De problemen die ouders ondervinden bij het terugvragen van de kinderopvangtoeslag |
|
Manja Smits |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Herkent u het probleem dat ouders beschrijven in de uitzending van Kassa, namelijk dat zij de kinderopvangtoeslag niet meer per jaar kunnen terugvragen maar daarvan wel uitgingen?1
Het klopt dat ouders de kinderopvangtoeslag niet meer per jaar met terugwerkende kracht kunnen aanvragen. Ik ben van mening dat ouders die kinderopvangtoeslag (gaan) aanvragen, zich tijdig moeten verdiepen in de rechten en plichten die hieraan vastzitten. Dit kan onaangename gevolgen zoals toegelicht in het programma «Kassa» van 15 december 2012 voorkomen.
De systematiek van toeslagen is gebaseerd op het boter bij de vis-principe. Burgers krijgen de kosten vergoed op het moment dat de kosten worden gemaakt. De toeslag wordt uitbetaald als voorschot, in mei ontvangen burgers de toeslag voor de kosten die ze in juni gaan maken. In afwijking van deze systematiek is het mogelijk met terugwerkende kracht toeslagen aan te vragen. Sinds 1 januari 2012 is deze afwijking bij de kinderopvangtoeslag ingeperkt. Burgers kunnen voor de lopende maand en een maand daaraan voorafgaand kinderopvangtoeslag aanvragen.
Hoe groot is de groep ouders waarom het hierbij gaat?
Er zijn geen cijfers bekend over het aantal mensen dat niet tijdig de kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd.
Welke stappen heeft u ondernomen om ouders op de hoogte te stellen van de wijziging in de wijze van terugvragen van kinderopvangtoeslag?
Op Rijksoverheid.nl zijn twee informatiesheets geplaatst met informatie over wijzigingen van de Wet kinderopvang, waaronder het beperken van het aanvragen van kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht. De eerste sheet is in november 2011, voorafgaand aan de wijziging van de regelgeving, geplaatst en is tevens aangeboden aan alle kinderopvangondernemers met het verzoek deze te verspreiden onder hun klanten. Een tweede sheet is geplaatst in januari 2012 nadat de nieuwe regelgeving bekrachtigd is door het parlement en vervolgens van kracht werd. Deze brochures zijn eveneens verzonden naar ouders die kinderopvangtoeslag ontvingen. Vanaf medio november 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen via www.toeslagen.nl gecommuniceerd over de wijzigingen voor het jaar 2012. Vanaf dat moment heeft de Belastingdienst/Toeslagen de maatregel dat het aanvragen van kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht beperkt werd, verwerkt in alle communicatie-uitingen naar (potentiële) toeslagaanvragers, onder andere op de site www.toeslagen.nl en in de brochure over toeslagen. Op www.toeslagen.nl is de informatie opgenomen op de campagnepagina met wijzigingen voor 2012 en structureel toegevoegd onder het kopje «aanvragen en wijzigen». Daarnaast heeft de Belastingdienst/Toeslagen een mediacampagne gevoerd over de wijzingen voor onder andere de kinderopvangtoeslag. In het laatste kwartaal van 2011 zijn verspreid in het land presentaties gehouden voor kinderopvanginstellingen over de wijzingen in 2012.
Tot slot heeft de Brancheorganisatie Kinderopvang haar leden (kinderdagverblijven en gastouderbureaus) gevraagd aandacht te besteden aan de wijziging van de regelgeving. Ook de belangenorganisatie van ouders in de Kinderopvang, Boink, heeft voor verspreiding van informatie binnen haar achterban zorg gedragen.
Is het waar dat de desbetreffende informatie tot voor kort pas bij het aanklikken van de functie «aanvragen en wijzige»« zichtbaar werd? Zo ja, begrijpt u dat veel ouders dat niet hebben gezien, omdat ze nog geen toeslag aan hoefden te vragen?
Het klopt dat volgens de informatie-indeling van de site procesinformatie over het aanvragen en wijzigen van kinderopvangtoeslag staat onder «aanvragen en wijzigen». Op het moment dat ouders besluiten van kinderopvangtoeslag gebruik te willen maken en op het genoemde onderdeel van de site van de Belastingdienst uitkomen, wordt de betreffende informatie zichtbaar. Het is gebruikelijk dat websites van grote organisaties uit verschillende lagen bestaan en er doorgeklikt dient te worden. Aanvragers van een toeslag, in dit geval ouders die kinderopvangtoeslag aanvragen, dienen zich ervan te vergewissen dat ze alle noodzakelijke informatie over rechten en plichten tot zich hebben genomen. Hiertoe zijn ook andere communicatie activiteiten verricht, zoals onder antwoord 3 is toegelicht.
Bent u van mening dat ouders, die van tevoren hebben gekeken of zij recht hadden op de toeslag en niet zagen dat het per maand moet worden teruggevraagd, zich voldoende hebben geïnformeerd? Zo nee, wat hadden deze ouders nog meer moeten doen? Zo ja, welke conclusie trekt u daaruit?
Ik kan niet beoordelen op welke wijze betrokken ouders zich precies hebben laten informeren. Zoals de antwoorden op de vragen 3 en 4 laten zien, heeft er op brede schaal informatie uitwisseling over deze wijziging vanuit de overheid plaatsgevonden.
Wilt u coulant zijn en voor deze groep personen een uitzondering maken? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet voornemens coulant te zijn voor deze groep personen en een uitzondering te maken op de huidige regelgeving. Mensen zijn via diverse instanties geïnformeerd over wijzigingen in de regelgeving kinderopvang per 1 januari 2012. Deze informatievoorziening is breed geweest. Het blijft in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de aanvrager van een toeslag zich tijdig te verdiepen in de rechten en plichten die bij het ontvangen van een toeslag horen.
Bent u van mening dat de informatie nu wel duidelijk op de website van de Belastingdienst staat? Zo ja, waarom is de informatie dan nog steeds pas te zien bij het aanvragen van kinderopvangtoeslag?
Zoals hierboven gesteld is het voor aanvragers mogelijk geweest via verschillende bronnen zich te informeren over rechten en plichten die bij het ontvangen van een toeslag horen. De site www.toeslagen.nl is daar slechts één onderdeel van. Volgens de informatie-indeling van de site staat procesinformatie over het aanvragen en wijzigen van kinderopvangtoeslag onder «aanvragen en wijzigen», direct bovenaan de betreffende pagina. Ouders worden hier geadviseerd de toeslag tijdig aan te vragen.
Kunt u toelichten waarom kinderopvangtoeslag niet, zoals andere toeslagen, jaarlijks teruggevraagd mag worden?
De afgelopen jaren is een aantal fraudezaken geconstateerd waarin op (georganiseerde) wijze misbruik is gemaakt van het aanvragen van kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht. Het ging in een aantal gevallen om grote bedragen waarbij terugvordering van ten onrechte ontvangen bedragen moeilijk bleek. In vergelijking met de huur- en zorgtoeslag gaat het bij het aanvragen van kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht om aanzienlijk grotere bedragen.
Heeft u niet voldoende andere middelen om fraude met de toeslagen tegen te gaan?
Er zijn meerdere maatregelen genomen om fraude met toeslagen tegen te gaan. Het beperken van het aanvragen van kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht is een van de belangrijkste. Om de budgettaire beheersbaarheid van de kinderopvangtoeslag te verbeteren en het draagvlak in de samenleving voor de kinderopvangtoeslag te behouden, is het noodzakelijk om fraude en oneigenlijk gebruik aan te pakken.
Bent u bereid het jaarlijks terugvragen van de kinderopvangtoeslag weer mogelijk te maken?
Nee, daar ben ik niet toe bereid. De maatregel om fraude tegen te gaan is nu 1 jaar van kracht. Ouders kunnen kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht aanvragen over de lopende maand en de maand daaraan voorafgaand. Het aanvragen van kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht over een langere periode bleek de mogelijkheid te scheppen om grote bedragen aan kinderopvangtoeslag te ontvangen, waarvan achteraf lastig vast te stellen was of er kosten voor kinderopvang tegenover stonden.
Het bericht dat gezochte criminelen makkelijk aan een paspoort kunnen komen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «gezochte criminelen komen moeiteloos aan een paspoort»?1
Is het waar dat van de 1566 voortvluchtige veroordeelden die op de lijst zouden moeten staan er slechts 217 gesignaleerd staan en slechts 16 paspoorten zijn ingetrokken? Zo ja, waarom staan deze voortvluchtige veroordeelden niet op de signaleringslijst? Zo nee, hoeveel verdachten en voortvluchtige onherroepelijk veroordeelden die in aanmerking komen voor signalering staan niet op de signaleringslijst?
Niet in alle gevallen waarbij sprake is van een veroordeling van zes maanden of meer en de veroordeelde zich onttrekt aan zijn straf, kan een veroordeelde worden opgenomen in het Register Paspoortsignalering (RPS). Om voor opname in het RPS in aanmerking te komen moet de veroordeelde daarnaast namelijk de Nederlandse nationaliteit bezitten. Tevens moet er een gegrond vermoeden bestaan dat die persoon zich door verblijf in het buitenland aan de tenuitvoerlegging van de straf zal onttrekken. Een dergelijk vermoeden bestaat indien een veroordeelde geen woon- of verblijfplaats heeft in Nederland of indien dat wel het geval is meermalen niet op zijn GBA-adres is aangetroffen, dan wel indien anderszins signalen binnenkomen dat een persoon het land mogelijk wil ontvluchten. Deze voorwaarden zijn destijds opgenomen in artikel 18 van de Paspoortwet met het oog op het grondwettelijke, EU-rechtelijke en verdragsrechtelijke recht het land te verlaten.
Van alle voortvluchtige veroordeelden met de Nederlandse nationaliteit, die veroordeeld zijn tot een vrijheidsstraf van zes maanden of meer en waarvan het gegrond vermoeden tot onttrekking aan de tenuitvoerlegging van de straf door verblijf in het buitenland kan worden vastgesteld, wordt door het Openbaar Ministerie (OM) het verzoek gedaan de personalia van de veroordeelde op te nemen in het RPS.
Hoe komt het dat de signaleringslijst voor paspoorten van gezochte criminelen ernstig onvolledig is?
Zie antwoord vraag 2.
Welke afspraken zijn er met het Openbaar Ministerie (OM) en gemeenten om toe te zien op toepassing en handhaving van de signaleringslijst ten aanzien van gezochte criminelen?
De procedures inzake weigering en vervallenverklaring van paspoorten zijn vastgelegd in de paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001. Daarnaast zijn de procedures betreffende het verzoek een paspoort te signaleren voor het OM vastgelegd in de Aanwijzing paspoortsignalering van het College van procureurs-generaal2. Het betreft hier procedures rond een verzoek de personalia van een veroordeelde op te nemen in het RPS en de bestuurlijke afhandeling van deze registratie. Voor de bijzonderheden met betrekking tot deze afspraken verwijs ik u naar de desbetreffende Aanwijzing.
Welke maatregelen neemt u om de signaleringslijst op korte termijn zo volledig mogelijk te laten zijn?
Zoals in het antwoord op vraag 2 en 3 is aangegeven, is het Register Paspoortsignaleringen ten aanzien van de voortvluchtige veroordeelden met een vrijheidsstraf van zes maanden of meer, volledig. Opmerking verdient echter wel dat voor iedere casus het gegrond vermoeden tot onttrekking door de veroordeelde aan de tenuitvoerlegging van de straf door verblijf in het buitenland moet worden vastgesteld. Het OM zal voor iedere casus opnieuw moeten beoordelen of naar zijn mening het gegrond vermoeden aanwezig is.
Welke ruimte ziet u bij het OM om de wettelijke mogelijkheden in dezen beter te benutten?
Zoals aangegeven worden de mogelijkheden van de huidige Paspoortwet3 met betrekking tot vrijheidsstraffen door het OM reeds optimaal benut. Een beperkt aantal zaken waarin een geldboete van de derde categorie of hoger4 is opgelegd, komt eveneens voor paspoortsignalering in aanmerking. Deze mogelijkheid wordt verder geoptimaliseerd. Het OM werkt samen met het CJIB aan een landelijke coördinatie om ook voor deze categorie zaken consequent een paspoortsignalering uit te laten gaan.
Als u constateert dat er bij het OM nog ruimte is om hier scherper in op te treden, op grond waarvan en met welk doel meent u dan dat tevens een verruiming van de paspoortwet moet worden overwogen?2
Naast het optimaal benutten van de bestaande mogelijkheden van het huidige artikel 18 onderdeel b, acht ik een verruiming van de Paspoortwet aangewezen zowel vanuit het doel op te treden als een consequente overheid, als vanuit de noodzaak de opsporingskans van personen die veroordeeld zijn tot een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel en daarnaast onvindbaar, zijn te vergroten. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik zijn overeengekomen de Paspoortwet op zo kort mogelijke termijn aan te passen wat betreft de voorwaarden voor paspoortsignalering.
De slechte situatie voor asielzoekers in Griekenland |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport van Amnesty International over de slechte leefomstandigheden van asielzoekers en vluchtelingen in Griekenland?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit rapport?
In het rapport schrijft Amnesty International onder meer dat asielzoekers in Griekenland met moeite een asielaanvraag kunnen indienen en er een tekort aan geschikte opvangplaatsen is. Vreemdelingen zonder geldige verblijfsdocumenten lopen het risico in slechte omstandigheden voor langere tijd te worden gedetineerd. Bovendien neemt het racistische geweld in Griekenland toe, volgens Amnesty International. De omstandigheden, zoals beschreven in het rapport, baren mij zorgen en ik acht het van belang de reactie van de Griekse regering op het rapport te vernemen.
Is het waar dat ook kinderen zonder begeleiders in een detentiecentrum worden geplaatst en dat zij ook op straat worden gezet?
In het rapport wordt inderdaad de mogelijkheid genoemd dat minderjarigen geen opvang wordt geboden of in een detentiecentrum worden geplaatst. De Griekse regering heeft vooralsnog niet officieel gereageerd op het rapport. Ik wil inhoudelijk pas ingaan op het rapport na deze reactie.
