Rijopleidingen en het opleiden van rijinstructeurs door het UWV |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «UWV het schip in met omscholing»?1
Ja.
Klopt het dat er een hoog aantal uitvallers is bij de opleiding tot rijinstructeur die via het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) wordt aangeboden?
Het aantal uitvallers bij de opleiding rijinstructeur wijkt niet af van de gemiddelde uitval bij de opleidingen in het kader van de re-integratie van uitkeringsgerechtigden.
Was de selectie van de cursisten die werden toegelaten tot de opleiding voor rijinstructeur adequaat?
Ja. Alvorens de cliënt aan een opleiding begint toetst de Arbeidsdeskundige of de werkcoach de deelname aan de opleiding aan het scholingsprotocol van UWV. Nagegaan wordt of de scholing noodzakelijk is voor betrokkene, of de scholing voldoet aan de regelgeving, de kosten opwegen tegen de baten en of de cursist schoolbaar is.
Wat voor maatregelen heeft het UWV genomen om opleidingskosten terug te vorderen bij de (opzettelijk) afgehaakte cursisten?
Zoals in het artikel naar voren komt heeft UWV in het kader van het handhavingsbeleid in enkele gevallen een deel van het opleidingsgeld bij de cursist teruggevorderd via de uitkering. Bij (ernstige) verwijtbaarheid van de zijde van de cursist waardoor een opleiding niet wordt afgemaakt en niet wordt meegewerkt aan de re-integratie, wordt in het kader van het reguliere maatregelenbeleid een sanctie toegepast.
Klopt het bericht dat er door het faillissement van een opleidingsinstituut in één keer 500 cursisten zijn afgehaakt? Zo ja, wat is er gedaan om deze cursisten bij een ander opleidingsinstituut onder te brengen?
Het faillissement waarvan wordt gesproken speelde in 2011. Ongeveer 90 UWV-cliënten volgden ten tijde van het faillissement een door UWV ingekochte opleiding bij het instituut en via een leerbaanproject in samenwerking met een re-integratiebedrijf volgden nog eens 165 UWV-cliënten een opleiding bij het opleidingsinstituut. Met alle 255 cliënten is gesproken en is – voor zover aan de orde – met het re-integratiebedrijf en/of een andere opleider gezorgd dat zij hun opleiding konden afmaken.
Hoeveel opleidingen tot rijinstructeur zijn er sinds 2008 via het UWV aangeboden en hoeveel cursisten hebben de opleiding voltooid? Is het UWV nog steeds bezig met het opleiden van nieuwe rijinstructeurs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel cursisten volgen momenteel via het UWV de opleiding tot rijinstructeur?
UWV heeft op basis van eigen onderzoek over de betrokken jaren van 391 trajecten gegevens kunnen achterhalen. Van deze 391 trajecten zijn er 144 afgesloten met een plaatsing. Hiervan waren 14 plaatsingen in zelfstandige arbeid en 130 op een arbeidsovereenkomst. De overige deelnemers zijn niet aan de slag gekomen. Het in het persartikel genoemde aantal van ca 560 deelnemers omvat naast de opleidingen rijinstructeurs, ook de opleidingen heftruckbestuurder en vrachtwagenchauffeur.
Sinds 2012 kan UWV voor WW-ers geen trajecten of opleidingen meer inkopen. De inkoop van de opleiding tot rijinstructeur voor arbeidsgehandicapten is altijd al zeer gering geweest. Gelet op de slechte arbeidsmarktsituatie voor dit beroep is er thans nog minder aanleiding dan voorheen om deze opleiding in te kopen.
De onduidelijkheid rond praatpalen langs de snelweg |
|
Sander de Rouwe (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de tv-uitzending over de onduidelijkheid rond praatpalen langs de snelweg?1
Ja.
Kunt aangeven hoeveel praatpalen er in Nederland zijn en wat de kosten van onderhoud en aanschaf zijn?
Op peildatum 6 mei 2013 staan 3323 praatpalen langs de door Rijkswaterstaat beheerde A- en N-wegen.
Kosten van onderhoud:
Kosten van aanschaf:
Wat zijn de kosten van het mobiele netwerk dat nodig is voor de praatpalen?
Voor het mobiele netwerk heeft Rijkswaterstaat een connectiviteitscontract afgesloten met KPN ter waarde van € 800.000 per jaar (prijspeil 2012). Het connectiviteitscontract regelt de Draadloze communicatie Dienst voor Praatpalen (DDP), onderhoud, schadeherstel en levering van praatpalen.
Kunt u aangeven hoeveel keren er in 2012, 2002 en 1992 gebruik werd gemaakt van praatpalen?
Onderstaande data zijn aangeleverd door de ANWB. De ANWB kan de praatpaalmeldingen, die vanaf 2008 via het mobiele netwerk verlopen, traceren. Helaas is het niet meer mogelijk om de aantallen meldingen uit de tijd daarvoor in de systemen van de ANWB terug te vinden. De aantallen met betrekking tot de jaren voor 2008 komen uit andere, incidentele, bronnen.
1987
193.000
2004
30.958
2005
25.143
2006
21.827
2007
35.597
15.283
2008
31.655
13.419
2009
39.332
12.204
2010
47.209
10.929
2011
33.525
9.524
2012
39.655
7.394
In 2012 was het aantal praatpaaloproepen 2,5% van het totale aantal oproepen binnenland (1.567.785) bij de ANWB.
Wat is het onderscheid in het soort meldingen?
Er is een groot verschil tussen het aantal meldingen en het aantal daaruit voortvloeiende hulpverleningen door de ANWB Wegenwacht. Daarvoor is een aantal verklaringen te geven:
In 2009 is het aantal meldingen extreem hoog ten opzichte van voorgaande jaren. Daarom is daarop destijds een analyse gedaan. Daaruit blijkt dat dit hoge aantal wordt veroorzaakt door:
Er is geen analyse voor handen van het relatief hoge aantal meldingen in 2010 en 2012.
Klopt het dat het lopende contract voor het onderhoud en de verwerking van de gegevens met de ANWB tot 2017 loopt? Zo ja, welke afspraken zijn hierin precies gemaakt?
De vigerende overeenkomst met de ANWB loopt tot en met 31 december 2017. In de overeenkomst is bepaald dat de ANWB zorgt voor het storingsvrij en continu functioneren van een meldkamer die verbonden is met het praatpalennet en voor het doormelden van hulpvragen aan hulpdiensten, wegenwacht en andere pechhulpverleners. Rijkswaterstaat zorgt voor storingsvrij en continu functioneren van het praatpalennet, zodat de praatpaalmeldingen ook feitelijk de meldkamer van de ANWB bereiken, en voor de mogelijkheid tot verkeersveilig gebruik van praatpalen door weggebruikers.
Deelt u de opvatting dat het met nieuwe en bestaande technieken veiliger is om vanuit de auto of directe nabijheid daarvan direct hulp in te schakelen dan om daarvoor over de snelweg naar een praatpaal toe te lopen?
Ja, nieuwe en bestaande technieken kunnen bijdragen aan het verminderen van de onveiligheid. Hierbij past de opmerking dat de technieken niet altijd voorhanden en storingsvrij zijn. Ook bij andere technieken dan praatpalen blijven additionele maatregelen om de veiligheidsrisico’s te beperken noodzakelijk. Elk incident kent specifieke veiligheidsrisico’s. Denk hierbij aan de risico’s die ontstaan bij het stilvallen of stilstaan van een voertuig en de daaruit uitgestapte personen op weg naar een veilige plek en/of een praatpaal.
Deelt u de opvatting dat met bestaande technieken zoals de gsm en nieuwe technieken in de auto zelf, zoals E-call en B-Call, een discussie gevoerd moet worden over effectiviteit en efficiency van praatpalen voordat een nieuw contract wel of niet verlengd gaat worden?
Ik acht afbouw van de praatpalenservice op termijn mogelijk. Rijkswaterstaat zal daartoe in overleg met de ANWB het perspectief naar de toekomst uitwerken.
Mijn verwachting is dat GSM, (nu al een zeer hoge potentiële beschikbaarheid), B-call (beperkte beschikbaarheid in nieuwe auto’s) en E-call (groeiende beschikbaarheid vanaf oktober 2015) in de toekomst effectievere, efficiëntere en vooral veiliger technologieën zullen zijn om incidenten op het hoofdwegennet te melden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Wegverkeer en verkeersveiligheid op 22 mei 2013?
Het opsporen van de gegevens nodig voor de antwoorden 4 en 5 heeft meer tijd gevergd dan voorzien. Beantwoording voor het algemeen overleg Wegverkeer en verkeersveiligheid van 21 mei 2013 is daardoor helaas niet mogelijk gebleken.
Mosselkweek en natuur op de Waddenzee |
|
Aukje de Vries (VVD), André Bosman (VVD), Pieter Litjens (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het onderzoeksproject Produs van de Universiteit Wageningen, Imares en het Nederlands Instituut voor het Onderzoek der Zee (NIOZ) dat op 18 april jl. is gepubliceerd?1
Ja. Het onderzoek is in 2006 in opdracht van het voormalige Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Producentenorganisatie Mosselen gestart en het eindrapport is op maandag 15 april jl. aan de opdrachtgevers aangeboden.
Onderschrijft u de conclusies van het onderzoek dat natuurontwikkeling in de Waddenzee en de kweek van mosselen goed samen gaan? Zo nee, waarom niet?
Het samenvattend eindrapport en de acht deelrapporten geven aan hoe complex het systeem is. Eén van de uitkomsten van het onderzoek is dat natuurontwikkeling in de Waddenzee en de kweek van mosselen mogelijk samen kunnen gaan. De uitkomsten van het onderzoek vragen erom dat alle partners in het mosselconvenant er de tijd voor moeten nemen om de rapportages grondig te bestuderen en van conclusies te voorzien. Ik wil de convenantspartijen de ruimte geven om op basis van de evaluatie (zie ook het antwoord op vraag 3) van het mosselconvenant tot afspraken te komen. Ik wil daarom nu niet vooruitlopen op de mogelijk te nemen beleidsbesluiten hieromtrent.
Op welke wijze gaat u de bevindingen van het onderzoek betrekken bij de evaluatie van het convenant tussen de mosselkwekers en natuurorganisaties over de visserij in de Waddenzee?
Het convenant wordt dit jaar geëvalueerd. De rapporten die het Produs onderzoeksproject heeft opgeleverd, zijn gestuurd naar de partners in het mosselconvenant. De bevindingen uit het onderzoek zullen worden gebruikt als één van de bouwstenen bij de evaluatie van het mosselconvenant. Zoals ik uw Kamer heb laten weten, zal ik u de uitkomsten van de evaluatie in het voorjaar van 2014 toesturen.
Wat vindt u ervan dat het Wageningse onderzoeksinstituut Imares onder druk van andere wetenschappers het persbericht heeft ingetrokken dat stelde dat de mosselzaadvisserij nauwelijks invloed heeft op de natuur in de Waddenzee en zelfs positief is?2
Ik constateer dat er 2 persberichten zijn uitgegaan en dat daar verwarring over is ontstaan. Dat betreur ik.
Kunt u aangeven hoe het achterliggende onderzoek, waar door onderzoekers wel negatieve effecten van de visserij werden gevonden, in relatie staat tot het gepresenteerde onderzoek van 18 april jl.?
Het Produsonderzoek is een meerjarig onderzoek geweest waar onder de verantwoordelijkheid van IMARES verschillende onderzoeksinstellingen aan hebben meegewerkt. Het achterliggende onderzoek maakt deel uit van het op
18 april jl. gepresenteerde Produsonderzoek.
Deelt u de opvatting dat zolang niet wetenschappelijk bewezen is dat de mosselzaadvisserij schade toebrengt aan de natuurontwikkeling in de Waddenzee, de sector gewoon moet kunnen blijven produceren? Zo nee, waarom niet?
In het convenant transitie mosselsector zijn afspraken gemaakt hoe te komen tot een stapsgewijze vermindering van de voorjaarsvisserij en het beëindigen van de bodemberoerende mosselzaadvisserij in 2020. Alternatieve bronnen van mosselzaad moeten dit mogelijk maken. Op dit moment vindt er een evaluatie plaats van het convenant. Ik wil de convenantspartijen de ruimte geven om op basis van de evaluatie tot afspraken te komen. Ik wil daarom nu niet vooruitlopen op de mogelijk te nemen beleidsbesluiten hieromtrent. Hierbij merk ik op dat het onder het convenant, binnen de gemaakte afspraken, naast het gebruik van mosselzaad invang installaties nu ook mosselzaadvisserij mogelijk is.
