Het artikel ‘Grote schoonmaak binnen GVB-top’ |
|
Hero Brinkman (Brinkman) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Klopt het dat het GVB-rapport niet openbaar gemaakt kan worden? Deelt u de mening dat dit rapport wel degelijk openbaar gemaakt dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Blijkens de brief van het College van BenW van Amsterdam aan de Amsterdamse gemeenteraad d.d. 14 juni jongstleden heeft het College geheimhouding als bedoeld in artikel 55 lid 1 van de Gemeentewet opgelegd ten aanzien van de inhoud van de rapportage. De fractievoorzitters van de partijen in de raad hebben de rapportage vertrouwelijk ter inzage voorgelegd gekregen. Aangezien het GVB een zelfstandige NV is, is het niet aan mij maar aan de RvC en de gemeente Amsterdam om de status van dit rapport te bepalen.
Het bericht ‘Politie ‘laks’ bij grote wietzaak Nederhorst’ |
|
Coşkun Çörüz (CDA), Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Politie laks bij grote wietzaak Nederhorst»?1
Ja.
Is het waar dat de politie geen prioriteit geeft aan het bestrijden van illegale wietkwekerijen in de Gooi en Vechtstreek? Zo ja, komt dit overeen met het landelijke beleid dat gericht is op aanscherping van het drugsbeleid?
Nee. Het korps Gooi en Vechtstreek heeft in december 2011 een hennepconvenant afgesloten met gemeenten, Openbaar Ministerie, woningcorporaties, Belastingdienst, UWV, SVB en netbeheerders.
Het korps heeft daarnaast gespecialiseerde henneprechercheurs en werkt in bovenregionaal verband nauw samen met politieregio’s Flevoland en Utrecht om de georganiseerde hennepcriminaliteit aan te pakken.
Ook heeft de regio samen met Flevoland een Regionaal Coördinatie Punt Hennep (RCP) dat ruimingen coördineert en ondersteunt het bij het opmaken van ontnemingsrapportages en beslagleggingen.
Is het waar dat de politie in de Gooi en Vechtstreek één keer per maand een wietruimdag houdt? Waarom geeft de politie aan dat, als iemand een strafbaar feit komt melden, er maar één keer per maand naar wordt gekeken?
Nee. De wietruimdagen worden in de regio Gooi en Vechtstreek ingepland afhankelijk van het aanbod aan meldingen. Ruimingen vinden waar mogelijk gepland plaats om, conform de landelijke afspraken, kosten te besparen. Verder vinden regelmatig ad hoc ruimingen plaats, omdat wietkwekerijen op heterdaad worden ontdekt en/of sprake is van gevaarzetting en/of uit informatie blijkt dat de kwekerij voor de geplande ruimdag zal worden geoogst.
In 2011 hebben in de regio Gooi en Vechtstreek 63 ruimingen plaatsgevonden. In 2012 hebben tot en met 6 juni j.l. 26 ruimingen plaatsgevonden. Het betrof veelal heterdaadruimingen.
Is de verdachte in onderhavige zaak reeds getraceerd dan wel aangehouden? Zo nee, waarom niet?
De verdachte is inmiddels in verband een andere zaak aangehouden. Hij is aangehouden voor een andere hennepzaak samen met twee andere verdachten. Het onderzoek loopt nog.
Hebt u naar aanleiding van deze zaak contact opgenomen met de politieregio Gooi en Vechtstreek?
Ja.
De relatietherapie |
|
Kees van der Staaij (SGP), Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Joël Voordewind (CU) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het advies om hulp voor relatieproblematiek niet meer onder te verzekeren geneeskundige GGZ (het basispakket) te laten vallen, zoals blijkt uit het adviesrapport «Geneeskundige GGZ», welke is uitgebracht door het College voor Zorgverzekeringen (CVZ)?1
Wij zijn bekend met het recente advies van het CVZ over afbakening van het pakket voor de curatieve GGZ. Hierin stelt het CVZ onder andere dat de hulp voor werk- en relatieproblematiek niet valt onder het basispakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Dit is in lijn met zijn eerdere adviezen. Wij volgen het oordeel van het CVZ, omdat hiermee wordt bijgedragen aan de houdbaarheid van het pakket voor geneeskundige GGZ, zoals in de reactie op het advies van 15 juni 2012 is aangegeven (Z 3119679).
Relatietherapie kan bijdragen aan het voorkomen van een (echt)scheiding. Relaties en relatievorming maken naar het oordeel van het kabinet deel uit van het privédomein van individuele burgers. Men moet terug kunnen vallen op (vergoeding van) geestelijke gezondheidszorg, als er sprake mocht zijn van een psychische stoornis die onder het verzekerd pakket valt.
Bent u het er mee eens dat scheiden in veel gevallen leidt tot toename van (problematische) schulden, zoals beweerd wordt in het artikel «Als scheiden te duur is, moet je creatief zijn»?
Ik deel uw standpunt dat een scheiding verstrekkende individuele gevolgen kan hebben en dat een toename van het aantal scheidingen een groter beslag legt op sociaal-maatschappelijke voorzieningen is evident. Vanuit mijn verantwoordelijkheid ben ik erop gericht gemeenten te ondersteunen om de negatieve gevolgen voor kinderen van spanningen in de relatie van ouders en (echt)scheiding zoveel mogelijk te beperken. Dit onderwerp is geagendeerd binnen het beleid rond kwaliteit in de zorg voor jeugd. Ik heb niet de indruk dat een landelijk onderzoek naar de totale maatschappelijke kosten van echtscheiding in Nederland een toegevoegde waarde heeft als het gaat om het ondersteunen van de verantwoordelijkheid van gemeenten in deze.
Bent u het er mee eens dat een scheiding voor kinderen problematische gevolgen kan hebben?2
In mijn antwoorden op vragen van uw kamer met de brief van 3 april 2012 (102191–100369-J), constateer ik dat er een groeiend besef is dat spanningen tussen ouders en eventuele echtscheiding negatieve gevolgen kunnen hebben voor kinderen. Gevolgen die soms tot ver in de volwassenheid waarneembaar zijn. Het is belangrijk dat de gevolgen voor kinderen van spanningen in de relatie tussen hun ouders zoveel mogelijk beperkt worden. In mijn beleid is een van de drie speerpunten de volgende: we gunnen ieder kind dat als het volwassen is, een relatie kan hebben en onderhouden. Dat leert het als kind en kijkt het af van de omgeving en dus vaak in het gezin van zijn ouders. Maar anderzijds maken relaties en relatievorming deel uit van het privédomein van individuele burgers. De overheid moet zich hierbij terughoudend opstellen.
Met het agenderen van dit onderwerp binnen het beleid rond kwaliteit in de zorg voor jeugd, worden gemeenten gestimuleerd in het aanbieden van (preventief) hulpaanbod. Een toenemend aantal Centra voor Jeugd en Gezin besteedt hieraan al aandacht. De handreiking «Relatieondersteunend aanbod voor (aanstaande) ouders» voor gemeenten en Centra voor Jeugd en Gezin wordt eind augustus gepubliceerd.
Bent u van plan dit advies van het CVZ over te nemen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de handreiking voor gemeenten en Centra voor Jeugd en Gezin (CJG's) die deze zomer gepubliceerd zal worden, waarin aandacht wordt besteed aan de gevolgen van relatieproblemen tussen ouders en de wijze waarop CJG's op dit terrein een rol kunnen spelen?3
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het er mee eens dat reductie van bewezen effectieve partner-relatiebehandeling zal leiden tot toename van het aantal scheidingen, gegeven dat deze behandelingen bij 70% van de echtparen een duidelijk positief effect heeft?4
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het er mee eens dat de gevolgen van een scheiding voor kinderen tot ver in de volwassenheid meetbaar kunnen zijn?5
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het er mee eens dat toename van het aantal scheidingen een extra druk betekent op de (sociale) woningmarkt, extra kosten meebrengt voor kinderopvang, juridische hulpverlening en jeugdzorg en dat de omvang hiervan nog onderzocht dient te worden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid erop aan te dringen om de verspreiding en uitvoer van preventieve programma’s gericht op (echt)scheidingspreventie en relatieverbetering te ondersteunen, en gemeenten te stimuleren deze programma’s in te zetten binnen de lokale gemeenschap?6
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de (financiële) gevolgen van (echt)scheiding in Nederland, zodat betrouwbare Nederlandse data beschikbaar komen welke als basis kunnen dienen voor toekomstig beleid gericht op vermindering van de maatschappelijke kosten ten gevolge van (echt)scheiding?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg over het Pakketadvies op 21 juni?
Wij hebben u met de reactie op het advies van het CVZ over de afbakening van het pakket voor de curatieve GGZ van 15 juni 2012 en de schriftelijke antwoorden op vragen van uw kamer van 3 april 2012 geinformeerd over ons standpunt.
Het bericht dat de EU de deur open zet voor vele vreemdelingen |
|
Sietse Fritsma (PVV), Geert Wilders (PVV), Louis Bontes (PVV) |
|
Leers , Knapen (CDA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het dat de EU allerlei akkoorden sluit die het voor bijvoorbeeld Marokkanen, Egyptenaren en Kaapverdiërs veel makkelijker (gaan) maken om de EU binnen te komen?1
De in het artikel genoemde mobiliteitspartnerschappen die de EU met derde landen overeenkomt, zijn politieke overeenkomsten met als uitgangspunt een alomvattende aanpak van migratievraagstukken. Er worden afspraken gemaakt over samenwerking binnen de vier pijlers van de Totaalaanpak van migratie en mobiliteit2, te weten de bestrijding van illegale immigratie, het faciliteren van legale migratie en mobiliteit, asiel en internationale bescherming en migratie en ontwikkeling. De partnerschappen zijn per land op maat gemaakt.
Visumfacilitatie- alsmede terug- en overnameovereenkomsten maken deel uit van toekomstige mobiliteitspartnerschappen. Met landen die niet aanmerking komen voor visumfacilitatie, zal geen mobiliteitspartnerschap worden aangegaan, maar kunnen afspraken over migratiesamenwerking worden gemaakt in de vorm van een Gemeenschappelijke agenda voor migratie en mobiliteit. Nederland zet zich ervoor in dat ook bij een dergelijke Gemeenschappelijke agenda gekoppeld wordt aan afspraken over terug- en overname.
Waarom doet Nederland mee met het afsluiten van dergelijke akkoorden?
EU-lidstaten participeren vrijwillig in mobiliteitspartnerschappen, deels afhankelijk van hun eigen prioriteiten, bijvoorbeeld met projecten op gebied van terugkeer en herintegratie, grensbewaking en documentveiligheid of door het openstellen van bepaalde sectoren van hun arbeidsmarkt voor arbeidsmigratie en/of door de positieve bijdrage van migratie aan de ontwikkeling van herkomstlanden te vergroten. Mobiliteitspartnerschappen zijn in het belang van Nederland omdat zij kunnen leiden tot betere regulering van migratiestromen, betere medewerking aan terug- en overname en betere inbedding van migratievraagstukken in de samenwerking van de EU met het betreffende land. Het besluit om deel te nemen aan specifieke partnerschappen hangt hiermee samen.
Nederland neemt deel aan de mobiliteitspartnerschappen met Armenië, Georgië en Kaapverdië. De Nederlandse bijdrage betreft projecten op het gebied van terugkeer en herintegratie en capaciteitsversterking van migratie autoriteiten. Ook is Nederland betrokken bij het overleg met Azerbeidzjan over een toekomstig mobiliteitspartnerschap. De voorgestelde Nederlandse bijdrage ligt eveneens op het vlak van versterking van migratiemanagement, waaronder terugkeer en herintegratie. Met Marokko en Tunesië is de EU in gesprek over een mobiliteitspartnerschap. Er is hierbij nog geen akkoord bereikt. Nederland heeft belangstelling voor het mobiliteitspartnerschap met Marokko. Ook hier gaat de Nederlandse interesse uit naar activiteiten die zich richten op capaciteitsversterking van migratie autoriteiten en terugkeer en herintegratie, alsmede migratie en ontwikkeling.
Deelt u de mening dat het absurd is om «vrij reizen» als ruilmiddel te gebruiken om hervormingen in de betreffende landen te bevorderen? Zo neen, waarom niet?
