De vergoeding van luchtvaartmaatschappijen aan passagiers bij vertraging |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het uitspraak van 26 februari jl. van het Europese Hof van Justitie, waarin is vastgesteld dat passagiers bij een vertraging van meer dan drie uur ook bij een vlucht met overstap recht hebben op een vergoeding van de luchtvaartmaatschappij?1
Ja.
Bent u bekend met het recente onderzoek van claimbureau Vluchtvertraagd waaruit blijkt dat luchtvaartmaatschappijen ondanks uitspraken van het Europese Hof van Justitie de regels voor compensatie van passagiers bij vertraging van vluchten niet nakomen, en in veel gevallen niet binnen de termijn reageren op claims van passagiers?2
Ja. Op basis van de gegevens kan ik overigens niet beoordelen waar deze getallen op zijn gebaseerd en of het gegronde klachten betreft. De inspectie Leefomgeving en Transport (verder: de inspectie) herkent dergelijke aantallen niet uit haar praktijk. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het in het belang van de passagier is dat luchtvaartmaatschappijen de Europese jurisprudentie inzake het recht op een vergoeding bij vertraging naleven?
Ja. Europese jurisprudentie is onderdeel van het geldend recht en moet daarom bij de uitvoering van de Verordening betrokken worden. In mijn brief van 27 februari (TK 31 936 nr. 132) heb ik u gemeld dat luchtvaartmaatschappijen hebben aangegeven de uitspraak te respecteren. De inspectie ziet dit in de praktijk inmiddels ook aangetoond.
Deelt u de mening dat een stringenter sanctieregime (sneller beboeten) voor luchtvaartmaatschappijen kan helpen bij het beschermen van de rechten van de luchtvaartpassagier?
Ja. Om die reden heb ik bij brief van 27 februari 2013 reeds een wijziging van het sanctieregime aangekondigd. Daarin wordt voorzien in het sanctioneren door middel van boetes.
Het bericht dat zeker honderd buurthuizen gesloten zijn en vele tientallen met sluiting worden bedreigd |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat honderden buurthuizen inmiddels zijn gesloten?1
Ik kan goed begrijpen dat het sluiten van een buurthuis voor de bezoekers, de vrijwilligers en de werknemers vervelend is. Het al dan niet sluiten van buurthuizen is een lokale verantwoordelijkheid. Op basis van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) moeten gemeenten onder meer er voor zorgen dat mensen elkaar kunnen ontmoeten. Dit kan via een voorziening als een buurthuis maar dat kan ook op andere manieren. Ik ga ervan uit dat gemeenten een afgewogen afweging maken welke faciliteiten zij hiervoor beschikbaar stellen. Zij leggen hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.
Hoeveel buurthuizen zijn de afgelopen 2 jaar gesloten, en in welke steden? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend hoeveel buurthuizen zijn gesloten. Een nader onderzoek vind ik niet zinvol omdat het weinig zegt over de inzet van gemeenten om ontmoeting en sociale contacten tussen inwoners te stimuleren.
Buurthuizen kunnen helpen om sociale contacten tussen mensen te bevorderen. Het sluiten van een buurthuis is echter niet bij voorbaat positief of negatief te duiden. Het kan zijn dat bijvoorbeeld te weinig mensen van een buurthuis gebruik maken. In het land zijn diverse vernieuwende initiatieven om sociale contacten tussen mensen te bevorderen. Een voorbeeld is het samengaan van een buurthuis en een kerkelijk ontmoetingscentrum om daarmee één ontmoetingsplek in een wijk te creëren of een sportkantine die ook buurtbewoners ruimte biedt om elkaar te ontmoeten. Daarnaast zijn er buurthuizen die – zonder of met beperkte overheidssubsidie – succesvol draaien op zelfbeheer door vrijwilligers.
Deelt u de mening dat juist buurthuizen de basis kunnen zijn voor het sociale netwerk van mensen? Zo ja, waarom staat u het toe dat deze buurthuizen verdwijnen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe moeten mensen in de komende jaren gebruik maken van hun sociale netwerk, als gemeenten door bezuinigingen gedwongen worden buurthuizen te sluiten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het artikel waarin gesteld wordt dat mensen vereenzamen omdat ze geen koffie meer kunnen drinken in hun buurt? Welke maatregelen gaat u in samenspraak met gemeenten nemen om vereenzaming van mensen te voorkomen?
Ik vind eenzaamheid een groot maatschappelijke probleem waar vele partijen zoals gemeenten een rol spelen in de oplossing ervan. Het is een probleem dat niet afhankelijk is van het al dan niet aanwezig zijn van een buurthuis. Veel gemeenten zijn al actief met dit vraagstuk bezig. De brief over eenzaamheid die u in oktober 2012 heeft ontvangen, bevat de rijksmaatregelen op het bestrijden van eenzaamheid. Daarnaast vindt in het kader van de decentralisatie naar de Wmo intensief overleg plaats met de VNG en wordt gesproken met koepels van aanbieders en gebruikers. Hier wordt ook gesproken over de manier waarop doelen zoals participatie en zelfredzaamheid het best kunnen worden bereikt zonder daarbij vast te willen houden aan bestaande vormen.
Ik verspreid in dit kader ook voorbeelden hoe sociale contacten in wijken kunnen worden verbeterd. In de Wmo-werkplaatsen wordt ook gewerkt aan methodieken ter voorkoming van eenzaamheid.
Wat is uw reactie op het artikel waarin gesteld wordt dat critici waarschuwen dat het sociaal-cultureel werk, dat in decennia is opgebouwd, nu in korte tijd wordt afgebroken? Wat gaat u doen om deze afbraak tegen te gaan?
Op het ogenblik zitten we in een overgangsfase voor het welzijnswerk. Steeds meer komt de eigen kracht en de mogelijkheden van burgers centraal te staan. In deze overgangsfase zullen soms bestaande voorzieningen worden afgebouwd of omgebouwd en nieuwe concepten (juist ook geïnitieerd door mensen zelf) worden vorm gegeven. Ik ga ervan uit dat de decentralisatie van delen van de AWBZ naar gemeenten ook meer mogelijkheden zal bieden om inwoners op maat ondersteuning te bieden. In het TransitieBureau, waarin ik met de VNG samenwerk, worden deze ontwikkelingen gestimuleerd en goede voorbeelden hiervan verspreid.
Deelt u de mening dat behoud van het welzijnswerk, en dus ook het jongerenwerk, van groot belang is, gezien het feit dat straks de jeugdzorg overgaat naar de gemeenten, en het welzijnswerk een belangrijke preventieve functie heeft?
Ik verwacht dat de bij vraag 6 genoemde ontwikkelingen en de decentralisatie van de jeugdzorg nieuwe vormen van jongerenwerk zullen ontstaan, die aansluiten bij de behoeften en de mogelijkheden van jongeren.
Met welke redenen heeft u eerder niet ingegrepen bij gemeenten die buurthuizen inmiddels hebben gesloten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het besluit van gemeenten om bepaalde voorzieningen zoals buurthuizen te sluiten, is voor mij geen reden om in te grijpen. Gemeenten bepalen op grond van de lokale omstandigheden welke voorzieningen voor burgers de lokale beleidsdoelen – zoals het bevorderen van sociale contacten – het best realiseren. Zoals al eerder is aangegeven, leggen zij hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.
Welke afspraken gaat u met gemeenten maken om sluiting van buurthuizen en uitholling van het welzijnswerk te voorkomen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Er is de afgelopen jaren door VWS geïnvesteerd in de vernieuwing van het welzijnswerk bij gemeenten via onder meer de programma’s Welzijn Nieuwe Stijl, Beter in Meedoen en de Kanteling. In het kader van de decentralisatie naar de Wmo die gaat plaatsvinden, verspreid ik samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten via het TransitieBureau Begeleiding de ervaringen en voorbeelden die bij gemeenten, welzijnswerkers, zorgaanbieders en anderen zijn en worden opgehaald. Deze voorbeelden gaan ook over hoe sociale contacten in wijken kunnen worden verbeterd, bijvoorbeeld door het inzetten van steunpunten, het opzetten van wijknetwerken of het beter benutten van buurthuizen of andere accommodaties.
Bent u bereid te onderzoeken hoeveel gemeenten het afgelopen jaar hebben bezuinigd op het welzijnswerk? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten om te bepalen hoe de doelen van de Wmo op efficiëntere wijze kunnen worden bereikt.
De schandalen rond de herkomst van voedsel |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat er in Duitsland op grote schaal gefraudeerd wordt met de herkomst van eieren, waardoor consumenten die dachten biologische eieren te kopen in werkelijkheid gangbare eieren kochten?1
Ik heb kennis genomen van het instellen van een strafrechtelijk onderzoek door de Duitse autoriteiten naar fraude bij de classificatie van eieren. Mogelijk krijgen eieren onterecht de classificatie «biologisch» ei.
Deelt u de inschatting van British Lion Egg Processors, de organisatie achter het Britse keuringsmerk voor eieren, dat er sinds begin vorig jaar meer dan 12,5 miljard eieren op de markt zijn gekomen die afkomstig waren uit legbatterijen die sinds 1 januari 2012 verboden zijn?2 Zo nee, wat is uw inschatting van de hoeveelheid eieren die illegaal vanuit legbatterijen op de markt is gebracht?
De gedane uitspraken zijn de verantwoordelijkheid van de British Lion Egg Processors. Uit het artikel waarnaar verwezen wordt kan ik niet opmaken waarop de British Lion Egg Processors haar inschatting baseert.
In Nederland is de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in 2012 een opsporingsonderzoek gestart omdat het vermoeden bestaat dat er structureel teveel legkippen in de stallen worden gehouden. In het belang van het opsporingsonderzoek kan ik hierover geen nadere mededelingen doen.
Kunt u aangeven wat u doet om Nederlandse consumenten zekerheid te verschaffen over de herkomst van dierlijke producten?
Het Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (COKZ) is de Nederlandse autoriteit op het gebied van de controle van zuivel en eieren. De controle van eieren voor wat betreft handelsnormen en correcte benamingen van eieren wordt uitgevoerd door de Nederlandse Controle Autoriteit Eieren (NCAE) van het COKZ. De NVWA houdt tweedelijns toezicht op de uitvoering door NCAE. Op andere terreinen in de pluimveesector, zoals dierenwelzijn en mestregelgeving, houdt de NVWA eerstelijns toezicht.
Voor andere dierlijke producten, zoals vlees, voert de NVWA zelf controles uit op de herkomst en correcte aanduiding daarvan. In het geval dat afwijkingen aangetroffen worden, neemt de NVWA passende actie om te voorkomen dat producten met een onjuiste herkomstaanduiding in omloop komen.
Bent u bereid opsporings- en handhavingscapaciteit drastisch uit te breiden nu het ene voedselschandaal het andere opvolgt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Ik ben van mening dat voedselfraude hard moet worden aangepakt. Tijdens het Algemeen Overleg van donderdag 14 maart jl. over voedselfraude heb ik, samen met de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, uitgebreid met uw Kamer gesproken over onder andere de aanpak van voedselfraude. Het uitbreiden van de opsporings- en handhavingscapaciteit lost de problematiek van fraude niet op. Ik heb de taskforce voedselvertrouwen gevraagd om met concrete voorstellen te komen. Ik zal de Kamer voor de zomer hierover informeren.
Het bericht ‘Klant nog geen koning met het provisieverbod’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Klant nog geen koning met provisieverbod»?1
Ik ken het bericht. In het genoemde artikel schetst de Consumentenbond haar bevindingen dat er dure service-abonnementen worden aangeboden waarvan de inhoud niet altijd even duidelijk is en dat banken en verzekeraars bij lijfrentes onduidelijke kosten in rekening brengen bij klanten.