Ik heb op 7 mei jl. vergunning verleend voor de jaarlijkse voorjaarsvisserij.
Het bericht ‘Wachtlijsten voorschool groeien’ |
|
Steven van Weyenberg (D66), Paul van Meenen (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Wachtlijsten voorschool groeien»?1
Een groei van de wachtlijsten voor voorschoolse educatie (vve) voor kinderen met een risico op een (taal)achterstand vind ik zorgelijk. Het is van het grootste belang om deze achterstanden zo vroeg mogelijk aan te pakken om te zorgen dat deze kinderen een goede start maken in het basisonderwijs. Het gaat in het onderzoek van de MOgroep om wachtlijsten bij zowel voorscholen als om zelfstandig peuterspeelzaalwerk waar vve wordt aangeboden.
Klopt het dat 15 procent van alle kinderen met een achterstand op de nog groeiende wachtlijsten blijft staan?
Voor beantwoording van deze vraag zijn de resultaten van het onderzoek waarop deze uitspraak is gebaseerd opgevraagd. Hieruit is niet herleidbaar hoeveel doelgroepkinderen op een wachtlijst staan. In totaal hebben 67 organisaties meegedaan aan dit onderzoek. Bij 9 organisaties die geen voorrangsbeleid hebben voor doelgroepkinderen is er sprake van een wachtlijst. Bij deze 9 organisaties staan er naar alle waarschijnlijkheid doelgroepkinderen op de wachtlijst. Aangezien de omvang van deze wachtlijsten en de omvang van de doelgroep in de betreffende gemeenten niet bekend is, is er geen uitspraak te doen over het aantal doelgroepkinderen dat op een wachtlijst staat.
Hoeveel kinderen met een achterstand zijn er in Nederland, hoe ontwikkelt dit cijfer zich en hoeveel van hen maken op dit moment gebruik van voorschoolse educatie?
De doelgroepdefinitie wordt per gemeente vastgesteld. Zij hanteren hiervoor criteria als opleidingsniveau van de ouders, thuistaal of feitelijke achterstand bij aanvang van de voorschoolse educatie. Naar schatting zijn er 45.000 doelgroepkinderen.2
Aangezien de doelgroepdefinitie op gemeentelijk niveau wordt vastgesteld en kan worden bijgesteld, is het niet mogelijk om op landelijk niveau aan te geven of er een trend terug te vinden is in de ontwikkeling van het aantal doelgroepkinderen.
Uit de landelijke vve-monitor 2011 blijkt dat 80 à 85 procent van de doelgroeppeuters deelneemt aan voorschoolse educatie.3 De onderzoekers plaatsen hierbij de kanttekening dat het lastig is om het bereik van vve te bepalen vanwege verschillen tussen gemeenten in de gehanteerde doelgroepdefinitie en omdat niet alle gemeenten de totale omvang van hun doelgroep in beeld hebben.
Er wordt naar gestreefd om vanaf 2014 een actuele uitspraak te kunnen doen over het huidige vve-aanbod en -bereik. De Onderwijsinspectie, Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) bekijken samen of en hoe dit gerealiseerd kan worden.
Voor hoeveel kinderen met een achterstand is op dit moment budgettair ruimte?
Gemeenten ontvangen een specifieke uitkering voor onderwijsachterstandenbeleid die is bedoeld voor voor- en vroegschoolse educatie (vve), schakelklassen en zomerscholen. Dit totale budget bedraagt 261 miljoen euro (Rijksbegroting 2013, Hoofdstuk VIII, Artikel 1, Primair Onderwijs). Gemeenten hebben de beleidsvrijheid om te bepalen welke kinderen tot de doelgroep behoren. Bij de berekening van dit bedrag is ervan uitgegaan dat er 45.000 doelgroepkinderen zijn.4
Deelt u de mening dat het belangrijk is om (taal-)achterstanden op jonge leeftijd weg te werken en dat de wachtlijsten dit in de weg staat?
Ja, het kabinet investeert fors in voorschoolse educatie voor peuters met een taalachterstand, juist omdat het moeilijk is die achterstand later op de basisschool alsnog in te halen. Wachtlijsten voor kinderen met een (taal)achterstand zijn niet wenselijk.
Welke stappen gaat u nemen om deze wachtlijsten weg te werken?
Gemeenten zijn sinds 2010 wettelijk verplicht om voor voldoende goede plekken te zorgen voor peuters met een taalachterstand. Gemeenten hebben hier ook budget voor gekregen van het Rijk.
Het is aan de gemeenten om dit te organiseren; zij hebben ook de instrumenten in handen om dit op lokaal niveau op te lossen.
Aangezien de wachtlijsten recent zijn gegroeid, is dit probleem voor veel gemeenten nieuw. De verwachting is dat de betreffende gemeenten hiermee snel aan de slag zullen gaan. Wat mij betreft hebben gemeenten twee opties: of ze zorgen dat de peuters die de voorschool het hardste nodig hebben voorrang krijgen, of ze moeten voor meer plekken zorgen zodat alle peuters een plek kunnen krijgen.
De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de uitvoering van deze gemeentelijke taak. Is het in een gemeente niet op orde, dan wordt een verbetertraject met gemeenten afgesproken en gaat de inspectie na of deze afspraken worden nagekomen.
Deelt u de mening van de PO-raad dat minder versnippering en meer brede scholen een oplossing hiervoor zouden kunnen bieden? Bent u van mening dat er hiervoor regie zou moeten komen om schotten te laten verdwijnen?
Het terugbrengen van de versnippering tussen de verschillende stelsels van kinderopvang, peuterspeelzaalwerk en voorschoolse educatie en het creëren van meer brede scholen, kan een deel van de oplossing vormen. Dit leidt echter niet automatisch tot voldoende voorzieningen en voldoende plekken. De gemeente moet hoe dan ook zorgen dat er voldoende aanbod is voor kinderen met een risico op een taalachterstand, hoe de structuur er ook uitziet.
In het regeerakkoord staat dat de financiering van het peuterspeelzaalwerk onder de Wet Kinderopvang wordt gebracht om zo de onderlinge afstemming van onderwijs, peuterspeelzaalwerk en kinderopvang te optimaliseren. Voor de zomer ontvangt u een gezamenlijke brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over dit onderwerp.
Het rapport van de UNHCR en Vluchtelingenwerk Nederland “Pas nu weet ik: vrijheid is het hoogste goed” |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Pas nu weet ik: vrijheid is het hoogste goed»?1
Ja.
Deelt u de conclusie van Vluchtelingenwerk Nederland en de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) dat er geen juridische legitimiteit bestaat om de gesloten verlengde asielprocedure in stand te houden? Zo nee, kunt u ingaan op de afzonderlijke juridische argumenten in het rapport en deze onderbouwd, onder verwijzing naar (internationale) wet en regelgeving en jurisprudentie etc., weerleggen? Zo ja, wanneer gaat u ervoor zorgen dat deze procedure wordt afgeschaft?
Dat de gesloten verlengde asielprocedure een onvoldoende wettelijke basis zou kennen en strijdig zou zijn met internationale verplichtingen of geen individuele afweging zou kennen, deel ik niet.
Elke plaatsing in de gesloten verlengde asielprocedure kan door de asielzoeker, ook de Dublinclaimant, worden voorgelegd aan de (onafhankelijke) rechter. Vervolgens kan de asielzoeker steeds de voortduring van de bewaring aan de rechter voorleggen. Een voldoende wettelijke basis, conformiteit met internationale verplichtingen en een individuele motivering zijn nu juist aspecten die de rechter daarbij vol toetst. De juridische legitimiteit wordt daarmee in elke zaak opnieuw getoetst en geborgd.
Bij de implementatie van de aangepaste Dublinverordening zal de procedure voor Dublinclaimanten nader worden bekeken.
Wat is uw reactie op de aanbeveling dat, indien de gesloten verlengde procedure niet wordt afgeschaft, in ieder geval steeds een individuele belangenafweging moet plaatsvinden ten
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat bij Dublinclaimanten het asielverzoek niet inhoudelijk wordt bekeken? Zo ja, hoe beoordeelt u het risico dat mensen die recht hebben op internationale bescherming in detentie verblijven?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de praktische noodzaak van de gesloten verlengde asielprocedure nu uit de cijfers blijkt dat de helft van de personen die hierin werd geplaatst geen beschikking kreeg binnen deze procedure?
Dat de gesloten verlengde asielprocedure in een niet gering deel van de zaken al wordt beëindigd voordat een definitief besluit op de asielaanvraag is genomen, bevestigt naar mijn oordeel dat de uitvoering er op is gericht deze procedure niet langer te laten duren dan noodzakelijk is. Juist het altijd laten voortduren van de gesloten verlengde asielprocedure tot een definitief besluit op de asielaanvraag is genomen, zou een te starre toepassing zijn.
Kunt u bij de beantwoording van de bovenstaande vragen ook ingaan op de toezeggingen die u gedaan hebt bij het debat over het rapport van de Inspectie voor Veiligheid en Justitie inzake een zelfmoord van een gedetineerde op 18 april 2013 en wat deze concreet betekenen voor uw beleid ten aanzien van grensdetentie? Hoe hanteert u de menselijke maat in het grensdetentiebeleid?
Zoals ik in het betreffende debat reeds uitvoerig met uw Kamer heb gewisseld, heb ik met de menselijke maat willen aangeven dat er bij de uitvoering van beleid oog dient te zijn voor de individuele vreemdeling. Die menselijke maat is nu reeds in de uitvoering aanwezig, maar het rapport van de Inspectie V&J heeft duidelijk gemaakt dat dat op een aantal plaatsen beter kan en moet. Meer aandacht voor de menselijke maat houdt in dat met oog voor de individuele behoefte van de persoon de aanwezige informatie wordt uitgewisseld, waarbij specifieke aandacht is voor alle relevante omstandigheden. Ik heb tevens aangegeven met de term menselijke maat niet te doelen op een wijziging van het restrictieve uitgangspunt van het Nederlandse toelatingsbeleid of van de maatregelen uit het regeerakkoord.
Kunt u in uw brief aan de Kamer ook aangeven welke alternatieven zijn onderzocht, naar aanleiding van uw toezegging om de Kamer voor het zomerreces in te lichten over alternatieven voor vreemdelingenbewaring voor Dublinclaimanten en hoe andere lidstaten omgaan met Dublinclaimanten? Welke termijnen en waarborgen worden er gehanteerd?
In de brief aan uw Kamer waarin onder meer mijn toekomstvisie over vreemdelingenbewaring is neergelegd, ben ik uitgebreid ingegaan op de pilots. Ook heb ik daarin de werkwijze en ervaringen van een aantal andere landen beschreven. Overigens hadden de pilots een bredere scope dan Dublinclaimanten.
Het gebruik van Chemische wapens in Syrië |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wereld zwijgt na gebruik Syrische chemische wapens» over het gebruik van chemische wapens door het regime van Assad in de vorm van sarin gas?1
Ja.
Kunt u aangeven welke informatie er beschikbaar is om de juistheid van het bericht te verifiëren dat er chemische wapens zijn gebruikt, mede in het licht van de eerdere Britse bevindingen na een geblokkeerd VN-onderzoek waaraan ook TNO zou meewerken?2
Wij beschikken op dit moment niet over voldoende informatie om te verifiëren of, waar en door wie dergelijke middelen zijn ingezet.
Heeft u hierover contact gehad met de Israëlische ambassade?
Nee, er is hierover geen contact geweest met de Israëlische ambassade in Den Haag. Wel heeft de Nederlandse ambassade in Tel Aviv doorlopend contact met verschillende onderdelen van de Israëlische overheid over de ontwikkelingen in Syrië.
Deelt u de zorgen van de Britse regering over het gebruik van chemische wapens in Syrië, waarover de BBC bericht?3
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie zoals deze nu is ontstaan?
De berichten over mogelijk gebruik van chemische wapens in Syrië zijn zorgwekkend. Tegelijkertijd is het essentieel dat geen conclusies worden getrokken voordat alle feiten op tafel liggen. Daarom vindt de regering het belangrijk dat het onderzoeksteam van de Verenigde Naties (VN) zo snel mogelijk met het onderzoek kan beginnen en alle serieuze aantijgingen van gebruik van chemische wapens kan onderzoeken, zodat de feiten op onpartijdige en onafhankelijke wijze kunnen worden vastgesteld. De Syrische autoriteiten houden op dit moment vrije toegang van het VN-team tot alle delen van het land tegen. De regering betreurt dat ten zeerste en dringt daar waar mogelijk aan op vrije toegang.
