Derivaten in het onderwijs |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u uiteenzetten wat de toegevoegde waarde is van het gebruik van derivaten door onderwijsinstellingen, met het oog op het onderzoek «Inventarisatie derivaten bij onderwijsinstellingen in het mbo en ho»1, waarin het bezit van derivaten door onderwijsinstellingen wordt onderzocht? In hoeverre wegen de eventuele baten van het gebruik van derivaten op tegen de risico’s, zoals die duidelijk uit het onderzoek naar voren komen?
De toegevoegde waarde van derivaten is dat onderwijsinstellingen hiermee een vaste rente met de bank kunnen afspreken die financieel interessant is en waarmee zij hun renterisico’s kunnen afdekken. Door de nieuwe regels die voortvloeien uit Basel III zijn banken minder dan voorheen bereid aan klanten leningen aan te bieden met een rentevaste periode die overeenkomst met de termijn van de lening of investeringsbehoefte. Hierdoor bieden banken of een variabel rentepercentage aan of, indien gewenst, een vast rentepercentage dat veel hoger ligt dan het variabele rentepercentage voor dezelfde looptijd en dus financieel onaantrekkelijk is. Derhalve kan worden gesteld dat financiering via derivaten min of meer noodzakelijk is geworden voor onderwijsinstellingen, aangezien de renteverschillen ten opzichte van de normale kredietverlening te hoog zijn.
Om toch een financieel interessante vaste rente te kunnen hanteren en zich te verzekeren tegen stijgende rentes heeft een aantal onderwijsinstellingen gekozen voor een derivaat in de vorm van een renteswap.
De baten van een derivaat zijn vaste rentekosten waar de instelling bij de meerjarige exploitatie rekening mee kan houden. Bij variabele rente moet een instelling voldoende liquide middelen aanhouden om renteschommelingen op te kunnen vangen. Het aanhouden van liquiditeiten kost ook geld.
Aan derivaten zitten inderdaad risico’s, maar zolang de onderwijsinstelling het derivaat direct koppelt aan een lening, de looptijd van het derivaat uitzit en in de aanvullende voorwaarden geen bijstortverplichtingen zijn vastgelegd (margin calls) zijn de risico’s beperkt.
Zie ook mijn aanbiedingsbrief op het rapport van de Inspectie van het Onderwijs (Kamerstuk 31 524, nr. 158).
Kunt u door middel van een voorbeeld aangeven waarom bijvoorbeeld een universiteit derivaten nodig zou kunnen hebben? Kunt u in dit voorbeeld een geheel en uitgewerkt overzicht van de balans geven, inclusief de derivaten?
Een instelling, bijvoorbeeld een universiteit, kan derivaten nodig hebben wanneer men een nieuw pand wil laten bouwen. De universiteit vraagt dan een lening aan bij de bank en de bank biedt een lening aan met een variabele rente. Omdat de universiteit graag meerjarige zekerheid wil in de te betalen rentekosten, zal de universiteit de voorkeur hebben voor een vaste rente. De bank zal dan een derivaat aanbieden, waarbij de variabele rente wordt omgewisseld, «geswapt», voor een vaste rente. De vaste rente via een derivaat biedt zekerheid en is daardoor financieel aantrekkelijker dan een variabele rente die direct door de bank wordt aangeboden.
De voorschriften met betrekking tot derivaten staan in de richtlijnen voor de jaarverslaglegging (RJ290). In deze richtlijnen staat onder andere hoe resultaten die voortvloeien uit tegen kostprijs gewaardeerde derivaten moeten worden verwerkt. Ook wordt er in de richtlijnen een vereenvoudigd alternatief geboden voor bijzondere waardevermindering dat aansluit bij de grondslag «kostprijs of lagere marktwaarde». Dit kan nader worden toegelicht bij de technische briefing over derivaten die op 12 december in uw Kamer zal plaatsvinden.
Is de conclusie juist dat 270 miljoen euro aan belastinggeld dat bestemd was voor onderwijs door bestuurders van deze instellingen, aan het onderwijs is onttrokken?
Nee, deze conclusie kan niet worden getrokken. De derivaten hebben gezamenlijk een negatieve waarde van 290 miljoen euro. Dit wordt echter pas een verlies als de situatie ontstaat dat alle instellingen per direct hun derivaat gaan afwikkelen. Dit is echter financieel erg onaantrekkelijk. Bovendien zijn de derivaten niet aangetrokken om te verhandelen, maar om renterisico’s af te dekken. Om deze redenen zullen onderwijsinstellingen niet geneigd per direct hun derivaten af te stoten en zullen ze de looptijd van het derivaat volbrengen. De onderwijsinstelling betaalt op dit moment een hoger rentepercentage dan het huidige variabele rentepercentage, maar is verzekerd tegen eventuele toekomstige rentestijgingen; immers in de toekomst kan de variabele rente ook boven het rentepercentage van de derivaat liggen. Het nadeel van een hogere vaste rente dan de huidige rente weegt echter niet op tegen de kosten van het opzeggen en afwikkelen van het derivaat en de risico’s die instellingen lopen bij eventuele rentestijgingen.
Deelt u de mening dat het gebruik van derivaten door onderwijsinstellingen onwenselijk is en daarom verboden zou moeten worden? Zo ja, op welke wijze gaat u dit verbod vorm geven? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook in de antwoordbrief van het ministerie van Financiën (Kamerstuk 33 489, nr. 1) staat en in mijn aanbiedingsbrief op het rapport van de Inspectie van het Onderwijs is opgenomen (Kamerstuk 31 524, nr. 158), kunnen derivaten een nuttig instrument zijn om renterisico’s af te dekken, zolang er geen open posities worden ingenomen. De risico’s van derivaten zijn echter sterk afhankelijk van de manier waarop derivaten worden ingezet. Als derivaten enkel en alleen worden ingezet voor het afdekken van renterisico’s zijn de risico’s van derivaten substantieel minder groot dan wanneer de derivaten worden ingezet voor speculatieve doeleinden. Bovendien is er in het regeerakkoord Rutte II een passage opgenomen, waarin het speculeren met derivaten wordt verboden.
Omdat derivaten een nuttig instrument kunnen zijn om renterisico’s af te dekken, ben ik niet van plan derivaten te verbieden maar ik vind additionele regels wel wenselijk.
Welke sancties neemt u tegen onderwijsinstellingen en de verantwoordelijke bestuurders die open posities hebben of hebben gehad, met het oog op het speculatief risico dat zij namen? Wie draait op voor de verliezen?
Ik ben niet voornemens om onderwijsinstellingen of verantwoordelijke bestuurders sancties op te leggen omdat ze een open positie hebben of hebben gehad. De reden hiervoor is dat mijn beeld is dat de instellingen niet vanuit speculatieve overwegingen voor deze open positie hebben gekozen, maar dat de open positie is ontstaan door uitstel of afstel van een bouwproject, het vervroegd aflossen van een lening of een langere looptijd van het derivaat dan de onderliggende lening. Door voorlichting, de tekstpassage in het regeerakkoord waarin speculatie met derivaten wordt verboden en het aanscherpen van de regelgeving waarin open posities (ook) expliciet worden verboden, verwacht ik dat dergelijke situaties in de toekomst niet meer plaats zullen vinden.
De verliezen die hierdoor ontstaan in de vorm van rentekosten waaraan geen lening ten grondslag ligt, zijn als vanzelfsprekend voor de instelling zelf. De instelling is tenslotte het derivaat aangegaan.
Vanuit bedrijfseconomisch oogpunt is het vaak niet opportuun om het betreffende derivaat per direct af te wikkelen, omdat dan het verlies ineens moet worden genomen en de instelling dan in liquiditeitsproblemen kan komen. De betreffende instelling is zelf verantwoordelijk om de kosten op een verantwoorde wijze binnen hun financiële bedrijfsvoering op te nemen.
Wat is uw reactie op de kritiek van ROC West-Brabant op het rapport van de onderwijsinspectie?2
Uit de gegevens van het ROC West-Brabant blijkt dat hun uitleg klopt. Zij hebben derivaten met een totale actuele waarde van -59 miljoen euro. Van deze derivaten is er één (met een waarde van -14 miljoen euro) die een margin call heeft. De aanduiding (en het potentiële risico) heeft betrekking op dat derivaat en niet op het totaal aan derivaten dat zij bezitten. In de rapportage van de Inspectie van het Onderwijs is daar geen onderscheid in gemaakt omdat de inspectie niet bij alle instellingen exact deze onderverdeling c.q. nuancering kon maken. Daarom is alleen vermeld of er feitelijk sprake is van een open positie of margin call. De rapportage van de inspectie klopt dus. De nuancering van het ROC West-Brabant voegt daar extra meer gedetailleerde informatie aan toe, die de inspectie niet van alle instellingen ter beschikking had.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de OCW-begroting 2013?
Hierbij heeft u antwoord op de vragen, voor de behandeling van de OCW-begroting 2013.
Criteria voor het verstrekken van microfinanciering |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp aan de staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken?1
Ja.
Welke concrete «verbeterde instrumenten en monitoring» zet u op welke wijze in om «adequaat op te treden» tegen excessen in de microfinancierings-sector, zoals bij de LAPO Microfinance Bank, en deze te voorkomen?
Het ministerie van Buitenlandse Zaken verstrekt geen rechtstreekse financiering aan MFIs. Indirect wordt financiering versterkt aan MFI via FMO (het MASSIF fonds). Daarnaast wordt een bescheiden deel van de MFS-subsidies aan Cordaid, HIVOS, OXFAM/Novib en ICCO gebruikt voor microfinanciering. Deze organisaties werken met verschillende instrumenten om problemen, zoals deze zich voordeden bij de LAPO Microfinance Bank, tegen te gaan.
Ik geef de belangrijkste drie instrumenten en daarbij behorende criteria:
De door FMO gehanteerde benadering is vermeld in het antwoord op vraag 4.
Op welke criteria en voorwaarden baseert u uw besluit om direct of indirect microfinancieringsinstellingen te ondersteunen en/of te financieren? Hanteert u specifieke criteria met betrekking tot rentepercentages en winstmaximalisatie?
Bij de ondersteuning van MFIs vind ik het van belang dat er gebruik wordt gemaakt van instrumenten, zoals genoemd onder vraag 2. Voorts is het gebruik van de Client Protection Principles (www.smartcampaign.org) door MFIs belangrijk juist ter bescherming van MFI klanten. Ook is het wenselijk gegevens aan het MIX (www.mixmarket.org) en MFT Transparency (www.mftransparency.org) te leveren ter verbetering van inzicht in o.a. rentepercentages. Tenslotte hecht ik veel waarde aan het inzetten van programma’s op het gebied van «financial education». Dat wil zeggen dat klanten van MFIs worden voorgelicht over financiële producten en de voorwaarden waaronder deze worden aangeboden, zodat ze een weloverwogen keuze kunnen maken. Bewustzijn en begrip zijn cruciale onderdelen van het beschermen van klanten tegen verkeerde producten, dure producten, onvoorziene beslagleggingen, etc.
De Nederlandse organisaties, die OS fondsen inzetten voor ondersteuning van MFIs, hanteren geen criteria voor absolute maximale rentepercentages of winstmaximalisatie. In de kredietanalyses worden de door MFIs gevraagde rentepercentages vergeleken met in een land gangbare percentages en wordt er gekeken of de kostenstructuur van een MFI acceptabel is in verhouding tot de doelgroep en de kosten die gemaakt moeten worden om die doelgroep te bereiken (afstanden, tijd, extra voorlichting). Voor verschillende landen, type MFIs, soort klanten en producten zijn de acceptabele tarieven weer anders. Vandaar dat geen absoluut percentage vastgesteld kan worden.
Welke criteria hanteren andere Nederlandse instellingen, zoals de Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO), die microfinancieringsinstellingen ondersteunen?
Zie voor criteria vraag 3.
Specifiek voor FMO geldt dat zij voor elke financiering een scorecard opstelt waarin zowel financiële als niet-financiële criteria worden gehanteerd. De criteria hebben betrekking op: goed bestuur (inclusief oververschulding), milieu, sociale impact. Daarnaast kijkt FMO naar het track record van de MFI (kennis, ervaring, business plan, etc), het type product dat ondersteund zal worden en de markt waarop de MFI opereert.
FMO is voorts actief bij het bevorderen van verschillende Responsible Investment Initiatives. Het gaat daarbij met name om adoptie van Client Protection Principles alsook het bevorderen van de PIIF (Principles for Investors in Inclusive Finance).
Bent u voornemens de komende jaren meer budget vrij te maken voor microfinanciering en microfinancieringsinstellingen?2
Financiële ondersteuning van MFIs fluctueert, maar er is geen bewuste sturing op verlaging van het budget. Zo is er bijvoorbeeld recent goedkeuring verleend voor een ophoging van het FMO/Massif fonds. Voor de periode 2012–2015 zal jaarlijks ca. EUR 10 mln worden ingezet voor rurale microfinancieringsactiviteiten. Eveneens wordt op dit moment bekeken of de relatie met de Consultative Group to Assist the Poor (CGAP) geïntensiveerd kan worden. CGAP is een belangrijk kennis- en onderzoeksinstituut voor MFIs. Hiermee wil ik het bevorderen van het ondernemingsklimaat door het vergroten van de toegang tot financiële dienstverlening voor kleine boeren en MKB-bedrijven.