Ik deel niet de conclusie dat consumenten nog weinig gewonnen hebben bij het provisieverbod. In de eerste plaats is door het provisieverbod de transparantie van de kosten van dienstverlening nu zodanig dat consumenten nadrukkelijker geconfronteerd worden met prijzen en tarieven. Onder het provisiesysteem betaalden klanten deze kosten (of meer) vaak ook al, alleen was dat niet altijd even inzichtelijk. Ten tweede is het provisieverbod nog niet zo lang van kracht. Marktpartijen zijn nog druk doende om hun bedrijfsvoering aan te passen aan de nieuwe regelgeving die zeer ingrijpend is. Ten derde is de transparantie over de aard en reikwijdte van de dienstverlening al wel uitgebreid, maar nog niet gestandaardiseerd. Ik verwacht dat met de introductie van het vernieuwde, gestandaardiseerde dienstverleningsdocument per 1 juli 2013 daar nog een belangrijke stap gezet zal worden. Dan verwacht ik dat de transparantie omtrent kosten en voorwaarden er nog meer toe zal bijdragen dat consumenten in staat zijn te kiezen tussen aanbiedingen en dienstverleners, waardoor marktdiscipline zal leiden tot redelijke prijzen en voorwaarden. Tenslotte is er ook nog een bepaling die de AFM in staat stelt op te treden tegen kennelijk onredelijke adviestarieven.
Deelt u de conclusie dat consumenten nog weinig gewonnen hebben bij het provisieverbod dat 1 januari 2013 van kracht werd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat hypotheekketens dure serviceabonnementen aanbieden waar ze weinig voor doen en banken en verzekeraars bij lijfrentes onduidelijke kosten rechtstreeks doorberekenen aan hun klanten? Indien ja, wat vindt u hiervan? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom moeten klanten vaak apart betalen voor een adviesgesprek of aanpassing van hun lening terwijl ze al een duur servicecontract hebben afgesloten?
In een servicecontract dient duidelijk te worden gemaakt waarvoor een klant betaalt en waarvoor niet. Klanten moeten daarmee in staat worden gesteld een goed geïnformeerde beslissing te nemen over het al dan niet afsluiten van een serviceabonnement. Het is ook in het belang van de dienstverlener de klant niet voor verrassingen te stellen. Dubbel in rekening brengen is uiteraard niet toegestaan. Daartegen kan de AFM optreden uit hoofde van het verbod op kennelijk onredelijke adviesvergoedingen.
Klopt het dat het provisieverbod op het gebied van lijfrentes nog niet heeft geleid tot een transparante verhouding tussen kosten en opbrengsten en dat banken en verzekeraars allerlei kostenposten benoemen, zoals afhandelingskosten en kosten per uitkering? Indien ja, wat kunt hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Het provisieverbod zelf leidt tot grotere transparantie over de beloning van de adviseur/bemiddelaar, omdat die rechtstreeks door de klant betaald moet worden. Naast het provisieverbod is er een aantal maatregelen genomen ter bevordering van transparantie over kosten van een financieel product. Banken en verzekeraars dienen de totale productprijs zonder advies- en distributiekosten transparant te maken. Alle financieel dienstverleners, ook banken en verzekeraars, dienen aan de klant de aard en reikwijdte en kosten van hun dienstverlening bekend te maken in de oriëntatiefase, zodat klanten in staat worden gesteld een goed geïnformeerde keuze te maken omtrent de dienstverlening die ze wensen. Aanbieders dienen ook hun advies- en distributiekosten apart en rechtstreeks bij de klant in rekening te brengen. Ook daarmee is de transparantie toegenomen ten opzichte van de periode voor introductie van het provisieverbod.
Deelt u de opvatting dat de wijze waarop het provisieverbod nu wordt uitgevoerd door aanbieders en adviseurs niet bijdraagt aan het oorspronkelijke doel van het provisieverbod, namelijk het belang van de klant centraal stellen? Zo ja, bent u bereid om in samenwerking met de Autoriteit Financiële Markten (AFM) te monitoren of het provisieverbod op een juiste wijze wordt uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze opvatting niet, maar ik begrijp de zorgen die er zijn. Daarom houd ik de ontwikkelingen nauwgezet in de gaten en monitort de AFM de uitvoering van het provisieverbod intensief.
Adopties uit Ethiopië en de handelswijze van de vergunninghouder |
|
Jan de Wit |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzendingen van Argos1 en Brandpunt2 over onzorgvuldigheden en misstanden rondom adopties uit Ethiopië?
De onzorgvuldigheden in adoptieprocedures die hebben plaatsgevonden vanuit Ethiopië zijn bij mij bekend en dateren van 2009 en eerder. Nadat deze onzorgvuldigheden zijn geconstateerd zijn er maatregelen genomen om de procedures meer in lijn te brengen met het Haags Adoptieverdrag. Deze maatregelen zijn beschreven in mijn brief aan uw Kamer d.d. 16 februari 2010 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 31 265, nr. 32)
Ziet u, naar aanleiding van deze onthullingen, reden om terug te komen op uw eerdere standpunt geuit in antwoorden op Kamervragen3 dat er aanvullende maatregelen zijn genomen om de zorgvuldigheid van de procedure te versterken, dat de Ethiopische autoriteiten sinds 2009 hard werken aan de versterking van hun adoptieprocedures en dat er geen aanleiding is om adopties uit Ethiopië stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen reden terug te komen op mijn eerdere standpunt. In de uitzendingen is met name aandacht besteed aan zaken die in het verleden hebben plaatsgevonden en waarover mijn voorganger in algemene zin uw Kamer heeft geïnformeerd. De aanvullende maatregelen zijn in het licht daarvan genomen. Sindsdien is er geen aanleiding geweest om te concluderen dat procedures niet zorgvuldig plaatsvinden.
Welke garanties en waarborgen zijn er nu dat adopties uit Ethiopië zuiver verlopen, dat de dossiers op orde zijn en dat de daarin gelegen informatie ook juist is? Wat is hierin de rol en de verantwoordelijkheid van de Nederlandse vergunninghouder? Hoe serieus neemt de Nederlandse vergunninghouder deze rol?
De Ethiopische autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de zorgvuldigheid en juistheid van de dossiers die in Ethiopië worden opgemaakt. Dit wordt ook door de Ethiopische rechtbank getoetst. De Nederlandse vergunninghouder en de Nederlandse Centrale autoriteit beoordelen eveneens de Ethiopische documenten. Als er onjuistheden in het dossier worden geconstateerd wordt er om opheldering gevraagd aan de Ethiopische autoriteiten. De extra waarborgen die Nederland heeft ingevoerd om de adoptieprocedures meer in lijn te krijgen met de uitgangspunten van het Haags Adoptieverdrag staan beschreven in mijn brief aan de Tweede Kamer op 16 februari 2010. In de brief aan uw Kamer van 13 maart 2012 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 33 199, nr. 1) over de beleidsdoorlichting staat tevens vermeld welke maatregelen ik heb genomen om betere controle uit te voeren op de adoptieprocedures. Daarnaast draagt een aanpassing van het kwaliteitskader, de nauwe contacten met het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de informatie-uitwisseling tussen de Europese Centrale autoriteiten ertoe bij dat er meer en beter zicht is op de zorgvuldigheid en zuiverheid van de adoptieprocedures.
Hoe beoordeelt u de rol van de vergunninghouder, Wereldkinderen, bij de adoptie die in de uitzending van Brandpunt is uitgelicht?4 Hoe kan deze organisatie beweren dat het dankzij haar inspanningen is dat de biologische ouders in Ethiopië zijn gevonden, terwijl zij in werkelijkheid juist heeft geweigerd hieraan mee te werken? Zijn er aanwijzingen dat Wereldkinderen bewust feiten heeft achter gehouden dan wel bewust bepaalde zaken niet heeft onderzocht? Op welke wijze gaat u deze organisatie hierop aanspreken?
Wereldkinderen heeft niet geweigerd inspanningen te leveren bij het vinden van de biologische familie van de uitgelichte zaak in de uitzending van Brandpunt. Vereniging Wereldkinderen heeft op meerdere manieren en momenten gezocht naar de biologische ouders die hun kind hadden afgestaan voor interlandelijke adoptie. Helaas heeft dit niet in alle gevallen het gewenste resultaat opgeleverd. Er zijn geen aanwijzingen dat vereniging Wereldkinderen bewust informatie en feiten heeft achtergehouden of zaken bewust niet heeft onderzocht. Met vereniging Wereldkinderen is hierover al in 2009 uitgebreid gesproken.
Bent u bereid onderzoek in te laten stellen naar de rol van deze Nederlandse vergunninghouder?
Ik zie geen aanleiding onderzoek in te stellen naar de rol van vereniging Wereldkinderen. Vereniging Wereldkinderen heeft onderzoek ingesteld naar mogelijke misstanden en passende actie ondernomen.
Deelt u de mening dat adopties uit Ethiopië uit het verleden onderzocht moeten worden zodat duidelijk wordt of er vaker ten onrechte vermeld is dat de Ethiopische biologische ouders overleden waren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zal een dergelijk onderzoek plaats vinden en door wie zal dit verricht worden?
Ik heb mij beraden of er nog onderzoek moest worden verricht naar adoptiezaken die in het verleden hebben plaatsgevonden vanuit Ethiopië, maar heb besloten daar van af te zien. De kinderen zijn inmiddels geruime tijd in hun Nederlandse adoptiegezin, waarbij sprake is van family-life en in vrijwel alle procedures zal de adoptie naar Nederlands recht reeds zijn uitgesproken. Ik acht het niet in het belang van de reeds geplaatste kinderen en adoptiefouders om hier nader onderzoek naar te verrichten. Vanzelfsprekend vraag ik de vergunninghouders om betrokkenen te informeren zodra blijkt dat biologische ouders zich bij de Ethiopische autoriteiten hebben gemeld. De vergunninghouders hebben aangegeven uiteraard bereid te zijn de geadopteerde en de adoptiefouders hier verder in te ondersteunen. Inmiddels heeft Wereldkinderen alle adoptiefouders die betrokken waren bij het rapport Fruits of Ethiopia per brief benaderd. Daarin wordt aangegeven dat zij nogmaals in gesprek kunnen met Wereldkinderen.
Het opgeklopte bericht dat de plofkip verdwijnt uit de Nederlandse schappen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Voor supermarkt gefokte kip krijgt extra ruimte vanaf 2015» en het bericht «Plofkip in flauwekulsaus»?1
Ik ben verheugd met het initiatief van de supermarkten en de pluimveevleesketen om een nieuw marktsegment voor vers pluimveevlees te gaan produceren voor de Nederlandse supermarkten. Het is van groot belang dat alle betrokken partijen in de volle breedte afspraken hebben gemaakt over dierenwelzijn, milieu, het verder beperken van het gebruik van antibiotica en over de afzet van het pluimveevlees van producent tot de Nederlandse supermarkt. Het past in de aanpak van de Commissie Van Doorn in het kader van het Verbond van Den Bosch en in mijn beleid dat markt- en ketenpartijen samen met maatschappelijke organisaties vraaggestuurd werken aan de verdere verduurzaming van de productie en consumptie van onder andere pluimveevlees.
De gemaakte afspraken zijn een belangrijke eerste stap. Verduurzaming is een continu proces en gaat stap voor stap. Om te kunnen blijven voldoen aan de vragen vanuit de samenleving is het nodig dat er verdergaande stappen worden gezet voor met name dierenwelzijn.
Kunt u aangeven wat de precieze rol van supermarkten, slachterijen en pluimveehouders in dit proces is, hoe zij de taken verdelen en wat de gevolgen voor alle drie afzonderlijk zijn? Kunt u daarbij tevens aangeven welk deel van de sector niet betrokken is en welke gevolgen dit heeft?
De supermarkten stellen vanuit een oogpunt van maatschappelijk verantwoord ondernemen en verantwoord en betaalbaar voedsel de eisen vast waaraan duurzaam pluimveevlees moet voldoen. Hierbij is gezocht naar een balans tussen dier, mens en milieu en wat prijstechnisch voor de consument en maatschappelijk gezien volgens de supermarkten verantwoord is. Namens de supermarkten was een aantal individuele supermarkten betrokken. Daarnaast vertegenwoordigde het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) alle overige supermarkten.