Hoe beoordeelt u in dit verband uitspraken van de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Kerry, waarover CBS bericht, die stelt dat de NAVO zich moet voorbereiden op mogelijk gebruik van chemische wapens door het regime van Assad?4
De Verenigde Staten hebben naar aanleiding van deze berichten in de pers binnen NAVO-verband verduidelijkt dat zij openstaan voor het nadenken over een NAVO-rol in Syrië, maar dat er niets wordt voorbereid.
Hoe beoordeelt u in dit licht de eerdere bevindingen van de Britten dat Syrië in een eerder stadium chemische wapens heeft gebruikt?
De Britse minister-president Cameron heeft aangegeven dat het bewijs beperkt is, maar toeneemt. De Britse regering stelt dat het belangrijk is bewijs te blijven verzamelen. Ik onderschrijf dit. Ook Nederland dringt aan op onderzoek door de VN naar alle serieuze aantijgingen van vermeende inzet van chemische wapens in Syrië.
Welke rol ziet u op dit moment voor de NAVO met betrekking tot Syrië?
De NAVO richt zich op dit moment op de bescherming van de bevolking en het grondgebied van NAVO-bondgenoot Turkije.
De binnenvaartblokkades in België |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Schultz bespreekt crisis binnenvaart met Ramsauer»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de acties van verschillende binnenvaartschippers om vaarwegen en sluizen in België te blokkeren, in de strijd voor een sterkere binnenvaartsector?
Ik ben me bewust van de moeilijke financiële situatie waarin veel binnenvaartondernemingen zich bevinden. Acties om vaarwegen en sluizen te blokkeren wijs ik evenwel af gezien de economische schade die deze veroorzaken. Dergelijke acties benadelen vooral ook de binnenvaart zelf. Ik ben verheugd dat de acties inmiddels voorbij zijn. Verdere schade – ook voor Nederlandse binnenvaartondernemingen – wordt hiermee voorkomen.
Bent u voornemens contact op te nemen met uw Belgische ambtsgenoot om te adviseren de acties in België te beëindigen met overheidsoptreden zodat Nederlandse binnenvaartschippers niet langer worden gedupeerd? Zo nee, waarom niet?
Na medio april heb ik contact gehad met de verantwoordelijke ambtsgenoot op federaal niveau. Daarnaast heb ik meermaals contact gehad met de verantwoordelijk bewindspersoon in het Gewest Vlaanderen.
Zult u direct optreden tegen eventuele blokkades in Nederland, om de vrije doorvaart van andere binnenvaartondernemers te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Blokkades – door vooral Belgische schippers – dreigden de afgelopen weken bij de Volkeraksluizen. Mede gezien het economisch belang van de Volkeraksluizen, liggend in de belangrijke vaarroute tussen Rotterdam en Antwerpen, en gezien de veiligheid van andere vaarweggebruikers hecht ik groot belang aan het garanderen van een vrije doorvaart, hetgeen zo nodig optreden zou kunnen rechtvaardigen. Ik ben verheugd dat de dreiging van acties inmiddels voorbij is.
Is de analyse die aan u is overhandigd door de Binnenvaart Branche Unie voor u voldoende onderbouwd om samen met België en mogelijk Duitsland een verzoek te doen aan de Europese Commissie om een structurele crisis uit te roepen, overeenkomstig Richtlijn 1996/75/EU? Zo nee, welke gegevens heeft u hiervoor nog nodig en op welke termijn heeft u het dossier afgerond waarmee u de Europese Commissie kan verzoeken om de crisis in de binnenvaart uit te roepen?
De Staatssecretaris voor Mobiliteit in België heeft recent besloten om de Europese Commissie te verzoeken om de crisis in de binnenvaart uit te roepen. Op dit moment wordt door België gewerkt aan de onderbouwing van het verzoek. Vooruitlopend hierop heeft België de Commissie gevraagd om op korte termijn de vertegenwoordigers van de Lidstaten, verenigd in het binnenvaartcomité zoals beschreven in Richtlijn 91/672/EG, bijeen te roepen om de situatie in de verschillende landen te bespreken en te bezien of een crisismelding op steun kan rekenen en er bereidheid bestaat om op EU-niveau maatregelen te nemen.
Ik heb mijn Belgische collega’s mijn steun toegezegd bij hun crisismelding. Het rapport dat de Binnenvaart Branche Unie mij op 22 april jl. heeft aangeboden zal ik aan België doen toekomen, opdat het rapport gebruikt kan worden bij de onderbouwing van hun crisismelding. Ook zal ik het gebruiken bij de Nederlandse opstelling in de bijeenkomst van het bovengenoemde binnenvaartcomité. Het rapport schetst een adequaat beeld van de ontwikkelingen en vooruitzichten voor het segment droge lading en grote schepen (boven 2.000 ton). In dit segment van de binnenvaart concentreren zich de actuele marktproblemen. Het rapport beperkt zich tot de onderbouwing van de vraag of in de binnenvaart sprake is van een «ernstige marktverstoring», als bedoeld in Richtlijn 96/75/EG. Het gaat nog niet in op oplossingen en maatregelen die overwogen kunnen worden, in het geval de Commissie van mening is dat inderdaad sprake is van een ernstige marktverstoring.
Is de door u toegezegde studie naar de transparantie van de rol van tussenpersonen inmiddels gestart en wanneer verwacht u de resultaten daarvan? Is het mogelijk dit onderzoek te versnellen?
De uitvoering van het bedoelde onderzoek is inmiddels gestart. Het onderzoek betreft een vergelijkende studie naar de transparantie van de rol van tussenpersonen in de binnenvaart en – een achttal – andere relevante economische sectoren, binnen en buiten de transportsector. Conform mijn eerdere toezegging aan uw Kamer, verwacht ik over de resultaten tijdig voor het geplande Algemeen Overleg scheepvaart op 9 oktober 2013 te kunnen berichten aan de Kamer. Gezien de aard en omvang van het onderzoek en de met de opdrachtnemer reeds gemaakte afspraken, zie ik geen mogelijkheden de uitvoering van het onderzoek verder te versnellen.
Bent u bereid om, indien de Europese Commissie de crisis uitroept, een actieve rol op te pakken om samen met de sector met de banken te onderhandelen om te komen tot de financiering van een sloopfonds?
De noodzakelijke eerste stap in dit proces is een positief besluit van de Europese Commissie over de Belgische crisismelding en voldoende overeenstemming tussen Lidstaten en Commissie over maatregelen op Europees niveau. Een gecoördineerde sloopactie op Europese schaal kan daarvan onderdeel uitmaken. Hiervoor kunnen vervolgens verschillende financieringsmogelijkheden van toepassing zijn. Alsdan ben ik vanzelfsprekend bereid met de hiervoor relevante partijen het overleg aan te gaan.
Bent u bereid om, indien de Europese Commissie de crisis uitroept en de sector met een voorstel voor een opleg- en/of stillegregeling komt, de sector te begeleiden zodat het voorstel overeenkomt met de voorwaarden van de toezichthouder Autoriteit Consument en Markt (ACM)?
Indien op Europees niveau tussen de Europese Commissie en de Lidstaten tot overeenstemming gekomen wordt over een pakket van maatregelen, zullen deze moeten passen binnen Europese mededingingsrechtelijke kaders. Of er sprake zal zijn van voorstellen voor een opleg- en/of stillegregeling, en of deze op breed draagvlak kunnen rekenen en voldoen aan mededingingsrechtelijke kaders, is op dit moment nog niet te zeggen. Als hierop aansluitend ook nationale maatregelen in beeld komen, zullen deze ook in ons land moeten voldoen aan de mededingingsbepalingen, waarop wordt toegezien door de Autoriteit Consument en Markt.
Ervan uitgaande dat nationale maatregelen het resultaat zijn van een sectorinitiatief, zijn de betrokken partijen ook primair ervoor verantwoordelijk om de mededingingsrechtelijke haalbaarheid hiervan te (laten) beoordelen. Deze verantwoordelijkheid kan ik niet van de sector overnemen. Wel ben ik bereid om, waar nodig en gewenst, een ondersteunende rol te spelen bij de ontwikkeling van voorstellen door de sector.
Welke maatregelen neemt u verder om ondernemers in de geplaagde binnenvaartsector perspectief te bieden?
Zoals ook aangegeven tijdens het Algemeen Overleg zee- en binnenvaart op 6 februari 2013, zet ik mij op vele manieren in om de binnenvaart sterker uit de crisis te laten komen. Ik blijf, ondanks bezuinigingen, flink investeren in het vaarwegennet en de binnenhavens. Vanuit Beter Benutten blijf ik me ook inspannen om meer vervoer over het water te krijgen. Verder ben ik op verschillende manieren bezig om invulling te geven aan structuurversterkende maatregelen die de sector helpen sterker uit de crisis te komen, bijvoorbeeld:
Het doden van zwerfdieren in Sotsji |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Sotsji wil zwerfdieren» «verwijderen»?1
Ja.
Is het waar dat de Russische stad Sotsji ter voorbereiding van de Olympische Winterspelen zwerfdieren van straat gaat verwijderen?
Ik ben bekend met een artikel uit de Moscow Times d.d. 17 april 20132 waarin staat dat de gemeentelijke overheden een tender hebben uitgezet met als doel het verwijderen van straat honden en katten voor de Olympische Winterspelen in 2014. Over meer informatie dan dit persbericht beschik ik niet.
Deelt u de mening dat de wijze waarop het gemeentebestuur van Sotsji het probleem van zwerfdieren aanpakt, waarbij onduidelijk is wat er met de dieren gebeurt, onethisch is? Zo ja, hoe beoordeelt u het plan van de Russische stad om dieren te «vangen, selecteren en verwijderen»? Bent u bereid de Russische overheid hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Ik ken het officiële beleid van de stad Sotsji met betrekking tot het verwijderen van zwerfdieren niet. Ik kan hierover dan ook geen oordeel vellen. Het persbericht geeft mij onvoldoende aanleiding de Russische overheid hierop aan te spreken.
Is het waar dat er in Sotsji al gif is gestrooid, met als doel het doden van zwerfdieren?
Bij een bezoek aan Sotsji vorige maand van Ambassademedewerkers is geconstateerd dat onder meer in de nabijheid van het Olympisch Dorp (in aanbouw) zwerfhonden aanwezig waren, die zich daar ongestoord ophielden.
Dat duidt erop dat er in ieder geval op dat moment geen grootschalige actie gaande was met het oog op het opruimen van deze zwerfdieren. Sotsji is een toeristenstad waar veel mensen met kinderen op straat lopen. Het strooien van gif is daarom onwaarschijnlijk gezien de gezondheidsrisico’s voor mensen.
Bent u bereid met uw buitenlandse collega’s een discussie te voeren met het doel mogelijke dodingsacties in de toekomst te voorkomen, gezien de verschillende dodingsacties die afgelopen jaren in de aanloop naar internationale sportwedstrijden hebben plaatsgevonden, zoals in China2 en Oekraïne?3 Zo nee, waarom niet?
Zwerfdieren vormen een risico voor de volksgezondheid. Het is daarom begrijpelijk dat de Russische autoriteiten zoeken naar een aanpak voor dit probleem. Het is daarbij aan de Russische autoriteiten zelf om te bepalen op welke wijze het probleem van zwerfdieren wordt aangepakt. Uiteraard vind ik dat, indien het noodzakelijk is om dieren te doden, dit op een diervriendelijke wijze dient te gebeuren. Door de OIE (World Organisation of Animal Health), waarbij ook Rusland is aangesloten, zijn richtlijnen en aanbevelingen opgesteld over de aanpak van zwerfdieren. Ik ga ervan uit dat de Russische autoriteiten bij de aanpak van zwerfdieren de aanbevelingen van de OIE volgen. Ik zie derhalve geen noodzaak om met mijn buitenlandse collega’s in contact te treden.
Het bericht dat ruim zesduizend studenten boetes krijgen wegens het aflopen van het recht op reizen met het OV |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht € 600.000 boetes voor studenten?1
Ja.
