De berichtgeving omtrent zijn werkbezoek aan Noordoost-Friesland |
|
Albert de Vries (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennis genomen van het artikel «Blok: los de krimp zelf op» in de Leeuwarder Courant, waarin wordt gesteld dat u heeft gewaarschuwd dat «Noordoost-Friesland geen heil hoeft te verwachten uit Den Haag»?1
Ja
Herkent u zich in deze weergave van uw standpunt inzake de ondersteuning van krimp- en anticipeerregio’s? Zo ja, bedoelt u hiermee dat de krimp- en anticipeerregio’s er alleen voor staan en geen hulp van het rijk hoeven te verwachten? Kunt u uw standpunt toelichten?
Ik heb inderdaad ter plaatse aangegeven dat er geen kant en klare oplossingen vanuit Den Haag kunnen komen voor de krimp- en anticipeerregio’s. De problematiek is divers en de verantwoordelijkheid voor de aanpak ligt in eerste instantie bij de regio’s zelf. Zo is dat ook vastgelegd in het Interbestuurlijk Actieplan Bevolkingsdaling dat eind 2009 naar de Tweede Kamer is gezonden. Echter, de regio’s staan er niet alleen voor. Vanuit mijn rol als minister blijf ik goed op de hoogte van de problematiek die in de regio’s speelt via onder meer werkbezoeken. Daarnaast zorgt het rijk voor de randvoorwaarden om de aanpak in de gebieden te ondersteunen. Daarbij werk ik bijvoorbeeld met collega-ministers aan het wegnemen van belemmeringen in de regelgeving voor zover dat mogelijk en nodig is en ontwikkel instrumenten die de regio’s kunnen ondersteunen bij de aanpak. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan ondersteuning van dialoogtafels, het inzetten van transitieatlassen om regionale afwegingsprocessen te stimuleren en het uitbrengen van kansenatlassen voor grensoverschrijdende samenwerking. Daarnaast faciliteer ik de kennisdeling op dit onderwerp. Zoals u bekend is, zijn in 2012 met de drie krimpprovincies convenanten afgesloten waarin is opgenomen hoe rijk en regionale partijen samenwerken in de aanpak van de gevolgen van de bevolkingstransities, ieder vanuit de eigen rol en verantwoordelijkheid.
Onderschrijft u de constatering dat de bevolkingsdaling in Nederland een steeds urgenter vraagstuk is en vraagt om extra aandacht, ook vanuit het rijk?
Het vraagstuk is nu urgent in de krimpregio’s en wordt op termijn urgent in de anticipeerregio’s. Daarom is het goed dat krimp- en anticipeerregio’s met ondersteuning van het rijk maatregelen nemen om de gevolgen van deze problematiek aan te pakken en/of zich er op voor te bereiden. Het gaat hierbij zowel om generieke maatregelen als om faciliteren op maat (afgestemd op de specifieke behoeften van een regio).
Bent u van mening dat de krimpproblematiek alleen goed kan worden aangepakt als wet- en regelgeving waar nodig worden aangepast? Bent u bereid te inventariseren welke knelpunten burgers, gemeenten en provincies tegenkomen bij de aanpak van krimpproblematiek en, waar nodig, aanpassingen te doen?
Het inventariseren van knelpunten vindt al een aantal jaren plaats, onder andere via het meldpunt belemmerende regelgeving (www.vanmeernaarbeter.nl ) en via de vele rechtstreekse contacten die er vanuit het ministerie van BZK met alle regio’s bestaan (zie antwoord 2). Een uitgebreide beschrijving van de knelpunten en de genomen maatregelen is opgenomen in de Interbestuurlijke Voortgangsrapportage Bevolkingsdaling 2012 (Vergaderjaar 2011–2012 Kamerstuk 31 757, nr. 46). Partijen die bij de aanpak van de problematiek betrokken zijn worden door mij herhaaldelijk opgeroepen knelpunten zo concreet mogelijk te melden.