De sluiting van de afdeling cardiologie in Ruwaard van Putten ziekenhuis te Spijkenissen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ook zeer geschrokken van het bericht dat er mogelijk patiënten zijn overleden in het Ruwaard van Putten ziekenhuis te Spijkenisse door fouten van cardiologen?1
De situatie bij het ziekenhuis vind ik zorgelijk. Het is dan ook een goede zaak dat de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) heeft ingegrepen. Op dit moment gaat het om vier belangrijke stappen. Afhankelijk van de bevindingen in de verschillende lopende onderzoeken, sluit ik vervolgstappen niet uit (zie ook mijn antwoord op vraag 2). De reeds ondernomen vier stappen zijn:
Zie voorts de door mij aan de Tweede Kamer gezonden stand van zaken brief over het Ruwaard van Putten ziekenhuis dd. 4 december jl. (Kamerstuk 31 016, nr. 35)). Hieraan kan ik thans toevoegen dat met toestemming van de IGZ, onder regie van de maatschap cardiologie van het Maasstad ziekenhuis, de polikliniek cardiologie met ingang van 17 december jl. gefaseerd opengaat. Het aantal polikliniek spreekuren zal binnen enkele weken weer geleidelijk worden uitgebreid. De verpleegafdeling blijft voorlopig gesloten. Aanvullend informeer ik u bij deze over het besluit van de Inspecteur-generaal van de IGZ om een buitengewoon inspecteur te benoemen, tenminste voor de duur van het verscherpt toezicht.
Is onderzocht of, en zo ja, hoeveel slachtoffers er zijn gevallen door medisch onjuist handelen?
Naar aanleiding van de eind 2011 bekend geworden «Hospital Standardized Mortality Ratio» (HSMR) over 2010 heeft het Ruwaard van Putten Ziekenhuis begin 2012 bureau Medirede de opdracht gegeven onderzoek te doen naar de verhoogde cijfers voor hartfalen en hartinfarct. In het begin november jl. beschikbaar gekomen rapport trekt Medirede hierover de conclusie dat bij een aanmerkelijk aantal patiënten uit de onderzoeksgroep zowel vóór, tijdens als na de behandeling niet lege artis (conform de regels van het vak) is gehandeld en dat bij een groot aantal van deze patiënten, als gevolg van tekortkomingen in de behandeling, een groot aantal mogelijke vermijdbare adverse events (ongewenste gebeurtenis met schade) is opgetreden. Ook constateerde Medirede onzorgvuldigheden in de prognosestelling en de wijze van handelen rond het levenseinde.
De IGZ onderzoekt of patiënten van de betrokken artsen de zorg hebben gekregen die zij op basis van de professionele standaard hadden moeten krijgen dan wel waar de betrokken artsen niet conform de veldnormen, richtlijnen of vigerende wetgeving hebben gehandeld met als gevolg dat onverantwoorde zorg is geboden. Wanneer de IGZ met de eerste onderzoeksresultaten komt is nu nog niet te zeggen. Dit is immers mede afhankelijk van het verloop van het onderzoek. Wanneer de IGZ mogelijk strafrechtelijke feiten tegenkomt in het onderzoek dan meldt de inspectie dit terstond aan het Openbaar Ministerie (OM).
Daarnaast laat het ziekenhuis zelf onderzoek uitvoeren onder leiding van Prof. dr. S.A. (Sven) Danner. Het gaat hierbij om een onderzoek naar ongeveer achthonderd patiëntendossiers. Indien tijdens het dossieronderzoek door professor Danner in een van de dossiers ernstige feiten worden aangetroffen, wordt de inspectie onverwijld geïnformeerd.
Zijn waar dat mogelijk was, patiënten en betrokken familieleden geïnformeerd over de stand van zaken?
De communicatie naar patiënten krijgt op verschillende manieren vorm. Zowel actief als passief en zowel mondeling, schriftelijk als via de website (www.rvp.nl). Veel patiënten hebben vragen over de ontstane situatie in het ziekenhuis. Inmiddels heeft het ziekenhuis de belangrijkste vragen en antwoorden op haar website geplaatste zodat iedereen daar kennis van kan nemen. (zie: www.rpz.nl/nieuws/vragen-over-cardiologie-4 ). Ook kunnen patiënten en familieleden met vragen telefonisch contact opnemen via het informatienummer 0181–658645.
Het ziekenhuis doet er op dit moment alles aan om met de nabestaanden in contact te komen en zo spoedig mogelijk met hen in gesprek te gaan. Om dit proces optimaal te laten verlopen en zekerheid te hebben dat met deskundigheid over de verschillende situaties kan worden gesproken is een extern cardioloog als voorzitter van de projectgroep aangetrokken.
Ten aanzien van het inventarisatieproces onderzoekt het ziekenhuis op dit moment om welke patiënten het precies gaat en roept in dat kader ook familieleden van overleden patiënten actief op om te reageren naar de klachtenfunctionaris van het ziekenhuis. Ook kunnen nabestaanden via internet het klachtenformulier invullen en een klacht indienen.
De IGZ spreekt in samenwerking met Zorgbelang in de eerste helft van januari 2013 met meer dan 30 personen die bij de inspectie een melding hebben gedaan over de kwaliteit van zorg en/of patiëntveiligheid bij het Ruwaard van Putten Ziekenhuis.
Wordt er momenteel onderzoek gedaan hoe het zover heeft kunnen komen dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg een bevel tot sluiting van de afdeling heeft afgegeven? Speelt dit ook c.q. zou dit kunnen gaan spelen in andere ziekenhuizen? Welke lessen kunnen hieruit geleerd worden? Zo ja, bent u bereid de resultaten van dit onderzoek naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Het bevel strekt er toe dat de vier cardiologen geen zorg meer mogen verlenen in het Ruwaard van Putten ziekenhuis. In aanvulling op mijn antwoorden op de vragen 1 en 2 heb ik op dit moment geen aanwijzingen dat er andere ziekenhuizen zijn waar zich vergelijkbare situaties voordoen. Met inachtneming van de privacy van de betrokken patiënten en het medisch beroepsgeheim zal ik uw Kamer ter gelegener tijd informeren over de resultaten van dit onderzoek.
Kent u het bericht «Buitenlandse Zaken weigert kritische hoogleraar in staatscommissie»?1
Ja.
Is het waar dat Liesbeth Zegveld, hoogleraar Internationaal Humanitair Recht, op last van uw ministerie, is geweigerd als lid van een onafhankelijke commissie die de regering adviseert over internationaal recht? Indien neen, wat zijn dan de feiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dr. Zegveld heeft op 11 maart 2003 gesolliciteerd op een advertentie voor drie vacatures voor CAVV-lidmaatschap. Per brief van 1 juli 2003 heeft zij haar sollicitatie ingetrokken, nadat zij is gewezen op haar betrokkenheid bij de Srebrenica-kwestie. Zij heeft daarbij laten weten in de toekomst geïnteresseerd te blijven in het lidmaatschap van de CAVV. In 2010 heeft zij niet gereageerd op een advertentie voor nieuwe leden.
Is het waar dat enkele commissieleden mevrouw Zegveld hadden voorgedragen, maar dat ze werd verzocht haar sollicitatie in te trekken? Indien neen, wat zijn dan de feiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ingevolge de Kaderwet adviescolleges vindt werving voor CAVV-lidmaatschap plaats door middel van openbaarmaking van vacatures. Bij de selectie wordt rekening gehouden met suggesties vanuit de CAVV. Dr. Zegveld is destijds in de CAVV genoemd naast zeven andere mogelijke kandidaten.
Bestaat er, zoals mevrouw Zegveld vermoedt, een verband tussen de weigering om als lid van de onafhankelijke commissie toe te worden gelaten en haar betrokkenheid bij een rechtszaak tegen Jorge Zorreguieta? Indien ja, welk verband betreft dit precies? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is niet gebleken van een verband met de zaak Zorreguieta.
Is het waar dat de betrokkenheid van mevrouw Zegveld bij de kwestie Srebrenica, zoals commissie-voorzitter Marcel Brus meent, oorzaak is van de weigering? Indien neen, wat zijn dan de feiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dr. Zegveld heeft destijds haar sollicitatie ingetrokken, nadat zij op haar betrokkenheid bij de kwestie Srebrenica was gewezen.
Kunt u aangeven om welke reden(en) mevrouw Zegveld is geweigerd als lid van de onafhankelijke commissie die de regering adviseert over internationaal recht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat het optreden van potentiële nieuwe leden van de commissie bij procedures tegenover de Nederlandse Staat geen reden zou moeten zijn tot weigering van het lidmaatschap van de commissie? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze mening deel ik.
Deelt u de mening dat bovengenoemde kwesties geen reden zouden moeten zijn om mevrouw Zegveld te weigeren als lid van de onafhankelijke commissie die de regering adviseert over internationaal recht? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor zover de genoemde kwesties een rol hebben gespeeld bij de selectie in 2003 deel ik deze mening. De CAVV heeft thans het maximum aantal (van tien) leden. Indien prof. dr. Zegveld in de toekomst zou solliciteren, wordt haar kandidatuur met inachtneming van haar expertise bezien tegen de achtergrond van de andere sollicitaties en de samenstelling van de CAVV.
De 3 miljoen euro steun voor Gaza |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nederland geeft 3 miljoen aan Gaza»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de raketbeschietingen op Israël door het Hamas-bestuur van Gaza verwerpelijk zijn?
Het kabinet veroordeelt de raketbeschietingen op Israël door Hamas en andere organisaties, zoals Palestinian Islamic Jihad.
In hoeverre deelt u de mening dat er geen cent ontwikkelingshulp (in welke vorm dan ook) gegeven moet worden aan een gebied dat bestuurd wordt door de terroristen van Hamas?
Het kabinet houdt de Palestijnse burgerbevolking niet collectief verantwoordelijk voor het handelen van Hamas. Het kabinet ziet geen reden de burgerbevolking van Gaza hulp te ontzeggen.
Bent u bereid terug te komen op het voornemen om miljoenen euro's te geven en tevens bereid uw collega's uit andere landen aan te sporen hetzelfde te doen?
Zie antwoord vraag 3.
De situatie bij het Ruwaard van Putten Ziekenhuis |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat patiënten in het Ruwaard van Putten Ziekenhuis te Spijkenisse zijn overleden door fouten en dat de interim-voorzitter zich «te pletter is geschrokken»?1
De situatie bij het ziekenhuis vind ik zorgelijk. Het is dan ook een goede zaak dat de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) heeft ingegrepen. Op dit moment gaat het om vier belangrijke stappen. Afhankelijk van de bevindingen in de verschillende lopende onderzoeken, sluit ik vervolgstappen niet uit (zie ook mijn antwoord op vraag 3). De reeds ondernomen vier stappen zijn:
Zie voorts de door mij aan de Tweede Kamer gezonden stand van zaken brief over het Ruwaard van Putten ziekenhuis dd. 4 december jl. (Kamerstuk 31 016, nr. 35). Hieraan kan ik thans toevoegen dat met toestemming van de IGZ, onder de regie van de maatschap cardiologie van het Maasstad ziekenhuis, de polikliniek cardiologie met ingang van 17 december jl. gefaseerd opengaat. Het aantal polikliniek spreekuren zal binnen enkele weken weer geleidelijk worden uitgebreid. De verpleegafdeling blijft voorlopig gesloten. Aanvullend informeer ik u bij deze over het besluit van de Inspecteur-generaal van de IGZ om een buitengewoon inspecteur te benoemen, tenminste voor de duur van het verscherpt toezicht.
Hoe is het mogelijk dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) pas in november 2012 handelt naar aanleiding van een onafhankelijk rapport dat gaat over de periode van eind 2011?2
Conform de afspraken tussen mijn ministerie, de IGZ, de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Federatie van Universitaire Medische Centra (NFU) hebben de meeste ziekenhuizen hun zogenaamde «Hospital Standardized Mortality Ratio» (HSMR) gegevens op 20 december 2011 via de website van de NVZ/NFU openbaar gemaakt. Het Ruwaard van Putten ziekenhuis was één van de weinige ziekenhuizen die deze gegevens toen niet openbaar heeft gemaakt. Het ging hier om de sterftecijfers over het jaar 2010. Dit is niet verplicht.
Voor de goede orde: een verhoogde HSMR is een indicator waar onderzoek naar moet worden gedaan als die afwijkend is, maar het is geen uitslag. De HSMR is als het ware het verzamelcijfer van onderliggende SMR’s (Standardized Mortality Ratio).