Kunt u inzichtelijk maken welke uitvoerende organisatie verantwoordelijk is voor het stopzetten van de ov-jaarkaart na uitschrijving bij DUO (Dienst Uitvoering Onderwijs)?2
Studenten zijn zelf verantwoordelijk voor het tijdig stopzetten van hun reisproduct. Tot 1 december 2012 moesten studenten aan DUO melden hun reisproduct te willen stopzetten en vervolgens naar een ophaalautomaat van de openbaar vervoerbedrijven gaan om het reisproduct daadwerkelijk stop te zetten. Sinds 1 december 2012 hoeven studenten alleen nog naar een ophaalautomaat te gaan om hun reisproduct stop te zetten. De data waarop studenten hun reisproducten stopzetten, worden in de automaten geregistreerd en vervolgens doorgeleid naar DUO. DUO beoordeelt of het stopzetten tijdig heeft plaatsgevonden.
Hoe beziet u de voortdurende onduidelijkheid over de stopzettingsprocedure, zoals vermeld in het artikel?
Het stopzetten is eenvoudiger geworden doordat het volledig kan plaatsvinden bij een automaat van het openbaar vervoer. Studenten hebben op verschillende manieren kennis kunnen nemen van de nieuwe wijze van stopzetten:
Heeft de verantwoordelijke organisatie er voor gekozen om studenten een herinnering te sturen voor het stopzetten van de ov-jaarkaart? Zo nee, waarom niet?
Ja, een maand voordat studenten hun reisproduct moeten stopzetten ontvangen ze daarover een mail of brief van DUO.
Kunt u nader toelichten waarom er is gekozen voor het verhogen van de boete voor het niet stopzetten van de ov-jaarkaart?
De boete voor het te laat stopzetten van het studentenreisproduct is sinds 1 oktober 2012 verhoogd van 68 euro per halve maand naar 97 euro per halve maand. Het boetebedrag is vele jaren gelijk gebleven en stond inmiddels niet meer in verhouding tot de marktwaarde van het reisproduct.
Deelt u de mening, zoals deze in het artikel wordt geuit door de voorzitter van het ISO3, dat er nauwelijks communicatie heeft plaatsgevonden over de procedure rondom het stopzetten van de ov-jaarkaart?
Die mening deel ik niet. Zie antwoord op vraag 3.
Welke mogelijkheden ziet u om de communicatie over het stopzetten van de ov-jaarkaart richting studenten te verbeteren?
De communicatie over het stopzetten van het studentenreisproduct beoordeel ik als goed. Medewerkers van DUO en van de Klantenservice OV-chipkaart zijn dagelijks actief met (het verbeteren van) communicatie met studenten. Wanneer er concrete suggesties voor verbetering zijn, geef ik die graag aan hen door. Ik zal studentenorganisaties vragen welke suggesties zij hebben voor verbetering van de communicatie.
Nieuwe technieken verwijdering van asbest |
|
Henk van Gerven , Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekent met de nieuwe techniek van asbestverwijdering?1
Ja, ik ben bekend met de voorgenomen toepassing in Zeist van een nieuwe techniek, onder de naam Foamshield.
Volgens welke regels en richtlijnen is deze techniek getoetst aan de Nederlandse praktijk?
De werkmethoden die bij toepassing van deze techniek op genoemde locatie worden gebruikt, voldoen aan de geldende Arbowet- en regelgeving inclusief de geldende certificatieschema’s.
Kunt u de rapportages over de beoordeling van de nieuwe techniek van asbestverwijdering aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Bijgaand ontvangt u een drietal meetrapporten en een beoordelingsrapport ten behoeve van de risicoklasse-indeling voor het opruimen van een asbestbesmetting door asbesthoudend koord en het aansluitend duurzaam coaten van de achtergebleven bron.
Garandeert u dat werknemers en omwonenden bij toepassing van deze techniek niet bloot zullen staan aan te hoge concentraties vrije asbestvezels?
Wanneer deze techniek wordt toegepast zoals uitgewerkt in de rapporten bij het antwoord op vraag 3 zullen werknemers en omwonenden niet worden blootgesteld aan concentraties asbestvezels boven de geldende grenswaarden.
Hoe worden bij toediening van het schuim of de vloeistof de vrije vezels aan de achterkant van de asbestplaten, die vaak ontoegankelijk zijn vanwege bouwconstructie, onschadelijk gemaakt?
De asbesthoudende bronnen die zich in de meterkasten bevinden, worden niet verwijderd maar opgesloten in de gebouwconstructie door middel van een duurzame coating.
Vindt de praktijkproef plaats in afgeschermde omgeving? Zo nee, hoe voorkomt u dan dat vrije asbestvezels zich gedurende de praktijkproef verspreiden?
Aangezien de werkzaamheden op basis van de uitgevoerde validatiemetingen (zie antwoord op vraag2 zijn ingedeeld in risicoklasse 1, hoeft er geen containment te worden gebruikt.
Bij de uitvoering van de werkzaamheden zal een afscheidingswand van folie worden geplaatst tussen de hal en de woonvertrekken.
Wie houden er toezicht op de praktijkproef?
De Inspectie SZW zal tijdens de uitvoering van het project een aantal inspecties uitvoeren. Deze inspecties zullen samen met de Omgevingsdienst regio Utrecht en de gemeente Zeist (afdeling Vergunningen) worden uitgevoerd. Beide diensten zijn ook in het voortraject nauw betrokken geweest.
Wanneer acht u de proef geslaagd en onder welke voorwaarden kan de nieuwe techniek worden toegepast als erkende werkwijze?
De beheersstichting Ascert (zie www.ascert.nl), die onder meer verantwoordelijk is voor het beheer van alle certificatieschema’s op het gebied van asbestverwijdering, onderzoekt momenteel of innovatieve technieken van asbestsanering voldoende gevalideerd kunnen worden. Indien blijkt dat dit mogelijk is en daarmee voldaan kan worden aan de geldende normering en niveau van bescherming, zal Ascert en haar Centraal College van Deskundigen (CCvD) aan mij adviseren de certificatieschema’s hierop aan te passen. Zodra dat het geval is zal ik besluiten of het advies wordt overgenomen.
Wat zijn de kosten van asbestverwijdering met deze nieuwe techniek en hoe verhouden die zich tot de huidige technieken?
Het gaat bij het project in Zeist om het opruimen van een asbestbesmetting en een duurzame afscherming van de asbesthoudende bronnen. Dit is dus qua kosten niet te vergelijken met een conventionele asbestverwijdering.
Wat zijn de producten waarmee de asbest gestabiliseerd wordt en wat zijn daarvan de effecten op volksgezondheid en milieu?
De gebruikte producten bij deze nieuwe methode zijn een schuimproduct genaamd Foamshield-Fibrestop en een coating genaamd Foamshield-Line-X. Op basis van de productinformatie en veiligheidsinformatiebladen van beide producten worden geen nadelige effecten voor de volksgezondheid en het milieu verwacht.
Welke consequenties heeft het toepassen van de nieuwe techniek voor de eindverwerking van de daarmee verwijderde asbest?
Geen. De gebruikte kleefdoeken gaan als asbesthoudend afval naar een daarvoor aangewezen stortplaats.
Welke consequenties heeft deze nieuwe techniek voor de wetten en regels rond asbestverwijdering, eindverwerking en arbeidsomstandigheden? Blijven ook hier de asbestinventarisatie en de eindcontrole met asbest vrijverklaring verplicht? Zo nee waarom niet?
De bestaande wet- en regelgeving voor het uitvoeren van een asbestinventarisatie, asbestsanering, verwerking en eindcontrole (NEN2990) door een laboratorium, verandert niet door deze nieuwe techniek.
Het Nederlandse visitatiebeleid in vreemdelingendetentie |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Visitatie in vreemdelingenbewaring»?1
Vreemdelingen die op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet (hierna Vw) in een huis van bewaring verblijven, kunnen op grond van artikel 29 van de Penitentiaire beginselwet (hierna Pbw) worden onderzocht aan het lichaam. De directeur van de inrichting is hiertoe bevoegd in het geval van binnenkomst of bij het verlaten van de inrichting, voorafgaand of na afloop van bezoek, dan wel indien dit anderszins noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of veiligheid van de inrichting. De directeur kan medewerkers aanwijzen die het onderzoek mogen uitvoeren. Indien een vreemdeling zich in bewaring bevindt op grond van artikel 6 Vw is het zogeheten Reglement Regime Grenslogies van toepassing. Op grond van dit Reglement kunnen vreemdelingen alleen worden onderzocht aan de kleding en vindt geen onderzoek aan het lichaam plaats.
De Dienst Justitiële Inrichtingen heeft in beleidsregels neergelegd in welke gevallen zij het onderzoek aan het lichaam noodzakelijk acht in het kader van de veiligheid en orde binnen de inrichting en in welke gevallen kan worden volstaan met het minder ingrijpende middel van onderzoek aan de kleding. Onderzoek aan het lichaam vindt plaats bij binnenkomst vanuit een inrichting anders dan een justitiële inrichting, bij gerede twijfel dat contrabande in de cel wordt gehouden en bij plaatsing in een afzonderingscel ter observatie. De praktijk wijst uit dat bij binnenkomst in de detentiecentra nog steeds contrabande wordt gevonden, waaronder verdovende middelen en wapens. Met een minder ingrijpend middel kan daarom niet worden volstaan. Zoals gezegd wordt bij binnenkomst vanuit een andere justitiële inrichting volstaan met een onderzoek aan de kleding. Ook na ontvangst van bezoek worden ingeslotenen in principe alleen onderzocht aan de kleding. Alleen indien er indicaties zijn dat contrabande worden ingevoerd kan op operationeel niveau worden besloten dat er onderzoek aan het lichaam moet worden uitgevoerd.
Overigens kunnen medewerkers altijd afwijken van deze beleidsregels indien zij onderzoek aan het lichaam niet wenselijk, of niet noodzakelijk achten.
In het artikel «Visitatie in vreemdelingenbewaring» worden vraagtekens geplaatst bij de huidige toepassing van onderzoek aan het lichaam in vreemdelingenbewaring vanuit de mensenrechtelijke optiek en het beginsel van minimale beperkingen. Gegeven de hiervoor geschetste context, ga ik ervan uit dat het onderzoek aan lichaam zich verhoudt tot de verplichtingen die voortvloeien uit de artikelen 3 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Of het onderzoek aan het lichaam in individuele gevallen rechtmatig is toegepast kan door de rechter worden getoetst aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval.
Overigens wordt op dit moment aan een wetsvoorstel gewerkt om de vreemdelingenbewaring een bestuursrechtelijke grondslag te geven en een daarbij passend regime van bewaring. Vanzelfsprekend zal ik bij het ontwerp rekening houden met grondrechten zoals vervat in de artikelen 3 en 8 van het EVRM en de uitleg hiervan door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Wordt er standaard gevisiteerd of wordt altijd gekeken naar minder drastische maatregelen? Wanneer wordt er wel en wanneer wordt er niet tot visitatie overgegaan? Wie bepaalt dat?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de harde eisen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), dat de lichaamsonderzoeken naast een behoorlijke, menswaardige uitvoering ook een legitiem doel moeten dienen?2 Voldoet het Nederlandse visitatiebeleid hieraan? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, gaat u het visitatiebeleid aanpassen en alleen inzetten in uiterste gevallen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het bericht dat een verkrachte vrouw bij aankomst in detentiecentrum Zeist op grove wijze is gedwongen mee te werken aan visitatie? Wat is uw reactie op deze zaak?3
Ik ben bekend met dit bericht. De betreffende ingeslotene heeft zich over haar behandeling beklaagd bij de beklagcommissie. Deze heeft het beklag ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep is gegaan bij de Raad voor de Sanctietoepassing en Jeugdbeleid (RSJ). Ook de RSJ heeft de klacht ongegrond verklaard. Daarbij is onder meer overwogen dat het personeel van DJI zorgvuldig heeft gehandeld en dat het onderzoek aan lichaam volgens de geldende wettelijke procedure heeft plaatsgevonden.
Gelet op het ingrijpende karakter van het middel wordt in de praktijk zo veel als mogelijk rekening gehouden met de persoonlijke situatie van de ingeslotene bij de afweging om al of niet over te gaan tot onderzoek aan het lichaam.
Kunt u toelichten hoe in het Nederlandse visitatiebeleid rekening wordt gehouden met het Valasinas-arrest van het EHRM, waarin is bepaald dat visitatie in aanwezigheid van iemand van het andere geslacht een onmenselijke of vernederende handeling in de zin van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) is?