De problemen van het pensioenfonds van de sociale werkplaatsen |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bereid om de problemen die zijn veroorzaakt bij het pensioenfonds voor Werk en Reintegratie (PWRI) door het afschaffen van de sociale werkplaatsen ook op te lossen/compenseren? Zo nee, waarom niet?1
Uitgangspunt is dat sociale partners zelf verantwoordelijk zijn voor afspraken over en de financiering van de Wsw-pensioenen. Het Rijk heeft daar geen rol in. Wel is het kabinet in overleg met de VNG over de precieze gevolgen van de invoering van de Participatiewet op de pensioenlasten. Het kabinet is bereid te bezien welk effect op de pensioenlasten uitgaat van de in het regeerakkoord en het Sociaal Akkoord voorziene afsluiting van de instroom in de Wsw en te helpen om tot een oplossing te komen. Zolang dit overleg niet is afgerond kan het kabinet nog geen uitspraken doen over dit onderwerp.
Overigens wil ik beklemtonen dat het Rijk met de Participatiewet niet de sociale werkplaatsen sluit. Met de Participatiewet wordt de instroom in de Wsw gestopt en krijgen gemeenten gelijktijdig de beschikking over een nieuwe participatievoorziening voor mensen die zijn aangewezen op beschut werk.
Deelt u de mening dat de problemen die zijn veroorzaakt bij het pensioenfonds door het afschaffen van de sociale werkplaatsen niet over de schutting kunnen worden gegooid bij de sociale partners, aangezien het kabinetsbeleid ten grondslag ligt aan de problemen? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om de problemen van het PWRI op te lossen? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u garanderen dat het sluiten van de sociale werkplaatsen geen gevolgen heeft voor de pensioenopbouw van de 200.000 deelnemers danwel effect heeft op de premielast van werknemers en werknemers in deze sector, nu en in de toekomst?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze gaat u het tekort van 0,5 miljard euro bij het pensioenfonds op termijn compenseren?
Zie antwoord vraag 1.
De VN-vredesinspanningen voor de Westelijke Sahara |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de huidige mensenrechtensituatie in de Westelijke Sahara? Hoe beoordeelt u in dit verband de inzet van respectievelijk de Marokkaanse regering en het Polisario?
Het is niet eenvoudig om goed vast te stellen hoe de mensenrechtensituatie in de Westelijke Sahara eruit ziet. Het gebied ligt geïsoleerd en onafhankelijke waarnemers krijgen beperkt toegang tot het gebied. Volgens de Secretaris Generaal van de VN (zie zijn rapport ter zake aan de VN Veiligheidsraad van april dit jaar) hebben VN rapporteurs weliswaar toegang tot het gebied, maar bezoeken zij de Westelijke Sahara alleen periodiek en onderzoeken dan alleen specifieke deelgebieden van mensenrechten (bv marteling). Zij zijn volgens de Secretaris Generaal daardoor geen geschikt mechanisme voor continue monitoring of het verkrijgen van een algemeen beeld van de mensenrechtensituatie.
Volgens internationale mensenrechtenorganisaties komen oneerlijke processen, marteling, mishandeling, beperking van vrijheid van meningsuiting en van bijeenkomsten voor. Daarnaast zou er sprake zijn van intimidatie van lokale mensenrechtenactivisten en beperking van hun bewegingsvrijheid. Veel van deze zaken zouden toe te schrijven zijn aan de Marokkaanse autoriteiten, maar ook Polisario zou betrokken zijn bij mensenrechtenschendingen.
Toezicht op mensenrechten maakt geen onderdeel uit van het mandaat van de VN-missie voor de Westelijke Sahara (MINURSO) omdat daar tot nu toe geen internationale consensus voor kon worden gevonden (zie tevens het antwoord op vraag1. Marokko is van mening dat de Marokkaanse Nationale Mensenrechtenraad (CNDH) en de monitoring door VN rapporteurs voldoende mogelijkheden bieden om mogelijke mensenrechtenschendingen aan te pakken.
Hebben de Nederlandse regering of de EU reeds gereageerd op de hernieuwde inspanningen van VN-gezant Christopher Ross om de impasse tussen Marokko en het Polisario te doorbreken middels shuttle diplomacy?1 Zo nee, hoe beoordeelt u deze?