De Griekse overheid heeft overigens wel aangegeven dat zij van plan is om semi-gesloten centra op te zetten voor minderjarigen, zodat hun veiligheid kan worden gegarandeerd. De operationele aspecten van deze centra zullen grotendeels worden uitbesteed aan gespecialiseerde niet-gouvernementele organisaties (NGO’s). Bovendien is er een project samen met de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) opgezet voor minderjarigen van 14–16 jaar, die in een bepaalde wijk van Athene (Pedio Areos) het slachtoffer worden van mensensmokkelaars/handelaars.
Nederland is verder voornemens een IOM-project gericht op alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) te ondersteunen. Onderdeel van dit project is de Griekse autoriteiten beter toe te rusten om amv´s op te vangen, de asielprocedure te laten doorlopen en degene die niet in aanmerking komen voor bescherming te bewegen mee te werken aan terugkeer naar het land van herkomst.
Bent u bereid de Griekse regering hierop aan te spreken en met zoveel mogelijk andere lidstaten Griekenland voor te houden dat deze praktijken onmenselijk en strijdig zijn met het Europese asielacquis, zoals dat voor de lidstaten geldt?
Zoals aangegeven vind ik het van belang de reactie van de Griekse regering op het rapport te vernemen. Los daarvan oefent Nederland in bilaterale contacten en op EU-niveau druk uit op de Griekse regering om de zorgelijke situatie van asielzoekers en andere vreemdelingen te verbeteren.
Hoe kan het dat deze, door Amnesty naar voren gebrachte, zorgelijke bevindingen nog steeds plaatsvinden, terwijl Griekenland al twee jaar bezig is met het actieplan om de asielprocedure en de asielopvang op orde te brengen? Is de conclusie gerechtvaardigd dat het actieplan onvoldoende verbeteringen tot stand heeft gebracht?
Het in augustus 2010 door de Griekse autoriteiten gepresenteerde actieplan had een doorlooptijd van drie jaar. Hoewel het plan van 2010 duidelijke verbeteringen laat zien, zijn er, zoals ook beschreven door Amnesty International, nog gebreken in het Griekse asielsysteem, die verdere verbeteringen vereisen. Mede tengevolge van de financiële crisis hebben de Griekse autoriteiten moeten constateren dat de voorziene planning van drie jaar niet realistisch is. Hierom hebben zij besloten het actieplan te herzien. Het herziene plan zal medio januari 2013 worden gepresenteerd. De Griekse autoriteiten hebben aan de Commissie toegezegd dat zij in dit herziene actieplan zullen weergeven welke acties uit het oorspronkelijke actieplan zijn uitgevoerd, wat de stand van zaken op dit moment is en welke acties de komende tijd nog uitgevoerd moeten gaan worden. Griekenland heeft met de Commissie afgesproken dat dit herziene actieplan wordt voorzien van concrete doelen en deliverables, inclusief duidelijke uitgangspunten en deadlines.
Ik hecht eraan te melden dat, hoewel de situatie nog steeds zorgelijk is, de huidige Griekse regering veel inspanningen richt op het verbeteren van de situatie. Er is grote vooruitgang geboekt bij het verbeteren van de grensbewaking, waardoor steeds minder illegale immigranten de Griekse grens kunnen oversteken. Ook is vooruitgang te melden op het gebied van het terugkeerbeleid en het wegwerken van achterstanden bij de behandeling van asielverzoeken, het opzetten van een nieuwe asieldienst en het bouwen van nieuwe opvangcentra. Deze geboekte vooruitgang is nog lang niet voldoende, maar het toont wel degelijk de wil van de huidige regering de problemen aan te pakken.
Zijn er in Europees verband extra instrumenten beschikbaar om Griekenland te helpen met het zo snel mogelijk op orde krijgen van de asielprocedure, de opvang en de detentiecentra?
De lidstaten van de Europese Unie – ook Nederland –, de Europese Commissie en internationale organisaties zoals UNHCR en IOM hebben tot nu toe veelvuldige ondersteuning verleend bij de hervorming van het Griekse asielsysteem. Nederland zal deze ondersteuning – met name door het sturen van grenswachten, tolken en experts naar Griekenland – ook in de toekomst blijven geven. In onder andere de JBZ-Raad zal Nederland nadrukkelijk op een intensivering van de ondersteuning voor Griekenland door de Europese Commissie en het Europese ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) aandringen. Hierbij is het van belang dat de daarvoor beschikbare EU-solidariteitsfondsen effectief en volledig worden aangewend. Nederland zal bovendien aandringen op een effectieve politieke begeleiding van het doorvoeren van het Griekse actieplan door de Griekse minister van Burgerbescherming en de Europese Commissie.
Een belangrijke ontwikkeling is dat er in de Raad overeenstemming is gevonden over het voorstel van de Commissie om voor lidstaten die gebruik maken van de financiële steunmaatregelen (waaronder Griekenland) tijdelijk het EU-cofinancieringspercentage te verhogen voor de huidige solidariteitsfondsen op het terrein van asiel en migratie. De Griekse autoriteiten zijn niet altijd goed in staat gebruik te maken van de solidariteitsfondsen die hen ter beschikking staan, omdat zij het verplichte nationale cofinancieringsdeel niet kunnen opbrengen. Afgesproken is nu dat deze lidstaten zelf een kleiner deel hoeven bij te dragen om in aanmerking te komen voor financiering van projecten vanuit de solidariteitsfondsen. Het maximumbedrag dat uit deze fondsen beschikbaar is, wordt hiermee niet verhoogd. Er wordt niet meer geld beschikbaar gemaakt voor deze landen, het wordt deze landen slechts tijdelijk eenvoudiger gemaakt om deze fondsen aan te wenden voor projecten in het kader van asiel, migratie en grensbewaking.
Op welke termijn verwacht u dat Nederland, op grond van de Dublinverordening, weer asielzoekers naar Griekenland kan terugsturen? Deelt u de mening dat het niet acceptabel is dat Griekenland zijn verplichtingen op grond van de Dublinverordening al zo lang niet nakomt, en naar moet worden gevreesd binnen afzienbare termijn ook niet zal nakomen? Welke acties kunnen en moeten hierop worden ondernomen?
Ik onderschrijf het belang dat Griekenland zo snel als mogelijk weer aan zijn (Dublin-) verplichtingen voldoet. Ik ga er vanuit dat op basis van het herziene actieplan, dat naar verwachting medio januari 2013 door Griekenland wordt gepresenteerd, er meer duidelijkheid zal komen over de inspanningen die nog nodig zijn om de hervormingen tot stand te brengen. Dit zal ook meer zicht geven op de termijn waarin Griekenland de hervormingen ingevoerd denkt te hebben.
Het bericht 'Brussel straft Tsjechische corruptie met EU-subsidies mild' |
|
Geert Wilders (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brussel straft Tsjechische corruptie met EU-subsidies mild»?1
Aan de orde is geen fraude, dat wil zeggen strafbare feiten, maar niet-naleving van Europese regels door een nationale controle-instantie van Tsjechië waarbij onregelmatigheden en fouten zijn geconstateerd bij de besteding van EU-fondsen. Het kabinet kan de in de media genoemde foutpercentages tot 100% niet bevestigen dan nadat openbaarheid is verkregen over de geciteerde bronnen in het desbetreffende krantenartikel. Dat deze problemen aan het licht komen is een indicatie voor het goed functioneren van de Europese Commissie en van de Europese Rekenkamer.
Wat vindt het kabinet van de Tsjechische fraude die is gepleegd, met foutpercentages tot 100%, en de rol van de Europese Commissie die dit moedwillig bagatelliseert?
De Europese Commissie volgt bij het bepalen van de hoogte van een financiële correctie de wettelijke voorschriften zoals neergelegd in Europese wetgeving die is goedgekeurd door zowel het Europees Parlement en de Raad.
Is het kabinet het met de PVV eens dat het korten van € 450 mln. een schijnstraf is vergeleken met de vele miljarden die Tsjechië jaarlijks krijgt?
Het kabinet kan in het algemeen niet uitsluiten dat met publieke middelen, Europese of nationale publieke middelen, fraude wordt gepleegd. Daarnaast is het van belang te benadrukken dat in onderhavig geval geen sprake is van fraude.
Sluit het kabinet uit dat in andere lidstaten fraude en corruptie met Europese subsidies ook aan de orde van de dag zijn?
Het EU-verdrag schrijft voor dat de Europese Commissie belast is met de implementatie van de EU-begroting en handhaving van EU-recht. Verder is de Europese Commissie samen met de onderhavige lidstaat verantwoordelijk voor het terugvorderen van foutief bestede middelen. Eventuele terugvorderingen vloeien terug naar de EU-begroting.
Is het kabinet bereid om per direct alle EU-subsidies aan Tsjechië te stoppen en het Nederlands aandeel in de gesubsidieerde fraude terug te vorderen? Zo nee, waarom niet?
Nee.
Is het kabinet bereid te bevorderen dat landen die met subsidies frauderen, zoals Tsjechië, uit de EU worden verwijderd?
Executieveilingen en onderhandse executies |
|
Raymond Knops (CDA), Eddy van Hijum (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Huizen zijn goedkoper op executieveiling»1 en het onderliggende onderzoeksrapport «Executieveilingen: verbeteren of voorkomen?»2
Ja.
Ja.
Kunt u reageren op de bevindingen? Kunt u het grote verschil tussen transactieprijs via de executieveiling (gemiddeld 40% lager dan de marktwaarde) en de onderhandse verkoop (gemiddeld 14% lager dan de marktwaarde) verklaren? Kunt u het verschil tussen deze korting bij Nederlandse executieveilingen en die bij veilingen in het buitenland verklaren?
Het is bekend dat de transactieprijs via de veiling lager is dan bij onderhandse verkoop. Een verklaring voor dit verschil is dat op een executieveiling huizen binnen een korte tijdspanne moeten worden verkocht, waardoor de prijs lager wordt. Verder zijn er bijkomende kosten bij aankoop van een woning op een veiling. Bij onderhandse verkoop bestaan de bijkomende kosten voor de koper uit de van te voren bekende overdrachtsbelasting en notariskosten. Bij executieveilingen komen hierbij voor de koper veilingkosten en eventuele achterstallige betalingen voor onder andere belastingen of vereniging van eigenaren. Bovendien is vaak niet duidelijk in welke staat de woning zich bevindt, of de bewoner vrijwillig uit de woning zal vertrekken en of er nog huurders aanwezig zijn. Tevens zijn de banken terughoudend met de financiering van een woning die gekocht wordt op de veiling. Deze risico’s zullen door de potentiële koper in zijn bod worden betrokken. De genoemde factoren zijn voor het kabinet aanleiding geweest om met het wetsvoorstel verbetering executieveilingen de informatievoorziening te verbeteren, de kosten voor kopers te beperken en de procedure voor ontruiming te vereenvoudigen (Kamerstukken II 2012–13, 33 484, nr. 2). Het tweede deel van de beantwoording van de vraag treft u in het antwoord van vraag 3 aan.
Wat zijn de ervaringen in landen als de VS, Spanje en Ierland met executieveilingen? Zorgen daar de wettelijke kaders voor een betere prijs bij dergelijke veilingen?
Er is geen recente informatie beschikbaar over specifieke ervaringen in andere landen. Uit een eerder verricht rechtsvergelijkend onderzoek naar executoriale verkoop van woningen in de EU-lidstaten3 komt wel naar voren dat de procedures en de effectiviteit en efficiëntie sterk verschillen. De Nederlandse procedures springen er in lengte en flexibiliteit positief uit. De opbrengst van een huis op de Nederlandse executieveiling ligt wel lager dan in andere Europese landen. Of dat samenhangt met het wettelijke kader is niet bekend. Voor veel landen, waaronder Nederland, geldt dat de opbrengst van de verkoop van een huis op de executieveiling onder de marktwaarde van de woning ligt.
Kunt u verklaren waarom het aantal executieveilingen recent is gedaald, terwijl het economisch gezien in Nederland minder gaat en er meer mensen in betalingsproblemen komen?
Zoals uit de cijfers van het Kadaster naar voren komt (zie het antwoord op vraag 25) is het totale aantal executieveilingen over 2012 gedaald ten opzichte van 2011. Dit zou het eerste resultaat kunnen zijn van de inzet van het Waarborgfonds Eigen Woningen als de uitvoerder van de Nationale Hypotheek Garantie (NHG), de banken en overige financiële instellingen om te voorkomen dat woningen op de veiling worden aangeboden. De financiële instellingen besteden meer aandacht aan vroegtijdige signalering van betalingsproblemen en trachten door begeleiding van de consument, financieel beheer, schuldsanering en dergelijke gedwongen verkopen te voorkomen. Indien gedwongen verkoop toch noodzakelijk blijkt dan tracht men een executieveiling te voorkomen en door middel van een onderhandse verkoop de opbrengst van de verkoop te optimaliseren.
Heeft u gegevens over het aantal (vrijwillige) onderhandse verkopen? Is er sprake van een grote toename van dit soort van verkopen en op welke wijze is deze toename te verklaren? Kunt u hierbij reageren op de bevindingen op basis van cijfermateriaal van het NHG dat in 2006 nog 48% van de observaties in de veilingzaal eindigde, terwijl dit aandeel in 2011 is teruggelopen tot slechts 24%?3 Vindt u deze ontwikkeling wenselijk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Er zijn geen openbaar beschikbare gegevens over de aantallen onderhandse verkopen voor de gehele Nederlandse woningmarkt. Wel is informatie hierover beschikbaar voor NHG-hypotheken en hebben DNB en de AFM in 2012 kredietverstrekkers gevraagd naar het aantal onderhandse verkopen.
De Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) geeft aan dat door inspanningen (maatwerkoplossingen) van zowel het WEW als de kredietverstrekkers om de verkoop op de veiling te voorkomen in de afgelopen jaren, het aandeel gedwongen verkopen dat plaats vindt via de veiling bedroeg in de jaren 2003 tot en met 2005 ongeveer 70%. In 2006 en 2007 was het percentage 60% en daarna is het langzaam gaan verschuiven naar 40% en verder afgenomen naar 13% (zie ook de beantwoording van vraag 26).
De afname in het aantal executieveilingen bij de hypotheken met NHG is met het oog op het beperken van de restschuld wenselijk omdat de opbrengst van woningen op de veiling doorgaans lager is dan bij een onderhandse verkoop. Hiermee wordt een beroep op het fonds van de NHG zo veel mogelijk beperkt.
