De groeiende verschillen in de kredietverlening tussen grootbedrijf en midden- en kleinbedrijf (MKB) |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u reageren op het artikel «Mkb krijgt lastiger krediet dan grote onderneming»?1
In mijn brief van 31 mei jl. heb ik u een aantal rapporten toegestuurd over de ontwikkeling van de kredietverlening. Diverse indicatoren wijzen op het achterblijven van de vraag in vergelijking met voorgaande perioden. Er is geconstateerd dat het niveau van kredietverlening in Nederland voor het bedrijfsleven als geheel, maar ook voor het grootste deel van het MKB, gemiddeld redelijk in stand is gebleven. Wel zijn leningen en rekening courant krediet van minder dan € 250 000 teruggelopen. Er is sprake van een dalende behoefte aan financiering en er is een oplopend percentage aan bedrijven dat in de monitor aangeeft de externe financiering niet te kunnen realiseren, met als belangrijkste reden een te hoog risicoprofiel in de ogen van banken. Eind van dit jaar zal ik u een nieuwe financieringsmonitor aanbieden, welke verder licht zal werpen op de ontwikkelingen omtrent kredietverlening aan het bedrijfsleven.
Kunt u ingaan op de constatering dat het renteverschil tussen grootbedrijf en MKB altijd al bestaan heeft, maar dat dit de afgelopen vier jaar is gegroeid van 0,5% tot 1,75%?
De rente op kredieten wordt in de markt bepaald. Feit is dat het MKB, door de bank genomen en ongeacht de stand van de conjunctuur, een hogere rente betaalt dan het GB. Hiervoor is een aantal belangrijke oorzaken: de relatief hoge transactiekosten van kleine kredieten, de informatie asymmetrie (minder informatie beschikbaar) bij de financiering van kleine bedrijven, de grotere deskundigheid van grotere bedrijven op financieel gebied, de grotere kwetsbaarheid van MKB bedrijven voor de uitval van personeel en voor het wegvallen van klanten en de lagere solvabiliteit van het MKB in combinatie met een beperkte toegang tot extern eigen vermogen.
Mogelijke verklaringen van het toenemende verschil zijn dat het risico van kredietverlening aan het MKB is toegenomen door de verslechterde economische vooruitzichten. Daar het MKB meer op de Nederlandse markt gericht is kan het verschil in ontwikkeling van de vraag op de binnenlandse markt en bij export een rol spelen. Doordat het MKB sowieso al kwetsbaarder is voor vraagschommelingen kan dit de oploop van het renteverschil verklaren. Daarnaast is van belang dat de toezichtsregels banken stimuleren om risico’s op financieringen, en de verschillen daarin, sterker dan voorheen in de rente te verwerken. Indien dat in het verleden onvoldoende geschiedde, leidt dat tot een algehele stijging van de risico-opslag, dus ongeacht het type onderneming, en tot een relatief sterkere stijging van de opslag bij kredieten aan het MKB.
Overigens blijkt uit cijfers van DNB dat hoewel het renteverschil oploopt, het tarief voor het MKB (leningen van maximaal € 1 mln.) in absolute zin lager is dan voor de crisis en lager is dan het Europese gemiddelde. Voor het MKB is het absolute niveau van de rente van belang, niet het renteverschil tussen grote en kleine leningen.
Vindt u ook dat het MKB de motor van de economie is en dat veel innovaties juist uit deze groep bedrijven voortkomen?
Ja.
Is het waar dat juist de mogelijkheid voor het MKB om te innoveren geschaad wordt door gebrekkig krediet en gebrekkige financiering?
Onvoldoende kredietverlening en financiering kunnen innovatie remmen. Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven is de kredietverlening in zijn algemeenheid redelijk op peil gebleven. Wel is het zo dat uit studies naar voren komt dat het MKB een minder breed palet aan financieringsopties heeft dan het grootbedrijf. Inmiddels is een groot aantal initiatieven in ontwikkeling of tot stand gekomen, die deze lacunes op de financieringsmarkt, met name voor het MKB, willen opvullen.
Deelt u de conclusie dat op basis van deze onderzoeksresultaten gezegd kan worden dat het aanvullend pakket voor MKB-financiering dat in de markt is gezet door de ministeries van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en van Financiën met daarin bijvoorbeeld (de verruiming van) het Borgstellingsregeling MKB (BMKB), de afgelopen jaren onvoldoende effect heeft gehad en dat meer nodig is om het MKB op de been te houden?
Het Innovatiefonds MKB+ is als onderdeel van het aanvullende pakket voor MKB financiering aangekondigd bij de totstandkoming van het huidige kabinet. Één van de onderdelen (fund of fund voor later stage venture capital) zal naar verwachting dit jaar starten. De verruiming van het BMKB budget kan het verkrijgen van financiering ondersteunen op het moment dat de conjunctuur, en daarmee de vraag naar financiering, aantrekt. De wijziging van de BMKB, waarmee de openstelling van deze regeling voor niet-banken is gerealiseerd, is op 19 oktober jl. gepubliceerd. Het lijkt me daarom te vroeg voor een conclusie dat het aanvullend pakket onvoldoende effect heeft gehad. Wel is het gezien de snelle veranderingen op de kapitaalmarkt wenselijk goed de vinger aan de pols te houden zodat we snel signalen oppikken als het instrumentarium niet (meer) voldoet.
Deelt u de mening dat dit probleem een prominente plek moet krijgen op de onderhandelingstafel voor een nieuw kabinet omdat dit direct raakt aan het groeivermogen van Nederland en de weg uit de crisis?
Dat is de verantwoordelijkheid van de partijen die nu aan de onderhandelingstafel zitten.
Kunt u deze vragen beantwoorden ruim voor de begrotingsbehandeling Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zodat dit belangrijke thema daar besproken kan worden?
Middels deze toezending heb ik aan deze wens van u voldaan.
Over het falen van het Hongaarse asielbeleid |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
Leers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Hongaars asielbeleid zwaar onder vuur»?1 Heeft u tevens kennisgenomen van het de opmerkingen van Vluchtelingenwerk Nederland, dat het Hongaarse asielbeleid «een farce» is?2
Ja.
Is het waar dat zeventig Europese vluchtelingenorganisaties de overige EU-lidstaten hebben opgeroepen om te stoppen met het automatisch terugsturen van asielzoekers die via Hongarije de Europese Unie zijn binnengekomen? Wat is uw reactie op deze oproep?
Op 25 september 2012 heeft de koepelorganisatie European Council on Refugees and Exiles (ECRE) een openbare brief gestuurd aan het voorzitterschap van de EU met het verzoek om vanuit de lidstaten geen asielzoekers meer onder toepassing van de Dublin-verordening (343/2003/EU) terug te sturen naar Hongarije. Ter verklaring van dit verzoek verwijst ECRE onder meer naar eerder door de UNHCR opgestelde rapporten over het asielbeleid en asielstelsel in Hongarije. Kern van de door UNHCR en ECRE geuite kritiek en zorg is dat asielzoekers het risico zouden lopen vanuit Hongarije te worden teruggestuurd naar Servië zonder dat er voorafgaand een inhoudelijke behandeling van het asielverzoek heeft plaatsgevonden. Dit omdat de Hongaarse autoriteiten Servië beleidsmatig zouden beschouwen als een veilig derde land. Daarnaast zouden, volgens de genoemde rapporten, de onder de Dublin-verordening terugkerende asielzoekers in Hongarije het risico lopen dat hun asielaanvraag als een herhaalde aanvraag wordt behandeld. Ook zou voor hen het risico op willekeurige detentie bestaan.
In een brief van 11 oktober 2012 heeft de Hongaarse minister van Binnenlandse Zaken zijn reactie op deze kritieken gegeven. Deze brief is gepubliceerd op de website van de Hongaarse overheid3. In de brief beklemtoont de Hongaarse minister dat het naleven van de internationale verplichtingen jegens asielzoekers in het Hongaarse stelsel is gewaarborgd. De minister geeft aan dat ieder asielverzoek van een vreemdeling, die in het kader van de Dublin-verordening terugkeert, individueel wordt bezien. Ook benadrukt de minister dat asielzoekers gedurende de eerste beoordelingsprocedure worden ondergebracht in een open opvanglocatie. Tot slot wijst de minister erop dat de Hongaarse regering een aantal wetswijzigingen op het terrein van asiel en migratie heeft voorgelegd aan het nationale parlement.
Gelet op deze reactie van de Hongaarse regering ga ik ten opzichte van Hongarije uit van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat de kern vormt van het Dublinsysteem. Ik zie derhalve geen aanleiding om de uitvoering van de Dublin-verordening ten opzichte van Hongarije op te zeggen.
Deelt u de mening van de organisaties dat Hongarije een puinhoop maakt van haar vluchtelingenbeleid? Voldoet Hongarije naar uw mening nog aan het Europese asiel acquis, waarin de randvoorwaarden voor fatsoenlijke asielregels, opvang en detentieomstandigheden zijn opgenomen? Wat zijn de objectieve feiten over de omstandigheden voor en de in- en uitstroom van asielzoekers in/naar Hongarije?
Zoals geantwoord op vraag 2 zie ik geen aanleiding om het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Hongarije ten aanzien van het naleven van de internationale asielrechtelijke verplichtingen op te zeggen.
Blijkens de database van Eurostat4 betrof het totaal aantal asielaanvragen in 2011 1695 aanvragen. In 2011 heeft Hongarije 895 beslissingen op asielaanvragen genomen.
Is het waar dat Hongarije asielzoekers standaard in detentie houdt, in afwachting van de uitslag van de procedure? Komt het voor dat ze daarna naar Servië worden teruggestuurd, waar ze opnieuw worden opgesloten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft de Hongaarse minister van Binnenlandse Zaken laten weten dat asielzoekers niet standaard in bewaring worden gehouden. Ook heeft hij laten weten dat de asielverzoeken van personen die in het kader van de Dublin-verordening terugkeren individueel worden beoordeeld.
Deelt u de mening dat Europa maximale druk op Hongarije moet uitoefenen om te waarborgen dat het asielzoekers fatsoenlijk behandelt en zich houdt aan de afspraken? Welke stappen hieromtrent zijn in Europa reeds gezet? Is Nederland bereid om hier bij de komende toppen en JBZ-Raad een stevig punt van te maken? Zouden sancties tegen Hongarije uiteindelijk een effectief middel kunnen zijn?
In de genoemde brief van 11 oktober 2012 heeft de Hongaarse regering gereageerd op de geuite kritieken op haar asielstelsel. In deze reactie zie ik geen reden om de Hongaarse regering in de JBZ-Raad aan te spreken op het nakomen van haar verantwoordelijkheden.
Deelt u de mening dat landen als Hongarije, die hun asielsysteem niet op orde hebben, hun verantwoordelijkheid ontlopen als het gaat om het opnemen en fatsoenlijk behandelen van asielzoekers, en die verantwoordelijkheid, ook qua instroom,3 daardoor meer bij de Noordelijke en Westelijke lidstaten komt te liggen? Hoe kan de EU komen tot een eerlijke deling van verantwoordelijken op dit punt?
Gelet op wat in de genoemde brief van 11 oktober 2012 door de Hongaarse regering wordt aangegeven, deel ik de mening dat Hongarije zijn verantwoordelijkheid ontloopt niet. Dit laat onverlet dat het aantal asielverzoeken in de lidstaten van de EU sterk verschilt. Mijn inzet is er daarom op gericht dat zo snel als mogelijk met het Europees Parlement overeenstemming wordt bereikt over de onder het gemeenschappelijk Europees asielstelsel (GEAS) vallende wetgeving. De dan volgende uitdaging ligt in een vlotte implementatie van deze wetgeving in de EU lidstaten. Pas hierna is het aan de lidstaten gezamenlijk te bezien of er (nieuwe) verdeelsleutels ten aanzien van asielaanvragen kunnen worden vastgesteld.
Zijn er meer Oost Europese lidstaten waar de omstandigheden voor en de instroomcijfers van asielzoekers relatief slechter, respectievelijk lager zijn in vergelijking met de noordelijke en westelijke lidstaten? Wat is hiervan de oorzaak?
In de huidige situatie bestaan er verschillen in onder andere de opvangvoorzieningen en het gevoerde landgebonden asielbeleid tussen de 27 lidstaten. Deze verschillen dragen sterk bij aan de secundaire migratiestromen binnen de EU. Vandaar dat de inzet van Nederland is gericht op een voortvarende totstandkoming van een GEAS.