In oktober jl. legde VN-gezant Ross een bezoek af aan alle spelers in de regio om de nieuwe shuttle diplomacy benadering toe te lichten. In deze benadering zal Ross, in plaats van de tot nu toe gebruikelijke gezamenlijke onderhandelingsbijeenkomsten, een serie van vertrouwelijke gesprekken gaan voeren met partijen afzonderlijk. Deze gesprekken zullen waarschijnlijk aan het eind van dit jaar van start gaan.
De EU heeft, mede namens de Lidstaten, in het kader van de 4e Commissie van de VN op 14 oktober jl. een verklaring afgegeven waarin steun wordt uitgesproken voor de shuttle diplomacy benadering van Ross en alle partijen werden opgeroepen om met Ross samen te werken bij het vinden van een duurzame oplossing.
Klopt het dat de Marokkaanse regering eerder dit jaar een Amerikaans voorstel om een VN-vredesmacht te stationeren die ook op de mensenrechtensituatie moest toezien, eenzijdig heeft afgewezen? Deelt u het oordeel van Amnesty International dat hier sprake was van een «gemiste kans»?2
In april van dit jaar werd het mandaat van de VN-vredesmissie voor de Westelijke Sahara (MINURSO) in de VN-Veiligheidsraad besproken. Voorafgaand daaraan werd onder meer van Amerikaanse zijde gepleit voor opname van mensenrechten in het mandaat van MINURSO. Tot een formeel voorstel van de VS in de Veiligheidsraad is het echter niet gekomen. De Veiligheidsraad heeft vervolgens het MINURSO-mandaat verlengd met een jaar zonder opname van mensenrechten in het mandaat. Deze discussie loopt al een aantal jaren. Tot nu toe werd daarvoor echter geen internationale consensus gevonden.
Bent u bekend met het voor de Senaat geschreven rapport van het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken inzake de mensenrechtensituatie in de Westelijke Sahara? Hoe beoordeelt u dit rapport? Deelt u de analyse van de Marokkaanse regering dat het rapport «vooringenomen, simplistisch en ongebalanceerd» is?3
Uit navraag blijkt dat het rapport waaraan wordt gerefereerd een onofficieel en onvoltooid intern rapport is van het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken over de mensenrechtensituatie in de Westelijke Sahara. Het kabinet beschikt daar niet over en kan het daarom ook niet beoordelen.
Hoe verklaart u het verschil, zoals gesteld in uw brief inzake nederzettingenproducten d.d. 8 oktober, tussen de relatief beperkte internationale consensus over de internationaalrechtelijke status van de Westelijke Sahara in vergelijking met die ten opzichte van de Palestijnse gebieden?4 Is het kabinet van mening dat de Westelijke Sahara bezet of betwist gebied is?
Nederland en de EU beschouwen de Westelijke Sahara als niet-zichzelf besturend gebied als bedoeld in het Handvest van de Verenigde Naties. De soevereiniteit over de Westelijke Sahara wordt betwist door Marokko en de Sahrawi’s, de oorspronkelijke bewoners van de Westelijke Sahara. Nederland en de EU erkennen de claims van Marokko niet. Evenmin erkennen Nederland en de EU de claims van Polisario en de door Polisario uitgeroepen République Araba Sahraoui Démocratique.
Het verschil in vergelijking met de situatie in de Palestijnse gebieden met name op het feit dat er de afgelopen jaren veel minder aandacht is geweest voor de Westelijke Sahara, waardoor er minder consensus bestaat ten aanzien van de beleidsmatige en juridische implicaties van de internationaalrechtelijke status van de Westelijke Sahara als niet-zichzelf besturend gebied.
Deelt u de mening dat de mensenrechtensituatie in de Westelijke Sahara en het vinden van een oplossing voor de politieke impasse een prominentere plaats op de internationale agenda verdienen? Deelt u de mening dat het bereiken van internationale consensus over de status van de Westelijke Sahara wenselijk is?
