De veroordeling van Papoea's in Indonesië |
|
Han ten Broeke (VVD), Henk Jan Ormel (CDA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Papoea’s in cel voor hijsen vlag»?1
Ja.
Klopt de constatering dat deze mannen slechts zijn veroordeeld op basis van het leiding geven aan een vreedzame mars? Wat is uw oordeel over dit vonnis?
De vijf mannen zijn veroordeeld vanwege het uitroepen van de onafhankelijkheid van Papua tijdens de afsluiting van het derde Papua Congres op 19 oktober 2011. Uit het vonnis blijkt dat de door hen voorgelezen verklaring wordt beschouwd als een poging tot hoogverraad, omdat deze gericht is op ondermijning van de territoriale integriteit van de republiek Indonesië.
Op maandag 19 maart jl. heeft de verdediging hoger beroep aangetekend omdat het Openbaar Ministerie onvoldoende zou hebben aangetoond dat het om hoogverraad gaat. Ik wacht de uitspraak in hoger beroep af.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Indonesische autoriteiten, ondanks herhaaldelijk internationaal protest, nog steeds hoge straffen opleggen aan vreedzame demonstranten? Welke mogelijkheden zult u benutten om deze trend te doorbreken?
Zoals ook in mijn brief aan uw Kamer is gemeld (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 32 735, nr. 45), spreekt Nederland in contacten met de Indonesische regering, zowel bilateraal als in EU-verband, herhaaldelijk zijn bezorgdheid uit over de hoge straffen die worden opgelegd aan vreedzame demonstranten voor het tonen van de «morgenstervlag».
Bent u bereid u er voor in te spannen dat de veroordeelden hun straf in Papoea mogen uitzitten, zodat familiebezoek mogelijk blijft? Zo nee, waarom niet?
Het hoger beroep is bij de rechtbank in Jayapura ingediend. Voorlopig blijven betrokkenen daarom in elk geval gedetineerd in Jayapura.
Deelt u de mening dat de trage implementatie van de Speciale Autonomiewet een belangrijke oorzaak is voor deze terugkerende protesten? Zo nee, waarom niet?
Ja. Daarnaast spelen de sociaal-economische situatie en spanningen binnen de Papua gemeenschap een rol.
Hoe staat het met de versnelde implementatie van de Speciale Autonomiewet, waarvoor de coördinatie-eenheid UP4B werd opgericht? Op welke manier heeft u die proces ondersteund en zult u dit proces ondersteunen, zoals eerder door u toegezegd?2
Begin 2012 zijn kantoren van UP4B geopend in Jayapura en in Manokwari. Met voorlichtings- en coördinatieactiviteiten beoogt de eenheid de komende periode afspraken te maken om ontwikkelingsprocessen te versnellen. De Nederlandse ambassadeur heeft in Papua en West-Papua hierover uitgebreid gesproken met het hoofd van de UP4B-eenheid en andere betrokken partijen. Daarbij is aangegeven dat Nederland zal bekijken of het ondersteuning kan verlenen aan programma’s in Papua, bijvoorbeeld aan community policing.
De langstudeerdersboete voor studerende topsporters |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Studerende topsporter boos om «luiheidsboete»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit artikel en specifiek de zorgen en onrust die de langstudeerdersboete van dit kabinet veroorzaakt onder Nederlandse topsporters die gelijktijdig ook een studie volgen?
Elke student kan al één jaar uitlopen in de bachelorfase en één jaar in de masterfase voordat het verhoogde wettelijk collegegeld van toepassing is. Met deze extra uitloopjaren en de aangekondigde tijdelijke verruiming van de mogelijkheid om het bedrag van het verhoogde collegegeld te lenen, wordt studenten die bijvoorbeeld bestuurswerk willen doen of die naast de studie topsport bedrijven, hiervoor ook de ruimte geboden.
In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) is een uitzondering gemaakt voor voltijdstudenten met een handicap of chronische ziekte. Deze mogen nog een jaar langer studeren. In het wetsvoorstel Studeren is investeren dat in uw Kamer voorligt, wordt voorgesteld dit extra uitloopjaar ook toe te kennen aan deeltijdstudenten met een handicap of chronische ziekte.
Ik ben van mening dat het aantal uitzonderingen op de langstudeerdersmaatregel zeer beperkt moet zijn. Studenten die naast hun studie ambitieus zijn en bijvoorbeeld topsporter of studentbestuurder zijn, hebben geen recht op een extra uitloopjaar.
Studenten kunnen in een bijzondere situatie bij hun instelling een beroep doen op een bijdrage uit het profileringsfonds. In de wet is geregeld in welke bijzondere situaties dit mogelijk is. Daarnaast kan de instelling zelf regels stellen voor een beroep op het profileringsfonds. Sommige universiteiten en hogescholen hebben topsportersregelingen, waarbij bijvoorbeeld excellente sporters een financiële compensatie krijgen voor de opgelopen studievertraging.
Ik wil de keuzevrijheid van de student en de diversiteit van de instellingen bevorderen. Studenten kunnen kiezen voor een instelling met beleid dat voldoende uitdagend is en dat onderwijs biedt dat het beste aansluit bij hun talent. Dit geldt voor topsporters, maar ook voor studenten met andere ambities. Verschillende instellingen moeten verschillend beleid neerzetten, waardoor studenten kunnen kiezen wat hen het beste aanspreekt.
Ook kunnen sporters sponsors zoeken die hen financieel kunnen ondersteunen. In het genoemde artikel krijgen de topsportende studentes ook een uitkering van NOC*NSF.
Hoe verhoudt de langstudeerdersboete zich tot de topsportambities die Nederland internationaal zegt te hebben en die door deze kabinetsmaatregel onder druk komen te staan?
De topsportambities van Nederland komen naar mijn mening niet door deze maatregel onder de druk te staan. Ik kan mij voorstellen (en het regeerakkoord roept daartoe ook op) dat sponsors uit het bedrijfsleven deze studenten extra ondersteunen.
Deelt u de mening dat veel topsporters sneller in de problemen komen met de langstudeerdersmaatregel, omdat zij voor beoefening van hun sport vaak en langdurig in het buitenland moeten verblijven?
Nee, ik deel deze mening niet en verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat de langstudeerdersmaatregel de studieprestaties, ofwel de sportieve prestaties van deze voor Nederland uitkomende topsporters onder druk zet en daarmee een ongewenst effect teweegbrengt en sowieso een bijstelling van de Nederlandse topsportambities veroorzaakt?
Nee, ik deel deze mening niet en verwijs hiervoor naar het antwoord op de vragen 1, 2 en 3.
Deelt u de mening dat dit wederom aantoont dat de langstudeerdersboete voor studenten in zijn algemeen, maar zeker ook voor specifieke groepen zoals topsportstudenten, tussentijds onwenselijke en onredelijke gevolgen met zicht meebrengt?
Nee, deze mening deel ik niet. Zie ook het antwoord op vraag 1.
De zorg voor kwetsbare vrouwen met psychosociale en psychiatrische problematiek, rond zwangerschap en geboorte |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de gevolgen van het invoeren van de eigen bijdrage voor tweedelijnsbehandelingen in de geestelijke gezondheidszorg en het schrappen van de aanpassingsstoornissen uit het basispakket, voor een groep zwangeren in achterstandssituaties?1
Ik ben nog niet op de hoogte van de precieze gevolgen van de invoering van de eigen bijdrage GGZ. De eigen bijdrage is pas 3 maanden geleden ingevoerd. Om de effecten van deze invoering voor kwetsbare groepen in de samenleving in het algemeen te bepalen, ben ik een monitor gestart. Begin september verwacht ik de Kamer te kunnen informeren over de eerste resultaten van deze monitor.
Bent u op de hoogte van het feit dat juist bij vrouwen in achterstandssituaties veel psychosociale en psychiatrische aandoeningen voorkomen, en dat een adequate aanpak van deze problematiek intensieve psychosociale begeleiding vergt?
Ik ben bekend met het feit dat zwangere vrouwen van niet-westerse afkomst, uit achterstandswijken of met een laag sociaal economische status een verhoogd risico hebben op complicaties tijdens of na de zwangerschap (een goed begin, 2009).
Uit het onderzoeksrapport NEMESIS 2 (trimbos-instituut) blijkt dat de prevalentie van psychische stoornissen bij vrouwen en mannen ongeveer gelijk is. Vrouwen maken echter wel meer gebruik van zorg vanwege psychische problemen dan mannen. Daarnaast kan ik uit dezelfde studie (NEMESIS 2) niet de algemene conclusie trekken dat niet-westerse mensen significant een hogere prevalentie kennen van psychische aandoeningen. Wel blijkt uit deze studie dat psychische aandoeningen relatief meer voorkomen bij mensen met een laag inkomen.
Ik vind het van belang dat er adequate hulpverlening rondom de patiënt wordt georganiseerd daar waar dat noodzakelijk is. Ook ben ik van mening dat veel patiënten worden doorverwezen naar de tweedelijns, specialistische GGZ die ook in de eerstelijn geholpen kunnen worden. Met de invoering van de eigen bijdrage in de tweedelijn beoog ik een remmend effect op de specialistische GGZ te bewerkstelligen. Niet alleen om dat dit zal leiden tot een vermindering van kosten maar ook om de weg naar de eerstelijnszorg te stimuleren. Aangezien er voor zowel de eerstelijn als de langdurige GGZ al een eigen bijdrage bestond, werd teveel beroep gedaan op de tweedelijn waar er nog geen eigen bijdrage gold.
Bent u op de hoogte van het bestaan van de zogenoemde POP-poli's (psychiatrie, obstetrie en pediatrie), waarin een multidisciplinair team van gynaecoloog, kinderarts, psycholoog, maatschappelijk werker en psychiater werkt? Wat is uw mening over deze poli's en vindt u deze nuttig en nodig?
Ik ben op de hoogte van de POP-poli’s. Ik vind de POP-poli’s een goed initiatief en vind het van belang dat die patiënten die het nodig hebben een multidisciplinaire behandeling kunnen krijgen bij een POP-poli.
Kunt u zich voorstellen dat zwangere vrouwen met onbehandelde psychopathologie zich vaker uit de obstetrische zorg onttrekken, een ongezondere leefstijl hebben (inclusief meer middelengebruik) en meer kans hebben op zwangerschapscomplicaties, waaronder vroeggeboorte en kinderen met een lager geboortegewicht? Zo ja, bent u van mening dat waar mogelijk complicaties rond zwangerschap en geboorte voorkomen moeten worden?
Dit kan ik mij inderdaad voorstellen en dat vind ik een kwalijke zaak. In mijn beleidsbrief «zwangerschap en geboorte» van 14 december 2010 (Kamerstuk 32 279, nr.10), schets ik de maatregelen die ik neem en genomen heb om de babysterfte in Nederland te verlagen. U ontvangt van mij in juli, zoals beloofd tijdens het Algemeen Overleg van 7 maart jongstleden, een voortgangsrapportage over deze maatregelen.
Kunt u zich voorstellen dat de invoering van de eigen bijdrage Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) vanaf 1 januari 2012 juist voor deze groep zwangeren een onoverkomelijke barrière vormt?
Verschillende groepen van patiënten geven signalen af over de invoering van de eigen bijdrage en de barrière die dit oproept om mogelijk niet in zorg te gaan.
Echter de huidige financiële tijden vragen om matiging en een verantwoorde ontwikkeling van de overheidsuitgaven. Iedereen moet hieraan bijdragen. Het principe achter de eigen bijdrage is dat een patiënt maximaal de eigen bijdrage zelf bijdraagt aan zorg en dat de rekening daarboven collectief wordt vergoed. In de eerstelijns psychologische zorg en in de AWBZ geldt al langer een eigen bijdrage. Ik heb geen signalen ontvangen dat mensen daardoor deze vormen van zorg mijden.