Visumfacilitatie is niet hetzelfde als visumvrij reizen. Nederland is zeer terughoudend als het gaat om visumliberalisatie. Bij visumfacilitatie gaat het juist om het reguleren van migratiestromen, waarbij het voor bepaalde bona fide groepen (zakenlieden, wetenschappers, studenten) gemakkelijker wordt gemaakt om een visum te verkrijgen. Tegelijkertijd worden afspraken gemaakt over het tegengaan van illegale immigratie en mensenhandel.
De stelling in het artikel dat de EU visumfacilitatie «uitruilt» tegen afspraken over hervormingen is te kort door de bocht. Immers, om voor visumfacilitatie in aanmerking te komen gelden heldere, van tevoren vastgelegde, voorwaarden (zie kabinetsbrief «EU-visumbeleid voor de naaste buren van de Unie» van 7 oktober 2011, Kamerstuk 21501-02-1096).
Acht u het in het belang van Nederland wanneer veel meer vreemdelingen makkelijker – en zelfs zonder visum – naar ons land kunnen reizen? Hoe verhoudt zich dit tot bijvoorbeeld het tegengaan van illegaliteit, criminaliteit, islamisering en de komst van kansarmen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om te kiezen voor eigen grenzen en eigen immigratiebeleid en derhalve om te bevorderen dat Nederland uit de EU stapt? Zo neen, waarom niet?
Nee. Het kabinet is van mening dat het samen met Europese partners uitvoeren en vormgeven van een effectief Europees migratiebeleid, waar terugkeer deel van uitmaakt, voor Nederland meer voordelen zal opleveren dan terugtrekking uit de Europese Unie en het daarmee geïsoleerd uitvoeren van een nationaal beleid op het terrein van migratie en grensbewaking.
De waarschuwing van het Industrial Control System Cyber Emergency Response Team. |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie om de waarschuwing van het Industrial Control System Cyber Emergency Response Team?1
De waarschuwing van de Amerikaanse ICS-CERT acht ik waardevol. ICS-CERT brengt jaarlijks vele waarschuwingen en adviezen uit. Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) is bekend met deze producten en maakt ook gebruik van de informatie uit deze producten en verwerkt deze in haar publicaties.
In een door het NCSC uitgebrachte factsheet over de beveiliging van SCADA/ICS systemen is verwezen naar de informatie op de website van ICS-CERT.
Wordt er in Nederland gebruik gemaakt van de in de memo genoemde SCADA en ICS gerelateerde web- en softwareapplicaties van Siemens, bijvoorbeeld in de chemische-, olie- en gasindustrie, in de sectoren voedsel- en watervoorziening of andere sectoren, zoals de gezondheidszorg en defensie? Zo ja, op welke schaal en in welke sectoren?
Het is niet bekend of en in welke mate er in Nederland gebruik wordt gemaakt van de genoemde SCADA en ICS gerelateerde web- en software applicaties van Siemens.
In mijn brief van 19 maart jl.2 heb ik aangegeven dat het NCSC ten aanzien van de beveiliging van SCADA/ICS systemen adviseert en een factsheet en checklists heeft gepubliceerd en deze actief heeft verspreid binnen de overheid en de private vitale sectoren. In de factsheet wordt verwezen naar informatie op de website van ICS-CERT. Daarnaast wordt in de factsheet ingegaan op de veiligheidsrisico’s die het aansluiten van SCADA/ICS-systemen op het internet met zich meebrengt. Ook is in het door het NCSC gepubliceerde Raamwerk Beveiliging Webapplicaties hierover uitgebreid aandacht besteed. Deze publicaties gaan ook in op de problemen zoals benoemd in vraag 3.
De aansluiting bij het NCSC van de Information Sharing and Analysis Centres (ISACs) van diverse (vitale) private sectoren zal de advisering richting die sectoren en de kennisdeling versterken.
Zoals ik in mijn brief van 19 maart jl. aangaf zijn organisaties zelf primair verantwoordelijk voor de beveiliging van hun systemen, maar houdt de overheid, gezien het grote belang dat door de overheid aan bepaalde sectoren wordt toegekend, toezicht op bepaalde sectoren (onder andere de sector telecom en financiën). Met het oog hierop stelt de overheid naast de algemene wet- en regelgeving ook wet- en regelgeving op het sectorale niveau op. Deze sectorale wet- en regelgeving wordt opgesteld door de bij deze sectoren betrokken vakdepartementen. Hierbij behoren dan ook de sectorale toezichthouders.
Zijn de bedrijven en organisaties in Nederland, die deze kritieke systemen beheren, op de hoogte van de in de memo vermelde «cross-site scripting», «path traversal, XML Injection» en «buffer overflow» problemen in relatie tot de vermelde Siemens applicaties? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben deze bedrijven de specifieke aanbevolen stappen ter beveiliging van de systemen en ter voorkoming van zowel manipulatie op afstand als manipulatie door derden van deze systemen al genomen? Zo nee, waarom niet? Wanneer verwacht u dat deze bedrijven en organisaties de maatregelen wel genomen hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Weet u of de bedrijven en organisaties, die deze kritieke systemen beheren, de meer algemene aanbevelingen in de memo hebben toegepast, waaronder de loskoppeling van deze systemen en software van het internet waar mogelijk, de scheiding van deze systemen en software van de interne bedrijfsnetwerken door middel van firewalls en het gebruik van VPNs (Virtual Private Networks) om veilige verbindingen met deze applicaties te garanderen? Zo nee, waarom niet? Wanneer denkt u dat de bedrijven en organisaties deze maatregelen wel genomen hebben?
Het NCSC is geen toezichthouder die beveiligingsarrangementen van organisaties opvraagt. Het NCSC heeft een advies en incident respons rol richting overheid en vitale sectoren.
De afnemende interesse voor lerarenopleidingen en pabo's |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minder interesse in lerarenopleiding»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de daling in aanmeldingen voor lerarenopleidingen en pabo’s?
Uit de cijfers die de HBO-Raad begin juni heeft gepubliceerd blijkt dat de pedagogische sector (–10,6%) inderdaad de grootste daling laat zien van het aantal verzoeken van inschrijving voor het studiejaar 2012–2013. Deze cijfers zijn afkomstig van Studielink. Studenten registreren zich hier rechtstreeks, maar ook hogescholen leveren gegevens aan.
De HBO-raad benadrukt ten zeerste dat het om voorlopige cijfers gaat. De inschrijving loopt namelijk tot 1 oktober. De uiterste aanmelddatum verschilt per hogeschool en opleiding, waarbij vervolgens de verwerking van het inschrijvingsproces kan doorlopen tot eind september. Ook worden studenten die zich op meer dan één plek aanmelden meerdere keren geteld. De definitieve cijfers over de instroom in de lerarenopleiding zijn begin 2013 bekend.
Deelt u de mening dat de nullijn voor leraren het aanzien van en de interesse in het beroep heeft aangetast? Zo niet, hoe verklaart u de afgenomen aanmeldingen voor de lerarenopleidingen en de pabo’s?
De nullijn voor overheid en onderwijs is een maatregel die is genomen om de overheidsfinanciën weer op orde te brengen. Tegelijkertijd worden echter de maatregelen uit het actieplan Leerkracht, zoals inkorten carrièrelijn en versterken functiemix, onverkort voortgezet. Daarnaast is in het Lente-akkoord afgesproken dat er vanaf 2013 jaarlijks € 75 miljoen extra geïnvesteerd wordt in de verdere professionele ontwikkeling van leraren en schoolleiders.
De keuze van jongeren voor een opleiding is afhankelijk van verschillende factoren en omstandigheden. Het is daarom lastig te voorspellen welke invloed deze maatregelen hebben op de besluitvorming van (potentiële) studenten om al dan niet aan een lerarenopleiding te beginnen.
Zoals eerder gemeld door de HBO-raad is een mogelijke verklaring voor de daling van het aantal vooraanmeldingen voor de pabo, de strengere selectie van studenten door de invoering van de reken- en taaltoets.
Kunt u, gelet op de afgenomen aanmeldingen voor de lerarenopleidingen, met cijfers aangeven hoe groot het tekort aan leerkrachten zal zijn nadat een groot deel van de leraren met pensioen is gegaan?
Per sector is het volgende indicatieve beeld te gegeven van het lerarentekort in de komende jaren:
In de brief «Ontwikkelingen op de onderwijsarbeidsmarkt en resultaten tussenmeting versterking functiemix», die tegelijkertijd met de antwoorden op deze vragen naar Uw Kamer is gestuurd, wordt uitgebreider op de voorspelde tekorten ingegaan. Daarnaast is in deze brief vermeld dat ik de komende maanden nadere analyses ga uitvoeren. Ik zal daar later dit jaar over rapporteren.
Hoeveel studenten moeten zich gemiddeld per jaar aanmelden om het toekomstige tekort aan leraren te kunnen dichten?
Zie het antwoord op vraag 4.
Welke maatregelen gaat u treffen om het aanzien van het beroep leraren te herstellen en om het toekomstige tekort aan leraren op te vangen? Gaat u daarvoor de nullijn voor leraren opheffen? Zo nee, waarom niet?
Naast de maatregelen uit het actieplan Leraar 2020 – een krachtig beroep! zet het kabinet de maatregelen voort uit het actieplan Leerkracht. De extra investeringen uit dit actieplan bedragen in 2012 770 miljoen euro, waarvan bijna 600 miljoen betrekking heeft op beloning. Met de extra middelen voor de versterking van de functiemix kunnen schoolbesturen meer leraren promoveren naar hogere leraarsfuncties met een bijbehorende beloning. Door het creëren van meer loopbaanmogelijkheden voor leraren wordt het beroep aantrekkelijker.
Daarnaast neem ik enkele maatregelen die specifiek gericht zijn op de voorspelde tekorten:
In de eerder genoemde brief «Ontwikkelingen op de onderwijsarbeidsmarkt en resultaten tussenmeting versterking functiemix» worden deze maatregelen nader toegelicht.
Het is aan een nieuw kabinet om te beslissen over het wel of niet opheffen van de nullijn.
Nederlandse WAO’ers in Polen |
|
Hero Brinkman (Brinkman) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het traktaat tegen het dubbel heffen van belasting waardoor Nederlandse WAO’ers die zich in Polen vestigden geen belasting over hun uitkering hoefden te betalen in Polen?
Nederland heeft met Polen een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting1. Daarin is geregeld dat Nederland belasting mag heffen over een WAO-uitkering die wordt betaald aan een inwoner van Polen. Tevens is geregeld dat Polen deze inkomsten bij de belastingheffing in aanmerking mag nemen, maar vervolgens de Nederlandse belasting verrekent waardoor er geen sprake is van dubbele belasting. De verrekeningsmethode, zoals Polen die op grond van dit verdrag hanteert, is een gebruikelijke methode om dubbele belasting te voorkomen en in overeenstemming met de methoden die op grond van het OESO-modelbelastingverdrag worden aanbevolen.
Is het waar dat de Nederlandse Belastingdienst dit standpunt in 2010 heeft verlaten en Nederlandse WAO’ers in Polen nu alsnog de niet betaalde belasting moeten betalen?
Nee, zoals bij antwoord 1 is aangegeven, mag Nederland belasting heffen over de WAO-uitkering. Dat is ook wat de Belastingdienst steeds heeft uitgedragen. Uit signalen die mij hebben bereikt, lijkt het er echter op dat de Poolse belastingdienst recent inwoners van Polen heeft aangeschreven over hun Nederlandse inkomsten.
Kunt u bevestigen dat Nederlandse WAO’ers die zich in Polen gingen vestigen verkeerd zijn ingelicht door te stellen dat zij geen dubbel belasting dienden te betalen over hun WAO uitkering? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij het antwoord op vraag 2 is vermeld, mag Nederland belasting heffen over de WAO-uitkering en verrekent Polen deze Nederlandse belasting met de in Polen verschuldigde belasting over het wereldinkomen. Uit de informatie die ik hierover heb ingewonnen, heb ik niet de indruk dat Polen zich daar niet aan houdt. Er is dus geen sprake van dubbele belasting.