DNB en de AFM hebben 14 kredietverstrekkers informatie gevraagd over onderhandse verkopen in de periode 2008 t/m 2011. Een woningverkoop wordt door DNB en de AFM aangemerkt als een onderhandse verkoop als de transactie plaatsvindt nadat een betalingsachterstand is ontstaan van meer dan 90 dagen. Niet alle kredietverstrekkers hebben voor alle jaren informatie kunnen leveren. Hierdoor kunnen de uitkomsten afwijken van de markttotalen. De uitkomsten op jaarbasis staan in onderstaande tabel.
1.356
1.518
2.711
3.847
Het aantal onderhandse verkopen is op basis van deze gegevens gestegen in de afgelopen jaren. Deze trend lijkt zich ook in 2012 door te zetten. Van de Nederlandse Vereniging van Banken heb ik begrepen dat het aantal onderhandse verkopen in 2012 op 4.500 wordt geschat.
Hoeveel mensen krijgen te maken met gedwongen verkoop? Vindt u dat er genoeg gebruik wordt gemaakt van maatwerkoplossingen bij banken?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven bestaan er geen betrouwbare gegevens over het totale aantal gedwongen verkopen. Over maatwerkoplossingen bij de banken is mij de door het WEW geleverde informatie zoals onder vraag 5 en onder vraag 22 aangegeven informatie bekend.
Voorts kan ik u melden dat de AFM in 2012 onderzoek heeft gedaan naar de afhandeling van betalingsachterstanden bij hypotheken door kredietverstrekkers. Over de bevindingen zal de AFM binnenkort naar buiten treden. De AFM is van oordeel dat kredietverstrekkers een breed palet aan mogelijkheden hebben om met de klant tot een oplossing te komen en deze zouden ook passend ingezet moeten worden. De AFM heeft een aantal kredietverstrekkers hier al op gewezen.
In welke mate heeft de terugloop in executieveilingen te maken met het vertrouwen in veilingen en de prijs die daar tot stand komt?
Zoals in het antwoord op de vragen 2 en 5 is aangegeven, is bekend dat de opbrengst van de woning via de executieveiling lager is dan bij onderhandse verkoop. Het ligt daarom voor de hand dat zowel de geldgever als de consument zoekt naar alternatieven voor de veiling, zoals onderhandse verkoop.
Indien u niet over de nodige gegevens beschikt, bijvoorbeeld omdat deze niet door het kadaster worden bijgehouden, vindt u het dan wenselijk dat deze gegevens in de toekomst wel worden bijgehouden? En bent u in dat geval bereid om hier onafhankelijk onderzoek naar te doen?
Het aantal verkopen op executieveilingen wordt bij het Kadaster geregistreerd maar bij gedwongen verkopen wordt geen onderscheid gemaakt tussen een reguliere vrije verkoop van een woning en een gedwongen onderhandse verkoop. Het proces van gedwongen onderhandse verkoop kent veel gelijkenis met reguliere vrije onderhandse verkoop. Het onderscheid in transacties wordt niet bij het Kadaster geregistreerd. Het verkrijgen van data over gedwongen onderhandse verkopen is daarmee in de praktijk niet mogelijk. Ik zie onvoldoende meerwaarde in het bijhouden van die gegevens en ben niet voornemens zo’n onderzoek te doen.
Zijn er aanwijzingen dat in het afgelopen jaar het besluit van de NMa rondom executieveilingen (besluit 6538, 13 december 2011) positief effect heeft gehad op de toeloop richting veilingen en de prijsvorming?
De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) is in 2009 een kartelonderzoek gestart naar prijsafspraken bij executieveilingen. Inmiddels is het onderzoek afgerond en heeft de NMa eind 2011 aan 14 handelaren en onlangs aan nog eens 65 handelaren boetes opgelegd van in totaal € 10,4 miljoen. Er is geen onderzoek gedaan naar het effect van het NMa-onderzoek. De prijs op executieveilingen wordt door verschillende factoren beïnvloed, het gedrag van de handelaren is daar één van. Voor een betere werking van executieveilingen is het van belang dat veilingen transparanter worden en dat particuliere kopers meer kansen krijgen om mee te bieden. Handhavend optreden door de NMa draagt er ongetwijfeld toe bij dat handelaren op executieveilingen nu in concurrentie bieden. Ook het bij uw Kamer voorliggende wetsvoorstel ter verbetering van de executieveilingen (Kamerstukken II 2012–13, 33 484, nr. 2) draagt bevat maatregelen om de transparantie en competitie te bevorderen. Bovendien heeft de NMa een handleiding gepubliceerd met richtsnoeren voor het in concurrentie bieden op executieveilingen.5
Kunt u aangeven of de NMa nog steeds onderzoek doet naar kartelvorming bij executieveilingen en onderhandse verkopen? Vindt u dat de NMa deze markt nadrukkelijk in de gaten dient te houden gelet op het grote economische belang?
Het in 2009 gestarte mededingingsrechtelijk onderzoek van de NMa is met de recent genomen besluiten afgerond (zie voetnoot 5). De NMa zal ook in de toekomst in de gaten houden of de Mededingingswet bij executieveilingen wordt nageleefd. Zij zal zo nodig handhavend optreden.
Kunt u aangeven of de 56 door de NMa van kartelovertreding verdachte, en tot nu ca. 14 beboete, huizenhandelaren nog steeds actief zijn op executieveilingen en/of anderszins bijvoorbeeld via onderhandse executoriale biedingen? Wat vindt u hiervan?
Inmiddels heeft de NMa boetes uitgedeeld aan 65 andere handelaren, zodat in totaal 79 handelaren beboet zijn. Het mededingingsrecht is er niet op gericht partijen uit de markt te halen. De betreffende handelaren kunnen dus nog actief zijn op veilingen. Hierover bestaat bij dit kabinet geen informatie. Aangezien betreffende handelaren bestraft zijn voor hun handelen, staat het hun vrij opnieuw actief te zijn op onder andere executieveilingen. In dit kader verwijs ik ook naar de opmerking in het antwoord op vraag 9: «handhavend optreden door de NMa draagt er naar verwachting toe bij dat handelaren op executieveilingen nu in concurrentie bieden». Er bestaat daarom geen bezwaar tegen de deelname van beboete huiseigenaren op onder andere de veiling.
Bent u het eens dat er goed toezicht moet zijn op de partijen die van rechtswege betrokken zijn bij de verkoopprocedures na het inroepen van het recht op hypotheek (artikel 3:268 B), gelet op het belang bij makelaars en notarissen? Zo ja, op welke wijze is dit toezicht georganiseerd? En vindt u dit afdoende geregeld?
De notaris houdt als publiek ambtenaar onafhankelijk toezicht op de executieveiling. Zo heeft hij een rol bij de voorbereiding van de veiling, door bijvoorbeeld de veilingvoorwaarden te controleren. De notaris controleert verder of het bieden op de veiling eerlijk verloopt. Tot slot draagt hij zorg voor de levering van het verkochte goed aan de hoogste bieder. Dit betekent dat de notaris in de eerste plaats verantwoordelijk is voor een juist verloop van de executieveiling. De onderhandse executoriale verkoop staat uiteindelijk onder toezicht van de rechter, doordat de voorzieningenrechter van de rechtbank een onderhandse verkoop moet goedkeuren. De verdere afwikkeling van de onderhandse executoriale verkoop ligt in handen van de notaris. Indien er aanwijzingen zijn voor onrechtmatigheden, zoals kartelafspraken of strafbare feiten, dan kunnen de NMa of het Openbaar Ministerie worden ingeschakeld. Hiermee bestaat voldoende toezicht op de executie van het hypotheekrecht.
Kunt u aangeven op welke wijze de keuze tussen executieveiling of onderhandse verkoop wordt gemaakt? Is hierbij sprake van dwang of drang? Vindt u het wenselijk dat banken steeds meer mensen bewegen om te kiezen voor (vrijwillige) onderhandse verkoop vanwege de zeer lage opbrengst bij executieveilingen?
Het is in het belang van de bank en de consument om te streven naar een zo hoog mogelijke opbrengst wanneer een woning executoriaal moet worden verkocht. Hoe aan dit streven concreet invulling wordt gegeven, hangt af van het interne beleid van de banken en is verder afhankelijk van de situatie van de consument. Uiteraard heeft het de voorkeur als een keuze tussen de verkoop van een woning op de executieveiling en onderhandse verkoop tot stand komt na onderling overleg. In de praktijk komt het echter voor dat woningbezitters geen medewerking verlenen aan enige vorm van verkoop van de woning. Zoals in de beantwoording van vraag 2 en vraag 5 wordt aangegeven, is bekend dat in de huidige situatie de onderhandse verkoop doorgaans meer oplevert. Daarom is het redelijk dat financiële instellingen mensen stimuleren om te kiezen voor (vrijwillige) onderhandse verkoop. Het is echter aan de financiële instelling om, zo mogelijk in overleg met de woningbezitter, tot de meest gunstige keuze te komen. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 6 heeft de AFM in 2012 onderzoek gedaan naar de afhandeling van betalingsachterstanden. Ook de AFM heeft aangegeven van mening te zijn dat kredietverstrekkers die het klantbelang voorop stellen executieveilingen zoveel mogelijk zouden moeten vermijden met het oog op de lagere verwachte verkoopopbrengst.
In de brief over woningcorporaties (d.d. 14 december 2012, TK 29 453, nr. 284) heeft u aangegeven gegevens te vragen aan NVB en WEW over de restschuldproblematiek. Bent u ook bereid om de NVB te vragen naar het beleid rondom executieveilingen en onderhandse verkoop bij betalingsachterstanden? Bent u tevens bereid te vragen naar het beleid m.b.t. de verschillende regio's (krimp- en/of schaarsteregio's) en verschillende woninggebieden, gelet op de conclusie in het eerder genoemde rapport dat woningen in populaire wijken vaker onderhands worden verkocht, terwijl panden in mindere wijken sneller doorverwezen worden naar de veilingzaal? Vindt u dergelijk onderscheid legitiem en acceptabel? Heeft dit onderscheid geen zeer nadelige gevolgen voor de hypotheekhouders?
Zoals onder vraag 5 is aangegeven heeft het WEW gegevens verstrekt over de inspanningen die worden verricht bij betalingsachterstanden in geval van een hypotheek met NHG. Met betrekking tot uw vraag over het beleid van de banken rondom executieveilingen en onderhandse verkoop bij betalingsachterstanden is onder vraag 6 aangegeven dat de AFM in 2012 onderzoek heeft gedaan naar de afhandeling van betalingsachterstanden bij hypotheken door kredietverstrekkers en binnenkort met de resultaten naar buiten komt. Tevens wordt in de beantwoording van vraag 22 gemeld dat de NVB aangeeft dat hypotheekaanbieders in overeenstemming met de Gedragscode Hypothecaire Financieringen (GHF) handelen.
Voor het overige is het aan de banken om te beoordelen hoe zij omgaan met betalingsproblematiek in de verschillende regio’s en woninggebieden.
Bent u bereid om ook bij het WEW navraag te doen over de ontwikkelingen van executoriale verkoop en onderhandse verkoop?
Het WEW verstrekt deze gegevens in haar openbare jaarverslag. Tevens bestaat er op dit punt reguliere informatie-uitwisseling tussen het WEW en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De ontwikkelingen op het gebied van executoriale verkoop van woningen met NHG worden uiteraard nauwlettend gevolgd.
Kunt u aangeven of het beleid de laatste tijd bij het WEW is aangescherpt? Zo ja, op welke wijze? Vindt u dat de balans tussen risico's voor het WEW (met achtervanger het Rijk) en voor de banken voldoende is geregeld?
De afgelopen jaren heeft het WEW haar beleid gericht op het voorkomen danwel beperken van de verliezen steeds verder aangescherpt. In samenwerking met de geldgevers wordt er op gestuurd om woningverkoop op de veiling te voorkomen. Dit beleid wordt in 2013 geïntensiveerd. Het WEW staat met de NHG borg voor de door de geldgevers met NHG verstrekte hypotheken. Dit betekent dat de verliezen van de geldgever op hypotheken met NHG door het WEW worden vergoed, ongeacht de vraag of de woning onderhands of via de veiling is verkocht. Er wordt nauw samengewerkt tussen het WEW en de geldgevers om de verliezen zo veel mogelijk te beperken en te voorkomen.
Bent u bereid om samen met WEW een analyse te maken van de ontwikkelingen van executies, gedwongen en (vrijwillige) onderhandse verkoop van de afgelopen (crisis-)jaren en deze analyse af te zetten tegen de ontwikkelingen eind jaren 1970/begin jaren 1980, gelet op mogelijke parallellen?
Gezien de verschillende achtergronden van het ontstaan van de huidige crisis (problemen bij de banken) en de crisis eind jaren zeventig/ begin jaren 80 (stagflatie en oliecrisis) is er geen meerwaarde in een dergelijke exercitie. De inspanningen van dit kabinet richten zich op de huidige ontwikkelingen en op welke wijze het overheidsbeleid een bijdrage aan oplossingen kan leveren.
Kunt u aangeven wat het juridische kader is bij onderhandse executoriale verkoop? Wat is hierbij de rol van de voorzieningenrechter? Is het mogelijk dat de rechter bij deze vorm van verkoop de verschillende belangen afweegt? Zo nee, vindt u dit niet wenselijk?
Bij de aankondiging van de executieveiling wordt aangegeven dat ook onderhands kan worden geboden, door middel van een aan de notaris gericht geschrift (artikel 547 Rv). Als de hypotheekhouder of de hypotheekgever besluit tot onderhandse verkoop, dan moet de koopovereenkomst door de voorzieningenrechter worden goedgekeurd (artikel 3:268 lid 2 BW). Hiertoe moet een verzoek vergezeld gaan van een volledige koopakte. Ook moeten eventuele andere ingekomen biedingen aan de voorzieningenrechter worden gemeld (artikel 548 Rv). Indien door de hypotheekhouder of hypotheekgever voor de afloop van de behandeling van het verzoek om onderhandse verkoop toe te staan, aan de rechter een gunstiger aanbod wordt voorgelegd, kan de rechter bepalen dat de verkoop overeenkomstig dat gunstigere aanbod zal geschieden. Met de belangen van alle betrokkenen wordt daarmee op adequate wijze rekening gehouden. De geplande veiling vervalt indien de rechter het verzoek tot goedkeuring van de koopovereenkomst inwilligt. Mocht de rechter geen goedkeuring verlenen, dan bepaalt de rechter een nieuwe dag waarop de veiling zal plaatsvinden (artikel 548 Rv).