Vindt u het juist dat er financiële barrières zijn voor preventieve «ouder-babyinterventie» die veel GGZ-instellingen postpartum aanbieden? Welke barrières zijn er op dit moment volgens u?
Ik zie geen financiële barrières voor de preventieve ouder-babyinterventie die GGZ-instellingen postpartum aanbieden door invoering van de eigen bijdrage GGZ. De preventieve ouder-babyinterventie valt onder de selectieve preventie en valt daarmee niet onder de Zorgverzekeringswet waarvoor nu een eigen bijdrage is ingevoerd.
Bent u bereid voor kwetsbare zwangeren en kraamvrouwen met psychopathologie, net als voor jongeren onder de 18 jaar en «bemoeizorgbehoeftigen», een uitzonderingspositie te creëren voor de eigen bijdrage?
In de motie Van der Staaij/ Bruins Slot (TK 2010/11, 25 424, nr. 123) aangenomen op 30 juni, is de regering verzocht om in 2012, bij het introduceren van een eigen bijdrage in de tweedelijns GGZ, het risico op zorgmijding in te perken door de meest kwetsbare doelgroepen te ontzien, hetzij via een verlaging van de eigen bijdrage, hetzij via een gerichte uitzondering van de meest kwetsbare doelgroepen. Beide mogelijkheden zijn met de sector verkend om kwetsbare doelgroepen te ontzien via een gerichte uitzondering. Na overleg met het veld is geconcludeerd dat het uitsluiten van patiënten met bepaalde psychische aandoeningen moeilijk objectiveerbaar te maken is. Een helder criterium welke aandoeningen juist wel of juist niet in aanmerking zouden moeten komen voor uitsluiting is niet of nauwelijks te maken. Uitsluiting op basis van inkomen bleek ook niet vrij van bezwaren te zijn (inzage in inkomensgegevens bij andere partijen en de vergroting van de armoedeval). Alles overwegend heb ik ervoor gekozen om de eigen bijdrage in het algemeen te verlagen. Ik ben gekomen tot een pakket aan maatregelen, ter invulling van de motie, waarmee de eigen bijdrage verder is verlaagd van € 275 (brief 27 juni 2011, kamerstuk 25 424, nr. 129) naar € 200. De eigen bijdragen zijn daarmee fors verlaagd ten opzichte van de eigen bijdragen zoals opgenomen in het Regeerakkoord.
Tevens heb ik een aantal uitzonderingen gemaakt waarbij geen eigen bijdrage voor de behandeling betaald hoeft te worden, te weten: patiënten die in crisis verkeren, patiënten die onvrijwillig zijn opgenomen in het kader van de «Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen» (BOPZ), patiënten waarbij de aanleiding tot zorg «bemoeizorg» is en patiënten tot 18 jaar.
Ik heb in mijn brief aan u op 26 juli 2011 (Kamerstuk 25 424, nr. 130) ook aangegeven dat ik bereid ben om in het kader van de ontwikkeling van de brede beleidsagenda de mogelijkheden voor alternatieve maatregelen voor 2013 verder te onderzoeken. Daarmee kom ik tegemoet aan het laatste onderdeel van de motie, waarin wordt verzocht in een bestuurlijk overleg met partijen tot een gezamenlijke agenda te komen voor de toekomst. De gesprekken met het veld daarover zijn op dit moment gaande.
Op welke wijze gaat u het advies van de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte, dat kwetsbare zwangeren zorg op maat moeten krijgen, zowel lichamelijk als psychisch, in praktijk brengen? Kunt u aangeven welke zorg rond zwangerschap en geboorte voor vrouwen met psychische problematiek, zoals in het artikel in Medisch Contact wordt beschreven, drempelloos beschikbaar blijft en welke zorg volgens u niet drempelloos beschikbaar moet zijn?
Ik ken het advies van de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte. In mijn beleidsbrief van 14 december 2010 schets ik de maatregelen die ik neem en genomen heb om de verloskundige zorg in Nederland te verbeteren. U ontvangt van mij in juli, zoals beloofd tijdens het Algemeen Overleg van 7 maart, een voortgangsrapportage over deze maatregelen.
In mijn eerdere antwoorden heb ik mijn dilemma’s toegelicht waarom ik geen gerichte uitzondering kan maken voor deze groep.
Huiszoekingen in aanloop naar Koninginnedag 2012 |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de burgemeester van de gemeente Rhenen in aanloop naar Koninginnedag 2012 huiszoekingen wil laten uitvoeren en dat wie niet meewerkt zal worden gearresteerd?1 Zo ja, klopt dit bericht?
Ja. Het bericht betreft een fragment van het verloop van een voorlichtingsbijeenkomst in de aanloop naar Koninginnedag 2012 en mist daardoor de context waarin de opmerking van de burgemeester is geplaatst. Het binnentreden zonder toestemming van de bewoner en het verrichten van huiszoekingen en arrestaties kunnen uiteraard niet zomaar worden verricht. Dit zijn vergaande bevoegdheden waarmee terughoudend dient te worden omgegaan en die uitsluitend kunnen worden toegepast binnen de grenzen van wet- en regelgeving. De burgemeester geeft daar ook blijk van in het door hem verstrekte ambtsbericht.
Heeft de burgemeester van Rhenen überhaupt wel de juridische bevoegdheid om dergelijke vergaande bevoegdheden te treffen? Zo ja, welke juridische grondslag hebben deze huiszoekingen? Hoe verhoudt dit voornemen zich tot het grondwettelijk en verdragsrechtelijk erkende recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer? Vindt u dit voornemen van de Rhenense burgemeester voldoen aan de criteria van subsidiariteit en proportionaliteit?
In zijn ambtsbericht laat de burgemeester weten dat er geen voornemen tot huiszoeking bestaat en eerst bij een eventueel ernstig dreigende situatie sprake zal kunnen zijn van rechtmatig binnentreden.
Binnentreden zonder toestemming van de bewoner is een inperking van het huisrecht, zoals gegarandeerd in artikel 12 van de Grondwet, artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is daarom slechts geoorloofd in de gevallen bij of krachtens de wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens de wet zijn aangewezen, aldus artikel 12, eerste lid, van de Grondwet. De bevoegdheid tot binnentreden zonder toestemming moet zijn geregeld in een specifiek daarop toegesneden formele wet (of in daarop gebaseerde lagere regelgeving), zoals artikel 8 van de Politiewet, artikel 55a van het Wetboek van Strafvordering, artikel 49 van de Wet Wapens en Munitie of artikel 149a van de Gemeentewet. Voorts gelden er verschillende vormvereisten op grond artikel 12, tweede en derde lid, van de Grondwet voor het binnentreden in overeenstemming met artikel 12, eerste lid, van de Grondwet. Deze zijn uitgewerkt in de Algemene wet op het binnentreden. Daarin is onder andere als vereiste voor de bevoegdheid tot binnentreden zonder toestemming van de bewoner opgenomen dat er, behoudens enkele uitzonderingen, sprake moet zijn van een rechterlijke of bestuurlijke machtiging.
In het onderhavige geval van de gemeente Rhenen is van belang dat ten tijde van Koninginnedag een noodverordening van kracht is (Koninginnedagnoodverordening 2012) die strekt tot handhaving van de openbare orde en het beperken van gevaar voor personen, alsmede een algemene raadsverordening die mede is gebaseerd op artikel 149a van de Gemeentewet. Deze raadsverordening biedt de grondslag voor de bevoegdheid tot binnentreden zonder toestemming van de bewoner, ten behoeve van het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de Koninginnedagnoodverordening 2012. Daadwerkelijk inzet van deze bevoegdheid zal moeten voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. De vraag of daarvan sprake is, kan pas kort voorafgaand aan en na de eventuele inzet van de bevoegdheid worden beantwoord. De inzet van bevoegdheden is toetsbaar door de rechter.
Sinds wanneer heeft het weigeren van toestemming tot het binnentreden van een woning tot gevolg dat een onverdachte burger gearresteerd kan worden? Levert dit niet ook strijd op met grondwettelijk en verdragsrechtelijk erkende burgerlijke vrijheden? Is ook dit niet in strijd met de criteria van subsidiariteit en proportionaliteit?
Het weigeren toestemming te verlenen tot binnentreden is geen strafbaar feit en levert geen zelfstandige grond op voor aanhouding. Wel kan er grond zijn voor een aanhouding van de bewoner die weigert toestemming te verlenen, indien deze zich bijvoorbeeld tevens verzet tegen rechtmatig binnentreden of niet voldoet aan een in dat kader rechtmatig gegeven vordering of ambtelijk bevel (respectievelijk artikel 180 en 184 van het Wetboek van Strafrecht); de reden voor aanhouding bij het binnentreden is dan gelegen in het verzet of de weigering aan een rechtmatig bevel of vordering te voldoen, niet in de enkele weigering om toestemming te verlenen. In dit licht kan ook de verbodbepaling van artikel 16, derde lid, van de Koninginnedagnoodverordening 2012 van de gemeente Rhenen worden gezien. Daarin wordt de eigenaar of gebruiker van (o.a.) de woning verboden om in verband met de handhaving van het bepaalde in de Koninginnedagnoodverordening de met toezicht en handhaving van die verordening belaste ambtenaren, de toegang te beletten of te belemmeren. Voor overtreding van deze verbodsbepaling wordt (ook) verwezen naar artikel 443 van het Wetboek van Strafrecht, dat overtreding van bepalingen uit een noodverordening strafbaar stelt. Voorstelbaar zou zijn geweest een verwijzing naar de genoemde artikelen 180 en 184 van het Wetboek van Strafrecht. Overigens is wederrechtelijk binnentreden door een ambtenaar strafbaar op grond van artikel 370 van het Wetboek van Strafrecht.
Deelt u de mening dat in dit geval nogal achteloos is omgesprongen met de vrijheidsrechten van onverdachte burgers? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het creëren en gebruikmaken van bevoegdheden dient te gebeuren binnen de daarvoor gegeven wettelijke kaders. Van deze bevoegdheden is vooralsnog geen gebruik gemaakt. Evenmin bestond er – in elk geval ten tijde van de door de burgemeester aan mij verstrekte informatie – een voornemen om daartoe over te gaan. Bovendien blijkt uit de informatie dat de burgemeester zich terdege bewust is van de wettelijke kaders.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de burgemeester van Rhenen over zijn voornemens? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik heb vooralsnog geen reden om aan te nemen dat de burgemeester zijn bevoegdheden niet zorgvuldig en binnen de wet zal toepassen.
Schertsvertoning in de VN-mensenrechtenraad |
|
Louis Bontes (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de VN-mensenrechtenraad een flater heeft geslagen door een rapport aan te nemen, waarin het regime van Qadaffi uitvoerig wordt geprezen voor zijn inspanningen ten dienste van de mensenrechten?1
Libië onderging op 9 november 2010 een «landenexamen;» in het kader van de Universal Periodic Review van de Mensenrechtenraad. Elke VN-lidstaat ondergaat eens in de vierenhalf jaar een dergelijk examen. Tijdens dat examen kan iedere andere VN-lidstaat opmerkingen maken over en aanbevelingen formuleren ten aanzien van de mensenrechtensituatie in het geëxamineerde land.
Nederland heeft – net als de overige in vraag 3 genoemde EU-lidstaten – tijdens het landenexamen van Libië zeer kritische vragen gesteld en stevige aanbevelingen gedaan aan het adres van Libië. Een aantal andere landen maakte tijdens de behandeling in de Mensenrechtenraad daarentegen helaas opmerkingen waarin de situatie in Libië positiever werd beschreven.
Het rapport waarop deze kamervragen zien betreft dus niet meer en niets minder dan een weergave van de discussie in de Raad. Instemming met het verslag betekent dus zeker niet per definitie instemming met al hetgeen door andere VN-lidstaten naar voren is gebracht.