De Belastingdienst is bevoegd voor zover het gaat om de Nederlandse belastingheffing. Hij is uiteraard niet bevoegd voor de belastingplicht die niet-ingezetenen in hun woonland hebben. Om die reden kan de Belastingdienst ook geen informatie verschaffen over de belastingstelsels van andere landen. Daarom zal de Belastingdienst ook nooit stellen dat iemand in zijn woonland geen belastingverplichtingen heeft. Of dat het geval is, is afhankelijk van het belastingstelsel van het woonland en van de individuele situatie van de belastingplichtige.
Aangezien er aanvankelijk bij de Poolse overheid onzekerheid bestond over de toepassing van het belastingverdrag op Nederlandse socialezekerheidsuitkeringen, heeft zij informatie ingewonnen bij het Nederlandse Ministerie van Financiën, dat vervolgens bij briefwisseling uitgebreid is ingegaan op de toepassing, zoals verwoord in antwoord 1. Ter bevestiging van die toepassing hebben Nederland en Polen in 2008 op basis van het overlegartikel in het verdrag een akkoord gesloten, dat ook werd gepubliceerd op de internetsite van de Nederlandse ambassade in Warschau bij de veelgestelde vragen. Daarin is informatie opgenomen over de Nederlandse belastingheffing van iemand die gepensioneerd is en woonachtig is in Polen, en hoe die Nederlandse belasting wordt verrekend met de Poolse belasting (met concrete voorbeelden). Verder is de Nationale Ombudsman in zijn column in De Telegraaf van 14 april 2012 (»Een prima ambtenaar») zeer te spreken over de voorlichting die de Nederlandse Belastingdienst geeft aan gepensioneerde inwoners van Polen met een Nederlands inkomen.
Bent u bereid maatregelen te treffen om deze groep gedupeerde Nederlandse WAO’ers tegemoet te komen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals hiervoor al is geantwoord, worden WAO’ers die in Polen wonen niet geconfronteerd met dubbele belasting over hun WAO-uitkering.
De mogelijke besmetting van patiënten in het ZBC Medisch Centrum Biltstraat (zelfstandig behandelcentrum) |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Patiënten mogelijk besmet met Hepatitis en HIV»?1
In het bericht in de Telegraaf van 12 juni 2012 wordt verwezen naar een ernstig incident uit 2007 waarbij een jonge vrouw na een plastisch chirurgische ingreep in het Medisch Centrum Biltstraat kwam te overlijden. Er zijn mij geen aanwijzingen bekend die erop wijzen dat dit incident zou kunnen samenhangen met de gebeurtenissen in Medisch Centrum Biltstraat in 2012.
Het is van belang voor de gezondheid van betrokkenen en om besmetting van derden te voorkomen dat een zogenaamde «lookback procedure« wordt gevolgd. Dat houdt in dat iedereen die behandeld is in de periode dat de sterilisatie niet op orde was, wordt opgeroepen om zich te laten onderzoeken op mogelijke besmettingen en indien nodig adequate behandeling krijgt. Het bepalen van de patiëntengroepen die mogelijk een risico hebben gelopen en dus opgeroepen worden, moet wel uiterst zorgvuldig gebeuren en dat kost tijd. Ik verwijs ook naar mijn brief over mogelijke besmetting in het behandelcentrum te Utrecht die ik op verzoek van uw Kamer op 2 juli 2012 heb gestuurd (briefkenmerk CZ- 3120341).
Bent u op de hoogte van het aantal patiënten dat mogelijk besmet is geraakt?
Neen. Er zijn 903 patiënten betrokken in de lookback procedure. Het onderzoek is nog niet afgerond.
Wordt ook het personeel gecontroleerd op mogelijke besmettingen?
Er zijn geen personeelsleden gecontroleerd. Bij patiënten zouden eventueel besmettingen plaatsgevonden kunnen hebben ten gevolge van onvoldoende gereinigde materialen die bij operaties wordt gebruikt. Medewerkers zijn niet aan deze besmettingsrisico’s blootgesteld.
Vindt u het verantwoord dat er nu pas patiënten worden opgeroepen, terwijl de mogelijke besmetting plaatsvond tussen januari en maart van dit jaar?
De mogelijke kans op besmetting is eind maart 2012 geconstateerd. Ik heb begrepen dat het tijdsverloop tussen dat moment en het moment waarop patiënten zijn opgeroepen geen nadelige gevolgen heeft voor het effect van een eventuele behandeling, mocht inderdaad blijken dat er besmetting heeft plaatsgevonden. Zorgvuldig handelen is in een dergelijke situatie van groot belang om ervoor te zorgen dat de juiste patiënten worden opgeroepen. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op vraag 1.
Tijdens de risicobeoordeling is rekening gehouden met de mogelijke risico's voor contacten van de patiënten. In deze casus is, zoals gebruikelijk in de infectieziektebestrijding, gewerkt volgens het «ring voor ring» principe. Dat houdt in dat in eerste instantie patiënten van Medisch Centrum Biltstraat die in de periode 1 januari t/m 28 maart 2012 een medische ingreep hebben ondergaan in aanmerking komen voor screening op hepatitis B, hepatitis C en HIV (eerste ring). Wanneer een patiënt besmet blijkt met de meldingsplichtige infectieziekten hepatitis B of hepatitis C, is de GGD verantwoordelijk voor de uitvoering van een contactonderzoek. De GGD neemt in dat geval contact op met de patiënt om te inventariseren welke personen in de naaste omgeving mogelijk een risico lopen of gelopen hebben (tweede ring). De GGD adviseert de patiënt en zijn naasten hoe besmetting van hen te voorkomen is. HIV is geen meldingsplichtige ziekte. De internist-infectioloog van het UMCU zal in dit geval met de patiënt bespreken hoe om te gaan met personen in de naaste omgeving
Is de Inspectie voor de Gezondheidszorg betrokken geweest bij het interne onderzoek dat het ZBC heeft uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft het RIVM gevraagd het proces van reinigen, desinfecteren en steriliseren nader te onderzoeken, toen bij een bezoek op 28 maart 2012 bleek dat dit proces tekortkomingen liet zien. Het RIVM heeft aan de IGZ gerapporteerd. Op basis van dat rapport heeft de IGZ het Medisch Centrum Biltstraat geadviseerd om met externe deskundigen de lookback procedure in gang te zetten. Op basis van het advies van het UMC Utrecht en de GGD Utrecht heeft het MCB de lookback uitgevoerd.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek in te stellen, indien blijkt dat er daadwerkelijk mensen besmet zijn geraakt?
Nee, daar zie ik op dit moment de noodzaak niet van in.
Het verknipte en gevaarlijke advies extremistische islamitische organisaties invloed te geven op beleid |
|
Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Leers , Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Podium bieden verkleint risico’s radicale islam»?1
Ja.
Deelt u de visie dat het advies van Forum om extremistische islamitische organisaties invloed uit te laten oefenen op beleid, totaal verknipt en zelfs gevaarlijk is? Zo nee, waarom niet?
De auteurs van de vergelijkende casestudy «Engaging with violent Islamic extremism» bevelen lokale beleidsmakers aan in gesprek te blijven met vertegenwoordigers van alle stromingen binnen de Islam, inclusief de orthodoxe stromingen. Daarbij wordt in het onderzoek wel een grens getrokken bij extremisten die het contact met autoriteiten misbruiken voor eigen gewin. De onderzoekers maken echter niet consequent onderscheid tussen orthodox gelovigen en extremisten of tussen de verschillende gradaties van contact en samenwerking die een lokale overheid kent in de relaties met non-gouvernementele organisaties. Het advies is daarmee niet helder. Mocht het advies van de onderzoekers zijn om extremistische organisaties invloed te laten uitoefenen op beleid, verzeker ik u dat ik dat advies niet overneem. Lokale beleidsmakers kunnen bij het Rijk terecht voor advies over extremistische organisaties.
Deelt u de zorg dat dit soort adviezen de voortgaande islamisering, en de daarmee gepaard gaande geweldsexplosies, zoals we nu ook in België weer zien, zal versnellen?
Nee.
Welke maatregelen bent u van plan te treffen om de subsidie aan Forum zo spoedig mogelijk te stoppen ten einde de ongehoorde verspilling van belastinggeld tegen te gaan?
Forum speelt een betekenisvolle rol rond thema's als maatschappelijke spanningen, onderwijs, arbeidsmarkt en het ontwikkelen van effectieve methoden en instrumenten. Het levert daarmee een belangrijke bijdrage aan de realisatie van het kabinetsbeleid op het gebied van integratie. Beëindiging van de subsidie wordt daarom niet overwogen.
Bent u bereid alle islamitische organisaties in Nederland permanent te monitoren en bij aanwijzingen van gewelddadige plannen of oproepen, deze direct te sluiten, te verbieden en daar waar mogelijk de daders te denaturaliseren en uit te zetten?
Nee. De dreiging van extremistisch geweld gaat uit van enkele tientallen individuen. Gezien deze werkelijkheid zou het monitoren van alle islamitische organisaties disproportioneel zijn. Het zou bovendien onterecht de indruk wekken dat alle islamitische organisaties en daarmee alle moslims verdacht zijn.
Uiteraard vervult de AIVD zijn wettelijke taak om onderzoek te doen naar personen en organisaties die aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde dan wel voor de veiligheid van de Staat. Als onderzoek van de AIVD concrete aanwijzingen oplevert voor terroristische plannen of activiteiten, dan kan de dienst anderen, zoals het Openbaar Ministerie of de Immigratie- en Naturalisatiedienst informeren. Het huidige juridische (contraterrorisme) instrumentarium biedt de mogelijkheid rechtspersonen te verbieden en individuen te vervolgen of uit te zetten.
Het artikel ‘Leraren Frans klagen over examens’ |
|
Jack Biskop (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Leraren Frans klagen over examens»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het niet mogelijk mag zijn dat eindexamenkandidaten Frans en examenkandidaten in het algemeen gedupeerd worden, doordat zij een juist antwoord geven dat niet in het correctiemodel voorkomt? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het niet mogelijk moet zijn dat eindexamenkandidaten gedupeerd worden door het geven van het juiste antwoord. Wanneer dit antwoord afwijkt van het correctiemodel kunnen docenten dit melden aan het College voor Examens. Deze kan dan zo nodig de correctievoorschriften aanpassen, of in het uiterste geval, een fout corrigeren middels de normering van het examen. De meldingen die het College voor Examens via LAKS ontvangt worden ook zo behandeld.
Deelt u de mening dat het niet mogelijk moet kunnen zijn dat docenten hun baan riskeren als zij betere antwoorden van leerlingen, dan die in het correctiemodel staan, goedkeuren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u garanderen dat deze docenten niet ontslagen worden?
Docenten dienen zich bij de beoordeling van het centraal examen te houden aan de correctieregels die opgesteld zijn door het College voor Examens. Het College voor Examens heeft in de correctie- en normeringsprocedure waarborgen opgenomen die voorkomen dat een kandidaat door een fout in het examen wordt gedupeerd. Als docenten naar eigen inzicht tegen de regels in andere antwoorden goedkeuren, worden indirect andere kandidaten gedupeerd. Via de 2e correctie wordt afwijking van de correctievoorschriften zichtbaar en moet dit weer worden gecorrigeerd.
Het bevoegd gezag van de school ziet erop toe dat docenten zich aan de regels van de school houden, inclusief de regels die de school hanteert op grond van aanwijzingen en regels van overheidsorganen. Het is ook het bevoegd gezag dat maatregelen kan nemen indien een docent zich niet aan regels houdt. Ik treed daar niet in.
Bent u bekend met de reactie van het College van Examens, waarin wordt bevestigd dat er weliswaar meerdere docenten geklaagd hebben, maar dat het College de beoordeling niet wenst aan te pakken, ondanks het standpunt dat als uit een analyse blijkt dat de antwoorden op een examenvraag anders uitpakken dan verwacht hiermee rekening gehouden wordt? Wat is uw mening hierover?
Ik ben er bekend mee dat het College voor Examens de opmerkingen van docenten heeft gewogen. Bij de onderhavige vragen is vastgesteld dat van een fout in examen of correctievoorschrift geen sprake was. Desondanks gaat het College voor Examens ook achteraf na of er bij een op zichzelf correcte vraag onbedoelde effecten zijn waardoor kandidaten mogelijk op het verkeerde been worden gezet. Als uit de analyses blijkt dat bij een feitelijk correcte vraag toch bijvoorbeeld juist goede leerlingen weinig punten halen, kan achteraf worden geconcludeerd dat er niet voorziene effecten waren waarvoor leerlingen moeten worden gecompenseerd. Bij de onderhavige vragen bleek dat niet het geval.