Op grond van artikel 29 lid 3 Pbw wordt een onderzoek aan het lichaam uitgevoerd op een besloten plaats en voor zover mogelijk door een persoon van hetzelfde geslacht. De uitvoering van het onderzoek aan het lichaam staat beschreven in het protocol dat geldt bij binnenkomst. Ook in dit protocol is opgenomen dat het onderzoek aan lichaam en/of kleding wordt uitgevoerd door een medewerker van hetzelfde geslacht als de ingeslotene. Alleen in uitzonderlijke gevallen kan het onderzoek aan lichaam en/of kleding plaatsvinden in aanwezigheid van een medewerker van een ander geslacht dan de ingeslotene. Het gaat dan om gevallen waarin dit uit oogpunt van veiligheid noodzakelijk is. Het feitelijk onderzoek wordt echter altijd uitgevoerd door een medewerker van hetzelfde geslacht als de ingeslotene.
Deelt u de mening dat artikel 29 van de Penitentiaire Beginselenwet niet meer van toepassing is op vreemdelingenbewaring wanneer het regime wordt losgekoppeld van deze wet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om in aanloop naar het nog aan de Kamer te sturen wetsvoorstel dit visitatiebeleid reeds te herzien?4
Met het wetsvoorstel krijgt de vreemdelingenbewaring een eigen bestuursrechtelijk regime. Op de invulling van dat regime kan ik nog niet ingaan. Ik zie op dit moment geen aanleiding om, vooruitlopend op het wetvoorstel, het beleid rondom het onderzoek aan het lichaam te herzien.
De ontvoering van de twee Syrische bisschoppen |
|
Harry van Bommel , Pieter Omtzigt (CDA), Han ten Broeke (VVD), Kees van der Staaij (SGP), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Désirée Bonis (PvdA), Bram van Ojik (GL), Joël Voordewind (CU) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de ontvoering van de twee bisschoppen in Syrië?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat zij zijn ontvoerd en hun chauffeur is gedood tijdens de ontvoering?
Over de precieze omstandigheden van de ontvoering van bisschop Boulos Yazigi en bisschop Yohanna Ibrahim en de concrete vraag of hun chauffeur hierbij is gedood is het niet mogelijk nadere inlichtingen te verschaffen. Er zijn conflicterende berichten over het al dan niet vrijkomen van de bisschoppen, op basis waarvan ik geen stellige uitspraken over de huidige status van de bisschoppen kan doen.
Bent u bereid bilateraal en in samenspraak met uw Europese collega's actie te ondernemen om bemiddeling te vragen van de strijdende partijen om tot zo spoedig mogelijke vrijlating te komen van de twee bisschoppen?
Nederland is samen met een aantal andere EU-lidstaten actief betrokken bij pogingen de bisschoppen vrij te krijgen. Nederland staat in nauw contact met de Syrische oppositie in den brede, waaronder de Syrische Oppositie Coalitie, over de ontvoering. De Nederlandse vertegenwoordiger bij de Syrische oppositie heeft de grote zorg van de Nederlandse regering over het lot van de bisschoppen en toenemende ontvoeringen in het algemeen bij de interim--voorzitter van de Coalitie, George Sabra, overgebracht en spoort aan tot inspanningen om de bisschoppen vrij te krijgen en de openbare orde in door oppositie gecontroleerde gebieden te verbeteren. Hoge Vertegenwoordiger Ashton heeft in een persverklaring opgeroepen de bisschoppen onmiddellijk vrij te laten.
Bent u bereid de Kamer te informeren over uw inspanningen hiertoe?
Ja.
Een waterproject in Israël |
|
Harry van Bommel |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het Koning Willem-Alexander Waterproject van het Joods Nationaal Fonds (JNF) Nederland in Mitspe Ramon, in het zuiden van Israël?1
Ja.
Is het waar dat prins Willem-Alexander toestemming heeft gegeven om zijn naam te verbinden aan dit waterproject? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Na instemming van de Regering is destijds aan de Stichting Joods Nationaal Fonds te Amsterdam bericht dat geen bezwaar kan worden gemaakt tegen vernoeming van dit project.
Bent u bekend met de campagne van Palestina activisten en NGO’s hiertegen?2 Wat is uw reactie op de kritiek dat het JNF betrokken is bij onteigening van grond van Palestijnen en de niet-Joodse bevolking van Israël discrimineert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik ben bekend met deze campagne. Keren Kayemeth LeIsrael – Jewish National Fund (KKL-JNF) verwerft sinds zijn oprichting in 1901 land in eigendom voor het Joodse volk met particulier geworven fondsen. De organisatie heeft in het verleden onder meer gronden opgekocht van de Israëlische overheid die ooit aan Palestijnse vluchtelingen behoorden. Voor zover het vluchtelingen betreft die nu buiten Israël wonen, voorziet het Israëlische beleid in financiële compensatie in het kader van een uiteindelijke vredesregeling. Voor zover het gaat om Palestijnen die hun gronden in 1948–49 hebben verlaten en zich daarna elders in Israël hebben gevestigd, geldt een compensatieregeling. Deze compensatieregelingen zijn overheidsaangelegenheden, niet van KKL-JNF.
In 2000 heeft het Israëlische Hooggerechtshof bepaald dat KKL-JNF niet mag discrimineren bij het verpachten van zijn gronden.
Is het JNF ook betrokken bij projecten in de illegale nederzettingen in bezet Palestijns gebied? Indien ja, kunt u een indicatie geven op welke schaal dit gebeurt? Kunt u uw antwoord toelichten?
KKL-JNF fungeert onder andere als bosbeheerder op de Westelijke Jordaanoever.
KKL-JNF moet worden onderscheiden van de stichting Joods Nationaal Fonds te Amsterdam. De Stichting Joods Nationaal Fonds wordt niet aangestuurd door het KKL-JNF in Israël en heeft een autonoom bestuur. Fondsen die in Nederland worden geworven voor specifieke projecten worden geoormerkt overgemaakt naar Israël en de verantwoording voor de uitgaven wordt in Nederland gecontroleerd. Het waterproject is een initiatief van de Stichting Joods Nationaal Fonds te Amsterdam. De regering heeft zich ervan vergewist dat de projecten van de Stichting Joods Nationaal Fonds te Amsterdam zich uitsluitend binnen de zogenaamde «groene lijn» in Israël bevinden, dus niet in bezet gebied. Zij leveren dus op geen enkele wijze een bijdrage aan de bezetting of nederzettingenbouw.
Kent u het rapport «Water for one people only»?3Deelt u de conclusie uit het rapport dat «Israel has extensively and unlawfully appropriated Palestinian water resources in the OPT for the sole benefit of those residing in Israel and Israeli colonies, while maintaining a practice of extensive destruction of Palestinian water infrastructure» en dat «as such, Israel is in violation of Articles 43, 46, 53 and 55 of the Hague Regulations and Articles 49 and 53 of the Fourth Geneva Convention»? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, dit rapport ken ik. Dit rapport gaat niet over onderhavig project of het gebied waarin het wordt uitgevoerd, dat volledig is gelegen binnen de internationaal erkende grenzen van de staat Israël.
De cijfers over waterverbruik in dat rapport komen overeen met cijfers van andere organisaties, waaronder de Palestijnse Water Autoriteit (PWA) en meerdere NGO’s. Israël betwist een aantal van deze cijfers.
De verdeling, het beheer van en toegang tot water op de Westelijke Jordaanoever zijn overeengekomen in de Oslo-akkoorden. De daarin overeengekomen verdeling is een tijdelijke oplossing en had als één van de Finale Status-onderwerpen na vijf jaar opgevolgd moeten worden door een definitieve verdeling. Als gevolg van het uitblijven van een definitief akkoord, is nog altijd de verdeling van 80–20% uit de Oslo-akkoorden van kracht. Tevens is er nog geen oplossing van het probleem van de nederzettingen overeengekomen tussen de partijen.
In het algemeen geldt op basis van het humanitair oorlogsrecht dat Israël de Palestijnse watervoorraden dient te gebruiken voor het beheer van het bezette gebied en om te voorzien in de essentiële behoeften van de Palestijnse bevolking.
Kunt u aangeven welke waterbronnen voor het JNF-project gebruikt zullen worden? Betreft het hier water dat juridisch (deels) de Palestijnen toebehoort? Indien ja, acht u uitvoering van dit project in strijd met het internationaal recht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Koning Willem-Alexander Waterproject maakt gebruik van afvalwater dat afkomstig is van de huishoudens van Mitspe Ramon, dat geheel binnen de internationaal erkende grenzen van de staat Israël is gelegen.
Het bericht dat het beoordelingssysteem voor geneesmiddelen niet bevorderlijk is voor de volksgezondheid |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitlatingen van dhr. Schellekens, gedaan in de Argos-uitzending van 20 april 2013?1
Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 1 van het Kamerlid Van Gerven over dezelfde radiouitzending (2013Z08494).
Is de regelgeving voor geneesmiddelenonderzoek naar uw mening op dit moment inderdaad zo ingewikkeld dat alleen grote farmaceutische bedrijven in staat zijn hiermee te werken? Wat zijn de gevolgen hiervan voor de innovatieve kracht van de sector naar uw mening?
Er zijn de laatste jaren inderdaad weinig echt nieuwe geneesmiddelen op de markt gekomen. Ik denk niet dat hiervoor één oorzaak is aan te wijzen. In mijn antwoorden op de vragen van het Kamerlid Van Gerven heb ik reeds aangegeven dat de toename van regels geen gunstige factor is. Het is echter de vraag of regels (en daarmee verbonden kosten) doorslaggevend zijn. Sommige aandoeningen worden nog onvoldoende begrepen om ze met medicatie te kunnen bestrijden. Dit speelt wereldwijd. Onderzoek is bovendien tijdrovend en mondt niet altijd uit in aanvragen voor toelating omdat de balans baten / risico’s onvoldoende blijkt. Het is dus een complex van factoren dat lastig van overheidswege valt te beïnvloeden.
Wel zie ik het als opdracht om nut en noodzaak van nieuwe regels constant en kritisch te bezien.
Deelt u de mening van dhr. Schellekens dat er relatief weinig nieuwe geneesmiddelen op de markt komen? Wat is hiervan naar uw mening de oorzaak?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van dhr. Schellekens over de waarde van aanvullende onderzoeken die vereist zijn om een geneesmiddel te mogen aanbieden ter beoordeling?
De beoordeling en toelating van geneesmiddelen blijft een constante afweging tussen werkzaamheid en risico’s van geneesmiddelen en de juiste balans daartussen. Het CBG vraagt om (aanvullende) onderzoeken als dat naar zijn mening noodzakelijk is om de balans tussen werkzaamheid en risico’s goed te kunnen beoordelen, zodat de baten opwegen tegen de mogelijke risico’s. Overigens verwijs ik hiervoor naar mijn antwoord op vraag 11 van de Kamervragen van de heer Van Gerven.
Bent u ervan op de hoogte dat het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) de laatste jaren heeft geïnvesteerd in onderzoek naar de mogelijkheid om minder zware eisen te stellen? Wat is hiervan de laatste stand van zaken?
Het is goed dat het CBG investeert in onderzoek naar de huidige eisen die gesteld worden ten behoeve van registratie en ook kritisch bekijkt of het registratieproces beter kan. Een voorbeeld hiervan is het Escher-project, in het kader van TI Pharma. Dit betreft een onderzoek naar het nut en de doelmatigheid van de registratie eisen. Het Escher-project bestudeert het systeem rond de markt-toelating en vergoeding van geneesmiddelen. Een van de hoofddoelen is het identificeren van barrières voor geneesmiddelinnovatie en het identificeren van wetenschappelijk onderbouwde alternatieven. Om dit te bewerkstelligen werkt het Escher-project nauw samen met de verschillende autoriteiten op nationaal en Europees niveau, waaronder het CBG. Binnen het project zijn 16 deelprojecten uitgevoerd, die leiden tot 16 proefschriften. De thema's zijn onder meer: het ontwerp van nieuwe typen klinisch onderzoek, kost-baten analyse van regulering, gestructureerde vormen van besluitvorming en wetenschappelijk advies gedurende het ontwikkeltraject. De implementatie van de ideeën ontwikkeld binnen Escher is aan de geneesmiddelenautoriteiten en de industrie. Binnen het project is daarom veel aandacht besteed aan de dialoog met deze partijen over de resultaten van het project.
