank oordeelde echter dat die context niet zozeer afwijkt van die van een (Nederlandse) civiele procedure, dat de overwegingen van het Hof in de Delta-zaak niet alleszins relevant zouden zijn. Tegen de beslissing van de rechtbank Groningen is overigens hoger beroep ingesteld.
Voorts kan in dit verband nog worden gewezen op de uitspraak van de Hoge Raad van 12 oktober 2011, NJ 2011, 537, waarin onder meer de uitleg van artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering aan de orde kwam. De Hoge Raad concludeerde in die zaak dat een advocaat zich in rechte op zijn verschoningsrecht kan beroepen, doch alleen omtrent hetgeen waarvan de wetenschap aan hem als zodanig is toevertrouwd. Dat houdt in dat een advocaat zich slechts op zijn verschoningsrecht kan beroepen met betrekking tot de wetenschap die hij in de normale uitoefening van zijn beroep heeft verkregen, aldus de Hoge Raad.
Waartoe heeft uw bezinning over de onafhankelijkheid en het verschoningsrecht van advocaten in dienstbetrekking geleid?
Ik hecht met het oog op de rechtszekerheid van burgers en bedrijven aan duidelijkheid over de reikwijdte van het verschoningsrecht van advocaten. Zoals in het antwoord op vraag 2 al is aangegeven, is tegen de uitspraak van de Rechtbank Groningen in de Delta-zaak onlangs hoger beroep ingesteld. Aangezien het nog niet tot een definitief rechterlijk oordeel is gekomen, acht ik het niet aangewezen om nu al een standpunt te bepalen en te beslissen over eventuele wettelijke maatregelen. In afwachting van een definitief rechterlijk oordeel zal ik in overleg met betrokken partijen mij nader oriënteren op (de reikwijdte van) het verschoningsrecht.
Ik merk, wellicht ten overvloede, nog op dat het vraagstuk over de reikwijdte van het verschoningsrecht van advocaten complex is. Daarbij speelt onder meer dat de Advocatenwet geen onderscheid maakt tussen advocaten die volgens het «klassieke model» zelfstandig of in dienst van een advocatenkantoor werkzaam zijn, en advocaten die werkzaam zijn bij een werkgever als een (commercieel) bedrijf. Op grond van de Verordening op de praktijkuitoefening in dienstbetrekking heeft de NOvA wel strikte voorwaarden gesteld aan het als advocaat werkzaam zijn bij zo’n werkgever. Zo moet de werkgever zich conform de bepalingen van een professioneel statuut jegens de betreffende advocaat verbinden de onafhankelijke praktijkuitoefening te eerbiedigen en de ongestoorde naleving van de beroeps- en gedragsregels van de advocaat te bevorderen (artikel 3, derde lid, van de verordening). Deze en andere bepalingen hebben tot doel te bereiken dat de betreffende advocaat de rechtspraktijk in onafhankelijkheid kan uitoefenen en dat er geen verschillende regimes gehanteerd worden inzake de bevoegdheden, verplichtingen of privileges van de advocaat.
Deelt u de mening van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) dat op basis van de uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie (EU-Hof) en de recente uitspraak van de rechtbank in Groningen bedrijfsjuristen annex advocaten nog steeds een verschoningsrecht voor wat betreft mededingingszaken? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid om met betrokken partijen, zoals als de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA), het Verbond van Verzekeraars, het Nederlands Genootschap van Bedrijfsjuristen en de NMa, te overleggen over de reikwijdte van deze uitspraken voor het verschoningsrecht?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat advocaten die als bedrijfsjurist in loondienst zijn niet onafhankelijk kunnen worden genoemd en zich ook niet meer zouden mogen verschuilen achter een verschoningrecht? Zo ja, op welke termijn gaat u deze mening in wet- en regelgeving verankeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'In cel gezet na aanrijden dief' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «In cel gezet na aanrijden dief»?1
Ja.
Is het waar dat een vrouw en haar zoon in de cel zijn beland nadat ze een betrapte dieseldief per ongeluk met hun auto het ziekenhuis in hebben gereden?
De politie heeft ter plaatse kennisgenomen van de feiten en omstandigheden en heeft betrokkenen gehoord. Daarbij ontstonden twijfels over de aanleiding en toedracht van het incident. Dit heeft geleid tot verdenking van poging tot doodslag en, daaruit voortvloeiend, aanhouding van de vrouw en haar zoon. Nader onderzoek van de politie en overleg met het OM heeft tot de conclusie geleid dat er geen sprake is van opzettelijk aanrijden. Hierop is eerst de zoon en later ook de vrouw in vrijheid gesteld.
Is de moeder inmiddels vrij?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn alle daders gepakt en worden zij (na verblijf in het ziekenhuis) vervolgd?
Eén dader is opgenomen in het ziekenhuis en aangehouden voor de poging tot diefstal. De vervolgingsbeslissing zal worden genomen na afronding van het onderzoek. De andere dader is ontkomen. Diens identiteit is onbekend.
Klopt het dat in een aanwijzing aan het OM en politie is vastgelegd dat personen die zichzelf in eigen huis of bedrijf verdedigen tegen overvallers of inbrekers niet worden geconfronteerd met een aanhouding, tenzij de rechter-commissaris op vordering van het OM besluit tot inbewaringstelling van de zelfverdediger omdat er duidelijke aanwijzingen zijn van eigenrichting? Zijn er duidelijke aanwijzingen? Zo ja, welke?
De «Aanwijzing handelswijze bij beroep op noodweer» van het OM geeft aanwijzingen omtrent het handelen van politie en justitie ten aanzien van burgers die zich met geweld verdedigen in een situatie dat zij worden geconfronteerd met een aanranding in hun meest persoonlijke omgeving zoals de woning, het bedrijf of het daarbij behorend erf. In dergelijke gevallen kan sprake zijn van een verdachte met een bijzondere positie: betrokkene is buiten zijn wil en ter verdediging van lijf en/of goed in een situatie gebracht waarin hij geweld heeft moeten gebruiken. Wanneer sprake is van een verdachte met een dergelijke positie wordt deze in beginsel niet aangehouden. Wel wordt er een onderzoek gedaan naar het geweldsincident.
In de onderhavige casus heeft het onderzoek feiten en omstandigheden aan het licht gebracht die de conclusie rechtvaardigen dat er geen sprake was van een verdachte in een bijzondere positie. Zo was de persoon die verdacht wordt van de poging tot dieseldiefstal al op de vlucht geslagen en van het bedrijventerrein af. De aanrijding vond plaats in een achtervolgingssituatie. Nu er geen sprake was van noodweer en van een verdachte in een bijzondere positie, betekent dit dat de gangbare regels van het Wetboek van strafvordering zijn toegepast. De aanhouding van de moeder en de zoon moet in dit kader worden gezien.
Indien er duidelijke aanwijzingen bestaan, moet dat dan niet juist kenbaar worden gemaakt zodat de samenleving begrijpt waarom deze mensen zijn vastgezet? Zo nee, waarom niet?
Berichten in de media over dit soort zaken verschijnen niet zelden voordat het onderzoek door het OM volledig is afgerond. Dat is ook in de onderhavige casus aan de hand. Een onmiddellijke reactie van het OM is dan vaak niet gewenst. Immers, het OM moet in zijn berichtgeving een afweging maken tussen het belang van publiciteit en het belang van verdachte(n) en slachtoffer(s). Berichtgeving over de toedracht in een strafzaak nog voor het onderzoek volledig is afgerond kan tot gevolg hebben dat in een later stadium moet worden geconcludeerd dat de berichtgeving niet in overeenstemming was met de feiten.
Deelt u de mening dat het achter slot en grendel zetten van slachtoffers, hardwerkende mensen die hun eigendom wilden beschermen, de wereld op zijn kop is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe gaat het OM over het algemeen met de veranderde richtlijn om?
Deze richtlijn wordt gevolgd.
Het bericht 'Zorgen over quotum aanhouden illegalen' |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Gerard Schouw (D66), Tofik Dibi (GL), Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU) |
|
Leers , Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Zorgen over quotum aanhouden illegalen» en de uitzending van Nieuwsuur die hierover ging?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe groot de groep illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen is, hoeveel van deze vreemdelingen zich schuldig hebben gemaakt aan, dan wel verdacht worden van, het plegen van een misdrijf en hoeveel van deze vreemdelingen de openbare orde verstoren of anderszins overlast veroorzaken, conform de definitie die de minister in de Resultaatafspraak Intensivering Vreemdelingentoezicht 2012–2014 daarvoor geeft?
Het WODC heeft in 2011 de resultaten van een onderzoek naar het geschatte aantal illegalen in Nederland in 2009 gepresenteerd. In mijn brief van 8 juli 2011 (TK 2010–2011, 19 637, nr. 1435) heb ik die resultaten met de Tweede Kamer gedeeld. Door het WODC is de omvang van de populatie illegale vreemdelingen in Nederland in 2009 op 97 145 geschat. Er is in dit onderzoek niet gekeken naar het aantal illegalen dat zich schuldig heeft gemaakt, dan wel verdacht wordt van, het plegen van een misdrijf of het veroorzaken van overlast.
In de Resultaatafspraak Intensivering Vreemdelingentoezicht 2012–2014 wordt afgesproken dat het aantal overdrachtsdossiers van de Vreemdelingenpolitie aan de Dienst Terugkeer en Vertrek 2012 stijgt met 10% ten opzichte van de realisatie over 2010, welk percentage is dat ten opzichte van 2011? Kunt u aangeven wat de beoogde toename ten opzichte van 2010 en 2011 en de totaal opgave aan te houden vreemdelingen is in absolute aantallen?