Hoe verklaart u dat dit ondanks wereldwijde kritiek toch heeft kunnen gebeuren?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verklaart u dat de EU-lidstaten die lid zijn van de VN-mensenrechtenraad (België, Italië, Oostenrijk, Polen, Roemenië, Spanje) hebben ingestemd met het aannemen van dit rapport?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid die landen aan te spreken op hun nalatige houding? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De uitbraak van mond en klauwzeer in Egypte |
|
Henk Jan Ormel (CDA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u een overzicht geven van de uitbraken van Mond- en klauwzeer in Egypte?1
In de follow-up rapportage aan de OIE van 19 maart 2012 worden 7 nieuwe uitbraken gemeld boven op de 13 die 13 maart 2012 zijn gemeld. Op de bijgevoegde kaartjes is te zien dat de uitbraken in verschillende delen van het land worden gevonden.
Zijn er ook uitbraken gemeld in buurlanden van Egypte en wordt daar onderzoek naar gedaan?
Mond-en-klauwzeer komt al jaren voor in Egypte en naburige landen zoals Libië, het Arabisch schiereiland, Israël en andere landen in het Midden-Oosten. Ook ten zuiden van Egypte, in Soedan, komt mond-en-klauwzeer voor. In Egypte wordt tegen de MKZ-serotypen A en O gevaccineerd.
Recent is een nieuw serotype, het mond-en-klauwzeervirus serotype SAT-2, aangetroffen in Egypte en Libië. Tegen dit serotype wordt niet gevaccineerd binnen het huidige vaccinatieprogramma waardoor het zich heeft kunnen uitbreiden over vrijwel geheel Egypte.
Welke maatregelen heeft de Europese Unie getroffen om insleep van Mond- en klauwzeer tegen te gaan?
Vanwege de aanwezigheid van het mond-en-klauwzeervirus in Egypte (en zijn buurlanden) was het, vóórdat deze uitbraken van mond-en-klauwzeer type SAT-2 voorkwamen, al niet toegestaan om levende dieren en verse dierlijke producten vanuit Egypte naar de Europese Unie te importeren. Hiermee zijn de belangrijkste insleeproutes voor het mond-en-klauwzeervirus geblokkeerd.
Is er noodvaccin tegen Mond- en klauwzeer type SAT2 in de Europese Unie voorradig?
Ja, er zijn Europese noodvoorraden antigeen van mond-en-klauwzeer SAT-2 beschikbaar waaruit zeer snel vaccin kan worden geformuleerd.
Wordt Egypte hulp aangeboden bij de bestrijding van deze uitbraak?
Op verzoek van de Europese Commissie is een inventarisatie gedaan van de noodvoorraden van mond-en-klauwzeervaccin bij de Europese lidstaten. Dit is gebeurd om Egypte te kunnen ondersteunen bij een eventuele vaccinatie tegen dit type mond-en-klauwzeervirus.
De EU steunt al langer structureel de bestrijding van mond-en-klauwzeer in landen grenzend aan de EU, waaronder Egypte. Dit gebeurt via de European Commission for Control of Foot and Mouth Disease die is ondergebracht bij
Food and Agricultural Organisation (FAO) van de Verenigde Naties. De steun richt zich op opbouw van kennis en infrastructuur om dierziekten beter te kunnen bestrijden. In dit kader is er de laatste jaren een grote inventarisatie gedaan naar het voorkomen van mond-en-klauwzeer in Egypte. Tevens is ondersteuning en training gegeven aan het laboratorium dat verantwoordelijk is voor de kwaliteitscontrole van mond-en-klauwzeervaccin.
Bent u bereid om extra voorlichting over de risico’s van verspreiding van het virus te geven aan reizigers naar en uit Egypte?
Er zijn veel toeristische vluchten naar Egypte. Reizigers mogen bij terugkeer uit Egypte geen etenswaren of jachttrofeeën meenemen vanwege het mogelijke gevaar van verspreiding van het mond-en-klauwzeervirus. Ik overleg nog over mogelijkheden om, in aanvulling op algemene communicatie, hierover specifiek te communiceren naar reizigers van en naar Egypte. De Douane heeft de reizigerscontrole op het meebrengen van etenswaren of jachttrofeeën bij vluchten vanuit Egypte met 10% verhoogd.
Een wapentransport naar Egypte met een Nederlands schip |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederlands schip vervoert explosieven naar Egypte»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat een onder Nederlandse vlag varend schip op dit moment onderweg is vanuit de Verenigde Staten naar Egypte met een lading munitie?
Nee, bij navraag is de precieze lading noch de eindbestemming bevestigd. Volgens een bericht van 16 maart jl.2 van dezelfde bron die de aanleiding vormde voor de vraag is de militaire lading van het schip niet bestemd voor Egypte.
Hoe beoordeelt u het respect van mensenrechten door de Egyptische autoriteiten en Egyptische veiligheidsdiensten? Kunt u dit toelichten?
Voor mijn oordeel over de mensenrechtensituatie in Egypte verwijs ik u naar de brief die ik de Tweede Kamer toestuurde op 13 januari 2012, kenmerk DAM-1085/2011.
Is het waar dat Egyptische veiligheidsdiensten vorig maand nog excessief geweld hebben gebruikt tegen Egyptische burgers?
Bij demonstraties in de periode van 3-5 februari 2012 vielen 12 doden en meer dan 1 500 gewonden.
Deelt u de mening dat de export van wapens naar Egypte op dit moment risicovol is? Zou u de kans op een vergunning voor export of doorvoer van een dergelijke lading vanuit Nederland groot achten? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse regering toetst elke exportaanvraag naar niet-bondgenoten afzonderlijk aan de acht criteria uit het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport van december 2008.
Welke stappen onderneemt u tegen het bedrijf Spliethoff’s Bevrachtingskantoor, eigenaar van de MV Schippersgracht? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit toelichten?
Er worden geen stappen tegen de eigenaar van het gecharterde schip overwogen omdat de feiten hier geen aanleiding toe geven (zie antwoord op vraag 2) en omdat er geen juridische grond is op basis waarvan stappen gezet kunnen worden. Het vervoeren van militaire goederen is niet vergunningplichtig (zie antwoord op vraag 8).
Ziet u mogelijkheden om de vervoerder aan te spreken op het vervoeren van deze lading? Heeft u juridische, diplomatieke of andere middelen ter beschikking om dit vervoer tegen te houden?
Nee. Zie de antwoorden op vraag 2 en vraag 8.
Vindt u het wenselijk dat in de Wet Strategische Diensten, die dit jaar van kracht is geworden een uitzondering wordt gemaakt voor vervoerders? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Ja. De focus van de Wet Strategische Diensten, waarin de gehanteerde definitie van tussenhandeldiensten is ontleend aan de Europese Dual-Use Verordening (Vo. (EG) Nr. 428/2009 van de Raad), is bewust gelegd op diensten waarbij sprake is van een directe betrokkenheid bij het tot stand brengen van transacties in vergunningplichtige goederen. Het louter verstrekken van nevendiensten is uitgezonderd van de reikwijdte van het begrip. Nevendiensten zijn vervoer, financiële diensten, verzekering of herverzekering dan wel algemene reclame of promotie.
Achter welke maatregelen betreffende het transport van wapens en transporteurs staat de EU met betrekking tot een toekomstig wapenhandelsverdrag?
De EU stelt zich op het standpunt dat het toekomstige VN-wapenhandelsverdrag de invoer, uitvoer, doorvoer en tussenhandel van wapens moet bestrijken. Nevendiensten als vervoer zullen wat de EU betreft niet onder het verdrag komen te vallen.
Bent u ook bereid richting de Verenigde Staten zorg uit te spreken en de Amerikaanse regering te verzoeken wapenleveranties aan Syrië stop te zetten?2 Zo nee, waarom niet?
De VS levert conform nationale wet- en regelgeving geen wapens aan Syrië.
De zelfmoord van het 16-jarige Marokkaanse meisje Amina Filali |
|
Khadija Arib (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zelfmoord na huwelijk met verkrachter»?1
Ja.
Kent u de inhoud van artikel 475 van het Marokkaanse Wetboek van Strafrecht? Deelt u de mening dat op grond van dit artikel verkrachters worden beschermd en slachtoffers van verkrachting juist niet? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat hierdoor de rechten van vrouwen, zoals die bekend zijn uit internationale verdragen, ernstig geschonden kunnen worden?
Ik ken de inhoud van artikel 475 van het Marokkaanse Wetboek van Strafrecht. Het eerste lid bepaalt dat «ontvoering of verleiding van een minderjarige, zonder geweld of bedreiging» strafbaar is. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat in het geval er sprake is van een huwelijk tussen dader en een huwbaar minderjarig slachtoffer, de dader niet strafrechtelijk zal worden vervolgd.
In de praktijk is toepassing van het artikel ook mogelijk bij verkrachting. In de traditionelere delen van de Marokkaanse samenleving geldt dat bij verlies van de maagdelijkheid van de vrouw, ook bij verkrachting, soms uit schaamte voor een huwelijk wordt gekozen om de familie-eer te redden. Het is niet bekend hoe vaak dergelijke zaken voorkomen.
Ik ben het met u eens dat door toepassing van artikel 475, tweede lid, bij verkrachtingszaken de rechten van vrouwen, zoals in internationale verdragen neergelegd (waaronder het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten en het VN-Vrouwenverdrag), kunnen worden geschonden.
Bent u bereid om, eventueel in het kader van de Europese Unie, de Marokkaanse regering aan te spreken op het gebruik van het genoemde wetsartikel en de schending van vrouwenrechten die daar uit voortvloeit? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
De zelfmoord van Amina Filali heeft in de Marokkaanse media en politiek veel stof doen opwaaien en onder meer tot felle protesten van vrouwen- en mensenrechtenorganisaties geleid. Ook de officiële Marokkaanse Nationale Raad voor de Mensenrechten heeft er zijn ontsteltenis over uitgesproken en de autoriteiten opgeroepen het herzieningsproces van het Wetboek van Strafrecht te bespoedigen. Hierop heeft de Marokkaanse regering aangegeven deze kwestie te zullen aanpakken.
Omdat de Marokkaanse regering heeft aangegeven deze kwestie zelf te zullen aanpakken, is het nu vooral aan de Marokkaanse regering en de Marokkaanse samenleving om de juridische context te bestuderen en de wetgeving te herzien. In de mensenrechtendialoog die door de EU met Marokko wordt gevoerd in het kader van het Europese Nabuurschapsbeleid, zal de voortgang daarvan worden besproken.
Deelt u de mening dat de Marokkaanse wet, op grond waarvan een verkrachter zijn straf kan ontlopen door met zijn slachtoffer te trouwen, naar Nederlandse opvattingen over het recht onbegrijpelijk en verwerpelijk is? Zo ja, hoe gaat u die mening aan de Marokkaanse regering overbrengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de ambtelijke werkgroep van het ministerie van Veiligheid en Justitie en het Marokkaanse ministerie van Justitie spoedig bijeen te roepen om de «problematiek aan de orde te stellen en om de Marokkaanse autoriteiten nogmaals op de rechten van slachtoffers van verkrachting in het bijzonder en van vrouwen in het algemeen te wijzen? Zo ja, gaat u dit op kortst mogelijke termijn doen? Wilt u de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomst van dit overleg?
Het is nu in de eerste plaats aan de Marokkaanse regering en de Marokkaanse samenleving zelf om de juridische context te bestuderen en de wetgeving te herzien.
Is het waar dat de Marokkaanse minister van Vrouwen- en Gezinszaken inmiddels te kennen heeft gegeven het gewraakte wetsartikel af te willen schaffen? Zo ja, kunt u dan ook nagaan of de Marokkaanse regering daadwerkelijk stappen in die richting heeft gezet of gaat zetten?
De Marokkaanse regering heeft bij monde van de minister van Vrouwen en Gezinszaken aangegeven een nationaal debat over deze wetgeving te zullen aangaan. Het is nog niet bekend wanneer dit zal plaatsvinden.