Deelt u de mening dat het College van Examens als het ware zijn eigen vlees keurt en in die hoedanigheid onder meer de plicht heeft om eigen fouten te corrigeren? Zo nee waarom niet?
Ik ben het ermee eens dat het College voor Examens de plicht heeft om eigen fouten te corrigeren en ben ervan overtuigd dat het waar nodig is ook gebeurt. Zo is dit jaar een twintigtal aanvullingen op het correctievoorschrift gepubliceerd, waarvan zes naar aanleiding van door leerlingen via het LAKS geconstateerde onvolkomenheden. Om dit aantal in perspectief te plaatsen: het College voor Examens stelt elk jaar meer dan 10 000 examenvragen op. Een aanvulling vindt dus plaats in 1 op de 500 vragen.
Bent u ervan op de hoogte dat er in 2009 via de Nationale Ombudsman reeds aandacht gevraagd is voor de mindere kwaliteit van de examens Frans? Hoe denkt u te gaan voorkomen dat de huidige controverse over het eindexamen Frans in de toekomst niet meer voorkomt?
Ik ben ervan op de hoogte dat in 2009, nog voor de totstandkoming van het College voor Examens, via de Nationale Ombudsman aandacht is gevraagd voor veronderstelde onvolkomenheden in het examen Frans. De Nationale Ombudsman heeft aangegeven welke rechten en procedures zijns inziens zouden moeten gelden bij klachten over de inhoud van de centrale examinering. Het in 2009 ingestelde College voor Examens heeft bij de vaststelling van zijn procedures met de uitspraken van de Nationale Ombudsman rekening gehouden.
Ik meen dat - ondanks alle zorgvuldigheid - een controverse tussen het College en een individuele docente zoals nu over de eindexamens Frans havo en vwo ook in de toekomst nooit helemaal is te voorkomen. Het blijft mogelijk dat individuele docenten zich niet kunnen vinden in de expert-oordelen ten aanzien van de inhoud van de examens. Het College voor Examens heeft via de Examenlijn een voor docenten zeer toegankelijke procedure waarbij zij hun bezwaren en zorgen kenbaar kunnen maken. Elke vraag wordt zorgvuldig behandeld en beantwoord.
Zijn er bij u met betrekking tot dit examenjaar nog meer gevallen bekend die vergelijkbaar zijn met de discussie over het eindexamen Frans 2012? Zo ja, welke?
Voor zover nu bekend is dat dit jaar ook gebeurd bij het centraal examen economie vwo.
De uitreiking van de huisjesmelkerprijs 2012 door ROOD |
|
Sadet Karabulut |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Huisjesmelker wil wel cashen en verder niets»?1
Het is betreurenswaardig als verhuurders hun panden niet onderhouden,hun contractuele verplichtingen niet nakomen en zich ook overigens niet als een goed verhuurder gedragen. In hoeverre dit hier het geval is, kan ik niet beoordelen.
Gezien het feit dat de winnares van de Huisjesmelkerprijs haar woningen verwaarloost, servicekosten in rekening brengt voor niet geleverde diensten en huurders intimideert, welke stappen gaat u ondernemen om dergelijke praktijken te voorkomen?
Er bestaan goede wettelijke mogelijkheden voor huurders om hun recht te halen. Huurders kunnen bij een geschil met hun verhuurder over de huurprijs, de geleverde diensten of de servicekosten een procedure starten bij de huurcommissie. De huurcommissie kan zich een oordeel vormen over de onderhoudstoestand en ook of overeengekomen diensten wel zijn geleverd. Is het onderhoud slecht, dan kan de huurcommissie besluiten tot een huurprijsverlaging. Zijn de diensten onvoldoende geleverd, dan kan de huurcommissie besluiten dat alleen de geleverde diensten hoeven te worden betaald. De verhuurder moet hiervoor namelijk jaarlijks een eindafrekening verzorgen richting huurder. Ook kan een huurder naar de kantonrechter om een goede nakoming van de huurovereenkomst te eisen. Uit het artikel waar naar wordt verwezen valt niet op te maken of de huurders, waarvan in ieder geval één er zes jaar blijkt te wonen, ooit gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om een procedure bij de huurcommissie te starten.
Er zijn overigens ook gemeenten die huurders ondersteunen, de huurteams in Amsterdam zijn hier een voorbeeld van.
Mocht er sprake zijn van fysieke intimidatie, dan kan de huurder aangifte doen bij de politie.
Bent u bereid om een vergunningsplicht voor verhuurders in te voeren die het mogelijk maakt om de vergunning in te trekken bij slecht onderhoud, onrechtmatige verhuur, onrechtmatige servicekosten en intimidatie? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet bereid een algemeen vergunningstelsel voor verhuurders in te voeren. Alle genoemde overtredingen kunnen worden aangepakt op basis van bestaande wet- en regelgeving. Een vergunningstelsel voor alle verhuurders leidt tot bureaucratie en hoge administratieve lasten.
Wel onderzoek ik op dit moment de mogelijkheden voor nieuwe maatregelen die ernstige vormen van huisjesmelkerij moeten kunnen aanpakken. In mijn brief van 20 maart 2012 heb ik u hierover geïnformeerd.
Overigens merk ik op dat de nieuwe maatregelen zich richten op ernstige vormen van huisjesmelkerij, waaraan de inzet van andere juridische middelen is vooraf gegaan (zoals bijvoorbeeld aanschrijving door de gemeente, het opleggen van een last onder dwangsom, etc.). Dit lijkt op basis van het persbericht in het onderhavige geval niet van toepassing.
Wanneer kunnen we het beloofde nieuwe wetsvoorstel inzake de aanpak van huisjesmelkers tegemoet zien?
De voorstellen worden uitgewerkt in overleg met de gemeente Rotterdam. Ook zullen andere gemeenten worden geconsulteerd. Gezien de verregaande aard van de voorstellen luistert de uitwerking nauw, en dat vergt tijd. Naar verwachting kunnen de voorstellen in de loop van het voorjaar van 2013 aan de Kamer worden aangeboden.
Hoe verhouden uw antwoorden op de vragen over het dreigend woningtekort in Metropoolregio Amsterdam van 24 april jl. zich tot de toezegging van de toenmalige minister van BZK bij de presentatie van het Actieplan studentenhuisvesting dat de genoemde 16 000 woningen bovenop de ambities vanuit de grote steden gerealiseerd zouden worden? Is hier sprake geweest van onjuiste informatieverstrekking?2 3 4
In de brief van 17 november 2011 over de ondertekening van het landelijk actieplan studentenhuisvesting (TK, 2011–2012, 33 104, nr. 1) is aangegeven dat de leden van Kences (de brancheorganisatie voor studentenhuisvesting) in het actieplan studentenhuisvesting de realisatie van 16 000 extra studenteneenheden hebben toegezegd. Tevens is in deze brief aangegeven dat in de grote steden studentenhuisvesting al een plek heeft gekregen in de collegeakkoorden en er samengewerkt wordt om tot realisatie van meer studentenhuisvesting te komen. In de antwoorden aan uw Kamer van 24 april jl. over het woningtekort in de metropool Amsterdam is dit herhaald en is aangegeven dat ook andere partijen buiten Kences studenteneenheden in Amsterdam realiseren om zo de gemeentelijke doelstelling van 9000 eenheden te behalen. Naar mijn overtuiging is hier dan ook geen sprake van onjuiste informatieverstrekking.
Online privacy |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich eerdere vragen over online privacy1 die u onbeantwoord laat met een beroep op het belang van de staat ex artikel 68 van de Grondwet? Zo ja, wanneer heeft u, conform de aanwijzing van de minister-president van 23 oktober 19852, uw voornemen om een beroep te doen op deze verschoningsgrond in de ministerraad aan de orde gesteld? Was hierop uw reactie?
Bent u van mening dat de door u gegeven reden om de informatie te weigeren, valt binnen de invulling van het begrip «belang van de staat,» zoals die is gegeven in de door u aangehaalde van brief van de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties3? Op welk onderdeel?
Zou u alsnog willen aangeven of u van mening bent dat voor het aftappen van telefoons en sociale media door opsporingsautoriteiten dezelfde juridische en democratische controlemechanismen moeten gelden?
Bent u bekend met het bericht «Politie tegenstrijdig over opvragingen bij sociale netwerken,»4 waaruit blijkt dat het politiekorps Limburg-Zuid wel gegevens heeft verstrekt over het opvragen van informatie bij sociale media?
Bent u van mening dat het politiekorps Limburg-Zuid door het verstrekken van de gegevens heeft gehandeld in strijd met het belang van de staat?
Het toezicht op pensioenen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Onder verwijzing naar uw antwoord op eerdere vragen op het toezicht over pensioenen1, waarin u heeft aangegeven dat, wanneer een werkgever heeft verzuimd een deelnemer bij de pensioenuitvoerder aan te melden, werknemers een beroep kunnen doen op pensioenrechten en -aanspraken bij de uitvoerder en waarin u tevens opmerkt dat er in dat geval geen sprake is van civielrechtelijke aansprakelijkheid van de pensioenuitvoerder ten opzichte van de uitvoerder, kunt u nader uitleggen wat dit betekent?
Dit betekent dat een werknemer recht heeft op een pensioenuitkering van de pensioenuitvoerder, ook al heeft de werkgever verzuimd om de werknemer aan te melden bij de pensioenuitvoerder. De pensioenuitvoerder kan de werkgever aansprakelijk stellen voor de geleden schade.
Waarop kunnen aanspraken die de desbetreffende werknemers op de pensioenuitvoerder hebben anders zijn gebaseerd dan op een civielrechtelijke verbintenis?
Het klopt dat de pensioenrechten en -aanspraken van de werknemer ten opzichte van de pensioenuitvoerder voortvloeien uit een civielrechtelijke verbintenis. De term «pensioenaanspraak» moet echter niet worden verward met (civielrechtelijke) aansprakelijkheid, waarbij sprake is van schuld of toerekenbaarheid.
Op welke gronden zijn de pensioenuitvoerders dan wel aansprakelijk voor het nakomen van de door de werkgever aan de niet aangemelde deelnemers gedane pensioentoezegging?
Ter bescherming van de niet aangemelde pensioenaanspraakgerechtigde stelt artikel 5 Pensioenwet (Pw) een aantal bepalingen van titel 17 van Boek 7 Burgerlijk Wetboek (Verzekering) buiten toepassing. Het gaat dan met name om bepalingen die de pensioenuitvoerder zouden beschermen indien die bepalingen niet buiten toepassing zouden zijn verklaard. Artikel 5 Pw beoogt dus te voorkomen dat een pensioenuitvoerder zich tegen een claim van een werknemer verweert (of kan verweren) met de stelling dat de werkgever (verzekeringnemer) zijn mededelingsplicht niet heeft nagekomen. Ook aan artikel 36 Pensioen- en spaarfondsenwet lag datzelfde uitgangspunt ten grondslag.
De niet aangemelde werknemer kan de pensioenuitvoerder direct aanspreken omdat hij rechtstreeks partij is geworden bij de uitvoeringsovereenkomst tussen de werkgever en de pensioenuitvoerder. In die uitvoeringsovereenkomst bedingt de werkgever van de pensioenuitvoerder dat deze de pensioenovereenkomst uitvoert die de werkgever met de werknemer heeft gesloten. De uitvoeringsovereenkomst omvat dus een derdenbeding ten gunste van de werknemer, welk beding door de werknemer is aanvaard door het sluiten van de pensioenovereenkomst. 2
Op welke wijze zou een deelnemer dan wel zijn pensioenaanspraken en -rechten bij de pensioenuitvoerder en -rechten geldig moeten en kunnen maken?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en op eerdere Kamervragen3, is de werknemer via een derdenbeding partij geworden bij de uitvoeringsovereenkomst tussen een werkgever en een pensioenuitvoerder. De werknemer kan nakoming afdwingen door de pensioenuitvoerder.
Klopt de conclusie dat in de situatie waarin verhaal op de werkgever niet meer mogelijk is, omdat deze bijvoorbeeld niet meer bestaat, er sprake kan zijn van de verplichting voor een pensioenverzekeraar om uitkeringen te doen waarvoor nooit premie is ontvangen en ook nooit zal worden ontvangen, voor een risico waar de verzekeraar geen weet van had en ook redelijkerwijs geen weet van had moeten of kunnen hebben?