In 2008 werden ongeveer 5 610 vreemdelingen door de politie in het kader van toezicht overgedragen aan de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V), in 2009 en 2010 is dit respectievelijk ongeveer 5250 en 4350. In 2011 is dit verder gedaald naar ongeveer 3530 zaken. De resultaatafspraak voor 2012 is ongeveer 4800 overdrachtsdossiers, wat ongeveer overeenkomt met een 10% stijging ten opzichte van 2010. Ten opzichte van het aantal overdrachtsdossiers uit 2011 zou de afspraak voor 2012 een stijging van 36% betekenen.
Doordat zich een aantal bijzonderheden hebben voorgedaan is er in 2011 een terugval ontstaan. Dit kwam, zoals ik reeds in mijn brief van 20 maart 2012 aan uw Kamer heb aangegeven, door de verlate implementatie van de Terugkeerrichtlijn en jurisprudentie op het gebied van het Mobiel Toezicht Veiligheid. Zowel op het gebied van het MTV als de terugkeerrichtlijn is in 2011 de regelgeving aangepast. Daarom moet dit resultaat nu weer haalbaar zijn.
Hoe verhoudt het instellen van een quotum met betrekking tot het aantal aan te houden en illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen, zich tot het eerder afschaffen van de bonnenquota?
Het doel van de resultaatafspraak, die ik samen met de minister van Veiligheid en Justitie met de voorzitter van de Raad van Korpschefs heb gemaakt, is het borgen van inzet op de politiële vreemdelingentaak door de politie, ook als straks de nationale politie een feit is. Het bestrijden van illegaliteit, en dan met name de daarmee gepaard gaande criminaliteit en overlast, is samen met een effectief terugkeerbeleid een prioriteit van het kabinet. Om aan die prioriteit effectief uitvoering te kunnen blijven geven is het noodzakelijk afspraken over de inzet van de politie te maken. Met deze resultaatafspraak is geborgd dat de intensivering van het terugkeerbeleid doorvertaald wordt naar het vreemdelingentoezicht van de politie, Deze resultaatafspraak past bovendien bij de door de minister van Veiligheid en Justitie vastgestelde landelijke prioriteiten politie, waar de aanpak van (faciliteerders van) illegaliteit en criminele vreemdelingen er een van is.
De politie zal de inspanningen versus het resultaat monitoren. Na een jaar zal een evaluatie van de resultaten plaatsvinden.
Hoe voorkomt u dat, vanwege de intensivering van de opsporing van illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen, de hulpverlening voor deze mensen in de knel komt, zij medische zorg en onderwijs gaan mijden en daarmee nog verder uit beeld raken?
Illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen hebben recht op medisch noodzakelijke zorg en minderjarige illegale kinderen recht op onderwijs. Hier sta ik voor. Daar brengt deze resultaatafspraak geen verandering in. Er is geen noodzaak voor illegalen zorg en onderwijs te mijden. In het vreemdelingentoezicht blijft de gemaakte prioritering in stand. Dit betekent dat de aanpak van criminele en overlastgevende vreemdelingen de hoogste prioriteit heeft en daarnaast richt de politie zich ook op andere vreemdelingen die geen verblijfsvergunning (meer) hebben.
De politie bepaalt zelf hoe zij invulling geeft aan haar taak. Daarbij houdt de politie vanzelfsprekend in de taakuitoefening rekening met kwetsbare groepen als minderjarigen, ouderen, zieken en mogelijke slachtoffers van mensenhandel. Dit is onderdeel van de resultaatafspraak.
Sluit u uit dat, vanwege de verplichting tot meer objectgerichte controles door de politie, gepost zal worden bij plekken waarvan bekend is dat er, bijvoorbeeld in het kader van hulpverlening, advies en voedselverstrekking, veel ongedocumenteerden komen?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze gaat de politie deze procentuele stijging realiseren, nu dit moet gebeuren met de bestaande formatie? Ten koste van welke andere taken zal dit moeten gaan?
Zoals in antwoord 3 is aangegeven is het aantal door de politie uit het toezicht aan de DT&V.overgedragen zaken de afgelopen jaren gedaald. In 2008 werden ongeveer 5 610 vreemdelingen door de politie overgedragen aan de Dienst Terugkeer en Vertrek, in 2009 en 2010 is dit respectievelijk ongeveer 5250 en 4350. In 2011 is dit verder gedaald naar ongeveer 3530 zaken.
Met deze afspraken wordt beoogd de dalende trend om te buigen en terug te brengen naar het niveau van tussen 2008 en 2009. Het aantal in de resultaatafspraak afgesproken overdrachtsdossiers is in het verleden reeds behaald binnen de bestaande capaciteit en is zelfs lager dan de in 2008 behaalde resultaten. Daarom moet dit resultaat nu ook weer haalbaar zijn,binnen de bestaande capaciteit.
De politieke en de reële planning voor de Omgevingswet |
|
Paulus Jansen |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Onderschrijft u de conclusie van de ambtelijk coördinator wetgeving van de projectdirectie Eenvoudig Beter dat de politieke planning voor de Omgevingswet niet de reële planning is?1 Zo ja, kan de Kamer op korte termijn in aanvulling op de politieke planning ook de reële planning ontvangen? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom inwerkingtreding van de Omgevingswet ultimo 2014 (politieke planning) plausibeler is dan inwerkingtreding van de Omgevingswet in 2018 (reële planning)?
Nee, die conclusie onderschrijf ik niet.
Was u op de hoogte van de reële planning van de ambtelijk coördinator wetgeving voor u de Kamer informeerde over uw politieke planning voor de Omgevingswet?
Er bestaat geen onderscheid tussen politieke en reële planning, waardoor ik niet aan de vraag kan voldoen. Voor de planning van het wetsvoorstel verwijs ik kortheidshalve naar onderdeel 8.3 van mijn brief van 9 maart 2012 «Stelselwijziging Omgevingsrecht»
Kunt u een overzicht aan de Kamer sturen van alle andere wetgevingstrajecten en overige projecten onder haar verantwoording, waarbij de politieke planning afwijkt van de reële planning?
Zie het antwoord op vraag 2.
Het terugtrekken van een satirisch tv-item |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het terugtrekken van een satirisch item inzake God en Allah voor het satirische programma Neonletters van de Avro?1
Omroepen in Nederland hebben programmatische autonomie. Dat betekent dat zij zelf de vorm en inhoud van hun uitzendingen bepalen en daar verantwoordelijk voor zijn. Welke delen van beschikbaar programmamateriaal uiteindelijk worden uitgezonden, en welke sneuvelen in de montage, is aan de programmamakers. De motieven die zij daarbij hanteren, zullen ongetwijfeld niet alleen van artistieke aard zijn, maar ook van maatschappelijke aard, of anderszins. Het is in ieder geval niet aan mij om daarin te treden, of om daarover te oordelen.
Hoe beoordeelt u het argument dat de scène mogelijk voor opschudding zou kunnen zorgen en om die reden is teruggetrokken? Bent u het eens met de stelling dat het voorkomen van «opschudding» niet per se een reden mag zijn om programma's niet uit te zenden?
Zie antwoord vraag 1.
Is het u bekend of er aanleiding was voor de omroep om deze opschudding te verwachten? Kunt u nagaan of er sprake is van signalen van mensen of organisaties die hier bewijs voor bieden? Op welke wijze wilt u omroepen en programmamakers ondersteunen, opdat het argument «opschudding» niet een doorslaggevend argument is om op voorhand een satirisch item te schrappen?
De Avro heeft mij desgevraagd laten weten dat het al dan niet veroorzaken van opschudding niet de reden is geweest om het item niet uit te zenden.
De Rapportage onderzoek uittreksel GBA 2012 |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de uitkomsten van de rapportage onderzoek uittreksel GBA 2012?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat nog steeds 81 000 leerlingen onnodig een uittreksel GBA dreigen te kopen voor de inschrijving bij het voortgezet onderwijs? Zo ja, wat heeft u gedaan om scholen en ouders hieromtrent te informeren? Zo nee, waarom niet?
De uitkomst van het onderzoek geeft aan dat 50% van de gemeenten weigert een uittreksel af te geven voor inschrijving op het voortgezet onderwijs. De conclusie die vervolgens daaruit getrokken wordt, is dat 50% van deze leerlingen onnodig een uittreksel voor dit doel dreigt te zullen kopen of dat gemeenten dit ook zullen verstrekken. Dit lijkt een voorbarige conclusie, mede omdat in hetzelfde onderzoek gemeenten aangeven dat zij de aanvrager informeren dat het uittreksel niet nodig is. Overigens, als de aanvrager het toch wil hebben, dan mag en zal de gemeente dat niet weigeren.
Begin 2011 heeft DUO via hun web-magazine, specifiek gericht aan schooladministrateurs, voorlichting gegeven over de situaties waarin om een uittreksel gevraagd moet worden. Dit betrof uitsluitend één subsidieregeling die voorschrijft dat er zich in de administratie van de school GBA-uittreksels dienen te bevinden voor de leerlingen waarvoor de susidie is aangevraagd. Het ministerie van OCW heeft in het verlengde van de beantwoording van vragen van de leden Heijnen en Çelik (beide PvdA) in maart 2011 deze subsidieregeling voor de eerste opvang van niet-Nederlandse leerlingen die op 1 april nog geen jaar in Nederland verblijven, aangepast. Het GBA-uittreksel is nu geen vereiste meer bij deze regeling.
Naast de DUO voorlichting richting schooladministrateurs, zijn de afdelingen burgerzaken van gemeenten geïnformeerd via een artikel in het magazine Burgerzaken&Recht dat wordt uitgegeven door de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB).