Aangezien binnen de HSMR de SMR’s voor hartfalen en hartinfarct van het Ruwaard van Putten ziekenhuis sterk verhoogd waren, heeft de Raad van Bestuur (RvB) van het ziekenhuis begin 2012 bureau Medirede opdracht gegeven hier onderzoek naar te doen. De inspectie heeft hierover op 11 juni 2012 gesproken met de RvB. Het ziekenhuis deed daarbij de toezegging dat de IGZ het onderzoek na afronding zou ontvangen. Uit recent inspectieonderzoek is gebleken dat het rapport op 30 oktober jl. aan de RvB is aangeboden. Ten tijde van het aanbieden van het rapport vond net een bestuurswisseling plaats. De nieuwe interim-voorzitter van de RvB heeft direct na kennisname van het rapport (in het weekend van 10 en 11 november jl.) op maandag 12 november jl. de Raad van Toezicht (RvT) geïnformeerd en het rapport diezelfde dag aan de inspectie overhandigd.
Hoe worden de sterfgevallen precies onderzocht; door het ziekenhuis of door de IGZ of een combinatie van beiden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ onderzoekt of patiënten van de betrokken artsen de zorg hebben gekregen die zij op basis van de professionele standaard hadden moeten krijgen dan wel waar de betrokken artsen niet conform de veldnormen, richtlijnen of vigerende wetgeving hebben gehandeld met als gevolg dat onverantwoorde zorg is geboden. Wanneer de IGZ met de eerste onderzoeksresultaten komt is nu nog niet te zeggen. Dit is immers mede afhankelijk van het verloop van het onderzoek. Wanneer de IGZ mogelijk strafrechtelijke feiten tegenkomt in het onderzoek dan meldt de inspectie dit terstond aan het Openbaar Ministerie (OM).
Daarnaast laat het ziekenhuis zelf onderzoek uitvoeren onder leiding van Prof. dr. S.A. (Sven) Danner. Het gaat hierbij om een onderzoek naar ongeveer achthonderd patiëntendossiers. Indien tijdens het dossieronderzoek door professor Danner in een van de dossiers ernstige feiten worden aangetroffen, wordt de inspectie onverwijld geïnformeerd.
Wanneer zijn de eerste signalen van mogelijke foute diagnoses en een bovengemiddelde sterftecijfer geconstateerd bij het ziekenhuis?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wanneer zijn de eerste signalen van mogelijke foute diagnoses en een bovengemiddeld sterftecijfer bij de IGZ gemeld?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat heeft de IGZ sindsdien gedaan om de situatie in het Ruwaard van Putten Ziekenhuis te verbeteren? Kunt u een overzicht geven van het contact tussen het ziekenhuis en de IGZ?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2. Binnen het ingestelde verscherpt toezicht doet de IGZ nader onderzoek (zie ook mijn antwoord op vraag 3). Verder voert de IGZ (on)aangekondigde inspecties uit, meet daarbij de vorderingen en kijkt naar vervolgstappen zoals recent de gefaseerde herstart van de polikliniek cardiologie onder regie van de maatschap cardiologie van het Maasstad Ziekenhuis. Aanvullend is een buitengewoon inspecteur benoemd, tenminste voor de duur van het verscherpt toezicht. De contacten tussen het ziekenhuis en de IGZ zijn dan ook zeer frequent.
Is het waar dat eerst besloten is tot een opnamestop en sluiting van de afdeling cardiologie en dat pas daarna het Ruwaard van Putten Ziekenhuis onder verscherpt toezicht is geplaatst?3 Kunt u uitleggen welke procedures zijn gevolgd en welke keuzes zijn afgewogen?
Dat klopt. Zie mijn antwoord op de vragen 1 en 6. De procedures en de overwegingen zijn openbaar beschikbaar via de website van de IGZ. De brieven van de IGZ over het instellen van het verscherpt toezicht en het bevel dat er toe strekt dat de vier cardiologen geen zorg meer mogen verlenen in het Ruwaard van Putten ziekenhuis, zijn te raadplegen via de website van de IGZ. Voor de goede orde voeg ik betreffende brieven bij deze beantwoording.4
Hoe ziet het vervolg eruit nu de afdeling is gesloten en het ziekenhuis onder verscherpt toezicht staat van de IGZ? Hoe lang zal deze situatie nog voortduren? Kunt u uw antwoord toelichten?
In aanvulling op mijn antwoorden op de vragen 1, 3 en 6 is nu nog niet te zeggen wanneer de IGZ met de eerste onderzoeksresultaten komt. Dit is immers mede afhankelijk van het verloop van het onderzoek. Met inachtneming van de privacy van de betrokken patiënten en het medisch beroepsgeheim zal ik uw Kamer ter gelegener tijd informeren over de resultaten van dit onderzoek.
Is er sprake van onderzoek in het kader van tuchtrecht/strafrecht? In hoeverre is het openbaar ministerie bij de onderzoeken betrokken of gaat daarbij betrokken worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer de IGZ tijdens haar onderzoek mogelijk strafrechtelijke feiten tegenkomt, dan meldt zij dit terstond aan het Openbaar Ministerie (OM). Uit het onderzoek van de IGZ kunnen voorts tuchtrechtelijke maatregelen tegen individuele beroepsbeoefenaren voortvloeien.
Inmiddels is bekend geworden dat ook nabestaanden van overleden patiënten bij de politie aangifte hebben gedaan tegen een cardioloog en een internist van het ziekenhuis.
Welke verantwoordelijkheid heeft het ziekenhuis genomen c.q. neemt het ziekenhuis nu in de richting van patiënten en nabestaanden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het ziekenhuis doet er op dit moment alles aan om met de nabestaanden in contact te komen en zo spoedig mogelijk met hen in gesprek te gaan. Om dit proces optimaal te laten verlopen en zekerheid te hebben dat met deskundigheid over de verschillende situaties kan worden gesproken is een extern cardioloog als voorzitter van de projectgroep aangetrokken.
Ten aanzien van het inventarisatieproces onderzoekt het ziekenhuis op dit moment om welke patiënten het precies gaat en roept in dat kader ook familieleden van overleden patiënten actief op om te reageren naar de klachtenfunctionaris van het ziekenhuis. Ook kunnen nabestaanden via internet het klachtenformulier invullen en een klacht indienen.
De IGZ spreekt in samenwerking met Zorgbelang in de eerste helft van januari 2013 met meer dan 30 personen die bij de inspectie een melding hebben gedaan over de kwaliteit van zorg en/of patiëntveiligheid bij het Ruwaard van Putten Ziekenhuis.
Bent u van mening dat het ziekenhuis met genoegdoening moet komen richting de nabestaanden? Zo ja, bent u bereid er voor te zorgen dat nabestaanden voldoende bijgestaan worden in mogelijke juridische procedures? Zo neen, waarom niet?
Wanneer mensen te maken krijgen met onverantwoorde zorg hebben zij de mogelijkheid om zowel het ziekenhuis als de medisch professional aansprakelijk te stellen. Deze mogelijkheid is er ook voor nabestaanden. Ik ben van mening dat het in de toekomst eenvoudiger en laagdrempeliger moet worden voor mensen om hun recht te halen.
De sector zet reeds zelf in op een betere afwikkeling van medische schade en meer openheid aan de hand van de Gedragscode Medische Incidenten (GOMA).
Daarnaast is bij uw Kamer wetgeving in voorbereiding die voorziet in een verbetering van de positie van nabestaanden.
Zijn er andere ziekenhuizen in Nederland waar zich vergelijkbare situaties voordoen? Zo ja, welke, en wat gaat u eraan doen? Zo nee, hoe kunt u dit garanderen?
Nee. De inspectie heeft op dit moment geen aanwijzingen dat er andere ziekenhuizen zijn waar zich vergelijkbare situaties voordoen.
In hoeverre is de situatie bij het ziekenhuis in Spijkenisse vergelijkbaar met de situatie in de jaren 2005 en 2006 bij het Universitair Medisch Centrum St. Radboud te Nijmegen, toen bleek dat er op de hartafdeling van dat ziekenhuis meer patiënten overleden dan in andere ziekenhuizen?4
Het verhoogde aantal overleden hartpatiënten in de casus van het Universitair Medisch Centrum St. Radboud in Nijmegen kwam onder andere door gemaakte fouten met betrekking tot bloedstolling waardoor het bloed van patiënten tijdens de operatie te dik of juist te dun was. Vooralsnog wijst onderzoek naar het verhoogde aantal overleden hartpatiënten in het Ruwaard van Putten ziekenhuis in Spijkenisse naar andere oorzaken dan bloedstolling. Het gaat hier over verschillende oorzaken, gelegen in de zorgverlening die hebben, of kunnen hebben, bijgedragen aan het eerder of onnodig overlijden van patiënten die met de diagnose hartfalen of myocard infarct zijn opgenomen in 2010. In die zin is de situatie niet vergelijkbaar.
Het bericht dat 1 op de 5 rijscholen zwart werkt |
|
Farshad Bashir |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw visie op het artikel «Belastingdienst: 1 op de 5 rijscholen werkt zwart»?1
Het is prima dat de Belastingdienst deze mededeling heeft gedaan. Het is nl. een goede zaak dat de autorijschoolhouders weten dat zij de nodige aandacht krijgen van de Belastingdienst nu er sprake is een mogelijk aanzienlijke discrepantie tussen de verantwoorde omzet en de reële omzet. Naast het feit dat iedereen aan zijn fiscale verplichtingen behoort te voldoen moeten bedrijven die zich aan de regels houden in de bedrijfstak erop kunnen vertrouwen dat bedrijven die zich niet aan de regels houden worden aangepakt. Als dat niet zou gebeuren zou dat leiden tot oneerlijke concurrentie.
Is het u bekend dat in de rijschoolbranche de laatste jaren sprake is van een sterke opkomst van rijscholen die heel goedkoop rijlessen aanbieden? Is er een verband tussen deze goedkope rijlessen en het zwartwerken? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken? Zo nee, hoe verklaart u de sterke opkomst van deze prijsvechters?
Vanuit het CBR heb ik vernomen dat de afgelopen jaren een sterke stijging is in het aantal rijscholen. Het aantal bij het CBR ingeschreven opleiders is gestegen van 6800 in januari 2011 naar 7878 eind oktober 2012. De vraag naar examens is niet noemenswaardig gewijzigd. Vanuit de rijschoolbranche worden geluiden vernomen van sterke prijsconcurrentie.
De Belastingdienst let vooral op de juiste verantwoording van de omzet en op de wijze waarop de administratie wordt bijgehouden. De overheid heeft niet tot taak om de bedrijfsvoering en de kwaliteit van de rijlessen te beoordelen.
Welke toelatingseisen worden er momenteel gesteld voor de opleiding tot rij-instructeur? Acht u deze toelatingseisen voldoende?
De wettelijke basis voor de toelatingseisen tot rij-instructeur is neergelegd in artikel 9, vierde lid, van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 (WRM 1993) en uitgewerkt in artikel 4 van het Besluit rijonderricht motorrijtuigen 2009. Er is een vooropleiding vereist van tenminste MAVO, VMBO, LBO of VBO, dan wel het slagen voor een geschiktheidstest die dit niveau bestrijkt.
Vanzelfsprekend moet de kandidaat instructeur ook in het bezit zijn van een geldig rijbewijs.
De werking van de WRM 1993 wordt op dit moment op verzoek van uw Kamer geëvalueerd. Vooruitlopend op de lopende evaluatie van de WRM 1993 onthoud ik mij van een oordeel over de mate waarin deze toelatingseisen voldoen.
Deelt u de mening dat ondernemerschap onderdeel zou moeten uitmaken van het opleidingstraject voor rij-instructeurs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel niet de mening dat ondernemerschap onderdeel zou moeten uitmaken van het opleidingstraject voor rij-instructeurs. Het opleidingstraject is gericht op kwalitatief hoogwaardige rijlessen. Hiernaast willen lang niet alle rij-instructeurs zelfstandig ondernemer worden. Voor degenen die dat wel willen worden zijn er speciale ondernemersopleidingen tot rijschoolhouder. Daarin wordt uitgebreid ingegaan op de bedrijfsvoering en het ondernemerschap met betrekking tot de kleine of middelgrote rijschool.
Hiernaast hebben we in Nederland de afgelopen decennia bewust de regelgeving voor het starten van een onderneming versoepeld. Dat stimuleert het ondernemerschap en daar heeft de economie – zeker ook in deze tijden – baat bij.
Is het u bekend dat bij 20% van de rijschoolhouders het aantal aangevraagde examens niet zou stroken met het aantal lessen dat is gegeven? Is het mogelijk dat deze rijscholen ook sjoemelen met examens, door bijvoorbeeld zwakke leerlingen onder een ander nummer examen te laten doen waardoor dit geen invloed heeft op het slagingspercentage van de rijschool? Mocht u dit niet in beeld hebben, bent u bereid dit nader te onderzoeken?