Is het waar dat Hongarije, net als vele andere lidstaten, geen vluchtelingen opneemt op basis van hervestiging? Wat is uw mening hierover? Zouden niet alle lidstaten, net als onder meer Nederland, Zweden, Groot-Brittannië en Denemarken, verplicht moeten zijn om een bepaald aantal uitgenodigde vluchtelingen op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Hervestiging vindt plaats op vrijwillige basis. Lidstaten bepalen derhalve zelf of zij deelnemen en hoeveel personen zij willen hervestigen. Hongarije neemt in 2012 deel aan hervestiging voor een beperkt aantal personen. Ik acht het wenselijk dat zo veel mogelijk EU-lidstaten deelnemen aan het hervestigingsprogramma van de UNHCR.
Worden de grenzen van Hongarije afdoende bewaakt? Is het land een doorreishaven van veel vreemdelingen en asielzoekers naar de rest van Europa? Hoeveel asielzoekers zijn er de laatste jaren op grond van het Dublinverdrag teruggestuurd naar Hongarije?
Migranten die de buitengrenzen van het Schengen-gebied illegaal oversteken, proberen in veel gevallen door te reizen naar andere lidstaten. De Hongaarse autoriteiten worden door Frontex ondersteund om het grenstoezicht aan de EU-buitengrens verder te verbeteren. Aan de Frontex-operaties in Hongarije heeft Nederland bijgedragen.
In de periode 2008–2011 zijn circa 70 personen op grond van de Dublin- verordening overgedragen aan Hongarije.
Het artikel “Oprichting sloopfonds kantoren loopt spaak” en het artikel “Huurder kantoor is lachende derde” |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Oprichting sloopfonds kantoren loopt spaak» en het artikel «Huurder kantoor is lachende derde»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat onder andere steden als Rotterdam, Den Haag, Eindhoven, Tilburg en Den Bosch zich tegen het fonds voor de sanering van leegstaande kantoren hebben gekeerd?
Het kantorenfonds wordt in het convenant leegstand kantoren genoemd als één van de onderdelen om de kantorenleegstand het hoofd te bieden. Het is een niet-verplicht instrument. Gemeenten kunnen alleen samen met andere partijen kiezen een dergelijk instrument in te zetten.
Bent u van plan om met de betreffende gemeenten in gesprek te gaan? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat zij toch hun goedkeuring gaan verlenen aan het kantorenfonds en het Convenant Aanpak Leegstand Kantoren?
Ik zal niet met gemeenten in gesprek gaan die (op voorhand) geen goedkeuring verlenen aan het kantorenfonds. Dit fonds is immers niet verplicht en slechts een onderdeel uit een heel pakket aan maatregelen uit het convenant leegstand kantoren. Ik ga wel met die gemeenten in gesprek die op dit moment aan de VNG hebben aangegeven nog met vragen te zitten betreffende het convenant leegstand kantoren om te verkennen waar mogelijke discussiepunten liggen.
Hoe beoordeelt u de vrees van veel grotere gemeenten dat een subsidie op sloop er toe leidt dat leegstaande kantoren hoog geprijsd blijven?
De vrees van veel grotere gemeenten dat een subsidie op sloop ertoe leidt dat leegstaande kantoren hoog geprijsd blijven is naar mijn idee ongegrond. Een eventueel kantorenfonds zal nooit de volledige kosten van sloop of transformatie kunnen dekken, maar zal slechts een zetje in de rug zijn om eigenaren over de streep te trekken om zelf de leegstand aan te pakken.
Hoe voorziet u de toekomst van het Convenant Aanpak Leegstand Kantoren als de betreffende gemeenten geen goedkeuring verlenen en als de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) haar steun moet intrekken? Hoe voorziet u dan de toekomst van de gezamenlijke aanpak van kantorenleegstand in het algemeen?
Het scenario dat u schetst is nu niet aan de orde. Momenteel is mijn ministerie in gesprek met die gemeenten die aan hebben gegeven nog vragen te hebben bij het convenant leegstand kantoren. Ik heb er vertrouwen in dat alle partijen hun verantwoordelijkheid nemen.
Bent u van mening dat een gezamenlijke aanpak van kantorenleegstand noodzakelijk is? Zo ja, welke maatregelen heeft u in petto om dit toch doorgang te laten vinden?
Ja, een gezamenlijke aanpak van kantorenleegstand is noodzakelijk. Dat is dan ook de reden waarom het convenant is opgesteld en is ondertekend door alle deelnemende partijen.
De ondertekenaars hebben afgesproken om de hen betreffende onderdelen zelf – en eventueel samen met andere partijen – uit te voeren. Iedere partij heeft bij ondertekening toegezegd om uitvoering van de maatregelen door haar achterban te zullen bevorderen.
Alle partijen bespreken begin 2013 de voortgang van het convenant, zo houden we elkaar scherp.
Kan de beantwoording van de vragen nog vóór het algemeen overleg «Leegstand woningen en kantoren» van 8 november 2012 aan de Kamer worden gestuurd?
Ja.
Het bericht dat ziekenhuizen voor ruim een half miljard euro aan zorggeld hebben opgepot |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ziekenhuizen steeds grotere bedragen als reserves apart zetten en dat deze vorig jaar zijn gestegen tot ruim een half miljard euro? Vindt u dit een doelmatige besteding van zorggeld? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Het is noodzakelijk dat ziekenhuizen voldoende financiële reserves hebben om eventuele financiële tegenslagen op te vangen. Het is dus zeker wenselijk dat ziekenhuizen sparen voor toekomstige uitgaven, zoals groot onderhoud en vernieuwingen. Indien ziekenhuizen geen reserves hebben kunnen zij bovendien door de minste of geringste tegenslag in de financiële problemen komen. Dit is onwenselijk en leidt tot een instabiele zorgsector. De sector zelf heeft richtlijnen opgesteld over de gewenste financiële buffer bij zorgaanbieders. Op dit moment beschikken de meeste ziekenhuizen nog niet over de door de sector gewenste minimumsolvabiliteit van 20%.
Deelt u de mening dat ziekenhuizen primair bezig moeten zijn met verlenen van zorg en dat de vele middelen en inspanningen om zich in te dekken tegen risico’s en de eigen marktpositie te versterken hieraan afbreuk doen? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard deel ik de mening dat ziekenhuizen primair bezig moeten zijn met zorgverlening. Voor een goede zorgverlening is het noodzakelijk dat ziekenhuizen goede huisvesting, apparatuur en een een gezonde financiële positie hebben. Onderdeel van het verlenen van zorg is ook het vooruit kijken naar zorg verlenen in de (nabije) toekomst. Ziekenhuizen moeten bijvoorbeeld sparen voor grotere voorziene en onvoorziene uitgaven. Een goede financiële positie draagt bij aan een goede zorgverlening door ruimte te bieden voor tegenslagen, investeringen en innovaties.
Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling van de reserves van ziekenhuizen sinds de invoering van de marktwerking in 2006?
Ik kan een overzicht geven van de financiële posities van zorgaanbieders door de ontwikkeling in de solvabiliteit van zorgaanbieders te schetsen. Begin dit jaar heeft het CBS een rapport opgeleverd genaamd «Financiële kengetallen zorginstellingen 2010». Hierin heeft het CBS enkele financiële kengetallen geanalyseerd. Een goede indicator voor de financiële weerbaarheid van zorginstellingen is de solvabiliteit. Uit het rapport van het CBS blijkt dat in de curatieve zorg de solvabiliteit is opgelopen van 10,8% (in 2007) tot 15,8% (in 2010).
Wat is uw oordeel over de analyse dat ziekenhuizen voorzieningen gebruiken om winst af te romen? Wilt u hier onderzoek naar doen, gelet op het feit dat het hier gaat over publiek geld?1
Een voorziening is niets anders dan een spaarpotje met een bepaald doel. Zo kan een ziekenhuis bijvoorbeeld een voorziening treffen voor onderhoud aan het gebouw. Indien een ziekenhuis aan het eind van het jaar een positief resultaat heeft, kan dit resultaat worden toegevoegd aan de voorzieningen of reserves en komt aldus ten goede aan de zorg. Momenteel is er, zoals ik hierboven schetste, zeker geen situatie van een te grote solvabiliteit bij de Nederlandse ziekenhuizen. Een onderzoek is dan ook op het moment niet nodig. Wel is het van belang de algemene solvabiliteitspositie van de Nederlandse ziekenhuizen in de gaten te houden, aangezien de gewenste solvabiliteit van ten minimaal 20% nog lang niet overal bereikt is. De cijfers die het CBS jaarlijks uitbrengt zijn daarvoor een goede maatstaf.
Hoe kan de Kamer en de premiebetalende burger nagaan welk deel van de reserves nog noodzakelijk is om risico’s het hoofd te bieden? Welke grens is er aan het eindeloos oppotten van geld?
Zorgaanbieders hebben zelf de verantwoordelijkheid om in te schatten welke risico’s zij lopen. Zoals blijkt uit mijn eerdere antwoorden hebben veel zorginstellingen deze ondergrens van 20% nog niet bereikt. Zij zullen in de toekomst streven naar een betere financiële positie om niet door geringe tegenslagen grote financiële problemen te hoeven ondervinden.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat zorggeld aan zorg wordt besteed en niet in de reservepot verdwijnt?
De voorzieningen die ziekenhuizen treffen komen uiteindelijk ook ten goede aan de zorg. Zoals eerder gezegd is het wenselijk dat zorgaanbieders sparen voor grotere uitgaven en een gezonde financiële buffer hebben om eventuele tegenslagen op te vangen. Ik wil juist stimuleren dat zorgaanbieders een betere financiële positie krijgen zodat we ook op de langere termijn een stabiele zorgsector hebben.
Is het niet beter ziekenhuizen te vrijwaren van markt- en vastgoedrisico’s, zodat zij zich weer kunnen richten op hun primaire taak, in plaats van de kas te spekken met zorggeld? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het zorgstelsel waarvoor is gekozen met de Zorgverzekeringswet stelt centraal dat cliënten de vrijheid hebben om zorgaanbieders of zorgverzekeraars te kiezen. De vrijheid om te kiezen stimuleert zorgaanbieders om goede kwaliteit te leveren. Hierbij hoort dat zorgaanbieders de vrijheid hebben om passende apparatuur en huisvesting te kiezen en kunnen inspelen op de wensen van de client. Om dat blijvend te kunnen doen is het nodig dat ziekenhuizen sparen voor toekomstige voorziene en onvoorziene uitgaven, zoals voor reparaties aan het ziekenhuis en voor vernieuwing en verbetering van de zorg. De client kan dan ook in de toekomst profiteren van goede zorgverlening.
Het uitzetten van vreemdelingen naar Guinee |
|
Martijn van Dam (PvdA), Bram van Ojik (GL), Sharon Gesthuizen (GL), Gerard Schouw (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Leers |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich de mondelinge vragen van het lid Voordewind over het bericht dat Nederland op omstreden wijze uitgeprocedeerde asielzoekers uitzet naar Guinee?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de ambtsberichten van het US State Department of Democracy, waarin wordt gesproken over de heersende corruptie bij Guineese autoriteiten?2 Zo ja, waarom werkt de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) samen met dit land en met eerder genoemde politiedelegatie? Kunt u garanderen dat Nederland samenwerkt met bevoegde instanties die aantoonbaar niet corrupt zijn?
Ja. De DT&V voert de regie op het vertrek van vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf hebben en op wie de wettelijke verplichting rust om Nederland te verlaten. In dat kader bemiddelt de DT&V, op verzoek van de vreemdeling of op eigen initiatief, bij de verkrijging van de benodigde reisdocumenten. Daarvoor is samenwerking met de autoriteiten van landen van herkomst, waaronder Guinee, onontbeerlijk. In alle gevallen, ook in het geval van Guinee, werkt de DT&V samen met de bevoegde instanties. Dit betreft zowel de in Nederland geaccrediteerde diplomatieke vertegenwoordiging, als de centrale autoriteiten in het land van herkomst.
De Guineese ambassade, gevestigd in Brussel, bleek niet in staat structureel mee te werken aan de afgifte van (vervangende) reisdocumenten voor vreemdelingen van wie de ambassade zelf de Guineese nationaliteit vaststelde. Begin 2012 heeft de DT&V met de Guineese ministeries van Buitenlandse Zaken en van Veiligheid en Burgerbescherming daarom afspraken gemaakt over de inzet van Guineese immigratiedeskundigen voor het proces van nationaliteitsvaststelling en afgifte van (vervangende) reisdocumenten. De delegaties bestonden uit vertegenwoordigers van de ministeries van Buitenlandse Zaken en van Veiligheid en Burgerbescherming. Van een politiedelegatie is dus geen sprake.
Welke afspraken zijn precies gemaakt tussen de DT&V en de Guineese autoriteiten met betrekking tot de terugkeer van vreemdelingen? Maakt de DT&V deze afspraken alleen met Guinee of ook met andere landen?