De rol van de pluimveevleesketen (vertegenwoordigd door twee pluimveeslachterijen, de Nederlandse Pluimveevlees verwerkende industrie (Nepluvi), de Nederlandse Organisatie van Pluimveehouders (NOP) en de Nederlandse Vakbond Pluimveehouders (NVP)) was het nagaan van de kosten voor de ketenpartijen en de effecten op het milieu. Belangrijke aandachtspunten hierbij waren dat de Kip van Morgen prijstechnisch voor de consument en kostentechnisch voor de producent verantwoord moet zijn. De slachterijen hebben verder een spilfunctie als contractpartner voor de individuele supermarkten, waarbij een eerlijke doorberekening van de extra productiekosten in de consumentenprijs van groot belang is voor een economisch duurzaam marktconcept.
Op welke wijze wordt gecontroleerd of de gemaakte afspraken ook daadwerkelijk worden nageleefd? Zijn er sancties verbonden aan het niet naleven van de afspraken?
Elke supermarktketen maakt leveringsafspraken over de Kip van Morgen met zijn leveranciers (slachterijen, vleesverwerkers en vleeskuikenhouders). De leveringsvoorwaarden en de inkoopspecificaties worden geborgd en gehandhaafd door de private kwaliteitsystemen waaronder IKB-KIP en GlobalGap. Onderdeel van deze kwaliteitsystemen is een pakket van sanctiemaatregelen waaronder in het uiterste geval schorsing of intrekking van het kwaliteitscertificaat van een bedrijf.
Wat zijn de te verwachten effecten van deze plannen voor de milieudruk?
De milieubelasting van de Kip van Morgen (broeikasgas emissies, energiegebruik, landgebruik, stikstofemissies en fosfaatproductie) is zonder aanvullende maatregelen minder gunstig dan bij de gangbare kip. De komende periode werken de supermarkten en de pluimveevleesketen samen met Stichting Natuur en Milieu de milieucriteria nader uit waarmee de milieubelasting van de Kip van Morgen kan worden verminderd.
Deelt u de mening dat de gepresenteerde plannen om de kippen extra ruimte ter grote van een luciferdoosje te geven en hun enkele dagen extra in leven te laten, niet significant en onvoldoende zijn, zeker wanneer dit vergeleken wordt met het leven van de kip die één ster krijgt van het Beter Leven keurmerk van de Dierenbescherming? Zo ja, welke inspanningen verwacht u wel? Zo nee, waarom niet?2
De betrokken partijen hebben gekozen voor een integrale aanpak waarbij niet alleen naar verbeteringen voor het dierenwelzijn is gezocht. Er is gekozen voor een balans tussen dierenwelzijn, milieu, dier- en volksgezondheid en economische haalbaarheid voor de consument. Ten aanzien van het dierenwelzijn is het overschakelen naar andere trager groeiende vleeskuikenrassen een substantiële stap. Onderdeel van de afspraken tussen de Nederlandse supermarkten en de pluimveevleesketen is verder dat de retail ook andere diervriendelijkere pluimveevleesproducten met het Beter Leven Kenmerk in de schappen blijft aanbieden zodat de consument verschillende keuzemogelijkheden heeft. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 zijn deze afspraken een belangrijke eerste stap maar wat betreft dierenwelzijn geen eindstation.
Bent u van mening dat er voldoende invulling wordt gegeven aan het initiatief «Vlees Beter Initiatief: Ander Vlees in 2020»? Zo ja, waarom? Zo nee, ziet u aanleiding om aanvullende afspraken te maken met de sector?
Naast pluimveevlees werken de Nederlandse supermarkten samen met de varkensvleesketen en maatschappelijke organisaties aan inkoopspecificaties voor duurzamer varkensvlees. Deze besprekingen zijn nog niet afgerond. Het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) streeft ernaar hierover voor de zomer te communiceren. Ik zie geen aanleiding om hierover aanvullende afspraken te maken met de sector omdat dit belangrijke initiatief voortkomt uit de bij het Verbond van Den Bosch betrokken partijen.
Verwacht u dat in 2020 de Nederlandse schappen inderdaad «plofkipvrij» zijn? Zo ja, waar baseert u die verwachting op? Zo nee, bent u van plan aanvullende maatregelen te treffen?
Ik zie dit met vertrouwen tegemoet omdat alle supermarkten de Kip van Morgen hebben onderschreven en in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen deze stap willen zetten.
Is er zicht op de mogelijkheid om op termijn het dierenwelzijn via de Europese regels zichtbaar te maken op de verpakking van alle dierlijke producten, bijvoorbeeld door een Europees keurmerk of EU label voor dierenwelzijn, vergelijkbaar met de bestaande aanpak van biologische producten? Zo ja, kan het bestaande Nederlandse systeem met sterren (Beter leven keurmerk) daarbij als basis dienen en bent u bereid dit in Europees verband onder de aandacht te brengen?
Er bestaat reeds een aantal EU-regels met betrekking tot de etikettering van het welzijnsniveau van het houderijsysteem van bepaalde landbouwhuisdieren, zoals de code voor het houderijsysteem van leghennen, de facultatieve aanduiding van het houderijsysteem bij scharrelpluimveevlees en het systeem van de biologische productie. De Raad van Landbouwministers heeft vorig jaar geconcludeerd dat vrijwillige etiketteringsregelingen een manier kunnen zijn om hogere standaarden voor dierenwelzijn te bevorderen, wanneer deze vertrouwenwekkend, transparant en betrouwbaar zijn, de welzijnsboodschap goed overbrengen en verder gaan dan minimumeisen in de wetgeving. De Europese Commissie studeert momenteel op verbeteringsmogelijkheden van voorlichting en informatievoorziening over dierenwelzijn. Zij neemt hierbij de instelling van een Europese database met informatie voor consumenten en andere belanghebbenden in overweging.
Mijn voorganger heeft bij de Europese Commissie reeds bepleit dat een Europees benchmarkingsysteem en beoordelingskader voor diervriendelijk geproduceerde producten, samen met etikettering, een stimulerende rol kan spelen. De Europese Commissie is verzocht om hierbij rekening te houden met reeds ontwikkelde goede praktijken. Het Beter leven kenmerk is afgelopen jaar door Nederland als voorbeeld van een reeds ontwikkelde goede praktijk ingebracht in het raadswerkgroepcircuit over de EU-strategie dierenwelzijn. Ik zal het Nederlandse Beter Leven Kenmerk bij de Europese Commissie onder de aandacht blijven brengen als een mogelijke bijdrage aan het eerder genoemde Europese benchmarkingsysteem en de databank waar de Commissie zich thans over buigt.
Het bericht: “Politie toont weer beelden schokkend uitgaansgeweld”. |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Politie toont weer beelden schokkend uitgaansgeweld»?1
Ja.
Zit er een stijgende lijn in het aantal zware mishandelingen en/of openlijke geweldpleging en/of de ernst ervan, gezien de zware mishandelingen in Eindhoven en Nijmegen en nu weer in Oosterhout?
Uit de CBS-gegevens van de geregistreerde criminaliteit blijkt dat het aantal aangiftes van zowel openlijke geweldpleging als mishandeling in de afgelopen vijf jaar een sterk dalende trend vertoont.
Perioden
2010
2011
2012
2013
2014*
2015*
Soort misdrijf
2.2.1 Openlijke geweldpleging
9.015
8.180
7.115
5.850
5.295
4.770
3.1 Mishandeling
60.280
59.425
57.300
52.850
50.350
47.695
© Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen 20-5-2016
Welke maatregelen gaat u per direct nemen om straat-/uitgaansterreur keihard aan te pakken?
Net als alle andere vormen van geweld worden uitgaansgeweld en geweld op straat door politie en justitie met alle beschikbare strafrechtelijke middelen aangepakt. Geweld is niet te tolereren en de aanpak ervan en in het bijzonder van uitgaansgeweld behoort dan ook tot de prioriteiten van dit kabinet. Daarbij wil ik wijzen op de beoogde invoering van de wet Middelenonderzoek bij geweldplegers, die de politie de bevoegdheid geeft middelentesten af te nemen bij geweldplegers en dit middelengebruik mee te wegen als strafverzwarende omstandigheid bij het formuleren van de strafeis door de officier van justitie en het vonnis van de rechter. Zoals bekend, vormt alcoholmisbruik – ook in combinatie met drugs – een van de belangrijkste risicofactoren voor geweldpleging.
Naast de repressieve aanpak van uitgaansgeweld zijn er in de loop der jaren ook veel preventieve maatregelen ontwikkeld. Deels hebben deze betrekking op het tegengaan van alcoholmisbruik (zoals bekend een belangrijke risicofactor voor geweldpleging), waaronder het stellen van leeftijdsgrenzen voor het verstrekken van alcohol, het stimuleren van het nuttigen van frisdrank zoals in het Twentse project Happy Fris en het in een strafrechtelijk kader tegengaan van alcoholmisbruik via voorwaardelijke sancties als het alcoholverbod en specifieke gedragsinterventies. Voor een ander deel zijn de maatregelen gericht op het direct tegengaan van uitgaansgeweld. Hierbij wordt onder meer ingezet op versterking van het toezicht, bijvoorbeeld in de vorm van horecateams, susteams, horecastewards en slim cameratoezicht. Voor dat laatste is onlangs een proef in Eindhoven voltooid, waarbij op basis van geluidsdetectie signalen van geweld worden opgespoord, zodat in een vroeg stadium ingegrepen kan worden. Ook lokaal beleid ten aanzien van sluitingstijden, vervoer, verlichting en de afstemming tussen «natte» en «droge» horeca beoogt uitgaansgeweld zoveel mogelijk te voorkomen. Verder worden in de horecagelegenheden zelf veel maatregelen getroffen. Denk aan huisreglementen, deurbeleid, training van personeel (zoals in het traject Bar Veilig) en het opleggen van collectieve horeca ontzeggingen. Veelbelovende nieuwe initiatieven zijn de inzet van nudging om het uitgaansgevoel positief te beïnvloeden, en het project De Confrontatie waarbij jongeren die over de schreef gaan door de politie niet alleen in de kraag gegrepen maar ook gefilmd worden en naderhand – samen met hun ouders – geconfronteerd worden met hun wangedrag. Veel maatregelen komen samen in de Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan, die het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid in opdracht van mijn ministerie beschikbaar stelt aan gemeenten.
Deelt u de mening dat dit soort ontzettend laffe misdrijven grote maatschappelijke onrust veroorzaakt? Zo nee, waarom niet?
Ja. In de brief van 16 april 20132 is weergegeven dat de ernst van de feiten, de ontstane maatschappelijke onrust en de omstandigheid dat de identiteit van de verdachten op korte termijn niet op andere wijze kon worden vastgesteld, ertoe hebben geleid dat de beelden gepubliceerd zijn, waarbij de verdachten herkenbaar zijn afgebeeld.
Deelt u de mening dat de vijf daders die één man van achter besluipen, deze man slaan en schoppen, hem tegen de grond werken, verder op hem in schoppen en – als de man niet meer reageert – hem achterlaten en er vandoor gaan, een zwaar misdrijf begaan en dat er alles aan moet worden gedaan om deze daders snel op te sporen en zwaar te straffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het heel goed is dat de politie nu herkenbare camerabeelden van de daders naar buiten brengt? Deelt u de mening dat het gebruik van camerabeelden in het kader van de opsporing efficiënt en effectief is? Zo nee, waarom niet?
Ja, het publiceren van herkenbare beelden kan erg effectief zijn. Maar mede door de impact van opsporingsberichtgeving is grote zorgvuldigheid vereist bij de inzet van dat middel.
In de genoemde brief van 16 april 2013 is aangegeven dat in de twee daar genoemde gevallen van geweld de daarop volgende publicatie van beelden uiterst effectief is geweest. In beide gevallen zijn de verdachten binnen enkele dagen geïdentificeerd, grotendeels doordat zij zich zelf hebben gemeld.
Deelt u de mening dat het gebruik van camerabeelden in het kader van de opsporing er niet toe mag leiden dat de rechter lagere straffen oplegt wegens schending van de privacy? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u per direct bewerkstelligen dat het gebruik van camerabeelden in het kader van de opsporing niet meer zal leiden tot lagere straffen wegens een zogenaamde schending van de privacy?