Ja, met dien verstande dat die conclusie niet alleen geldt voor verzekeraars, maar ook voor pensioenfondsen en premiepensioeninstellingen (PPI’s). Het is juist de bedoeling dat de pensioenuitvoerder er zelf voor zorgt dat hij zorgvuldig onderzoek doet bij de werkgever of deze alle werknemers heeft aangemeld. Het risico ligt dus met opzet bij de pensioenuitvoerder.4
Zo ja, is dat dan niet ten principale strijdig met het karakter van een verzekering en de kernactiviteit van een verzekeraar, te weten het inschatten, afwegen en afdekken van risico’s? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het gaat hier naar mijn mening juist om inschatten, afwegen en afdekken van risico’s. Zoals De Nederlandsche Bank (DNB) ook in de vragen en antwoorden op de website heeft aangegeven, zullen pensioenuitvoerders moeten inschatten hoe groot het prudentiële risico is dat met artikel 5 Pw samenhangt en welke beheersingsmaatregelen daarvoor getroffen moeten worden.5 Een van de beheersingsmaatregelen zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat de pensioenuitvoerder een accountantscontrole van de werkgever eist over de informatie die hij aanlevert. Verder kunnen verzekeraars voor de gevallen dat een werkgever failliet is eventueel een buffer aanleggen om de kosten, die met het niet aanmelden samenhangen, op te vangen.
Klopt de conclusie dat de pensioenverzekeraar in dergelijke gevallen gedwongen is een min of meer blanco cheque af te geven, daar de verzekeraar immers niet weet wat hij niet weet? (Met andere woorden: de verzekeraar weet niet hoeveel deelnemers met welke aanspraken er niet zijn aangemeld door de werkgever terwijl deze dat op basis van de uitvoeringsovereenkomst wel verplicht was te doen). Hoe beoordeelt DNB als toezichthouder van pensioenverzekeraars dit risico?
Nee. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 kan een pensioenuitvoerder maatregelen nemen om het risico te beperken. Ook de beoordeling van het risico door DNB komt aan de orde in het antwoord op vraag 6.
Klopt de conclusie dat de positie van een pensioenverzekeraar in dezen principieel anders is dan die van een pensioenfonds, omdat een pensioenfonds kan afstempelen indien zich ineens niet bekende risico’s manifesteren en een pensioenverzekeraar niet? Is het waar dat daarom tijdens de parlementaire behandeling dit onderscheid wel nadrukkelijk is gemaakt?2
Nee. Als het gaat om aansprakelijkheid van pensioenuitvoerders in het geval een werkgever heeft verzuimd een deelnemer bij de pensioenuitvoerder aan te melden, is de positie van een pensioenverzekeraar niet principieel anders dan die van een pensioenfonds. Het klopt dat in de aangehaalde passage in de Kamerstukken is aangegeven dat pensioenfondsen meer mogelijkheden hebben om een premieachterstand in te halen of op te vangen. Deze passage heeft echter niet specifiek betrekking op de situatie dat een werkgever heeft verzuimd een deelnemer bij de pensioenuitvoerder aan te melden.
Zo ja, waarom wordt dit onderscheid dan ook niet gemaakt in het standpunt van DNB en in uw antwoord op de eerdere vragen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat het belang van de individuele deelnemer hier voorop dient te staan. Het is onwenselijk als het risico van een fout in het gegevensverkeer tussen de werkgever en de pensioenuitvoerder afgewenteld wordt op individuele deelnemers. Gelet op het belang van de individuele deelnemer ligt het ook voor de hand dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen een pensioenfonds en een pensioenverzekeraar. Zoals in het standpunt van DNB en in mijn antwoorden op eerdere vragen is aangegeven, moet zoveel als mogelijk worden voorkomen dat de individuele deelnemer de dupe wordt van een fout in het gegevensverkeer.
Klopt de conclusie dat de door u in het antwoord op vraag 11 aangegeven gedachte van de pensioenwet dat zowel de pensioenwerkgever als de pensioenuitvoerder hun verantwoordelijkheid nemen om te voorkomen dat er in het gegevensverkeer iets misgaat, in het amendement -De Vries3 was geborgd doordat de verzekeraar alleen dan niet aansprakelijk zou zijn indien de werkgever zijn verplichting tot het verstrekken van inlichtingen niet nakomt en de verzekeraar zich aantoonbaar voldoende heeft ingespannen om de werkgever aan deze verplichting te laten voldoen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook in het antwoord op vraag 9 heb aangegeven, gaat het er om dat voorkomen moet worden dat de individuele deelnemer de dupe wordt van een fout in het gegevensverkeer. Dit belang van de individuele deelnemer is naar mijn mening niet geborgd in het aangehaalde amendement De Vries.
Als door de huidige onzekerheid over deze wetgeving de situatie dreigt te ontstaan dat de verzekeraar zegt: u was niet aangemeld dus ga maar naar uw voormalig werkgever, terwijl de werkgever zegt: u was aangemeld dus claim maar bij de verzekeraar en e werknemer hierdoor straks niet weet waar hij aan toe is, kunt u dan ook bevestigen dat het voor de verzekerde ten allen tijde duidelijk zal zijn toe wie hij of zij zich moet wenden? Hoe gaat u dit regelen?
De werknemer kan in een dergelijk geval bij de pensioenuitvoerder een beroep doen op zijn pensioenrechten.8 De werknemer kan nakoming bij de pensioenuitvoerder afdwingen. Een uitzondering hierop is de situatie dat de werknemer toerekenbaar heeft bijgedragen aan het feit dat de pensioenuitvoerder niet geïnformeerd is (bijvoorbeeld fraude, misleiding).
Bent u bereid om bij de eerst mogelijke gelegenheid een wijziging van artikel 23 van de Pensioenwet voor te stellen conform de tekst van het amendement -De Vries zodat de Kamer zelf een oordeel kan uitspreken over de vraag of en in hoeverre pensioenverzekeraars aansprakelijk moeten zijn voor deelnemers en aanspraken of rechten die zij niet kennen en redelijkerwijs niet hadden kunnen kennen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Met het oog op het belang van de individuele deelnemer, zoals toegelicht in het antwoord op de vragen 9 en 10, voel ik niets voor een wijziging van de Pw op dit punt.
Het artikel “Grote schoonmaak binnen GVB- top“ |
|
Hero Brinkman (Brinkman) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Grote schoonmaak binnen GVB- top«?1
Ja.
Is het waar dat er bij het Gemeentelijk vervoersbedrijf (GVB) stelselmatig onzorgvuldig is omgesprongen met overheidsgelden en er sprake was van belangenverstrengeling? Zo nee, waarom niet?
Het GVB is een zelfstandige NV waarvan alle aandelen in het bezit zijn van de gemeente Amsterdam. De gemeente Amsterdam heeft naar aanleiding van berichten in de pers over vermeende fraude om opheldering gevraagd bij het GVB. De Raad van Commissarissen (RvC) van GVB Holding NV heeft onafhankelijk accountantsonderzoek laten uitvoeren. Bepaalde conclusies daaruit zijn door de RvC naar buiten gebracht. Deze bevestigen niet dat er sprake was van fraude, wel zijn er «feiten vastgesteld van (het vermoeden van) het opzettelijk negeren van geldende wet- en regelgeving en/of het negeren van interne GVB regels» en «zijn er «doelredeneringen» gevolgd in het kader van Europese, nationale en/of interne aanbestedingsregels». Verder blijkt dat er «structureel sprake is geweest van bestuurlijk gedrag dat niet voldoet aan de regels van good governance. Dit betreft aspecten van regels van integriteit, rechtmatigheid, doelmatigheid en verantwoordelijkheid», aldus de RvC.
De RvC heeft na toestemming van de aandeelhouder twee statutair directeuren uit hun functie ontheven. Het is aan de gemeente Amsterdam om desgewenst verdere stappen te zetten en daarover verantwoording af te leggen aan de gemeenteraad van Amsterdam. Ik verwijs hiervoor naar de brief van het College van BenW van Amsterdam aan de Amsterdamse gemeenteraad d.d. 14 juni jongstleden. Bij het OM is tot nu toe geen aangifte gedaan van verdenking van strafbare handelingen bij het GVB.
Kunt u aangeven op welke schaal dit misbruik van overheidsgelden heeft plaatsgevonden bij het GVB? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de rijksrecherche moet worden ingeschakeld en dat de verantwoordelijken strafrechtelijk vervolgd dienen te worden en geen vertrekbonus dienen te ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het GVB is geen ambtelijke instelling. Stafrechtelijk onderzoek, indien daartoe aanleiding bestaat, zal door het OM worden ingesteld en door de politie worden uitgevoerd. Het is aan de RvC en de aandeelhouder om te bepalen of er vertrekbonussen gegeven moeten worden.
Deelt u de mening dat er strenger toezicht moet komen op de vergoedingen en salariëring binnen het openbaar bestuur? Zo nee, waarom niet?
Wanneer het gaat om vergoedingen en salariëring binnen het openbaar bestuur in zijn algemeenheid, kan verwezen worden naar de thans geldende Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (Wopt). Bovendien ligt op dit moment het voorstel voor de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (Wnt) bij de Eerste Kamer, waarvan de regering een inwerkingtreding per 1 januari 2013 nastreeft. Het GVB, dat zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven een zelfstandige NV is, valt buiten de reikwijdte van de Wopt, respectievelijk het voorstel voor de Wnt.
Kunt u aangeven welke maatregelen u zult treffen om deze dubieuze praktijken in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is het op dit moment aan de RvC en de gemeente Amsterdam om desgewenst verdere stappen te zetten.
De mogelijke executie van vijf Iraanse Ahwazi Arabieren |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Iran must not execute five Arab minority prisoners»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat deze vijf mannen zonder vorm van eerlijk proces in detentie worden gehouden en hen mogelijk de doodstraf te wachten staat?
Iran heeft een intransparante rechtsgang. Dat maakt het vaak onmogelijk om de precieze toedracht en strafoplegging te achterhalen. In deze zaak is inmiddels bij vier van de vijf personen het doodvonnis voltrokken.
Bent u bereid om bilateraal en in EU-verband protest aan te tekenen tegen de gang van zaken omtrent de arrestatie en detentie van deze mannen en bent u bereid de Kamer op korte termijn te informeren over uw inspanningen? Zo nee, waarom niet?
Mede in reactie op het door u aangehaalde bericht heb ik bij mijn EU collega’s een passende reactie op de zorgelijke situatie van de Ahwazi gemeenschap in het algemeen en deze zaak in het bijzonder bepleit. Als gevolg daarvan heeft EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton op 21 juni aan de Iraanse regering door middel van een verklaring haar verontwaardiging over deze executies kenbaar gemaakt en opgeroepen de rechten van etnische en religieuze minderheden te respecteren en de doodstraf af te schaffen.
Nederland dringt, bilateraal en in EU-verband, bij de Iraanse autoriteiten aan op afschaffing van de doodstraf.
Deelt u de mening dat deze zaak aanleiding moet zijn voor een intensiveren van de EU-inspanningen om het Iraanse regime onder druk te zetten vanwege de slechte mensenrechtensituatie in het land? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de aanscherping van EU-sancties te bepleiten indien de mensenrechtensituatie in Iran blijft verslechteren? Indien nee, waarom niet?
Ik heb eerder dit jaar in EU-verband gepleit voor aanvullende sancties vanwege de verslechterende mensenrechtensituatie in Iran. Dit betreft zowel een uitbreiding van de lijst met Iraanse mensenrechtenschenders, als een EU-exportverbod van internetmonitoringtechnologie naar Iran. Beide maatregelen zijn tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 23 maart jl. door de EU aangenomen.
Het bericht Dubbel verdriet om verlies Danique |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dubbel verdriet om verlies Danique» en het bericht «Danique blijkt nergens recht op te hebben»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit verhaal schrijnend is?
Het moet zonder meer een vreselijke ervaring zijn om te bevallen van een doodgeboren kindje of van een kindje dat kort na de geboorte overlijdt. Dat ouders dit als een groot verdriet ervaren, kan ik mij goed voorstellen.