Welke acties gaat u ondernemen om er voor te zorgen dat de restschuld na gedwongen onderhandse verkoop dan wel executieverkoop zo laag als mogelijk blijft? Welke aanpassingen in wet- en regelgeving zijn hiervoor nodig? Bent u van mening dat banken meer zorgvuldigheid dienen te betrachten en hoe gaat u dat bevorderen?
Het is ten eerste aan de geldverstrekkers hierin hun verantwoordelijkheid te nemen.
Naast het op dit moment bij uw Kamer voorliggende wetsvoorstel ter verbetering van de executieveilingen (Kamerstukken II 2012–13, 33 484, nr. 2) heeft het kabinet maatregelen genomen ten aanzien van de stapsgewijze afbouw van de LTV (Loan to Value) ratio’s en heeft dit kabinet de financiering van restschulden mogelijk gemaakt. Voorts zet dit kabinet met de maatregelen met betrekking tot de hypotheekrenteaftrek aflossing van de hypotheek weer centraal. Deze maatregelen tezamen zullen er in de toekomst toe leiden dat er minder restschulden zullen voorkomen.
Bent u verder van mening dat notarissen voldoende doen om er voor te zorgen dat de executieveilingen goed verlopen? Welke verbeteringen ziet u rondom de inzet van notarissen en hoe gaat u dit bevorderen? Bent u van mening dat het de taak is van notarissen om (vrijwillige) onderhandse verkoop te bevorderen of hebben zij een bredere taak- en doelstelling ook met het oog op de huizenbezitters die uit hun huis worden gezet? Kunt u dit toelichten? Bent u in gesprek met de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie om het proces tot executieveilingen te verbeteren?
In het antwoord op vraag 18 is ingegaan op de rol van de notaris bij de executieveiling. Het is inherent aan de wettelijke executieprocedure dat de belangen van de schuldeiser een grote rol spelen. Het past binnen deze procedure dat de notaris alle relevante belangen -dus ook die van de huizenbezitter- in dit proces betrekt. Zo kan de notaris door middel van voorlichting aan de huizenbezitter wijzen op de voordelen van een onderhandse verkoop. Verder draagt de notaris er, in opdracht van de executerende partij, zorg voor dat de aankomende veiling aan een zo breed mogelijk publiek bekend wordt gemaakt en dat potentiële kopers van zoveel mogelijk informatie over het te verkopen object worden voorzien. In deze aankondiging wordt ook melding gemaakt van de mogelijkheid tot het doen van een onderhandse bieding. Het ligt, gezien de wettelijke taken van de notaris, niet voor de hand dat de notaris nauwer wordt betrokken bij de daadwerkelijke bevordering van de onderhandse verkoop. Voor dat doel kan uiteraard wel een makelaar worden ingeschakeld. Bij de voorbereiding van het wetsvoorstel (Kamerstukken 2012–13 33 484, nr. 2 e.v.) tot verbetering van de executieveilingen is de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) betrokken geweest. Ook los van dit wettelijke traject zijn door de betrokken partijen, zoals de KNB, initiatieven ontplooid om de executieveiling te verbeteren. Dit heeft onder meer geleid tot het concentreren van de openbare executoriale verkopen bij 16 regioveilingen, die op uniforme wijze opereren. Deze concentratie maakt het naar verwachting aantrekkelijker voor particulieren om deel te nemen aan een dergelijke veiling.
Bent u bekend met het feit dat banken/hypotheekverstrekkers gedragscode 15 hypothecaire financieringen veelal niet naleven. Welke maatregelen wilt u in dit kader treffen?
Bent u bekend met het feit dat banken en hypotheekverstrekkers ook bij tijdelijke betalingsachterstanden en in aantoonbaar oplosbare situaties toch overgaan tot executieverkoop en in dit kader zelfs door inhoudsdeskundigen aangedragen realistische integrale oplossingen en betaalvoorstellen ongegrond afwijzen evenals aanwezige andere voor de hand liggende oplossingen compleet buiten beschouwing laten? Wat vindt u van dit feit dat banken onderbouwde oplossingen die executieverkoop kunnen voorkomen onbeargumenteerd afwijzen? Zou het in deze financieel moeilijke tijden juist niet gewenst zijn en zeker ook van banken verwacht mogen worden (ook gezien het feit dat banken debet zijn aan de bankencrisis vanaf 2008) dat zij openstaan voor realistische oplossingen en pro-activiteit? Welke maatregelen en/of aanvullende wetgeving zou u kunnen treffen?
Artikel 15 van de GHF bepaalt dat aanbieders van hypothecair krediet bij (dreigende) betalingsproblemen eerst in overleg treden met de consument. Ik heb van de NVB begrepen dat zij zich niet herkent in het signaal dat banken dit artikel niet naleven. De NVB stelt dat een woning enkel via een executieveiling verkocht wordt als er geen andere oplossing meer mogelijk is. Dat kan bijvoorbeeld zo zijn als consumenten naar het buitenland zijn vertrokken of als consumenten op geen enkele andere manier willen meewerken aan een onderhandse verkoop. De NVB bestrijdt dan ook dat aanbieders niet in lijn met de GHF handelen en vroegtijdig aansturen op een executieveiling. Deze informatie komt overeen met de informatie die hierover in de beantwoording van vraag 4 en vraag 5 is gegeven.
Bent u bekend met het feit dat banken en hypotheekverstrekkers ook bij tijdelijke betalingsachterstanden en in aantoonbaar oplosbare situaties toch overgaan tot executieverkoop en in dit kader zelfs door inhoudsdeskundigen aangedragen realistische integrale oplossingen en betaalvoorstellen ongegrond afwijzen alsmede aanwezige andere voor de hand liggende oplossingen compleet buiten beschouwing laten? Wat vindt u van dit feit dat banken onderbouwde oplossingen die executieverkoop kunnen voorkomen onbeargumenteerd afwijzen? Zou het in deze financieel moeilijke tijden juist niet gewenst zijn en zeker ook van banken verwacht mogen worden (ook gezien het feit dat banken debet zijn aan de bankencrisis vanaf 2008) dat zij openstaan voor realistische oplossingen en pro-activiteit? Welke maatregelen en/of aanvullende wetgeving zou u kunnen treffen?
Zie antwoord vraag 21.
Bent u bekend met het feit dat woningen die via executieveiling en/of onderhandse executoriale verkoop verkocht worden direct erna doorverkocht worden voor bedragen die meer dan 50% van het executie bod/onderhandse executoriale bod bedragen? Bent u bekend met het feit dat in dit kader ook beide notariële leveringen (dus aan de huizenhandelaar en aan de volgende eigenaar) door een en dezelfde notaris worden gedaan; hetgeen 2 keer een transactie is van dezelfde woning in zeer korte tijd, waarbij de meeropbrengst niet ten goede komt aan de voormalig huiseigenaar/«geëxecuteerde». Wat vindt u hiervan?
Het is bekend dat in een enkel geval een woning direct wordt doorverkocht. Het feit dat een notaris in dit soort gevallen 2 keer bij de verkoop van dezelfde woning betrokken is, is op zichzelf genomen niet van belang. Zo’n doorverkoop zal vaker voorkomen naarmate een woning verder onder de prijs wordt verkocht. Hierbij speelt een rol dat de opbrengst van de woning bij verkoop op de veiling onder andere sterk door het moment van veilen wordt bepaald. Dit is inherent aan het systeem van veilingen. Een factor die van belang is, is het aantal bieders op de veiling. Als het aantal bieders laag is, zal ook de opbrengst achterblijven bij de verwachtingen. Tevens kan een hogere prijs bij het doorverkopen van een woning bijvoorbeeld worden verklaard doordat er na de aanvankelijke executieveiling meer bekend is geworden over de staat van het pand. Zo kan de staat van de woning beter zijn dan aanvankelijk werd gedacht. Daarnaast zijn de transactiekosten voor de koop van een woning op een executieveiling hoger dan die bij een reguliere koop. Bieders op een executieveiling houden rekening met de hiervoor genoemde risico’s en kosten bij het bepalen van hun bod.
Verder is van belang te melden dat de NMa boetes heeft opgelegd aan handelaren die de opbrengst op de executieveilingen kunstmatig laag hebben gehouden. Tevens zet het kabinet in om het aantal deelnemers aan de executieveilingen te vergroten, door het wetsvoorstel ter verbetering van de executieveilingen (Kamerstukken II 33 484, nr. 2). Het aantal gevallen waarin een huis direct na aankoop voor een onverklaarbaar hoge prijs wordt doorverkocht, zal naar verwachting door beide maatregelen worden verminderd.
Denkt u aan concrete wijzigingen in wet- en regelgeving om een en ander in het belang van mensen met een betalingsachterstand te verbeteren? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer deze tegemoet zien?
Het op dit moment bij uw Kamer aanhangige wetsvoorstel ter verbetering van de executieveilingen (Kamerstukken II 2012–13, 33 484, nr. 2) draagt er aan bij om de positie van mensen met een betalingsachterstand te verbeteren. Dit wetsvoorstel beoogt de opbrengst van een huis op de executieveiling te verbeteren wanneer een huiseigenaar vanwege betalingsachterstanden zijn huis gedwongen moet verkopen. Voorts is de rente op restschulden aftrekbaar gemaakt en hiernaast is er door dit kabinet voor gezorgd dat mensen, als ze met twee huizen zitten, nog een jaar extra de rente op 2 hypotheken af kunnen trekken, tot drie jaar na het jaar van de verhuizing. Deze maatregelen dragen bij aan lagere maandlasten voor huishoudens met restschulden. In de nieuwe regels voor aftrekbaarheid van de hypotheekrente is ook nog voorzien in een speciale regeling voor betalingsachterstanden. Onder voorwaarden leidt een periode waarin niet wordt afgelost niet tot het verlies van de aftrekbaarheid van de hypotheekrente. Het kabinet overweegt op dit moment geen aanvullende regelgeving.
Kunt u aangeven hoeveel woningen er verkocht zijn via executoriale verkoop per maand sinds 1 januari 2010?
Onderstaand is een weergave van de gegevens zoals deze bekend zijn bij het Kadaster.
206
189
228
189
170
195
241
134
54
220
232
128
2.186
393
15
270
223
222
224
222
144
66
226
281
384
2.670
149
167
259
226
269
229
259
170
91
225
259
185
2.488
Kunt u aangeven hoeveel woningen er verkocht zijn via onderhandse executoriale verkoop per maand sinds 1 januari 2010?
Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, bestaan hierover landelijk geen betrouwbare cijfers. Onderstaand is een weergave van de gegevens zoals deze van hypotheken met NHG op dit moment al bekend zijn.
1.220
878
342
1.819
1.404
415
3.067
2.731
336
Kunt u aangeven hoeveel woningeigenaars een betaalachterstand hadden op hun hypotheek, per maand sinds 1 januari 2010?
Onderstaand treft u het aantal bij de BKR geregistreerde kredietnemers met betalingsproblemen aan. Het BKR heeft ons laten weten dat alle betalingsachterstanden conform de Wet op het financieel toezicht (Wft) en het BKR Reglement gemeld worden, van 500 euro of meer en langer lopend dan 3 maanden. Consumenten met een betalingsachterstand van minder dan 3 maanden hebben dus geen negatieve registratie.
44.981
46.947
49.228
52.821
55.275
57.413
59.607
62.453
65.329
68.717
72.367
niet beschikbaar
Het bericht dat veroordeelde criminelen uit bijstandsuitkering ontvangen |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat veroordeelde criminelen een bijstandsuitkering ontvangen?1
Ik heb kennis genomen van de uitzending van RTL Nieuws op 23 december 2012 over veroordeelde criminelen die een bijstandsuitkering ontvangen.
Kunt u toelichten om welk bedrag en om hoeveel personen het gaat?
Sinds 1 januari 2011 is in de wet vastgelegd dat mensen hun sociale zekerheidsrechten verliezen als zij zich onttrekken aan een aan hen opgelegde vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel. In de wet is voorzien in een overgangstermijn van 6 maanden. Dat betekent dat lopende uitkeringen vanaf 1 juli 2011 in geval van samenloop beëindigd kunnen worden. Om de wet te kunnen uitvoeren, vindt er gegevensuitwisseling plaats tussen Justitie en de uitvoeringsorganen sociale zekerheid. Voor gemeenten genereert het Inlichtingenbureau de samenloopsignalen. Gemeenten worden met deze samenloopsignalen in staat gesteld om de uitkering van voortvluchtige veroordeelden direct te beëindigen. Gemeenten kunnen er voor kiezen deze samenloopsignalen op ad-hoc-vraag af te nemen of deze automatisch te ontvangen van het Inlichtingenbureau, via een maandelijkse rapportage.
In de periode van september 2011 tot en met september 2012 heeft het Inlichtingenbureau 1036 signalen van voortvluchtige veroordeelden gegenereerd. Het is mij gebleken dat niet alle gemeenten gebruik maken van de maandelijkse rapportage van het Inlichtingenbureau.
Kunt u toelichten hoeveel, en welke, gemeenten niet zijn aangesloten bij de informatiedienst, zodat deze gemeenten niet weten welke personen geen recht hebben op een uitkering?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn gemeenten verplicht zich in te schrijven voor de nieuwsbrief van de informatiedienst? Zo ja, wat is de sanctie als gemeenten dit niet doen? Zo nee, bent u voornemens gemeenten dit alsnog te verplichten, omdat het verstrekken van uitkeringen aan gedetineerden in strijd is met de wet?
Gemeenten zijn niet verplicht om gebruik te maken van de maandelijkse rapportage van het Inlichtingenbureau. Gemeenten kunnen er ook voor kiezen deze samenloopsignalen op ad-hoc-vraag af te nemen van het Inlichtingenbureau. De gemeenten die de maandelijkse rapportage niet automatisch ontvangen zijn door het Inlichtingenbureau hierover benaderd. Zij hebben desgevraagd aangegeven de maandelijkse rapportage alsnog af te nemen. Een viertal gemeenten zal de signalen op ad-hoc vraag blijven afnemen vanwege hun werkproces en hun systemen.