Het mogelijke vertrek van onderzoeksinstituut voor de ruimtevaart ESTEC |
|
Afke Schaart (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nederland moet vrezen voor vertrek van ruimtevaart»?1
Ja.
Van deze gelegenheid maak ik gebruik om u te attenderen op bijgaand artikel «Ruimtevaart is voorlopig nog niet weg», gepubliceerd in het Leidsch Dagblad van 22 maart 2012.2
Deelt u de mening dat ruimtevaart een belangrijke sector is waar veel innovatie uit voort komt? Hoe wordt de ruimtevaartsector betrokken bij het vormgeven van het bedrijfslevenbeleid?
Ja. De ruimtevaartsector is actief betrokken bij de vormgeving en invulling van het Topsectorenbeleid als onderdeel van de topsector High Tech Systemen & Materialen (HTSM). Ruimtevaarttoepassingen zijn ook van groot belang voor topsectoren zoals Agro & Food, Energie, Life Sciences, Logistiek en Water.
Bent u bekend met de brede maatschappelijke toepassingen van ruimtevaart en de impact daarvan op het dagelijks bestaan, nu en in de toekomst?
Ja, daar ben ik bekend mee. Vandaar onder meer dat het Netherlands Space Office in mijn opdracht op 21 maart 2012 een Satelliet Data Portaal heeft geopend om juist een extra stimulans te geven aan dergelijke maatschappelijke toepassingen. Het Portaal richt zich in eerste instantie op het bevorderen van precisielandbouw. De inzet is evenwel om in de toekomst tal van andere toepassingen te faciliteren.
Wat is uw visie op de economische bijdrage die de ruimtevaartsector, en specifiek het European Space Research and Technology Centre (ESTEC), kunnen leveren aan de Nederlandse economie in de komende 5 jaar?
Het topteam High Tech Systemen & Materialen (HTSM) werkt op dit moment aan de formulering van een «White paper» over de relatie tussen ESTEC en de Nederlandse kenniswereld (universiteiten, kennisinstellingen zoals TNO en bedrijven). Zie voorts mijn antwoord op vraag 5.
Bent u voornemens over het onderwerp ruimtevaart en uw visie hierop binnenkort aan de Kamer een brief te sturen? Zo ja, wanneer kunnen we die verwachten? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is mijn voornemen om voor deze zomer een beleidsbrief over het ruimtevaartbeleid aan uw Kamer aan te bieden, inclusief de prioritering die het kabinet kiest binnen dit beleidsterrein voor de komende jaren. In deze brief wil ik ook mijn reactie en visie geven op het aangekondigde «White paper» van het Topteam HTSM over de relatie tussen ESTEC en de Nederlandse economie, inclusief de ruimtevaartsector. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Hoeveel bedraagt de lidmaatschapsbijdrage van Nederland aan European Space Agency (ESA) momenteel? Hoe hoog is daarnaast de bijdrage voor deelname aan optionele programma’s?
Omschrijving
2012
Totaal
€ 60
Verplicht:
€ 36
– General Budget + Kourou
– Wetenschappelijk programma
€ 13
€ 23
Optionele programma’s:
€ 24
– Aardobservatie
– Lanceerders
– Bemande Ruimtevaart/International Space Station
– Robot Exploratie
– Telecom & Integral Applications
– Navigatie
– Technologie steun
€ 1,943
€ 5,363
€ 8,564
€ 0,300
€ 6,864
€ 0.037
€ 1,150
Toelichting op deze cijfers: het betreft hier de jaarlijkse kasuitgaven aan ESA, die voortvloeien uit de programma’s waar tijdens de ministerraad van 2008 en eerder verplichtingen voor zijn aangegaan. De kasbehoefte van ESA voor een programma verschilt van jaar tot jaar, afhankelijk van de fase van de projecten. Het ligt voor de hand dat in aanloop naar een nieuwe ministerraad een aantal oude programma’s aflopend is en de kasbehoefte tijdens de looptijd afneemt. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 8.
Hoe komen deze bijdragen tot stand? Worden zij ieder jaar toegekend door middel van subsidieaanvragen of komen zij op een andere manier tot stand? Voor welke periode worden deze bijdragen vastgesteld?
Voor de verplichte ESA-programma’s wordt op de ministersconferenties, die in principe iedere 3 jaar plaatsvinden, gezamenlijk besloten over de hoogte van het budget. Daaraan dragen ESA-lidstaten naar rato van het Bruto Nationaal Product bij. Voor de optionele programma’s besluiten de landen individueel over de hoogte van hun bijdragen, op basis van de voorgestelde inhoud van de programma’s. Op de ministersconferentie definiëren de landen hun inzet. Dit kan aanleiding geven tot onderhandelingen ter plekke.
Zodra meer bekend is over de voorstellen van ESA voor de komende ministersconferentie (naar verwachting deze zomer) zal ik, samen met mijn collega’s van OCW en van Infrastructuur en Milieu uw Kamer vóór de ministersconferentie per brief informeren over de voorgenomen Nederlandse inzet, inclusief de optionele programma’s.
De duur van de programma’s (en dus de periode waarvoor moet worden betaald) varieert van programma tot programma. De hoogte van de jaarlijkse betalingen aan ESA wordt in overleg met ESA vastgesteld, meestal via een vooraf bepaald kasritme. Dat kan voor ieder land verschillend zijn.
Kunt u een overzicht geven van de bijdragen van de overige Europese lidstaten waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de lidmaatschapsbijdrage en de bijdragen aan optionele programma’s?
De lidmaatschapsbijdrage aan de verplichte programma’s is gebaseerd op het Bruto Nationaal Product van alle ESA-lidstaten. Het Nederlandse aandeel is 4,67% van het totale budget van de ESA verplichte programma’s in de periode 2009–2011.
Alle ESA-lidstaten:
België
2,71%
Denemarken
1,76%
Duitsland
20,65%
Finland
1,41%
Frankrijk
15,49%
Griekenland
1,86%
Ierland
1,23%
Italië
12,27%
Luxemburg
0,23%
Nederland
4,67%
Noorwegen
2,24%
Oostenrijk
2,20%
Portugal
1,24%
Spanje
7,99%
Tsjechië
0,82%
Verenigd Koninkrijk
17,40%
Zweden
2,64%
Zwitserland
3,19%
Totaal
100,00%
Daarenboven draagt Canada als geassocieerd land een extra 3,79% bij aan de verplichte programma’s.
In de jaren 2009 – 2011 heeft ESA respectievelijk € 698,1 miljoen, € 687,4 miljoen en € 739,0 miljoen ontvangen voor de verplichte programma’s. Nederland heeft daaraan respectievelijk € 32,6 miljoen, € 32,1 miljoen en € 34,5 miljoen bijgedragen.
In de optionele programma’s, waarop tijdens de vorige ministersconferentie in 2008 in Den Haag is ingeschreven, draagt Nederland gemiddeld 2,55% bij. Dat is iets meer dan de helft van het Bruto Nationaal Product-aandeel van Nederland.
De tabel voor alle landen is:
België
5,97%
Canada
0,43%
Denemarken
0,61%
Duitsland
29,97%
Finland
0,24%
Frankrijk
24,59%
Griekenland
0,15%
Ierland
0,36%
Italië
13,92%
Luxemburg
0,54%
Nederland
2,55%
Noorwegen
1,29%
Oostenrijk
1,52%
Portugal
0,23%
Spanje
5,59%
Tsjechië
0,25%
Verenigd Koninkrijk
5,77%
Zweden
2,06%
Zwitserland
3,94%
Totaal
100,00%
Deze inschrijvingen in 2008, en de overgebleven verplichtingen uit eerdere ministersconferenties, leidden voor Nederland tot kasbetalingen in de periode 2009–2011 van respectievelijk € 69 miljoen, € 64,2 miljoen en € 49,7 miljoen.
Heeft u actueel inzicht in de economisch vermenigvuldigingsfactor die ontstaat ten opzichte van de nederlandse contributie aan ESA, door het feit dat ESTEC in Nederland is gevestigd en het ongetwijfeld direct economische effect daarvan?
Volgens rapportage door ESTEC bedragen de ESTEC-uitgaven in Nederland in 2011 in totaal € 358 miljoen. Dit betreft salarisuitgaven, programmagerelateerde inkopen/kosten, kosten voor informatietechnologie, reis- en verblijfuitgaven en uitgaven van ESTEC-bezoekers.
Nederland heeft in 2011 € 84 miljoen bijgedragen aan de ESA-begroting en -programma’s. Dit resulteert in een vermenigvuldigingsfactor van 4,26.
Deelt u de mening dat het voor ESTEC van belang is dat er lange termijn zekerheid geboden wordt ten aanzien van de financiering van de Nederlandse bijdragen aan ESA? Zo ja, kunt u zo snel mogelijk, maar uiterlijk over drie maanden uitsluitsel geven over de financiering van ESA? Zo nee, waarom niet?
ESTEC is voor haar toekomstige activiteiten afhankelijk van de inschrijvingen van de ESA-lidstaten op de financiering van de programma’s die in Noordwijk worden uitgevoerd. Tijdens de ESA-ministersconferentie van 20 en 21 november 2012 zal door alle ESA-lidstaten duidelijkheid worden geboden over hun bijdragen aan de ESA-begroting in de periode 2013–2015.
Een eerder uitsluitsel van Nederland over zijn bijdrage zal van gering belang zijn voor de ESTEC-programma’s, want daarvoor is het totale overzicht van alle bijdragen van de ESA-lidstaten van belang.
Het ontduiken van de MER-plicht voor vergunningverlening van intensieve veehouderij |
|
Anja Hazekamp (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat gemeenten de MER-plicht niet correct uitvoeren in Noord-Brabant?1 Zo ja, hoeveel gemeenten hebben geen Milieueffectrapportage (MER) uitgevoerd bij vergunningverlening voor uitbreidingen van veehouderijen, terwijl deze wel MER-plichtig zijn? Zo nee, waarom niet en bent u bereid hier onderzoek naar in te stellen?
Nee. Navraag bij de Provincie Noord-Brabant over de beantwoording van de schriftelijke vragen ex artikel 3.2 van het Reglement van Orde van dhr. Ir. M. van der Wel namens de Statenfractie van de Partij voor de dieren over milieueffectrapportage en intensieve veehouderijen, Gedeputeerde Staten Noord-Brabant, kenmerk 2 884 231 d.d. 14 februari 2012 bevestigde het antwoord van Gedeputeerde Staten dat zij wel incidenteel berichten over deze gang van zaken hebben ontvangen. Het gaat echter om incidentele berichten, hetgeen mij geen aanleiding geeft om hier een breder onderzoek naar in te stellen. Ik verwacht meer effect van een goede verspreiding van kennis over de m.e.r.-regelgeving zoals ook de Provincie Noord-Brabant heeft gedaan.
De Inspectie voor de Leefomgeving en Transport heeft de afgelopen jaren geen signalen ontvangen over het niet correct uitvoeren van de m.e.r.-plicht bij veehouderijen in Noord-Brabant.
Hoe beoordeelt u het feit dat er gemeenten zijn die een vergunning verlenen voor een veehouderij die net onder de MER-plicht ligt, en vervolgens stapsgewijze uitbreidingen van veehouderijen niet onderwerpen aan een MER, waardoor uiteindelijk een bedrijf ontstaat dat een grote impact op het milieu en de natuur kan hebben, maar dat niet aan de MER-plicht heeft voldaan?
Of er sprake is van «feiten» kan ik op deze basis niet beoordelen (zie antwoord op vraag 1).
Het bevoegd gezag moet beneden de m.e.r.-plicht-drempel een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling uitvoeren en daarbij motiveren of een m.e.r. nodig wordt geacht en deze motivering opnemen in het moederbesluit (het besluit waaraan de m.e.r.-beoordeling is gekoppeld, hier: de omgevingsvergunning). Bij een m.e.r.-beoordeling moet ook rekening worden gehouden met het cumulatieve effect van de al vergunde aantallen dieren alsmede met de situatie in de omgeving.