De samenwerking met Guinee inzake terugkeer is vastgelegd in een Memorandum of Understanding. Dergelijke afspraken zijn ook met andere landen gemaakt.
Is het waar dat de DT&V een politiedelegatie uit Guinee naar Nederland laat komen voor het verstrekken van reisdocumenten «titres de voyage» voor uitgeprocedeerde asielzoekers die via reguliere kanalen, namelijk de ambassades en consulaten, geen reisdocumenten kunnen verkrijgen? Hoeveel vreemdelingen zijn er in totaal op deze manier aan reisdocumenten gekomen?
Zoals ik hierboven heb aangegeven, bleek de Guineese ambassade in Brussel niet in staat structureel mee te werken aan de afgifte van (vervangende) reisdocumenten voor vreemdelingen van wie de ambassade zelf de Guineese nationaliteit heeft vastgesteld. Daarom hebben de Guineese autoriteiten op verzoek van de DT&V het afgelopen jaar een aantal maal een delegatie naar Nederland gezonden om de nationaliteit van vermeende Guineese vreemdelingen vast te stellen en, indien van toepassing, over te gaan tot het verstrekken van (vervangende) reisdocumenten. Deze delegaties bestonden uit vertegenwoordigers van de ministeries van Buitenlandse Zaken en van Veiligheid en Burgerbescherming. De vreemdelingen die gesproken hebben met de Guineese delegaties zijn, op verzoek van de autoriteiten zelf, steeds eerst gepresenteerd bij de ambassade van Guinee in Brussel. In totaal is voor circa 100 Guineese vreemdelingen op deze wijze een reisdocument verkregen.
Hebben deze direct of indirect betrokkenen bij betreffende politiedelegatie op de zwarte lijst van de VN en EU gestaan? Zo ja, waarom zijn er toch afspraken met hen gemaakt?
Het is staand beleid dat bij de behandeling van de visumaanvraag wordt gecontroleerd of een persoon is opgenomen op de sanctielijsten. Deze lijsten worden daartoe beschikbaar gesteld aan de diplomatieke vertegenwoordiging. Ook bij de personen die deel uitmaakten van deze delegaties is dit gecontroleerd en is vastgesteld dat zij ten tijde van de visumaanvraag niet voorkwamen op genoemde sanctielijsten.
Wordt er betaald aan de genoemde Guineese delegatie, al dan niet hoofdelijk per asielzoeker en zo ja hoeveel? Wie verricht deze betalingen? Klopt het dat u de reis- en verblijfkosten van deze politiedelegatie financiert en kunt u een uitsplitsing geven van de betaalde bedragen tot nu toe?
Nee. Het is in het kader van terugkeer gebruikelijk dat de reis- en verblijfkosten van dit soort delegaties, die op verzoek van het ontvangende land overkomen, worden vergoed. Voorts wordt ook een vergoeding betaald voor het doen van onderzoek in de registratiesystemen en voor de afgifte van een (vervangend) reisdocument. Het betalen van vergoedingen voor delegaties of taskforces is niet uitzonderlijk en is niet alleen van toepassing op Guinee. Evenals het betalen van leges voor de afgifte van een (vervangend) reisdocument. Dit gebeurt voor vele landen.
De vergoeding bestaat uit de volgende elementen:
Is het waar dat de omstreden Titres de Voyage, die door betreffende politiedelegatie worden afgegeven, afkomstig zijn van een ministerie dat in het Nederlands Algemeen Ambtsbericht Guinee van 2011 niet in de lijst met de in Nederland bekende ministeries staat vermeld?3
Hiervan is geen sprake. De Guineese delegaties bestonden uit vertegenwoordigers van het ministerie van Buitenlandse Zaken en het ministerie van Veiligheid en Burgerbescherming. Beide ministeries worden genoemd in het Algemeen Ambtsbericht Guinee d.d. 9 september 2011. De bewindspersonen van deze ministeries zijn opgenomen in bijlage 1 van het betreffende ambtsbericht.
Kunt u de Kamer op de hoogte houden van de conclusies van het onderzoek naar de ongeldige reisdocumenten van de vrouw met kinderen? Kunt u daarbij ook verklaren hoe het komt dat uw Dienst vreemdelingen probeert uit te zetten zonder geldige reisdocumenten? Waar is het gezin nu?
De afgegeven reisdocumenten waren geldige reisdocumenten. Uw Kamer wordt over het betreffende gezin voor het eind van 2012 nader geïnformeerd. Omdat het een gezin betreft met minderjarige kinderen, verblijft het gezin op een gezinslocatie.
Welk verband heeft volgens u de aangifte tegen de DT&V van advocaat Frank van Haren met het justitieel onderzoek waar de Guineese ambassade in Brussel om verzoekt? Waarom doet u niets met de toch ernstige signalen van de Brusselse ambassade en neemt u deze niet serieus?
Op NOS-teletekst werd in eerste instantie gemeld dat de Guineese ambassade zou hebben verzocht om een justitieel onderzoek. In de bron van dit bericht, het NOS-achtuurjournaal van zaterdag 6 oktober jl., stelt de Guineese ambassade echter dat het Nederland vrij staat de achtergrond van de delegatieleden te onderzoeken. Van een verzoek van de Guineese ambassade tot een justitieel onderzoek is derhalve geen sprake.
Voor toezicht op en onderzoek naar de manier waarop de Nederlandse overheid invulling geeft aan gedwongen vertrek is in Nederland de Commissie Integraal Toezicht Terugkeer in het leven geroepen. Justitieel onderzoek lijkt mij dan ook niet aan de orde.
Wilt u deze vragen met spoed beantwoorden? Bent u toch bereid om uitzettingen van Guineeërs, inclusief die van deze moeder met twee kinderen, op te schorten en degenen die uit de opvang zijn gezet of verdwenen zijn weer terug in de opvang te nemen totdat deze kwestie grondig is onderzocht?
Ik zie geen reden om de uitzettingen van Guineeërs op te schorten. Uw Kamer wordt over het betreffende gezin voor het eind van 2012 geïnformeerd.
Gedwongen prostitutie en mensenhandel |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending «Naar de bron van mensenhandel»1 en «Blog: Gedwongen of vrijwillig achter het raam»?2
Ja.
Hebt u door de genoemde uitzending dan wel de blog nieuwe feiten ten aanzien van mensenhandel leren kennen? Zo ja, welke feiten zijn dat?
De uitzending en het blog bevatten voor mij geen nieuwe feiten.
Deelt u de mening dat de uitzending en blog wederom duidelijk maken dat het probleem van mensenhandel niet alleen in Nederland maar ook bij de bron dient te worden aangepakt? Zo ja, bent u in overleg met uw collega's uit andere landen, waaronder Hongarije, over dit probleem? Zo ja, wat zijn de resultaten daarvan tot nu toe? Zo nee, bent u voornemens dit alsnog te doen?
Bron- en bestemmingslanden hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid om mensenhandel aan te pakken en nauwe samenwerking tussen deze landen is daarbij van groot belang. Vertegenwoordigers van het ministerie van Veiligheid en Justitie, het Openbaar Ministerie en de politie zijn in overleg met de autoriteiten in Hongarije om de samenwerking te versterken. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de uitgebreide ervaring die OM en politie hebben opgedaan in vergelijkbare mensenhandelprojecten met bronlanden als Bulgarije en Roemenië. Mede in het licht van de motie Schouten van 6 december 20113 – waarin de regering werd verzocht zich actiever in te zetten voor slachtoffers van mensenhandel uit Roemenië, Bulgarije en Hongarije – wordt veel aandacht geschonken aan het opzetten van samenwerkingsprojecten en structureel overleg met deze landen.
Politiesamenwerking tussen Hongarije en Nederland op het gebied van mensenhandel bestaat al langer, maar is vanwege het toenemende aantal Hongaarse slachtoffers het afgelopen jaar in een stroomversnelling geraakt. Zo is begin 2012 aan de politie gevraagd om een project voor niet-operationele samenwerking met Hongarije op te zetten. Het bezoek van de Hongaarse politie aan Nederland, dat ook in de Nieuwsuur uitzending te zien was, was onderdeel van dat project. De Hongaarse politie heeft eerder dit jaar aan Nederland voorgesteld om als onderdeel van het EMPACT-project mensenhandel4 een bilateraal operationeel afstemmingsoverleg met Nederland op te richten dat 2 à 3 keer per jaar bijeenkomt om de lopende opsporingsonderzoeken te bespreken. In een groot aantal opsporingsonderzoeken waarin sprake is van Hongaarse daders en Hongaarse slachtoffers wordt samengewerkt met de Hongaren. Wanneer dit nodig is wordt samenwerking gezocht en verkregen. De Hongaren nemen actief deel aan het EMPACT-project en horen bij de lidstaten die de meeste informatie aanleveren bij Europol.
Wat gebeurt er in Hongarije, bijvoorbeeld aan voorlichting, om vrouwen duidelijk te maken wat hun lot in Nederland kan zijn als zij hier al dan niet vrijwillig in de prostitutie terecht komen?
Voorlichting in Hongarije over de gevaren van mensenhandel is uiteraard een verantwoordelijkheid van de Hongaarse overheid. Nederland steekt daarbij wel een helpende hand toe. Zo hebben de ambassades van Nederland en een aantal andere landen in Hongarije samen met het Hongaarse ministerie van Binnenlandse Zaken afgelopen zomer awareness-activiteiten over mensenhandel georganiseerd tijdens het jaarlijkse Sziget Festival te Boedapest. Ten aanzien van voorlichting over arbeidsmigratie in het algemeen wordt er in overleg met Hongarije gewerkt aan de verspreiding van de folder «Nieuw in Nederland»5. Hoewel de folder niet specifiek gericht is op vrouwen die in de prostitutie terecht komen, wordt daarin wel gewezen op het risico van uitbuiting en wordt geadviseerd om bij uitbuiting contact op te nemen met de Inspectie SZW, Meld Misdaad Anoniem of de NGO Fairwork.
Hoe en op welke termijn verwacht u dat de Europese plannen ten aanzien van de bestrijding van mensenhandel, zoals opgenomen in de desbetreffende Europese richtlijn en uitgewerkt in de Mededeling over de «EU-strategie voor de uitroeiing van mensenhandel 2012–2016», vruchten gaan afwerpen? Welke concrete, afrekenbare doelen worden er gesteld en welke instrumenten worden daarbij voorgesteld?
De EU-Lidstaten moeten de EU-mensenhandelrichtlijn op 6 april 2013 hebben geïmplementeerd in hun nationale wetgeving en beleid. De EU-mensenhandelstrategie loopt van 2012 tot 2016 en bevat zeer concrete doelen. Nederland draagt op vele manieren bij aan de uitvoering van deze strategie, onder adere door de reeds genoemde bilaterale operationele en niet-operationele samenwerking met Bulgarije, Roemenië en Hongarije en door de leidende rol die Nederland samen met het Verenigd Koninkrijk speelt in het EMPACT-project mensenhandel. Nederland neemt bovendien deel aan een project om richtlijnen op te stellen voor de identificatie van slachtoffers van mensenhandel (een project dat genoemd wordt onderaan pagina 6 van de strategie), organiseert een grote EU-conferentie in 2013 over multidisciplinaire samenwerking tegen mensenhandel samen met Polen en Cyprus en verzorgt trainingen over arbeidsuitbuiting in 14 landen in Midden- en Oost-Europa.
Is het waar dat er vrouwen op de Wallen aanwezig zijn die niet eens in staat zijn aangifte te doen tegen welk misbruik dan ook? Zo ja, wat kunt u doen om specifiek deze groep extra kwetsbare vrouwen te beschermen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Mensenhandel is een ernstig misdrijf dat een grote impact heeft op de slachtoffers. Het komt regelmatig voor dat slachtoffers bijvoorbeeld te angstig zijn om aangifte te doen. Het beleid is er dan ook op gericht om mensen die in aanraking komen met mogelijke slachtoffers bewust te maken van of te trainen op het herkennen van signalen van mensenhandel. Zo worden opsporingsfunctionarissen en toezichthouders getraind en worden er verschillende voorlichtingscampagnes op dit terrein gevoerd.6 Een van deze campagnes heb ik op 13 juni jl. gelanceerd. Dit betrof een campagne van stichting M (Meld Misdaad Anoniem) om klanten van prostituees te stimuleren informatie over mensenhandel te melden bij politie of stichting M. Met de signalen kunnen politie en OM de mensenhandelaren aanpakken en de slachtoffers uit hun benarde situatie bevrijden. Er zijn opvangvoorzieningen waar de slachtoffers vervolgens in een veilige omgeving zorg en hulp krijgen.