Het bepalen van de strafmaat en het eventueel rekening houden met het publiceren van beelden van het strafbare feit, is aan de rechter.
Leges |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de brief van 4 juli 2012 van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel over het oordeel van het Hof van Justitie van de Europese Unie (EU) dat de leges, die Nederland heft op aanvragen over de status van langdurig ingezeten derdelanders en op aanvragen van langdurig ingezeten derdelanders die vanuit een andere lidstaat naar Nederland komen, overdreven en onevenredig hoog zijn?1
Ja.
Kunt u inmiddels al uitsluitsel geven over de gevolgen van de uitspraak voor de overige leges voor verblijfsvergunningen, zoals aanvragen voor een verblijfsvergunning op medische gronden? Kunt u dit juridisch onderbouwen?
Bij brief van 28 november 2012 aan de voorzitter van de Eerste Kamer heb ik aangegeven welke leges omlaag worden bijgesteld naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 9 oktober 2012, en daarmee ook naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 26 april 2012 (EK 2012–2013, 31 549, nr. K). Een kopie van deze brief is ook aan uw Kamer gezonden. De uitspraak van de AbRS ziet alleen op de hoogte van de leges voor zover die een belemmering vormt voor de uitoefening van de rechten zoals voorzien in de Richtlijn inzake het recht op gezinshereniging (Richtlijn 2003/86/EG). Bij de aanpassing van de hoogte van de leges is echter ook rekening gehouden met het feit dat de lijn van deze uitspraak inhoudt dat de hoogte van de leges geen belemmering mag vormen voor de toepassing van de rechten in het kader van andere EU-richtlijnen. Daarom heb ik de hoogte van de leges voor studie en wetenschappelijk onderzoek verlaagd. De uitspraken zien niet op de hoogte van leges voor verblijfsvergunningen die op nationale gronden worden afgegeven, zoals de verblijfsvergunning op medische gronden. Ik zie derhalve geen aanleiding om deze leges naar beneden bij te stellen.
Bent u voornemens vast te houden aan het standpunt van het vorige kabinet dat de leges zoveel mogelijk kostendekkend moeten zijn? Waarom wel of waarom niet, en welke gevolgen verbindt u hieraan? Kunt hierbij toelichten welke kosten er precies worden meegenomen bij het bepalen van de hoogte van de leges?
Het kabinet houdt vast aan het standpunt dat de leges zoveel mogelijk kostendekkend moeten zijn. Het uitgangspunt is dat de betrokken aanvragers zelf het meeste profijt hebben van de diensten van de overheid en voor deze diensten de kosten dragen. Uiteraard wordt hierbij rekening gehouden met de relevante Europeesrechtelijke kaders en jurisprudentie. Dit betekent dat de leges minder kostendekkend kunnen zijn dan voorzien.
Over de opbouw van de kostprijzen bij de IND waarop de legestarieven worden gebaseerd, verwijs ik naar de brief van de toenmalige minister voor Immigratie, Integratie en Asiel van 31 januari 2012 aan uw Kamer (TK 2011–2012, 30 573, nr. 94.
Kunt u toelichten waarom de leges voor het vervangen van een vreemdelingendocument (250 euro) vele male hoger zijn dan voor het vervangen van een Nederlands identiteitsdocument of de vervanging van een EU-document?
Het is redelijk om hogere leges te vragen voor de vervanging van een vreemdelingendocument dan voor de vervanging van een identiteitsdocument. Aan de vervanging van een vreemdelingendocument zijn hogere kosten verbonden doordat de IND hiervoor extra taken moet verrichten. Zo moet bijvoorbeeld opnieuw getoetst worden of de desbetreffende vreemdeling aan de voorwaarden voor verblijf voldoet. Voor een nadere toelichting op de redenen waarom hogere leges gevraagd worden voor de vervanging van een vreemdelingendocument, verwijs ik naar de antwoorden van 27 januari 2011 van de toenmalige minister voor Immigratie en Asiel op vragen van het toenmalige lid van de Tweede Kamer, de heer Spekman (TK 2010–2011, Aanhangselnummer 1219).
Het bericht dat geen van de tien grootste levensmiddelenconcerns uitblinkt in milieu- en mensvriendelijkheid |
|
Jasper van Dijk , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Oxfam hekelt voedselgiganten», waarin wordt belicht dat geen van de tien grootste levensmiddelenconcerns uitblinkt in milieu en mensvriendelijkheid?1
Het rapport «Behind the Brands» laat zien dat ondanks een toegenomen streven naar meer duurzaamheid er nog veel verbetering mogelijk is in de productieketens en sourcing gebieden van de multinationals uit de voedingsmiddelenindustrie. De door Oxfam ontwikkelde index kan een goede stimulans zijn voor bedrijven om vooruitgang te boeken op het gebied van duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het betreft hier overigens een gedeelde verantwoordelijkheid van bedrijven, handelaren, overheden, het maatschappelijk middenveld en de consument. Het is constructief dat bedrijven als Unilever en Nestlé positief op het rapport hebben gereageerd en zich inzetten voor versnelde verduurzaming van de eigen productieketens.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat levensmiddelenconcerns producten op de Nederlandse markt aanbieden waarbij de productie van deze middelen ernstige sociale- en milieuschade aanricht? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit voor de toekomst te voorkomen?
De weging van de positieve en negatieve aspecten van het opereren van de levensmiddelenconcerns in ketens is voor rekening van Oxfam Novib. Duidelijk is dat er verbetering mogelijk is en de ranglijst laat zien dat er grote verschillen zitten tussen de bedrijven. Hierdoor worden de bedrijven aangemoedigd om van elkaar te gaan leren in een «race to the top». Het kabinet is van mening dat we van bedrijven mogen vragen dat zij zich inzetten om die verbetering te realiseren. De vernieuwde OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen zijn daarbij het uitgangspunt. De bedrijven dienen de ketenverantwoordelijkheid die daarin wordt beschreven binnen de context van hun eigen ketens in te vullen. Daarbij is transparantie een belangrijke voorwaarde voor dialoog met stakeholders en voorwaarde om consumenten goed te informeren. Daarnaast is het van belang dat claims van producenten op het gebied van duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen daadwerkelijk kunnen worden gestaafd.
Bent u van mening dat consumenten worden misleid doordat deze grote concerns zich voordoen als een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maar dit imago niet vertalen in beleid?
Bedrijven die zich profileren met of voorstaan op Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen doen dit zelden als een manier om consumenten te misleiden. De betreffende bedrijven geven met hun MVO beleid immers aan waarop de samenleving hen mag aanspreken en op welke de doelstellingen ze mogen worden afgerekend. Een aantal grote bedrijven in de voedingsmiddelenindustrie heeft de laatste jaren aanzienlijke vooruitgang geboekt ten aanzien van duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Zo heeft Unilever aangekondigd dat voor 2020 de hele productieketen van het bedrijf is verduurzaamd en hebben andere bedrijven vergelijkbare doelstellingen neer gezet. Deze koplopers moeten hiervoor worden geprezen, maar tegelijkertijd geldt dat er nog een lange weg te gaan is, zeker voor de achterblijvers in de sector. De Oxfam-index kan helpen om die bedrijven aan te zetten tot een «race to the top», waarin duurzaamheid tot norm wordt verheven. De rol van onder andere maatschappelijk organisaties blijft daarin cruciaal, zowel in het scherp houden als ondersteunen van bedrijven bij het behalen van hun doelstellingen. Daarnaast bestaat er ook een rol voor de consument, die in veel gevallen de mogelijkheid heeft om een bewuste keuze te maken over de aanschaf van levensmiddelen, bijvoorbeeld door te kiezen voor gecertificeerde producten.
Hoe gaat u transparantie bevorderen over de omvang, scope en inhoud van alle Nederlandse (private) investeringen in land en landverwervende bedrijven, mede gelet op het feit dat westerse bedrijven de grootste betrokkenen blijken te zijn bij landroof?
Nederland ondersteunt organisaties als de International Land Coalition (ILC) en GRAIN als voorvechters van meer transparantie rond land deals. GRAIN was in 2008 de eerste organisatie die wereldwijd het thema landroof agendeerde en ILC heeft vorig jaar de zogenaamde Land Matrix gelanceerd waarin honderden geverifieerde grootschalige landverwervingen beschreven staan. Nederland is daarnaast actief lid van de EU Working Group on Land Issues die streeft naar meer transparantie over landverwerving. Deze groep is voornemens de lancering van een land transparantie initiatief te agenderen voor de volgende G8 bijeenkomst. Langs deze weg wil Nederland ook de transparantie van Nederlandse bedrijven over hun landverwervingen bevorderen.
Bent u bereid om te bevorderen dat voedingsmiddelenbedrijven transparanter worden over de inhoud van landgerelateerde deals (transparantie over contracten, publicatie van sociale en milieu impact assessments etcetera)? Zo nee, waarom niet?
Zie bovenstaande beantwoording van vragen 3 en 4 die zijn gesteld door de leden Maij en Jan Vos (beiden PvdA) en het lid Klaver (GroenLinks) (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2012–2013, nr.1638).
Bent u bereid deze schriftelijke vragen vóór het algemeen overleg over Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) van 7 maart 2013 te beantwoorden?
Ja.
Mogelijke fouten in loonstrookjes als gevolg van de samenloop WUL en AOW leeftijdsverhoging |
|
Ed Groot (PvdA), Roos Vermeij (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u de afgelopen weken ook veel berichten ontvangen van met name (pre)gepensioneerden over een inkomensachteruitgang op het «loonstrookje» per januari 2013, die fors hoger is dan de fiscale maatregel betreft de verhoging van de eerste belastingschijf zou doen verwachten?
Ja.
Deelt u de zorg dat de verhoging van de AOW-leeftijd in 2013 met één maand bij een groep mensen gepaard gegaan is met het verkeerd of zelfs helemaal niet berekenen van heffingskortingen over het aanvullend pensioen, doordat heffingskortingen in de loonbelasting veelal worden verrekend met het AOW-pensioen? Zo ja, bent u bereid in overleg te treden met de Pensioenfederatie om na te gaan of, en zo ja, bij welke pensioenfondsen het berekenen van de heffingskortingen is misgegaan? Weet u of de heffingskortingen ook in andere gevallen niet of verkeerd zijn toegepast?
Die zorg deel ik niet. In het geval burgers van twee of meer inhoudingsplichtigen een inkomen ontvangen, zullen veelal de heffingskortingen slechts bij één van die inhoudingsplichtigen te gelde worden gemaakt. Vaak worden de heffingskortingen te gelde gemaakt bij de inhouding op de AOW door de SVB omdat dan ook de (alleenstaande) ouderenkorting wordt verrekend. Dit is alleen anders indien de burger aangeeft de heffingskortingen bij een andere inhoudingsplichtige te gelde te willen maken.
In de situatie dat in een maand al wel een aanvullend pensioen wordt ontvangen maar nog geen AOW (bijvoorbeeld bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd), zullen inderdaad de heffingskortingen niet worden vergolden. Dit betekent dat in deze situatie bij de aanslag inkomstenbelasting de heffingskortingen over die maand alsnog zullen worden vergolden.
Indien bij de inhouding op de AOW én bij de inhouding op het aanvullend pensioen de heffingskortingen te gelde gemaakt zouden worden, wordt er te weinig belasting ingehouden en zou er juist geen sprake zijn van een achteruitgang. Bij de aanslag inkomstenbelasting zou een (flink) bedrag moeten worden bijbetaald.
Op welke manier gaat u belanghebbenden/gedupeerden informeren over de noodzaak voor hen van het doen van belastingaangifte over het jaar 2013?
Ouderen met een aanvullend pensioen zijn in het algemeen bekend met het feit dat pas bij de heffing van inkomstenbelasting verschillen in progressie of heffingskortingen «gladgestreken» worden. Op de site van de Belastingdienst wordt aandacht besteed aan de problematiek van samenloop van AOW en pensioen of andere uitkeringen. Naar aanleiding van mijn toezegging op dit punt in het plenaire debat van 30 januari 2013 heb ik op 14 februari 2013 een uitgebreide toelichting opgenomen met name voor de gevallen waarin belastingplichtige AOW krijgt en daarnaast een pensioen of een andere uitkering. Kortheidshalve verwijs ik naar die toelichting op www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/themaoverstijgend/nieuws/gevolgen_combinatie_aow_en_pensioen_of_andere_uitkeringen.