Kunt u de uitspraken van dhr. Schellekens over het «weglekken van informatie over adviezen» duiden? Bent u bekend met voorbeelden uit het verleden waarbij hier sprake van was?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 6 en 7 van de Kamervragen van de heer Van Gerven.
Het medisch beroepsgeheim en vreemdelingen |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de uitspraken van een internist dat artsen worden gedwongen de aanwezigheid van een bewaarder dan wel politieagent toe te staan bij een medisch consult met een vreemdeling?1 Klopt deze uitspraak en wat is uw reactie hierop?
Ik ben op de hoogte van de uitspraken van deze internist. Ingeslotenen krijgen de noodzakelijke zorg aangeboden. Als een bezoek aan een ziekenhuis geïndiceerd is, zal dit uiteraard plaatsvinden. In het algemeen geldt dat een gesprek tussen de arts en patiënt in vertrouwen moet kunnen plaatsvinden. Bij een ziekenhuisbezoek van een ingesloten vreemdeling is dit uitgangspunt ook van toepassing, maar moet dit tevens worden afgewogen tegen het belang toezicht te houden op ingeslotenen die zich buiten de inrichting bevinden. Dit toezicht is niet alleen noodzakelijk om onttrekking te voorkomen, maar ook met het oog op de veiligheid van de ingeslotene en het ziekenhuispersoneel. De medewerkers van DV&O hebben de instructie om rechtstreeks toezicht te houden. Het toezicht kan echter afhankelijk van het veiligheidsrisico en de privacy gevoeligheid van het consult, ook worden uitgevoerd op een manier die meer privacy voor de ingeslotene meebrengt. In die gevallen is de DV&O medewerker niet in de behandelkamer aanwezig, maar doet deze dienst bij de deur buiten op de gang. Hierover vindt in de regel overleg plaats tussen de DV&O-medewerker en de betreffende arts. Dit leidt eigenlijk altijd tot een oplossing. Voor zover mij bekend is het zelden tot nooit voorgekomen dat een ziekenhuisbezoek van een bestuursrechtelijk ingesloten vreemdeling moest worden afgebroken vanwege het veiligheidsrisico.
Al met al ben ik van mening dat het uit oogpunt van veiligheid gerechtvaardigd kan zijn om – na zorgvuldige weging het te respecteren beroepsgeheim van de arts – een inbreuk te maken op de arts-patiënt vertrouwelijkheid. Deze inbreuk moet wel proportioneel zijn in het licht van de urgentie van de behandeling, het veiligheidsrisico en de privacy gevoeligheid van het consult.
Klopt de ervaring van deze internist dat zieke vreemdelingen mee terug worden genomen als een arts aangeeft alleen met de patiënt te willen spreken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, erkent u dat een dergelijk beleid in strijd is met het medisch beroepsgeheim, ook omdat een politieagent de medische informatie wel mag gebruiken? Hoe rijmt u deze gang van zaken met het uitgangspunt van het Nederlandse beleid dat elke vreemdeling recht heeft op de noodzakelijk medische zorg?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat voor elke betrokkene duidelijk moet zijn dat aanwezigheid van een derde, zoals een politieagent dan wel een bewaarder, bij een medisch consult in principe in strijd is met het medisch beroepsgeheim als voor die aanwezigheid geen enkele aanleiding is en dat de beoordeling van de arts hierin leidend dient te zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn de opmerkingen van deze internist door het Openbaar Ministerie, dat ter plekke bij monde van een Officier van Justitie verbonden aan het expertisecentrum Medische Zaken aangaf de zaak serieus te nemen, reeds aan u doorgegeven? Zo ja, is er inmiddels tot actie overgegaan? Zo nee, gaat u deze klachten alsnog onderzoeken?
Van de opmerkingen van de internist is melding gemaakt in een brief die het College van Procureurs-Generaal aan de Minister van Veiligheid en Justitie heeft gestuurd. Gelet op mijn eerdere antwoorden vind ik het op dit moment niet nodig om het beleid rondom het vervoer van gedetineerde vreemdelingen naar het ziekenhuis te herzien. Indien er klachten bestaan over het optreden van DV&O tijdens medische consulten, dan kan daarover volgens de gebruikelijke weg worden geklaagd.
Het publiceren van 112-meldingen op internet |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat u, als aangekondigd in uw antwoord op eerdere vragen1, voornemens bent om per oktober 2014 P2000 te coderen?2
Ik ben voornemens de mogelijkheden tot encryptie te onderzoeken en, afhankelijk van de technische en financiële consequenties daar, na overleg met het veld, over te besluiten.
De besluitvorming over P2000 loopt parallel aan de besluitvorming over de aanbesteding van de nieuwe beheerovereenkomst voor C2000, welke door voortschrijdend inzicht gefaseerd wordt uitgevoerd. De huidige beheerovereenkomst wordt tot 2017 verlengd en daardoor kan niet eerder dan in 2017 sprake zijn van eventuele encryptie van P2000.
Deelt u de mening dat het probleem vooral is dat privacygevoelige gegevens op internet terecht komen en niet het feit dat journalisten toegang hebben tot communicatie tussen hulpdiensten?
Ik onderschrijf het probleem dat pagingberichten van de hulpdiensten langdurig zichtbaar zijn op het internet voor zover deze onnodig de privacy van burgers schenden. Dit geldt zowel voor de pagingberichten ten behoeve van de alarmering van de brandweereenheden en de ambulance-eenheden als voor de via paging verstuurde persalarmeringen.
In overleg met de Nationale Politie en het Veiligheidsberaad onderzoek ik in de komende maanden de mogelijkheden om de privacy van burgers op dit punt te verbeteren vooruitlopend op de mogelijke encryptie van P2000 in 2017.
Klopt het dat journalisten vanaf dat moment dus geen toegang meer hebben tot dit netwerk? Hoe worden journalisten vanaf dat moment op de hoogte gebracht van incidenten?
Indien encryptie op de pagingberichten wordt doorgevoerd dan zijn de berichten die tussen de meldkamer en de eenheden worden verzonden en de via paging verzonden persalarmeringen niet langer zichtbaar op het internet/de 112-sites.
Journalisten zullen door middel van zogenaamde persalarmeringen worden geïnformeerd over incidenten. Hiervoor zal in samenwerking tussen de Nationale Politie en het Veiligheidsberaad een landelijke richtlijn worden opgesteld.
Kent u de klachten die er waren toen de voorlichting enkel verliep via de persvoorlichters van de politie? Hoe gaat u voorkomen dat deze klachten opnieuw op gaan spelen?
Ja ik ken de klachten. Ik zal dan ook toezien dat de landelijke richtlijn voor het informeren van de media wordt afgestemd met Nederlandse Vereniging van Journalisten. Er zal in dit overleg ruimte zijn om over eventuele klachten over de voorlichting in het verleden te spreken en om afspraken te maken hoe dit in de toekomst te voorkomen.
Bent u bereid om in overleg met de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) ook te kijken op welke manier journalisten voldoende en op tijd toegang hebben tot voor hen relevante informatie, zodat zij hun werk goed kunnen blijven doen? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uitkomst van dit overleg? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat een opgestapt lid van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) forse kritiek uit op ‘de perversies van het systeem’ |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat een opgestapt lid van het CBG forse kritiek uit op het functioneren van het CBG? Wat vindt u van zijn kritiek?1
Prof. Schellekens laat zich in de uitzending van Argos kritisch uit over het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG), en over het Europese geneesmid-delenbeoordelingssysteem als zodanig. De heer Schellekens heeft een lange staat van dienst in de wetenschap en bij het CBG en zijn uitlatingen neem ik serieus. En ik vind het overigens niet wenselijk als door deze uitlatingen de indruk zou ontstaan dat het CBG niet goed functioneert.
De kritiek van Prof. Schellekens over het geneesmiddelenbeoordelingssysteem was en is overigens bekend bij het CBG.
Deelt u de mening dat het CBG volledig onafhankelijk van de farmaceutische industrie zijn werk moet doen? Is dat naar uw oordeel op dit moment het geval? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel de mening dat het CBG zijn werk volledig onafhankelijk moet doen en ik ben van oordeel dat dit ook het geval is. Voor een nadere toelichting daarop verwijs ik naar de uiteenzetting bij de vragen 4 en 5.
Waarom is het ambtenaren van het secretariaat van het CBG bij wet verboden om financiële of andere belangen in de farmaceutische industrie te hebben, en leden van het CBG niet?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Voorheen kende de Geneesmiddelenwet in artikel 6 een aparte regeling voor de leden van het CBG. Het CBG is per 1 juli 2011 echter volledig onder de werkings-sfeer van de Kaderwet Zelfstandige Bestuursorganen (Kaderwet ZBO’s) gebracht. Artikel 6 Geneesmiddelenwet is bij die wetswijziging vervallen, en de leden van het CBG vallen nu onder artikel 13 van de Kaderwet, dat een regeling bevat over nevenfuncties en onafhankelijkheid die voor bestuursleden van alle ZBO’s in Nederland gelden.
Het CBG heeft daarnaast een eigen gedragscode om de integriteit, onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de organisatie voortdurend te handhaven en te versterken. Dit beleid geldt voor zowel Collegeleden als voor medewerkers van het secretariaat. De gedragscode en het integriteitsbeleid staan op de website van het CBG.
De Collegeleden beoordelen in volstrekte onafhankelijkheid, op grond van de Geneesmiddelenwet en op basis van hun wetenschappelijke deskundigheid.
Het CBG heeft geen enkel belang bij de besluiten die het neemt, niet materieel, noch immaterieel. Collegeleden mogen geen financiële of andere belangen hebben waardoor hun partijdigheid, onafhankelijkheid en integriteit in het gedrang kan komen. De Collegeleden en de medewerkers verstrekken voor hun aanstelling, en daarna jaarlijks, een verklaring omtrent hun belangen van ten minste de afgelopen 5 jaar.
Medewerkers van het CBG, inclusief Collegeleden en externe deskundigen, mogen geen belangen hebben die hun onafhankelijkheid kunnen beïnvloeden. Deze regel is gebaseerd op artikel 126 ter Richtlijn 2001/83/EG. Dit laat onverlet dat bij de beoordeling van belangen soms een afweging moet worden gemaakt tussen de onafhankelijkheid en de noodzaak om de beste deskundigen te betrekken bij de werkzaamheden van het CBG.
Het CBG beoordeelt de verenigbaarheid van de gemelde belangen met de werkzaamheden van het CBG. Het uitgangspunt is dat het niet is toegestaan om directe belangen te hebben in bedrijven die belang hebben bij de taken van het CBG, zoals farmaceutische bedrijven, producenten van medische hulpmiddelen met ondersteunende farmaceutische stof en fabrikanten van nieuwe voedings-middelen. Indirecte belangen zijn wel toegestaan, maar moeten worden gemeld. Een indirect belang houdt in dat een onderzoek of organisatie (mede) wordt gefinancierd uit een bijdrage of een fonds. Deze definitie van indirecte belangen wordt ook door de het Europees geneesmiddelenbureau (EMA) en door andere geneesmiddelenautoriteiten gehanteerd. Ook zijn aan indirecte belangen restricties verbonden ten aanzien van de werkzaamheden voor het CBG, zoals het niet mogen beoordelen van bepaalde producten.
Bij de beoordeling van de belangen kan het CBG Bestuur gemotiveerd afwijken van het beleid in de Gedragscode. Dit kan bijvoorbeeld nodig zijn indien een restrictie zou leiden tot blokkeren van expertise die niet gemist kan worden bij de werkzaamheden van het CBG. Als er wordt afgeweken van het beleid, dan wordt dit in de verklaring van belangen aangeven. Deze verklaringen van de College-leden zijn openbaar en worden gepubliceerd op de website van het CBG. Om het melden van belangen te stimuleren wordt voorafgaand aan elke College-vergadering door de voorzitter gevraagd of de aanwezigen ten aanzien van een of meer van de agendapunten een mogelijk belangenconflict te melden hebben. De voorzitter beslist over de in de vergadering gemelde belangen. Over belangen van de voorzitter beslissen de aanwezige plaatsvervangend voorzitters.
Daarnaast heeft het CBG samen met ruim dertig organisaties, waaronder KNMG en KNAW, een Code ondertekend ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door mogelijke belangenverstrengeling. De belangen van deskundigen die bijvoorbeeld deel uitmaken van wetenschappelijke commissies en adviescommissies worden via de Code openbaar gemaakt om belangenverstrengeling en daarmee oneigenlijke beïnvloeding te voorkomen.