Deelt u de mening dat te weinig vooruitgang is geboekt ten opzichte van vorig jaar omdat nog steeds in de helft van de onderzochte gemeenten de identiteit van toekomstige leerlingen voortgezet onderwijs onnodig wordt vastgesteld middels een uittreksel van het GBA? Zo ja, vanwege welke obstakels is het niet gelukt op dit vlak grotere vooruitgang te boeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat ouders door de onterechte eis van een GBA-uittreksel nog steeds onnodig op kosten worden gejaagd? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens uw streven1 naar lage administratieve lasten voor scholen en burgers duidelijk te maken aan scholen en gemeenten?
Het onderzoek van de Wageningen Universiteit "Storen broedvogels zich aan het geluid van race-evenementen?" |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Wageningen Universiteit «Storen broedvogels zich aan het geluid van race-evenementen»?
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de conclusies van het onderzoek waaruit blijkt dat er geen significant of wezenlijk negatief effect is van de onderzochte race-evenementen op de noodzakelijke rust van de broedvogels en overige fauna van het Witterveld?
Dit rapport biedt nuttige conclusies voor de situatie in het gebied Witterveld.
Omdat de omstandigheden in het (voor publiek afgesloten) Witterveld specifiek zijn voor dit gebied kunnen de resultaten van dit onderzoek niet zondermeer worden doorvertaald naar andere Natura 2000-gebieden.
Was u verrast door de conclusie waaruit blijkt dat bij zangvogels de zangactiviteit waarschijnlijk toeneemt na een (race-)evenement? Zou dit een uiting van vreugde kunnen zijn dat het race-evenement geslaagd is?
Nee, dat na geluidsverstoring de zangactiviteit (amplitude en frequentie) kan toenemen was uit eerder onderzoek bekend (Brumm, 2004, Diaz et al, 2011).
In het onderzoek wordt de verhoogde zangactiviteit na het race-evenement toegeschreven aan het ondernemen van een nieuwe broedpoging, nadat een eerdere poging als gevolg van verstoring werd afgebroken. De verhoogde zangactiviteit is, volgens het rapport, dan ook een indicatie dat de vogels wel degelijk enige verstoring ondervinden van de race-evenementen.
Toont dit onderzoek ook aan dat de geluidsregelgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden volstrekt overdreven is?
Zie antwoord vraag 2.
Is de regering bereid deze regelgeving aan te passen, opdat race-evenementen ook in de nabijheid van Natura 2000-gebied georganiseerd kunnen worden?
Gezien de antwoorden op de vragen 3 en 4 is dat niet van toepassing.
Kan dit rapport ter beschikking worden gesteld aan andere bestuurlijke autoriteiten, die te maken hebben met vergunningverlening aan race-evenementen?
Het rapport is te downloaden van de site van Alterra. Een uitdraai van het rapport voeg ik hierbij.
Het bericht dat fysiotherapie te duur is voor mensen met reuma |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitkomst van het Meldpunt Fysiotherapie van het Reumafonds dat 82% van de respondenten verwacht dit jaar de eigen kosten voor fysiotherapie niet te kunnen betalen? Hoe rechtvaardigt u deze tweedeling?1
Het bericht van het Meldpunt Fysiotherapie van het Reumafonds maakt geen onderscheid tussen de betaalbaarheid van (vaak langdurige) vormen van fysio- en oefentherapie die niet tot gezondheidswinst leiden, en de betaalbaarheid van wel bewezen effectieve vormen van fysio- en oefentherapie, die kortdurend zijn. De vraag is of patiënten die vormen van fysio- en oefentherapie bij reuma die bewezen effectief zijn (tot gezondheidswinst leiden) voor eigen rekening kunnen nemen.
Zoals ik in mijn antwoorden op uw Kamervragen van 11 januari 2012 heb aangegeven, is bij deze bewezen effectieve vormen van fysio- en oefentherapie het aantal behandelingen per behandelepisode niet dusdanig van omvang, dat sprake is van noodzakelijk te verzekeren zorg. Ik ben met het College voor zorgverzekeringen (CVZ) van oordeel dat deze behandelingen voor eigen rekening kunnen komen.2
Het «voor eigen rekening» nemen van deze behandelingen kan op verschillende manieren: door een aanvullende verzekering af te sluiten voor (een deel van) deze aanvullende behandelingen, of door deze zelf te betalen. Daarbij merk ik op dat fysiotherapie tot de ziektekosten behoort die fiscaal aftrekbaar zijn.3
Hoe verhoudt het feit dat 13% van de respondenten zich niet aanvullend kon verzekeren, omdat zij geweigerd werden door zorgverzekeraars, zich met uw opvatting dat «er voldoende keuzemogelijkheden zijn voor degenen die een aanvullende verzekering willen afsluiten. De gevallen waarin medische selectie wordt toegepast betreffen voornamelijk de tandverzekeringen en de zeer uitgebreide aanvullende verzekeringen»?
In mijn antwoorden op uw Kamervragen van 11 januari 2012 heb ik gezegd dat er voldoende keuzemogelijkheden zijn. Dat betekent niet dat iedere aanvullende verzekering naar keuze kan worden afgesloten. Er zijn aanvullende verzekeringen waarvoor medische selectie wordt toegepast, maar er zijn er ook voldoende waarvoor dat niet het geval is. Uit onderzoek van verzekeringssite.nl onder 47 aanvullende verzekeringen blijkt dat 70% van deze verzekeringen geen selectie-eisen heeft.4
Patiënten die de keuze maken een aanvullende verzekering af te sluiten voor de behandelingen die voor eigen rekening komen, kunnen op verschillende vergelijkingssites op internet zien voor welke aanvullende verzekeringen wel/geen medische selectie wordt toegepast in het acceptatieproces. Zij kunnen ook onderzoeken of de mogelijkheid bestaat een collectieve aanvullende verzekering (waarbij nooit medische selectie wordt toegepast in het acceptatieproces) af te sluiten. Zo worden er speciaal voor leden van bepaalde Reumapatiëntenverenigingen collectieve aanvullende verzekeringen aangeboden, waarin ook vergoeding voor fysiotherapie zit.5 Ook bieden verschillende gemeenten collectieve aanvullende verzekeringen aan voor mensen die een laag inkomen hebben.6
Wat is uw reactie op de constatering van de algemeen directeur van het Reumafonds dat u onvoldoende inzicht heeft in de werkwijze van zorgverzekeraars? Deelt u de mening dat dit een ernstige constatering is, gelet op het grote gewicht dat u zorgverzekeraars toekent in het door u gewenste zorgstelsel? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat u het ontstane beeld rechtzetten?
De constatering van het Reumafonds deel ik niet. Ik word onder meer geïnformeerd door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), die de ontwikkelingen op de zorgverzekeringsmarkt volgt en in dat kader onder meer jaarlijks rapportages uitbrengt over het marktgedrag van zorgverzekeraars. Deze rapportages bevatten de conclusies van onderzoeken naar het gedrag van zorgverzekeraars en de gevolgen daarvan voor de publieke belangen kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg. In het kader van toegankelijkheid wordt ook gekeken naar de aanvullende verzekeringen. Daarnaast benadruk ik dat het CVZ de ontwikkelingen rondom de toegankelijkheid van de bewezen effectieve vormen van fysio- en oefentherapie blijft volgen.7
Deelt u de mening dat het buitengewoon zorgwekkend is dat 95% van de respondenten verwacht problemen te krijgen bij het dagelijks functioneren indien zij geen fysiotherapie meer kunnen volgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze voorkomt u dat deze mensen verminderd kunnen deelnemen aan de samenleving?
Ik vind het uiteraard belangrijk dat pakketmaatregelen niet tot gezondheidsverlies bij patiënten leiden. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven is echter slechts van bepaalde vormen van kortdurende fysio- en oefentherapie bij reuma bewezen dat deze effectief zijn. Indien patiënten in staat blijven om deze vormen van fysio- en oefentherapie te volgen, leidt de pakketmaatregel niet tot gezondheidsverlies voor reumapatiënten (en derhalve ook niet tot problemen bij het dagelijks functioneren, toename van medicijngebruik, maatschappelijke uitval, en/of verminderde productiviteit op de arbeidsmarkt). Overigens verwijs ik in dit kader ook naar de antwoorden die ik heb gegeven op uw Kamervragen van 11 januari 2012. Daarin heb ik aangegeven dat het met name voor reumapatiënten belangrijk is om in beweging te blijven, maar dat fysio- en oefentherapie niet altijd de meest dan wel enig aangewezen manier is. Een alternatief is om zelfstandig in beweging te blijven. In dat kader heb ik verwezen naar de website van de Reumapatiëntenbond, waarop informatie is te vinden over de sportieve activiteiten die mensen met een bepaalde reumatische aandoening kunnen uitvoeren.8
Wat is uw reactie op het feit dat 73% van de respondenten stelt meer medicijnen te moeten gaan gebruiken als de fysiotherapie wegvalt en 58% verwacht zich vaker ziek te moeten melden? Hoe effectief is uw pakketbezuiniging als deze leidt tot maatschappelijke uitval, verminderde productiviteit op de arbeidsmarkt en toename van medicijngebruik? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Welke reumatologen stellen dat reumapatiënten geen baat hebben bij fysiotherapie, zoals het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) beweert?
Het standpunt van het CVZ over de effectiviteit van fysio- en oefentherapie bij reuma is niet gebaseerd op het oordeel van een aantal reumatologen.