Wat bedoelt u met de opmerking dat u «gemeenten heeft aangespoord om meer werk te maken van de handhaving van de Wet werk en bijstand (WWB) op dit punt»? Welke acties gaat u concreet ondernemen?
Ik heb met de Verzamelbrief SZW van 21 december 2012 gemeenten erop gewezen dat de maandelijkse rapportage van het Inlichtingenbureau een efficiënt hulpmiddel is gebleken. Daarbij heb ik het belang benadrukt van een goed en efficiënt gebruik van de samenloopsignalen van het Inlichtingenbureau. Ik heb gemeenten erop gewezen dat zij verantwoordelijk zijn voor een correcte uitvoering van de wet en daartoe alle beschikbare gegevens dienen te gebruiken.
In hoeverre is het u bekend of veroordeelde criminelen ook andere uitkeringen dan een bijstandsuitkering ontvangen? Bent u bereid dit in kaart te brengen?
Als een voortvluchtige veroordeelde een uitkering ontvangt, wordt deze beëindigd. Tot september 2012 zijn bij het UWV 1162 en bij de SVB 89 uitkeringen van voortvluchtige veroordeelden beëindigd.
Hebben de desbetreffende veroordeelden, die hun straf nog moeten uitzitten, de wet (bijvoorbeeld de WWB) of anderszins voorschriften overtreden door de onterechte bijstandsuitkering wel in ontvangst te nemen? Zo ja, welke (strafrechtelijke) vervolgstappen worden aanvullend genomen bovenop de terugvordering?
Op grond van artikel 17 WWB is de uitkeringsontvanger verplicht op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Dit geldt ook voor de situatie van onttrekking aan een opgelegde vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel. Met de inwerkingtreding per 1 januari 2013 van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving zijn gemeenten verplicht om de uitkering, die als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenplicht ten onrechte is verstrekt, terug te vorderen (dit geldt voor vorderingen die vanaf 2013 zijn ontstaan. Voor 2013 was het terugvorderen een bevoegdheid van gemeenten). Daarnaast dient de gemeente vanaf 1 januari 2013 een bestuurlijke boete op te leggen van 100% (eerste overtreding) of 150% (bij recidive) van het benadelingsbedrag. Ook kan in plaats van een bestuurlijke boete een strafrechtelijke sanctie aan de orde zijn. Dit speelt in principe vanaf een benadelingsbedrag van € 50.000.
Welke maatregelen gaat u (of gaan de desbetreffende gemeenten) nemen om de bedragen terug te vorderen?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe voorkomt u dat gemeenten in de toekomst weer onterecht uitkeringen aan veroordeelden gaan verstrekken, terwijl deze veroordeelden hun straf nog moeten uitzitten? Wie neemt de regie op dit punt in 2013?
Gemeenten zijn op grond van de wet verplicht de uitkering van voortvluchtige veroordeelden met terugwerkende kracht te beëindigen en deze terug te vorderen. Gemeenten hebben daarin hun eigen verantwoordelijkheid. Het Inlichtingenbureau ondersteunt gemeenten bij de uitvoering van deze wet. Om het belang van een correcte uitvoering van de wet te onderstrepen heb ik alle gemeenten via de Verzamelbrief SZW gewezen op het belang van een goed en efficiënt gebruik van samenloopsignalen van het Inlichtingenbureau.
De multiplier in de Geefwet |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u in oktober 2011 aan de Kamer schreef dat u de multiplier in de Geefwet ter goedkeuring had voorgelegd aan de Europese Commissie?1
Hoe lang heeft de Europese Commissie nodig om een oordeel te geven over een vraag of dit geoorloofde constructie is of niet?
Kunt u een overzicht doen toekomen aan de Kamer van alle gesprekken, mails en brieven, die tussen de Europese Commissie en de Nederlandse regering zijn gewisseld over de multiplier?
Is het mogelijk om bij het invullen van de belastingaangifte inkomstenbelasting (IB) of vennootschapsbelasting (VPB) over 2012 een beroep te doen op de multiplier? Zo nee, waarom is dat niet gecommuniceerd?
Zal, indien het op het formulier van de belastingaangifte mogelijk is om een beroep te doen op de multiplier, aan de burgers worden gecommuniceerd dat het niet zeker is dat de Europese Commissie toestemming geeft voor deze aftrekpost en dat de Nederlandse regering te weinig inspanning heeft geleverd om tijdig een antwoord van de Commissie te krijgen?
Wat gebeurt er met de ingediende aangiftes en personen, die een beroep doen op de multiplier, indien de Europese Commissie niet akkoord gaat met de multiplier voor culturele instellingen?
Kunt u een overzicht van alle wetten, regelingen, projecten en andere zaken, waarvoor de Nederlandse regering toestemming heeft gevraagd van de Europese Commissie en waarop de Commissie nog geen antwoord heeft gegeven, aan de Kamer toezenden, inclusief de datum waarop de Nederlandse regering die toestemming formeel heeft gevraagd aan de Commissie?
Behoudens specifieke uitzonderingen, onder andere voor maatregelen die staatssteun behelzen waarvan de multiplier in de Geefwet een voorbeeld is, kent het Unierecht niet de verplichting nationale wet- en regelgeving vooraf ter goedkeuring voor te leggen aan de Commissie. Voor wat betreft Nederlandse staatssteunmeldingen van de verschillende ministeries wordt geen centraal overzicht bijgehouden.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Kunt u de overige vragen over de multiplier voor 15 januari 2013 beantwoorden, wanneer de belastingaangiftes beginnen en vraag 7 voor 1 februari 2013 met het oog op het debat over de staat van de Unie in de Kamer?
Het bericht over het bericht dat er in Nederland er meer kinderen seksueel worden uitgebuit |
|
Myrthe Hilkens (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Meer kinderen seksueel uitgebuit»?1, het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel «Mensenhandel in en uit beeld. Cijfermatige rapportage 2007-2011»2 en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen van het lid Arib (PvdA) over een tekort aan opvang van slachtoffers voor mensenhandel?3
Ja.
Kunt u het hierboven genoemde rapport, voorzien van uw reactie, naar de Kamer sturen?
Ik zal het rapport in kwestie van de NRM binnenkort aan uw Kamer doen toekomen.
Is het waar dat instanties die daartoe verplicht zijn niet altijd melding maken van mensenhandel waaronder seksuele uitbuiting? Zo ja, hoe kan dat, welke instanties zijn dat en wat gaat u doen om er voor te zorgen dat de meldplicht wel wordt nageleefd? Zo nee, hoe verhoudt zich dit dan tot de mening van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen van het lid Van der Steur van 28 december 2012.
Deelt u de mening van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel dat bij een correcte registratie het probleem van het aantal minderjarige slachtoffers groter zou blijken te zijn dan nu het geval is? Zo ja, betekent dit dat uw aanpak dan ook geïntensiveerd zou moeten worden en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van mensenhandel is reeds een prioriteit van dit kabinet. Onder andere in de Rijksbrede aanpak van loverboyproblematiek wordt voorzien in tal van maatregelen om mensenhandel te bestrijden, daarom acht ik een verdere intensivering van de aanpak op dit moment niet nodig. Voor uw vragen inzake de registratie van slachtoffers mensenhandel verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen van de heer Van der Steur van 28 december 2012.
Deelt u de mening dat zolang de ware aard en omvang van mensenhandel niet volledig bekend is de aanpak van mensenhandel niet optimaal kan zijn? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat die aard en omvang beter bekend worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is het aantal opvangplaatsen van slachtoffers van seksuele uitbuiting naar uw mening nog steeds voldoende? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de mening van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en waarin verschilt u van mening? Zo nee, wat gaat u doen om het aantal opvangplaatsen op peil te brengen?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar de antwoorden op de Kamervragen van mevrouw Berndsen-Jansen van 28 december 2012.
De arrestatie van een Saudische journalist |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de arrestatie van een Saudische journalist wegens kritiek op de islam?1
De arrestatie van Turki Al-Hamad vond plaats op 24 december jl., maar de precieze gronden op basis waarvan hij momenteel wordt vastgehouden zijn onbekend. Samen met EU-partners wordt momenteel onderzoek hiernaar gedaan in Riyadh. Afhankelijk van de uitkomsten daarvan zal in EU-verband worden bezien of, en zo ja welke, actie effectief en wenselijk is.
Nederland hecht groot belang aan het recht op vrije meningsuiting en bepleit dit recht wereldwijd. Door de Mensenrechtenambassadeur en ook in andere contacten met de Saoedische autoriteiten wordt deze thematiek onder de aandacht gebracht.
Bent u het met ons eens dat deze journalist vrijelijk moet kunnen uitspreken dat «het geloof van Mohammed» gecorrigeerd moet worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid zich sterk te maken voor de onmiddellijke vrijlating van deze journalist? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen?
Zie antwoord vraag 1.
Oppakken van vreemdelingen op basis van huidkleur |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Zembla over het oppakken van vreemdelingen op basis van huidskleur?1
Voor de antwoorden op vraag 1 t/m 4 verwijs ik u graag naar de antwoorden op de kamervragen door het lid Karabulut met kenmerk 2012Z23015. Deze antwoorden zijn op 21 januari aan uw Kamer verzonden.
Welke gevolgen hebben de in de uitzending vermelde uitspraken van de Raad van State voor de mogelijkheden om vreemdelingentoezicht uit te voeren?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat de Vreemdelingenpolitie in Kennemerland e.o. ondanks uitspraken van rechtbanken en de hoogste rechter toch een toezichtpraktijk voortzet die meerdere malen onrechtmatig is bevonden? Deelt u de mening dat ook de Vreemdelingenpolitie gehouden is om deze rechterlijke uitspraken te respecteren en op te volgen?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u indicaties dat andere korpsen van de Vreemdelingenpolitie in Nederland er dezelfde werkwijze op nahouden, die dus hoofdzakelijk gebaseerd is op huidskleur? Kunt u de Kamer daarover rapporteren?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de precieze inhoud van het samenwerkingsverband in Kennemerland en omstreken tussen busmaatschappij Connexxion en de Vreemdelingenpolitie? Acht u dit soort samenwerkingen aanvaardbaar, zeker als later blijkt dat rechters de toezichtacties onrechtmatig bevinden wegens het onderscheid maken op basis van huidskleur?
Er was geen sprake van een formeel samenwerkingsverband tussen Connexxion en de (toenmalige) politie Kennemerland. Wel hebben agenten van de (vreemdelingen)politie, in het kader van vervoersbewijscontrole, tweemaal samengewerkt met controleurs van Connexxion bij het natrekken van de identiteit van zwartrijders. Sinds de komst van de OV-chipkaart, begin 2011, wordt er door Connexxion op een andere wijze gecontroleerd waardoor er bij controles niet langer een beroep wordt gedaan op de (vreemdelingen)politie. Wanneer er een directe aanleiding is, zoals in het geval van zwart rijden in het openbaar vervoer, acht ik het de normale gang van zaken dat de politie wordt ingeschakeld ter fine van het vaststellen van de identiteit.
Hoe oordeelt u over het achterlaten van een uit vreemdelingenbewaring geplaatste vrouw met zware psychische problemen op het station van Amersfoort, zoals in bovengenoemde televisierapportage te zien was? Deelt u de mening dat het strijdig met mensenrechten kan zijn om zo met mensen om te gaan? Wat is uw beleid in het geval van uitplaatsing van kwetsbare groepen vreemdelingen na vreemdelingenbewaring?
In verband met de privacy kan ik niet ingaan op dit individuele geval, dat speelde in 2011. Wel kan ik melden dat volgens de werkwijze van Dienst Justitiële Inrichtingen het medisch dossier nadrukkelijk wordt meegewogen bij de opheffing van vreemdelingendetentie. Opheffing van detentie gebeurt waar mogelijk in overleg met de medische dienst. In 2011 was deze medische dienst bij de meeste detentiecentra tot 18.00 aanwezig waardoor overleg ‘s avonds – dus ook in het onderhavige geval – niet mogelijk was. Het personeel van de Penitentiaire Inrichting maakte in die gevallen zelf de afweging of de vreemdeling zelfstandig kon reizen. In 2012 is de werkwijze aangepast en is de medische dienst ook ’s avonds (tussen 18.00 en 22.00) aanwezig.
Wanneer bewaring op last van de rechter wordt opgeheven dient de betrokkene zo spoedig mogelijk, maar in elk geval binnen zes uur, uit detentie te worden ontslagen. Indien de bewaring van een vreemdeling wordt opgeheven terwijl de vreemdeling geen rechtmatig verblijf heeft, blijft staan dat hij of zij gehouden is Nederland onmiddellijk te verlaten, en ook gezien het koppelingsbeginsel, geen recht op opvang heeft. Gezinnen met kinderen kunnen, wanneer zij zelf niet in hun onderdak kunnen voorzien, onderdak krijgen in een gezinslocatie. Voor het beleid ten aanzien van illegale vreemdelingen met medische problemen verwijs ik u naar de brief aan de Tweede Kamer van 30 januari 2012. Hierin wordt bericht over de toegang tot de zorg voor illegale vreemdelingen.2
De jacht op schoonmaaksters |
|
Sadet Karabulut |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Zembla over de jacht op schoonmaaksters? Deelt u de mening dat bij deze handelwijze van politie sprake is van etnische profilering?1
Uit de betreffende uitzending van Zembla kan het beeld ontstaan dat de vreemdelingenpolitie Kennemerland schoonmakers enkel op basis van huidskleur staande houdt. Dit beeld is onjuist.
Een van de taken van de vreemdelingenpolitie is het tegengaan van illegaal verblijf en (in het verlengde hiervan) van illegale tewerkstelling. Huidskleur alleen is nooit voldoende reden voor een dergelijk optreden.
Herinnert u zich nog uw antwoorden op vragen van de leden Karabulut en Ulenbelt over de klopjacht op de negroïde werksters? Wat heeft uw gesprek opgeleverd met de politie en andere betrokken partijen om onrechtmatig toezicht op vreemdelingen te doen stoppen?2
Ja. Met de betrokken partijen heb ik gesproken over vreemdelingentoezicht in bredere zin. Ik heb een algemene visie opgesteld over de inrichting van het vreemdelingentoezicht. Hierover zal ik uw Kamer binnenkort nader informeren.