Indien iemand het niet eens is met de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling kan daar door een ieder bij het ontwerp-moederbesluit zienswijzen over worden ingediend. Ook is beroep mogelijk tegen de vergunning.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn voor milieu en natuur van het ten onrechte niet uitvoeren van een MER bij de reeds verleende vergunningen? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar in te stellen?
Nee, zie antwoord op vraag 1. De afweging ligt bij het bevoegd gezag, in dit geval de gemeenten. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning worden alle milieueffecten van een bedrijf in beeld gebracht. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden waarmee het milieu en de natuur worden beschermd. Zo nodig kan de vergunning worden geweigerd.
Op welke wijze gaat u de gemeenten die de MER-plicht niet correct hebben uitgevoerd hierop aanspreken?
Ik zal alle gemeenten in Nederland via de bestaande voorlichtingskanalen blijven informeren over een goede toepassing van de m.e.r.-plicht en de m.e.r-beoordelingsplicht.
Welke consequenties heeft het niet uitvoeren van de MER waar dat wel had gemoeten voor de betrokken ondernemers?
Zie het antwoord bij vraag 1. Algemeen geldt dat door middel van inspraak en beroep bij de vergunningprocedure belanghebbenden kunnen inbrengen dat ten onrechte geen m.e.r. is uitgevoerd. De vergunningprocedure kan dan vertraging oplopen en mogelijk moet alsnog een MER worden opgesteld.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er vergunningsaanvragen voor stallen met 2 985 varkens worden verleend zonder dat er een MER is uitgevoerd? Zo ja, bent u bereid om gemeenten hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet en bent u van mening dat dit in de geest van de MER-richtlijn is?
Nee, de directe m.e.r.-plicht voor vergunningaanvragen voor installaties geldt bij meer dan 3 000 varkens. Deze grens is afkomstig uit de Europese m.e.r.-richtlijn. Bij een aantal van 2 985 varkens moet door het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd. Indien er een kans is op aanzienlijke milieueffecten moet er een m.e.r. worden uitgevoerd.
Is er ook in andere provincies sprake van het niet goed naleven van de MER-plicht? Als dit niet bekend bij u is, bent u dan bereid om onderzoek in te stellen naar de omvang en de milieueffecten van dit probleem?
Dat is mij niet bekend. Ik zie tot nu toe geen reden om hiernaar een onderzoek in te stellen. Wel zal ik behalve de gemeenten ook de provincies via de bestaande voorlichtingskanalen blijven informeren over een goede toepassing van de m.e.r.-plicht en de m.e.r.-beoordelingsplicht.
Op welke wijze houdt u toezicht op de uitvoering van de MER-plicht door gemeenten?
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de m.e.r.-plicht met betrekking tot intensieve veehouderij. Door middel van inspraak en beroep kunnen belanghebbenden daarop invloed uitoefenen. Als er sprake is van structurele nalatigheid door een gemeente, kan de Inspectie daartegen handhavend optreden. Zodra de Wet Revitalisering generiek toezicht inwerking treedt, gaat de toezichthoudende rol naar de provincie.
Hoe gaat u er in de toekomst zorg voor dragen dat alle gemeenten de MER-plicht correct uitvoeren?
Allereerst door voort te gaan met het verspreiden van kennis over de m.e.r.-regelgeving, waaronder m.e.r.-plicht en m.e.r.-beoordelingsplicht. Bij gebleken ernstige nalatigheid kan de Inspectie handhaven. Het wetsvoorstel Revitalisering Generiek Toezicht, dat bij de Eerste Kamer ligt, geeft de provincies de taak om toezicht te houden op de vergunningverlening door de gemeenten.
De geplande uitzetting van een homoseksuele asielzoeker naar Oeganda |
|
Diederik Samsom (PvdA) |
|
Leers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Uitzetting dreigt voor homoseksuele asielzoeker»?1
Ja.
Is het waar dat deze asielzoeker uitgezet dreigt te worden naar Oeganda? Acht u uitzetting van homoseksuelen naar Oeganda verantwoord en veilig, gezien de homovijandigheid in het land die bijvoorbeeld blijkt uit het rapport van Amnesty International over de positie van homoseksuelen in Oeganda?
De situatie van homoseksuelen in Oeganda is en blijft zorgelijk en heeft voortdurend mijn aandacht. Een asielzoeker uit Oeganda die aannemelijk maakt dat hij vanwege zijn seksuele gerichtheid een gegronde vrees heeft voor vervolging komt in aanmerking voor een verblijfsvergunning. De situatie in Oeganda wordt op een zodanig wijze meegewogen in de individuele beslissingen dat een homoseksuele asielzoeker reeds in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning indien hij met geringe indicaties aannemelijk heeft gemaakt dat hij een gegronde vrees heeft voor vervolging.
De asielaanvraag van de betrokken vreemdeling is afgewezen, hetgeen in beroep en hoger beroep bekrachtigd is. Hij verblijft in het detentiecentrum in Rotterdam. De nationaliteit van betrokkene is bevestigd door de Oegandese vertegenwoordiging, maar afgifte van een reisdocument (laissez-passer) kan niet eerder plaatsvinden dan na ondertekening van een verklaring van nationaliteit, hetgeen betrokkene tijdens zijn detentieperiode geweigerd heeft. In de jurisprudentie is bevestigd dat van een vreemdeling verwacht mag worden dat hij volledig meewerkt aan zijn terugkeer. Hieronder valt ook het tekenen van een verklaring.
Is het waar dat de positie voor homoseksuelen in Oeganda de laatste tijd is verslechterd en dat er mogelijk op korte termijn een wet in het land wordt aangenomen die op openlijke homoseksualiteit de doodstraf stelt? Wat heeft dit voor gevolgen voor het Nederlandse asielbeleid ten aanzien van Oegandese homoseksuelen?
Begin 2011 heb ik informatie laten verzamelen uit diverse bronnen en heb ik, via het ministerie van Buitenlandse Zaken, informatie opgevraagd bij de Nederlandse ambassade in Kampala. Homoseksualiteit is, net als in veel andere Afrikaanse en Arabische landen, maatschappelijk gezien niet geaccepteerd in Oeganda en daaruit vloeien discriminatie en pesterijen voort. Er vindt echter geen vervolging plaats door politie en justitie op basis van het huidige verbod op «tegennatuurlijke seksuele gemeenschap»
Uit genoemde informatie blijkt dat het initiatiefvoorstel van een individueel parlementslid waarin werd voorgesteld om voor homoseksualiteit de doodstraf in te voeren, – mede vanwege internationale druk – officieel niet gesteund wordt door de regering van Oeganda. De Oegandese premier heeft namens zijn kabinet in een schriftelijke verklaring opnieuw laten weten dat het wetsvoorstel geen onderdeel vormt van zijn wetgevingsprogramma en dat hij hiervan dan ook afstand neemt.
Ik zie naar aanleiding hiervan geen aanleiding om iedere homoseksuele asielzoeker uit Oeganda in aanmerking te laten komen voor een asielvergunning dan wel de uitzetting van afgewezen Oegandese homoseksuele asielzoekers op te schorten. Wel zal ik de behandeling van het wetsvoorstel zorgvuldig volgen. Zoals eerder in de beantwoording aangegeven wordt de situatie in Oeganda op een zodanig wijze meegewogen in de individuele beslissingen dat slechts een geringe indicatie voldoende is om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning.
Bent u, met het oog op de grote veiligheidsrisico’s voor Oegandese homoseksuele asielzoekers en mogelijke strijdigheid met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM), bereid de uitzetting van homoseksuelen uit Oeganda op te schorten zolang de betreffende wet in Oeganda nog niet is behandeld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid op korte termijn een geactualiseerd ambtsbericht over de positie van homoseksuelen in Oeganda uit te brengen en uw beleid daarop aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zie ik daar geen aanleiding toe. Algemene ambtsberichten kan ik aanvragen voor de belangrijkste herkomstlanden van asielzoekers teneinde landgebonden asielbeleid te kunnen bepalen. Voor veel landen van herkomst is geen (thematisch) ambtsbericht beschikbaar. Dat is in veel gevallen ook niet nodig omdat informatie uit andere openbare bronnen, zoals Human Rights Watch, Amnesty International en de UNHCR, veelal voldoende is om zorgvuldig op asielverzoeken te kunnen beslissen. Daarnaast maakt het aantal asielzoekers uit een bepaald herkomstland onderdeel uit van de overweging om al dan niet een (thematisch) ambtsbericht aan te vragen. Eerst wanneer specifieke asielvraagstukken niet kunnen worden beantwoord, omdat de betreffende informatie onvoldoende of tegenstrijdig is, bestaat aanleiding een (thematisch) ambtsbericht te vragen. Dit is voor wat betreft de situatie in Oeganda niet het geval.
Kunt u uitleggen waarom deze Oegandese asielzoeker al negen maanden lang in vreemdelingendetentie verblijft in Rotterdam, terwijl hij niet wordt uitgezet? Deelt u de mening dat dit extreem lang is? Wat zijn de gronden om deze jongen nog steeds vast te houden?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Het bericht 'Aspergeteelster uit Someren moet ruim een ton betalen' |
|
Paul Ulenbelt |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank in Den Bosch?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van alle financiële sancties die tot heden zijn opgelegd aan de aspergeteeltster te Someren?
In de periode 2006–2011 zijn door de Arbeidsinspectie voor overtredingen van verschillende arbeidswetten (Arbeidstijdenwet, Arbeidsomstandighedenwet, Wet arbeid vreemdelingen en de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag) bestuurlijke boetes opgelegd voor een totaal bedrag van € 1 098 000. Een aantal boetes is nog niet onherroepelijk. Daarover lopen nog gerechtelijke procedures.
De rechtbank Den Bosch heeft nu daarnaast een vordering van het Openbaar Ministerie voor een bedrag van € 111 879 toegewezen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Welke rol heeft u gehad in het ondersteunen van gedupeerde werknemers?
Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in deze strafzaak geen rol gehad.
Op welke wijze zijn de gedupeerde werknemers ondersteund bij het verhalen van hun schade?
In deze concrete strafzaak is het strafrechtelijk onderzoek verricht door de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost. Mij is bevestigd vanuit het Openbaar Ministerie dat in deze zaak aan alle 15 slachtoffers die op de tenlastelegging staan, de mogelijkheid is geboden zich te voegen in het strafproces. Ze hebben daartoe allemaal een in hun eigen taal gestelde brief en formulieren ontvangen. Slechts vijf personen hebben van de mogelijkheid om zich te voegen gebruik gemaakt.
Op welke wijze zijn de werknemers die zijn uitgebuit financieel gecompenseerd?
In deze zaak hebben vijf gedupeerde werknemers een vordering op hun voormalige werkgever ingesteld. Blijkens de uitspraak van de rechtbank gaat het daarbij om een aan vier werknemers toegewezen bedrag van € 7277.
Worden boeteopbrengsten aangewend om financiële compensatie te bieden aan individuele werknemers? Zo ja, in welke mate? Zo nee, waarom niet?
De strafrechtelijke ontnemingsprocedure die het Openbaar Ministerie in deze zaak heeft ingesteld is er primair op gericht om het wederrechtelijke verkregen voordeel af te pakken. De opbrengsten van de ontneming gaan naar de algemene middelen.
De bestuurlijke boetes die zijn opgelegd voor overtredingen van arbeidswetten hebben deels een punitief karakter en dienen deels om de onwettig verkregen concurrentievoordelen door onjuiste toepassing van regels weg te nemen. Deze boeteopbrengsten komen niet ten goede aan werknemers.