Om vast te stellen of zorg voldoet aan het wettelijk criterium «stand van de wetenschap en praktijk» volgt het CVZ de principes van evidence based medicine (EBM).9 EBM combineert de beide elementen die in dit criterium zijn opgenomen, wetenschap en praktijk, tot één geïntegreerde wettelijke maatstaf. Verder is van belang dat EBM naast internationale literatuur rekening houdt met de gepubliceerde expert-opinie. De EBM-methode richt zich op «het zorgvuldig, expliciet en oordeelkundig gebruik van het huidige beste bewijsmateriaal». Op basis van de beschikbare medisch-wetenschappelijke literatuur neemt het CVZ een standpunt in over de vraag of de zorg wel of niet voldoet aan de norm «stand van de wetenschap en praktijk».
Het rapport «Fysio- en oefentherapie. Beoordeling aandoeningen chronische lijst» dat het CVZ in mei 2011 heeft uitgebracht, is gebaseerd op eerder uitgebrachte standpunten met betrekking tot de effectiviteit van fysio- en oefentherapie bij chronische artritis, osteoporose, artrose en fibromyalgie en van fysio- en oefentherapie in het cardiologisch domein.10 In deze onderliggende rapporten is nader gemotiveerd waarom de zorg niet voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk.
Het CVZ heeft bijvoorbeeld, ter beoordeling van de effectiviteit van fysio- en oefentherapie bij chronische artritis, onderzoek naar het beschikbare niveau van evidence laten uitvoeren door het Dutch Cochrane Centre (DCC).11 Uit het onderzoeksrapport blijkt dat er geen wetenschappelijke literatuur aanwezig is die als bewijs kan dienen voor de effectiviteit van langdurige continue toepassing van fysio- en oefentherapie bij chronische artritis.
Op welke wetenschappelijke onderzoeken baseert het CVZ zich?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe onafhankelijk zijn de adviezen van het CVZ nog als deze zijn ingegeven door een bezuinigingsopdracht van uw kant? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het CVZ heeft als pakketbeheerder tot wettelijke taak om te beoordelen of een interventie van geneeskundige aard een te verzekeren prestatie is. Het CVZ is een zelfstandig bestuursorgaan en heeft dan ook een zelfstandige taak en verantwoordelijkheid.
Het CVZ baseert zijn standpunten op een aantal criteria, te weten het wettelijk criterium stand van de wetenschap en praktijk en de vier pakketcriteria noodzakelijk, effectief, kosteneffectief en uitvoerbaar. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 6 en 7 heb aangegeven, baseert het CVZ zijn oordeel over de effectiviteit van een interventie, zoals fysio- en oefentherapie bij reuma, op de beschikbare wetenschappelijke literatuur. De Tweede Kamer heeft in 2007 ingestemd met deze werkwijze van het CVZ.
In zijn rapporten maakt het CVZ inzichtelijk hoe het de bovenstaande criteria toepast en tot zijn standpunten komt. Deze rapporten zijn beschikbaar op het moment dat voorstellen tot wijziging van het Besluit zorgverzekering strekkende tot aanpassing van het basispakket aan de Tweede Kamer worden gestuurd, en de Tweede Kamer kan deze dan ook bij zijn besluitvorming betrekken. De zorgvuldigheid van de procedure leidend tot besluitvorming over de inhoud van het basispakket is op deze wijze gewaarborgd.
Tot slot merk ik op dat de Tweede Kamer heeft ingestemd met de onderhavige wijziging van het Besluit zorgverzekering met betrekking tot de vergoeding van fysio- en oefentherapie, die ik bij brief van 10 juni 2011 (Kamerstukken II 2010/11, 29 689, nr. 327) heb voorgehangen.
Op grond van welke nieuwe informatie is het CVZ teruggekomen op het eerdere standpunt dat fysiotherapie bij reumapatiënten wel een te verzekeren prestatie is? Wilt u uw antwoord toelichten?
De «chronische lijst» met aandoeningen waarvoor langdurige behandeling aangewezen is, is tot stand gekomen bij de inwerkingtreding van de Regeling paramedische hulp ziekenfondsverzekering per 1 januari 1996. De chronische lijst is opgesteld in overleg met alle betrokken partijen, waaronder patiënten/consumenten, verzekeraars, aanbieders, verwijzers, de Inspectie voor de Gezondheidszorg en wetenschappelijke instituten. Uitgangspunt voor de chronische lijst was de basislijst chronische aandoeningen uit het NIVEL-rapport «De omvang van de fysiotherapeutische behandeling naar verschillende patiëntencategorieën».
Het CVZ heeft bij de totstandkoming van de chronische lijst niet beoordeeld of fysiotherapie bij reumapatiënten voldeed aan het huidige wettelijke criterium stand van de wetenschap en praktijk. Immers dit beoordelingscriterium was in de Ziekenfondswet niet opgenomen. Alleen voor de medisch-specialistische zorg bestond toentertijd een vergelijkbaar beoordelingscriterium, namelijk: «gebruikelijk in de kring der beroepsgenoten». Bij de inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet is bepaald dat het criterium stand van de wetenschap en praktijk van toepassing is op alle zorgvormen, dus ook op paramedische zorg.
Naar aanleiding van signalen die het CVZ ontving van onder andere oefentherapeuten, fysiotherapeuten en zorgverzekeraars over knelpunten in de toepassing van de chronische lijst, heeft het CVZ recent besloten onderzoek te doen naar de prestatie fysio- en oefentherapie bij reuma. In dit onderzoek is het CVZ nagegaan of aandoeningen aan de chronische lijst zouden moeten worden toegevoegd, en of bepaalde aandoeningen die op de chronische lijst zijn opgenomen voldoen aan het criterium stand van de wetenschap en praktijk. Dit onderzoek heeft geleid tot het rapport «Fysio- en oefentherapie. Beoordeling aandoeningen chronische lijst» uit mei 2011.
Worden de meerkosten – ook op andere beleidsterreinen – veroorzaakt door maatschappelijke uitval, verminderde arbeidsproductiviteit, sociaal isolement en toename van gezondheidsproblemen en medicijngebruik als gevolg van de pakketmaatregel bijgehouden? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit wel te gaan bijhouden? Wilt u uw antwoord toelichten?
In uw vraag veronderstelt u dat deze pakketmaatregel de toegankelijkheid tot die vormen van fysio- en oefentherapie die tot gezondheidswinst voor patiënten leiden, beperkt. Zoals ik in mijn antwoorden op de vragen 1, 2 en 3 heb aangegeven, is dit niet mijn verwachting en blijft het CVZ de ontwikkelingen rondom de toegankelijkheid van deze bewezen effectieve vormen van fysio- en oefentherapie volgen.
De Magnitsky zaak |
|
Coşkun Çörüz (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Aangezien de Russische autoriteiten vele feiten en documenten over het hoofd lijken te zien, bent u bereid aan de Russische autoriteiten te vragen of enig van de documenten op de site «Russian untouchables» onder de noemers vervalst of nagemaakt is of dat ze alle echt zijn?5
Het strafrechtelijk onderzoek inzake de dood van de heer Magnitsky loopt nog. Navraag doen over genoemde documenten zou neerkomen op interventie van een derde land in een nog lopende strafzaak. Zie ook mijn antwoord op uw vragen van 20 februari 2012 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1757).
Heeft u kennisgenomen van de unaniem aangenomen motie in het Britse parlement op 7 maart met de titel «Human Rights Abuses and the Death of Sergei Magnitsky», die oproept tot sancties en expliciet gesteund werd door drie voormalige ministers van Buitenlandse Zaken?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Russische autoriteiten zelfs overgaan tot het verbieden van een bijeenkomst/demonstratie over de Magnitsky zaak?6
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak op 12 maart van dhr. Michael McFaul, de ambassadeur van de VS in Rusland: «People that were involved in the wrongful death of Sergei Magnitsky are on a visum ban list»?7
Ja.
Kunt u, naar aanleiding van uw antwoord dat het ministerie van Buitenlandse Zaken van de VS aangegeven heeft dat er geen visum ban is, hen opnieuw de vraag stellen en schriftelijk aangeven of er sprake is van een visum ban voor officials die bij de Magnitsky zaak betrokken zijn of niet en deze schriftelijke verklaring aan de Kamer doen komen?
Er bestaat geen categorische ban op het verstrekken van visa aan personen die op de signaleringslijsten voorkomen. Visumaanvragen van betrokken personen worden nauwkeurig bekeken en geweigerd wanneer daar reden toe is. Betrokkenheid bij ernstige mensenrechtenschendingen is een mogelijke reden om een visum te weigeren, zoals President Obama in een presidentiële verklaring op 4 augustus 2011 heeft bevestigd (bijgevoegd).8 De Amerikaanse regering is van mening dat een casus-specifieke visumban zoals voorgesteld in de zogenoemde «Magnitsky Act» geen additionele waarborgen zou opleveren ten aanzien van de huidige praktijk. De Amerikaanse autoriteiten doen geen uitspraken over welke personen op de signaleringslijsten zijn opgenomen. Navraag bij het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft uitgewezen dat deze praktijk ongewijzigd is. Zie ook mijn brieven van 8 november 2011 en 5 maart 2012.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de moeder van Sergei Magnitsky meer dan 20 officiële verzoeken heeft ingediend om de postume zaak tegen haar zoon te stoppen,8 maar dat de zaak gewoon doorgaat?9
Ja.
Herinnert u zich nog uw antwoord «Volgens minister Lavrov was het postume onderzoek niet bedoeld om iemand na zijn dood te beledigen, maar bij ontstentenis van een verzoek van de familie om het onderzoek te beëindigen moest het worden afgerond»?5
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het statement van de Russische ambassade in het Verenigd Koninkrijk, dat deze paragraaf bevat: «In accordance with general rules of the Russian penal legislation, a criminal investigation is discontinued in case of death of the accused person. However, the Constitutional Court of the Russian Federation has recently decided that such a criminal investigation may be resumed or continued in case the person’s relatives insist on his posthumous rehabilitation. According to the information available, this is precisely what the mother of Sergey Magnitsky and his advocates insist on»?10
Ja.