Klopt het bericht dat de vreemdelingenpolitie Kennemerland de uitspraken van de hoogste rechter, namelijk dat het zogenoemde busproject in strijd is met fundamentele mensenrechten, negeert en doorgaat met onrechtmatige handelingen? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, wat doen ze dan wel?
Neen. De vreemdelingenpolitie Kennemerland voert haar taak uit binnen de grenzen van de wet. Nadat de Raad van State heeft geoordeeld dat er in de betreffende zaak onvoldoende gronden waren voor een redelijk vermoeden van illegaal verblijf, heeft de politie haar handelwijze op dit punt aangepast. Dit betekent echter niet dat de politie is gestopt met het toezicht op illegale vreemdelingen.
Deelt u de mening dat de positie van huishoudelijk werksters in Nederland verbeterd moet worden? Zo ja, welke acties gaat u hiertoe ondernemen? Zo nee, waarom niet?
In de brief van de bewindspersonen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 19 december jl. aan uw Kamer is ingegaan op de positie van huishoudelijke werkers die onder de regeling Dienstverlening aan huis vallen (Kamerstukken II 29 544, nr. 425). Daarbij is opgemerkt dat kabinet en sociale partners hebben afgesproken een commissie te laten adviseren over een mogelijke verbetering van de positie van huishoudelijk werkers en de gevolgen van een eventuele ratificatie van ILO-verdrag nr. 189 inzake «decent work for domestic workers». Hierbij zal ook de relatie tot de huidige regeling Dienstverlening aan huis worden bezien. Na ommekomst van het advies zullen kabinet en de Stichting van de Arbeid een standpunt bepalen.
De islamitische kersttraditie in Nigeria |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten over een islamitisch-terroristische aanslag in de Kerstnacht op een kerk in het noorden van Nigeria?1
Ja.
Is het u duidelijk dat deze aanslagen een islamitische traditie zijn?
Ook in 2010 en 2011 vonden tijdens de kerstperiode in Nigeria aanslagen plaats op christelijke doelen. Het geweld in Nigeria heeft politieke, sociaaleconomische, etnische en religieuze dimensies. De laatst genoemde dimensie krijgt de laatste tijd steeds meer aandacht, doordat onverdraagzame terroristische groeperingen aanslagen plegen op zowel christelijke als islamitische doelen.
Deelt u de mening dat deze terreur voortkomt uit islamitische onverdraagzaamheid tegenover andersdenkenden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Organisatie voor Islamitische Samenwerking (Organisation of Islamic Cooperation, OIC) effectief iets gedaan om deze islamitische traditie te beëindigen? Met welk resultaat?
De Secretaris-Generaal van de OIC heeft de aanslagen scherp veroordeeld.
Bent u er van op de hoogte dat landen van de OIC de zgn Cairo-verklaring hebben ondertekend, waardoor de mensenrechten, waaronder het recht om vrijelijk een geloof aan te hangen, ondergeschikt zijn verklaard aan de sharia?
Ik ben bekend met de zogeheten Cairo-verklaring. Dit document is meer dan 20 jaar geleden opgesteld en is sindsdien ook binnen de OIC meermaals gerelativeerd.
Bent u het met ons eens dat de islamitische leer en praktijk, die andersdenkenden tot tweederangs mensen maakt, uiteindelijk leidt tot dood en verderf?
Nee.
Vindt u – net als wij – dat er geen plek in de Verenigde Naties behoort te zijn voor lidstaten van de OIC die de Cairo-verklaring hebben ondertekend en waar die islamitische zienswijze leidend is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het hanteren van religieuze beginselen bij de staatsinrichting is geen reden om een staat uit te sluiten van VN-lidmaatschap.
Het bericht dat Iran een manier heeft gevonden om de Westerse oliesancties te ontlopen |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Iran heeft manier gevonden om olie-embargo te omzeilen»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat er klopt van het bericht dat de Iraanse regering een manier heeft gevonden om de sancties te ontlopen? Zijn de uitspraken van de Iraanse minister van oliezaken Rostam Qasemi wellicht bedoeld als provocatie?
Ik treed niet in de motieven voor, noch het waarheidsgehalte van, de uitspraken van minister Qasemi.
Mocht het bericht kloppen, kunt u dan meedelen via welke route Iran vermoedelijk de sancties ontloopt, op welke schaal dit gebeurt en wat de mogelijkheden zijn om de oliesancties beter te laten werken?
Het is op grond van EU-sancties verboden om ruwe aardolie en petroleumproducten aan te kopen, in te voeren te transporteren of te verzekeren, als deze oorspronkelijk uit Iran komen of worden uitgevoerd uit Iran. EU-sancties kunnen zich naar hun aard uitsluitend richten op EU-onderdanen en handelingen binnen het grondgebied van de EU, zij het dat het verbod op transport en verzekering ook de oliehandel van Iran met derde landen treft. Alleen sancties die door de VN-Veiligheidsraad worden aangenomen hebben een wereldwijde werking. Op de naleving van de EU-sancties wordt actieve controle uitgeoefend. Van overtreding van deze sancties zijn mij geen gevallen bekend. In de praktijk blijkt de effectiviteit van deze sancties uit de significante daling van inkomsten voor Iran uit de export van olie.
Een beslissing van Iran om na het wegvallen van de Europese en Amerikaanse kanalen naar andere mogelijkheden te zoeken is naar zijn aard niet in strijd met de sancties. Waar Iran bijvoorbeeld olietransporten onderbrengt bij verzekeraars buiten de EU is geen sprake van schending of omzeiling van de EU-sancties. De EU heeft niet de mogelijkheid om een dergelijk handelen door Iran te voorkomen. Wel voert de EU een actieve lobby bij derde landen om zich bij de sancties aan te sluiten.
De schikking van het Openbaar Ministerie met Ballast Nedam |
|
Jan de Wit |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de schikking die het Openbaar Ministerie (OM) heeft getroffen met het bedrijf Ballast Nedam?1
De bedoelde hoge transactie houdt in dat twee dochtervennootschappen van Ballast Nedam de voor de geconstateerde strafbare feiten maximale geldboete betalen en dat het wederrechtelijk verkregen voordeel tot een bedrag van 15,7 miljoen wordt ontnomen. Het transactievoorstel is conform de Aanwijzing hoge en bijzondere transacties aan mij ter instemming voorgelegd. Ik ben van oordeel dat deze hoge transactie in dit bijzondere geval, na afweging van alle belangen, een passende afdoening vormt, te meer nu de maximale boete overeen is gekomen. Ik wijs er verder op dat aan een rechtspersoon slechts een financiële sanctie kan worden opgelegd.
Het onderzoek naar derden wordt voortgezet en Ballast Nedam heeft toegezegd haar medewerking aan het doorlopende onderzoek te zullen verlenen. Het enkele feit van deze schikking betekent niet dat er in dit onderzoek geen openbare verantwoording voor de strafrechter zal plaatsvinden.
Acht u het gewenst dat het betreffende bedrijf er vanaf komt met een bedrag van € 17 mln. en zich niet in het openbaar hoeft te verantwoorden voor de rechter, vooral nu het om een omvangrijke zaak gaat en het OM momenteel verscheidene bedrijven, eveneens verdacht van omkoping, onderzoekt? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Bestaat het gevaar dat het OM door de handelwijze in deze zaak op grond van het principe «gelijke monniken gelijke kappen» zichzelf als het ware verplicht om in de andere zaken eveneens te schikken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Aan deze hoge transactie kunnen voor toekomstige gevallen geen rechten worden ontleend. Voor elke transactie geldt dat deze, gelet op de concrete omstandigheden van het geval, een passende afdoening moet vormen. Voor hoge transacties geldt deze eis des te sterker. In de Aanwijzing hoge en bijzondere transacties is daarom het uitgangspunt «dagvaarden, tenzij» opgenomen. Door verschillende omstandigheden kan evenwel een hoge transactie een passende afdoening vormen. In alle gevallen is sprake van maatwerk. Dat maakt dat in elke zaak opnieuw naar de omstandigheden van dat geval een afweging moet worden gemaakt. In mijn brief van 29 juni 2011 aan uw Kamer (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 29 911, nr. 53) ben ik uitvoerig ingegaan op de achtergronden van de hoge transactie en de factoren die een rol kunnen spelen bij de aanbieding van een hoge transactie.
Hoe kijkt u aan tegen de consequentie van deze schikking, te weten dat de samenleving nimmer de ware feiten omtrent deze omkoping zal vernemen?
Zie antwoord vraag 1.
Is deze schikking niet des te meer ongewenst nu als gevolg daarvan ook omtrent de betrokkenheid van een Nederlandse provinciale bestuurder bij deze omkopingszaak nimmer helderheid zal ontstaan?2
De strafrechtelijke vervolging van de bedoelde Nederlandse ambtsdrager is als gevolg van de buitengerechtelijke afdoening met Ballast Nedam niet beëindigd. De zaak tegen de Nederlandse ambtsdrager en de andere hoofdverdachten wordt op een openbare zitting behandeld.
Bent u bereid met het OM opnieuw te overleggen over de wenselijkheid van schikkingen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen aanleiding om met het OM opnieuw te overleggen over de wenselijkheid van schikkingen. Elke hoge transactie die aan mij ter instemming wordt voorgelegd zal ik beoordelen met inachtneming van de kaders van de Aanwijzing hoge transactie, zoals nader uiteengezet in mijn hiervoor aangehaalde brief van 29 juni 2011.
Het bericht dat het CBG is gezwicht om een vaginaal antischimmelmiddel op de vrije markt te brengen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Vrije markt voor vaginaal antischimmelmiddel»?1
In dit artikel uit het «Pharmaceutisch Weekblad», wordt aan de hand van cijfers over gebruik en verkoop van vaginale antischimmelmiddelen de verhouding getoond in de verstrekking van middelen die mét en zonder recept verkrijgbaar zijn.
Ik heb over dit artikel navraag gedaan bij het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG). Het CBG is de instantie die beslist over de toelating tot de markt en over de afleverstatus van geneesmiddelen. De antwoorden op deze Kamervragen berusten daarom in belangrijke mate op informatie die ik van het CBG heb gekregen.
Door de beslissing van het CBG is dit antischimmelmiddel verkrijgbaar bij apotheek en drogist (afgekort UAD). Het artikel meldt dat niet alle bekende «alarmsymptomen» in de bijsluiter van deze antischimmelmiddelen zouden staan. Dit is volgens het CBG niet het geval; de bijsluiter bevat alle alarmsymptomen omdat dit bij uitstek nuttig is om vrouwen aan te sporen alsnog hun huisarts te raadplegen. Daarnaast wordt volgens het CBG in het artikel de dosering van deze geneesmiddelen, als een van de bepalende factoren voor de behandelduur, onvoldoende benadrukt.
Welke studie(s) lag(en) ten grondslag aan het besluit in 2010 van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) om de uitsluitend-recept-status te handhaven?
Het CBG vindt een laagdrempelige beschikbaarheid van antischimmelmiddelen van belang voor vrouwen, dus zonder dat tussenkomst van een huisarts noodzakelijk is.
Echter in 2010 besloot het CBG toch de uitsluitend-recept-status (UR) te handhaven, omdat er een risico is dat vrouwen zelf een verkeerde diagnose zouden stellen en daarmee de juiste behandeling zouden uitstellen. Uit een kleine studie bleek dat zelfdiagnose vaak incorrect was, zelfs bij vrouwen bij wie een eerdere infectie is vastgesteld. (zie openbaar Collegeverslag 3 juni 2010). Bij de totstandkoming van dit besluit zijn verschillende publicaties meegenomen:
Welke studie lag ten grondslag aan het besluit van het CBG om de afleverstatus te wijzigen naar uitsluitend-Apotheek-en-Drogist (UAD), zoals beschreven in het artikel?
Nadat het CBG in 2010 de UR-status had vastgesteld vanwege verkeerde zelfdiagnose, bleek uit onderzoek dat het stellen van een verkeerde zelfdiagnose bij de eerste symptomen – en daarmee een vertraging in het verkrijgen van de juiste behandeling – hoe dan ook voorkomt, of het geneesmiddel nu wel of niet UR is.
Ook bleek dat de risico’s op complicaties niet vergroot worden door de UAD-afleverstatus van Canesten gyno (studie van Becker NH, Gessner U. «Canesten® in vaginal mycosis: Therapeutic experience with 3784 patients.» Maternal & Child Health, 1996: Special Edition Canesten: 18–23).
Daarnaast bleek uit onderzoek van Becker en Gessner dat er bij vrouwen terughoudendheid bestaat om advies te vragen aan een arts bij het optreden van symptomen van vaginale infectie. De studie liet zien dat vrouwen gemiddeld vijf dagen wachtten, voordat zij contact opnamen met een arts. In deze tijd werden verschillende andere middelen uitgeprobeerd. Het verdient dan volgens het CBG de voorkeur om in de periode vóór raadpleging van een arts, gebruik te maken van een geregistreerd zelfzorggeneesmiddel met deze indicatie, ten opzichte van niet geregistreerde middelen.
Het CBG heeft vervolgens op basis hiervan in 2011 de afleverstatus van antischimmelmiddelen gewijzigd van UR naar UAD. In de overweging nam het CBG mee dat in de bijsluiter duidelijk wordt gewaarschuwd de huisarts te raadplegen wanneer de klachten niet overgaan.
Overigens wijst het CBG er op dat in de desbetreffende Nederlandse behandelrichtlijn Fluor vaginalis (NHG standaard M38) ruimte wordt gegeven voor zelfdiagnose, en voorts dat dit geneesmiddel in veel andere lidstaten van de EU ook zonder recept verkrijgbaar is.
Waarom zouden vrouwen juist eerder naar een arts gaan bij klachten als vaginale antischimmelmiddelen zonder recept verkrijgbaar zijn, en welke risico's zijn hieraan verbonden?
De studie van Becker & Gessner gaf inzicht in de handelwijze van vrouwen met vaginale klachten. Ook in Nederland worden producten gebruikt voor de zelfbehandeling van vaginale schimmelinfectie, onder andere «tea tree olie» en ook probiotica. Het is niet bekend hoeveel vrouwen in Nederland deze middelen gebruiken, maar het vormt wel een aanwijzing dat ook in Nederland vrouwen eerst overgaan tot zelfmedicatie voordat zij contact opnemen met een arts.