Een voorlopige voorziening aangaande de spieringvisserij |
|
Arie Slob (CU) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zondag 18 maart 2012 via een mondelinge uitspraak de Natuurbeschermingswetvergunning voor spieringvisserij met onmiddellijke ingang heeft geschorst en dat hierover dinsdag 20 maart 2012 een zitting plaats vindt bij de Raad van State?
Ja.
Is het waar dat in artikel 13 van deze vergunning wordt gesproken over een geldigheid van de vergunning gedurende maximaal drie weken te rekenen vanaf de tweede dag na de in artikel 1 van het Openstellingsbesluit spieringvisserij 2012 genoemde startdatum, met uitzondering van de in die periode gelegen zaterdagen en zondagen?
Ja.
Is het waar dat er in dit Openstellingsbesluit wordt gesproken over de periode 19 maart tot en met 8 april 2012 waardoor er in de vergunning effectief sprake is van een vergunningsperiode van drie weken min twee dagen die pas op 21 maart 2012 ingaat?
In het Openstellingsbesluit – dat is gebaseerd op de Visserijwet – wordt als periode waarin op spiering kan worden gevist, de periode aangewezen van 19 maart tot en met 8 april 2012. In de door Gedeputeerde Staten van Fryslan verleende Natuurbeschermingswetvergunning is bepaald dat deze geldig is vanaf de tweede dag na de in het Openstellingsbesluit genoemde startdatum.
Dat is 21 maart 2012.
Is het waar dat er in het verleden in het Openstellingsbesluit terugwerkende kracht werd geregeld tot het moment dat op grond van de proefvisserij de openstelling gerechtvaardigd zou zijn en dat dit moment dit jaar 14 maart 2012 was?
Het is juist dat in het verleden openstelling op basis van de Visserijwet met terugwerkende kracht is geregeld. Omdat dit jaar ook een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet zou worden verleend, is beoogd de vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet en de openstellingsdatum volgens de Visserijwet zoveel mogelijk op elkaar te laten aansluiten. Bekend was dat de Natuurbeschermingswetvergunning op vrijdag 16 maart jl. zou worden verzonden en op zaterdag 17 maart in locale media gepubliceerd. In aansluiting daarop is gekozen om de periode in het Openstellingsbesluit te laten ingaan op maandag 19 maart jl., zodat de vissers de maximale periode van drie weken zouden mogen vissen.
Waarom is er dit jaar niet gewerkt met terugwerkende kracht waardoor de Raad van State deze voorlopige voorziening heeft getroffen en de vissers op het laatste moment niet mochten uitvaren?
Het eerder laten ingaan van de periode in het Openstellingsbesluit (bijvoorbeeld met terugwerkende kracht) zou er niet toe hebben geleid dat de vissers eerder zouden hebben mogen uitvaren. Daarvoor is immers – naast de openstelling op grond van de Visserijwet – een geldende Natuurbeschermingswetvergunning nodig. Deze Natuurbeschermingswetvergunning is nu door de Raad van State geschorst.
Bent u bereid alsnog te bewerkstelligen dat de vergunning geldig wordt voor de volle drie weken?
Artikel 65 van de Uitvoeringsregeling visserij biedt deze mogelijkheid niet. Daarin is bepaald dat spieringvangst is toegestaan gedurende een periode die ik daartoe jaarlijks kan vaststellen, welke periode maximaal drie weken duurt. De in het Openstellingsbesluit genoemde periode bedraagt deze maximale drie weken en kan dus ook niet worden verlengd. Overigens heb ik begrepen dat verwacht wordt dat de resterende periode voldoende lang is om de vergunde omvang spiering op te vissen.
Bent u bereid deze vragen voor dinsdag 20 maart 13.00 uur te beantwoorden?
Ja.
De analyse van het Economisch Bureau van ING over de binnenvaart |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Deelt u het standpunt van het Economische Bureau van ING dat de vrije markt in de binnenvaart niet werkt? Zo niet, waarom niet?1
ING Economisch Bureau concludeert niet dat de vrije markt in de binnenvaart niet werkt. Wel stelt men dat de binnenvaart een aantal kenmerken heeft die haar economisch kwetsbaar maken. Daarmee bevestigt het rapport van ING Economisch Bureau de analyse die de Binnenvaartambassadeur eind 2010 op verzoek van mijn ambtsvoorganger maakte. In zijn rapport concludeerde de Binnenvaartambassadeur dat voor de langere termijn een structuurversterking in de binnenvaart noodzakelijk is. Deze moet de sector weerbaarder maken tegen conjuncturele marktschommelingen. Net als ING Economisch Bureau wees de Binnenvaartambassadeur onder meer op het belang van betere samenwerking tussen marktpartijen, om zo de krachten te bundelen. Het door mij ingestelde Transitiecomité Binnenvaart werkt momenteel aan de aanbevelingen van de Binnenvaartambassadeur.
Deelt u de analyse van het Economische Bureau van ING over de kwetsbare positie van zelfstandige schippers? Zo nee, hoe is het dan volgens u gesteld met de positie van de kleine schippers?
Het rapport geeft aan dat door de sterke versnippering in grote delen van de binnenvaartsector de zelfstandige schipper in de droge ladingvaart te maken heeft met een groot ondernemingsrisico en beperkte onderhandelingsmacht. Ook hierin komt de analyse van ING Economisch Bureau overeen met die van de Binnenvaartambassadeur. Zowel ING Economisch Bureau als Binnenvaartambassadeur pleiten voor een structuurverandering in de sector. Ondernemers kunnen hier iets aan doen door krachten te bundelen en meer samen te werken, zoals hierboven beschreven. Overigens concludeert het rapport van ING Economisch Bureau dat niet de hele binnenvaart slecht rendeert. Het zijn juist de kleine schepen (< 1 500 ton) die door aanzienlijk lagere financieringslasten het hoofd redelijk goed boven water kunnen houden, aldus het rapport.
Deelt u de mening dat, terwijl de kleine schepen massaal gesloopt worden, deze tegelijkertijd keihard nodig zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u de kleine schipper helpen?
Zoals ik in mijn brief van 16 november 2011 (Kamerstuk 30 523, nr. 67) al aangaf, is het aan de markt te bepalen voor welke categorieën schepen op basis van een renderende exploitatie voldoende perspectief bestaat. Het door de binnenvaartsector opgestelde rapport «Plan van aanpak Klein Schip, een nieuw perspectief voor de FlexFleet», dat ik uw Kamer op 16 november jl. aanbood, stelt terecht dat marktpartijen zelf primair verantwoordelijk zijn voor het creëren van een levensvatbare toekomst voor het kleine schip. Het plan van aanpak heeft daartoe een groot aantal aanbevelingen gedaan. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer reeds aangaf, zie ik een rol voor de rijksoverheid daar waar regelgeving de rentabiliteit en exploitatie van het kleine schip onnodig negatief beïnvloedt.
Bent u bereid de crisis uit te roepen voor de binnenvaart zodat eindelijk de maatregelen (zoals bodemtarieven en marktregulatie) kunnen worden genomen die nodig zijn? Zo nee, waarom niet?
Een lidstaat kan, onder verwijzing naar Richtlijn 96/75/EG, de Europese Commissie verzoeken passende maatregelen te nemen in geval van een ernstige verstoring van de markt. De Europese Commissie besluit vervolgens, na consultatie van de lidstaten, of inderdaad sprake is van een dergelijke ernstige marktverstoring. Mijn ambtsvoorganger heeft op 12 november 2009 volgens deze procedure de Europese Commissie verzocht voor de droge lading vaart «de crisis uit te roepen». De Europese Commissie heeft besloten hieraan geen gevolg te geven, omdat er volgens de Commissie geen sprake was van een ernstige verstoring van de markt, zoals geformuleerd in de Richtlijn. Het Nederlandse verzoek werd overigens ook niet gesteund door de andere binnenvaartlanden. De Kamer is hierover per brief van 16 maart 2010 geïnformeerd (Kamerstuk 32 123 XII, nr. 47). Het rapport van ING Economisch Bureau geeft geen nieuwe argumenten die de Europese Commissie tot een andere afweging zouden kunnen brengen. Een nieuwe gang naar Brussel acht ik dan ook niet zinvol.
Bent u bereid de adviezen van het Economische Bureau van ING serieus te nemen en te betrekken bij de verdere afhandeling van uw toezegging aan de Tweede Kamer om onderzoek te doen naar bodemtarieven in andere lidstaten?2
Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de informatie die door ING Economisch Bureau in zijn rapport verstrekt is. Zoals toegezegd tijdens het Algemeen Overleg van 19 januari 2012 ben ik bezig in beeld te brengen in hoeverre bij andere lidstaten sprake is van het hanteren van bodemtarieven. Als dat het geval is, zal ik uw Kamer bij de volgende voortgangsrapportage van het Transitiecomité hierover nader informeren.
De aanpak van fraude met parkeerkaarten voor gehandicapten |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Voortouw Hengelo tegen handel invalidenkaart» en herinnert u zich de vragen van het lid Klijnsma (PvdA) over het schrappen van het gratis parkeren voor gehandicapten?1 2
Ja.
Is het waar dat het centraal registratiesysteem tot nu toe door slechts 10 gemeenten wordt gebruikt? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot uw eerdere antwoord «ongeveer twintig gemeenten gebruik van deze database maken»? Zo nee, hoeveel gemeenten maken dan wel gebruik van het registratiesysteem?
Ja, eind 2011 werd het centraal registratiesysteem door 10 gemeenten gebruikt. Daarnaast waren 8 gemeenten aangesloten op het systeem maar hadden nog geen voortgang gemaakt met het registreren van de gehandicaptenparkeerkaarten (GPK’s).
Momenteel registeren 22 gemeenten gehandicaptenparkeerkaarten in het Nationaal Parkeer Register, 46 gemeenten zijn bezig de overgang van gemeentelijke naar landelijke registratie te organiseren. 62 Gemeenten zijn met de RDW in gesprek over mogelijk aansluiting.
Van de G4 zijn Utrecht en vier Amsterdamse stadsdelen aangesloten. Den Haag is op 30 maart 2012 aangesloten en Rotterdam is bezig met de voorbereiding.
Deelt u de mening dat dit systeem, wanneer het breder wordt toegepast, een oplossing kan bieden voor de fraude met parkeerkaarten? Zo ja, wat doet u concreet aan het geven van «meer bekendheid voor de database die bijdraagt aan het beperken van de fraudegevoeligheid van de gehandicaptenparkeerkaart»?
Ja. Landelijke registratie maakt handhaving op landelijk niveau mogelijk. Dat vergroot de pakkans aanzienlijk, vermindert de waarde van een gestolen kaart en ontmoedigt de diefstal van gehandicaptenparkeerkaarten. Ik heb daarom de ontwikkeling van de landelijke registratie financieel gesteund.
Omdat nog niet alle gemeenten zijn aangesloten op de database heb ik medio maart 2012 onder gemeenten en (lokale) gehandicaptenorganisaties een digitale nieuwsbrief (www.shpv.nl/gehandicaptenparkeerkaart) verspreid die geheel gewijd is aan de voordelen van landelijke registratie van GPK’s. De nieuwsbrief is bekostigd door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en geproduceerd in samenwerking met VNG, Servicehuis Parkeer- en Verblijfsrechten, CG Raad en RDW.
Ook de VNG, de CG Raad, het Servicehuis Parkeer- en Verblijfsrechten en de RDW geven bij voortduring bekendheid aan dit initiatief. Zij gebruiken hiervoor hun eigen communicatiemiddelen, zoals brieven, nieuwsbrieven en websites. Een belangrijke stimulans is ook dat de RDW het gebruik van de landelijke registratie kosteloos aanbiedt.
Sinds december 2011 heeft de RDW, de beheerder van de registratie, een accountmanager om gemeenten pro-actief te informeren en enthousiasmeren. Iedere week vragen nieuwe gemeenten toegang tot het register aan.
Welke middelen heeft u tot uw beschikking om gemeenten te stimuleren tot het gebruik van het genoemde systeem?