Zijn u berichten bekend dat de Sociale Verzekeringsbank (SVB) aan ouderen geen toelichting heeft willen of kunnen geven op de aangepaste «loonstrookjes» voor de AOW-uitkeringen in verband met de inwerkingtreding van de Wet Uniformering Loonbegrip (WUL) per 1 januari 2013? Zo ja, welke strekking hadden deze berichten en welke conclusies trekt u hieruit?
Nee, die berichten zijn mij niet bekend. De SVB heeft over mogelijke inkomensgevolgen voor betrokkenen gecommuniceerd op de website en heeft bij de specificatie van de januaribetaling van de AOW- en Anw-uitkering per post informatie verstrekt over de wijzigingen in de bijdrage voor de Zorgverzekeringswet en daarbij aangegeven dat dit geen gevolgen heeft voor de AOW- en de Anw-uitkering. Personen die van de SVB een lagere uitkering (AOW-partnertoeslag of Anw-uitkering) ontvangen in verband met de bijtelling van het privégebruik van de auto van de zaak hebben van de SVB een brief met herzieningsbeschikking ontvangen.
Bent u van mening dat de SVB wordt overvraagd, gezien het aantal wetswijzigingen dat onder enorme tijdsdruk uitgevoerd moet worden? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om de SVB hierbij te ondersteunen?
De SVB brengt bij beleidswijzigingen altijd een uitvoeringstoets uit. Deze toets gaat onder meer in op de uitvoerbaarheid van voorgenomen regelgeving en de haalbaarheid van de beoogde invoeringsdatum. Daarnaast zijn we regelmatig met de SVB in gesprek over de gevolgen van de cumulatie van beleidsmaatregelen en de aan SVB opgelegde taakstelling. We hebben momenteel geen signalen dat de SVB overvraagd wordt. Daar blijven we uiteraard goed de vinger aan de pols houden.
Bent u bereid om bij de versnelde evaluatie van de Wet Uniformering Loonbegrip – zoals toegezegd tijdens het plenaire debat met betrekking tot koopkracht op 30 januari 2013 – de uitvoering en communicatie van pensioenfondsen en de SVB per januari 2013 mee te nemen? Zo nee, waarom niet?
In het plenaire debat van 30 januari 2013 in de Tweede kamer heb ik, mede naar aanleiding van de moties van de leden Van Vliet en Neppérus en van de leden Neppérus en Van Vliet, toegezegd dat ik de consequenties van de Wet ULB versneld zal evalueren. Die evaluatie zal wat mij betreft zien op de effecten voor de loonkosten, de inkomsten en de vereenvoudiging. Ik zie op dit moment – gezien de hierboven gegeven antwoorden – geen reden ook de uitvoering en communicatie door pensioenfondsen en SVB in die evaluatie te betrekken. Voorts wil ik opmerken dat de uitvoering en communicatie van de pensioenuitvoerders primair een taak van de uitvoerders zelf is en ik daar geen zeggenschap over heb.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het plenaire debat over de consequenties van de Wet Uniformering Loonbegrip?
Zie antwoord vraag 6.
Mogelijke bijdrage van voedselproducenten aan mensenrechtenschendingen in ontwikkelingslanden |
|
Jan Vos (PvdA), Marit Maij (PvdA), Jesse Klaver (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het Oxfam rapport «Behind the Brands» over de sociale en milieu impacts van de tien grootste voedsel- en drankenproducenten in de wereld?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevinding van Oxfam dat geen van de tien grootste voedsel- en drankenproducenten in de wereld door de test komt met een goede algemene score op het gebied van duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Ik deel de analyse van Oxfam dat een aantal bedrijven uit de voedingsmiddelensector op de goede weg is voor wat betreft duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen, maar dat er nog veel ruimte is voor verbetering. Het oordeel dat alle bedrijven onvoldoende scoren is voor rekening van Oxfam. Relevanter is dat de ranking laat zien dat er grote verschillen zitten tussen de bedrijven en dat bedrijven worden aangemoedigd om van elkaar te gaan leren in een «race to the top». Het kabinet is van mening dat we van de voedingsmiddelenconcerns mogen vragen dat zij zich inzetten om die verbetering te realiseren. Samenwerking met andere partijen binnen de keten is daarin cruciaal.
Deelt u de mening dat voedsel- en drankenproducenten transparanter moeten zijn over de herkomst van hun producten en de productieomstandigheden in hun toeleveringsketen zodat consumenten een beter inzicht krijgen of deze bedrijven wel echt duurzaam en maatschappelijk verantwoord opereren?
Transparantie is een belangrijke voorwaarde voor dialoog met stakeholders en het goed informeren van consumenten. Daarnaast is het van belang dat claims van producenten op het gebied van duurzaamheid worden onderbouwd met feiten. Het rapport laat zien dat de voedingsmiddelenindustrie uit concurrentieoverwegingen terughoudend is met het verschaffen van informatie over de toeleveringsketen.
Deelt u de mening dat de keuzevrijheid van de consument te beperkt is door intransparantie in de productieketen van voedsel en dat deze intransparantie een rem is op de verduurzaming van de voedselproductie? Op welke wijze gaat u de huidige intransparantie tegen?
Consumenten hebben in veel gevallen de mogelijkheid om een bewuste keuze te maken over de aanschaf van levensmiddelen, bijvoorbeeld door te kiezen voor gecertificeerde producten. Consumenten moeten erop kunnen vertrouwen dat claims van producenten over duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen stroken met de productiepraktijk in ontwikkelingslanden. Hiervoor is transparantie over de herkomst en productieomstandigheden van belang. Dit is primair de verantwoordelijkheid van de sector. Daar waar de overheid via het bedrijfsleveninstrumentarium direct betrokken is bij investeringen in de sector sporen we aan tot maximale openheid.
Deelt u de zorg dat niet één van de grootste voedsel- en drankenproducenten in de wereld publiekelijk heeft toegezegd om boeren eerlijke prijzen te gaan betalen? Zo ja, hoe stimuleert u dat producenten wel eerlijke prijzen betalen aan boeren? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de zorg dat boeren in ontwikkelingslanden door hun positie in de keten kwetsbaar zijn en daardoor vaak een lage prijs kunnen krijgen voor hun producten. Via onder ander het 2SCALE programma, IDH en organisaties als Solidaridad en Agriterra werk ik met bedrijven die in Nederland of elders gevestigd zijn aan programma’s om o.a. de inkomenspositie van boeren en boerinnen te verbeteren. Ook andere maatschappelijke organisaties die ik steun via het Medefinancieringsstelsel II, waaronder Oxfam Novib, dragen bij aan deze doelstelling. Bijvoorbeeld door boeren te helpen zich beter te organiseren en aandacht te hebben voor goede landbouwpraktijken die op duurzame wijze opbrengsten en toegang tot markten verbeteren. In veel gevallen zien we dat deze programma’s ook in het belang van bedrijven werken, die op deze manier toegang krijgen tot meer of kwalitatief betere grondstoffen.
Daarnaast gebruik ik de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen om bedrijven op hun verantwoordelijkheid te wijzen. Hierin is sinds 2011 opgenomen dat bedrijven geen minder gunstige lonen en arbeidsvoorwaarden zouden moeten hanteren dan vergelijkbare werkgevers in het gastland en tenminste een leefbaar loon moeten betalen.
Kleine boeren zijn als zelfstandige producenten van grondstoffen niet rechtstreeks in dienst zoals een werknemer. Desondanks beschouw ik deze bepaling ook op hen van toepassing. Afnemers van deze producenten moeten boeren dus in staat stellen een leefbaar inkomen te genereren.
Op welke wijze stimuleert u de in Nederland gevestigde voedsel- en drankenproducenten om hun toeleveringsketen structureel te verduurzamen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid er voor te zorgen dat de in Nederland gevestigde voedsel- en drankenproducenten niet bijdragen aan de oneerlijke onteigening van land en schendingen van landrechten in ontwikkelingslanden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Van Nederlandse bedrijven vraag ik dat zij de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen naleven, waarin de verantwoordelijkheid tot het voorkomen van mensenrechtenschendingen is opgenomen. Zij dienen zich ook te vergewissen van de risico’s op mensenrechtenschendingen bij landverwerving en daar gepaste consequenties uit te trekken.
Daarnaast bestaat een aantal specifieke richtlijnen, voor specifieke kwesties van bijvoorbeeld het Committee on World Food Security (CFS) waar het landrechten betreft of de Performance Standards van de International Finance Corporation (IFC) als het om financiële transacties gaat. De kracht van dit soort richtlijnen zit voornamelijk in de zelfregulerende werking binnen de sectoren waarop ze betrekking hebben. De overheid is een voorstander van dergelijke initiatieven en speelt een actieve rol bij de totstandkoming van deze vrijwillige richtlijnen, bijvoorbeeld bij de vorig jaar aangenomen CFS Voluntary Guidelines on Responsible Governance of Tenure of Land, Fisheries and Forests in the Context of National Food Security. Bij financiering via FMO en PSI geldt dat indien er sprake is van een investering in bedrijfseigen hectares grond (bijvoorbeeld in irrigatie-infrastructuur, verbouw van gewassen, bouw van kassen etc.) de acquisitie moet voldoen aan de IFC Performance Standards.
Via de onder het antwoord op vraag 5 genoemde organisaties en programma’s en onze ambassades ondersteunen we de bedrijven met als doel betrokkenheid bij schendingen van landrechten te voorkomen en te zoeken naar oplossingen waar schendingen zich onverhoopt voor doen. Samenwerking met verschillende ketenpartners (o.a. producenten organisaties, handelaren en retailers) en lokale overheden is hiervoor vereist. Verder steun ik maatschappelijke organisaties die zowel lokaal als internationaal schendingen van deze rechten opsporen en misstanden aan de orde stellen.
De Nederlandse Federatie voor de Levensmiddelen Industrie heeft namens de bij haar aangesloten bedrijven laten weten met het ministerie van Economische Zaken en het ministerie van Buitenlandse Zaken in gesprek te willen naar aanleiding van het Oxfam-rapport. Ik ga hier graag op in. Het gaat er daarbij om hoe bedrijven gezamenlijk met stakeholders beter kunnen bijdragen aan de positie van de zowel mannelijk als vrouwelijke boeren en arbeiders in ontwikkelingslanden en het voorkomen van oneerlijke landonteigeningen en andere misstanden.
Bent u bereid er voor te zorgen dat de in Nederland gevestigde voedsel- en drankenproducenten niet bijdragen aan uitbuiting van vrouwen en boeren in ontwikkelingslanden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben dan ook voornemens om bedrijven aan te sporen beter in kaart te brengen hoeveel mannen en vrouwen binnen hun productieketens werkzaam zijn en of vrouwen gelijke behandeling en betaling ontvangen. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid er voor te zorgen dat de in Nederland gevestigde voedsel- en drankenproducenten niet bijdragen aan schendingen van arbeids- en mensenrechten in ontwikkelingslanden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 7.
Verwarring bij de invoering van het provisieverbod |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met artikel «Verwarring bij provisieverbod»?1
Wat zijn uw eerste bevindingen en die van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) voor wat betreft de knelpunten bij de invoering van het provisieverbod sinds 1 januari 2013?
In hoeverre is het volgens u mogelijk om ondanks het provisieverbod toch gratis advies te leveren? Wordt dan de scheiding tussen product en advies voldoende gewaarborgd? In hoeverre is het wenselijk dat de AFM naar het prijsniveau van de adviesproducten kijkt?
In hoeverre is het wenselijk dat er nu een soort tussenperiode ontstaat, zoals in het geval van Rabobank die haar no cure, no pay model pas op 30 juni a.s. invoert?