Beschikt u, als de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche, in de Eerste Kamer wordt aangenomen over meer mogelijkheden om vrouwen die gedwongen in de prostitutie zitten, te helpen? Zo ja, welke mogelijkheden zijn dit? Kan op grond van het gesprek dat met een vrouw moet worden gevoerd voor dat zij als prostituée werkzaam mag worden (artikel 6 van het wetsvoorstel), ook gevraagd worden naar signalen die op dwang duiden?
Zoals u wellicht weet heb ik de Eerste Kamer verzocht de behandeling van het wetsvoorstel Regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche aan te houden. Ik beraad mij momenteel op mogelijke vervolgstappen.
Deelt u de mening dat, ook al voelen veel buitenlandse prostituees in Nederland zich niet uitgebuit of ook al ondernemen zij niets om uit hun situatie te komen, zij naar de maatstaven van uitbuiting, zoals bedoeld in het Wetboek van strafrecht (Sr), wel degelijk uitgebuit worden? Zo ja, in hoeverre kan, ook als het slachtoffer zelf geen aangifte doet, een actief opsporings- en vervolgingsbeleid mensenhandel tegengaan? Zo ja, in hoeverre gebeurt dit ook?
Het komt voor dat slachtoffers van mensenhandel niets ondernemen om uit hun situatie te komen. Slachtoffers weten of durven vaak de weg naar politie of hulpverleningsinstanties niet te vinden. Het opsporings- en vervolgingsbeleid betreffende mensenhandel is er dan ook op gericht, zoals vermeld in antwoord op vraag 6, om actief signalen op te pikken en niet alleen op te treden naar aanleiding van een aangifte door het slachtoffer. Naast bewustwordingscampagnes en de training van opsporingsfunctionarissen en toezichthouders worden diverse integrale opsporings- en handhavingsacties uitgevoerd om uitbuiting tegen te gaan. Zo is naar aanleiding van ernstige signalen van mensenhandel op 23 maart 2012 een grootschalige actie tegen internationale mensenhandel uitgevoerd op het Baekelandplein in Eindhoven7. Een soortgelijke actie vond vorig jaar plaats in de Doubletstraat in Den Haag.
Hoeveel vervolgingen wegens mensenhandel of uitbuiting (artikel 273f Sr) worden er naar schatting per jaar gedaan op grond van een aangifte en hoe vaak gebeurt dat ambtshalve?
In de registratiesystemen van het Openbaar Ministerie wordt geen onderscheid gemaakt tussen een ambtshalve vervolging of een vervolging die is ingesteld naar aanleiding van een aangifte.
Toegenomen geweld tegen politieagenten |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Meer geweld tegen politie»?1
Ja.
Deelt u de conclusie van de website www.geweldtegenpolitie.nl dat het geweld tegen politieagenten is toegenomen? Zo ja, hoe komt dat dat geweld is toegenomen? Zo nee, waarom niet?
De cijfers op geweldtegenpolitie.nl zijn gebaseerd op persberichten van de politie. Ze gaan over twee opeenvolgende kwartalen van dit jaar, waaruit blijkt dat in het derde kwartaal 171 incidenten meer zijn gemeld dan in het tweede kwartaal. Dat wil echter niet zeggen dat het aantal geweldsincidenten is gestegen; immers, niet elk geweldsincident tegen de politie leidt tot een persbericht. Nadere conclusies kunnen op basis van dit onderzoek niet getrokken worden. Wel geeft het een beeld van het vraagstuk «geweld tegen de politie».
Uit belevingsonderzoek vanuit het programma Veilige Publieke Taak (3) blijkt – in tegenstelling tot andere groepen van overheidswerknemers – dat het aantal slachtoffers van agressie en geweld bij de politie én de frequentie van het aantal incidenten de afgelopen jaren stabiel is gebleven (ongeveer driekwart van het politiepersoneel is slachtoffer van agressie en geweld). Het gaat dan overigens om politiepersoneel met publiekscontacten.
Is het mogelijk om louter aan de hand van persberichten een inventarisatie te maken van geweld tegen politieagenten en daaruit conclusies te trekken over toe- dan wel afname van het geweld tegen politieagenten? Zo ja, hoe betrouwbaar zijn een dergelijke inventarisatie dan wel conclusies? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhouden de cijfers en conclusies van de genoemde website zich tot de gegevens waar u zelf over beschikt?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de cijfers en conclusies van de genoemde website voor u aanleiding om u beleid ten aanzien van het tegengaan van geweld tegen politieagenten te veranderen? Zo ja, op welke wijze gaat u uw beleid veranderen? Zo nee, waarom niet?
De cijfers en conclusies van de genoemde website zijn voor mij geen aanleiding om het beleid te veranderen. Ik heb een aantal forse maatregelen genomen op het gebied van de daderaanpak, zwaarder straffen en het versterken van de weerbaarheid. De effecten daarvan zijn merkbaar, maar het heeft tijd nodig om zijn volle effect te bereiken.
Agressie en geweld zijn wel meer zichtbaar geworden de afgelopen jaren. Dit lijkt een gevolg van een grotere bewustwording bij politieambtenaren van de norm dat agressie en geweld onacceptabel zijn. Daarnaast worden politieambtenaren gestimuleerd om agressie en geweld te melden en te registreren, conform de uitvoeringsregeling «Geweld tegen politieambtenaren» die februari 2010 in werking is getreden. Dit leidt tot een verhoging van het aantal aangiftes.
Zegt de wijze waarop politieregio’s geweld tegen agenten in de publiciteit brengen iets over de omgang met en aanpak van dat geweld? Zo ja, wat zegt dat dan? Zo nee, waarom niet?
Nee. Geweld tegen de politie is onaanvaardbaar en het terugdringen hiervan is voor mij een belangrijke prioriteit. Er zijn landelijke afspraken vastgesteld voor de opsporing en vervolging van zogenoemde «Veilig Publieke Taak-zaken». Uitgangspunt is zero tolerance en áltijd vervolging instellen.
Binnenkort zal uw Kamer worden geïnformeerd over de uitkomsten van de evaluatie van de naleving van de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) tussen Politie en OM.
De falende postbezorging van Post.nl |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Nog altijd grote problemen bij postbezorging PostNL»1 waarin de voortdurende problemen bij de postbezorging door PostNL worden belicht?
Deelt u de mening dat, gezien de grote hoeveelheid meldingen in slechts twee maanden, het hier om grote problemen gaat waar spoedig een oplossing voor gevonden moet worden? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om PostNL ertoe te bewegen serieus werk te maken van de problemen? Kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, waarom niet?
Voldoet PostNL nog altijd aan de gestelde eisen van de universele postdienst (UPD) nu blijkt dat de problemen van de postbezorging nog altijd niet zijn opgelost? Is de OPTA met de huidige onderzoekssystematiek is staat dit naar behoren te monitoren?
Bent u de mening toegedaan dat door een gebrek aan gekwalificeerd personeel de kwaliteit van de postbezorging met grote passen achteruit gaat? Is het gevoerde personeelsbeleid van PostNL hiervan mede de oorzaak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over tekort aan allochtone medisch specialisten |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Groot tekort aan allochtone medisch specialisten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het aanbeveling verdient dat ook binnen de beroepsgroep van medisch specialisten sprake is van een afspiegeling van de maatschappij?
Ik vind het belangrijk dat Nederland kan beschikken over die medisch specialisten die het beste invulling kunnen geven aan de medisch specialistische zorgvraag; hierbij hoeft niet persé sprake te zijn van een afspiegeling van de maatschappij. Die basisartsen die het meest competent worden bevonden, moeten instromen in de vervolgopleiding.
Hoe verklaart u dat in de grote steden ongeveer een derde van de studenten geneeskunde een niet-westerse achtergrond heeft, terwijl het percentage medisch specialisten blijft steken rond de 5 à 6 procent? Wat is volgens u de oorzaak? Welke mogelijkheden heeft u om deze verhouding te wijzigen?
Daar registratie van etniciteit wettelijk niet is toegestaan, is onbekend of genoemde percentages correct zijn. In het algemeen geldt dat er meer sollicitanten zijn voor de medisch specialistische vervolgopleiding dan opleidingsplekken en dus dat kandidaten teleurgesteld moeten worden.
Denkt u dat artsen met een niet-westerse achtergrond buiten de boot vallen voor de opleidingen tot specialist door vooroordelen? Zo ja, welke en wat gaat u hieraan doen?
Daar registratie van etniciteit wettelijk niet is toegestaan, is het onbekend of artsen met een niet-westerse achtergrond minder kans hebben op toelating tot een medisch specialistische vervolgopleiding dan studenten met een westerse achtergrond.
Is het waar dat de beroepsgroepen tot de opleiding van specialist liever jongere kandidaten selecteren? Zo ja, vindt u dat wenselijk?
De wetenschappelijke verenigingen zijn degenen die deze selectie van basisartsen uitvoeren. Zij stellen diverse eisen aan kandidaten voor de vervolgopleiding. Of daarbij ook een criterium voor leeftijd is opgenomen, is mij onbekend. Overigens is selectie op basis van leeftijd bij wet verboden (De Algemene wet gelijke behandeling – AWGB, en de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid – WGB l), tenzij dit objectief gerechtvaardigd is. Hiervoor zijn drie criteria:
Zoals reeds gemeld bij mijn antwoord op vraag 2, moeten die basisartsen die het meest competent worden bevonden instromen in de vervolgopleiding.
Bent u bereid het gesprek met de Orde van Medisch Specialisten aan te gaan, om te kijken op welke wijze gekomen kan worden tot gelijke kansen voor artsen met en zonder niet- westerse achtergrond?
Zoals reeds gemeld in mijn antwoord op vraag 4 is het onbekend of artsen met een niet-westerse achtergrond daadwerkelijk minder kans hebben op toelating tot een medisch specialistische vervolgopleiding dan studenten met een westerse achtergrond.
De wetenschappelijke verenigingen zijn verantwoordelijk voor het beoordelen van geschiktheid voor de medische vervolgopleiding. Een toenemend aantal wetenschappelijke verenigingen probeert deze beoordeling te objectiveren door middel van gebruik van bijvoorbeeld assessments.
Ik heb er vertrouwen in dat zij hun taak adequaat uitvoeren.
Financieel misbruik bij zorgverzekeraars |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Onderzoek naar misbruik regelingen door zorgverzekeraars»?1
Ja.
Is het waar dat u door Zorgverzekeraars Nederland op de hoogte bent gesteld van het lopende onderzoek naar het financieel misbruik? Zo ja, kunt u de details geven van dit onderzoek?
Ja. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft een expertcommissie ingesteld om onderzoek te doen naar de geruchten over de mogelijke systeemrisico’s bij de toepassing van het oude en nieuwe systeem van bekostiging van instellingen voor medisch specialistische zorg. Deze expertgroep zal alle signalen onderzoeken door met de betrokken ziekenhuizen en verzekeraars in contact te treden.
Gaat u een onderzoek instellen naar het financieel misbruik, waardoor onterechte inkomsten verkregen zijn uit het Zorgverzekeringsfonds? Zo nee, waarom niet?
Er zijn op dit moment nog geen inkomsten verkregen uit het Zvf. Eventuele uitkeringen uit het Zvf worden in de loop van 2013 uitgekeerd. De signalen over oneigenlijk gebruik (dat leidt tot mogelijk onterechte uitkeringen uit het Zvf) zullen worden onderzocht door een expertcommissie ingesteld door ZN. Ik wacht dit onderzoek af.
Als blijkt dat er financieel misbruik is gepleegd door zorgverzekeraars, welke sancties kunt u dan treffen en kunnen de betreffende bedragen teruggevorderd worden?
Voordat ik een uitspraak doe over te nemen maatregelen wil ik eerst inzicht in de feitelijke gang van zaken en bezien of er noodzaak is om in te grijpen. ZN voert daartoe onderzoek uit, waarvan de eerste bevindingen binnenkort beschikbaar zijn. Op basis daarvan zullen verzekeraars en aanbieders nagaan of correcties nodig zijn. Omdat nu het benodigde inzicht ontbreekt kan ik hier nog niet op vooruit lopen, alsmede niet over de maatregelen die ik kan treffen. Dit zegt weinig over ons zorgstelsel. De ruimte van systeemrisico’s komt in dit geval geheel op conto van het transitiemodel. Dit model geldt voor 2 jaar waarvan alleen in het eerste jaar het verschil tussen de DOT-omzet en het schaduw-FB voor 95% wordt gecompenseerd. Het percentage wordt in het 2e jaar (2013) afgebouwd naar 70% en vervalt in 2014.