Deelt u de mening dat het registratiesysteem alleen effectief zal zijn indien alle gemeenten er gebruik van maken en er daardoor sprake is van een landelijk dekkend systeem? Zo ja, op welke datum wilt u dat het centraal registratiesysteem daadwerkelijk door alle gemeenten wordt gebruikt? Zo nee, waarom niet?
Ja. Hoe meer gemeenten het systeem gebruiken, hoe beter. Het systeem is volledig effectief als het systeem landelijk dekkend is door aansluiting en registratie van alle gemeenten.
Ik heb geconstateerd dat de interesse bij gemeenten groeit en streef ernaar dat alle gemeenten eind 2013 gebruik maken van het centraal registratiesysteem.
Gemeenten die niet meedoen, lopen een groter risico op diefstal van GPK’s in hun gemeente en staan onder toenemende druk om de registratie alsnog over te hevelen. Medio 2012 zal ik met betrokken partijen opnieuw de actuele status bespreken en op basis daarvan besluiten of er aanvullende acties nodig zijn om gemeenten over te halen alsnog aan te sluiten.
Het ontduiken van vaste contracten en cao's door payrolling |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het u bekend dat bedrijven het arbeidsrecht omzeilen door hun werknemers na 3 tijdelijke contracten geen vast contract te geven, maar ze opnieuw een lange reeks tijdelijke contracten aanbieden door hen via een payrollbedrijf in te huren?
Ik heb hierover geen signalen ontvangen. Dat neemt niet weg dat de geschetste situatie zich in de praktijk kan voordoen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de ketenbepaling in de Flexwet, bedoeld om tijdelijke werknemers een reëel uitzicht op een vast contract te geven, via deze payrollconstructies wordt ontdoken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief van 1 maart 2011 (Kamerstukken II, 2010/11, 29 544, nr. 279) heb opgemerkt kan een werknemer zich tot de rechter wenden als een werkgever gebruik maakt van constructies die er uitsluitend op gericht zijn om de werknemers gedurende langere tijd in dienst te houden zonder dat een vast contract ontstaat, daar waar dat op grond van ketenbepaling wel het geval zou zijn. Het is aan de werknemer zelf om van deze mogelijkheid gebruik te maken.
Deelt u de mening dat de wetgever duidelijkheid moet verschaffen over de vraag of bij payrolling het payrollbedrijf danwel de opdrachtnemer als juridische werkgever moet worden aangemerkt, aangezien er in de rechtspraak en literatuur veel discussie over is? Zo nee, waarom niet?
Zoals uw Kamer bekend, heb ik over payrolling als zodanig, alsmede in relatie tot ontslag, advies gevraagd aan de Stichting van de Arbeid. De Stichting heeft mij onlangs laten weten dat zij mij dit advies naar verwachting de tweede helft van april van dit jaar zal doen toekomen. Zoals gebruikelijk zal het kabinet vervolgens een standpunt bepalen en de Tweede Kamer hierover informeren. In dat verband acht ik het beantwoorden van bovenstaande vragen thans niet opportuun.
Deelt u de mening dat het Ontslagbesluit moet worden aangepast, waardoor vast komt te staan dat de opdrachtgever als materiële werkgever de juridische werkgever is en niet het payrollbedrijf, zeker gelet op het feit dat de werknemers zelf vaak overtuigd zijn dat de opdrachtgever zijn juridische werkgever is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat uitzenden van personeel bij dezelfde werkgever wettelijk moet worden gemaximaliseerd op 6 maanden, omdat payrollbedrijven nu gebruik maken van het feit dat er geen restrictie op de uitzendperiode bestaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de groeiende payrollsector de cao-voorwaarden van werknemers in de reguliere bedrijfstakken ondermijnt, omdat werknemers van payrollbedrijven vaak mindere arbeidsvoorwaarden hebben dan de werknemers van de inlenende organisatie? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Wet allocatie van arbeidskrachten door intermediairs (WAADI) geldt dat ter beschikking gestelde arbeidskrachten (waarvan bij payrolling sprake kan zijn) op dezelfde wijze moeten worden beloond als vergelijkbare werknemers bij de inlener. Met het wetsvoorstel ter implementatie van de uitzendrichtlijn 2008/104/EG (Kamerstukken II, 2011/12, 32 895) dat op 6 maart jl. door uw Kamer is aangenomen, wordt dit gelijke behandelingsvoorschrift uitgebreid tot: arbeidstijd, overuren, pauzes, rusttijden, nachtarbeid, vakantie, feestdagen, regels ter bescherming van zwangere vrouwen en zogende moeders en van kinderen en jongeren en maatregelen ter bestrijding van discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid. Van het gelijke behandelingsvoorschrift kan alleen bij cao worden afgeweken en alleen voor zover het betreft niet wettelijke voorschriften met betrekking tot de hiervoor genoemde onderwerpen.
Deelt u de mening dat payrollwerknemers onder dezelfde cao-voorwaarden moeten vallen als de werknemers van de inlenende organisatie, waardoor de cao van de betreffende sector voor alle werknemers leidend is en oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden niet is toegestaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Verschillen in straftoemeting in soortgelijke zaken |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek «Verschillen in straftoemeting in soortgelijke zaken»?1
Ik verwijs naar mijn antwoorden op de vragen van het lid Recourt van uw Kamer (ingezonden 16 maart 2012, kenmerk 2012Z05320, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2130).
Herkent u zich in de resultaten van het onderzoek dat uiterlijke kenmerken van verdachten een rol spelen bij de veroordeling en de strafoplegging door rechters en in het bijzonder dat verdachten met buitenlands uiterlijk die de Nederlandse taal slecht machtig zijn een grotere kans hebben op (langere) gevangenisstraf?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de conclusies van de onderzoekers?
Zie antwoord vraag 1.
Overweegt u, samen met de Raad voor de rechtspraak maatregelen te nemen om willekeur op basis van uiterlijke kenmerken te voorkomen? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht"Frustratie na 'vondst' gestolen iPad" |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat het Openbaar Ministerie (OM) geen toestemming heeft gegeven voor een huiszoeking terwijl de eigenaar, enkele uren na de diefstal, zijn gestolen iPad had weten te lokaliseren?1
Ja.
Deelt u de mening dat het aannemelijk is dat het OM geen toestemming geeft enkel op aanwijzen van een door burgers aangewezen locatie terwijl door middel van een applicatie in dit geval exact kan worden aangegeven waar de gestolen iPad zich bevond? Zijn er formele belemmeringen om in een dergelijk geval wél toestemming voor een huiszoeking te geven? Zo ja, welke?
De wet stelt zware eisen aan het inzetten van het ingrijpende dwangmiddel van doorzoeking van een woning, waaronder de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op de vragen van het lid Gesthuizen van uw Kamer (ingezonden 15 maart 2012, kenmerk 2012Z05243, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2356).
Kunt u aangeven waarom de informatie, via een «app» verkregen, te weinig objectief zou zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Maken politie en OM naar uw mening optimaal gebruik van de beschikbare technieken? Zo ja, hoe verhoudt dit uitgangspunt zich tot de geschetste gang van zaken?
Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat zij dat in dergelijke gevallen niet doen. Ik verwijs verder naar mijn bovengenoemde antwoorden op de vragen van het lid Gesthuizen van uw Kamer.
Bent u voornemens maatregelen te nemen en er aldus voor te zorgen dat er in een toekomstig en vergelijkbaar geval wel toestemming voor een huiszoeking wordt gegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Het subsidiëren van de promotie van geitenzuivel en geitenvlees |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «WUR ruikt kansen met geitenvlees»?1 2 3
Ja.
Is het waar dat het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie opdracht heeft gegeven voor promotie voor eten van geitenvlees, omdat er jaarlijks 225 000 overtollige lammetjes geboren worden waar in Nederland geen markt voor is?
Nee.
Kunt u bevestigen dat de website www.geitenvlees.nl gefinancierd wordt door het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (POP) en financieel ondersteund wordt door het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie? Zo ja, hoeveel geld is er vanuit beide partijen bijgedragen aan deze promotiewebsite?
De website (www.geitenvlees.com) maakt onderdeel uit van het Praktijknetwerk «Bokjes in de geitenhouderij en geitenvlees». De ondersteuningsaanvraag van het praktijknetwerk is goedgekeurd binnen de regeling Praktijknetwerken in de Veehouderij, openstellingsjaar 2008. Het doel van het praktijknetwerk is «zicht krijgen op economische haalbare oplossingen voor het vermarkten van vlees van bokjes uit de (biologische) geitenhouderij». Voor de uitvoering van het totale Praktijknetwerk is een definitief subsidiebedrag toegekend van € 19 970,00. Hiervan wordt 50% communautair gefinancierd en neemt EL&I eveneens 50% voor zijn rekening. De website is slechts een onderdeel van dit netwerk en is één van de manieren om de opgedane kennis te delen.
Is er in de afgelopen 10 jaar door de Nederlandse overheid en/of de Europese Unie financieel bijgedragen aan promotie van geitenzuivel? Zo ja, kunt u aangeven om welk bedrag dit gaat en waaraan dit geld besteed is?
Door de Nederlandse overheid is in de afgelopen 10 jaar niet financieel bijgedragen aan promotieprogramma’s voor zuivel(producten). De Europese Unie heeft in die periode wel financieel bijgedragen aan promotieprogramma’s voor zuivel. Aangezien het daarbij ging om zuivel in het algemeen, is niet bekend of, en zo ja hoeveel, geld specifiek aan geitenzuivel is besteed.
Deelt u de mening dat promotie van geitenzuivel het «overschot» aan boklammeren mede heeft veroorzaakt? Zo ja, hoe is het te verantwoorden dat eerst met subsidiegeld een vraag wordt gecreëerd naar zuivel, waarna met subsidie het vlees van het «overschot» aan mannelijke dieren wordt gepromoot?
Nee. Zoals onder voorgaande vragen al aangegeven, is er door EL&I geen subsidiegeld besteed aan de promotie van geitenzuivel.
Is het waar dat de lammetjes na de geboorte te zwak zijn om met veel dieren van andere bedrijven bij elkaar te leven, waardoor er veel preventieve antibiotica wordt toegediend om dit toch mogelijk te maken3, en hoe beoordeelt u dit, zowel vanuit het perspectief van dierenwelzijn als vanuit het perspectief van volksgezondheid?
Evenals in de melkveehouderij blijven in de melkgeitenhouderij een deel van de vrouwelijke jonge dieren en nagenoeg alle mannelijke jonge dieren over. In totaal produceert de melkgeitenhouderij jaarlijks meer dan 150 000 lammeren die niet nodig zijn voor de vervanging van melkgeiten en daarom worden afgemest en geslacht. Dit gebeurt hoofdzakelijk op speciale bokkenmesterijen. WUR-Livestock Research meldt in haar rapport 557, getiteld «Vooruit met de Geit», dat ziektedruk op bokkenmesterijen hoog is doordat op deze bedrijven dieren bij elkaar komen van diverse bedrijven. Vandaar dat het grootste deel van het gebruik van antibiotica in de geitenhouderij voor rekening komt van de bokkenmesterijen. Het rapport geeft diverse oplossingsrichtingen, zoals duurmelken, verhogen van de natuurlijke weerstand, vaccinatie en hygiënemaatregelen. Vanuit het perspectief van dierenwelzijn moet er gestreefd worden naar zo min mogelijk zieke dieren en moeten dieren die ziek zijn, behandeld kunnen worden.
Het genoemde rapport «Vooruit met de Geit» (www.duurzameveehouderij.nl), is een brede systeemanalyse van de geitenhouderij. Er is onderzocht wat er speelt in de geitenhouderij, hoe er over duurzaamheid gedacht wordt en wat de kansen en knelpunten zijn om te komen tot een integraal duurzame geitenhouderij: goed voor de geit, de geitenhouder, het milieu, de burger, de omwonende en de consument. Een dergelijke aanpak is ook in andere sectoren uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in de rapporten Kracht van Koeien, Varkansen en recentelijk Konijnen op Koers. Het uiteindelijke resultaat van dergelijke trajecten zijn nieuwe innovatieve houderijsystemen.