Wat zijn de gevolgen van deze tussenperiode voor het gelijke speelveld? Wat vindt u daarvan?
Deelt u de mening dat de verwarring ten aanzien van het provisieverbod onwenselijk is? Zo ja, wat bent u van plan daar aan te doen?
Het bericht dat Iraanse studenten worden gediscrimineerd |
|
Paul van Meenen (D66), Jasper van Dijk |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht «Nederland discrimineert Iraniërs», waarin staat dat Iraanse studenten nog steeds worden uitgesloten van bepaalde studies, ondanks een uitspraak van de Hoge Raad?1
Ik heb kennis genomen van dit artikel, dat buiten beschouwing laat dat het kabinet werkt aan herziening van de uitvoering van het kennisembargo.
Op welke wijze gaat u de uitspraak van de Hoge Raad opvolgen en het beleid herzien?
Wij zijn voornemens om in overleg met de Hoger Onderwijs instellingen op korte termijn te komen tot een integrale herziening van de nationale uitwerking van het VN-kennisembargo, zodat tegemoet wordt gekomen aan zowel het arrest van de Hoge Raad als de VN-Veiligheidsraadsresolutie 1737.
Uitgangspunt is dat in de noodzakelijke gevallen bij de hooggespecialiseerde proliferatiegevoelige vakgebieden ontheffing dient te worden aangevraagd.
Dit betreft dan alle onderzoekers en PhD- en masterstudenten, ongeacht hun nationaliteit en land van herkomst. Ook voor Nederlandse onderzoekers en PhD- en masterstudenten zal dit gaan gelden. Dit betreft een beperkt aantal.
Wij verwachten de herziening voor de zomer gereed te hebben.
Hoeveel studenten worden belemmerd in het volgen van een opleiding als gevolg van uw beleid? Gaat u de gedupeerde studenten excuses aanbieden? Op welke wijze worden zij gecompenseerd voor de geleden schade?
Tot op heden zijn in totaal 13 verzoeken voor ontheffing ingediend. Vier studenten hadden geen ontheffing nodig, omdat voor de betreffende opleiding geen ontheffing nodig was. Twee studenten kregen een ontheffing en zeven studenten werd ontheffing geweigerd.
Voor het aanbieden van excuses zie ik geen aanleiding en compensatie van geleden schade is niet aan de orde.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is om studenten in het volgen van een opleiding te belemmeren op basis van hun afkomst? Zo ja, bent u bereid de veiligheid op een andere manier te waarborgen, bijvoorbeeld door het niet ter beschikking stellen van gevoelige informatie?
Wij zijn van mening dat zowel de toegang tot het hoger onderwijs als de (internationale) veiligheid gewaarborgd moeten worden. Daarom wordt zowel in de huidige als in de toekomstige regeling bewerkstelligd, dat zorgvuldig wordt beoordeeld welke aspirant-studenten de toegang tot een relevante opleiding moet worden ontzegd op grond van de relevante bepaling in de VN-Veiligheidsraadsresolutie 1737.
De re-integratietrajecten bij sociale werkplaats IW4 voor bijstandsgerechtigden |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het werktraject met behoud van uitkering dat de gemeente Veenendaal inzet voor bijstandsgerechtigden bij sociale werkplaats IW4 op straffe van een korting op de uitkering?1
Veenendaal hanteert in zijn beleid de volgende uitgangspunten: ondersteuning waar nodig, iedereen is naar vermogen actief, werken binnen de beschikbare financiële ruimte van het participatiebudget en de ondersteuning is gericht op stimuleren eigen kracht. De gemeente heeft de mogelijkheid om een bijstandsgerechtigde te activeren via werken met behoud van uitkering of om een tegenprestatie te vragen voor de uitkering.
Acht u het wenselijk dat bijstandsgerechtigden eentonig en geestdodend werk moeten verrichten dat niet of nauwelijks aansluit bij de behoeften van een bijstandsgerechtigde? Kunt u dit toelichten?
Bijstand is het vangnet, uitgangspunt is dat mensen zo snel mogelijk weer zelfredzaam zijn. Daarom moeten mensen die in de bijstand zitten actief op zoek naar werk en is alle gangbare arbeid passend. Tevens geldt dat mensen zich moeten inspannen om te re-integreren en dat de gemeente in dit verband ook verplichtingen kan opleggen. Voor werkzoekenden met een afstand tot de arbeidsmarkt is een periode van diagnose en activering vaak noodzakelijk om een effectieve aanpak naar een reguliere baan te bepalen. Het staat gemeenten vrij daarbij bedrijven in te schakelen die bijvoorbeeld ook de Wsw taken voor gemeenten uitvoeren. Op basis van de uitkomsten van de diagnose kunnen betrokkenen vervolgens zo snel mogelijk naar een reguliere baan worden toegeleid, die het beste aansluit bij de capaciteiten en opleiding.
Bent u in zijn algemeenheid van mening dat het wenselijker is dat bijstandsgerechtigden worden gere-integreerd naar een werkplek passend bij de opleiding, werkervaring en behoefte van de persoon en niet door een werkcarrousel worden geperst zoals bij sociale werkplaats IW4 gebeurt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten of er bij sociale werkplaats IW4 naast bijstandsgerechtigden ook personen met een indicatie voor de sociale werkplaats instromen? Zo nee, is hier sprake van verdringing? Kunt u dat toelichten?
Naast de uitvoering van de Wsw, kunnen de gemeenten de sw-bedrijven inzetten voor andere taken zoals diagnose, begeleiding en re-integratie van bijstandsgerechtigden. Deze taken komen niet ten laste van het aan de gemeente toegekende Wsw-budget en er geen sprake is van verdringing van personen met een sw-indicatie.
Het bericht dat palliatieve zorg vaak te laat wordt ingezet bij chronische aandoeningen |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Palliatieve zorg vaak te laat ingezet bij chronische aandoeningen»?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht.
Wat vindt u van de resultaten van het genoemde onderzoek, waaruit blijkt dat huisartsen zich vaak geleidelijk – en pas relatief kort voor het overlijden – bewust zijn van de behoefte aan palliatieve zorg bij patiënten met een andere ziekte dan kanker, bijvoorbeeld patiënten met COPD of kwetsbare ouderen?
De resultaten van het onderzoek laten zien dat vroegtijdige signalering van behoefte aan palliatieve zorg beter kan, vooral voor andere ziekten dan kanker. Uit dit onderzoek blijkt ook dat het lang niet altijd gemakkelijk is om vast te stellen dat de laatste fase is begonnen, in het bijzonder bij chronische aandoeningen als COPD en hartfalen. Bij deze aandoeningen worden slechtere periodes afgewisseld met betere periodes. Het lijkt alsof patiënten nog opknappen.
Het beleid dat in de afgelopen jaren is gevoerd voor de palliatieve zorg was en zal mede zijn gericht op het vroegtijdig signaleren van de behoefte aan palliatieve zorg.
Hoe verhoudt de uitkomst van dit onderzoek zich met uw inzet om de motie-Van der Staaij c.s. (Kamerstuk 29 509 nr. 40) uit te voeren, waarin de regering opgeroepen wordt zich actief in te zetten voor de verbreding van palliatieve zorg naar meerdere ziektebeelden? Op welke manieren heeft u zich actief ingezet voor dit doel en wat waren daarvan de resultaten? Vindt u dat u daarbij voldoende resultaat heeft geboekt?
In het beleid is nadrukkelijk oog voor deze verbreding.
Ter illustratie wijs ik op de ontwikkeling van de generieke module voor palliatieve zorg, die in november aanstaande zal zijn afgerond en door mij wordt gefaciliteerd. De module komt tot stand door inbreng van experts in de palliatieve zorg en beschrijft een «norm voor goede zorg». Markering van de verwachting dat een patiënt aan een bepaalde aandoening zal overlijden, krijgt een prominente plaats in de module. De module zal deel uit maken van bestaande en nog te ontwikkelen zorgstandaarden. Daarmee wordt palliatieve zorg verbreed naar meerdere ziektebeelden. Dit illustreert de snelle ontwikkeling die palliatieve zorg doormaakt.
Ook de Netwerken Palliatieve Zorg en het Integraal Kankercentrum Nederland zetten zich in voor de verbreding van palliatieve zorg naar meerdere ziekte-beelden.
Daarnaast is het van belang dat palliatieve zorg verder wordt verankerd in opleidingen van verzorgenden, verplegenden en artsen, wat ik ondersteun.
Voorts vormt het ZonMw-verbeterprogramma, waarin de uitrol van goede voorbeelden centraal staat, een krachtige impuls, gericht op het vroegtijdig inzetten van palliatieve zorg. De implementatie van de kennis en ervaring die in het veld aanwezig is, waarin het juist ook kennis over andere chronische aandoeningen dan kanker betreft, en juist in settings, waar palliatieve zorg nog geen vanzelfsprekende zaak is, is het doel. Als voorbeeld noem ik het succesvolle PaTz-project, waarin huisartsen en wijkverpleegkundigen hun palliatieve patiënten identificeren en palliatieve zorg tijdig kan worden ingezet.
Tussentijds zal ik u informeren over de resultaten van dit programma, waarin ook ruimte is voor het toetsen van de module voor palliatieve zorg. Ik vind het vroeg om op dit moment een uitspraak te doen over de vraag wat de concrete resultaten zijn, als het gaat om de verbreding van palliatieve zorg naar andere ziektebeelden.
Hoe reageert u op de aanbeveling dat huisartsen al in een vroeg stadium het initiatief moeten nemen om het gesprek aan te gaan met een patiënt en zijn naasten over hun palliatieve zorgbehoeften in de laatste levensfase?
Het voeren van gesprekken over het naderende levenseinde is bij uitstek een kerncompetentie van artsen. In eerste instantie heeft de beroepsgroep hierin het voortouw. Om gesprekken over het levenseinde te bevorderen heeft de KNMG in samenwerking met patiënten- en ouderenorganisaties een handreiking opgesteld getiteld «Tijdig spreken over het levenseinde». Dit document, waarvan zowel een artsen- als een patiëntenvariant is opgesteld, biedt professionals, patiënten en naasten handvatten over hoe men een dergelijk gesprek kan voorbereiden en voeren. Ik zie het als een goede ontwikkeling dat het praten over het (naderende) levenseinde wordt gestimuleerd. Door met elkaar in gesprek te gaan over het levenseinde worden wensen en verwachtingen helder.
Welke beleidsmatige sturingsmogelijkheden ziet u in reactie op de uitkomst van het onderzoek dat er relatief slecht wordt gescoord op de kwaliteitsindicatoren voor nazorg aan nabestaanden?
Het is waardevol om te weten waar de zorg beter kan. Aan de hand van de indicatoren wordt duidelijk waar de zorgverlening verbetering behoeft. Dit signaal is in de eerste plaats relevant voor de zorgaanbieder. De nazorg kan bijvoorbeeld worden verbeterd door de nabestaanden te wijzen op de mogelijkheden van nazorg. Voorts ben ik bereid om te bezien in hoeverre binnen het ZonMw-verbeterprogramma mogelijkheden zijn om de nazorg te versterken.
Op welke manier wilt u de uitkomsten van dit onderzoek gebruiken voor uw beleid om de palliatieve zorg in Nederland naar een hoger niveau te tillen?
De uitkomsten van dit onderzoek worden meegenomen in het ZonMw-verbeterprogramma.
De digitale poliskluis |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de voornemens van het Verbond van Verzekeraars om te komen tot een zogenaamde poliskluis of financiële schoenendoos waarmee polisgegevens digitaal inzichtelijk worden gemaakt?1
Ja, ik ben bekend met dit voornemen van het Verbond van Verzekeraars.
Kent u de speech van dhr. Korte, bestuurslid bij de Autoriteit Financiële Markten, die pleit voor meer inzicht en overzicht voor mensen met diverse verzekeringen, de zogenaamde financiële schoenendoos?2
Ja, ik ben bekend met de speech van dhr. Korte waarin hij de digitale ontsluiting van de financiële «schoenendoos» ter sprake brengt.
Deelt u de mening dat oververzekering en het dubbel verzekeren zoveel mogelijk moeten worden bestreden?