Wat zegt dit financieel misbruik over de werking van ons zorgstelsel? Welke maatregelen gaat u nemen om misbruik te voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
De NODO-procedure in de praktijk |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijke plannen voor de NODO-procedure (Nader Onderzoek DoodsOorzaak minderjarigen) die nu eindelijk van start is gegaan?1
Ja, daarvan ben ik op de hoogte.
Waarom is de zogeheten Child Death Review (CDR) achterwege gelaten? Op basis van welke overwegingen is deze beslissing tot stand gekomen? Wat zijn de kosten van CDR? Wat zijn de (voorlopige) resultaten van het project dat TNO samen met de Universiteit Twente uitvoert inzake CDR en de preventie van kindersterfte, waarbij de haalbaarheid wordt onderzocht van het installeren van speciale teams die een multidisciplinaire evaluatie uitvoeren in alle gevallen van het overlijden van een kind?
Het voornemen bestond om na iedere NODO-procedure een zogeheten Child Death Review (CDR) te laten plaatsvinden. De CDR heeft als doel een brede audit uit te voeren voor alle gevallen van sterfte bij minderjarigen, waarbij het overlijdensgeval van de minderjarige wordt beoordeeld. Gekeken wordt of er factoren zijn rond het overlijden, die aanwijzingen geven voor preventie van overlijden en verbetering van zorg. De CDR zou plaatsvinden nadat de NODO-procedure was afgerond en de doodsoorzaak bekend is, aan de hand van het dossier van de overleden minderjarige én bij een aantal overige overlijdensgevallen van minderjarigen.
De CDR is geen onderdeel van de NODO-procedure, maar een aanvulling hierop. Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer d.d. 4 september 20122 is het niet haalbaar gebleken de CDR op dit moment in te voeren, dit gezien de noodzakelijk te maken financiële afspraken over de kosten van de twee NODO-centra, de kosten van de GGD en de beperkte beschikbare middelen.
Het beschikbare budget is ingezet om de NODO-procedure in te voeren.
Wat betreft uw vraag over het project dat TNO samen met de Universiteit Twente uitvoert, ga ik er vanuit dat u het SERRAFIM project bedoelt, dat ondermeer gefinancierd wordt door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Het doel van dit project is de afname van zuigelingensterfte. Onderdeel hiervan is het uitvoeren van de CDR bij overleden kinderen onder de twee jaar in Oost-Nederland.
Er zijn nog geen formele resultaten bekend van het project waar u op doelt. Er loopt een proefimplementatietraject waarin tot op heden te weinig gevallen zijn behandeld om algemene conclusies te kunnen trekken.
Bent u ervan op de hoogte dat door CDR preventieadviezen ten aanzien van wiegendood tot stand zijn gekomen en daarmee een enorme daling in het aantal gevallen van wiegendood? Bent u van mening dat door CDR sterfgevallen voorkomen kunnen worden en dat CDR een rol kan spelen in de preventie van kindersterfte? Zo nee, waarom niet?
Ik ben op de hoogte van de bijdrage van de CDR methodiek aan het verkrijgen van inzicht in de risicofactoren van wiegendood. De CDR richt zich op preventie van overlijden en verbetering van zorg. Dit is vanuit medisch inhoudelijk perspectief zeker van belang. De CDR methodiek is echter één van de vele onderzoeksmethoden die meer inzicht kunnen geven in de risicofactoren die een rol spelen rond het overlijden van kinderen. Gezamenlijk zal dit inzicht leiden tot mogelijkheden voor beïnvloeding van de risicofactoren. Dat zal vervolgens naar verwachting resulteren in het terugdringen van het aantal sterfgevallen bij kinderen.
Waarom is besloten dat er twee NODO-centra komen in plaats van vijf? Bent u zich bewust van de gevolgen hiervan voor de ouders van het overleden kind? Wat zijn de kosten van de drie extra NODO-centra die zijn geschrapt? Vindt u dat deze besparing opweegt tegen de gevolgen voor de ouders?
Het voornemen bestond inderdaad om vijf NODO-centra in te richten. Op basis van inhoudelijke en financiële overwegingen is dit, in overleg met de betrokken medische instellingen, teruggebracht naar twee NODO-centra.
Per jaar wordt uitgegaan van vijftig NODO-gevallen. Om de expertise te waarborgen en de NODO-procedure op zorgvuldige wijze uit te voeren bleek het aantal van vijf NODO-centra te groot voor het aantal geschatte gevallen. Bij een gemiddeld aantal van slechts tien NODO-gevallen per centrum per jaar, is het niet mogelijk de noodzakelijke expertise op te bouwen.
Tevens bleek, gezien de noodzakelijk te maken financiële afspraken over de kosten van de NODO-centra en de beperkte beschikbare middelen, het inrichten van vijf NODO-centra niet haalbaar. Uit onderzoek naar de kosten van de NODO-procedure is gebleken dat bij de uitvoering van de NODO-procedure de bereikbaarheidsdiensten van kinderartsen, radiologen en pathologen de grootste kostenposten zijn. Door de NODO-procedure in twee in plaats van vijf centra uit te voeren liggen deze kosten aanzienlijk lager.
Het inrichten van twee in plaats van vijf NODO-centra kan voor ouders betekenen dat zij met hun overleden kind langer moeten reizen naar het NODO-centrum. De reis en het verblijf van ouders en hun overleden kind zijn meegenomen in de subsidiëring van de NODO-centra en worden dan ook vanuit deze centra georganiseerd en bekostigd.
Ik acht het van groot belang dat de NODO-procedure op zorgvuldige en efficiënte wijze wordt uitgevoerd.
Op deze wijze wordt in de twee NODO-centra expertise opgebouwd en kan de procedure, ondanks de beperkte beschikbare middelen, toch worden ingevoerd. Goede communicatie met ouders is hierbij erg belangrijk en daar wordt dan ook de nodige aandacht aan besteed.
Gezien de gevoeligheid en complexiteit van het onderwerp wordt aangevangen met een startfase die op 1 oktober j.l. is begonnen. De startfase heeft een looptijd tot 1 oktober 2013 en wordt begeleid door een evaluatieonderzoek. Daarna zal op basis van de uitkomsten van het evaluatieonderzoek een beslissing worden genomen over het vervolg.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen waarin u stelt dat er een kennisachterstand is bij artsen ten aanzien van het begrip «niet-natuurlijke dood»en dat het Openbaar Ministerie (OM) deze kennisachterstand zal dichten?2 Op welke wijze wordt dit aangepakt door het OM en wat is de stand van zaken nu? Zijn er inmiddels voldoende forensisch artsen en zijn deze voldoende gekwalificeerd? Betekent dit dat in de toekomst, wanneer de kennisachterstand is weggewerkt, méér kinderen die overlijden naar een NODO-centrum zullen worden vervoerd en voor meer ouders de gevolgen van het schrappen van drie centra voelbaar zullen zijn? Wat is hierover uw mening?
Ja, de antwoorden waar u op doelt herinner ik mij. De Inspectie voor de Gezondheidszorg, de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, het Forensisch Medisch Genootschap en het Openbaar Ministerie zijn doende samen een informatiebrochure te ontwikkelen ter voorlichting van artsen.
Per 1 januari 2013 zullen alle gemeentelijk lijkschouwers de opleiding tot forensisch arts moeten hebben gevolgd, willen zij hun functie mogen (blijven) uitvoeren. De invoering van de wettelijke regeling heeft geleid tot een bewustzijn dat forensisch artsen goed gekwalificeerd moeten zijn. Navraag bij Forensisch Medisch Genootschap levert op dat een groot aantal lijkschouwers nu is opgeleid tot en is geregistreerd als forensisch arts, waardoor voldoende gekwalificeerde forensisch artsen beschikbaar zijn.
Het wegwerken van kennisachterstand heeft tot op heden geen zichtbare invloed op het aantal onverklaarde en onverwachte gevallen van overleden minderjarigen waarbij geen vermoeden bestaat van een niet-natuurlijke dood en heeft dus geen effect op het aantal NODO-gevallen.
Amerikaanse waarschuwing voor Chinese telecombedrijven |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Harry van Bommel |
|
Uri Rosenthal (VVD), Maxime Verhagen (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «VS waarschuwt voor Chinese telecomproducenten»?1
Ja.
Bent u bekend met de conclusies in het rapport van de Amerikaanse overheidscommissie dat twee Chinese telecombedrijven niet te vertrouwen zijn vanwege de banden met de Chinese overheid en het Chinese leger en dat het beide bedrijven daarom verboden zou moeten worden Amerikaanse bedrijven over te nemen of samenwerkingen in de Verenigde Staten aan te gaan? Hoe beoordeelt u deze conclusies? Kunt u uw antwoord toelichten?
De berichtgeving hierover nemen wij serieus. Het rapport bestaat uit een openbaar en een niet-openbaar gedeelte. Het openbare deel vormt op zich geen aanleiding onze houding tegenover deze twee Chinese telecombedrijven bij te stellen. Er zijn hierin geen bewijzen gevonden dat de nationale veiligheid in het geding is en die om ingrijpen vragen. Wij hebben op dit moment nog niet de beschikking over het niet-openbare gedeelte van het rapport en kunnen de conclusies daaruit – en de onderbouwing daarvan – dus nog niet beoordelen. Mochten nieuwe gegevens daartoe aanleiding geven, dan zal een nadere afweging plaatsvinden.
Welke gevolgen hebben deze bevindingen in het rapport voor de situatie in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft Nederland inzicht in de achtergrond van de Amerikaanse beschuldiging dat door Chinese telecombedrijven informatie wordt doorgesluisd aan China?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de Chinese telecombedrijven die zijn beschuldigd van het doorsluizen van informatie aan China, ook in Nederland actief zijn? Indien ja, kunt u aangeven waar en hoe deze bedrijven precies actief zijn?
De bedrijven Huawei en ZTE zijn in Nederland actief. Sinds 2005 heeft Huawei kantoren in Nederland. In Amsterdam staat het Benelux hoofdkantoor en daar zijn ook het EU Supply Chain Center, EU Enterprise Business divisie, EU Spare Part Center, EU Software Center, en EU Account Service Center gevestigd. Verder is één van haar global holding bedrijven in Nederland geregistreerd. In 2011 heeft Huawei Benelux haar staf uitgebreid tot 350 man en heeft Huawei haar European Treasury Center in Nederland gevestigd.
Het bedrijf ZTE heeft in Nederland twee vestigingen, beide in Den Haag, te weten ZTE Netherlands B.V., een marketing en sales organisatie, en ZTE Coöperatief U.A., een holdingmaatschappij.
Wat doet Nederland in het algemeen om het doorsluizen van informatie aan andere landen te voorkomen? Wat doet Nederland specifiek in het geval van de in het artikel genoemde Chinese telecombedrijven om het doorsluizen van informatie aan China te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De AIVD en de MIVD verrichten permanent onderzoek naar mogelijke inlichtingenactiviteiten van andere landen in Nederland. Het is bekend dat buitenlandse inlichtingendiensten proberen gevoelige politieke, militaire, technisch-wetenschappelijke en economische informatie te verkrijgen. Deze activiteiten kunnen de nationale veiligheid schade toebrengen. Reeds in het jaarverslag 2011 van de AIVD en MIVD is vermeld dat spionage zich in toenemende mate ook in het digitale domein afspeelt. De diensten spannen zich om die redenen in deze activiteiten tijdig te onderkennen, tegen te gaan en/of te voorkomen. Bovendien verhogen de AIVD en de MIVD het bewustzijn over spionagerisico’s door voorlichting te geven, waarbij wordt samengewerkt met het ministerie van Veiligheid en Justitie. Tot nu toe is niet vastgesteld dat netwerkapparatuur van de Chinese telecombedrijven daadwerkelijk wordt gebruikt voor Chinese inlichtingenactiviteiten in Nederland dan wel in andere landen.
Bent u bereid de Verenigde Staten om medewerking te vragen bij het voorkomen dat Chinese telecombedrijven informatie doorsluizen aan China? Indien neen, waarom niet?
Tot nu toe is, zoals hiervoor reeds gesteld, niet vastgesteld dat netwerkapparatuur van de Chinese telecombedrijven daadwerkelijk wordt gebruikt voor Chinese inlichtingenactiviteiten in Nederland dan wel in andere landen. De Verenigde Staten zijn verzocht om het niet-openbare deel van het rapport met Nederland te delen. Op dit moment is er geen aanleiding om verdere medewerking te vragen. Mochten nieuwe gegevens daartoe aanleiding geven, dan zal een nadere afweging plaatsvinden.
Het artikel ‘Overleg over regeling interlandelijk verkeer blijkt nooit te zijn begonnen’ |
|
André Bosman (VVD) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Overleg over regeling interlandelijk verkeer blijkt nooit te zijn begonnen»?1
Ja.