Vanuit het perspectief van volksgezondheid is de beleidslijn wat betreft het voorschrijven en toedienen van antibiotica in deze sector niet anders dan in de overige sectoren. Voor alle sectoren geldt dat het antibioticumgebruik moet dalen. De Gezondheidsraad stelt in haar advies dat verschillende middelen voor preventief en systematisch gebruik bij dieren moeten worden uitgesloten. In de brief van 8 december 2010 (TK 29 683, nr. 65), staat onder andere dat de toepassing van antibiotica in groepen dieren zonder dat sprake is van klinisch zieke dieren niet meer wordt toegestaan. In de beantwoording van het Schriftelijk Overleg van 18 november 2011 (TK 28 286, nr. 536) zijn de minister van VWS en ik hier uitgebreid op ingegaan. Indien de diergezondheidssituatie maakt dat er structureel antibiotica ingezet moet worden, moeten er maatregelen genomen worden die er voor zorgen dat de kans op ziekte en daarmee de noodzaak tot inzetten van antibiotica zo klein mogelijk wordt. Het rapport van de WUR biedt hiertoe aanknopingspunten.
Kunt u inzicht geven in de hoeveelheden en categorieën antibiotica die in de geitensector gebruikt worden, en uiteenzetten of er sprake is van antibioticaresistentie in deze sector? Zo nee, waaraan ontleent u die zekerheid? Zo ja, op welke manier gaat u dit probleem voor de volksgezondheid aanpakken?
Op dit moment is er nog geen centraal zicht op het gebruik van antibiotica in de geitensector en is er geen inzicht in het gebruik van hoeveelheden en categorieën antibiotica. Ook over het voorkomen van resistentie in deze sector is geen informatie beschikbaar. Uit het rapport van WUR Livestock Research komt duidelijk naar voren dat het antibioticagebruik in de mesterij van geitenbokjes een aandachtpunt is. Gezien deze bevindingen zal er ook in de geitensector meer inzicht moeten komen in het gebruik van antibiotica. Ik verwacht van de geitensector dat deze net als de andere sectoren hierin zijn verantwoordelijkheid neemt en zal zorgen dat het gebruik inzichtelijk wordt en dat er tevens maatregelen genomen worden om de diergezondheidssituatie te verbeteren en het structurele gebruik uit te bannen.
De Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) heeft naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad het formularium voor geiten (zie http://wvab.knmvd.nl/wvab), een richtlijn voor het voorschrijven van antibiotica, aangepast en de derde keus middelen uit de richtlijn verwijderd. In het kwaliteitssysteem van de melkgeitensector, «KwaliGeit», is het werken volgens het formularium als eis opgenomen.
Tevens richt de KNMvD zich met haar kwaliteitsbeleid, zoals uiteengezet in de brief van 25 oktober 2011 (TK 29 683, nr. 106), op alle dierenartsen en daarmee ook op dierenartsen werkzaam in de geitensector. De verplichting een gevoeligheidsbepaling uit te voeren alvorens bepaalde kritische antibiotica kunnen worden ingezet, zal voor alle diersoorten gaan gelden.
Deelt u de mening dat er een dringende noodzaak is om de geitenhouderij te verduurzamen en dat verduurzaming van de geitensector niet moet worden gezocht in vergroting en/of intensivering van de sector?
Ik acht verduurzaming van alle veehouderijsectoren, waarbij ik geen onderscheid maak tussen intensieve of extensieve veehouderij, wenselijk. Het kabinet heeft in de Visie veehouderij (TK 28 973, nr. 85) duidelijk gemaakt dat de ketenpartijen zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor de transitie naar een toekomstbestendige en maatschappelijk gewaardeerde veehouderij.
De geitenhouderij is in de laatste 10 jaar gegroeid en ook de gemiddelde bedrijfsomvang is toegenomen. De laatste twee jaar groeit de geitensector echter niet. Op basis van de meest recente gegevens uit de I&R-database zijn er in Nederland overigens geen geitenbedrijven met meer dan 10 000 melkgeiten. De geitenhouderij heeft te maken heeft met meerdere uitdagingen als het gaat om het verduurzamen van de sector. Deze zijn in het rapport van WUR Livestock Research beschreven. De sector onderschrijft deze analyse en werkt aan een vervolg op dit traject.
Deelt u de mening dat er in de geitenhouderij, die het imago heeft van een extensieve veehouderij, grote misstanden aan de orde van de dag zijn; zoals het feit dat de geiten nooit buiten komen, het doodspuiten en destrueren van bokjes, het transporteren van levende lammetjes en karkassen naar Zuid-Europa en het overmatige preventieve gebruik van antibiotica en kunt u bevestigen dat de gemiddelde grootte van de geitenstallen de laatste jaren steeds verder toeneemt, waardoor er stallen zijn met 10 000 geiten? Zo ja, deelt u de mening dat de geitenhouderij onder de noemer «intensieve veehouderij» zou moeten vallen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat een verdere intensivering van de geitensector niet de wenselijke weg is voor de Nederlandse geitenhouderij, mede gelet op de Q-koorts epidemie, die het leven kostte aan tientallen mensen, waardoor duizenden mensen (chronisch) ziek zijn geworden, en waardoor meer dan 50 000 geiten gedood zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid maatregelen te nemen om de verdere intensivering van de geitenhouderij tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid de promotie van geitenvlees en geitenzuivel niet langer te financieren, en de Europese Commissie op te roepen ook vanuit EU gelden niet langer te subsidiëren?
Zoals al onder vraag 4 aangegeven, wordt de promotie van geitenvlees en geitenzuivel niet door EL&I gefinancierd. De huidige regeling richt zich niet specifiek op producten uit de geitenhouderij, maar sluit deze evenmin uit. Zoals ik in mijn reactie op het schriftelijk overleg over het Groenboek (aan uw Kamer gezonden op 27 september 2011) al heb aangegeven, zal ik er bij de Europese Commissie op aandringen om vooral te focussen op producten die duurzaam zijn geproduceerd. Daarbij wil ik geen sector uitsluiten van de mogelijkheid om gebruik te maken van communautaire cofinanciering.
Het bericht dat verdachten met een buitenlands uiterlijk strenger gestraft worden dan andere verdachten |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verdachte met buitenlands uiterlijk krijgt eerder celstraf»?1
Ja.
Deelt u de conclusie uit het in het bericht genoemde onderzoek dat verdachten met een buitenlands uiterlijk een vijf keer hogere kans op onvoorwaardelijke celstraf hebben dan Nederlanders? Zo nee, waarom acht het onderzoek op dit punt dan niet juist?
Het uiterlijk en de taalbeheersing van de verdachte mogen geen rol spelen bij de straftoemeting. De door de onderzoekers van de Universiteit Leiden geformuleerde conclusies (NJB 16-03-2012, aflevering2 waren voor mij aanleiding het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van mijn departement te vragen de onderzoeksmethode en conclusies te beoordelen. Het WODC heeft aangegeven dat relevante variabelen die worden meegewogen in de straftoemeting, zoals het hebben van een vaste woon- of verblijfplaats en/of werk, verslavingsproblematiek en vluchtgevaar, niet zijn meegenomen in het onderzoek. Daardoor wijkt het gebruikte model sterk af van de rechterlijke praktijk van straftoemeting. Verder is in de analyse onvoldoende gecorrigeerd voor de variabelen ernst van de zaak, strafrechtelijk verleden en voorlopige hechtenis. Ook bestaat er een grote mate van onzekerheid rondom de sterkte van de gepresenteerde verbanden. Gezien deze kanttekeningen is het WODC van mening dat de stevige conclusies die worden getrokken over de straftoemeting door politierechters bij personen met een buitenlands uiterlijk op basis van het onderzoeksmateriaal onvoldoende te rechtvaardigen zijn.
De Raad voor de Rechtspraak (de Raad) heeft, gelet op het feit dat diverse aspecten die rechters meewegen bij de straftoemeting niet in het onderzoek zijn betrokken, nader wetenschappelijk onderzoek aangekondigd naar de achtergrondfactoren die de in het Leidse onderzoek genoemde verschillen in straftoemeting kunnen verklaren (zie www.rechtspraak.nl/Actualiteiten/Nieuws/Pages/Zelfde-delict-verschillende-straf.aspx).
Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat negatieve stereotyperingen als het gaat om verdachten met een buitenlands uiterlijk, een rol spelen bij de grotere kans op een zwaardere straf? Zo ja, wat gaat u doen om er voor te zorgen dat rechters niet meer het uiterlijk van de verdachte meewegen bij het opleggen van een straf? Zo nee, wat is wel de reden voor de hogere straffen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het feit of de verdachte al dan niet Nederlands spreekt medebepalend is bij de hoogte van de straf? Zo ja, hoe komt dit en hoe gaat u voorkomen dat het machtig zijn van de Nederlandse taal relevant is bij het opleggen van een straf? Zo nee, wat is er niet waar?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre worden rechters tijdens hun opleiding en werk geleerd om negatieve stereotypen vanwege het uiterlijk of taalkennis van verdachten niet mee te laten wegen in hun oordeel? Acht u het naar aanleiding van het genoemde onderzoek wenselijk dat hier meer aandacht voor komt? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Onpartijdigheid is één van de kernwaarden van de rechtspraak (Visie op de rechtspraak 2011–2014, www.rechtspraak.nl). Tijdens hun opleiding en werk worden rechters ervan doordrongen dat een rechter zijn ambt dient te vervullen zonder voorkeur voor of vooroordeel over de persoon van één van de partijen. De kernwaarde onpartijdigheid is daarom ook een vaste categorie op de feedback- en beoordelingsformulieren die worden gebruikt tijdens de opleiding. In de opleiding is ruime aandacht voor cultuurverschillen bij verbale en non-verbale communicatie. Voor een belangrijk deel zijn de cursussen gericht op het bewust worden van de eigen patronen, gewoontes en logica van de rechter in opleiding, omdat dat onontbeerlijk is voor het objectief leren kijken naar personen.
De SSR, het opleidingsinstituut voor rechters, verwerkt doorlopend nieuwe informatie uit onderzoeken in het opleidingsmateriaal.
Gezien het voorgaande en mijn antwoord op vragen 2 tot en met 4 bestaat er op dit moment geen aanleiding nadere maatregelen te nemen.
In hoeverre wordt tijdens de werving en selectie van rechters er rekening mee gehouden dat de rechterlijke macht ook rechters met een allochtone achtergrond nodig heeft?
Op grond van de Visie op de Rechtspraak 2011–2014 streeft de Raad naar een zo hoog mogelijke kwaliteit van rechters en naar een zo divers mogelijk samengestelde rechterlijke macht.
In de huidige werving en selectie wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met diversiteit. Om die reden maken personen met een biculturele achtergrond en personen van buiten de rechtspraak deel uit van de Selectiecommissie rechterlijke macht (SRM). De werving en selectie van rechters wordt momenteel tegen het licht gehouden. In het kader daarvan wordt meegenomen of de selectieprocedure zoveel als mogelijk cultuurwaardevrij is voor mensen met een cultureel diverse achtergrond.
Daarnaast probeert de Raad studenten met een biculturele achtergrond te interesseren voor de rechtspraak. In de afgelopen 2 jaar hebben studenten met een biculturele achtergrond deelgenomen aan het «Brug naar de top» programma. Daarin worden deze studenten gekoppeld aan topjuristen uit de rechtspraak (en Openbaar Ministerie en advocatuur). Door gesprekken te voeren en waar mogelijk mee te lopen, kunnen de studenten zich een reëel beeld vormen van de juridische praktijk.