Waarom gelden er verschillende rechten voor ouders die hun kind verliezen na een verschillende zwangerschapsduur? Wat is het verschil tussen het verliezen van een kind na een zwangerschap van 22 weken, 25 weken of 40 weken?
De duur van de zwangerschap is van belang met betrekking tot de plicht tot begraven of cremeren zoals deze in de Wet op de lijkbezorging is geregeld. Als de zwangerschap voor het overlijden meer dan 24 weken heeft geduurd geldt zonder meer de plicht tot begraven of cremeren. Maar die plicht is er niet als een kindje na een zwangerschapsduur van minder dan 24 weken ter wereld is gekomen en vervolgens minder dan 24 uur heeft geleefd.
Wanneer binnen 24 weken van de zwangerschap een kind levenloos ter wereld komt, is de Wet op de lijkbezorging niet van toepassing. Er bestaat dan de keuze om zelf te beschikken over het lichaam van het doodgeboren kindje of om het kindje bij het ziekenhuis achter te laten. Met een doktersverklaring in de zin van artikel 11a van de Wet op de lijkbezorging kan het kindje worden begraven op een begraafplaats of worden gecremeerd.
Of de kosten van de uitvaart ook in dergelijke gevallen moeten worden vergoed, is een zaak tussen de verzekeraar en de ouders. Het hangt onder meer af van de polis die de verzekerden hebben gesloten. Het staat verzekeraars daarbij natuurlijk vrij om, in die gevallen dat er geen sprake is van een recht op vergoeding van uitvaartkosten, zelf een coulanceregeling te hanteren. Een uitvaartverzekeraar heeft inmiddels aangegeven haar leden, de verzekerden, te willen voorleggen of de toepassing van haar beleid ten aanzien van de grens van 24 weken als gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen moet worden aangepast.
Op grond van een interne richtlijn verstrekt UWV pas een zwangerschaps- en bevallingsuitkering bij de grens van 24 weken zwangerschap. Heeft de werkneemster in de eerste 24 weken een miskraam of abortus dan heeft zij geen recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof. Het zwangerschaps- en bevallingsverlof is in deze situatie dus niet van toepassing. Dat neemt niet weg dat een voortijdige bevalling – en daarmee een beëindiging van de zwangerschap – een fysieke en emotionele gebeurtenis is, die zich slecht kan verhouden tot het verrichten van werk. Gelet op de fysieke en mentale gevolgen die een voortijdige bevalling kan hebben op de werkende is dit een situatie die valt in de sfeer van ziekte. Bij ongeschiktheid tot werken ten gevolge van ziekte, zwangerschap of bevalling, geldt op grond van het Burgerlijk Wetboek in principe de loondoorbetalingsverplichting voor de werkgever. Indien een werkneemster, voorafgaand aan dan wel volgend op het zwangerschaps- en bevallingsverlof, ziek wordt als gevolg van zwangerschap of bevalling, valt zij onder de bescherming van het vangnet van de Ziektewet. In dat geval bestaat recht op ziekengeld.
Daarnaast kent de Wet arbeid en zorg het calamiteiten- en ander kort verzuimverlof ingeval van zeer bijzondere persoonlijke en bepaalde onbetaalde wettelijke verplichtingen die niet in iemands vrije tijd kunnen worden verricht zoals de aangifte van een geboorte van een kind en de aangifte van overlijden. Dit verlof geldt voor een korte, naar billijkheid te berekenen tijd en wordt voor 100% doorbetaald door de werkgever.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat er een situatie kan ontstaan waarbij ouders wel grafrechten en vergunningen dienen te betalen, terwijl er geen rechten worden toegekend op het gebied van vergoeding van begrafeniskosten en het ontvangen van verlof? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de reden dat ouders onder druk worden gezet om voor de 24 weken van de zwangerschap een beslissing te nemen, als het gaat om het vroegtijdig afbreken van de zwangerschap?
Ik kan niet beoordelen of er sprake is geweest van druk om de zwangerschap af te breken. Wel is het zo dat de wettelijke grens waarop een zwangerschap mag worden afgebroken op 24 weken is gesteld. Tot die tijd hebben ouders de tijd om te besluiten een zwangerschap vroegtijdig af te breken. Voor die beslissing is in de wet een minimale beraadtermijn van 5 dagen geregeld, ook na een 20 weken echo. Overigens kan na 24 weken wel een zwangerschap om medische redenen worden afgebroken, mits wordt voldaan aan de daarvoor geldende criteria.
Waarom krijgen ouders niet meer tijd om na te denken, de zwangerschap verder uit te dragen en te beslissen wat voor hen een goed moment van afscheid is, zodat ze zich daar beter op kunnen voorbereiden? Deelt u de mening dat het beter zou zijn als deze tijd er wel zou zijn?
Het staat ouders vrij om zoveel tijd te nemen als zij wensen voor hun afweging om een zwangerschap al dan niet af te breken. De Wet afbreking zwangerschap geeft echter 24 weken als grens waarop een zwangerschap nog mag worden afgebroken. Ik acht het niet wenselijk deze grens te verhogen. Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, is een zwangerschapsafbreking na die termijn mogelijk onder het daarvoor geldende regime.
Wat gaat u doen om de zorg voor ouders en het kind rondom de 20 weken echo te verbeteren, zodat kinderen een waardig afscheid kunnen krijgen en hun ouders de tijd krijgen om dit alles lichamelijk en psychisch een plekje te kunnen geven?
De vraag draagt de suggestie in zich dat de zorg rondom de 20 weken echo verbetering behoeft en dat het afbreken van een zwangerschap na de 20 weken echo een waardig afscheid van het kind niet mogelijk maakt. Beide suggesties kan ik niet onderschrijven. Wel ben ik van mening dat het verwerken van een dergelijk verdriet altijd veel tijd en energie van ouders zal vergen. Een termijn daarvoor is niet te geven.
Deelt u de mening dat de rol van de arts dienstbaar zou moeten zijn ten opzichte van de rol van de ouders? Zo ja, op welke manier kan deze rol beter ingevuld worden?
De arts die uiteindelijk een eventuele afbreking van de zwangerschap uitvoert, dient zich ervan te verzekeren dat er sprake is van een weloverwogen beslissing en dat de betrokkenen hiertoe volledig geïnformeerd zijn. Het al of niet afbreken van de zwangerschap is uiteindelijk dus een beslissing van de ouders. Ik heb geen aanwijzing dat artsen hun rol beter zouden moeten invullen.
Deelt u de mening dat dit bericht laat zien dat de abortusgrens hopeloos achterhaald is, en de abortusgrens niet in het belang van het kind en van de ouders is? Zo ja, bent u bereid de 20 weken echo buiten de werking en sfeer van de abortuswetgeving te halen?
De 20 weken echo staat los van de abortuswetgeving. Ik zie op dit moment dan ook geen aanleiding om de abortusgrens te verhogen dan wel te verlagen.
Een Nederlands-Pakistaanse vrouw die in huwelijkse gevangenschap in Pakistan verkeert |
|
Mirjam Sterk (CDA), Wassila Hachchi (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van de uitzending1 over de Nederlands-Pakistaanse vrouw die in huwelijkse gevangenschap in Pakistan verkeert? Zo ja, wat heeft u gedaan om haar te helpen? Heeft de ambassade getracht haar te bezoeken en zal de ambassade de rechtszaak bijwonen?
Ja. Ik heb kennisgenomen van de uitzending. Ter bescherming van de identiteit van betrokkene, kan ik over de zaak geen inhoudelijke uitspraak doen.
Hebt u kennisgenomen van de uitzending2 over de Nederlands-Pakistaanse vrouw wier zaak is voorgekomen bij een Britse Sharia Council en wier ontbinding van het huwelijk nog steeds niet erkend is in Pakistan?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat Nederlandse staatsburgers voor het ontbinden van hun religieuze huwelijk, onderworpen zijn aan rechtsordes die tegen de Nederlandse rechtsorde indruisen?
Nederlandse staatsburgers kunnen er voor kiezen zich te schikken in regels van een organisatie waarbij zij vrijwillig zijn aangesloten, zoals regels van een religieuze organisatie voor het huwelijk. Die regels hoeven niet overeen te stemmen met de regels die in Nederland voor het burgerlijk huwelijk gelden. Het niet meewerken van een partner aan het ontbinden van een huwelijksovereenkomst naar religieus recht kan, onder bepaalde omstandigheden, onrechtmatig zijn, zoals in een enkel geval door de rechter is beslist.
Kunt u aangeven wat de plaatselijke ambassade heeft gedaan voor deze vrouw(en?)? In hoeverre is daarbij gehandeld indachtig de door de Nederlandse Staat aangegane en gehuldigde Verdragen zoals art. 16 van de Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination against Women CEDAW (verplichting van staten om gelijke behandeling voor, tijdens en na het huwelijk te garanderen), art. 5 van het 7de protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens EVRM (recht op vrijheid en veiligheid), art. 6 EVRM (fair trial)?
Nederland eerbiedigt in het algemeen de lokale rechtsorde van het land. Daarbij kan Nederland de verplichting van gelijke behandeling onder het CEDAW niet opleggen aan andere staten. Ook dienen voor juridische bijstand in het buitenland bij conflicten in de familiesfeer, personen zich altijd te wenden tot een lokale advocaat. De lokale autoriteiten beschouwen deze mensen (veelal bipatride, zij hebben ook de nationaliteit van het land waar het conflict zich afspeelt) als vallend onder het eigen nationale recht.
Ondanks deze beperkingen, brengt de ambassade – als daar door deze Nederlanders om wordt verzocht – dit soort zaken onder de aandacht van de relevante autoriteiten.
Is u bekend hoeveel vrouwen afgelopen 10 jaar gedwongen zijn achtergelaten in de landen van herkomst? Kunt u aangeven hoeveel vrouwen die slachtoffer zijn van huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap om hulp hebben gevraagd bij de Nederlandse ambassades? Zo ja, wat is er met deze hulpvragen gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Ambassades hebben slechts kennis van die zaken waarbij de betreffende personen contact opnemen. Het aantal gevallen waarbij door vrouwen de ambassade om hulp wordt gevraagd, is beperkt. Ambassades spannen zich in binnen het spectrum van consulaire hulpverlening zodra een vrouw met de Nederlandse nationaliteit in een positie van huwelijksdwang en achterlating in het buitenland, zich meldt met verzoek om hulp.
Bent u bereid, al dan niet via de ambtelijke lijn, contact te zoeken met de Pakistaanse ambassadeur over deze dossiers? Zo nee, waarom niet?
Om genoemde redenen kan ik niet op deze dossiers ingaan. In het algemeen geldt dat, afgestemd op de betreffende behoeftes en omstandigheden, de meest geschikte instrumenten worden ingezet. Contact met een buitenlandse ambassade, in casu de ambassade van Pakistan, maakt onderdeel uit van het brede spectrum aan instrumenten.
Bent u bereid om in EU-verband op te komen voor vrouwen die slachtoffer zijn van huwelijksdwang en de schending van vrouwenrechten die daar uit voortvloeit?
Ja. In voorkomende gelegenheden maak ik mij hier sterk voor.
Het bericht 'Helft ontwikkelingskredieten gaat naar Westerse bedrijven' |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Knapen (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Helft ontwikkelingskredieten gaat naar Westerse bedrijven»1 en het rapport «Private profit for public good? Can investing in private companies deliver for the poor?» van Eurodad?2
Ja.
Klopt het dat financiële middelen van ontwikkelingsbanken, zoals het Internationale Financieringsbedrijf van de Wereldbank, de Europese Investeringsbank en nationale ontwikkelingsbanken, slechts gedeeltelijk terecht komen bij bedrijven in de armste landen en dat het meeste uiteindelijk terecht komt bij beursgenoteerde bedrijven of banken, vaak in een belastingparadijs? Wat is uw mening hierover?
Ontwikkelingsbanken zijn gericht op het bevorderen van economische groei en armoedebestrijding. Hiervoor is soms expertise en kapitaal nodig van grotere bedrijven die niet gevestigd zijn in de armste landen. Als ontwikkelingsbanken hun activiteiten zouden beperken tot het financieren van bedrijven in de armste landen, dan komen veel ontwikkelingsrelevante projecten niet tot stand. Het kan voorkomen dat een ontwikkelingsbank een project financiert waarvoor het bedrijf op de (lokale) beurs geen kapitaal kan krijgen terwijl vanuit sociaal-economisch perspectief het een waardevol project betreft.