Wanneer sprake is van oververzekering en dubbel verzekeren is dit niet in het belang van de consument en lijkt het mij een goede zaak als dit inzichtelijk wordt gemaakt voor de consument zodat hij/zij hierop actie kan ondernemen. De omgekeerde situatie (onbewust niet verzekerd zijn) kan zich ook voordoen. Ook daarin kan de financiële «schoenendoos» inzicht geven, waarna de consument hierop al dan niet actie kan ondernemen.
Hoe oordeelt u over het dilemma tussen het tegengaan van oververzekering door een digitaal overzicht enerzijds en de privacy van burgers anderzijds? Welke alternatieven zijn er voor het gebruik van het burgerservicenummer als grondslag voor het digitale overzicht?
Een digitaal overzicht van alle lopende verzekeringen van een consument kan zoals hierboven uiteengezet consumenten helpen om meer inzicht te krijgen in een verzekeringsportefeuille en oververzekering en onderverzekering tegengaan.
Een initiatief als het Pensioenregister laat zien dat het mogelijk is om consumenten een overzicht te bieden van opgebouwde en nog op te bouwen pensioenaanspraken bij pensioenfondsen en pensioenverzekeraars en van opgebouwde AOW-rechten, waarbij gebruik gemaakt wordt van het burgerservicenummer.
Het Verbond van Verzekeraars geeft aan het gebruik van BSN, DigiD en/of toegang tot GBA als een belangrijke succesfactor voor de poliskluis te zien. Het Verbond onderzoekt als alternatief de mogelijkheden van een identificatie- en klantkoppelingsysteem voor de verzekeringsbranche.
Welke initiatieven neemt u of stimuleert u om oververzekering tegen te gaan? Deelt u de mening dat het bieden van een digitaal overzicht kan helpen bij het tegengaan van overbodige verzekeringen en daarmee samenhangende kosten?
Vanaf 2014 treedt nieuwe wetgeving in werking op het gebied van de vakbekwaamheid van financiële adviseurs, omdat ik vind dat een consument er vanuit moet kunnen gaan dat een adviseur die tegenover hem zit over de juiste diploma’s beschikt. Onderdeel van ieder adviesgesprek over verzekeringen dient het maken van een inventarisatie van de relevante financiële situatie van de consument te zijn, waaronder reeds afgesloten relevante financiële producten. Daarnaast is het platform Wijzer in geldzaken actief om consumenten te helpen om meer inzicht en overzicht te verkrijgen in hun financiële situatie, met diverse checklists op haar website en een aantal grootschalige evenementen zoals «de Week van het geld» en «de Pensioen driedaagse.»
Uit inzichten uit de behavioural finance blijkt dat consumenten open staan voor financiële informatie als deze informatie hen handelingsperspectief biedt en de informatie gelaagd wordt aangeboden in een totaaloverzicht. Een digitale poliskluis zou aan deze voorwaarden kunnen voldoen en op deze manier een totaaloverzicht bieden van afgesloten verzekeringsproducten. Van het Verbond van Verzekeraars heb ik overigens begrepen dat in de haalbaarheidstudie verder gekeken wordt dan een totaaloverzicht. Onder andere kan de digitale poliskluis de consument de nodige algemene informatie over verzekeringsproducten aanbieden (financiële educatie). Ook wordt er nagedacht over de mogelijkheid om de consument in staat te stellen zijn of haar gegevens te exporteren, bijvoorbeeld ook naar een onafhankelijk adviseur van zijn of haar keuze, zodat deze eenvoudiger advies kan geven.
Het bericht dat het opleiden van nieuwe politiemensen met onmiddellijke ingang is gestopt |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Opleidingsstop nieuwe politiemensen»?1
Ja.
Is het waar de politie met onmiddellijke ingang is gestopt met het opleiden van nieuwe politiemensen? Zo ja, waarom is dit gebeurd? Hoe lang gaat die stop duren? Zo nee, wat is er dan niet waar?
De politie gaat in 2013 gewoon door met het opleiden van nieuwe politiemensen. Er is daarom ook geen sprake van een opleidings- of innamestop. Geheel overeenkomstig de door mij in december 2012 vastgestelde begroting en het beheersplan 2013 van de Nationale Politie is er wel sprake van een geplande reductie van het aantal te vullen opleidingsplaatsen ten opzichte van voorgaande jaren. In de begroting en het beheersplan 2013 is opgenomen dat in 2013 voor het aantal opleidingsplaatsen bij de politie een numerus fixus geldt van 800 aspiranten. Het korps zal dit aantal in 2013 ook realiseren.
Gezien het voorspoedige verloop van de werving en selectie in de eerste maanden van dit jaar hebben de Nationale Politie en de Politieacademie bij alle verschillende politieonderdelen onderzocht hoever het stond met de instroom, teneinde in te kunnen schatten hoe groot hun werving- en selectie-inspanningen nog zouden moeten zijn voor de rest van dit jaar. Abusievelijk zijn tijdens deze inventarisatie enkele sollicitanten benaderd met het bericht dat ze verder niet in behandeling worden genomen en de opleiding niet kunnen volgen. Sommige kandidaten hadden op basis van een brief met daarin de intentieverklaring voor aanstelling al onomkeerbare stappen gezet. Deze sollicitanten zijn inmiddels opnieuw benaderd en kunnen de selectieprocedure vervolgen. Alle kandidaten zijn hiertoe bereid en vervolgen het traject zoals dit door hen en het korps was gepland. Daarnaast krijgen alle kandidaten in het werving- en selectieproces een brief waarin uitleg wordt gegeven hoe de procedure voor hen wordt voortgezet.
Ik betreur de verwarring die door de vergissing in het proces bij kandidaten is ontstaan.
Wat betekent het stoppen van het opleiden van nieuwe politiemensen voor de doelstelling uit het regeerakkoord dat er meer capaciteit voor opsporing en meer politieagenten op straat moeten komen?
Zoals hierboven beschreven is er in 2013 geen sprake van een opleidings- of innamestop en de ambities uit het regeerakkoord staan dus ook niet ter discussie.
Biedt de Politieacademie met onmiddellijke ingang geen enkele opleiding meer aan voor nieuwe kandidaten? Zo nee, welke opleidingen worden dan nog wel en welke niet meer aangeboden?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar de nationale politie «meer mensen in dienst heeft dan mag»? Zo ja, waar blijkt dat uit, om hoeveel mensen gaat het precies en welke functies bekleden deze politiemensen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
De voorlopige sterktecijfers laten zien dat de operationele sterkte van de politie per eind 2012 ruim hoger ligt dan de ondergrens van 49 500 die met uw Kamer is afgesproken. Voor de inname in 2013 heeft dit geen gevolg: bij het vaststellen van het aantal plaatsen voor 2013 was namelijk al rekening gehouden met een hogere sterkte dan de uiteindelijke doelstelling van 49 500, die in 2015 gehaald moet worden. Deze hogere sterkte is het gevolg van een vertraagde uitstroom van oudere medewerkers en een inname van respectievelijk 1 850 en 1 750 aspiranten in de jaren 2011 en 2012. Dit om ervoor te zorgen, dat de politie ook op sterkte blijft, als de uitstroom van oudere medewerkers de komende jaren op gang komt. Ik heb u hierover eerder bericht in mijn brief van 19 juli 2012 (KST 29 628, nr. 326).
Is de beslissing om de instroom van nieuwe politieagenten te stoppen gebaseerd op onverwachte cijfers bij de consolidatie van de politiekorpsen in de nationale politie? Zo ja, wat zegt dit over de betrouwbaarheid van de bedrijfsvoering van de politie en brengt dit nog risico’s met zich mee voor de nationale politie?
Nee, zoals eerder gemeld is er in 2013 geen sprake van een opleidings- of innamestop.
Is het waar dat kandidaten voor de politieopleiding die in april zouden starten pas nu te horen hebben gekregen dat die opleiding niet doorgaat? Zo ja, deelt u dan de mening dat hier sprake is van onbehoorlijk beleid ten opzichte van die kandidaten en wat gaat u doen om dit te corrigeren? Zo nee, wat is er dan niet waar en hoe is de situatie dan wel?
Nee, zie antwoord op vraag 2.
Het bericht dat jongeren geen jeugdzorg meer krijgen vanaf hun 18e levensjaar |
|
Renske Leijten , Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie over de situatie van Jabko die geen recht meer heeft op jeugdzorg, omdat hij 18 jaar is geworden en er tevens nog geen alternatieve plek voor- handen is?1
Het doel van een opname in de jeugdzorg is dat jongeren daarna in staat zijn naar hun mogelijkheden in de samenleving te participeren. Wanneer het niet mogelijk is weer thuis in het gezin of zelfstandig te wonen moet er een vervolgvoorziening zijn waar de jong-volwassene kan verblijven. Ik vind het niet wenselijk dat zich situaties als die van Jabko voordoen waarin geen vervolgvoorziening gevonden zou kunnen worden die voor hem geschikt is.
Hoeveel soortgelijke situaties zijn er waarin jongeren geen zorg meer krijgen vanaf hun 18e levensjaar, maar waarbij het wel wenselijk is dat deze zorg doorloopt en er geen nieuwe plek voorhanden is? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Helaas doen zich deze situaties vaker voor, maar het is mij niet bekend hoe vaak dat gebeurt. Ik ben bereid uit te zoeken hoe vaak dit gebeurt en daarover de Kamer te informeren.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de directeur van de Hoenderloo Groep die spreekt van een soort kortzichtig systeem, omdat vervolgzorg niet geregeld of voorhanden is? Wilt u uw antwoord toelichten?
In het algemeen is de vervolgzorg na een opname in een instelling voor jeugdzorgplus goed geregeld. Door de invoering van de trajectbenadering willen de instellingen dit nog verbeteren. De problemen die het geeft om in dit geval passende vervolgzorg voor Jabko te vinden laten zien dat het helaas niet altijd lukt. Het is een verantwoordelijkheid van instellingen een geschikt aanbod te ontwikkelen en voor een verantwoorde overdracht zorg te dragen. Financiers hebben op hun beurt een zorgplicht.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de moeder van Jabko, die aangeeft dat zij de deskundigheid niet in huis heeft om haar zoon goed te kunnen helpen? Deelt u de mening dat het van groot belang is dat deze jongeren terecht moeten kunnen in een zorginstelling? Zo nee, waarom niet?
Ik heb er volledig begrip voor dat de moeder van Jabko zegt dat zij niet in staat is zelf haar zoon goed te kunnen helpen. Ik vind ook dat deze jongeren, indien nodig, terecht moeten kunnen in een zorginstelling.
Bent u bereid de leeftijdsgrens van 18 jaar voor zorg vanuit Bureau Jeugdzorg te verhogen naar 21 jaar? Zo ja, wanneer gaat u dit instellen? Zo nee, waarom niet?
Het bureau jeugdzorg heeft nu al de taak om voor jeugdigen die voor hun achttiende jeugdzorg ontvingen vervolgzorg te regelen als ze achttien geworden zijn en nog zorg behoeven. Dat kan zijn binnen de jeugdzorg, want de huidige Wet op de jeugdzorg kent een leeftijdsgrens van 18 jaar met een doorloopregeling tot 23 jaar. Daarnaast kan een jeugdige ook na het 18e levensjaar aanspraak maken op zorg op basis van andere wettelijke kaders, zoals de Zorgverzekeringswet en de AWBZ.
Ik zie daarom geen aanleiding de leeftijdsgrens te verhogen. Volledigheidshalve verwijs ik ook naar de reactie op de motie-Bruins Slot en Kooiman over wettelijke mogelijkheden en beperkingen om de leeftijdsgrens in de nieuwe jeugdwet te verhogen tot 23 jaar.2 Daarin staat waarom een algemene verhoging tot 23 jaar niet wenselijk is.3 Dezelfde argumenten zijn ook van toepassing bij een beoordeling van de vraag of een verhoging tot 21 jaar wenselijk is.
Waar kunnen jongeren zoals Jabko terecht na hun 18e levensjaar? Wilt u uw antwoord toelichten?