Kunt u aangeven wat waar is:
Ik heb kennisgenomen van genoemde verklaringen. Het is de verantwoordelijkheid van de Russische autoriteiten de feiten vast te stellen en hieromtrent recht te doen.
Hoeveel personen staan op de lijst om geweigerd te worden voor een visum in het Schengen gebied?
De informatie met betrekking tot wie al dan niet in het Schengen Informatie Systeem ter weigering staan geregistreerd, is vertrouwelijk.
Wanneer gaat u eindelijk over tot het instellen van de visumban, zoals unaniem gevraagd door de Tweede Kamer middels de motie- Cörüz c.s.?11
Het onderzoek naar de zaak Magnitsky loopt nog en de rechtsgang in Rusland moet gevolgd worden. Mocht in het licht van de uitkomsten daartoe aanleiding bestaan, dan worden verdere stappen in EU-kader aan de orde gesteld. Zie ook mijn antwoord op uw vragen van 20 februari 2012 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1757).
De berichtgeving dat woningcorporaties geen prioriteit geven aan recycling |
|
Jacques Monasch (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Herkent u het geschetste beeld dat woningcorporaties te weinig aan recycling van lampen en lichtarmaturen doen? Bent u van mening dat hier een kans wordt gemist om tot meer recycling te komen?1
Uit recent onderzoek dat door de United Nations University (UNU-ISP, www.futureflows.eu) is uitgevoerd, blijkt dat in 2010 in Nederland circa de helft van alle lampen die vrijkomen, wordt ingezameld en verwerkt. De andere helft wordt met het restafval afgevoerd, waardoor geen optimale verwerking plaatsvindt. Het beeld dat in het onderzoek van Lightrec geschetst wordt bij woningcorporaties komt zodoende overeen met het totaalplaatje van de inzameling van lampen en armaturen, zodat ik geen reden heb om aan dit beeld te twijfelen. Hier wordt inderdaad een kans gemist. In het antwoord op vraag 2 geef ik aan wat die kans is.
Kunt u toelichten waarom u dit wel of niet een gewenste situatie vindt?
De gescheiden inzameling van lampen en armaturen moet verbeteren, zodat er meer lampen milieuverantwoord worden verwerkt en materialen worden teruggewonnen. Niet alleen omdat spaarlampen en tl-buizen een kleine hoeveelheid kwik bevatten die niet in het milieu terecht mag komen, maar ook omdat lampen zeldzame aardmetalen bevatten (zoals het fluorescentiepoeder) die hergebruikt kunnen worden. Sluitende grondstoffenrotondes zijn dus van essentieel belang bij lampen.
Overigens is er op dit moment reeds een goed werkend inzamelsysteem, dat is opgezet door de producenten en importeurs van (spaar)lampen en armaturen. Hiermee wordt invulling gegeven aan de wettelijk vastgelegde producentenverantwoordelijkheid voor apparatuur en (spaar)lampen. Het is een gemiste kans dat er onvoldoende gebruik wordt gemaakt van de faciliteiten die dit systeem biedt voor de ontdoeners.
Ziet u voor uzelf een taak weggelegd om de recyclingresultaten van woningcorporaties in brede zin te verbeteren? Zo ja, kunt u aangeven op welke wijze u die ambitie gestalte wilt geven? Zo nee, waarom niet?
Het afvalbeheer behoort tot mijn portefeuille. Zoals in mijn afvalbrief (30 872, nr. 79) is opgenomen, is apparatuur (waaronder lampen) een van de prioritaire stromen die in het kader van de grondstoffenrotonde wordt aangepakt. Dat betekent onder meer dat ik inzet op een verhoging van de inzameling, waarbij ontdoeners en andere schakels van de keten méér lampen gescheiden gaan afdanken. Concreet betekent dit het volgende:
De belastingopbrengsten op de BES-eilanden |
|
Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Eilanden lopen weg»?1
Ja.
Is het waar dat van de zijde van het ministerie van Financiën is geweigerd de vertegenwoordigers van de BES-eilanden informatie te geven over de vermoedelijke belastinginkomsten op de BES-eilanden? Zo ja, waarom is dat gebeurd?
Nee. De gevraagde informatie over de opbrengst over het jaar 2011 van de rijksbelastingen op Caribisch Nederland is nog niet beschikbaar. Van een weigering om de desbetreffende informatie aan de vertegenwoordigers van de BES-eilanden ter beschikking te stellen is dan ook geen sprake. Op 23 maart jl. heb ik een afschrift van mijn brief aan de eilandbesturen van Bonaire, Sint Eustatius en Saba aan de vaste commissie voor Financiën en de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties gestuurd2. In deze brief wordt toegelicht waarom de informatie over te totaalopbrengst nog niet beschikbaar is.
Hoeveel bedroegen de belastinginkomsten op de BES-eilanden in de jaren 2009, 2010 en 2011?
Zoals hiervoor opgemerkt zijn de gegevens omtrent de totaalopbrengst van de rijksbelastingen over 2011 op Caribisch Nederland nog niet beschikbaar. Op basis van voorlopige gegevens bestaat op dit moment de verwachting dat de totale belastingopbrengst over 2011 binnen een bandbreedte van 50 à 65 mln USD zal liggen. Zodra de definitieve gegevens over de totaalopbrengst beschikbaar zijn zal ik de Tweede Kamer en de eilandbesturen van Caribisch Nederland hierover informeren. Vanwege de per 10 oktober 2010 doorgevoerde staatkundige herziening van het Koninkrijk zijn op dit moment ook nog geen definitieve gegevens beschikbaar over de belastingopbrengst op de Caribisch Nederlandse eilanden over 2009 en 2010 omdat deze eilanden tot de hiervoor genoemde datum onderdeel uitmaakten van het land Nederlandse Antillen.
Indien de cijfers over het jaar 2011 nog niet definitief zijn, tussen welke brandbreedtes zullen de opbrengsten vermoedelijk liggen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat was de gewenste opbrengst van de belastingen in 2011, waarop de tarieven waren gebaseerd?
Bij het bepalen van de tarieven en de grondslagen van het nieuwe belastingstelsel voor Caribisch Nederland is er van uitgegaan dat het nieuwe stelsel macro ongeveer hetzelfde bedrag zou moeten opleveren als het bedrag dat het oude Nederlands Antilliaanse belastingstelsel op de drie eilanden van Caribisch Nederland genereerde (USD 52 miljoen op jaarbasis). Deze raming is opgenomen in de brief van 17 augustus 2010 die de minister van Financiën als onderdeel van de parlementaire behandeling van de Belastingwet BES naar de Tweede Kamer heeft gestuurd (Kamerstukken II, 2009/10, 32 189, nr. 13, blz. 8). Zoals ik onder meer tijdens het algemeen overleg over het fiscale stelsel van Caribisch Nederland op 14 september 2011 heb opgemerkt, zal bij de vergelijking van de opbrengst van het nieuwe belastingstelsel over 2011 met de hiervoor bedoelde raming nog wel rekening moeten worden gehouden met de invloed van de inflatie.
Welke kwalitatieve verschillen in belastingheffing doen zich voor tussen de drie eilanden?
Voor de drie eilanden van Caribisch Nederland geldt in beginsel één belastingstelsel dat voor elk van de eilanden zo veel mogelijk gelijk is. Omdat het oude Nederlands Antilliaanse belastingstelsel voor Sint Eustatius en Saba op onderdelen verschilde van dat voor Bonaire, bestaan er binnen het nieuwe fiscale stelsel van Caribisch Nederland wel enkele verschillen tussen de bovenwindse eilanden en Bonaire.
Een voorwaarde die de ABN/Amro verbindt aan sponsoring |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het dat de ABN/Amrobank alleen de laatste schooldag van het vmbo van het Stella Maris College in Valkenburg wil sponsoren als ze ook de leerlingen van de havo, het atheneum en het gymnasium in Meerssen mag sponsoren «aangezien deze leerlingen in aanmerking komen voor het studentenpakket (hbo en wo als vervolgopleiding)»?1
Deelt u de interpretatie van het Stella Maris College dat «de ABN/Amrobank vmbo’ers kennelijk beschouwt als tweederangsburgers en dat het heel verkeerd voelt als men zulke redenen aanvoert om geen sponsorbijdrage te leveren»?
Welke effecten verwacht u van deze houding van de sponsor voor het vaak onverdiend negatieve imago van het vmbo?
Wijst de wijze waarop de laatste schooldag op deze school afhankelijk wordt van de voorwaarden die deze sponsor stelt, op een sluipend proces van een groeiende afhankelijkheid van scholen van sponsoring? Zo ja, wat gaat u daartegen ondernemen? Zo neen, waarom niet?
De gevolgen van de eigen bijdrage in de GGZ voor kwetsbare zwangere vrouwen |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Zorg voor kwetsbare zwangere bedreigd»?1
Ik heb kennis genomen van het artikel «Zorg voor kwetsbare zwangere bedreigd». Ik vind het van belang dat er adequate hulpverlening rondom de patiënt wordt georganiseerd daar waar dat noodzakelijk is.
De eigen bijdrage voor de tweedelijns GGZ is ingevoerd omdat de uitgaven aan de GGZ de afgelopen jaren fors zijn gestegen. De GGZ groeide zo hard dat dit uiteindelijk ten koste zou gaan van de rest van de zorg. Ieder jaar kwamen er zo’n 10% patiënten bij, terwijl het voorkomen van psychiatrische ziekten onder de bevolking gelijk blijft.