De Belastingdienst heeft in de afgelopen periode een analyse gemaakt van het aangiftegedrag van autorijschoolhouders. Hieruit is naar voren gekomen dat ongeveer 20% van de rijscholen minder omzet aangeeft dan verwacht zou mogen worden. Deze bevinding is mede afgeleid van contra-informatie (waaronder CBR-gegevens van afgenomen rijexamens). Een dergelijk percentage is voor de Belastingdienst aanleiding om via een themagerichte aanpak extra aandacht te besteden aan deze doelgroep. Alle activiteiten die de Belastingdienst in dit kader verricht moeten ertoe leiden dat de bereidheid in de branche om vrijwillig de fiscale verplichtingen na te komen wordt verhoogd. Daarbij is het de bedoeling dat bewust frauderende rijschoolhouders krachtig worden aangepakt.
Binnen de Belastingdienst is voor dit project specifieke capaciteit beschikbaar.
Voor het geconstateerde verschil tussen de verwachte en feitelijk verantwoorde omzet kunnen diverse redenen bestaan. Het enkele feit dat er sprake is van een aanzienlijk verschil in aangegeven omzet en theoretisch berekende omzet impliceert niet dat er fraude is gepleegd. Door de aard van de onderneming kunnen juist bij autorijscholen onjuistheden ontstaan in de registratie. Er zijn beperkte vastleggingen en er is relatief vaak sprake van contante betalingen. Het is dus zaak om hier alert op te zijn. Daar hebben alle partijen baat bij. Voor de Belastingdienst is een goede administratie belangrijk voor het juist, volledig en tijdig doen van aangiften. Voor de autorijschoolhouder zelf is dat van belang voor een goede bedrijfsvoering en voor de branche als geheel is het belangrijk dat iedereen aan zijn fiscale verplichtingen voldoet met het oog op het level playing field.
In de aanpak past het ook dat de Belastingdienst in contact treedt met de autorijschoolhouders. Waar nodig krijgen zij de mogelijkheid zichzelf te melden en (alsnog) de juiste omzet aan te geven. In de verschillende contactmomenten met de ondernemers wordt achterhaald wat de oorzaken van de omissies zijn en wordt geprobeerd deze waar mogelijk weg te nemen.
Doel van deze actie waarin alle beschikbare handhavingsinstrumenten worden ingezet is dat alle bedrijven zich duurzaam aan de wet- en regelgeving houden.
Bent u het eens met branchevereniging Bovag, die stelt dat rijschoolhouders niet perse opzettelijk foutieve informatie verstrekken aan de Belastingdienst?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kwalificeert u de uitspraak van een woordvoerder van de Belastingdienst, dat het voor de hand ligt dat er fouten in de registratie sluipen? Is dit voor u een reden om actie te ondernemen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, hoe bent u voornemens het aantal fouten in de registratie bij rijscholen terug te dringen?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre wijkt verscherpt toezicht af van regulier toezicht? Heeft de Belastingdienst momenteel voldoende capaciteit om verscherpt toezicht te houden op rijscholen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u een toelichting geven op de aard en omvang van de foutief verstrekte gegevens door rijscholen aan de Belastingdienst?
Zie antwoord vraag 5.
Misstanden bij de sociale werkplaats in Schiedam |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Beerput sociale werkplaats geopend: werknemers getreiterd»?1
Ja.
Bent u (ook) geschrokken van het in bedoeld artikel omschreven klaarblijkelijk stelselmatig treiteren en kleineren van mensen die vaak minder weerbaar zijn dan andere werknemers? Wat vindt u van dergelijk gedrag?
Dergelijk gedrag is verwerpelijk. Uitgezocht moet worden of de signalen een accurate beschrijving van gedrag zijn.
Heeft u de indruk dat in sociale werkplaatsen in dit opzicht sprake is van een (mogelijk) structureel probleem? Zo ja, welke rol ziet u voor u zelf weggelegd in het aanpakken daarvan? Zo nee, bent u dan bereid onderzoek te verrichten naar dergelijk (wan)gedrag dan wel cao-partijen te verzoeken in overweging te nemen tijdens hun momenteel plaatsvindende onderhandelingen aandacht aan een en ander te besteden?
Ik wil niet speculeren over het wel of niet voorkomen van misstanden bij Sw bedrijven. Ik kan dat uiteraard niet uitsluiten. In voorkomende gevallen kunnen werknemers een klacht indienen bij de Inspectie SZW die daarop een onderzoek zal doen.
Intimidatie van werknemers door collega’s of leidinggevenden is een vorm van interne agressie. Werkgevers hebben een zorgplicht voor hun werknemers en zijn volgens de Arbowet verplicht om een beleid te voeren ter vermindering van psychosociale arbeidsbelasting. Werknemers kunnen een klacht indienen bij de Inspectie SZW als ze weten of vermoeden dat hun werkgever zich niet aan de wet houdt. De Inspectie zal daarop een onderzoek doen. In het specifieke geval van de sociale werkvoorziening in Schiedam is overigens geen klacht ingediend bij de Inspectie. Wsw-werknemers zijn in dienst van de gemeente. De colleges van B en W zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wsw. Uit navraag blijkt dat de gemeente Schiedam reeds maatregelen heeft getroffen en een onderzoek heeft gestart. In de afspraken rond de cao ben ik geen partij. Ik ga ervan uit dat cao partijen op een verantwoorde manier afspraken over gezond en veilig werken maken.
Bent u, mede tegen de achtergrond van het uit de afspraken in het regeerakkoord voortvloeiende extra aan de slag gaan van mensen met een beperking in het reguliere bedrijfsleven, voornemens (extra) aandacht te besteden aan de bejegening van mensen met een beperking door collega's en leidinggevenden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zet erop in om zoveel mogelijk mensen bij een gewone werkgever aan de slag te krijgen. Uitgangspunt is dat alle mensen, met en zonder beperking, volwaardige burgers zijn en volwaardig mee moeten kunnen doen of participeren in de samenleving. Een bejegening, die ook geldt in het reguliere verkeer tussen werkgevers en werknemers, maakt daarvan onderdeel uit.
De te hoge werkdruk bij verpleegkundigen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verpleegkundigen: werkdruk te hoog om pensioen te halen»?1
Het bericht is mij bekend.
Wat is uw reactie op het feit dat 40 procent van de verpleegkundigen zegt er zeker van te zijn het werk niet tot het pensioen vol te kunnen houden en 28 procent daaraan twijfelt? Wat is uw reactie op het feit dat bij verzorgenden het beeld nog somberder is en dat maar liefst 51% zeker weet het werk niet vol te houden tot het pensioen?
De twee berichten waar u naar verwijst, hebben dezelfde bron, het Panel Verpleging & Verzorging van het NIVEL. Het verschil berust in verschillende invalshoeken op dezelfde gegevens. Het recente bericht van het NIVEL uit november legt een relatie met onder andere de werkdruk en de duurzame inzetbaarheid van verpleegkundigen. In het eerdere bericht uit januari bleek ook dat ongeveer 40% van de verpleegkundigen denkt niet in staat te zijn hun huidige werk tot het pensioen te kunnen doen. Maar omdat dit niet veel verschilt van het Nederlands gemiddelde, lag de nadruk in die berichtgeving op de conclusie dat juist door betere ondersteuning en aanpassing van het werk, relatief veel verpleegkundigen verwachten wel tot hun pensioen te kunnen werken.
Omdat verpleegkundigen belangrijk werk doen, moeten deze werknemers zoveel mogelijk voor de zorg behouden blijven. Het Panel Verpleging & Verzorging suggereert dat maatwerk daarbij van grote waarde kan zijn. Ik deel die conclusie. Het is de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers gezamenlijk om het werk zo vorm te geven dat werknemers duurzaam inzetbaar blijven.
Hoe verklaart u het verschil tussen de resultaten van dit NIVEL-onderzoek en de panelgegevens van begin dit jaar, waaruit blijkt dat veel verzorgenden best door willen werken tot hun 65ste, mits ze extra ondersteund zouden worden door de werkgever?2 Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er cijfers beschikbaar over de uitstroom van personeel in de sector verpleging en verzorging? Hoe lang werken mensen gemiddeld in deze sector? In welke leeftijd is de uitstroom het grootst? Hoe groot is het aandeel 55-plussers in genoemde sector?
Het percentage Verpleegkundig, Verzorgend en Sociaal Pedagogisch (VOV) medewerkers in de Verpleging Verzorging en Thuiszorg (VVT) dat in 2010 de zorgsector heeft verlaten (inclusief gepensioneerden) is 6,1%. De gemiddelde periode dat VOV-personeel in de VVT werkzaam is, is 16,8 jaar. Bij werknemers ouder dan 25 jaar is de uitstroom in deze sector het grootst in de leeftijd 55–56 jaar (9,8%). 20,7% van het personeelsbestand in de sector VVT was in 2010 is ouder dan 55 jaar. Het aantal 55-plussers dat werkt in de zorg groeit de laatste jaren, vooral doordat de uittredeleeftijd in de zorg tussen 2007 en 2011 gestegen van 61 jaar naar ruim 63 jaar.
Deelt u de mening dat het belangrijk is personeel in de zorg te behouden, enerzijds om de kwaliteit te garanderen en anderzijds om aan een toename van de zorgvraag te kunnen voldoen? Wat is uw inzet om het behoud van personeel in de zorg te verbeteren?
In het bericht stelt de onderzoeker dat zorgverleners die minder tevreden zijn met hun werk of die een hogere werkdruk ervaren, zich minder vaak in staat voelen door te werken tot hun pensioen dan degenen die meer tevreden zijn of een lagere werkdruk ervaren. Ik deel haar opvatting dat hier een aandachtspunt ligt voor werkgevers. Het is primair hun verantwoordelijkheid om, in samenwerking met werknemers, de werkdruk te beheersen en de werktevredenheid te verbeteren. De arbo-catalogi bieden hiervoor voldoende instrumenten. De Inspectie SZW controleert of werkgevers zich aan de arboregels houden.
Zoals eerder vermeld, is maatwerk essentieel om langer doorwerken in de zorg te stimuleren. Dat geldt overigens niet alleen voor de zorg, maar voor alle bedrijfstakken. In steeds meer zorg-CAO’s zijn door sociale partners inmiddels afspraken gemaakt om allerlei generieke (en daardoor weinig efficiënte) regelingen om te zetten in individuele arrangementen. Vanuit het kabinet wordt de duurzame inzetbaarheid van zorgpersoneel langs verschillende wegen gestimuleerd. De minister van SZW heeft een Europees Sociaal Fonds-regeling opgezet, gericht op versterking van de duurzame inzetbaarheid bij werkgevers, inclusief zorginstellingen. De Inspectie SZW zet zich de komende jaren extra in voor goede arbeidsomstandigheden met de sectoraanpak zorg en welzijn. Daarnaast ondersteunen we projecten van zorginstellingen op het gebied van duurzame inzetbaarheid. Hiervoor is jaarlijks € 1 miljoen beschikbaar. Verder ondersteunen we het regionale arbeidsmarktbeleid met € 30 miljoen voor de periode 2012–2015, waarin duurzame inzetbaarheid een prominente plaatst inneemt.
Wat is uw reactie op het feit dat zorgverleners die voortdurend het gevoel hebben te weinig tijd te hebben voor cliënten, een verhoogd risico op voortijdige uitval hebben?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw inzet om zorgverleners langer aan het werk te houden, hen de mogelijkheid te geven meer tijd aan cliënten te laten besteden en minder werkdruk te laten ervaren?
Zie antwoord vraag 5.
Welke plannen steunt of initieert u om de beroepstrots onder verpleegkundigen en verzorgenden te vergroten?
Programma’s als «Excellente Zorg» en «In voor Zorg» stimuleren en appelleren direct en indirect aan de beroepstrots.
Het voorstel voor een gasfonds |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Discussie over gasfonds opgerakeld»?1
Ja.
Klopt het dat u aan een voorstel werkt voor een nieuw gasfonds? Zo ja, kunt u dit voorstel motiveren en de werking van het fonds toelichten? Klopt het dat gedacht wordt aan het opzetten van een «sovereign wealth fund»?
In het kader van de gasrotonde is door een werkgroep gekeken op welke wijze de communicatie rondom mijnbouwactiviteiten en het draagvlak hiervoor verbeterd zouden kunnen worden. Deze werkgroep bestond uit vertegenwoordigers van diverse overheden, industrie, milieufederatie en wetenschap. Deze werkgroep heeft een aantal voorstellen gedaan, waaronder het voorstel om een deel van opbrengsten uit gaswinning in een fonds te storten, waaruit lokale, bijvoorbeeld duurzame energieprojecten gefinancierd kunnen worden.
Tijdens de jaarlijkse bijeenkomst van de Nederlandse Olie en Gas Exploratie en Productie Associatie (Nogepa), die in het bovengenoemde artikel wordt genoemd, heeft de directeur-generaal Energie, Telecom en Mededinging van het Ministerie van Economische Zaken gerefereerd aan de voorstellen van deze werkgroep. In deze toespraak is het idee van het oprichten van een nieuw fonds niet «geponeerd», zoals de schrijver van het artikel «Discussie over gasfonds opgerakeld» beweert2. In deze toespraak is ook nadrukkelijk gezegd dat het in eerste instantie aan de industrie zelf is om de financiële middelen te vinden om een dergelijk fonds op te richten, indien zij dat zou willen, om onder andere de betrokkenheid van de bevolking bij de productie van gas te vergroten.