De bedrijven waar ontwikkelingsbanken in investeren maken in sommige gevallen gebruik van structuren om belastingdruk te verminderen. Ontwikkelingsbanken kennen echter strakke regels die erop toezien dat deze structuren niet worden gebruikt om belasting te ontduiken en dat de structuren niet via jurisdicties lopen die niet voldoen aan de internationale vereisten op het gebied van transparantie, zoals opgesteld door het OESO Global Forum on Transparency and Exchange of Information for Tax Purposes. Nederland ziet er nadrukkelijk op toe dat deze regels worden nageleefd.
Is het waar dat slechts een vierde van alle gesteunde bedrijven gevestigd blijkt te zijn in lage-inkomenslanden? En klopt het dat een kwart van alle investeringen van de Europese Ontwikkelingsbank is gegaan naar bedrijven die zijn gevestigd in een land met een vorm van bankgeheim? Wat is uw mening hierover?
Voor de beantwoording van deze vraag wordt er vanuit gegaan dat met de Europese Ontwikkelingsbank de Europese Investeringsbank (EIB) bedoeld wordt. Slechts een relatief klein aandeel van de leningen van de EIB gaat naar bedrijven gevestigd in lage-inkomenslanden. Dit komt omdat de EIB een investeringsbank is die voor 90% binnen de EU zelf opereert. Daarbuiten opereert de EIB ook in EU
Pre-Accessie landen, de Nabuurschapsregio en opkomende economieën. De EIB kan zelf geen subsidies verlenen en niet concessioneel uitlenen. Flankerende subsidiemiddelen zijn schaars en komen enkel uit het EU budget of uit bilaterale donorfondsen. De EIB financiert daarom maximaal 50% van een project en stelt, naast sociaaleconomische kaders, financiële eisen aan projecten en financieringspartijen, ook in haar extern beleid.
De EIB investeert in zowel publieke als private en in zowel nationale als regionale partijen. Het komt soms voor dat een buitenlandse partij een lening ontvangt, maar dat deze lening ten goede komt aan activiteiten in het partnerland. Dat een kwart van de investeringen naar bedrijven zou gaan in een land met een vorm van bankgeheim kan uit het Eurodad-rapport niet opgemaakt worden en is mij ook niet bekend. Feit is dat de EIB als EU instelling project specifieke goedkeuring ontvangt van de Europese Commissie en daarbij gebonden is aan EU regels en richtlijnen, ook wat betreft het grondig toetsen van de (belasting)jurisdicties van lening nemers.
Deelt u de mening dat deze banken veel meer gericht moeten zijn op bedrijven in landen die het het hardst nodig hebben? Zo neen, waarom niet?
Ontwikkelingsbanken richten zich op economische groei en armoedebestrijding in arme landen. Het volume van rechtstreekse investeringen in bedrijven in lage inkomenslanden is sterk toegenomen, zoals het Eurodad rapport ook aangeeft. Echter, de bedrijven in lage inkomenslanden zijn niet altijd in staat om te voldoen aan de financieringsvereisten die door ontwikkelingsbanken vanuit risico optiek worden gesteld. Dit beperkt de groeimogelijkheden. Verschillende ontwikkelingsbanken ondersteunen daarom ontwikkelingslanden door het wegnemen van obstakels die de ontwikkeling van de private sector belemmeren. Ze verbeteren bijvoorbeeld de toegang tot (internationaal) kapitaal en dat is cruciaal voor het ontwikkelen van een gezonde financiële sector. Obstakels kunnen ook liggen in wetgeving of kennis en kunde binnen bedrijven.
Er is echter ook een aantal goede argumenten voor ontwikkelingsbanken om actief te zijn in de wat rijkere landen. In de eerste plaats is het aantal landen dat als laaginkomensland kwalificeert in de afgelopen vijf jaar afgenomen van 54 naar 35. Ontwikkelingsbanken kunnen zich met het oog op een evenwichtige investeringsportefeuille niet exclusief richten op een relatief kleine groep landen. In de tweede plaats kunnen de ontwikkelingsbanken ook in middeninkomenslanden een belangrijke bijdrage leveren aan armoedebestrijding aangezien twee derde van de armen in de wereld in deze landen woont. Tot slot bevordert de grotere nadruk op duurzaamheid juist investeringen in middeninkomenslanden, omdat daar in dit opzicht meer relevante projecten aanwezig zijn.
Deelt u de mening van Eurodad dat deze banken te veel gericht zijn op de financiële sector in plaats op het midden- en kleinbedrijf, zoals kleine boeren en coöperaties in ontwikkelingslanden? Zo neen, waarom niet?
Nee. Ontwikkelingsbanken werken vanuit het oogpunt van efficiëntie bewust met financiële intermediairs zoals fondsen, banken of microkrediet instellingen. De intermediairs financieren vervolgens kleinere bedrijven, zoals boeren en coöperaties in ontwikkelingslanden. Er is dus sprake van een keten. Investeringen die via de financiële sector lopen, vloeien verder naar andere bedrijven.
Daarnaast zet Nederland via andere instrumenten in op rechtstreekse financiering van boeren en midden- en kleinbedrijf (MKB), zoals via medefinancieringsorganisaties, PSI, Africa Enterprise Challenge Fund, Programma Ondersteuning Producentenorganisaties.
Deelt u de mening van Eurodad dat ontwikkelingsbanken te veel gericht zijn op groei in plaats van duurzame economische ontwikkeling? Zo neen, waarom niet?
Nee. De meeste ontwikkelingsbanken hebben een uitdrukkelijk mandaat voor evenwichtige, «inclusieve» groei. Dit betekent dat ze tot doel hebben een bijdrage te leveren aan economische groei die het sociaal economisch evenwicht verbetert, armen uit de poverty trap haalt, en die ook in milieutermen duurzaam is.
Deelt u de mening dat de transparantie over geldstromen van ontwikkelingsbanken moet worden verbeterd? Zo neen, waarom niet?
Nederland zet zich nadrukkelijk in om transparantie waar nodig en mogelijk te bevorderen. Ontwikkelingsbanken hebben een goed systeem van sociale en milieu safeguards en accountabilityregels, waarin transparantie en inzichtelijkheid in financiële stromen een belangrijke rol spelen. Deze richtlijnen worden regelmatig geëvalueerd en aangepast. Mij zijn geen zaken bekend van onjuist gebruik van geldstromen door financiële intermediairs, ik zie dan op dit moment ook geen aanleiding om de richtlijnen aan te passen.
Hoe en op welke wijze beoordeelt u Nederlandse financiële steun aan multilaterale, regionale en nationale ontwikkelingsbanken? Welke kwaliteitseisen stelt u aan financiële steun? Kunt u dit toelichten?
Het functioneren van multilaterale organisaties wordt jaarlijks getoetst met behulp van een scorekaart. De scorekaart beoordeelt de organisatie op de relevantie en realisatie van de doelstelling (en in hoeverre de bank aansluit bij Nederlands beleid) en institutionele aspecten en functioneren (zoals de kwaliteit van beheersprocessen; Human Resources Management, kwaliteit van bestuurs- en beheersorganen, anti-corruptiebeleid en de kwaliteit van de landenkantoren).
Met alle ontwikkelingsbanken vindt daarnaast regelmatig beleidsoverleg plaats. Het beleid van de banken op het terrein van safeguards policies en accountability policies, wordt systematisch gemonitord en regelmatig herzien en aangescherpt door de raden van bewindvoerders.
Het functioneren van FMO en de aansluiting bij Nederlands beleid wordt onder andere gecontroleerd door de Staat in haar hoedanigheid als meerderheidsaandeelhouder, op basis van de overeenkomst tussen FMO en de Staat uit 1998 en door middel van het halfjaarlijks beleidsoverleg met de directie van FMO.
Op welke wijze waarborgt u dat de Nederlandse bijdrage aan deze ontwikkelingskredieten coherentie van beleid bevordert in plaats van negatief beïnvloedt? Kunt u dit toelichten?
De werkzaamheden van de ontwikkelingsbanken, waaronder kredietverlening, zijn coherent met het Nederlands beleid. Het Nederlands beleid is gericht op duurzame en evenwichtige economische groei, net als het beleid van de ontwikkelingsbanken.
Kunt u deze vragen vóór 2 juli a.s. beantwoorden in verband met het algemeen overleg over het bedrijfsleveninstrumentarium op die datum?
Ja.
Standaardisatie van software rond het Omgevingsloket |
|
Paulus Jansen |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de presentatie1 van de gemeente Delft op de recente Wabowijzer Expertisedag, waarin werd voorgerekend dat één landelijke database voor alle gegevens rond handhaving van milieu- en ruimtelijke ordeningswetgeving (in het verlengde van vergunningverlening) een besparing van een factor 10 aan ICT-kosten kan opleveren ten opzichte van de huidige situatie, waarbij alle betrokken partijen na het afhandelen van een vergunningtraject (provincies, gemeenten, waterschappen, brandweer, Regionale Uitvoeringsdiensten (RUD's) hun eigen weg gaan bij het opslaan en ontsluiten van relevante handhavingsinformatie?
Ja, ik heb kennis genomen van de presentatie van de gemeente Delft ten aanzien van het creëren van een centrale database van de vergunningdossiers en neem dit voorstel serieus mee bij de doorontwikkeling van het Omgevingsloket online.
Onderschrijft u dat zo'n «back-end» voor het Omgevingsloket Online ook een grote verbetering kan opleveren voor de toegankelijkheid/transparantie van data, voor kwaliteitsborging, «benchmarking» en wetenschappelijk onderzoek?
Een dergelijk centrale database van vergunningdossiers kan de toegankelijkheid van de dossiers verbeteren. Naast een centrale database zal ik alternatieven onderzoeken, aansluitend bij de mogelijkheden van de medeoverheden en efficiënt in termen van beheer en onderhoud. Een aantal gemeenten heeft zelf al een goede toegankelijkheid georganiseerd voor de eigen vergunningdossiers.
Onderschrijft u dat dit concept ook zeer behulpzaam kan zijn in het kader van de invoering van Regionale Uitvoeringsdiensten en de problematiek bij bestuurlijke reorganisatie (zoals gemeentelijke herindelingen) sterk kan vereenvoudigen?
In het kader van de vereenvoudiging en verbetering van het omgevingsrecht ben ik samen met de medeoverheden een project gestart om te bepalen welke (aanpassingen van) landelijke digitale voorzieningen de uitvoering van het omgevingsrecht kunnen vereenvoudigen en verbeteren voor burgers, bedrijven en overheden. De doorontwikkeling van het Omgevingsloket online is hiervan een voorbeeld. Het resultaat is een gezamenlijke digitale agenda voor het omgevingsrecht.
Bent u bereid om het «Web-based» concept zoals voorgesteld door de gemeente Delft nader te onderzoeken en de Kamer ultimo 2012 te berichten over uw conclusies?
Ja, ik neem deze optie mee in de doorontwikkeling van het Omgevingsloket online en de gezamenlijke digitale agenda voor het omgevingsrecht en kan de Kamer daarover begin 2013 berichten.
Wordt in het kader van kwaliteitsverbetering van vergunning- en handhavingsinformatie overwogen om een wettelijke basisregistratie voor relevante gegevens te definiëren? Zo nee, bent u bereid om in overleg met betrokken partijen uit handhavingsland te onderzoeken of zo'n aanpak meerwaarde biedt?
Indien uit de trajecten van de doorontwikkeling van het Omgevingsloket online en de digitale agenda omgevingsrecht blijkt dat het stelsel van basisregistraties moet worden aangevuld om te komen tot een succesvolle uitvoering van het omgevingsrecht, zal dat te zijner tijd bezien moeten worden.