Hoe oordeelt u over het feit dat verschillende leden, zoals bijvoorbeeld professor Hoes, professor Hazes en professor Schellens van het CBG werkzaamheden hebben verricht of op dit moment verrichten voor de farmaceutische industrie tijdens hun lidmaatschap van het CBG? Bent u van mening dat deze leden geheel onbevooroordeeld medicijnen kunnen beoordelen? Deelt u de mening dat dit afbreuk doet aan hun onafhankelijkheid? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Het is bekend dat er Collegeleden zijn die vanuit hun functie als hoogleraar onderzoek doen naar geneesmiddelen en daarbij contacten hebben met de farmaceutische industrie. Dit belemmert de onafhankelijke oordeelsvorming niet.
Binnen het CBG is deskundigheid nodig van mensen die met één been in de praktijk staan en dus relevante expertise hebben. De Collegeleden worden benoemd op grond van hun wetenschappelijke expertise. Die komt onder meer voort uit de deelname aan onderzoek. Veel onderzoek is gericht op de ontwikkeling van een geneesmiddel.
Ik wijs er ten slotte nog op dat de meeste leden van het College zijn benoemd voor 25 uur per maand; het lidmaatschap van het College is voor hen niet hun hoofdfunctie.
Deelt u de mening dat het niet toegestaan zou moeten zijn dat leden van het CBG banden hebben met de farmaceutische industrie? Bent u bereid de Geneesmiddelenwet hierop aan te passen? Zo ja, wanneer kan een voorstel tegemoet worden gezien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt er directe of indirecte beïnvloeding van leden van het CBG plaats door farmaceutische bedrijven? Zo ja, waar bestaat die beïnvloeding dan uit, hoe vaak komt het voor en welk effect heeft deze beïnvloeding? Zo nee, hoe oordeelt u dan over het feit dat het opgestapte lid van het CBG telefonisch is benaderd over zaken die vertrouwelijk waren? Deelt u de mening dat het de farmaceutische industrie verboden zou moeten worden de leden van het CBG op enigerlei wijze te benaderen, met het doel hen te beïnvloeden? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Pogingen tot beïnvloeding door farmaceutische bedrijven moeten worden gemeld bij de voorzitter. Er is in de afgelopen tien jaar één enkele poging gemeld. Collegeleden mogen in het kader van de beoordeling van een specifiek genees-middel niet benaderd worden door de farmaceutische industrie. Bij de industrie weet men dit ook heel goed. De Collegeleden zijn gehouden aan de wet en aan de eigen Gedragscoden om de integriteit, onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de organisatie voortdurend te handhaven en te versterken. Ook Prof. Schellekens zegt dat hij de Collegeleden «
Hoewel ik er vanuit ga dat de poging tot beïnvloeding vooralsnog een eenmalig incident was, vind ik het toch van belang dat dit nader wordt uitgezocht. Ik wil niet dat hierover onduidelijkheid kan bestaan. Ik zal de resultaten van dit onderzoek dan ook aan de Tweede Kamer melden.
Bent u bereid dit incident tot op de bodem uit te zoeken? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe oordeelt u over het feit dat vele leden al vanaf de jaren tachtig of negentig zitting hebben in het CBG? Vindt u dergelijke termijnen wenselijk? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?5
Het College bestaat, naast de voorzitter, uit ten hoogste zeventien leden. De ambtstermijn van de voorzitter en de leden is vier jaar en kan telkens worden verlengd met vier jaar door herbenoeming.
De afgelopen twee jaar is een kwart van de Collegeleden vervangen. De afgelopen tien jaar zijn er tien Collegeleden afgetreden en zijn er acht nieuwe Collegeleden aangetreden. Een derde (vijf) van de op dit moment vijftien leden is minder dan zeven jaar lid van het College. Hieruit kan worden afgeleid dat er dus wel degelijk doorstroom is. Vier Collegeleden zijn langer dan vijftien jaar lid en de overige zes Collegeleden zijn tussen de zeven en vijftien jaar lid van het College. De gemiddelde zittingsduur van de huidige Collegeleden is tien jaar.
Het CBG is een kennisinstituut dat bij de samenstelling van het College verschillende criteria hanteert, zoals onder andere diversiteit van expertise-gebieden, topkwaliteit van wetenschappers, en een breed draagvlak binnen de medische wereld. Een goede balans tussen vernieuwing van experts met kennis van zaken en experts met ervaring is daarnaast van groot belang.
Deelt u de mening dat de stukken die farmaceutische bedrijven bij het CBG aanleveren openbaar zouden moeten zijn? Deelt u voorts de mening dat transparantie daarbij zwaarder weegt dan het beschermen van de belangen van de farmaceutische industrie? Bent u bereid de Geneesmiddelenwet zodanig aan te passen dat deze stukken openbaar worden gemaakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan een voorstel tegemoet worden gezien?
Het CBG is binnen Europa koploper op het gebied van transparantie en publiceert al jaren openbare beoordelingsrapporten en openbare verslagen van de collegevergaderingen.
Wat betreft de openbaarheid van registratiedossiers is een brede Europese discussie gaande over welke delen van de registratiedossiers kunnen worden vrijgegeven. Onlangs heeft het Gerecht van de Europese Unie besloten dat het Europees Geneesmiddelenagentschap EMA klinische data niet openbaar mag maken. De doelstelling van de EMA is een proactieve publicatie van data uit klinische onderzoeken zodra de besluitvorming voor een aanvraag voor een handelsvergunning is afgerond.
Er zijn echter ook beperkingen in wet- en regelgeving ten aanzien van commercieel vertrouwelijke gegevens en gegevens die terug te herleiden zijn naar patiënten.
Hoe reageert u op de constatering van het opgestapte lid van het CBG dat de farmaceutische industrie op dit moment hoofdzakelijk zogenaamde me-too middelen (geneesmiddelen met een vergelijkbaar werkingsgebied als dat van een bestaand, succesvol geneesmiddel) op de markt brengt? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling? Zo ja waarom? Zo neen, waarom niet?
Prof. Schellekens wijst er terecht op dat het geneesmiddelenbeoordelingssysteem het mogelijk maakt dat zogenaamde «me too» middelen op de markt komen.
Het is ook juist dat er de laatste jaren weinig echt nieuwe geneesmiddelen zijn bijgekomen. Anderzijds biedt de beoordelingssystematiek als zodanig ook geen beletselen voor innovaties. Dit systeem geldt Europees breed, en in landen als de Verenigde Staten en Canada wijkt de systematiek niet wezenlijk af.
Ik vind dat we wel goed moeten blijven kijken naar de veelheid van regels en naar het nut daarvan. Er zijn de laatste jaren inderdaad veel regels bijgekomen en ik vind dat een zorgelijke ontwikkeling. We bevinden ons overigens wel in het gezelschap van 26 andere lidstaten. Prof. Schellekens merkte dat zelf ook op. Dit betekent dat deze discussie over een langere termijn zal spelen.
Bent u van mening dat postmarketing onderzoek van groot belang is om de veiligheid van medicijnen te garanderen? Deelt u de mening dat een medicijn in eerste instantie slechts voor vijf jaar geregistreerd zou moeten worden, om het medicijn pas na herbeoordeling door het CBG weer voor registratie in aanmerking te laten komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dat te bewerkstelligen?
Het uitgangspunt in de Geneesmiddelenwet is reeds dat een handelsvergunning voor een geneesmiddel in eerste instantie voor de duur van vijf jaar wordt afgegeven. Na vijf jaar volgt een herbeoordeling van de baten-risico balans van het geneesmiddel waarbij beoordeeld wordt of het geneesmiddel opnieuw voor vijf jaar een herregistratie krijgt of voor onbepaalde tijd. Na verlenging is de handelsvergunning in beginsel geldig voor onbepaalde tijd, tenzij met het oog op de geneesmiddelenbewaking wordt besloten de handelsvergunning nogmaals voor de duur van vijf jaar af te geven. Dit is in lijn met Europese wet- en regelgeving. De baten-risico balans van het geneesmiddel wordt voortdurend bewaakt nadat het tot de markt is toegelaten en indien noodzakelijk worden risicobeperkende maatregelen genomen.
Wat is uw oordeel over de opmerking van professor Schellekens dat het voor nieuwe bedrijven steeds moeilijker wordt om geneesmiddelen te ontwikkelen en op de markt te brengen? Onderschrijft u dit? Zo ja, acht u een dergelijke ontwikkeling niet onwenselijk vanwege een mogelijke rem op innovatie?
De tendens om de veiligheid voor patiënten zo goed mogelijk te waarborgen, vertaalt zich in een toename van Europese regels, die vervolgens ook in Nederlandse wetgeving moeten worden vastgelegd. De hoeveelheid regelgeving komt innovatie en snelheid van registratie inderdaad niet altijd ten goede. Dit is een blijvend punt van zorg dat mijn volle aandacht heeft.
In de meeste gevallen zal een innovatief geneesmiddel centraal (voor heel Europa) worden geregistreerd. Voor kleinere bedrijven is het moeilijker om geneesmiddelen op de markt te brengen. Daarom is er sinds 2005 een richtlijn van de Europese Commissie met stimulansen voor kleinere bedrijven. Zij kunnen hulp krijgen bij registratieprocedures alsmede lagere registratietarieven.
Wat is uw oordeel over het feit dat het CBG in samenwerking met de industrie zijn werkwijze onderzoekt? Deelt u de mening dat naast dit onderzoek een onafhankelijk onderzoek naar het functioneren van het CBG dient te worden uitgevoerd? Bent u bereid een diepgaand onafhankelijk onderzoek in te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan een onderzoeksvoorstel tegemoet worden gezien?
Het is goed dat het CBG investeert in onderzoek naar de huidige eisen die gesteld worden ten behoeve van registratie, en ook kritisch bekijkt of het registratieproces beter kan. Een voorbeeld hiervan is het zogenaamde Escher-project. Dit betreft een onderzoek naar de zin en doelmatigheid van de registratie eisen. Het spreekt voor zich dat dergelijk onderzoek dient rekening te houden met het Europese wettelijke kader waarin het CBG functioneert.
Het Escher-project heeft als doel om het systeem rond de markttoelating en vergoeding van geneesmiddelen te onderzoeken, knelpunten te identificeren, en hier oplossingen voor te vinden om zo geneesmiddelinnovatie te stimuleren en patiënten toegang te geven tot werkzame geneesmiddelen met een aanvaardbare balans tussen werkzaamheid en risico’s. Het CBG heeft een belangrijke rol in het project vanuit de kennis over en ervaring met dit proces. Ik ben er van overtuigd dat het CBG het belang van de patiënt hierbij vooropstelt. Ik zie ook geen aanvullende reden voor andere onderzoeken naar het functioneren van het CBG.
Het bericht ' School-tv voor voortgezet onderwijs geschrapt' |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «School-tv voor voortgezet onderwijs geschrapt»?1
Ja.
Klopt het dat School-tv voor het voortgezet onderwijs helemaal wordt geschrapt als gevolg van de extra bezuinigingen op de publieke omroep die het kabinet wil uitvoeren?
Educatieve programma’s als Koekeloere (voorschoolse educatie), School-tv Weekjournaal (basisonderwijs) en Klokhuis blijven gewoon op het programma staan. Ook programma's als 13 in de Oorlog en De Gouden Eeuw Junior blijft de NTR aanbieden. Dit zijn programma’s die voor een breed publiek bedoeld zijn.
Voor wat betreft het voortgezet onderwijs is het voornemen om te stoppen met de programma’s en het cursusmateriaal van School-tv. Het gaat om specifieke programma’s als Wiskunde voor de brugklas, Duits voor de profielen en Economie voor het VMBO, die onder de naam School-tv vroeg in de ochtend worden uitgezonden. Wel blijft al het reeds gemaakte materiaal beschikbaar via School-tv gemist en de digitale beeldbank.
Door de bezuinigingen is de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) gedwongen keuzes te maken in het aanbod. De inzet van middelen is volgens de NPO effectiever door budget voor specifiek voor scholen gemaakte content te verschuiven naar educatieve programma's die aantrekkelijk zijn voor een breder publiek.