Is het waar dat de werkgroep die had moeten gevormd naar aanleiding van afspraken die zijn gemaakt op het eerste Koninkrijksoverleg en die zich had moeten buigen over het interlandelijk verkeer binnen het Koninkrijk, nog nooit heeft vergaderd?
Op de Koninkrijksconferentie in 2011 is afgesproken een werkgroep in te stellen die de problematiek van het interlandelijke verkeer van goederen en personen in kaart zou brengen. Nederland is voorzitter van deze werkgroep en heeft herhaaldelijk de andere landen uitgenodigd om de problematiek van het interlandelijke verkeer van goederen en personen in kaart te brengen. Tot nu toe heeft alleen Aruba op de uitnodigingen gereageerd. Mijn collega Spies en ik hebben de landen diverse malen aangesproken op het gebrek aan medewerking. Begin september heb ik nog een brief aan de betrokken ministers gezonden met het dringende verzoek om hun medewerking te verlenen. Ook op een daarop volgende uitnodiging heeft alleen Aruba gereageerd.
Curaçao en Sint Maarten hebben niet laten weten waarom zij geen gehoor geven aan de uitnodigingen. Ik vind het een onwenselijke situatie dat de werkgroep nog niet bijeen is gekomen en acht het van groot belang dat de afspraken die tijdens de Koninkrijksconferentie zijn gemaakt ook worden nagekomen. Het is echter niet meer aan het demissionaire kabinet een andere lijn te kiezen. Dat wordt overgelaten aan het nieuwe kabinet.
Is het voorts waar dat Curaçao en Sint Maarten niet bereid zijn om deel te nemen aan een werkgroep over het interlandelijk verkeer binnen het Koninkrijk? Kunt u aangeven wat voor reden zij hiervoor aangeven? Zo nee, wat is dan de reden dat de werkgroep nog niet heeft vergaderd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat voor gevolgen heeft volgens u het nu al breken van de tijdens het eerste Koninkrijksoverleg gemaakte afspraken door Curaçao en Sint Maarten? Heeft het overleg toekomst wanneer afspraken niet worden nagekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat wanneer tijdens het Koninkrijksoverleg gemaakte afspraken niet na worden gekomen, Nederland voortaan alleen bilateraal afspraken maakt met landen die zich wel aan afspraken houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat wanneer Curaçao en Sint Maarten weigeren mee te werken om tot een regeling voor interlandelijk verkeer in het Koninkrijk te komen, Nederland zelf een dergelijke regeling moet maken zoals voorgesteld in de initiatiefwet regulering vestiging van Nederlanders uit Aruba, Curaçao en Sint Maarten in Nederland2? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het veiligheidsrisico van Chinese telecomproducenten |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Mark Verheijen (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Uri Rosenthal (VVD), Maxime Verhagen (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «VS waarschuwt voor Chinese telecomproducenten»?1
Ja.
Heeft u signalen ontvangen dat deze -of andere- Chinese telecombedrijven een veiligheidsrisico vormen voor Nederland en kritische infrastructuur in Nederland? Ziet u risico’s en welke zijn dat?
Uit open en gesloten bronnen blijkt dat bepaalde Chinese- en andere netwerkapparatuur kwetsbaarheden kennen die het mogelijk maken om deze apparatuur op afstand over te nemen. Echter, in hoeverre hier sprake is van ontoereikende beveiliging dan wel van doelbewuste «backdoors» t.b.v. spionage is onderwerp van discussie. Vooralsnog is hier sprake van een voorstelbaar risico, maar zijn er geen directe aanwijzingen dat deze kwetsbaarheden daadwerkelijk worden gebruikt voor spionagedoeleinden. De inlichtingendiensten- en veiligheidsdiensten (AIVD en MIVD) blijven echter alert op alle signalen die veiligheidsrisico’s zouden kunnen vormen voor Nederland en haar vitale infrastructuur.
Reeds in 2010 heeft de AIVD in dit kader in de Kwetsbaarheidsanalyse Spionage (KWAS) aangegeven dat de AIVD sterke aanwijzingen heeft dat buitenlandse inlichtingendiensten interesse hebben in informatie op het Nederlandse telecomnetwerk. Communicatie en dataverkeer is van essentieel belang voor het ongehinderd functioneren van de Nederlandse maatschappij. De netwerken zijn dragers van grote hoeveelheden gegevens zoals telefonische verkeersgegevens en klantgegevens, maar ook gegevens van andere vitale sectoren zoals de energie- en bancaire sector. In de KWAS is benoemd dat inlichtingendiensten in staat zijn om hard- en software zo te manipuleren dat zij op afstand toegang krijgen tot de systemen. Gezien het belang om zowel de continuïteit van het netwerk als de integriteit van de gegevens op het netwerk te waarborgen, vraagt het bezit dan wel gebruik van onderdelen van telecomproducenten uit het buitenland extra aandacht.
Welke stappen wilt u nemen om de veiligheidsrisico’s van overnames en samenwerkingen door Chinese telecomproducenten in Nederland in kaart te brengen?
Het is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven om mogelijke risico’s in de samenwerking met derden (ongeacht land van herkomst) te onderkennen en daarnaar te handelen. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten volgen de ontwikkelingen omtrent de beveiligingsrisico’s die voortvloeien uit samenwerking met Chinese telecomproducenten nauwgezet. Indien mocht blijken dat er concrete aanwijzingen zijn dat Chinese telecomproducenten betrokken zijn bij inlichtingactiviteiten, dan zullen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten hierop acteren door de verantwoordelijke ministeries, defensie-orderbedrijven en bedrijven in vitale sectoren op de risico’s van deze samenwerking te wijzen.
Is er reden tot zorg en bent u van plan opheldering te vragen aan KPN en andere genoemde bedrijven?
Op grond van de huidige informatie zijn er geen bewijzen dat kwetsbaarheden in Chinese telecomapparatuur daadwerkelijk gebruikt worden voor spionagedoeleinden. Dit neemt niet weg dat met bedrijven wordt gesproken over mogelijke kwetsbaarheden en de hieruit voortvloeiende beveiligingsrisico’s. Deze kwestie zal ook actief onder de aandacht worden gebracht van bedrijven.
Over het bericht IHC Merwede: Boete voor roken buiten pauze |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht over het bedrijf IHC Merwede: Boete voor roken buiten pauze?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat een werkgever met een beroep op gezondheidsbeleid boetes oplegt indien werknemers buiten pauzes roken?
Deze kwestie moet in de juiste context worden geplaatst. IHC Merwede heeft flink geïnvesteerd in gezondheidsmanagement, waarbij medewerkers hulp kunnen krijgen bij gezonder leven, bewegen en stoppen met roken. Er is een fitnessruimte op het bedrijf, en er is een medisch team aangesteld, inclusief een gezondheidsmanager, die zorgt voor persoonlijke begeleiding. Ik juich deze ontwikkeling toe: om langer gezond, vitaal en productief door te kunnen werken is een actieve inzet van werkgever en werknemer noodzakelijk. IHC Merwede zet hier met zijn arbo- en gezondheidsmanagementbeleid actief op in, binnen de wettelijke kaders. Onlangs heeft het bedrijf zijn rookbeleid verder aangescherpt, met instemming van de ondernemingsraad. Als sluitstuk kan de werkgever een boete opleggen, maar pas nadat de werknemer eerder is gewaarschuwd en hulp bij het stoppen met roken is aangeboden.
Het bedrijf heeft tot dusver overigens geen boete opgelegd. Wel zijn de eerste waarschuwingen gegeven.
Indien de werkgever en de werknemers de ruimte nemen om binnen de wettelijke kaders afspraken te maken is het niet aan mij om daarover te oordelen.
Kent u de bepaling in de Tabakswet dat werkgevers verplicht zijn zodanige maatregelen te treffen dat werknemers in staat worden gesteld hun werkzaamheden te verrichten zonder daarbij hinder of overlast van roken door anderen te ondervinden?
Ja.
Wat is in dat kader uw oordeel over een boete zoals ingezet door IHC Merwede?
IHC Merwede heeft, in lijn met het wettelijke kader dat de Tabakswet geeft en in overleg met werknemers, afspraken gemaakt over het te voeren rookbeleid in de onderneming. De ondernemingsraad van IHC Merwede heeft ingestemd met dit beleid en met de mogelijkheid van de werkgever om werknemers te beboeten wanneer ze buiten de pauze op de werkplek roken. Deze afspraken zijn vastgelegd in de eigen «Health and Safety Rules». In de arbeidsovereenkomst wordt naar deze regels verwezen, waardoor ze bindend zijn voor de werknemer. De overheid is hier geen partij in. Ik vind het van groot belang dat er binnen bedrijven stappen worden gezet om langer doorwerken te bevorderen. Het is immers in ieders belang om in het licht van de arbeidsmarktontwikkelingen en de pensioenleeftijdverhoging, werknemers duurzaam aan het werk te houden. Ze kunnen langer gezond, vitaal en op een productieve manier werkzaam blijven. De werkgever heeft minder ziekteverzuimkosten en het bedrijf kan productiever worden.
Aan welke vereisten moet voldaan zijn bij het opleggen van een boete door de werkgever aan de werknemer?
Als een werkgever een boete wil opleggen dient hij zich te houden aan de voorschriften uit het Burgerlijk Wetboek ten aanzien van de arbeidsovereenkomst, art. 7:650 BW. Daarin is geregeld dat een werkgever slechts een boete kan stellen op overtreding van voorschriften van de arbeidsovereenkomst, als schriftelijk van tevoren in de cao of de arbeidsovereenkomst is geregeld op welke overtreding een boete is gesteld en wat het bedrag van de boete is. Het Burgerlijk Wetboek stelt voorwaarden aan het opleggen van zo’n boete en stelt ook grenzen aan de hoogte daarvan. Zo is geregeld dat de boete of de totale boetes per week, het loon van die werknemer voor een halve dag in beginsel niet mag overschrijden, tenzij een afwijking van dit artikel schriftelijk is vastgelegd. In dat laatste geval kan de rechter de boete alsnog matigen.
Wordt naar uw oordeel deze arbeidsrechtelijke bescherming van de werknemers in acht genomen in deze casus? Hoe komt u tot dat oordeel?
In het Burgerlijk Wetboek is in artikel 7:660 geregeld dat de werkgever voorschriften kan geven omtrent het verrichten van de arbeid en instructies met betrekking tot de goede orde in de onderneming, mits hij daarmee blijft binnen algemeen verbindende voorschriften of (arbeids)overeenkomst. Ook een rookverbod binnen de onderneming kan onder deze voorschriften vallen.
IHC heeft in elke arbeidsovereenkomst de bepaling opgenomen dat de voorschriften van de werkgevervan toepassing zijn. Hier vallen ook de afspraken over roken onder, zoals vastgelegd in de eigen «Health and Safety Rules». Ik ben van mening dat IHC daarmee voldoet aan de regelgeving.
Vindt u een maximale boete van 10% van het jaarinkomen in verhouding staan tot het betreffende gezondheidsbeleid of kwalificeert u het als extreem?
Hier wordt waarschijnlijk de winstdeling bedoeld bovenop het salaris die maximaal 10% van 12 maandsalarissen kan bedragen.
Ten aanzien van boetes is in het Burgerlijk Wetboek geregeld dat de boete of de totale boetes per week, het loon van die werknemer voor een halve dag in beginsel niet mag overschrijden. Uitsluitend ten aanzien van werknemers die meer verdienen dan het minimumloon, kan van dit voorschrift bij schriftelijke overeenkomst worden afgeweken. Als dat laatste gebeurd is, heeft de rechter altijd de bevoegdheid om de boete lager vast te stellen als de opgelegde boete hem bovenmatig voorkomt.
Het is niet aan mij om te oordelen over de redelijkheid van de hoogte van het boetebedrag en/of het te derven winstaandeel. Dit is ter beoordeling aan de rechter. Hij zal zich daarbij ondermeer baseren op een redelijke verhouding tussen de ernst van de overtreding, het loon dat de werknemer verdiende en de hoogte van de boete en/of het te derven winstaandeel.
Wat is de rol van de inspectie SZW? Hoe wordt er op toegezien dat arbeidsomstandigheden, -beleid en gehanteerde disciplinaire maatregelen tot elkaar in verhouding staan?
Het toezicht op de naleving van de verplichtingen uit de Tabakswet ligt bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en niet bij Inspectie SZW.
Op basis van de Arbowet- en regelgeving treedt de Inspectie SZW handhavend op in werksituaties waar sprake is van gevaar voor de gezondheid en/of veiligheid van werknemers. De aard van de overtreding en/of ernst van de situatie bepalen het in te zetten handhavingsinstrument. Het beboeten van werknemers is daarbij een mogelijkheid. De Inspectie SZW kan ingeval een werknemer rookt, hier melding van maken bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.