Ik ben nu bezig de voorstellen van de werkgroep te bestuderen en zal daarna beslissen welke opgepakt zullen worden voor nadere uitwerking. Ik zal ook de Tweede Kamer per brief informeren over wat ik met de voorstellen ga doen. Ik streef ernaar dit voor de begrotingsbehandeling te doen.
Op welke wijze benutten andere landen met eindige, natuurlijke hulpbronnen, zoals bijvoorbeeld Noorwegen, de baten die deze bronnen opleveren? Worden deze baten in fondsen ingebracht en het rendement daarvan benut? Wat kan Nederland leren van deze landen?
Inkomsten vanuit natuurlijke hulpbronnen kunnen en worden door landen op verschillende manieren gebruikt. Mogelijkheden zijn onder andere het inzetten voor structurele investeringen in de economie, het opbouwen van een financieel fonds (een zogenaamd «Sovereign Wealth Fund») of voor aflossing van de staatsschuld.
Twee Europese voorbeelden zijn het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen. In het Verenigd Koninkrijk is de winning van olie en gas geheel geprivatiseerd en verkrijgt de overheid via belastingheffing inkomsten die direct naar de overheidsbegroting gaan. Net als in Nederland is in Noorwegen ook de staat betrokken bij de winning van olie en gas. De baten (belastingen, licenties en dividend) gaan naar een sovereign wealth fund, het in 1990 opgerichte Petroleum Fund of Norway dat sinds 2006 deel uitmaakt van het Government Pension Fund. Het fonds belegt vooral in aandelen en onroerend goed en is gericht op rendement op de lange termijn, als een spaarpot voor de komende generaties.
Belangrijkste les vanuit andere landen en uit het verleden is dat inkomsten uit natuurlijke hulpbronnen niet moeten worden gebruikt voor uitgaven waarmee een permanente verhoging van de welvaartstaat wordt gecreëerd tot een niveau dat onhoudbaar wordt zodra de hulpbronnen opdrogen (de zogenaamde «Dutch disease»).
In hoeverre wordt door de regering rekening gehouden met terugvallende aardgasbaten in de komende jaren en de effecten daarvan voor de begrotingen?
De meerjarenraming van de aardgasbaten voor 2012 en verder zijn opgenomen in de Miljoenennota (pagina 58 e.v.) en in de EZ-begroting (o.a. pagina 61 en 71). Deze meerjarenraming van de aardgasbaten is gebaseerd op het meest recente scenario van het CPB uit de concept-Macro Economische Verkenning (MEV). De bepalende factoren hierbij zijn de aardgasprijs en het volume van de verkopen. De aardgasprijs is gerelateerd aan enerzijds de prijs van olie in dollars in combinatie met de euro/dollar-koers en anderzijds aan de prijs van gas die onafhankelijk van de olieprijs op de markt tot stand komt op onder andere gasbeurzen. De verwachte productievolumes dalen in de loop van de periode van de meerjarenraming. Hierdoor wordt er rekening gehouden met terugvallende aardgasbaten.
De begrotingsregels van het kabinet bepalen dat delfstofbaten, waartoe de aardgasbaten behoren, tot de niet-kaderrelevante uitgaven en niet-belastingontvangsten worden gerekend. Dit betekent dat eventuele mee- en tegenvallers die zich in de toekomst ten opzichte van de huidige meerjarenraming voordoen, niet van invloed zijn op de (inkomsten- en) uitgavenkaders, maar direct doorwerken in het EMU-saldo en de EMU-schuld. Eventuele toekomstige mee- en tegenvallers in de aardgasbatenraming hebben derhalve geen effect op de departementale begrotingen, die binnen de vastgestelde kaders zijn opgesteld. Voorwaarde hierbij is wel dat het kabinet blijft voldoen aan de Europese begrotingsafspraken.
Wat vindt u van de aanbeveling in de studie van De Nederlandse Bank uit 2008 «De Nederlandse gasbaten en het begrotingsbeleid: theorie versus praktijk» om de aardgasbaten niet te gebruiken voor de financiering van de lopende begroting, maar te gebruiken voor een financieel fonds waarvan het rendement naar de schatkist vloeit?
In 2008 heeft het kabinet gereageerd op de studie van De Nederlandsche Bank (Kamerstuk 31 700 nr. 44). Daarin heeft het kabinet destijds te kennen gegeven dat in het licht van begrotingsoverschotten en een gestaag dalende overheidsschuld de vraag naar de optimale vormgeving van vermogensbehoud een relevante is, die nadere studie verdient. In de beantwoording op de vragen «Aardgasinkomsten en een staatsfonds» (vragen 2012Z16568) is aangegeven hoe het kabinet invulling aan de nadere studie heeft gegeven.
Het huidige kabinet zet de lijn van het vorige kabinet voort om de aardgasbaten geheel ten goede te laten komen van de begroting. De aardgasbaten maken daarmee onderdeel uit van de integrale afweging van de overheidsfinanciën. Gezien de toename van de staatsschuld in recente jaren geniet de aflossing van de staatsschuld volgens het kabinet de voorkeur boven het instellen van een financieel fonds.
Kunt u aangeven waarvoor de aardgasbaten in het verleden, op dit moment en in de toekomst zijn of worden gebruikt? Welk deel wordt gebruikt voor de lopende begroting en welk deel gaat naar het Fonds Economische Structuurversterking? Welke projecten zijn de afgelopen jaren uit dit fonds gefinancierd? Welke rendementen zijn op deze investeringen behaald?
Voor 1994 kwamen de aardgasbaten volledig ten goede van de lopende begroting. Van 1994 tot en met 2010 is een deel van de aardgasbaten ten goede gekomen aan het FES. In de jaarverslagen van het FES is het totaal aan projecten inclusief bedragen en verantwoording terug te vinden. Met ingang van 2011 is de voeding van het FES stopgezet waardoor er geen nieuwe projecten uit het Fonds Economische Structuurversterking meer plaatsvinden.
Klopt het dat gasproducenten op vrijwillige basis een bijdrage zouden kunnen gaan leveren aan een nieuw op te richten gasfonds? Of is er ook sprake van een verplichte, fiscale bijdrage door gasproducenten?
Het gasfonds is voorgesteld door de werkgroep die ik noemde in het antwoord op vraag 2. Dit gasfonds zou een privaat fonds van de gasproducenten zijn waar zij zelf de financiële bijdragen aan leveren. Het voorstel noemt onder andere dat met het fonds lokale, bijvoorbeeld duurzame energieprojecten gefinancierd kunnen worden.
Ik bestudeer nu de voorstellen van de werkgroep en zal de Tweede Kamer informeren over mijn reactie. Ik streef ernaar u mijn reactie voor de begrotingsbehandeling te sturen.
Deelt u de stelling in het artikel dat voor een dergelijk gasfonds geen additionele belastingmaatregelen nodig zijn en dat onze gastoekomst moet worden heroverwogen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid te onderzoeken of een dergelijk gasfonds gebruikt kan worden om de investeringen in een duurzame en betaalbare energievoorziening en energiebesparing te financiëren?
Zie het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór de begrotingsbehandeling 2013 van uw ministerie?
Ja.
Fiscale vluchtroutes door Nederland |
|
Farshad Bashir |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de artikelen «De Amerikaanse concerns Google, Starbucks en Amazon moeten zich voor een Britse parlementaire commissie verantwoorden voor belastingontwijking»1 en «Concerns zoeken fiscale vluchtroute in Nederland»?2 Kunt u uitgebreid ingaan op alle genoemde feiten en beweringen in deze artikelen?
Artikel 67 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen staat mij niet toe een oordeel geven over de belastingpositie van een individueel bedrijf. Het lijkt mij ook niet gepast een oordeel te geven over belastingzaken in een ander land.
Deelt u de mening van de Britse voorzitter van de parlementaire commissie, mevrouw Margaret Hodge, dat de handelswijze van de genoemde Amerikaanse concerns kan worden gekwalificeerd als immoreel gedrag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kwalificeert u de opstelling van Nederland, zoals deze wordt beschreven in beide genoemde artikelen?
De in de artikelen gegeven beschrijving van de opstelling van Nederland is niet juist. Nederland heeft niet tot doel belastingontwijking ten laste van het Verenigd Koninkrijk te faciliteren. De Nederlandse Belastingdienst past de geldende wet- en regelgeving toe en is dienstverlenend bij het verstrekken van zekerheid vooraf over toepassing van de regels.
Het is niet gebruikelijk dat daaraan de voorwaarde wordt gekoppeld dat het standpunt van de Belastingdienst niet openbaar gemaakt kan worden.
Waarom werken de Nederlandse overheid en de Nederlandse Belastingdienst mee aan de mogelijkheid voor internationale concerns om belasting te ontwijken?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoe de constructie van het onderbrengen van merken van internationale concerns in Nederland werkt en wat de vastgestelde bijbehorende belastingtarieven zijn? Hoe wijkt deze constructie af ten opzichte van de mogelijkheden in ons omringende landen?
Het onderbrengen door een internationaal concern van merkenrechten in Nederland kan bezwaarlijk als een constructie worden aangemerkt.
Elk internationaal concern heeft de vrijheid zijn bedrijfsactiviteiten daar uit te voeren en de voor deze bedrijfsactiviteiten benodigde activa daar onder te brengen waar het hem goeddunkt. Als hij dat in Nederland doet kan het concern zekerheid vooraf krijgen over de wijze waarop op dat activum kan worden afgeschreven en, wanneer hij het activum verkrijgt van een verbonden partij, welke prijs de Belastingdienst zakelijk vindt. Er wordt nooit afgeweken van het wettelijke belastingtarief.
Wordt wel eens via een tax-ruling afgeweken van het vastgestelde belastingtarief? Zo ja, is hier dan sprake van een standaard korting of verschilt dit weer per internationaal concern?
Nee.
Zijn er internationale concerns aan wie een belastingkorting is gegeven? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u een voorbeeld laten zien van een tax-ruling aan een internationaal concern betreffende de royalty’s?
Er is geen eenduidig begrip «tax-ruling betreffende de royalty’s».
Wanneer een Nederlandse belastingplichtige een activum ter beschikking stelt van een verbonden vennootschap zal hij daarover een zakelijke vergoeding moeten verantwoorden in zijn belastingaangifte. Van de belastingdienst kan hij zekerheid krijgen over een zakelijke vergoeding voor de in Nederland verrichte dienst.
Mede in reactie op vraag 5 ben ik overigens graag bereid een technische briefing over de APA-/ATR praktijk door de Belastingdienst voor u te laten verzorgen.
Kunt u aangeven wat de opbrengsten zijn van de belasting op royalty’s van internationale concerns die door Nederland gesluisd worden? Kunt u eventueel aangeven welk bedrag Nederland misloopt door eventuele kortingen?
Nee. De Belastingdienst houdt dit niet apart bij.
Nederland loopt geen belastinginkomsten mis aangezien er geen kortingen worden gegeven.
Gaat u tegen deze belastingontwijking maatregelen nemen? Zo ja, wat zijn deze maatregelen en wanneer gaat u die nemen? Zo nee, waarom niet?
Er zijn recentelijk initiatieven ontplooid bij de Europese Commissie en bij de OESO om mogelijke belastingontwijking te analyseren en om naar maatregelen te zoeken. Daaruit blijken geen signalen dat er internationale onvrede is over de rol van Nederland bij mogelijke belastingontwijking. Nederland gaat actief in die projecten participeren. In mijn brief (Kamerstuk II 25 087, nr. 34) aan uw kamer van 17 januari 2013 ben ik overigens dieper op dit vraagstuk ingegaan.
Zijn er landen die officieel hebben geklaagd over constructies die via Nederland mogelijk zijn? Zo ja, welke landen? Zo nee, is het bij u bekend dat er internationaal onvrede is?
Zie antwoord vraag 10.
Het te laag vaststellen van de beslagvrije voet door onder andere deurwaarders |
|
Foort van Oosten (VVD), Sjoerd Potters (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht op de website van de Nationale Ombudsman van 20 november 2012, waarin staat dat naar zijn oordeel deurwaarders en overheidsinstanties de beslagvrije voet te laag vaststellen?
Ja.
Onderschrijft u de stellingname dat deurwaarders de beslagvrije voet te laag vaststellen? Wat vindt u van het oordeel van de Nationale Ombudsman? Welke maatregelen bent u voornemens te nemen om te voorkomen dat dit blijft voorkomen?
Ik onderschrijf dat ook voor schuldenaren een bestaansminimum te allen tijde moet worden gegarandeerd. Ik acht het dan ook van belang dat de waarborg in de vorm van de beslagvrije voet wordt gehandhaafd.