Ik vind het redelijk dat mensen die gebruik maken van de GGZ daaraan bijdragen. Een eigen bijdrage van maximaal € 200 per jaar vind ik in dat opzicht verantwoord en acceptabel. Het principe achter de eigen bijdrage is dat een patiënt maximaal de eigen bijdrage zelf bijdraagt aan zorg en de rekening daarboven collectief wordt vergoed. In de eerstelijns psychologische zorg en in de AWBZ geldt al langer een eigen bijdrage. Ik heb geen signalen ontvangen dat mensen daardoor deze vormen van zorg mijden.
Wat zijn exact de gevolgen voor moeder en kind, wanneer zwangere vrouwen geen toegang (meer) hebben tot de geestelijke gezondheidszorg (GGZ)?
Ik ben het niet met u eens dat zwangere vrouwen geen toegang hebben tot geestelijke gezondheidszorg. De kosten aan zorg stijgen dusdanig dat een ieder die gebruik maakt van zorg daar ook een bijdrage aan moet leveren, dus ook zwangere vrouwen. Voorheen werd er een te groot beroep gedaan op de specialistische GGZ omdat in zowel de eerstelijns psychologische zorg als in de AWBZ al langer sprake is van een eigen bijdrage. Met de invoering van de eigen bijdrage in de tweedelijn beoog ik een remmend effect op de specialistische GGZ te bewerkstelligen. Ik streef ernaar met dit beleid de eerstelijns zorg, dichtbij huis, te stimuleren. Ik ga er dan ook vanuit dat een deel van deze zwangere vrouwen goed terecht kan in de eerstelijns GGZ.
Hoeveel zogeheten POP-poli's (Pychiatrie-, Obstetrie- en Pediatrie-poli’s) zijn er in ons land en hoeveel worden in hun voortbestaan bedreigd of zijn al gesloten door de bezuinigingen in de GGZ? Kunt u uw antwoord toelichten?
Momenteel zijn er 22 POP-poli’s in Nederland die zich via het Landelijk Kenniscentrum Psychiatrie en Zwangerschap (LKPZ) bekend hebben gemaakt. Ik heb nog geen signalen ontvangen dat deze poli’s in hun voortbestaan bedreigd worden of reeds gesloten zijn door de bezuinigingen die ik heb moeten nemen in de GGZ.
Hoeveel zwangere of pas bevallen vrouwen hebben afgezien van, of zijn gestopt met behandeling in de GGZ, vanwege de eigen bijdrage in de GGZ en het schrappen van de aanpassingsstoornissen uit het basispakket van de zorgverzekering?
Hier heb ik geen zicht op. De eigen bijdrage in de tweedelijns ggz is pas 3 maanden geleden ingevoerd. Ik heb een monitor gestart naar de effecten van de eigen bijdrage voor kwetsbare groepen in de samenleving in zijn algemeen. De eerste resultaten van deze monitor ontvang ik in september 2012.
Hoe verhoudt het beleid van de overheid om de perinatale sterfte aan te pakken zich tot het verhogen van de drempel om hulp te zoeken of te krijgen voor zwangere vrouwen met psychische problemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Verschillende groepen van patiënten geven signalen af over de invoering van de eigen bijdrage en de drempel die dit mogelijk met zich meebrengt om in zorg te gaan.
Echter, zoals ik in vraag 1 heb beantwoord, is het in deze tijden zo dat matiging van de overheidsuitgaven noodzakelijk is. Ik vind het redelijk dat mensen die gebruik maken van de GGZ daaraan bijdragen. Een eigen bijdrage van maximaal € 200 per jaar vind ik in dat opzicht verantwoord en acceptabel.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat het percentage van 80% niet-westerse vrouwen dat geen kraamzorg krijgt wordt verminderd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is mij niets bekend over een dergelijk percentage van niet-westerse vrouwen welke mogelijk geen kraamzorg zouden ontvangen.
Deelt u de mening dat de verschillende eigen bijdragen, zoals voor een poliklinische bevalling, kraamzorg en/of de GGZ, het voorkomen van babysterfte belemmeren, gezien het feit dat de kans op babysterfte voor vrouwen uit achterstandswijken of met een lage sociaal- economische achtergrond groter is dan bij andere vrouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is mij geen onderzoek bekent waarin een relatie wordt gelegd tussen de eigen bijdrage voor kraamzorg en poliklinische bevallingen en de hogere babysterfte in achterstandswijken of bij vrouwen met een lage sociaal- economische achtergrond.
Deelt u voorts de mening dat het niet langer verantwoord is om eigen bijdragen te vragen van kwetsbare zwangere vrouwen, en bent u bereid deze te schrappen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben een monitor gestart waarvan ik in september de eerste resultaten verwacht. Ik vind het te vroeg om nu al conclusies te trekken.
Vrouwenrechten in Marokko |
|
Coşkun Çörüz (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Esther Ouwehand (PvdD), Joël Voordewind (CU), Harry van Bommel |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de column «Amina Filali»?1
Ja.
Is het waar dat de Marokkaanse wet de mogelijkheid biedt aan verkrachters om strafvervolging te voorkomen door met het slachtoffer te trouwen? Zo ja, hoe vaak wordt er van deze mogelijkheid gebruik gemaakt? Bent u van mening dat dit een fundamentele schending van de mensenrechten betreft?
In deze zaak is artikel 475 van het Marokkaanse Wetboek van Strafrecht toegepast. Het eerste lid bepaalt dat «ontvoering of verleiding van een minderjarige, zonder geweld of bedreiging» strafbaar is. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat in het geval er sprake is van een huwelijk tussen dader en een huwbaar minderjarig slachtoffer, de dader niet strafrechtelijk zal worden vervolgd.
In de praktijk is toepassing van het artikel ook mogelijk bij verkrachting. In de traditionelere delen van de Marokkaanse samenleving geldt dat bij verlies van de maagdelijkheid van de vrouw, ook bij verkrachting, soms uit schaamte voor een huwelijk wordt gekozen om de familie-eer te redden. Het is niet bekend hoe vaak dergelijke zaken voorkomen.
Ik ben het met u eens dat door toepassing van artikel 475, tweede lid, bij verkrachtingszaken de rechten van vrouwen, zoals in internationale verdragen neergelegd (waaronder het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten en het VN-Vrouwenverdrag), kunnen worden geschonden.
Bent u van mening dat Marokko hiermee haar internationale verplichtingen schendt? Bent u bereid deze zaak te veroordelen en ook hiervoor in EU-verband in te spannen? Bent u tevens bereid om bij uw Marokkaanse ambtsgenoot aan te dringen op wijziging of intrekking van deze verkrachterswet en zich hiervoor ook in EU-verband in te spannen?
De toepassing van artikel 475 bij verkrachtingszaken staat haaks op de internationale verplichtingen van Marokko uit hoofde van de hiervoor genoemde verdragen. De zelfmoord van Amina Filali heeft in de Marokkaanse media en politiek veel stof doen opwaaien en onder meer tot felle protesten van vrouwen- en mensenrechtenorganisaties geleid. Ook de officiële Marokkaanse Nationale Raad voor de Mensenrechten heeft er zijn ontsteltenis over uitgesproken en de autoriteiten opgeroepen het herzieningsproces van het Wetboek van Strafrecht te bespoedigen.
In reactie hierop heeft de Marokkaanse regering, bij monde van de minister van Vrouwen en Gezinszaken, aangegeven een nationaal debat over deze wetgeving te willen aangaan. Omdat de Marokkaanse regering heeft aangegeven deze kwestie zelf te zullen aanpakken, is het nu vooral aan de Marokkaanse regering en de Marokkaanse samenleving om de juridische context te bestuderen en de wetgeving waar nodig te herzien. In de mensenrechtendialoog die door de EU met Marokko wordt gevoerd in het kader van het Europese Nabuurschapsbeleid, zal de voortgang daarvan worden besproken.
In hoeverre wordt er in het Matra-zuid programma, waarin Marokko één van de prioriteitslanden is, specifiek aandacht geschonken aan deze rechtsongelijkheid van vrouwen? Welke activiteiten zijn hiervoor inmiddels ontplooid? In hoeverre wordt er ook ingezet op wijziging van dergelijke wetgeving?
Binnen de voor Marokko ter beschikking staande fondsen is het thema vrouwenrechten al geruime tijd één van de prioritaire thema’s. De Nederlandse ambassade in Rabat ondersteunt diverse projecten op dit terrein zoals een bewustwordingscampagne voor de gevolgen van huwelijken met minderjarigen en een project voor de invoering van een wet tegen geweld binnen het gezin.
De dreigende investeringsstop van provincies, gemeenten en waterschappen |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «Friese projecten aan de ketting» en «Zorg waterschap over stop op investeringen»?1
Ja.
Is het waar dat de Wet houdbare overheidsfinanciën (Wet Hof), die naar verwachting met ingang van 2013 in werking zal treden, de voorgenomen investeringen in infrastructuur zal bemoeilijken?
Met de Wet Hof worden de belangrijkste uitgangspunten van het trendmatig begrotingsbeleid wettelijk verankerd. Ook worden de reeds geldende Europese afspraken t.a.v. saldo, schuld en middellange termijndoelstelling (MTO) wettelijk verankerd. Omdat de Europese afspraken betrekking hebben op de gehele collectieve sector, zijn ook de decentrale overheden gehouden een bijdrage te leveren aan deze afspraken. Het EMU-saldo van de decentrale overheden is in 2011 uitgekomen op een tekort van 0,7 procent bbp. Dit is een overschrijding van de huidige tekortnorm voor decentrale overheden van 0,5 procent bbp. Op middellange termijn moet het tekort van de decentrale overheden, evenals dat van het Rijk, worden teruggebracht om als Nederland als geheel aan de MTO te kunnen voldoen. Dit kan effecten hebben op investeringen, maar een decentrale overheid kan ook kiezen voor andere maatregelen om het tekort te verkleinen, bijvoorbeeld door te bezuinigen op de lopende begroting.