Hoe is in de informatievoorziening vanuit de overheid over deze regelgeving voorzien? Is de informatievoorziening naar uw oordeel op orde?
De desbetreffende bepalingen in het Burgerlijk Wetboek en de Tabakswet zijn niet nieuw. Alle wettelijke voorschriften kunnen worden geraadpleegd op www.rijksoverheid.nl. Het gegeven dat werkgevers en werknemers binnen de wettelijke kaders nadere maatwerkafspraken kunnen maken in cao-verband of op het niveau van de individuele arbeidsovereenkomst is staande praktijk.
Het bericht dat het woonrecht van krakers zwaarder weegt dan het belang van ontruimen |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Nederland: Krakers winnen rechtszaak, ontruiming van de baan»?1
Ja.
Is het waar het dat in dit geval het woonrecht van de krakers zwaarder weegt dan het belang van ontruiming?
In deze specifieke zaak heeft de rechter geoordeeld dat het woonrecht van de kraker zwaarder weegt dan het belang van de Staat bij ontruiming van de woning. De Staat is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan. De uitkomst daarvan is nog niet bekend.
Deelt u de mening dat krakers helemaal niet gezellig ergens willen gaan wonen, maar gewoon criminelen zijn die zich onrechtmatig de toegang tot een pand verschaffen en de boel daar negen van de tien keer gewoon slopen door bijvoorbeeld overal hun behoeften te doen? Zo nee, waarom niet?
Dat kraken kan inhouden dat wordt voorgedrongen op de woningmarkt en eigenaren ook met vernielingen worden geconfronteerd is inderdaad in de wetsgeschiedenis van het kraakverbod als argument naar voren gebracht.
Deelt u de mening dat woonrecht betekent dat men zich kan laten inschrijven voor een huurwoning of een huis kan kopen? Zo nee, waarom niet?
Het woonrecht als zodanig is niet gedefinieerd in de in Nederland geldende wetgeving. In zaken die betrekking hebben op kraken wordt de term woonrecht doorgaans gebruikt in de context van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), waarin het recht op respect voor een woning is vastgelegd. In de Grondwet is dit uitgewerkt in artikel 12, over de voorwaarden waaronder een woning kan worden binnengetreden. In deze betekenis heeft het woonrecht dus geen betrekking op het verkrijgen van een huur- of koopwoning, maar op de situatie waarin iemand reeds een woning bewoont.
Deelt u de mening dat eigendom het meest omvattende recht is dat een persoon op een zaak kan hebben? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat de zogenaamde belangenafweging het nieuwe artikel 138a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) doorkruist? Zo nee, waarom niet?
Nee, de Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 oktober 2011 geoordeeld dat naast de wederrechtelijkheid tevens dient te worden getoetst of de in abstracto door de wetgever gegeven voorrang van het belang van de openbare orde en de bescherming van de rechten van derden boven het huisrecht van de kraker, in de concrete omstandigheden van het geval, proportioneel is. Daarbij dient de kraker feiten en omstandigheden aan te voeren en aannemelijk te maken dat in het concrete geval een andere dan door de wetgever gemaakte afweging moet worden gemaakt. De praktijk wijst uit dat de rechter de strafrechtelijke ontruiming vrijwel altijd toestaat.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de spoedcassatie die u hiertegen heeft ingesteld?
Indien u doelt op de reactie van de Staat op de uitspraak van de rechtbank Groningen van 5 oktober 2012, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Indien u doelt op de cassatie die de Staat heeft ingesteld tegen het arrest van het Hof Den Haag van 8 november 2010, waar eerdere Kamervragen over zijn gesteld2, kan ik u mededelen dat de Hoge Raad hierover op 28 oktober 2011 uitspraak heeft gedaan (LJN: BQ9880). In dit arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een ontruiming van een kraakpand in beginsel van tevoren bij de krakers moet worden aangekondigd, en dat de uitspraak van de rechter in beginsel moet worden afgewacht, indien de krakers hiertegen een kort geding aanspannen. Een eventueel hoger beroep hoeft niet te worden afgewacht. Daarnaast kan in een aantal in dit vonnis omschreven gevallen meteen worden ontruimd, zonder dat de ontruiming hoeft te worden aangekondigd, en zonder dat een kort geding hoeft te worden afgewacht.
Bent u bereid de wet aan te passen, zodat het doel van het eerdere initiatiefwetsvoorstel, dat heeft geleid tot het huidige artikel 138a Sr, wordt bereikt en krakers altijd strafrechtelijk vervolgd worden? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding tot een wetswijziging. Met een consequent ontruimingsbeleid kan het kraken sterk worden ontmoedigd en het aantal gekraakte panden sterk teruggedrongen. In Amsterdam is daar positieve ervaring mee opgedaan.
Over identiteitsfraude door slecht bewaarde paspoortkopieën |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Liesbeth Spies (CDA), Maxime Verhagen (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de praktijk dat zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) aan elk van hun opdrachtgevers een kopie van hun paspoort moeten verstrekken en dat de digitale kopieën permanent worden bewaard door de opdrachtgever?
Ja, het is mij bekend dat opdrachtgevers (administratieplichtige ondernemers) die een zzp'er om een Verklaring arbeidsrelatie- winst uit onderneming (VAR-wuo) en een identiteitsbewijs vragen, van beide een kopie in de administratie bewaren opdat zij daarmee op grond van de Wet uitbreiding rechtsgevolgen VAR een vrijwaring van mogelijke inhoudingsplicht voor de loonheffing en premies werknemersverzekeringen hebben. Overigens is dit niet anders dan de verplichting voor werkgevers om de identiteit van hun werknemers vast te stellen omwille van de heffing van loonbelasting. Het betreft een verplichting op grond van de Wet op de loonbelasting.
Hoe lang en waarom moeten kopieën van paspoorten worden bewaard door de opdrachtgever?
De opdrachtgever heeft een wettelijke plicht om de kopie gedurende zeven jaren te bewaren. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat op deze manier een potentieel gemakkelijke weg voor identiteitsfraude openstaat, welke, zoals blijkt uit onderzoek1, al regelmatig voorkomt? Zo nee, waarom niet?
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in haar brief van 16 maart jl.2 gewezen op het misbruik van kopieën van identiteitsbewijzen. Identiteitsfraude komt regelmatig voor, zo blijkt uit het door u aangehaald onderzoek waarin ruim vijf procent van de Nederlanders aangeeft ooit slachtoffer te zijn geweest van een vorm van identiteitsfraude. Op dit moment kan geen eenduidig beeld van identiteitsfraude worden verkregen. Er is ook geen informatie voorhanden in hoeverre opdrachtgevers van zzp’ers, al dan niet bewust, betrokken zijn bij mogelijke fraude met kopieën van identiteitsbewijzen. Om fraude met kopieën van identiteitsdocumenten te voorkomen en de regels te verduidelijken heeft het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) richtsnoeren opgesteld voor het overnemen van persoonsgegevens en het kopiëren en scannen van identiteitsdocumenten. Een kopie maken van een paspoort, rijbewijs of identiteitskaart is -op enkele uitzonderingen na, bijvoorbeeld ten behoeve van wettelijke verplichtingen in arbeidsrelaties- niet toegestaan.
Welke minder fraudegevoelige alternatieven zijn mogelijk en wilt u in overweging nemen?
Mensen kunnen fraude met een kopie van hun paspoort of ander identiteitsbewijs verminderen door doel en datum op deze kopie te schrijven. Daarmee kan misbruik bij een andere organisatie of op een andere datum al worden voorkomen. Zzp’ers wordt aangeraden om dit te doen. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties start eind dit jaar een campagne om mensen op deze mogelijkheid te wijzen.
Bent u van plan, op grond van de fraudegevoeligheid van de huidige identificatiepraktijk, bij de invoering van de webmodule ten behoeve van de verstrekking van de Verklaring arbeidsrelatie (VAR) de identificatie-eis te veranderen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Nee, het doel en de achtergrond van de bewaarplicht van een identiteitsbewijs zoals beschreven in het antwoord op vraag 1, wijzigen niet door de invoering van de webmodule.
Aanhoudende signalen van slechte en ontbrekende zorg bij Fokus-projecten |
|
Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Is het waar dat u volledig op de hoogte bent van de slechte zorgsituatie van een bewoner van een Fokusproject in Amsterdam? Zo ja, wilt u uw analyse geven van die situatie?1
Er is mij een situatie bekend van een bewoner met aanhoudende klachten over de dienstverlening in een Amsterdamse Fokuswoning. De bewoner heeft hierover gecorrespondeerd met het Ministerie en individuele leden van Uw Kamer. Tevens heeft de bewoner onder andere een medewerker van mijn ministerie gesproken tijdens de bijeenkomst met pgb-houders op 9 september 2011. De bewoner is onder andere ontevreden over de wachttijden door onderbezetting, de deskundigheid van de assistenten, het grote personeelsverloop en de wijze waarop Fokus omgaat met klachten. Na een incident roept de bewoner geen ADL-assistentie meer op.
Welke bemoeienis heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) met dit specifieke probleem, en met Fokus als zorginstelling?
De Inspectie doet op mijn verzoek onderzoek naar de kwaliteit van zorg en de cliëntveiligheid bij de stichting Fokus exploitatie. Dit onderzoek heb ik toegezegd in het Algemeen Overleg over ADL-assistentie van 14 september 2011. In het kader van dit onderzoek heeft de IGZ ook een inspectiebezoek gebracht aan het project in Amsterdam en met de bewoner gesproken.
In een project waar de kwaliteit en veiligheid onder de maat was, heeft de IGZ al direct een passende maatregel getroffen in de vorm van een voornemen tot een bevel. Op een aantal andere projecten zijn direct maatregelen gevraagd in de vorm van extra nachtdiensten en extra personeel. Ik verwacht dat ik de eindrapportage van de IGZ in het voorjaar van 2013 ontvang. De uitkomsten zullen met uw Kamer gedeeld worden.
Hoe kunt u verklaren dat er in al deze maanden van ontbrekende zorg geen oplossing is gevonden?
De bewoner heeft aanspraak op verantwoorde AWBZ-zorg. Omdat de bewoner in een ADL-woning woonachtig is, heeft de bewoner aanspraak op ADL-assistentie die Fokus in en om de ADL-woning op afroep levert. Daarnaast heeft de bewoner aangegeven te beschikken over een indicatie voor AWBZ-zorg buiten de woning. De verhouding tussen de bewoner en Fokus is ernstig verstoord. De klachtencommissie verklaarde een aantal van de klachten ongegrond en een aantal niet ontvankelijk. De bewoner wil nu al enige tijd geen ADL-assistentie meer van Fokus en zou de dienstverleningsovereenkomst met Fokus graag opzeggen. Dit kan echter niet vanwege de koppeling van huur- en dienstverleningsovereenkomst. Wanneer de bewoner geen zorg meer afneemt bij Fokus dan is de verhuurder verplicht de huurovereenkomst met de bewoner op te zeggen wegens dringend eigen gebruik. Deze koppeling is vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst tussen Fokus en de woningcorporatie. Verhuizen is voor bewoner echter geen optie. De IGZ is op verschillende momenten door de bewoner geïnformeerd over haar situatie. Begin september heeft de IGZ, na het vastlopen van pogingen van de bewoner zelf en van VWS, de bestuurder van Fokus aangesproken om constructief aan een passende oplossing bij te dragen. Inmiddels heeft de bestuurder van Fokus aangegeven dat in overleg met de corporatie de bewoner een voorstel is gedaan dat voorziet in het beëindigen van de dienstverlening door Fokus en het kunnen blijven wonen in de woning. Omwille van de exploiteerbaarheid van het ADL-cluster, zijn de corporatie en Fokus in overleg over de mogelijkheden om het project met hetzelfde aantal woningen te kunnen voortzetten.
Erkent u dat mensen die ADL-ondersteuning (Algemene dagelijkse levensverrichtingen) krijgen via een Fokusproject, recht hebben op zorg? Zo ja, waarom wordt er niets gedaan aan deze schrijnende situatie? Zo neen, kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat mensen die bij Fokus gaan wonen contractueel moeten vastleggen dat zij bij Fokus zorg afnemen? Dient zo'n contract ook niet door Fokus te worden nageleefd; dat wil zeggen dat deze verantwoordelijk dient te zijn voor goede en beschikbare ADL-ondersteuning? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. De aangepaste woningen die met subsidie zijn gerealiseerd, blijven door de koppeling tussen wonen en dienstverlening beschikbaar voor de doelgroep die is aangewezen op 24-uurs zorg op afroep. Uiteraard mag de cliënt verwachten dat de zorg op afroep beschikbaar en verantwoord is.