Het vinden van een oplossing voor het conflict rond de Westelijke Sahara is een langdurige en complexe zaak omdat zowel Marokko als Polisario in het onderhandelingstraject posities innemen die het vinden van een compromis tot nu toe onmogelijk maken. De Speciaal VN-gezant Ross begeleidt deze onderhandelingen en geldt als coördinator van de inspanningen van de internationale gemeenschap.
Nederland is van mening dat gezien de complexiteit en broosheid van het proces de inzet van de internationale gemeenschap zoveel mogelijk via VN-gezant Ross moet verlopen. Nederland vindt dat zowel het politieke proces als de mensenrechtensituatie prominent op de internationale agenda moeten blijven en vraagt aandacht voor dit onderwerp zowel in VN als EU verband. Hierbij zij aangetekend dat het internationale krachtenveld rond dit dossier zeer moeilijk is omdat over de internationale inzet in aanvulling op de activiteiten van VN-gezant Ross tot nu toe geen overeenstemming kan worden gevonden (zie bv de discussie rond uitbreiding van het MINURSO-mandaat, zoals genoemd in antwoord6.
Hoe kan het kabinet, al dan niet in EU-verband, een constructieve bijdrage leveren aan het vinden van een oplossing voor het conflict tussen de Marokkaanse regering en het Polisario?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat dat zorgverzekeraar Achmea zich niks aantrekt van Drenten |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat zorgverzekeraars zich niks aantrekken van Drenten?1
Ik heb kennis genomen van dit bericht. Voor mijn reactie zie mijn antwoorden op de verdere vragen.
Deelt u de mening van de directeur van Zorgbelang Drenthe dat zorgverzekeraar Achmea de wensen van patiënten stelselmatig negeert? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ik heb van Achmea vernomen dat zij dit voorjaar met de stakeholders in de regio in gesprek zijn gegaan over de inrichting van de zorg. Daartoe heeft Achmea gesprekken gevoerd en bijeenkomsten gehad met onder meer huisartsen, verloskundigen, ziekenhuizen en andere aanbieders alsook met vertegenwoordigers van verzekerden en gemeenten. Ook Zorgbelang is hiervoor uitgenodigd.
Hoe reageert u op de stelling van Zorgbelang Drenthe dat «de druk op zorgaanbieders om met fors minder budget meer en betere zorg te leveren negatieve gevolgen heeft voor de beschikbaarheid en bereikbaarheid van zorgvoorzieningen»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat zorgverzekeraars scherp onderhandelen met zorgaanbieders vind ik een goede zaak. Het is ook in het belang van de verzekerde dat de zorgverzekeraar op doelmatige wijze kwalitatief goede en betaalbare zorg inkoopt en in lijn met de Bestuurlijke akkoorden 2014–2017.
Daarbij heeft de verzekeraar wel een zorgplicht. Dit betekent dat de verzekeraar voldoende zorg moet inkopen, waarbij beschikbaarheid en bereikbaarheid belangrijke criteria zijn. Wanneer de verzekeraar te weinig onderneemt om voldoende zorg te contracteren kan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de verzekeraar aanspreken op zijn zorgplicht.
Hoe reageert u op de stelling van Zorgbelang Drenthe dat «de zorgverzekeraar geen idee heeft welke zorg specifiek nodig is en welke zorg ze dus voor haar klanten moet inkopen»?
Achmea heeft laten weten meer regionaal de zorg op maat te gaan inkopen en de omslag maken van «inkopen van wat er is in de regio» naar «inkopen wat er nodig is voor de verzekerden in de regio». Op basis van een regioanalyse voor Zuidoost Drenthe is Achmea dit voorjaar in gesprek gegaan met de stakeholders in de regio over de inrichting van de zorg. Ook Zorgbelang Drenthe is hierbij uitgenodigd. Doel hiervan is om te komen tot een regiovisie op basis waarvan kan worden vastgesteld welke keuzes nodig zijn voor een optimale inrichting van de zorg om ook op de langere termijn aan de zorgvraag van de patiënten te kunnen voldoen.