In de bijsluiter wordt verwezen naar alle symptomen en wordt erop gewezen wanneer de huisarts moet worden bezocht. Hierdoor is het mogelijk dat vrouwen eerder naar een arts gaan dan thans het geval is.
Waarom verplichtte het CBG de fabrikant alleen de belangrijkste alarmsymptomen op te nemen in de bijsluiter? Om welke alarmsymptomen gaat het? Welke (alarm)symptomen zijn niet opgenomen in de bijsluiter, en waarom niet?
Het CBG heeft de firma verplicht alle alarmsymptomen op te nemen in de bijsluiter. Deze bijsluiter maakt duidelijk in welke situaties er contact opgenomen moet worden met de huisarts: door meisjes jonger dan 16 jaar, door zwangere vrouwen, door vrouwen met een verhoogd risico op een seksueel overdraagbare aandoening, bij lichamelijke klachten die duiden op een ernstige aandoening (sterk ruikende afscheiding, koorts of koude rillingen, rugpijn, buikpijn, onregelmatige of abnormale bloedingen, zweren of blaren in het genitale gebied, misselijkheid of braken, diarree, pus), wanneer klachten vaker dan drie keer in het afgelopen jaar zijn waargenomen, of indien de symptomen verergeren dan wel zeven dagen na start van de behandeling aanblijven. Ook wordt er aangegeven dat het mogelijk is dat bij terugkerende klachten dat candida via een partner wordt overgedragen, en in dat geval de partner moet worden behandeld.
Acht u het opnemen van de belangrijkste alarmsymptomen in de bijsluiter een voldoende waarborg om vrouwen te waarschuwen voor mogelijke risico's?
Het CBG is van oordeel dat de informatie in de bijsluiter een voldoende waarborg is voor veilig gebruik. Het is echter ook de verantwoordelijkheid van vrouwen die dit middel gebruiken, om de bijsluiter goed te lezen en de instructies op te volgen.
Voor welke druk is het CBG gezwicht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het CBG beoordeelt een aanvraag tot wijziging van een afleverstatus – waarvan studies onderdeel kunnen zijn – in volstrekte onafhankelijkheid op grond van de Geneesmiddelenwet en op basis van wetenschappelijke deskundigheid. Het CBG heeft geen enkel belang bij de besluiten die het neemt, niet materieel noch immaterieel.
Deelt u de mening dat onafhankelijk onderzoek moet bepalen of geneesmiddelen al dan niet uitsluitend op recept verkrijgbaar moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik heb in het antwoord op vraag 7 aangegeven dat het CBG onafhankelijk oordeelt. Het CBG is uiteindelijk de instantie die hierover beslist.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het CBG mogelijk is gezwicht voor druk? Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat het niet meer voorkomt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geen sprake van dat het CBG is gezwicht voor welke druk dan ook. Zie hiervoor het antwoord op vraag 1, 7 en 8.
Hoe worden de gevolgen van het vrijgeven van de vaginale antischimmelmiddelen gemonitord? Hoe wordt de Kamer hiervan op de hoogte gesteld?
Het CBG is belast met geneesmiddelenbewaking. Voor alle in Nederland geregistreerde geneesmiddelen, en dus ook antischimmelmiddelen, verzamelt en beheert het CBG systematisch gegevens over bijwerkingen en het gebruik en misbruik. Deze gegevens zijn onder meer afkomstig van houders van handelsvergunningen, van de stichting Lareb, van spontane meldingen (wereldwijd) en van alle relevante gepubliceerde studies uit de wetenschappelijke literatuur.
Het CBG kan nieuwe besluiten nemen, bijvoorbeeld over de verkrijgbaarheid, indien de gegevens uit de geneesmiddelenbewaking van vaginale antischimmelmiddelen daartoe aanleiding geven.
Het bericht '5,5% meer loon voor EU-ambtenaren' |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «5,5% meer loon voor EU-ambtenaren»?1
Ja.
Deelt het kabinet de mening dat het schandalig is dat 45 000 EU-ambtenaren ruim 5,5% meer salaris krijgen uitbetaald per volgend jaar?
Zie in dit kader ook het bovenstaand antwoord op de overeenkomende vragen van het lid Verheijen.
Wat gaat u doen om deze perverse salarisverhoging van de Brusselse ambtenaren tegen te houden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de kabinetsinzet ten aanzien van de hoogte van de solidariteitsbelasting en waarom zijn de onderhandelingen hierover mislukt? Welke lidstaten lagen dwars?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel belasting wordt er betaald door ambtenaren die voor de Europese Unie werkzaam zijn?
Eerder ging de Kamer een overzicht van de Europese salariëringsschalen toe (Kamerstuk 32 833 nr. 9), waaruit de interne communautaire belastingheffing blijkt. Hoewel een vergelijkbare progressie optreedt als in Nederland, zijn door diverse aftrekposten en heffingsvrijstellingen de gemiddelde tarieven lager dan bij de Nederlandse belastingheffing over inkomens en pensioenen.
De pensioenregeling van de EU betreft een eindloonstelsel met een vergelijkbare ambitie als het Nederlandse stelsel, echter door het verschil in netto beloning (de basis van het pensioen) zijn de uiteindelijke uitkeringen navenant hoger.
De pensioenleeftijd wordt verhoogd tot 67 voor nieuw intredend Europees personeel. Voor het zittende personeel stelt de Commissie overgangsbepalingen voor.
Er zijn, met instemming van de nationale parlementen, diverse immuniteiten en privileges vastgesteld voor het EU-personeel, waarvoor hier kortheidshalve verwezen wordt naar het huidige EU-ambtenarenstatuut (http://ec.europa.eu/civil_service/docs/toc100_en.pdf), waarin deze staan vermeld.
In de onderhandelingen van zowel het nieuwe Meerjarig Financieel Kader van de EU als over het EU-ambtenarenstatuut wordt door Nederland, samen met een grote groep gelijkgezinde landen, aangedrongen op vergaande modernisering en versobering van de vergoedingen, de bevorderingssystematiek en het pensioensysteem, om de arbeidsvoorwaarden voor EU-ambtenaren meer in lijn te brengen met die in de lidstaten. Meer informatie over de Nederlandse inzet op dit dossier en over de hoogte van vergoedingen, belastingen e.d. treft u aan in de MFK-kwartaalrapportage die op 2 november naar de Kamer is gestuurd. Voor de Nederlandse inzet bij de onderhandelingen over het EU-ambtenarenstatuut wordt verwezen naar het BNC-fiche ter zake (Kamerstuk 22 112, nr. 1342), de kabinetsreactie Meerjarig Financieel Kader 2014–2020 (Kamerstuk 21 501-20 nr. 553, 2011–2012) en de beantwoording van de vragen van de heer Verheijen.
Hoe ziet de pensioenregeling eruit van ambtenaren die voor de Europese Unie werkzaam zijn? Wordt de pensioenleeftijd daar ook verhoogd tot 67?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er meer privileges of belastingvoordelen zoals verhuisvergoedingen, kindertoeslagen, belastingvrije auto’s etcetera voor ambtenaren die voor de Europese Unie werkzaam zijn? Zo ja welke?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat leerlingen na hun eindexamen nog naar school moeten om de urennorm te halen |
|
Manja Smits |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de ontstane situatie op het Kentalis Compas, waarbij leerlingen na hun eindexamen 60 uur terug moeten komen om te voldoen aan de 1040-urrennorm? Deelt u de verontwaardiging van het Landelijk Aktie Komitee Scholieren (LAKS), dat deze situatie «van de gekke» noemt?1
Om een goed oordeel te kunnen geven over deze situatie is het van belang te weten dat het hier een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs (vso) betreft. Leerlingen in het vso kunnen nu nog niet op de eigen school een centraal examen afleggen. Het afleggen van een examen kan door inschrijving als extraneus op een reguliere vo-school of via het staatsexamen. Leerlingen doen vaak gespreid over meerdere jaren, of in het geval van staatsexamen: tijdvakken, examen. De tijd na de eerste examens kan gebruikt worden voor de voorbereiding op de andere onderdelen.
De Inspectie van het Onderwijs heeft aangekondigd in schooljaar 2012/2013 toe te zien op naleving van de wettelijke kaders voor onderwijstijd in het vso. In het vso geldt dit schooljaar (2012/2013) nog een norm van 1000 uur voor alle leerlingen in alle leerjaren. Met ingang van 1 augustus 2013 (inwerkingtreding wet kwaliteit (v)so) wordt de norm voor de leerlingen in het uitstroomprofiel vervolgonderwijs geharmoniseerd met die geldend voor het regulier voortgezet onderwijs. Vanaf die datum geldt in dit uitstroomprofiel een urennorm van tenminste 700 uur in het laatste examenjaar. Verder geldt er vanaf 1 augustus 2013 in zowel het voortgezet speciaal onderwijs als het reguliere voortgezet onderwijs een norm van 1 040 uur voor de eerste twee leerjaren en een norm van 1000 uur in de overige leerjaren. Er is in het betreffende (examen)leerjaar dus noch in de huidige situatie, noch in de nieuwe situatie per 1 augustus 2013 sprake van een 1040-urennorm, zoals de vraag suggereert.
Bij Kentalis Kompas is de situatie historisch gegroeid dat haar leerlingen gelijktijdig met leerlingen uit het reguliere onderwijs examen doen, en daarna geen onderwijs meer behoeven te volgen. Daar ging Kentalis Kompas voor schooljaar 2012/2013 ook van uit. Voor het vso en het reguliere voortgezet onderwijs gelden voor het examenjaar op dit moment echter verschillende wettelijke urennormen: 1000 uur in het vso en 700 uur in het reguliere voortgezet onderwijs. Vanwege de aankondiging van de inspectie dat toegezien zal worden op de naleving van de wettelijke urennorm (die voor schooljaar 2012/2013 in het laatste examenjaar van het vso dus nog 1 000 uur bedraagt) heeft Kentalis Kompas aangegeven meer uren te moeten gaan inplannen dan aanvankelijk beoogd. Omdat in het examenjaar minder dagen beschikbaar zijn voor het verzorgen van onderwijs dan in een regulier schooljaar, zou dat onderwijs ook na de examens verzorgd worden.
Vanaf schooljaar 2013/2014 zullen de wettelijke urennormen voor vso en regulier voortgezet onderwijs echter worden geharmoniseerd. Ik heb daarom met de inspectie afgesproken dat de inspectie in het schooljaar 2012/2013 bij het toezicht op de naleving van de urennorm bij leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs die examen doen, coulant zal omgaan met die urennorm. Voor leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs die gespreid examen doen, geldt dit voor het laatste examenjaar.
Er kunnen overigens ook goede onderwijskundige redenen zijn om nog na de examens onderwijs aan te bieden. Zie daarvoor mijn antwoord op vraag 3. Mijn oordeel over deze situatie is dus dat deze zeker niet per definitie «van de gekke» is, maar dat het goed is dat de inspectie bij het toezicht in schooljaar 2012/2013 rekening houdt met het feit dat de urennormen voor vso en regulier voortgezet onderwijs in dit schooljaar nog niet geharmoniseerd zijn.
Komt deze situatie op meer scholen voor?
Er zijn meer scholen die na de examens nog onderwijs aanbieden. Op dit moment geldt hier in het vso immers nog de norm van 1000 uur. Bovendien kunnen er goede (onderwijskundige) redenen zijn om ook nog na de examens onderwijs aan te bieden (zie antwoord op vraag 3).
In hoeverre dragen deze lesuren bij aan de kwaliteit van het onderwijs voor deze leerlingen? Zou u concreet kunnen aangeven welke leerdoelen nog te behalen zijn na het eindexamen?
Er kunnen goede onderwijskundige argumenten zijn om ook na het examen nog onderwijs aan te bieden. Hierover kunnen op schoolniveau afspraken gemaakt worden.
Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het dichten van het zogeheten «vakantielek» tussen examen en vervolgonderwijs. Tussen het examen en het vervolgonderwijs zit een periode van circa drie maanden. Dat is een relatief lange periode. Dat brengt voor een deel van de leerlingen het risico met zich mee dat zij moeite hebben met het opnieuw starten van het volgen van onderwijs na de zomervakantie, of zelfs dat zij uitvallen uit het onderwijs. Door na het examen nog onderwijs te volgen kan die periode deels overbrugd worden. Dat kan het studiesucces in het vervolgonderwijs ten goede komen en helpt voortijdig schoolverlaten voorkomen.
Ook programma’s, gericht op de voorbereiding op de vervolgopleiding en de daarvoor benodigde vaardigheden, kunnen – zeker ook in het (v)so – heel wenselijk zijn.
Bent u van mening dat deze handhaving van de urennorm rigide is? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de inspectie te verzoeken in dit geval coulant met de urennorm om te gaan?
De inspectie heeft de opdracht toe te zien op de naleving van de wettelijke kaders en te handhaven indien hieraan niet wordt voldaan. Dat is wat de inspectie nu doet. De wettelijke urennorm in het laatste examenjaar van het uitstroomprofiel vervolgonderwijs in het voortgezet speciaal onderwijs wordt per 1/8/2013 echter geharmoniseerd met die in het reguliere voortgezet onderwijs, en zal dan nog slechts tenminste 700 uur bedragen. Onderwijs na het examen verzorgen met als enige reden aan de norm te voldoen zal dan niet meer nodig zijn. Wel kunnen er nog steeds onderwijskundige redenen zijn om onderwijs te blijven aanbieden na de examens.
Zoals al aangegeven in antwoord op vraag 1 heb ik met de inspectie afgesproken dat de inspectie in het schooljaar 2012/2013 bij het toezicht op de naleving van de urennorm bij leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs die examen doen, coulant zal omgaan met die urennorm. Voor leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs die gespreid examen doen, geldt dit voor het laatste examenjaar.
Bent u van plan om bij de aanpassing van de urennorm met een significante verlaging van de norm te komen?
De komende periode wil ik met de sector bespreken op welke wijze ik de in het Regeerakkoord aangekondigde «modernisering van de huidige wettelijke onderwijstijdnormen» zal vormgeven. Wat mij betreft is er niet op voorhand sprake van verlaging van de norm als zodanig. Er zijn ook andere manieren om scholen meer ruimte te bieden om aan de wettelijke normen te voldoen, bijvoorbeeld door de onderwijstijd meer over de schooljaren te kunnen spreiden of door meer verschillende (innovatieve) vormen van onderwijs mee te laten tellen als onderwijstijd. Zoals ik bij de begrotingsbehandeling OCW heb aangekondigd, zal ik uw Kamer voor 1 mei 2013 informeren over de wijze waarop de modernisering van de onderwijstijd ingevuld zal worden.