Op basis van gegevens zoals de samenstelling van het huishouden, inkomsten en uitgaven (vooral woonlasten en ziektekosten) kan de gerechtsdeurwaarder op goede wijze de beslagvrije voet berekenen. Deze gegevens zullen doorgaans van de schuldenaar moeten komen; zijn of haar medewerking is onontbeerlijk voor een correcte berekening van de beslagvrije voet. Dit betekent enerzijds dat de gerechtsdeurwaarder duidelijk om de vereiste informatie dient te vragen. Recent heeft de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) een juridische bijsluiter ontwikkeld die zonder juridisch jargon aan de schuldenaar duidelijk maakt wat er van hem of haar wordt verwacht. Anderzijds is het aan de schuldenaar om tijdig na het door de gerechtsdeurwaarder gedane verzoek de gevraagde informatie te verschaffen, zodat de gerechtsdeurwaarder de juiste berekening maken kan.
Ontbreken de bij de schuldenaar opgevraagde gegevens, dan zal de gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet moeten schatten. Bij het ontbreken van de partnergegevens zal hij op grond van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de beslagvrije voet moeten halveren. Als de schatting te laag uitvalt, heeft de schuldenaar de gelegenheid om correctie te verzoeken onder overlegging van de voor een correcte vaststelling van de beslagvrije voet benodigde gegevens. Ik roep schuldenaren dan ook op om op te komen voor hun beslagvrije voet door tijdig de door de gerechtsdeurwaarder gevraagde gegevens te verschaffen dan wel correctie te vragen van een al vastgestelde beslagvrije voet.
Om het werk van gerechtsdeurwaarders gemakkelijker te maken en hen beter in staat te stellen de beslagvrije voet te berekenen, ben ik met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de KBvG in overleg. Het gaat daarbij onder andere over de haalbaarheid van een register waarin in ieder geval alle ten laste van een schuldenaar gelegde beslagen worden geregistreerd. Dit kan leiden tot een beter inzicht in de aflossingscapaciteit van de schuldenaar, en was een van de aanbevelingen uit het rapport «Paritas Passé» van eerder dit jaar. Over de uitkomsten van dit overleg zal uw Kamer naar verwachting begin volgend jaar worden bericht in het kader van de kabinetsreactie op het genoemde rapport.
Bent u bereid dit onderwerp te bespreken met de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders en de Kamer over de uitkomst van dat overleg te informeren? Op welke termijn mag de Kamer de uitkomst van dat gesprek vernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Werknemers met een arbeidsbeperking die worden getreiterd in Schiedam |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de geconstateerde misstanden bij de sociale werkplaats in Schiedam waar werknemers jarenlang zijn getreiterd en geïntimideerd door de leiding, te zwaar werk moesten verrichten, voor schut werden gezet, aan het werk moesten terwijl zij ziek waren en machtsmisbruik en een falende leiding zouden hebben ondergaan? Wanneer zijn de eerste meldingen van werknemers binnengekomen en bij wie? Hoe is hierop gereageerd?1 2
Ik vind het gedrag zoals dat uit de berichtgeving naar voren komt verwerpelijk. Uitgezocht moet worden of het een accurate beschrijving betreft.
Ik heb over de berichtgeving navraag gedaan bij de gemeente Schiedam. Daaruit blijkt het volgende:
De signalen zijn binnengekomen bij de vertrouwenspersoon van de gemeente. Op 2 november 2012 zijn naar aanleiding van ernstige signalen over intimidatie de directeur en vier medewerkers van BGS door de gemeente Schiedam op non-actief gesteld. Het personeel is direct op de hoogte gesteld van de maatregelen. De gemeentesecretaris van de gemeente Schiedam heeft op 2 november voorlopig de taken van de directeur overgenomen.
Met ingang van 9 november is er een officieel meldpunt ingesteld voor medewerkers van de Berckenrode groep Schiedam (BGS). Op 12 november benoemde het college van Schiedam een interim directeur voor de BGS.
Op 13 november stelde het college een commissie in die het onderzoek gaat leiden naar de vermeende integriteitschendingen bij de BGS. De commissie zal naar aanleiding van de ontvangen meldingen een persoonsgericht onderzoek doen naar het vermeend schenden van de Gedragscode Integriteit Schiedam door de vijf personen. Ook wordt onderzocht in hoeverre in een eerder stadium meldingen zijn gedaan die in dit kader relevant zijn.
Welke mogelijkheden hebben werknemers van een sociale werkvoorziening om zich tegen dergelijke mensonterende toestanden te verzetten? Deelt u de mening dat werknemers klachten en misstanden bij een onafhankelijk meldpunt moeten kunnen melden? Zo ja, welke rol zouden gemeenten hierbij moeten spelen? Zo nee, waarom niet?
Intimidatie van werknemers door collega’s of leidinggevenden is een vorm van interne agressie. Werkgevers hebben een zorgplicht voor hun werknemers en zijn volgens de Arbowet verplicht om een beleid te voeren ter vermindering van psychosociale arbeidsbelasting, hetgeen omvat de onderwerpen agressie en geweld, seksuele intimidatie, pesten, discriminatie en werkdruk. Tot de maatregelen behoren het opstellen van een gedragscode, het aanstellen van een vertrouwenspersoon, het inrichten van een meldings- en registratie-systeem, klachtenprocedure en klachtencommissie en het (laten) verzorgen van training en onderricht van werkgevers en werknemers. Werknemers kunnen een klacht indienen bij de Inspectie SZW als ze weten of vermoeden dat hun werkgever zich niet aan de wet houdt. De Inspectie zal daarop onafhankelijk een onderzoek doen.
Acht u het waarschijnlijk dat – in navolging van BSG Schiedam, Pauw Bedrijven in Nieuwegein en Pantar in Amsterdam, ook bij andere sociale werkplaatsen in Nederland dergelijke misstanden aan de orde zijn? Zo ja, bij welke bedrijven? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om een onderzoek in te stellen naar de arbeidsomstandigheden en veiligheid in sociale werkplaatsen en ervaringen van werkers?
Ik wil niet speculeren over het wel of niet voorkomen van misstanden bij Sw bedrijven. Ik kan dat uiteraard niet uitsluiten. In voorkomende gevallen kunnen werknemers een klacht indienen bij de Inspectie SZW die daarop een onderzoek zal doen.
Ziet u een relatie tussen de forse bezuinigingen op de sociale werkplaatsen van de afgelopen jaren op de begeleiding, het verminderen van budget voor werkplekaanpassingen en de onveilige situaties in sociale werkplaatsen? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Een correcte bejegening van werknemers door collega’s of leidinggevenden dient in alle omstandigheden de normale standaard te zijn en is een kwestie van goed fatsoen.
Bent u bereid om deze vragen voor het algemeen overleg over de Wsw en de Wajong op 22 november a.s. te beantwoorden?
Ja
Het bericht dat pensioenfondsen weigeren premies te verlagen |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Pensioenfondsen weigeren premies te verlagen»?1
In het krantenbericht wordt gesteld dat pensioenfondsen de premies niet willen verlagen en de vrijvallende premieruimte willen gebruiken om hun financiële positie te verbeteren en kortingen voor de huidige gepensioneerden te voorkomen.
De Pensioenwet verplicht pensioenfondsen een feitelijke premie vast te stellen die tenminste kostendekkend is. Op het moment dat de fiscaal maximaal toegestane opbouwpercentages wettelijk worden verlaagd, daalt de kostendekkende premie van de (verlaagde) opbouw. De vaststelling van de feitelijke premie is echter niet alleen afhankelijk van de maximum opbouwpercentages. Sociale partners kunnen (binnen de grenzen van het Witteveenkader) de vrijval van premieruimte aanwenden voor een verbetering van de regeling op andere onderdelen. Ook de pensioenwetregelgeving kan invloed hebben op de premiestelling. Zo dient een pensioenfonds bij een dekkingstekort in beginsel een premie vast te stellen die bijdraagt aan herstel. Voor zover een fonds een deel van de vrijval wil gebruiken voor het verbeteren van de financiële positie van het fonds, is een pensioenfondsbestuur verplicht zich daarbij te richten naar de belangen van alle bij het pensioenfonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, pensioengerechtigden en de werkgever(s). Op grond van deze wettelijke eis tot evenwichtige belangenbehartiging moet het pensioenfondsbestuur ervoor zorgen dat genoemde groepen zich door het bestuur op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen. De evenwichtige belangenbehartiging is essentieel voor het draagvlak en vertrouwen in ons pensioenstelsel en het behoud van de collectiviteit en solidariteit waarop pensioenfondsen zijn gebaseerd.
Deelt u de mening dat wanneer werkenden minder pensioen mogen opbouwen, dit tot uiting moet komen in lagere premies?
Als de opbouw lager wordt, is het logisch dat de premie (uiteindelijk) ook daalt. Deze gedachtegang ligt ook ten grondslag aan de geraamde budgettaire opbrengst. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Vindt u het ook onwenselijk als een lagere pensioenopbouw niet leidt tot lagere premies maar wordt gebruikt om de rekening van de tekorten van pensioenfondsen eenzijdig bij werkenden te leggen?
Het kabinet verwacht dat de rekening van tekorten niet eenzijdig bij werkenden wordt gelegd. Dat zou immers strijdigheid impliceren met het uitgangspunt van evenwichtige belangenbehartiging. Het is primair de verantwoordelijkheid van pensioenfondsbesturen om in concrete situaties een oordeel te vellen over de evenwichtige belangenbehartiging. DNB houdt daar toezicht op. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Wat is het effect van de voorgestelde inperking naar 1,75% per jaar op de uiteindelijke pensioenopbouw van jongeren? Kunt u ingaan op de bewering van MHP dat dit leidt tot een kwart minder pensioen?2
De voorgenomen verlaging van de maximum opbouwpercentages per 2015 heeft tot gevolg dat ten opzichte van het in 2014 geldende fiscale kader – per dienstjaar circa 18½% minder pensioen via de omkeerregel kan worden opgebouwd.3 Deze verlaging zal voor alle werknemers op gelijke wijze gelden en impliceert dat iemand die vanaf 2015 begint met pensioensparen door langer te werken eenzelfde pensioenvermogen in de tweede pijler kan bereiken als iemand die al enige jaren pensioen spaart. Deze toename in opbouwjaren past ook bij de toegenomen levensverwachting en de noodzaak om langer door te werken.
In dit verband kan worden gewezen op de ontwikkeling in het wettelijk systeem rond pensioensparen via aanpassingen in de Pensioenwet en de Wet op de loonbelasting 1964 in de afgelopen jaren. Eerder gold het uitgangspunt dat met 35 opbouwjaren een pensioen van 70% eindloon bereikt kon worden. De wettelijke opbouwperiode is vervolgens vergroot. Allereerst door de toetredingsleeftijd voor deelname aan een pensioenregeling in de Pensioenwet te verlagen van 25 naar 21 jaar. Ook is de fiscale pensioenrichtleeftijd sinds 1999 stapsgewijs verhoogd van 60 naar 67 jaar (in 2014) en deze leeftijd zal verder oplopen met de ontwikkeling van de levensverwachting. Hoewel de wettelijke opbouwperiode de afgelopen jaren aldus is verlengd, heeft dit nooit geleid tot een verhoging van het aantal benodigde opbouwjaren voor een adequaat pensioen. Met de voorgenomen verlaging van de maximum opbouwpercentages gebeurt dit wel.
Het feit dat in de tweede pijler jaarlijks minder pensioen zal worden opgebouwd, betekent overigens niet dat de vermogenspositie voor toekomstige generaties automatisch navenant minder wordt. Bij minder pensioenopbouw in de tweede pijler ontstaat immers financiële ruimte voor bijvoorbeeld aflossing van eigenwoningschuld. Ook vermogensopbouw met netto-inkomen behoort tot de mogelijkheden.
De MHP gaat uit van een werknemer die 40 jaar blijft werken en betrekt in zijn berekeningen ook het effect van de inperking van het fiscale kader van het vorige kabinet (in het lente-akkoord is het opbouwpercentage verlaagd van 2,25% naar 2,15%). De verlaging van het opbouwpercentage van 2,25% naar 1,75% voor middelloonregelingen resulteert bij een gelijkblijvende arbeidsduur in een daling van de vervangingsratio (inclusief de AOW) van 90% middelloon naar 70% middelloon. Dat impliceert een daling van circa 22% vanaf een niveau dat vanuit een internationaal perspectief als hoog kan worden aangemerkt.
Wat is uw reactie op de opmerkingen van het Centraal Planbureau (CPB) over de inperking van het Witteveenkader bij de doorrekening van het Regeerakkoord? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de veronderstelling van het CPB dat de inperking leidt tot lagere premies? Wat zijn de budgettaire consequenties als blijkt dat deze veronderstelling niet klopt? Wat zijn in dat geval de generationele effecten binnen pensioenfondsen? Kunt u ook specifiek ingaan op de constatering van het CPB dat het fiscale kader niet waterdicht is?