Hebben u inmiddels méér geluiden bereikt dat de voorgenomen Wet Hof bij invoering tot vergelijkbare problemen zal leiden in andere provincies en bij gemeenten en waterschappen?
Het wetsvoorstel Hof is ter consultatie voorgelegd aan de decentrale overheden. De decentrale overheden hebben een voorlopige reactie gegeven. Deze voorlopige reactie is verwerkt in het wetsvoorstel dat momenteel ter advies bij de Raad van State ligt. Tijdens het bestuurlijk overleg financiële verhoudingen in het voorjaar staat de Wet Hof geagendeerd. Na dit bestuurlijk overleg zullen de decentrale overheden een definitieve reactie geven op het wetsvoorstel.
Mogen de provincie Friesland en de andere provincies, waterschappen en gemeenten er «fanút gean dat se yn De Haach de eagen iepen» en dat u het voorgenomen wetsvoorstel aanpast? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De zorg voor kwetsbare vrouwen met psychosociale en psychiatrische problematiek, rond zwangerschap en geboorte |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de gevolgen van het invoeren van de eigen bijdrage voor tweedelijnsbehandelingen in de geestelijke gezondheidszorg en het schrappen van de aanpassingsstoornissen uit het basispakket, voor een groep zwangeren in achterstandssituaties?1
Ik ben nog niet op de hoogte van de precieze gevolgen van de invoering van de eigen bijdrage GGZ. De eigen bijdrage is pas 3 maanden geleden ingevoerd. Om de effecten van deze invoering voor kwetsbare groepen in de samenleving in het algemeen te bepalen, ben ik een monitor gestart. Begin september verwacht ik de Kamer te kunnen informeren over de eerste resultaten van deze monitor.
Bent u op de hoogte van het feit dat juist bij vrouwen in achterstandssituaties veel psychosociale en psychiatrische aandoeningen voorkomen, en dat een adequate aanpak van deze problematiek intensieve psychosociale begeleiding vergt?
Ik ben bekend met het feit dat zwangere vrouwen van niet-westerse afkomst, uit achterstandswijken of met een laag sociaal economische status een verhoogd risico hebben op complicaties tijdens of na de zwangerschap (een goed begin, 2009).
Uit het onderzoeksrapport NEMESIS 2 (trimbos-instituut) blijkt dat de prevalentie van psychische stoornissen bij vrouwen en mannen ongeveer gelijk is. Vrouwen maken echter wel meer gebruik van zorg vanwege psychische problemen dan mannen. Daarnaast kan ik uit dezelfde studie (NEMESIS 2) niet de algemene conclusie trekken dat niet-westerse mensen significant een hogere prevalentie kennen van psychische aandoeningen. Wel blijkt uit deze studie dat psychische aandoeningen relatief meer voorkomen bij mensen met een laag inkomen.
Ik vind het van belang dat er adequate hulpverlening rondom de patiënt wordt georganiseerd daar waar dat noodzakelijk is. Ook ben ik van mening dat veel patiënten worden doorverwezen naar de tweedelijns, specialistische GGZ die ook in de eerstelijn geholpen kunnen worden. Met de invoering van de eigen bijdrage in de tweedelijn beoog ik een remmend effect op de specialistische GGZ te bewerkstelligen. Niet alleen om dat dit zal leiden tot een vermindering van kosten maar ook om de weg naar de eerstelijnszorg te stimuleren. Aangezien er voor zowel de eerstelijn als de langdurige GGZ al een eigen bijdrage bestond, werd teveel beroep gedaan op de tweedelijn waar er nog geen eigen bijdrage gold.
Bent u op de hoogte van het bestaan van de zogenoemde POP-poli's (psychiatrie, obstetrie en pediatrie), waarin een multidisciplinair team van gynaecoloog, kinderarts, psycholoog, maatschappelijk werker en psychiater werkt? Wat is uw mening over deze poli's en vindt u deze nuttig en nodig?
Ik ben op de hoogte van de POP-poli’s. Ik vind de POP-poli’s een goed initiatief en vind het van belang dat die patiënten die het nodig hebben een multidisciplinaire behandeling kunnen krijgen bij een POP-poli.
Kunt u zich voorstellen dat zwangere vrouwen met onbehandelde psychopathologie zich vaker uit de obstetrische zorg onttrekken, een ongezondere leefstijl hebben (inclusief meer middelengebruik) en meer kans hebben op zwangerschapscomplicaties, waaronder vroeggeboorte en kinderen met een lager geboortegewicht? Zo ja, bent u van mening dat waar mogelijk complicaties rond zwangerschap en geboorte voorkomen moeten worden?
Dit kan ik mij inderdaad voorstellen en dat vind ik een kwalijke zaak. In mijn beleidsbrief «zwangerschap en geboorte» van 14 december 2010 (Kamerstuk 32 279, nr.10), schets ik de maatregelen die ik neem en genomen heb om de babysterfte in Nederland te verlagen. U ontvangt van mij in juli, zoals beloofd tijdens het Algemeen Overleg van 7 maart jongstleden, een voortgangsrapportage over deze maatregelen.
Kunt u zich voorstellen dat de invoering van de eigen bijdrage Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) vanaf 1 januari 2012 juist voor deze groep zwangeren een onoverkomelijke barrière vormt?
Verschillende groepen van patiënten geven signalen af over de invoering van de eigen bijdrage en de barrière die dit oproept om mogelijk niet in zorg te gaan.
Echter de huidige financiële tijden vragen om matiging en een verantwoorde ontwikkeling van de overheidsuitgaven. Iedereen moet hieraan bijdragen. Het principe achter de eigen bijdrage is dat een patiënt maximaal de eigen bijdrage zelf bijdraagt aan zorg en dat de rekening daarboven collectief wordt vergoed. In de eerstelijns psychologische zorg en in de AWBZ geldt al langer een eigen bijdrage. Ik heb geen signalen ontvangen dat mensen daardoor deze vormen van zorg mijden.
Vindt u het juist dat er financiële barrières zijn voor preventieve «ouder-babyinterventie» die veel GGZ-instellingen postpartum aanbieden? Welke barrières zijn er op dit moment volgens u?
Ik zie geen financiële barrières voor de preventieve ouder-babyinterventie die GGZ-instellingen postpartum aanbieden door invoering van de eigen bijdrage GGZ. De preventieve ouder-babyinterventie valt onder de selectieve preventie en valt daarmee niet onder de Zorgverzekeringswet waarvoor nu een eigen bijdrage is ingevoerd.
Bent u bereid voor kwetsbare zwangeren en kraamvrouwen met psychopathologie, net als voor jongeren onder de 18 jaar en «bemoeizorgbehoeftigen», een uitzonderingspositie te creëren voor de eigen bijdrage?
In de motie Van der Staaij/ Bruins Slot (TK 2010/11, 25 424, nr. 123) aangenomen op 30 juni, is de regering verzocht om in 2012, bij het introduceren van een eigen bijdrage in de tweedelijns GGZ, het risico op zorgmijding in te perken door de meest kwetsbare doelgroepen te ontzien, hetzij via een verlaging van de eigen bijdrage, hetzij via een gerichte uitzondering van de meest kwetsbare doelgroepen. Beide mogelijkheden zijn met de sector verkend om kwetsbare doelgroepen te ontzien via een gerichte uitzondering. Na overleg met het veld is geconcludeerd dat het uitsluiten van patiënten met bepaalde psychische aandoeningen moeilijk objectiveerbaar te maken is. Een helder criterium welke aandoeningen juist wel of juist niet in aanmerking zouden moeten komen voor uitsluiting is niet of nauwelijks te maken. Uitsluiting op basis van inkomen bleek ook niet vrij van bezwaren te zijn (inzage in inkomensgegevens bij andere partijen en de vergroting van de armoedeval). Alles overwegend heb ik ervoor gekozen om de eigen bijdrage in het algemeen te verlagen. Ik ben gekomen tot een pakket aan maatregelen, ter invulling van de motie, waarmee de eigen bijdrage verder is verlaagd van € 275 (brief 27 juni 2011, kamerstuk 25 424, nr. 129) naar € 200. De eigen bijdragen zijn daarmee fors verlaagd ten opzichte van de eigen bijdragen zoals opgenomen in het Regeerakkoord.
Tevens heb ik een aantal uitzonderingen gemaakt waarbij geen eigen bijdrage voor de behandeling betaald hoeft te worden, te weten: patiënten die in crisis verkeren, patiënten die onvrijwillig zijn opgenomen in het kader van de «Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen» (BOPZ), patiënten waarbij de aanleiding tot zorg «bemoeizorg» is en patiënten tot 18 jaar.
Ik heb in mijn brief aan u op 26 juli 2011 (Kamerstuk 25 424, nr. 130) ook aangegeven dat ik bereid ben om in het kader van de ontwikkeling van de brede beleidsagenda de mogelijkheden voor alternatieve maatregelen voor 2013 verder te onderzoeken. Daarmee kom ik tegemoet aan het laatste onderdeel van de motie, waarin wordt verzocht in een bestuurlijk overleg met partijen tot een gezamenlijke agenda te komen voor de toekomst. De gesprekken met het veld daarover zijn op dit moment gaande.
Op welke wijze gaat u het advies van de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte, dat kwetsbare zwangeren zorg op maat moeten krijgen, zowel lichamelijk als psychisch, in praktijk brengen? Kunt u aangeven welke zorg rond zwangerschap en geboorte voor vrouwen met psychische problematiek, zoals in het artikel in Medisch Contact wordt beschreven, drempelloos beschikbaar blijft en welke zorg volgens u niet drempelloos beschikbaar moet zijn?