De opening van een islamitische gebedsruimte in een Nederlands pretpark |
|
Joram van Klaveren (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Walibi opent gebedsruimte»?1
Ja.
Is het waar dat het pretpark Walibi in Flevoland een islamitische gebedsruimte zal openen?
Nee. Navraag bij Walibi Holland leert dat het een stilteruimte betreft, die toegankelijk is voor een ieder die er gebruik van wil maken, ongeacht de religieuze of levensbeschouwelijke overtuiging van gebruikers.
In hoeverre deelt u de mening dat een gebedsruimte voor moslims in een Nederlands pretpark tekenend is voor de voortschrijdende islamisering van ons land?
Deelt u de visie van de PVV dat er in Nederlandse pretparken geen plaats is voor islamitische gebedsruimtes en bent u bereid zich hier helder tegen uit te spreken?
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om de voortgaande islamisering van ons land tegen te gaan?
Het bericht dat twee Brabantse ziekenhuizen een fusie melden bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Brabantse ziekenhuizen melden fusie bij Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa)»?1
Ik heb hier kennis van genomen.
Wat zijn de uitkomsten van de onderzoeken naar de mogelijke concentratie van afdelingen en de voorwaarden waaraan daarbij moet worden voldaan , waarnaar u in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Kooiman (SP) verwijst2, en kunt u deze aan de Kamer doen toekomen?
Aanleiding voor de concentratie is volgens de raden van bestuur van de betreffende ziekenhuizen het advies «Een goed begin» van de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte geweest. Door de bevallingen te concentreren op één locatie zijn de ziekenhuizen in staat om 24 uur per dag een deskundig team paraat te hebben in een setting die is uitgerust om deze specifieke zorg te verlenen. Al sinds vorig jaar hebben de ziekenhuizen en verloskundigen in de regio afspraken gemaakt om tot één verloskundig samenwerkingsverband (VSV) te komen. Concentratie is volgens de besturen nodig om aan de kwaliteitseisen te voldoen.
Voor mij is in het bijzonder van belang of de bereikbaarheidsnorm van 45 minuten is geborgd. Het RIVM heeft in 2011 onderzocht welke ziekenhuizen gevoelig zijn voor de 45-minutennorm. Hieruit blijkt dat het Lievensberg ziekenhuis in Bergen op Zoom gevoelig is voor de 45 minutennorm en het Sint Fransiscus ziekenhuis niet. Op verzoek van de ziekenhuizen heeft Kiwa Prismant aanvullend onderzoek gedaan naar de bereikbaarheid. Deze onderzoeken leidden tot de conclusie dat de locatie Lievensberg het meest gunstig voor concentratie is. De specifieke onderzoeken heb ik niet laten uitvoeren en kan ik u dus niet doen toekomen.
Wat is de uitkomst van beide onderzoeken wat betreft de bereikbaarheid van acute verloskunde in de desbetreffende regio en kunnen ook deze uitkomsten worden gedeeld met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de redenen om de klinische verloskunde en zuigelingenzorg niet vervroegd te concentreren?
De ziekenhuizen geven mij aan dat in de afgelopen maanden verdere planvorming heeft plaatsgevonden voor de bouw van een gezamenlijk moeder-kind centrum voor de klinische verloskunde en zuigelingenzorg. In dezelfde periode is ook de melding bij de NMa voor een algehele concentratie van de twee ziekenhuizen verder uitgewerkt en per december 2012 ingediend bij de NMa. Omdat de ziekenhuizen onzeker waren over de vraag of concentratie van klinische verloskunde en zuigelingenzorg voorafgaand aan een algehele fusie volgens de NMa zou zijn toegestaan, is besloten concentratie hiervan uit te stellen totdat een uitspraak van de NMa is verkregen.
Bent u met de leden van de SP-fractie van mening dat beter helemaal afgezien kan worden van concentratie?
Soms is concentratie van zorg nodig omwille van de kwaliteit van de zorgverlening. Dat betekent overigens niet dat daar altijd een fusie voor nodig is. Fusies kunnen leiden tot beperking van de keuzevrijheid van de patiënt. Het is aan de NMa om over de mededingingsrechtelijke aspecten een oordeel te vellen.
Welke financiële gevolgen heeft de voorgenomen fusie van Brabantse ziekenhuizen, gelet op het antwoord op schriftelijke vragen van de leden Kooiman en Van Gerven (beiden SP) dat de financiële positie van beide ziekenhuizen solide is?3
Beide besturen geven aan dat zij verwachten dat door de fusie de solide financiële positie van de ziekenhuizen wordt bestendigd en mogelijk verbeterd.
Kunt u nog steeds garanderen dat de poliklinische spreekuren gehandhaafd blijven op beide locaties, zoals eerder door u vermeld in antwoord op schriftelijke vragen? Zo nee, waarom niet?3
Het is niet aan mij om te beslissen welke functie waar wordt aangeboden. Ik sta wel voor de borging van de 45-minuten norm bij de acute zorg. De ziekenhuizen geven zelf aan dat alleen de klinische bevallingen worden geconcentreerd in het Lievensberg ziekenhuis en dat alle overige zorg voor en na de bevalling gewoon op beide locaties zal worden blijven aangeboden.
Kunt u garanderen dat de acute zorg en de intensive care niet worden geconcentreerd in Bergen op Zoom en dat beide ziekenhuislocaties blijven beschikken over een spoedeisende hulp/operatiekamer/intensive care (SEH/OK/IC)-functie? Zo nee, waarom niet?
Zie ook mijn antwoord op vraag 7. De ziekenhuizen geven zelf aan dat deze zorg op beide locaties zal worden blijven aangeboden zolang kan worden voldaan aan vigerende richtlijnen en kwaliteitseisen.
Wat is het oordeel van het College Perinatale Zorg (CPZ) en het Regionale Overleg Acute Zorg (ROAZ) over het voornemen tot fusie van de ziekenhuizen?
Voor het CPZ is concentratie niet een doel op zich, maar staat goede zorg voor moeder en kind centraal. De wijze waarop de bestuurders van de ziekenhuizen en de specialisten in samenspraak met de eerstelijns professionals kiezen voor optimalisering van de inzet van mensen en middelen is aan henzelf.
Het regionale samenwerkingsverband geboortezorg in Roosendaal/Bergen op Zoom is volgens het CPZ een van de best practices als het gaat om de vernieuwende aanpak van de geboortezorg in de regio. Alle betrokkenen in deze regio zijn al jaren in goede samenwerking bezig de aanbevelingen van het Stuurgroepadvies en daarmee de uitgangspunten van het CPZ uit te voeren. Er wordt in beide ziekenhuizen gewerkt volgens een door alle partijen vastgesteld zorgpad: daarmee weet elke zwangere en elke professional waar men op welk tijdstip aan toe is. Die beleidslijn is in beide ziekenhuizen hetzelfde. Voor het geval er behoefte of noodzaak is voor klinische zorg en acute zorg van moeder en kind wordt aan de landelijke 45 minutennorm voldaan. De afspraken over de zogenaamde parallelle acties zijn geïmplementeerd in het samenwerkingsverband.
Het ROAZ heeft in de vergadering van 22 november 2012 de plannen besproken. Die bespreking is naar verluid positief verlopen. Er volgt nog een officieel advies van het ROAZ.
Hoe is het mogelijk dat u keer op keer stelt «geen fan van fusies» te zijn, maar dat fusies telkens niet worden tegengehouden?
Zie ook mijn eerdere antwoorden. In aanvulling hierop het volgende. Met het wetsvoorstel waarmee de regels voor zorgspecifieke fusietoetsing worden aangescherpt faciliteer en stimuleer ik bestuurders met een fusievoornemen om hun plannen goed te doordenken. Zo kunnen slecht doordachte fusies naar mijn mening beter worden voorkomen. Tevens wordt met dit wetsvoorstel de betrokkenheid van cliënten en personeel extra kracht bij gezet door dit onderdeel te laten zijn van het procedurele gedeelte van de toets door de NZa. Bestuurders van ziekenhuizen zijn en blijven eindverantwoordelijk met betrekking tot de keuze om wel of niet te gaan fuseren en de NMa toetst een en ander aan de Mededingingswet. Het is van groot belang om rollen en verantwoordelijkheden in deze niet door elkaar te halen.
Waarom wordt, in het kader van het wetsvoorstel om te komen tot een fusietoets in de zorg, niet geanticipeerd op de fusietoets en worden besluiten van de NMa over het al dan niet fuseren op pauze gezet in afwachting van de besluitvorming van de Kamer?
De NMa-toets betreft een mededingingstoets en heeft een andere invalshoek dan de aanscherping van de regels uit het wetsvoorstel dat in uw Kamer ligt. Daarbij is het, totdat het wetsvoorstel van kracht is, uitsluitend aan de NMa om fusies al dan niet tegen te houden. De NMa volgt bij de beoordeling van concentraties de Mededingingswet en de daarin vastgelegde procedure. Een pauze maakt daar geen onderdeel van uit. Ik kan ook geen pauze afkondigen, daar heb ik simpelweg de bevoegdheden niet voor.
Bent u bereid om met de NMa de afspraak te maken om geen fusies meer te accorderen tot de Kamer zich heeft uitgesproken over de fusietoets? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Nee. Ondernemingen, zoals ziekenhuizen, hebben de vrijheid en bevoegdheid om zelfstandig te beslissen om wel of niet te willen fuseren. Totdat het wetsvoorstel om te komen tot een fusietoets in de zorg in werking is getreden, is alleen de NMa bevoegd om deze fusies te beoordelen en dient zij dat op grond van haar wettelijke taken ook te doen. Het is van groot belang om rollen en verantwoordelijkheden in het oog te houden.
Het verstrekken van biometrische gegevens aan de Verenigde Staten |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen over het verstrekken van biometrische gegevens aan de Verenigde Staten waarin u stelt dat u een oplossing heeft zodat de Amerikaanse autoriteiten in geen geval toegang hebben tot de gegevens?1
Ja.
Kunt u aantonen, nu u in uw brief het gebruik van de extraterritorialiteit van de Amerikaanse wet «theoretisch» noemt, dat de Amerikaanse autoriteiten nog nooit op basis van de Patriot Act bij Morpho, of andere bedrijven op Nederlands grondgebied hebben opgevraagd?
In de brief van 4 juni 20122 is gesteld dat de Patriot Act in zijn toepassing extraterritoriale werking heeft. Dat is dus niet theoretisch. Echter, en dat is ook gesteld, betekent die extraterritoriale werking niet dat elke onderneming die niet in de Verenigde Staten is gevestigd, onderworpen is aan de jurisdictie van de Verenigde Staten. Daarvoor moet sprake zijn van de omstandigheden die in de hiervoor aangehaalde brief zijn beschreven.
Morpho BV (verder Morpho genoemd) heeft mij verzekerd dat er geen gegevens door de Amerikaanse autoriteiten zijn opgevraagd en ik heb geen aanwijzing om te denken dat die informatie onjuist zou zijn. Over vragen van de Amerikaanse autoriteiten bij andere bedrijven kan ik geen uitspraken doen.
Op welke wijze voorkomt de onderhandelde oplossing dat de autoriteiten van de Verenigde Staten toegang zouden kunnen krijgen tot de gegevens van Morpho? De Amerikaanse wet blijft toch onverkort van kracht, ongeacht wie er bij Morpho werken of in het bestuur zitten?
Het is juist dat de Amerikaanse wet niet buiten werking is gesteld met de afspraken die met Morpho zijn gemaakt. De betreffende Amerikaanse wetgeving en de werking daarvan bestaan nog steeds. Zoals in het antwoord op vraag 2 is gesteld betekent dit niet dat de Amerikaanse wetgeving, met de daarbij behorende extraterritorialiteit, zomaar aan Amerikaanse autoriteiten de bevoegdheid geeft tot het vorderen van gegevens die bij Morpho aanwezig zijn. De gemaakte afspraken met Morpho voorzien op een naar mijn mening proportionele wijze in het beheersen van de situatie die zich in theorie zou kunnen voordoen en waarin de Amerikaanse autoriteiten zouden kunnen nagaan of vanwege personele verbindingen tussen bestuurders of commissarissen van een in Amerika gevestigd Safran-bedrijf en het in Nederland gevestigde Morpho, een bevoegdheid bestaat om gegevens bij Morpho te vorderen.
De huidige Europese en daarop gebaseerde Nederlandse regels met betrekking tot gegevensbescherming zijn als kader meegenomen in het overleg dat met Morpho heeft plaatsgevonden. Voor wat betreft toekomstige regels met betrekking tot gegevens-bescherming ziet het kabinet, zoals eerder medegedeeld (BNC-fiche Algemene Verordening Gegevensbescherming, TK 2011–2012, 22 112, nr. 1372, p. 7), overigens de voorstellen over grensoverschrijdend gegevensverkeer al als een stap vooruit. De vraag is echter of de kwestie van conflicterende jurisdicties sluitend wordt opgelost. Het kabinet zal zich in dit licht in de onderhandelingen inzetten voor een zoveel mogelijk sluitende regeling.
Bent u van mening dat de gekozen oplossing voldoet aan de Nederlandse en Europese regels met betrekking tot gegevensbescherming?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u de oplossing laten toetsen door het College Bescherming Persoonsgegevens?
Neen.
Bent u, indien de situatie zich voordoet, bereid met andere bedrijven te onderhandelen over een oplossing? Zo ja, is het haalbaar om met talloze bedrijven in dezelfde situatie te onderhandelen over een oplossing?
Ik ben van mening dat, als dat nodig is, de minister die voor de betreffende opdracht cq contract verantwoordelijk is moet bezien of het nodig is met een bedrijf te overleggen cq te onderhandelen.
Kunt u verzekeren dat ook in de toekomst Amerikaanse autoriteiten, of autoriteiten uit andere landen, geen gebruik zullen maken van extraterritoriale wetgeving om toegang te krijgen tot persoonlijke gegevens die zijn opgeslagen op Nederlands grondgebied?
Die garantie kan ik niet geven.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken voorzien op woensdag 16 januari 2013?
Ja.