De voorgenomen verlaging van de maximale jaarlijkse opbouw van 2,15 naar 1,75% bij middelloonregelingen komt overeen met een versobering van de pensioenopbouw met circa 18½%. In de raming is verondersteld dat de versobering van het fiscale kader grotendeels doorwerkt in lagere premies en slechts in beperkte mate tot verbetering van de regeling. Daarnaast is verondersteld dat de maatregel met enige vertraging doorwerkt in de overheidsinkomsten, doordat de pensioenpremies mogelijk niet direct volledig worden aangepast aan de versobering van de opbouw (bijvoorbeeld om de dekkingsgraad te verbeteren) en doordat de daling van de werkgeverspremies mogelijk niet direct gecompenseerd wordt door hogere bruto lonen (en een navenant hogere opbrengst van de loonheffing).
Afhankelijk van de vormgeving van de pensioenovereenkomst en de premieafspraken die door sociale partners respectievelijk pensioenfondsbesturen worden gemaakt, kunnen de premies meer of minder (en sneller of langzamer) dalen dan het CPB heeft verondersteld. In geval de premies meer (en/of sneller) dalen, ontstaat een budgettaire meevaller voor de overheid, in geval de premies minder (en/of langzamer) dalen ontstaat een budgettaire tegenvaller.
De generatie-effecten van een minder sterke premiedaling zijn niet op voorhand te bepalen, deze zijn afhankelijk van de wijze waarop de vrijvallende premie door sociale partners en fondsbesturen wordt ingezet. Bijvoorbeeld een verbetering van het nabestaandenpensioen heeft andere generatie-effecten dan een verbetering van de indexatiekwaliteit.
Het fiscale kader is waterdicht in die zin dat er nooit meer pensioen per dienstjaar kan worden uitgekeerd dan de fiscale maximum opbouwpercentages toestaan. De constatering van het CPB dat het fiscale kader niet waterdicht is, moet zo worden opgevat dat een verlaging van de maximum opbouwpercentages niet direct en zonder meer tot een evenredige daling van de premies hoeft te leiden. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Ziet u mogelijkheden om bij het beoogde wetsvoorstel waarin het opbouwpercentage wordt verlaagd naar 1,75% (de aanpassing van het Witteveenkader) tegelijkertijd juridisch te verankeren dat de lagere pensioenopbouw ook daadwerkelijk leidt tot lagere premies?
Pensioenfondsbesturen moeten – vanwege de wettelijke eis van evenwichtige belangenbehartiging – zorgvuldig omgaan met de te hanteren premiestelling. Het kabinet is voornemens de door pensioenfondsen gehanteerde premies nauwlettend te monitoren.
Bent u bereid om over dit punt in gesprek te gaan met de pensioensector en de Kamer te informeren over de uitkomsten?
Ja.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over pensioenonderwerpen op 6 december a.s.?
Gezien het uitstel van het algemeen overleg is het streven erop gericht om de vragen binnen de gebruikelijke drie weken termijn te beantwoorden.
Het schrappen van de registratie van de dubbele nationaliteit voor in Nederland geborenen |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bij welke instanties, naast gemeenten met hun gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA), wordt er geregistreerd welke personen een dubbele nationaliteit hebben en voor welke instanties is het van invloed voor die registratie als men stopt met de registratie in het GBA?
Welke instanties in hun registraties gegevens over de meervoudige nationaliteit (gegevens over de vreemde nationaliteit naast de gegevens over de Nederlandse nationaliteit) registreren, hangt af van de verschillende werkprocessen van de vele afzonderlijke instanties. Tijdens de voorbereiding van de nota van wijziging bij het wetsvoorstel Basisregistratie personen (Brp) inzake de beperking van de registratie van de meervoudige nationaliteit in de Brp is niet gebleken dat de gevolgen van de beperking van de registratie van de meervoudige nationaliteit in de Brp van grote invloed zullen zijn voor uitvoering van de taken.
Hoeveel mensen hebben aangegeven dat zij problemen ondervinden met de huidige registratie van de dubbele nationaliteit en in welke rapporten zijn die cijfers terug te vinden?
Er is geen kwantitatief onderzoek gedaan naar hoeveel mensen problemen ondervinden met de huidige registratie van de meervoudige nationaliteit. Wel heeft een quickscan onder gemeenten in 2009 uitgewezen dat bijna 10% van de gemeenten in het jaar voorafgaand aan de quickscan klachten heeft ontvangen over de registratie van de meervoudige nationaliteit in de GBA. Daarnaast is in deze quickscan naar voren gekomen dat er personen zijn die zich uitsluitend Nederlander voelen en niet met een vreemde nationaliteit in de bevolkingsadministratie geregistreerd willen worden. Naar de mening van het kabinet is er dan ook sprake van een probleem dat om een oplossing vraagt.
Bij welke instantie(s) wordt er nu en na het schrappen van de registratie van de dubbele nationaliteit in het GBA, informatie opgevraagd over de nationaliteit(en) om te bepalen of iemand gedenaturaliseerd kan worden?
De IND gebruikt de gegevens over de vreemde nationaliteit naast de gegevens over de Nederlandse nationaliteit uit de GBA in een beperkt aantal gevallen bij de uitvoering van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Na het beperken van de registratie van de meervoudige nationaliteit zal, voor die gevallen waarin de gegevens over de vreemde nationaliteit naast de Nederlandse nationaliteit niet meer in de Brp, de beoogd opvolger van de GBA, zijn opgenomen, de IND ingeval van denaturalisatie de informatie gebruiken uit het dossier van de betreffende persoon waarover de IND al beschikt.
Op welke wijze zal er na het schrappen van de registratie van de dubbele nationaliteit in het GBA worden bijgehouden hoeveel en welke mensen een dubbele nationaliteit hebben?
Dat hangt af van de afzonderlijke werkwijzen van de instanties die de gegevens over de meervoudige nationaliteit nodig hebben voor de uitvoering van hun taken. Sommige instanties zullen deze gegevens voor zichzelf bijhouden. Andere instanties zullen op het moment dat de gegevens nodig zijn een onderzoek instellen.
Gesubsidieerde grootverdieners in de toneelsector |
|
Martin Bosma (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Toneelleider Ivo van Hove grootverdiener»?1
Ja.
Hoeveel verdient Ivo van Hove, artistiek leider van de Toneelgroep Amsterdam? Is dit meer dan de balkenendenorm?
Naar aanleiding van de Kamervragen is het salaris van Ivo van Hove door het ministerie opgevraagd bij de raad van toezicht van Toneelgroep Amsterdam. Uit de jaaropgaven van Ivo van Hove blijkt dat zijn salaris niet boven de Balkenendenorm uit komt. Dit is ook in lijn met de jaarverantwoordingen van Toneelgroep Amsterdam en de controleverklaringen opgesteld een onafhankelijk accountant van Toneelgroep Amsterdam, die in het bezit zijn van het ministerie. Volgens deze opgaven komen de salarissen van de medewerkers bij Toneelgroep Amsterdam niet boven de norm gesteld in de Wet Openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde Topinkomens (WOPT) ook wel Balkenendenorm genoemd. Deze wet zal na goedkeuring van de eerste kamer opgaan in de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT). Aangezien het salaris niet boven de norm uitkomt, wordt het salaris niet openbaar gemaakt.
Hoeveel verdient Jan Versweyveld, decorontwerper bij hetzelfde gezelschap? Is dit meer dan de balkenendenorm?
Naar aanleiding van de Kamervragen is het salaris van Jan Versweyveld door het ministerie opgevraagd bij de raad van toezicht van Toneelgroep Amsterdam. Uit de jaaropgaven van Jan Versweyveld blijkt dat zijn salaris niet boven de Balkenendenorm uit komt. Dit is ook in lijn met de jaarverantwoordingen van Toneelgroep Amsterdam en de controleverklaringen opgesteld een onafhankelijk accountant van Toneelgroep Amsterdam, die in het bezit zijn van het ministerie. Volgens deze opgaven komen de salarissen van de medewerkers bij Toneelgroep Amsterdam niet boven de norm gesteld in de Wet Openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde Topinkomens (WOPT) ook wel Balkenendenorm genoemd. Deze wet zal na goedkeuring van de eerste kamer opgaan in de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT). Aangezien het salaris niet boven de norm uitkomt, wordt het salaris niet openbaar gemaakt.
Als één van beide heren meer dan de balkenendenorm verdient, op welke manier gaat u hier tegen optreden?
Geen van beide heren verdient meer dan de Balkenendenorm voor werkzaamheden die publiek gefinancierd worden. Toezicht en handhaving op salarissen van publiek gefinancierde middelen is geregeld in de WOPT/WNT.
Voor zover het om publieke middelen gaat, is er bij Toneelgroep Amsterdam geen sprake van onrechtmatigheid. Ik doe wel een algemene oproep aan instellingen met publiek geld om, zeker in tijd van bezuinigingen, de gelden juist te besteden.
Gaat u voortaan in subsidievoorwaarden nadrukkelijk opnemen dat er volledige openheid van zaken gegeven dient te worden en dat salarissen aan banden worden gelegd? Zo nee, waarom niet?
Culturele instellingen dienen zich te houden aan de WOPT/WNT. Dit is het algemene kader voor de publieke en semipublieke sector. Openbaarmaking is geregeld via deze wet.
Het bericht ‘Verloskunde Sionsberg sluit definitief in december’ |
|
Sander de Rouwe (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verloskunde Sionsberg sluit definitief in december»?1
Ja. Het ziekenhuisbestuur heeft in lijn met eerdere besluiten steeds aangegeven dat er sprake is van sluiting van de klinische verloskunde uiterlijk per 1 mei 2013, maar zoveel eerder als noodzakelijk is. Het besluit om eerder te stoppen met de klinische verloskunde in De Sionsberg volgt op het vertrek van medewerkers, vooruitlopend op de sluiting van de afdeling klinische verloskunde in mei 2013. Hierdoor kan De Sionsberg de dienstroosters op de betreffende afdeling in de laatste periode van dit jaar niet meer verantwoord gevuld krijgen. Als gevolg daarvan kan goede en verantwoorde klinische verloskunde in De Sionsberg niet meer worden gegarandeerd. Overigens betreft het hier alleen sluiting van de klinische verloskunde; de rest van de zorg rond zwangerschap en geboorte wordt blijvend in De Sionsberg aangeboden.
Sinds wanneer is het u bekend dat de afdeling klinische verloskunde niet in mei 2013 dichtgaat, maar al over vier weken?
Het besluit om de afdeling eerder te sluiten is op 13 november 2012 genomen door het bestuur van het ziekenhuis. Het besluit is op 13 november gecommuniceerd naar de interne betrokkenen, de betrokken partijen in de regio, de Raden van Bestuur van de omliggende ziekenhuizen, De Friesland Zorgverzekeraar en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ).
Kunt u aangeven in hoeverre het ziekenhuisbestuur de lokale bevolking heeft meegenomen in de plannen om verloskundige zorg te schrappen? Deelt u de mening dat een ziekenhuis meer is dan alleen verzamelplek van zorg, maar ook een maatschappelijk instelling met betekenis voor de omgeving en dat daarom lokaal draagvlak voor te nemen beslissingen van groot belang is?
Ik ben met u eens dat een ziekenhuis een maatschappelijke verantwoordelijkheid heeft en dat lokaal draagvlak daarom van belang is. Het ziekenhuisbestuur heeft in lijn met eerdere besluiten steeds aangegeven dat er sprake is van sluiting van de klinische verloskunde uiterlijk per 1 mei 2013, maar zoveel eerder als noodzakelijk is. Deze standpunten zijn steeds weergegeven in de communicatie met de regionale pers, in de gesprekken met het gemeentelijk bestuur, de eerstelijns verloskundigen en de gesprekken met onder andere de actiegroep Red de Sionsberg. Deze actiegroep wordt door het ziekenhuisbestuur gezien als een belangrijke spreekbuis voor de bevolking in Noordoost Friesland op het gebied van de ziekenhuiszorg.
Op welke wijze is de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) bij deze beslissing betrokken, gezien de eerdere bemoeienis van de IGZ met de toekomst van de geboortezorg in Friesland?
In het jaargesprek met de IGZ in september van dit jaar is door het ziekenhuisbestuur aangegeven dat, wanneer het ziekenhuis de dienstroosters van de afdeling klinische verloskunde niet meer sluitend zou kunnen krijgen, sluiting mogelijk voor 1 mei 2013 zou moeten plaatsvinden om de patiëntveiligheid te borgen. In het jaargesprek met de IGZ heeft het ziekenhuis tevens aangegeven dat de eerste stappen zijn gezet, gericht op de herinrichting van de geboortezorg in de regio Noordoost Friesland, conform het op 6 juli 2012 door de IGZ geaccordeerde Plan van Aanpak Herinrichting geboortezorg Noordoost Friesland. Deze eerste stappen bestaan uit het op orde hebben van voldoende faciliteiten in de omliggende ziekenhuizen in Drachten en Leeuwarden, om de extra bevallingen op te vangen, en het beschikken over de noodzakelijke werkafspraken tussen de betrokken zorgverleners om de continuïteit en veiligheid van de zorg te realiseren. De faciliteiten zijn inmiddels op orde en de noodzakelijke werkafspraken zijn gemaakt. Op de dag van het besluit, 13 november 2012, is de IGZ door het ziekenhuisbestuur geïnformeerd over het genomen besluit.