Jongeren zoals Jabko (jong-volwassenen met autisme en ernstig probleemgedrag) hebben een zorgvoorziening nodig waarin meerdere disciplines bijdragen aan een adequate zorg. Daarom worden op dit moment voor Jabko zowel opties verkend binnen de ggz als binnen de gehandicaptenzorg.
Hoeveel vervolgplekken zijn er voor jongeren zoals Jabko, en hoe gaat u ervoor zorgen dat er voldoende vervolgplekken komen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 3 en 10.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat in het geval van Jabko er een oplossing wordt gezocht, zodat hij niet zonder zorg komt te zitten?
De situatie is nu zo dat voor Jabko verschillende opties onderzocht worden. Het is belangrijk dat dit een duurzame oplossing is. Dat vraagt tijd. Daarom heb ik toegestaan dat de huidige plek voor Jabko, die hij en zijn ouders nu ook als goed en veilig ervaren bij de Hoenderloo Groep, ook nu hij achttien is tijdelijk beschikbaar blijft.
Is de situatie van Jabko vergelijkbaar met de zorg voor jongeren die in een vergelijkbare situatie zitten als Brandon? Is er voor deze jongeren ook geen passende zorg na het 18e levensjaar? Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze jongeren een juiste plek krijgen binnen de AWBZ, ook na hun 18e levensjaar? Wilt u uw antwoord toelichten?
De situatie van Jabko is niet te vergelijken met die van jonge mensen als Brandon. Brandon is een jongeman met een verstandelijke beperking. Zijn leefsituatie kwam twee jaar geleden in het nieuws. In de instelling waar hij verbleef werd hij namelijk regelmatig ernstig in zijn vrijheid beperkt. De instelling wist niet goed hoe anders met zijn gedragsproblemen om te gaan. Hij is kort daarna overgeplaatst naar een andere instelling voor mensen met een verstandelijke beperking (ASVZ) en het gaat nu goed met hem. Mensen met vergelijkbare problematiek als Brandon (verstandelijke beperking en ernstige gedragsproblemen) verblijven veelal levenslang in een instelling binnen de gehandicaptenzorg. Jongeren als Brandon hoeven dan ook niet vanwege het bereiken van een bepaalde leeftijd te verhuizen.
Welke structurele oplossingen gaat u bewerkstelligen om te zorgen dat jongeren met ernstige gedragsstoornissen zorg krijgen vanaf hun 18e levensjaar? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het Centrum voor Consultatie en Expertise brengt binnenkort een notitie uit over het ontbrekende zorgaanbod over jong-volwassenen met autisme en ernstig probleemgedrag. Mede op basis daarvan wil ik met de betrokken koepelorganisaties, zoals GGZ Nederland, Jeugdzorg Nederland, Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland en Zorgverzekeraars Nederland bezien hoe passende zorg voor jong-volwassenen met autisme en ernstig probleemgedrag geboden kan worden.
Verder noem ik de werkgroep «Vanuit autisme bekeken» die mijn voorgangster heeft ingesteld en tot eind 2014 actief zal zijn. Deze werkgroep van acht (ervarings)deskundigen inventariseert de knelpunten in zorg en ondersteuning voor mensen met autisme, stimuleert waar mogelijk oplossingen voor die knelpunten en verspreidt goede voorbeelden. De werkgroep doet haar werk zoveel mogelijk met en in samenspraak met alle betrokkenen. Daarvoor is recent ook een website www.vanuitautismebekeken.nl en digitaal platform geopend. Met dit antwoord voldoe ik tevens aan het verzoek van mevrouw Bruins Slot die tijdens het AO van 28 februari 2013 met de Minister van VWS over de EU-gezondheidsraad informeerde naar de stand van zaken van deze werkgroep.
De verkoop van het voormalig MOB-complex in Deurne |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de artikelen in het Eindhovens Dagblad over het MOB-complex in Deurne?1 Kent u eveneens het onderzoeksrapport van Hordijk & Hordijk «Memorandum onderzoek MOB-complex» van 18 februari 2013?
Ja.
Is het waar dat de dienst Domeinen € 125.000 (via de burgemeester van Deurne) heeft aangeboden aan een bezwaarmaker, zoals gesteld wordt in het rapport van Hordijk & Hordijk (p.21)? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, wat is er niet waar?
Het is juist dat de burgemeester de dienst Domeinen in juli 2008 heeft benaderd met een voorstel om de koopprijs van de koopovereenkomst die Domeinen en de gemeente Deurne in 2000 hadden gesloten met € 100.000 te verlagen. De dienst heeft daarop aan de burgemeester te kennen gegeven er in beginsel positief tegenover te staan, indien de dienst daarmee binnen een termijn van enkele maanden het terrein zou kunnen overdragen aan de gemeente. De dienst Domeinen zou dan acht jaar na de koopovereenkomst het terrein kunnen leveren tegen de (hogere) nieuwe bestemmingswaarde.
Bent u het eens met de bezwaarmaker in kwestie dat het hier ging om «omkopingspraktijken»? Zo nee, hoe zou u de praktijken kwalificeren?
De dienst Domeinen heeft de vraag niet als omkopingspraktijk ervaren. Terugblikkend zou de dienst Domeinen terughoudender kunnen zijn geweest. Het voorstel werd door de dienst echter bezien in de context van het zeer langdurige traject. In 2000 was de koopovereenkomst gesloten tussen de gemeente Deurne en het Rijk (dienst Domeinen). In de koopovereenkomst was bepaald dat Domeinen aan de gemeente zou leveren, nadat de bestemming zou zijn gewijzigd van militair terrein naar bedrijventerrein. Het voltooien van de transactie zou echter pas in 2010 plaatsvinden vanwege de ingestelde bezwaar- en beroepsprocedure. In zijn algemeenheid heeft het de voorkeur om de bestuursrechtelijke weg te volgen en bezwaren inhoudelijk af te handelen.
Het risico bestaat anders dat het voeren van juridische procedures financieel wordt beloond doordat het staken van de procedure aanspraak geeft op financiële vergoedingen. Dat is niet de bedoeling.
Wat vindt u van het feit dat de burgemeester dit aanbod geheim heeft willen houden?
De gang van zaken met betrekking tot de email van de burgemeester roept vragen op. Blijkens het onderzoeksrapport Hordijk & Hordijk heeft de oud-burgemeester het aanbod aan de advocaat van de bezwaarmaker gedaan met een vertrouwelijk mailbericht vanaf zijn privé mailadres. Het voorstel zou vertrouwelijk zijn en niet verder bekend mogen worden gemaakt, noch bij zijn medebestuurders noch bij ambtenaren in Deurne of Helmond. In een fase van onderhandelingen kan vertrouwelijkheid vereist zijn. De bewoordingen in de email van de oud-burgemeester roepen echter een beeld op van een heimelijkheid die niet past bij een betrouwbare overheid. Er dient op een heuse en transparante wijze te worden omgegaan met medeverantwoordelijke bestuurders, gemeenteraad en ambtelijk apparaat. Overigens is mij gebleken dat het (huidige) college van B&W heeft aangegeven achteraf wel op de hoogte te zijn gesteld van het voorstel.
Komt het vaker voor dat rijksdiensten, al dan niet samen met gemeenten en/of provincies, bezwaarmakers geld aanbieden om hun bezwaar in te trekken? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over het beleid terzake en hierbij antwoord geven op de vraag hoe dit zich verhoudt tot de Algemene Wet Bestuursrecht?
Uit de mij beschikbare informatie blijkt niet dat dergelijke gevallen bij de rijksdiensten vaker aan de orde zijn. Ik zou dat ook onwenselijk vinden. Bij het antwoord op vraag 3 heb ik reeds aangegeven welke risico’s de afkoop van beroepsprocedures met zich mee kan brengen.
Vijf vrouwen uit Gaza die niet mogen studeren op de Westoever |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met de zaak van de vijf vrouwen uit Gaza die willen studeren aan een universiteit op de Westelijke Jordaanoever, maar door Israël niet toegelaten worden tot de Westelijke Jordaanoever?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat de vijf vrouwen het recht hebben om te studeren aan universiteiten op de Westelijke Jordaanoever en dat Israël daarom verplicht is hun reis naar de Westelijke Jordaanoever toe te staan? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Volgens de Nederlandse regering is Israël bevoegd veiligheidsmaatregelen te nemen. Deze maatregelen mogen echter niet tot gevolg hebben dat de facto alle studenten uit Gaza de toegang tot universiteiten op de Westoever wordt ontzegd.
Kunt u bevestigen dat sinds er in september 2000 een reisverbod voor studenten van kracht werd, slechts drie studenten uit Gaza op de Westelijke Jordaanoever hebben kunnen studeren? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Het Palestijnse ministerie van Onderwijs bevestigt dat Israël sinds 2000 geen vergunningen meer verstrekt aan reguliere studenten die in Gaza wonen en willen studeren aan universiteiten op de Westelijke Jordaanoever. De drie studenten die sinds 2000 wel een uitreisvisum ontvingen, waren in het bezit van een buitenlandse studiebeurs.
De coördinator van Israëlische regeringsactiviteiten in de Palestijnse Gebieden (COGAT) onderscheidt verschillende categorieën reizigers die in aanmerking komen voor reizen van Gaza naar de West Bank. Studenten maken hier geen deel van uit, met uitzondering van hen die in het bezit zijn van een buitenlandse beurs ten behoeve van studie op de Westoever of in het buitenland. Gazaanse studenten zijn aangewezen op het studieaanbod van de drie Gazaanse universiteiten: de Islamic University of Gaza, de Al Aqsa University en de Al Azhar University.
In het academisch jaar 2011/2012 studeerden er 174 studenten met Gazaanse identiteitsbewijzen op de Westelijke Jordaanoever. Deze studenten woonden echter al op de Westoever vóór 29 september 2000, bij de aanvang van de tweede Intifada, waarna Israël de veiligheidsmaatregelen heeft aangescherpt.
Kunt u bevestigen dat Israël met betrekking tot Gaza en de Westelijke Jordaanoever een scheidingsbeleid («separation policy») hanteert?2 Indien ja, wat houdt dit beleid concreet in? Indien neen, wat zijn hier dan de feiten?
Op een verzoekschrift van de NGO Gisha, die namens de vijf vrouwelijke Gazaanse studenten verzocht om toegang tot de Westoever, heeft het Israëlische hooggerechtshof in september 2012 geantwoord dat alleen op humanitaire gronden een uitzondering wordt gemaakt voor individuele gevallen uit Gaza. Gisha ontving eenzelfde antwoord in december 2011 op een verzoekschrift ten behoeve van een Amerikaanse Palestijn uit Gaza die naar de Westoever wilde reizen voor een huwelijksaanzoek. Volgens de Israëlische autoriteiten is er «sprake van een scheidingsbeleid tussen de gebieden [de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever] op basis van veiligheidsoverwegingen waardoor het aantal personen dat toegang krijgt tot Judea en Samaria wordt beperkt tot uitzonderlijke humanitaire gevallen».
Is de weigering de vijf vrouwen tot de Westelijke Jordaanoever toe te laten onderdeel van dit scheidingsbeleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit werd in deze bewoording bevestigd door het hooggerechtshof in september 2012.
Bent u bereid er bij uw Israëlische collega’s op aan te dringen dat de vijf vrouwen alsnog kunnen studeren aan de Palestijnse universiteit op de Westelijke Jordaanoever en in EU-verband aandacht voor deze zaak te vragen? Indien neen, waarom niet?
Nederland zet, zowel in EU-verband als bilateraal, onverminderd in op een einde aan de blokkade van Gaza en normalisering van verkeer van goederen en personen. Dit is een terugkomend onderwerp op de EU-agenda en een prioriteit van Hoge Vertegenwoordiger Ashton. Movement and Accessis tevens een belangrijk onderdeel van het Gaza bestand dat eind vorig jaar is getekend en waaraan de EU graag haar medewerking verleend. Deze kwestie, waaronder de toegang van Gazaanse studenten tot de Westelijke Jordaanoever, zal aan de orde worden gesteld in Israël.