Vindt u het zorgelijk dat er meerdere signalen zijn van Fokusprojecten, waarbij bewoners aangeven dat ze zich geïntimideerd voelen om situaties van slechte zorg aan te kaarten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik vind het zorgelijk als cliënten vrezen dat het klagen negatieve gevolgen kan hebben voor hun dienstverlening. De klachten die mij hebben bereikt, waren mede aanleiding om de IGZ de kwaliteit van de dienstverlening te laten beoordelen.
Particuliere pensioenproducten en de bijstand |
|
Sadet Karabulut |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Acht de regering het wenselijk dat er in Nederland rechtsongelijkheid bestaat doordat personen die particulier pensioenproducten opbouwen, omdat de werkgever niet voorziet in een collectieve pensioenregeling (tweede pijler), de opgebouwde pensioenrechten moeten «opeten» voordat zij aanspraak kunnen maken op een bijstandsuitkering, terwijl personen die via de werkgever meedoen aan een collectieve pensioenregeling deze pensioenrechten niet hoeven aan te spreken op het moment dat zij aanspraak moeten maken op een bijstandsuitkering? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?1
Zoals ook al in de kabinetsreactie op het SER-advies «Zzp’ers in beeld» is aangegeven, is er geen sprake van rechtsongelijkheid. In de Wet werk en bijstand (WWB) wordt iedereen gelijk behandeld. De bijstandsregeling is opgezet als uiterste vangnetregeling. Dit betekent dat men een beroep kan doen op de bijstand wanneer men niet meer over voldoende eigen middelen beschikt om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Dat houdt in dat men eerst alle middelen waarover men redelijkerwijs kan beschikken moet aanwenden, alvorens een beroep op bijstand kan worden gedaan.
Bij deze vermogenstoets wordt het vermogen dat in de tweede pijler is gespaard niet meegenomen, aangezien via de Pensioenwet is geregeld dat dit vermogen pas bij pensionering beschikbaar komt. In tegenstelling tot pensioen in de tweede pijler bestaan er geen dwingendrechtelijke verboden om over de derde pijler te beschikken. Dit is de reden dat de vermogenstoets in de WWB in de praktijk vaak anders uitpakt voor pensioen dat is opgebouwd in de tweede pijler dan dat in de derde pijler. Overigens biedt de WWB de gemeenten de ruimte om op grond van het individualiseringsbeginsel te besluiten de aanwending van het derdepijlerpensioenvermogen af te stemmen op de individuele omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
In bovengenoemde kabinetsreactie is aangegeven dat er vooralsnog geen aanleiding is voor aanpassing van de Bijstandswetgeving. Wel doet het kabinet momenteel onderzoek naar pensioenopbouw van zelfstandigen. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek kan worden overwogen om nader te onderzoeken of het wenselijk is, en zo ja, hoe (zoals via welke wettelijke regeling) en onder welke voorwaarden derdepijlerpensioenvermogen buiten de vermogenstoets van de bijstand kan blijven. Dit kan ook van betekenis zijn voor werknemers die alleen particulier pensioen opbouwen.
Kan de regering weergeven hoeveel mensen geen collectieve pensioenrechten via een werkgever opbouwen, maar dit zelf regelen via particuliere pensioenproducten, zoals banksparen, kapitaalverzekeringen, levensverzekeringen, pensioenverzekeringen, lijfrentes, koopsompolissen, beleggingsspaarplannen etc.? Kunt u dit onderverdelen in personen in loondienst en zelfstandigen zonder personeel?1
Uit het CBS onderzoek «Witte vlek op pensioengebied 2010»2 is gebleken dat in 2010 circa 9% van de werknemers (personen in loondienst) geen tweedepijlerpensioen opbouwen. Dit komt enerzijds doordat hun werkgever geen pensioenregeling aanbiedt, anderzijds omdat bepaalde werknemers niet deelnemen aan de door hun werkgever aangeboden pensioenregeling. Onbekend is hoeveel van hen in de derde pijler sparen voor een pensioen.
Cijfers over hoeveel zelfstandigen zonder personeel via particuliere pensioenproducten pensioen opbouwen, volgen uit de resultaten van het onderzoek over pensioenopbouw van zelfstandigen. Dit onderzoeksrapport wordt binnenkort aan uw Kamer gestuurd.
Is de regering alsnog – zoals ook de Sociaal Economische Raad (SER) adviseert – bereid om particuliere pensioenproducten niet aan te merken als vermogen bij de toekenning van een uitkering op grond van het Besluit Bijstand Zelfstandigen (BBZ), de Wet Werk en Bijstand (WWB) en de Inkomensvoorziening Oudere Werklozen (IOW) en een wetsvoorstel met deze strekking bij de Kamer in te dienen?2
Zie het antwoord op vraag 1. Voor de goede orde vermeld ik nog dat de IOW geen vermogenstoets kent.
Kan de regering weergeven wat de financiële consequenties zijn van een aanpassing van de vermogenstoets in het Besluit Bijstand Zelfstandigen (BBZ), de Wet Werk en Bijstand (WWB) en de Inkomensvoorziening Oudere Werklozen (IOW)?
De regering kan de gevraagde financiële consequenties niet weergeven. Die consequenties hangen namelijk af van meerdere modaliteiten, die afhankelijk zijn van de gekozen opzet van de aanpassing.
Een groot tekort aan stages in de zorg |
|
Manja Smits , Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Marja van Bijsterveldt (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Groot tekort aan stages in zorg»?1
Het is goed om te constateren dat het aantal leerlingen dat instroomt in een zorgopleiding stijgt. Deze mensen hebben we hard nodig. Stages zijn een onmisbaar onderdeel in hun opleiding. Dat deze momentopname laat zien dat in sommige regio’s bij sommige opleidingen een tekort dreigt te ontstaan is dan ook zorgwekkend.
Op landelijk niveau laat de laatste barometer van de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) van oktober 20122 zien dat er geen sprake is van een algeheel tekort aan stageplaatsen in de zorg. In de helft van de regio’s zijn er zelfs meer dan voldoende stageplaatsen. Ik acht dan ook de kans groot dat genoemde groep leerlingen nog voor januari een stageplaats vindt.
Met welke reden schrappen instellingen stageplekken, terwijl zij gefinancierd worden door het stagefonds? Is het budget van het stagefonds niet toereikend? Wilt u uw antwoord toelichten?
Over de gehele linie zien we dat zorginstellingen steeds meer stageplekken aanbieden. Het zou kunnen dat een individuele zorginstelling het aantal aangeboden stageplaatsen niet helemaal laat meegroeien met het stijgend aantal leerlingen. Met het stagefonds (jaarlijks € 99 miljoen) wordt beoogd zorginstellingen te stimuleren om meer en betere stageplaatsen aan te bieden. Het budget vanuit het stagefonds is niet bedoeld om geheel kostendekkend te zijn voor de begeleiding van de stagiaires, maar als prikkel voor de zorginstellingen. Overigens worden alleen gerealiseerde stageplaatsen gefinancierd. Uit de evaluatie van Anderson Elffers Felix (2011)3 blijkt dat het Stagefonds slaagt in haar doelstellingen. Daarnaast kunnen werkgevers in de zorg die stages aanbieden gebruik maken van de Wet vermindering afdracht loonbelasting (Wva). De afdrachtvermindering onderwijs beoogt werkgevers te ondersteunen in de kosten die gemaakt worden voor de begeleiding van studenten die een leerwerktraject of stage volgen in het kader van een erkende mbo-opleiding.
Met welke reden heeft het stagefonds niet voor meer stageplaatsen gezorgd, terwijl dit een van de doelstellingen is? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Uit bovengenoemde evaluatie van AEF blijkt dat het stagefonds tot een groei van het aantal gerealiseerde stageplaatsen heeft gezorgd.
Hoeveel stageplaatsen zijn inmiddels wegbezuinigd, en welke zorgsectoren betreft dit? Wilt u uw antwoord toelichten?
Navraag bij de directeur van «Zorg aan Zet» leert dat er geen stageplaatsen zijn wegbezuinigd in zijn regio. Ook zien we op landelijk niveau een stijging van het gerealiseerde aantal stageplaatsen.
Zijn er verschillen in tekorten aan stageplaatsen in de regio’s? Zo ja, welke? Hoe groot is het tekort aan stageplekken in de zorg per regio? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is als een student van de opleiding wordt verwijderd omdat er geen stageplek voorhanden is, ook nadat student, opleiding en kenniscentrum zich hiervoor hebben ingespannen? Wilt u uw antwoord toelichten?
De stage is een cruciaal element van een beroepsopleiding en is daarom een verplicht onderdeel van elke mbo-opleiding. Zonder het volgen van een stage kan een mbo-student niet afstuderen en daarom is het van groot belang dat er voldoende stages beschikbaar zijn. De instelling moet bij het inschrijven van een student nagaan of er een goede opleiding (met inbegrip van stage) geboden kan worden. Als een student wordt toegelaten tot een opleiding mag van de instelling verwacht worden dat de student wordt geholpen bij het vinden van een stageplek. Als het vanwege bijvoorbeeld arbeidsmarktomstandigheden onmogelijk blijk te zijn om een stageplek te vinden, dan moet de student worden gestimuleerd om voor een andere studie of een andere leerweg te kiezen. Gelukkig is hier in de betreffende regio geen sprake van. Dit is ook nadrukkelijk nagevraagd bij de directeur van «Zorg aan Zet». Hij heeft regelmatig contact met de onderwijsinstellingen en op basis daarvan gaf hij aan dat dit niet is voorgekomen. Daarnaast zullen de zorginstellingen en onderwijsinstellingen samen ervoor zorgen dat dit dreigende probleem zorgvuldig en voortvarend wordt opgepakt.
Zijn er inmiddels leerlingen verwijderd van een zorgopleiding omdat er geen stageplaatsen zijn? Hoe voorkomt u dat hierdoor in de toekomst een tekort ontstaat aan werknemers in de zorg, aangezien er de komende drie a vier jaar duizenden extra nodig zijn? Wilt u uw antwoord toelichten?
Er zijn geen signalen dat er stelselmatig studenten worden uitgeschreven vanwege een tekort aan stages. Als er een tekort aan stages is dan zal de student moeten worden gestimuleerd om voor een andere studie te kiezen. Met het arbeidsmarktbeleid, zoals toegelicht in de arbeidsmarktbrieven van vorig jaar, verhogen we de productiviteit en stimuleren we de werving en behoud van zorgpersoneel. Ook zetten wij in op versterking van zelfredzaamheid waarmee we de groei van de zorgvraag proberen af te remmen. Hiermee zetten we alles in werking om het dreigend tekort aan zorgpersoneel voor de komende drie á vier jaar af te wenden.
Is u bekend of er inmiddels leerlingen zijn gestopt met de opleiding wegens het tekort aan stageplaatsen? Zo ja, hoeveel leerlingen betreft dit? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Deze gegevens worden niet bijgehouden.
Hoeveel leerlingen denkt u in de zorg te kunnen aantrekken/behouden, indien de tekorten aan stageplaatsen niet worden opgelost? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals eerder toegelicht is er op landelijke niveau geen sprake van een tekort aan stageplaatsen. In de Arbeidsmarktprognoses van VOV-personeel in Zorg en Welzijn 2011–20155 kunt u de instroom van het aantal leerlingen in zorgopleidingen terugvinden.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de directeur van «Zorg aan zet», dat over enkele jaren Limburgse regio’s tekorten aan stageplekken krijgen? Welke maatregelen gaat u treffen om dit te voorkomen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Door het groeiend aantal leerlingen is het lastig om het aantal stageplekken even hard mee te laten groeien. De directeur van «Zorg aan Zet» voorziet dreigende tekorten aan stageplekken als er nu niet wordt ingegrepen. Hij heeft ons laten weten dat hij samen met alle onderwijsinstellingen en zorginstellingen in de regio dit probleem stevig zal aanpakken. Overigens heeft deze goede samenwerking juist geleid tot de eerder genoemde hogere instroom van leerlingen in zorgopleidingen. Hij is daarom overtuigd dat deze uitdaging ook goed zal worden opgepakt in dit samenwerkingsverband. Daarnaast is de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven samen met de kenniscentra een stage- en leerbanenoffensief begonnen om voor de 500 000 mbo-studenten voldoende stages en leerbanen te bieden, ondanks de crisis..
Bent u bereid op korte termijn maatregelen te treffen om alle tekorten aan stageplaatsen in de zorg op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Met het stagefonds en de ondersteuning aan regionale werkgeversverbanden zoals «Zorg aan Zet» zien we het aantal stageplekken jaarlijks stijgen. Op dit moment zien we dan ook geen noodzaak voor additionele maatregelen.