Spoorcapaciteitsproblemen rondom Zwolle |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoord op vragen van het lid Slob over de spoorcapaciteit Zwolle – Herfte Aansluiting – Emmen d.d. 17 november 2010?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat het baanvak Zwolle-Herfte op 2 maart j.l. door ProRail alsnog overbelast is verklaard2 en dat bovendien uit een recentelijk in opdracht van de betrokken provincies uitgevoerd onderzoek is gebleken dat de infrastructuur op het deeltraject Herfte-Emmen eveneens niet volstaat?3
Ja, het is mij bekend dat ProRail 2 maart j.l. voor het baanvak Zwolle – Herfte aansluiting een overbelastverklaring heeft afgegeven. Ten aanzien van het traject Emmen – Herfte aansluiting neem ik aan dat u doelt op de conclusie dat om de gevraagde kwartiersdienst op het traject Emmen – Zwolle binnen de gewenste normtijden gepland te krijgen maatregelen noodzakelijk zijn.
Wat is uw mening over het feit dat Zwolle-Herfte nu pas overbelast wordt verklaard en Herfte-Emmen dat zelfs nog steeds niet is, terwijl alle feiten die de problematiek duidelijk maakten reeds veel langer bekend zijn, in meerdere vragen en debatten door verschillende fracties aan de orde zijn gesteld en er reeds geruime tijd aanzienlijke budgetten beschikbaar zijn gesteld om de door de Kamer wél gesignaleerde problematiek tijdig en robuust op te lossen?4
Het proces van overbelast verklaren is onderdeel van het reguliere proces voor de totstandkoming van de dienstregeling waarin vervoerders en ProRail bepalen of er capaciteitsknelpunten zijn of in de nabije toekomst te verwachten zijn. In mijn antwoord van 17 november 2010 op de vragen van Kamerlid Slob heb ik aangegeven dat er toen geen reden was om voor het traject Zwolle – Emmen een overbelastverklaring af te geven.
Bij de coördinatie in het verdelingsproces voor de dienstregeling 2013 is gebleken dat geen overeenstemming kon worden bereikt voor de verdeling van de treindienst op het deeltraject Zwolle – Herfte. Door ProRail is daarop terstond een overbelastverklaring afgegeven. Een belangrijk verschil met de situatie rond 2010 is dat, zoals gemeld in mijn brief van 18 januari 2012 (TK 29 984 nr. 283), het project ZwolleSpoort gefaseerd opgeleverd zal worden, waardoor een deel van de benodigde functionaliteiten later opgeleverd wordt.
Met betrekking tot Herfte – Emmen geldt dat door ProRail, vervoerders en de Noordelijke Provincies in het Programma Noord Nederland verschillende dienstregelingconcepten voor de toekomst worden uitgewerkt. In het Programma Noord Nederland wordt door het Ministerie vanuit onder andere de motie Koopmans budget beschikbaar gesteld om voor die treindiensten de noodzakelijke maatregelen in de infrastructuur te treffen. Het traject Emmen – Herfte aansluiting maakt onderdeel uit van dit programma. Vooruitlopend op de uitwerking van de toekomstige dienstregelingconcepten is een overbelastverklaring echter nog niet aan de orde.
Deelt u de conclusie dat twee van de drie in de betreffende overbelastverklaring genoemde oplossingsrichtingen niet tijdig, voordat het betreffende knelpunt optreedt, kunnen worden gerealiseerd, gezien de tijd die realisatie van een fly-over kost? Deelt u de conclusie dat de andere voorgestelde oplossing leidt tot een slechter treinproduct voor groepen reizigers? Waarom is seinverdichting niet genoemd als snel realiseerbare (interim-) oplossing?
De in de overbelastverklaring genoemde oplossingsrichtingen zijn vanuit het
overleg van ProRail met vervoerders naar voren gekomen mogelijke oplossingsrichtingen. De opsomming is zeker niet limitatief. Volgend op een overbelastverklaring zal door ProRail een capaciteitsanalyse uitgevoerd worden waarin mogelijke kosteneffectieve oplossingen verkend zullen worden. Deze capaciteitsanalyse is naar verwachting medio september gereed. Volgend op die capaciteitsanalyse zal ProRail in overleg met de vervoerders de meest kansrijk en effectief ingeschatte oplossingsrichtingen uitwerken in een capaciteitsvergrotingplan. Het korter na elkaar laten rijden van de treinen zal hierin worden meegenomen. In het capaciteitsvergrotingplan zal vervolgens een verwachte realisatietijd van de oplossingsrichtingen gegeven worden.
Deelt u thans alsnog de mening dat ProRail niet heeft gehandeld op een wijze zoals de Europese richtlijn dit beoogt en verlangt, namelijk dat overbelast verklaring terstond moet gebeuren als in de nabije toekomst een capaciteitsprobleem wordt voorzien? Zo nee, kunt u dit toelichten en daarbij ook ingaan op het achterliggende doel van de betreffende clausule in genoemde EU-richtlijn, te weten het vermijden van capaciteitstekorten die in redelijkheid vooraf voorzienbaar waren?
Nee, die mening deel ik niet. Zie verder het antwoord bij vraag 3.
Onderschrijft u de stelling dat één van de belangrijkste concessionele taken van ProRail het zorgen voor voldoende capaciteit is? Hoe beoordeelt u vanuit deze optiek de gang van zaken op het traject Zwolle-Herfte-Emmen?
Ja. Zie verder mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de conclusie dat er sprake is van een fundamenteel besturingsprobleem indien er door ProRail pas actie wordt ondernomen als het al veel te laat is om nog maatregelen te nemen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 3. Daarnaast wordt door IenM op regelmatige basis een Nationale Markt en Capaciteit Analyse (NMCA) uitgevoerd, waarmee ik mogelijke knelpunten voor de middellange en lange termijn in kaart breng en een basis leg voor de toekomstige investeringsbeslissingen.
Kunt u aangeven waarom ProRail als oplossing van dit knelpunt wel een dure fly-over overweegt, maar niet de realisatie van een 3e en 4e spoor tussen Zwolle en Herfte? Deelt u de mening dat met een 4e spoor de corridor Zwolle-Emmen volledig onafhankelijk van de corridor Zwolle-Meppel zou kunnen worden afgewikkeld aan de oostzijde van Zwolle zonder dure fly-over? Deelt u de mening dat een dergelijke oplossing veel meer voordelen heeft en tevens past binnen het concept Robuust Spoor, dat uitgaat van het ontvlechten van spoorverbindingen waar dit zinvol is?
Zoals aangegeven bij antwoord 4 zijn de in de overbelastverklaring genoemde oplossingen niet limitatief. Volgend op de overbelastverklaring stelt ProRail een capaciteitsanalyse op met daarin mogelijke oplossingsrichtingen die kosteneffectief zijn. Hierin worden zoals aangegeven in de overbelastverklaring ook oplossingsrichtingen met een 3e en/of 4e spoor meegenomen. Ook het korter na elkaar laten rijden van de treinen zal hierin worden meegenomen. Deze capaciteitsanalyse is echter nog niet gereed.
Herinnert u zich dat het besluit van uw ambtsvoorganger om over de IJssel een tweesporige brug te bouwen, mede gebaseerd is op de aanname dat er op deze flessenhals «BB21» (Beheersing en Beveiliging in de 21e eeuw) toegepast zou worden, en dat er om die reden geen drie- of viersporige brug nodig was?5 Waarom is dit essentiële aspect niet genoemd in de brief van 13 juli 20096 over het zogenaamde «8-minuten-probleem» rond Zwolle, terwijl het duidelijk is dat dit probleem veroorzaakt is door het niet-realiseren van BB21, noch een adequate vervanging daarvoor, zoals seinverdichting?
Ik herinner mij dit besluit. De stelling dat het «8-minutenprobleem» rond Zwolle veroorzaakt is door het niet realiseren van BB21, noch een adequate vervanging daarvoor zoals seinverdichting, kan ik niet onderschrijven. Om te beginnen wijkt de actuele situatie af van het zogenaamde «8-minuten-probleem», zoals uiteengezet in de brief van 13 juli 2009. Dit was gebaseerd op het theoretische dienstregelingmodel ten behoeve van de Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse (LMCA) van november 2007. Voorts heeft mijn ambtsvoorganger, in antwoord op schriftelijke vragen (brief van 8 december 2009 TK 32 123 nr. 72) gemeld dat op het samenlooptraject van de Hanzelijn en de Veluwelijn tussen Zwolle en Hattemerbroek aansluiting in het kader van het project Hanzelijn een minimale seinafstand is gerealiseerd die een opvolgtijd van twee minuten mogelijk maakt. Bovendien verwijs ik naar de passage in de aangehaalde brief van 13 juli 2009 over het optimaliseren van het emplacement Zwolle. Deze maatregelen zijn inmiddels onderdeel van het project ZwolleSpoort. Mijn conclusie is dan ook dat de problematiek in Zwolle bezien moet worden vanuit de actuele inzichten.
Waarom heeft u nog steeds geen gevolg gegeven aan de toezegging van uw ambtsvoorganger van 15 december 2008 om het betreffende «8-minuten-probleem» op te lossen met seinverdichting?7 Deelt u de conclusie dat, indien deze seinverdichting nu reeds was gebouwd, dat dan de thans optredende problemen rondom Zwolle niet zouden bestaan of in veel mindere mate? Hoe beoordeelt u dit vanuit de concessionele taak van ProRail om te zorgen voor voldoende capaciteit?
Zie het antwoord bij vraag 9.
Is het u bekend dat er in april 2013 opnieuw een Intercity-overstapprobleem in Zwolle8 en mogelijk ook een spitsvervoerscapaciteitsprobleem ontstaat in de hervatte treindienst Enschede-Zwolle? Hoe ziet u dit in relatie tot de opmerking van uw ambtsvoorganger om (citaat) «de kwaliteit/betrouwbaarheid van de treindienst ná de ingebruikname van de tunnel te verbeteren ten opzichte van de huidige (storingsgevoelige) situatie»?9 Bent u bereid op zo kort mogelijke termijn deze problematiek aan te pakken?
Zoals in het antwoord bij vraag 3 is aangegeven zal het project ZwolleSpoort gefaseerd opgeleverd worden, waardoor een deel van de benodigde functionaliteiten later opgeleverd wordt. De door u geschetste problematiek doet zich voor in de periode dat de volledige functionaliteit van Zwolle nog niet beschikbaar is. Over de definitieve planning wordt u geïnformeerd zodra ProRail mij heeft geïnformeerd. Naar verwachting levert ProRail deze planning medio juli op. Van een mogelijk spitsvervoerscapaciteitsprobleem is mij overigens niets bekend.
Bent u, mede gelet op het gedeeltelijke uitstel en heroverweging van de spoorwerken in Zwolle en de voortschrijdende capaciteitsinzichten, bereid de knelpunten op de tweesporige flessenhals Hattemerbroek-Zwolle-Herfte-Meppel alsnog mee te nemen in het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer en de besteding van het budget uit de motie-Koopmans? Bent u bereid om hiervoor de eerder voorgenomen bestedingen van de motie-Koopmans waar nodig bij te stellen?
Allereerst zal op basis van nader onderzoek van ProRail worden bezien welke maatregelen nodig en kosteneffectief zijn, waarbij ik vooralsnog uit ga van de huidige beschikbare middelen uit het budget Motie Koopmans. Indien toch extra budget nodig blijkt te zijn zal ik daarover in overleg gaan met de regio. Deze corridor is geen onderdeel van de trajecten van PHS, zodat ik dit niet uit PHS zal financieren indien er extra budget nodig zou blijken te zijn.
Kunt u met de beantwoording van deze vragen de lijst met 50 prioriteitsprojecten die ProRail heeft geïdentificeerd in het kader van het project Robuust Spoor naar de Kamer sturen en de Kamer ook nader informeren over de stand van zaken met Robuust Spoor?
In lijn met de aanbeveling van de commissie Kuiken gaan de sector en ik, elk vanuit de eigen rol en verantwoordelijkheid, door met de ontwikkeling van Robuust Spoor.
ProRail is gezien haar taak continue bezig met het onderzoeken van (locatie-) specifieke verbeteringen aan het spoor ten behoeve van vervoerders. Door ProRail wordt momenteel voor circa 50 locaties waar zich mogelijk een knelpunt gaat voordoen onderzocht welke maatregelen noodzakelijk zijn.10 Deze maatregelen worden gefinancierd uit het budget voor Kleine Functiewijzigingen, dat specifiek bedoeld is om knelpunten in het vervoersysteem op te lossen. In het Beheerplan 2012 is hiervoor binnen het bestaande budget voor kleine functiewijzigingen een bedrag van € 221 mln. opgenomen voor de periode 2012 t/m 2017.