Deelt u de mening dat School-tv direct verbonden is met één van de kerntaken van de NTR2? Zo ja, wat is uw oordeel over het sneuvelen van School-tv voor voortgezet onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Kerntaak van de NTR is onder andere het verzorgen van een breed en samenhangend media-aanbod op het gebied van onderwijs, scholing en vorming. School-tv is daarbij een belangrijk en succesvol middel. Daarom wordt ook niet met de gehele programmering van School-tv gestopt. School-tv is dus een middel om de kerntaken van de NTR uit te voeren, maar niet het enige middel.
Het accent in het educatiebeleid van de publieke omroep wordt, met het stoppen van School-tv voor het voortgezet onderwijs, verschoven naar het produceren van educatief aanbod voor een algemeen publiek. Uiteraard kunnen deze programma’s desgewenst door leraren op scholen worden ingezet. Er wordt echter gestopt met de zeer specifieke programma’s voor het exclusieve gebruik op scholen. De educatieve taak van de NTR richt zich niet op het maken van programma's die het leerplan van de scholen ondersteunen. De educatieve taak van de NTR is het aanbieden van educatief aanbod dat aansluit bij de leefwereld van kinderen en bij de vragen die in die doelgroep leven.
Het schaarsere budget kan op die manier effectiever worden ingezet en kunnen er meer mensen worden bereikt met aantrekkelijke educatieve programma's. De NTR en de overige omroepen bieden door deze keuze nog steeds een volwaardig aanbod aan educatieve programma’s aan.
School-tv bereikt 80% procent van de jeugd, denkt u dat de publieke omroep deze doelgroep zonder school-tv ook kan bereiken? Zo ja, op welke wijze?
Veel jeugd zal nog gewoon door middel van School-tv bereikt worden, niet alle tv-programma’s van School-tv verdwijnen zoals ik bij vraag 2 ook beantwoord heb. De specifieke keuze om te stoppen met School-tv voor het voortgezet onderwijs ten gunste van educatief aanbod voor een breder publiek, is hier juist op gericht. De publieke omroep kan de jeugd beter bereiken met programma’s waar de jeugd uit zich zelf graag naar kijkt, in plaats van programma’s die alleen in schoolverband door de jeugd worden bekeken. De NTR is daarbij bij uitstek aangewezen om educatieve content te maken, maar dat wil overigens niet zeggen dat andere omroepen geen educatieve programma’s mogen maken.
Bent u bereid het gesprek aan te gaan met de publieke omroep en de NTR over de bezuinigingen op de publieke omroep in relatie tot de uitvoering van kerntaken door de publieke omroep?
Het is aan de NPO en de omroepen om, gelet op de wettelijke taken en de afspraken in de prestatieovereenkomst, invulling te geven aan de bezuinigingen in deze concessieperiode. Afwegingen en keuzes die daarbij gemaakt worden, zijn voorbehouden aan de NPO en de omroepen. Ik meng mij niet in keuzes over individuele programma’s.
Het bericht dat patiënten vaker in nood zijn door verdwenen medicijnen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat patiënten steeds vaker in de problemen komen doordat medicijnen van de markt verdwijnen?1
Ja.
Bent u ook geschrokken van het bericht dat steeds meer patiënten in de problemen komen doordat medicijnen van de markt verdwijnen, of omdat deze tijdelijk niet leverbaar zijn?
De beschikbaarheid van geneesmiddelen is al geruime tijd een punt van zorg voor mij. Daarom ben ik in 2012 gestart met het project Borging Continuïteit Geneesmiddelen. Met mijn brief inzake het project Borging Continuïteit Geneesmiddelen (29 477, nr. 225) heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de resultaten van het project en toegezegd met een plan van aanpak te zullen komen om in de toekomst geneesmiddelentekorten daar waar mogelijk te voorkomen.
Wat is uw reactie op de conclusie dat het aantal geneesmiddelen dat definitief uit de handel is sinds 2004 is verdubbeld? Kunt u aangeven hoe vaak dit medicijnen betreft waarvoor geen alternatief voorhanden is of alternatieven niet voldoende leverbaar zijn?
Er is inderdaad sprake van toenemende beschikbaarheidsproblemen van geneesmiddelen. Dat vind ik een zorgelijke ontwikkeling. Uit een analyse van Farmanco, de databank waarin het Laboratorium der Nederlandse Apothekers (LNA) leveringsproblemen registreert, blijkt dat er bij geneesmiddelentekorten in de meeste gevallen substitutie met een ander middel mogelijk is of dat er een therapeutisch alternatief beschikbaar is. Bij 1% van de geneesmiddelentekorten is er echter geen oplossing voorhanden.
Wat is uw reactie op de conclusie dat het vijf keer zo vaak voor komt dat medicijnen tijdelijk, maar soms maanden of jaren, niet leverbaar zijn?
Ik vind dat verontrustend en realiseer mij dat dit aanzienlijke consequenties voor patiënten kan hebben. Ik heb echter tot dusver geen signalen van patiënten of patiëntenverenigingen ontvangen over opgelopen schade bij patiënten. Het is echter ook niet zo dat ieder geneesmiddelentekort noodzakelijkerwijs een risico vormt voor de patiënt en tot schade leidt. Wanneer er sprake is van een geneesmiddeltekort is er in veel gevallen een alternatief medicijn beschikbaar voor de patiënt.
Apothekers en ziekenhuisapothekers verrichten bij een geneesmiddeltekort grote inspanningen om hun patiënten toch van de juiste middelen te kunnen voorzien. Over het algemeen slagen ze hier goed in.
Wat is uw reactie op de stelling dat de belangrijkste reden om een pil of poeder van de markt te halen geld is?
De geneesmiddelenmarkt in Europa is een vrije markt. Indien een fabrikant om economische redenen een geneesmiddel van de markt wil halen, kan hij niet gedwongen worden de productie van en handel in een (mogelijk verlieslijdend) geneesmiddel voort te zetten. In Nederland probeert het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG), indien er geen geregistreerde alternatieven in de handel zijn, om bij een voornemen tot doorhaling van de registratie via overleg met de vergunninghouder te voorkomen dat onwenselijke situaties optreden. Het CBG dringt er dan op aan om de registratie in stand te houden of om te faciliteren dat de handelsvergunning wordt overgedragen aan een andere handelsvergunninghouder.
Deelt u de mening dat de maatschappelijke functie van medicijnfabrikanten boven financieel gewin hoort te staan?
Medicijnfabrikanten zijn private partijen. Het is de verantwoordelijkheid van private ondernemingen om invulling te geven aan maatschappelijk verantwoord ondernemerschap in relatie tot hun eigen bedrijfsvoering. De farmaceutische industrie heeft geen verplichting tot maatschappelijk verantwoord ondernemingsschap. Dat neemt echter niet weg dat de meeste farmaceutische bedrijven wel de morele verplichting voelen om maatschappelijk verantwoord bezig te zijn. Dat vind ik een goede zaak.
Welke maatregelen kunt en wilt u nemen om de verkrijgbaarheid van noodzakelijke geneesmiddelen, zoals bijvoorbeeld kinidine, te verbeteren?
Ik zal, zoals ik u eerder reeds heb toegezegd, voor het zomerreces een plan van aanpak naar de Tweede Kamer sturen waar ik nader in zal gaan op maatregelingen om de verkrijgbaarheid van geneesmiddelen te verbeteren.
Wat is uw reactie op het voorstel om geneesmiddelfabrikanten een meldplicht op te leggen, zodat apothekers maatregelen kunnen nemen om patiënten aan andere medicijnen te laten wennen, deze uit het buitenland te halen of zelf te produceren? Bent u bereid u sterk te maken voor zo’n meldplicht?
De Geneesmiddelenwet kent reeds een meldplicht van twee maanden voor fabrikanten. Dit houdt in dat de houder van de handelsvergunning het CBG uiterlijk twee maanden van tevoren dient te melden wanneer de handel in een geneesmiddel tijdelijk dan wel blijvend stopgezet wordt. In het plan van aanpak zal ik nader ingaan op de meldplicht.
Een uitspraak van het Europese Hof van de Rechten van de Mensen over de opslag van vingerafdrukken |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitspraak van het Europese Hof van de Rechten van de Mensen in de zaak M. K. c. FRANCE (Requête no 19522/09 ) van 18 april 2013)?1
Ja.
Raakt deze uitspraak de Nederlandse wetgeving en praktijk van het afnemen en opslaan van vingerafdrukken? Zo ja, op welke wijze en met welke gevolgen? Zo nee, waarom niet?
In het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (verder: EHRM) van 18 april 2013, nr. 19522/09 (M.K. tegen Frankrijk) stond de regeling voor het bewaren van vingerafdrukken in Frankrijk centraal. In Frankrijk werden ook de vingerafdrukken van personen die zijn vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging of wiens zaak was geseponeerd bewaard. Ook de vingerafdrukken van de klager werden, na een vrijspraak en een sepot voor twee diefstallen, bewaard. Het EHRM acht de toepassing van de Franse bewaarregeling in dit geval niet proportioneel en daarmee in strijd met artikel 8 EVRM.
Het arrest heeft geen gevolgen voor de Nederlandse geldende regelgeving en praktijk, reeds omdat op grond van het Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden de vingerafdrukken van de verdachte na een vrijspraak of sepot worden vernietigd.
Acht u het in het licht van deze uitspraak mogelijk dat ook Nederland in de afweging van publieke belangen, zoals het bestrijden van criminaliteit enerzijds en de particuliere belangen van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer anderzijds, bij het opslaan van vingerafdrukken de grens van de «margin of appreciation» van artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) overschrijdt? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is deze uitspraak van belang bij uw toezegging gedaan bij het debat in de Eerste Kamer d.d. 9 april 2013 over het wetsvoorstel Herziening ten nadele (32 044)2 om die wet zodanig aan te passen dat «in gevallen waarin naar het oordeel van het OM vaststaat dat de vrijgesproken persoon het misdrijf onmogelijk kan hebben begaan, zijn gegevens niet zullen worden bewaard»? Kan deze uitspraak ook betekenen dat vingerafdrukken van geen enkele vrijgesproken persoon nog bewaard mogen worden? Zo ja, wat betekent dat voor de werking van de Wet herziening ten nadele? Zo nee, waarom niet?
Uit het arrest kan niet worden afgeleid dat de vingerafdrukken van vrijgesproken personen nimmer mogen worden bewaard. Het EHRM noemt in het arrest enkele factoren op basis waarvan hij («en conclusion») tot het oordeel komt dat de toepassing van de Franse bewaarregeling in de zaak van de klager niet proportioneel is. Een van die factoren is dat die regeling in het geheel geen onderscheid maakt tussen gegevens van veroordeelden en personen die, zoals de klager, zijn vrijgesproken (paragraaf 42). Een andere factor is dat de regeling niet uitsluit dat vingerafdrukken ook worden bewaard bij vrijspraken voor lichte strafbare feiten (paragraaf 41). In de voorgenomen bewaarregeling, die ter uitvoering van de Wet herziening ten nadele zal worden getroffen, zullen echter verschillende beperkingen worden opgenomen die bij veroordeelden niet zijn voorzien. De belangrijkste beperking is dat vingerafdrukken van vrijgesproken personen alleen – en in opdracht van de rechter-commissaris – voor een eventuele herziening ten nadele kunnen worden gebruikt. Zij zullen daartoe in de databank voor vingerafdrukken afgeschermd worden bewaard. Zij kunnen, anders dan bij vingerafdrukken van veroordeelden het geval is, dus niet worden gebruikt in andere strafzaken. Bovendien zullen vingerafdrukken alleen worden bewaard bij vrijspraken of een ontslag van alle rechtsvervolging voor misdrijven waarbij herziening ten nadele op grond van een novum mogelijk is. Er worden dus geen vingerafdrukken bewaard in geval van lichte strafbare feiten. Om deze redenen meen ik dat artikel 8 EVRM, zoals uitgelegd in het arrest, niet aan de voorgenomen bewaarregeling in de weg staat.
Uit mijn toezegging aan de Eerste Kamer, waaraan in de vraagstelling wordt gerefereerd, vloeit voort dat in de bewaarregeling een extra beperking zal worden opgenomen. Deze houdt in dat vingerafdrukken van vrijgesproken personen niet zullen worden bewaard wanneer naar het oordeel van het openbaar ministerie vaststaat dat de vrijgesproken persoon het misdrijf onmogelijk kan hebben begaan. Deze extra waarborg kan slechts bijdragen aan het oordeel dat de voorgenomen bewaarregeling proportioneel is in het licht van artikel 8 EVRM, doordat zij bewaring van vingerafdrukken uitsluit wanneer het doel van de regeling daarmee niet kan worden bereikt.