Ik ken het advies van de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte. In mijn beleidsbrief van 14 december 2010 schets ik de maatregelen die ik neem en genomen heb om de verloskundige zorg in Nederland te verbeteren. U ontvangt van mij in juli, zoals beloofd tijdens het Algemeen Overleg van 7 maart, een voortgangsrapportage over deze maatregelen.
In mijn eerdere antwoorden heb ik mijn dilemma’s toegelicht waarom ik geen gerichte uitzondering kan maken voor deze groep.
Schertsvertoning in de VN-mensenrechtenraad |
|
Raymond de Roon (PVV), Louis Bontes (PVV) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de VN-mensenrechtenraad een flater heeft geslagen door een rapport aan te nemen, waarin het regime van Qadaffi uitvoerig wordt geprezen voor zijn inspanningen ten dienste van de mensenrechten?1
Libië onderging op 9 november 2010 een «landenexamen;» in het kader van de Universal Periodic Review van de Mensenrechtenraad. Elke VN-lidstaat ondergaat eens in de vierenhalf jaar een dergelijk examen. Tijdens dat examen kan iedere andere VN-lidstaat opmerkingen maken over en aanbevelingen formuleren ten aanzien van de mensenrechtensituatie in het geëxamineerde land.
Nederland heeft – net als de overige in vraag 3 genoemde EU-lidstaten – tijdens het landenexamen van Libië zeer kritische vragen gesteld en stevige aanbevelingen gedaan aan het adres van Libië. Een aantal andere landen maakte tijdens de behandeling in de Mensenrechtenraad daarentegen helaas opmerkingen waarin de situatie in Libië positiever werd beschreven.
Het rapport waarop deze kamervragen zien betreft dus niet meer en niets minder dan een weergave van de discussie in de Raad. Instemming met het verslag betekent dus zeker niet per definitie instemming met al hetgeen door andere VN-lidstaten naar voren is gebracht.
Hoe verklaart u dat dit ondanks wereldwijde kritiek toch heeft kunnen gebeuren?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verklaart u dat de EU-lidstaten die lid zijn van de VN-mensenrechtenraad (België, Italië, Oostenrijk, Polen, Roemenië, Spanje) hebben ingestemd met het aannemen van dit rapport?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid die landen aan te spreken op hun nalatige houding? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De olieopslag te Sint Eustatius |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht over de demonstratie tegen olieopslag te Sint Eustatius?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe de plan- en besluitvorming tot nu toe heeft plaatsgevonden? Is er inmiddels door of namens de Nederlandse overheid hulp en steun geboden aan de autoriteiten van Sint Eustatius om het besluitvormingsproces goed te laten verlopen? Zo ja, in welke vorm? Zo nee, waarom niet en bent u bereid deze autoriteiten hulp aan te bieden?
Behoudens de Wet Maritiem beheer BES is het eilandbestuur bevoegd gezag voor alle benodigde vergunningen, toestemmingen en goedkeuringen. De plan- en besluitvorming is in die zin vooral een autonome bevoegdheid van het bestuurscollege van Sint Eustatius. Ook de bevoegdheid tot wijziging van het bestemmingsplan ligt bij het bestuurscollege.
Het bestuurscollege van Sint Eustatius heeft aan mij om «volledige projectondersteuning» verzocht. Aan dit verzoek is gehoor gegeven. Dit houdt momenteel in dat Rijkswaterstaat het bevoegd gezag adviseert over de voorbereiding en coördinatie van alle benodigde beschikkingen, evenals over de bekendmakingen, de verwerking van de bedenkingen, bezwaren, adviezen, voorlichting middels een website, en juridische bijstand verleent aan het eilandbestuur. Vanaf januari vindt dagelijks overleg plaats tussen Rijkswaterstaat
en medewerkers en/of bestuurders van het openbaar lichaam Sint Eustatius.
Met het openbaar lichaam Sint Eustatius heb ik verder ter ondersteuning externe deskundigen ingehuurd, zoals de DCMR Milieudienst Rijnmond voor alle milieuvergunningen, Stadsontwikkeling Rotterdam voor de bouwvergunning en aanlegvergunningen en RBOI/Bureau Vijn voor de wijziging van het bestemmingsplan. Hiermee is een deskundige aanpak door ervaren medewerkers geborgd.
Afgelopen maanden is via deze ondersteuning geholpen bij een adequate, zorgvuldige besluitvorming over de uitbreidingsplannen van NuStar. Het bestuurscollege van Sint Eustatius heeft tijdens de CN-week van maart 2012 aangegeven zeer tevreden te zijn over de geboden ondersteuning van onder meer Rijkswaterstaat.
De behandeling van de Wet Maritiem beheer BES vergunning is door mij aangehouden in afwachting van een besluit op de aanvraag om bouwvergunning.
Aan welke voorwaarden moeten dit soort ingrijpende besluitvormingsprocessen volgens u voldoen? Hoe wordt gegarandeerd dat aan deze voorwaarden voldaan kan worden? Ligt het, gezien de enorme consequenties, niet meer voor de hand dat deze beslissing in nauw overleg tussen de autoriteiten van Sint Eustatius en de betrokken bewindspersonen wordt genomen? Zo nee, waarom niet?
De voorwaarden omtrent de besluitvorming liggen vast in wettelijke kaders. Iedere benodigde beschikking kent een procedure waarbij belanghebbenden in staat worden gesteld hun zienswijze in te brengen. Het is aan het bestuurscollege van het openbaar lichaam daarover een definitief besluit te nemen. Het ministerie adviseert het bestuurscollege over de inhoudelijke en procedurele rechtmatigheidstoets. Op verzoek en onder verantwoordelijkheid van het openbaar lichaam Sint Eustatius is een speciale website opgesteld met informatie over de lopende besluiten (www.NuStarexpansion.com) en is bijgedragen aan een voorlichtingsavond (Townhall-meeting). Ik ben van mening dat met de gezamenlijke inspanningen van het Rijk en plaatselijk bestuur voldaan wordt aan de voorwaarden die gelden voor een zorgvuldige besluitvorming.
Hoe verlopen de procedures rond de benodigde vergunningen ten aanzien van het milieu, de Hinderwet en de ruimtelijke ordening? Wordt hierbij de Nederlandse wet- en regelgeving toegepast?
De openbare lichamen zijn sinds 10-10-2010 onderdeel van het Nederland. Het gaat dus sowieso om Nederlandse regelgeving. Daarbij geldt dat in het Caribisch deel van ons land op veel terreinen andere regels gelden dan in het Europese deel met oog op de specifieke omstandigheden. De besluitvorming is gebaseerd op voor Caribisch Nederland geldende wetgeving.
De belangrijkste vergunningenprocedures betreffen:
Alle procedures kennen een verschillende inspraak- en besluitvormingsprocedure. De ter inzage legging van ontwerpbeschikkingen wordt zoveel mogelijk op elkaar afgestemd en zo mogelijk gecombineerd.
Op dit moment is de terinzagelegging termijn van de ontwerpwijzing van het bestemmingsplan voorbij en worden de bezwaarschriften verwerkt. Tegen het ontwerp wijzigingsplan zijn 1 304 reacties bij het bestuurscollege binnengekomen. Een meerderheid hiervan betrof handtekeningenacties. Van deze 1 304 reacties waren er 238 bezwaarschriften met vermelding van naam, handtekening en adres. Een definitief besluit wordt binnenkort verwacht.
Kunt u aangeven of er inmiddels vooruitgelopen wordt op de uiteindelijke beslissing van de Eilandraad van Sint Eustatius?
In het kader van genoemde wet- en regelgeving beslist het bestuurscollege, dat hierover verantwoording verschuldigd is aan de eilandsraad. De eilandraad heeft met de vaststelling van het Ruimtelijke Ontwikkelingsplan St Eustatius in 2011 het bestuurscollege de bevoegdheid gegeven om onder voorwaarden een wijzigingsplan op te stellen ten behoeve van de uitbreiding van NuStar op de beoogde locatie. Van deze bevoegdheid is in februari jl. gebruik gemaakt door een ontwerp wijzigingsplan op te stellen en aan de bewoners voor te leggen. Naar verwachting zal het bestuurscollege binnenkort een definitieve beslissing nemen.
Bent u bereid om in afwachting van definitieve besluitvorming ervoor te zorgen dat er door niemand onomkeerbare stappen zullen worden genomen? Zo nee, waarom niet?
Er is een heldere verdeling van taken en verantwoordelijkheden tussen de openbare lichamen en de rijksoverheid in Caribisch Nederland. De rijksoverheid mengt zich in principe niet in lokale besluitvormingsprocessen.
Indien door mij of namens mij activiteiten worden vastgesteld die niet zijn toegestaan of onzorgvuldig zijn zolang er geen definitieve besluitvorming door het bestuurscollege heeft plaatsgevonden, zal ik het bestuurscollege hiervan melding maken. Mocht door mij of namens mij overtredingen worden vastgesteld van de Wet Maritiem Beheer BES dan zal ik hiertegen passende maatregelen treffen.
Bent u bereid deze vragen per omgaande te beantwoorden?
De vragen zijn beantwoord in samenspraak met het bestuurscollege van Sint Eustatius en de twee andere betrokken ministeries te weten BZK en EL&I. Hierdoor was beantwoording per omgaande niet mogelijk. Mede in dit licht wil ik u verzoeken toekomstige Kamervragen over Caribisch Nederland te richten aan de inhoudelijk verantwoordelijke bewindspersoon. Dat komt een voortvarende beantwoording ten goede.