Is het u bekend dat er gesproken wordt van beoogde samenwerking tussen de vakgroep en maatschap gynaecologen van de beide ziekenhuizen, zodat vrouwen bij dezelfde groep gynaecologen kunnen bevallen? Kunt u aangeven of deze samenwerking voor de sluiting van de afdeling klinische verloskunde al is bereikt?
Ja, dit is mij bekend. Ik heb begrepen dat deze samenwerking zich in een afrondend stadium bevindt.
Welke gevolgen heeft deze beslissing voor de aanrijtijden?
Aandachtspunt in de besluitvorming is steeds geweest de bereikbaarheid van de acute zorg in de regio binnen de gestelde normtijd van 45 minuten. Om die reden heeft De Friesland zorgverzekeraar eerder dit jaar een set aan maatregelen genomen. Zie hiervoor mijn brief van 12 november 2012, met kenmerk CZ-3140692.
Welke gevolgen heeft deze beslissing voor de vrouwen die in Noordoost-Friesland willen thuisbevallen?
Door de betrokken zorgverleners wordt voor iedere zwangere vrouw een zorgvuldige screening op risico’s uitgevoerd. Op basis van deze screening worden, samen met de zwangere vrouw, afspraken gemaakt over de plaats en de wijze van bevallen. Deze afspraken worden steeds gemaakt met als uitgangspunt de veiligheid voor moeder en kind. Dit kan betekenen dat er, binnen de groep van 4175 mensen die buiten de 45 minutennorm wonen, straks om redenen van veiligheid minder vaak gekozen wordt voor het thuis bevallen. Indien de zwangere buiten de 45 minutennorm woont, zal De Friesland zorgverzekeraar de eigen bijdrage voor de poliklinische bevalling (€ 350,–) betalen.
Welke gevolgen heeft de sluiting van de afdeling op de leefbaarheid van de regio Noordoost-Friesland?
Gezien de getroffen maatregelen om de kwaliteit en toegankelijkheid van de zorg te waarborgen is er in principe geen aanleiding voor een verandering van de leefbaarheid in de betreffende regio.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over zwangerschap en geboorte op 13 december 2012?
Ja.
Het manipuleren van burgemeestersbenoemingen en het lekken van geheime stukken daarover |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Lubbers schoffeerde Tilburg èn Den Bosch»?1
Ja.
Bevat de reconstructie van deze krant van de benoemingen van de daarin genoemde burgemeesters feitelijke onjuistheden? Zo ja, welke zijn dat?
De vragen hebben betrekking op een periode waarin voor de benoeming van burgemeesters een andere procedure gold dan tegenwoordig. Zo was het niet de gemeenteraad die, op basis van een advies van de vertrouwenscommissie, een aanbeveling tot benoeming deed, maar de commissaris van de Koningin (als rijksorgaan). Instelling van een vertrouwenscommissie was nog facultatief. En de minister van Binnenlandse Zaken kon bij het doen van een voordracht tot benoeming – die bij grote gemeenten via de ministerraad loopt – nog een eigen afweging maken. Sinds 2001 kan de minister van BZK slechts op zwaarwegende gronden afwijken van de door de gemeenteraad vastgestelde aanbeveling. Onder de oude procedure was van een doorslaggevende rol van de gemeenteraad dus geen sprake. De minister van Binnenlandse Zaken dan wel de ministerraad had de ruimte om bij het doen van de voordracht tot benoeming een eigen afweging te maken, in afwijking van het advies van de vertrouwenscommissie. Gezien het feit dat deze procedure destijds in de vereiste vertrouwelijkheid is gevoerd en inmiddels sprake is van een geheel andere benoemingsprocedure, ligt het niet op mijn weg daar een oordeel over te vellen.
Acht u de waardeoordelen die de krant met de termen «schofferen» en «Haagse machtspolitiek» verbindt aan de genoemde burgemeestersbenoemingen, op hun plaats? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Was het gebruikelijk dat aanbevelingen van vertrouwenscommissies niet overgenomen werden? Zo ja, hoe vaak gebeurde dat? Zo nee, waar blijkt uit dat het niet gebruikelijk was?
Zie antwoord vraag 2.
Was het gebruikelijk dat, net zoals kennelijk gebeurde bij de benoeming van de burgemeester van ’s-Hertogenbosch in 1989, vertegenwoordigers van het bedrijfsleven hun voorkeur kenbaar maakten over een van de kandidaten voor een burgemeesterspost?
Het vragen van het oordeel van derden over kandidaten maakte op geen enkele wijze deel uit van de procedure. Wel geldt in zijn algemeenheid dat het een ieder vrij staat een voorkeur voor bepaalde personen in relatie tot bepaalde functies kenbaar te maken.
Hoe groot was of is het door de genoemde krant ontdekte lek? Is dit lek inmiddels gedicht?
Op 5 september jl. heeft een journalist van het Brabants Dagblad gemeld dat hij (benoemings)dossiers van Commissarissen van de Koningin en van burgemeesters bij het Nationaal Archief heeft kunnen inzien en fotograferen. Op grond van het besluit van de minister van BZK van 18 december 2008 (Stcrt. 2009, 5) zijn bij de overbrenging naar het Nationaal Archief beperkingen aan de openbaarheid van de in totaal circa 770 dossiers gesteld. Van acht personen, van wie vijf nog in leven zijn, zijn dossiers door het Nationaal Archief abusievelijk zonder beperkingen ter inzage gegeven. Deze personen zijn door de algemene rijksarchivaris op de hoogte gesteld van de verleende inzage. Na de melding door het Brabants Dagblad is de onbelemmerde inzage in het archief geblokkeerd. Daarmee wordt herhaling van dit incident voorkomen. Onderzoek heeft uitgewezen dat de betreffende dossiers niet door andere personen dan de genoemde journalist zijn ingezien. Deze journalist zou op grond van het besluit van de minister van BZK van 18 december 2008 (Stcrt 2009, 5) nzage hebben gehad in de dossiers, maar dan uitdrukkelijk met in achtneming van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen.
Kan het bekend worden van toentertijd vertrouwelijke informatie nu nog schade aan betrokken personen berokkenen? Zo ja, welke schade betreft dit en hoe groot kan die zijn? Zo nee, waarom niet? Wat verzet zich tegen het openbaar maken van volledige dossiers over burgemeestersbenoemingen die bijvoorbeeld langer dan 20 jaar geleden actueel waren?
Uitgangspunt in de benoemingsprocedure is de vertrouwelijkheid. De beperkingen op de openbaarheid van de dossiers die zijn overgedragen aan het Nationaal Archief zijn gesteld vanwege de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Openbaarmaking van persoonlijke gegevens zou immateriële schade kunnen veroorzaken, ook al betreft het zaken die langer dan 20 jaar geleden actueel waren.
Het bericht dat Prins Bernhard een massa-executie wilde |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Prins Bernhard wilde massa-executie»?1
Ja.
Is het waar dat de Rijksvoorlichtingsdienst (RVD) niet op het bericht wil reageren?2 Zo nee, wat is de reactie van de RVD? Zo ja, waarom wilde de RVD niet reageren?
Het behoort niet tot de reguliere taken van de RVD te reageren op dergelijke berichten.
Bent u bereid delen van het Koninklijk Huisarchief openbaar te maken voor historici om deze kwestie nader te onderzoeken? Zo ja, welke delen gaat u op welke termijn open stellen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen grond voor de veronderstelling dat het Koninklijk Huisarchief terzake delen bevat.
Het bericht dat Zuid-Sudan een VN-medewerker heeft uitgezet |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat Zuid-Sudan een VN-medewerker heeft uitgezet, nadat de lokale overheid weigerde in te gaan op aantijgingen tegen het Zuid-Sudanese leger?1
Ja.
Kunt u ingaan op de aantijgingen die tegen de Zuid-Sudanese veiligheidstroepen zijn gedaan?
Het bericht in de New York Times verwijst naar het UNMISS rapport «Incidents of Inter-communal Violence in Jonglei State» van juni 2012. Dit rapport bevat de uitkomsten van het onderzoek van UNMISS naar het intertribale geweld rond de jaarwisseling in de provincie Jonglei. Het rapport stelt dat de Zuid-Sudanese autoriteiten meer hadden moeten doen om burgers te beschermen, gewelddadige incidenten te onderzoeken en daders ter verantwoording te roepen.
Uit het meest recente rapport van de SGVN van 8 november 2012 blijkt dat de Zuid-Sudanese autoriteiten de aanbevelingen uit het UNMISS rapport gedeeltelijk hebben opgevolgd. Zo is in Jonglei met steun van UNMISS een vredes- en verzoeningsproces in gang gezet tussen betrokken gemeenschappen. De commissie die in maart is ingesteld om het intertribale geweld rond de jaarwisseling te onderzoeken, is echter nog niet begonnen met zijn werk.
Kunt u aangeven in hoeverre de VN-missie in Zuid-Sudan (UNMISS) kan bijdragen aan het verbeteren van de situatie bij deze veiligheidstroepen? Welke benchmarks zijn op dit gebied gesteld?
UNMISS heeft een adviserende en ondersteunende rol bij het verbeteren van het functioneren van Zuid-Sudanese overheidsinstituties, waaronder het leger en de politie. Drie van de in totaal vijf benchmarks zijn hierop van toepassing. Benchmark I heeft betrekking op de capaciteit van de Zuid-Sudanese overheid om conflicten te voorkomen, te mitigeren en op te lossen en effectief burgers te beschermen. Benchmark III gaat over de versterking van de capaciteit van instituties op het gebied van veiligheid (o.a. het leger) en de rechtsstaat. Benchmark IV tenslotte heeft betrekking op de rol van de overheid bij het monitoren en voorkomen van mensenrechtenschendingen. Voor elk van deze benchmarks zijn resultaten geformuleerd. Het rapport van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties over UNMISS van 8 november 2012 geeft voorbeelden van de voortgang die is geboekt ten aanzien van deze benchmarks. Zo zijn de Zuid-Sudanese autoriteiten bezig met de ontwikkeling van een Nationale Veiligheidsstrategie en hebben zij een interministerieel Rule of Law forum opgezet om onder meer arbitraire detentie aan te pakken. UNMISS speelt een adviserende en faciliterende rol bij beide processen.
Kan uit deze uitzetting worden afgeleid dat het voor VN-medewerkers in het algemeen moeilijker wordt om in Zuid-Sudan te werken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u ingaan op de gevolgen die dit heeft voor UNMISS?
De regering is bezorgd over het signaal dat de Zuid-Sudanese regering heeft afgegeven met de uitzetting van de UNMISS mensenrechtenmedewerker. De uitzetting is in strijd met het Handvest van de Verenigde Naties en de Status of Forces Agreement die Zuid-Sudan met de VN heeft ondertekend.
Op verschillende fronten is daarom druk op Zuid-Sudan uitgeoefend om het besluit tot uitzetting van de UNMISS mensenrechtenmedewerker terug te draaien. Zo vroegen o.a. de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten Pillay en EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton aandacht voor de zaak. De kwestie is ook besproken in de vergadering van de VN-Veiligheidsraad van 28 november, waar het rapport van de SGVN van 8 november op de agenda stond.
De regering gaat er van uit dat de Zuid-Sudanese autoriteiten de boodschappen van de internationale gemeenschap ter harte nemen en VN-medewerkers de ruimte geeft om het mandaat van UNMISS uit te voeren. Nederland zal de Zuid-Sudanese autoriteiten hierop aan blijven spreken.
Deelt u de mening dat verbetering van mensenrechten een belangrijke voorwaarde is voor samenwerking tussen de internationale gemeenschap en Zuid-Sudan? Zo ja, op welke manier zult u bevorderen dat de Zuid-Sudanese overheid haar verantwoordelijkheid neemt voor de door de VN geconstateerde feiten?
Verbetering van de mensenrechtensituatie in Zuid-Sudan is van groot belang. Nederland voert hierover een stevige politieke dialoog met de Zuid-Sudanese autoriteiten en trekt hierbij zoveel mogelijk op met anderen om boodschappen kracht bij te zetten (o.a. EU-partners, VS, Canada, Noorwegen, Zwitserland en Afrikaanse partners). Tegelijkertijd draagt Nederland via het OS-programma bij aan de opbouw van Rule of Law-instituties en versterking van een onafhankelijk maatschappelijk middenveld. In Zuid-Sudan, een jonge staat waar nog amper sprake is van een functionerende rechtsstaat, is het van belang dat de internationale gemeenschap betrokken blijft en deze instituties ondersteunt met het oog op versterken van de rechtsstaat.
Kunt deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg algemeen overleg over Sudan en Zuid-Sudan op 13 december 2012?
Ja.