Het is de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraars hoe zij eventuele wensen van patiënten in hun beleid vertalen. Verzekerden hebben de mogelijkheid te stemmen met de voeten, mochten zij ontevreden zijn kunnen zij overstappen naar een andere verzekeraar.
Deelt u onze mening dat de belangen van de patiënt boven de belangen van de zorgverzekeraar horen te gaan? Wat vindt u ervan dat dit hier niet het geval lijkt te zijn?
Met u ben ik van mening dat de belangen van de patiënt/verzekerde centraal moeten staan. Zoals aangegeven in mijn reactie op vraag 4 is het de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraars op welke wijze zij klantwensen vertalen in de zorginkoop. Zorgverzekeraars moeten aan de zorgplicht voldoen en voldoende zorg voor hun verzekerden inkopen. Het is daarbij ook in het belang van de zorgverzekeraars om te luisteren naar de wensen van hun verzekerden/patiënten, omdat zij anders mogelijk verzekerden verliezen doordat zij overstappen naar een andere zorgverzekeraar.
Kunt u een overzicht verstrekken van zorg die in (delen van) Drenthe dreigt te verdwijnen door de opstelling van Achmea?
Ik heb geen signalen dat in (delen van) Drenthe zorg dreigt te verdwijnen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven is Achmea met stakeholders in gesprek om te komen tot een optimale inrichting van de zorg om aan de zorgvraag van de patiënten te kunnen voldoen. In mijn reactie op de vragen van het lid Wolbert (PvdA) over het tekort aan huisartsen in Drenthe geef ik aan hoe Achmea dit ten aanzien van de huisartsen heeft opgepakt.
Hangt het verdwijnen van het Bethesda Ziekenhuis in Hoogeveen nog steeds boven de markt? Vindt u dat een acceptabele uitkomst voor de bewoners van Hoogeveen en omstreken?
In juni 2013 hebben de stichting Scheper-Bethesda-Refaja (SBR) en Achmea een convenant getekend ten aanzien van de medisch specialistische zorg die door SBR wordt geleverd (beide ziekenhuisorganisaties zijn inmiddels bestuurlijk gefuseerd en beogen een juridische fusie op de kortst mogelijke termijn). In het convenant wordt de gezamenlijke visie van SBR en Achmea beschreven, gebaseerd op bereikbaarheid en beschikbaarheid van zorg voor de gehele regio. Op basis van deze regiospecifieke visie en de beschreven uitgangspunten wordt in de periode juli 2013 – december 2014 het drie locatie model door SBR verder uitgewerkt. Dit model heeft als basis een gelijkwaardig zorgaanbod op elke locatie (Hoogeveen, Emmen en Stadskanaal). Bij de uitwerking worden ook de relevante samenwerkingspartners nadrukkelijk betrokken.
Accepteert u een mogelijke verschraling van de zorg in Drenthe als gevolg van de opstelling van Achmea? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een andere inrichting van het regionale zorgaanbod is niet hetzelfde als van verschraling, verzekeraars hebben een zorgplicht. Zie daarnaast mijn reactie op vraag 5, 6 en 7.
Is dit hoe u graag ziet dat een zorgverzekeraar haar zorgplicht invult? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik acht het een goede zaak dat een zorgverzekeraar samen met regionale partijen een visie ontwikkeld over de toekomst van het zorgaanbod en wat er nodig is voor de verzekerden en patiënten in de regio. Zie verder mijn reactie op vraag 5.
Vindt u dat Drenten maar en masse over moeten stappen naar een andere zorgverzekeraar? Is dit hun «macht»? En zo ja, welke garantie hebben ze dan dat andere zorgverzekeraars niet hetzelfde gedrag vertonen?
De mogelijkheid voor verzekerden om over te stappen naar een andere zorgverzekeraar als zij niet tevreden zijn over het beleid van een zorgverzekeraar dan wel het gecontracteerde zorgaanbod draagt ertoe bij dat verzekeraars geprikkeld worden om op een maatschappelijk verantwoorde wijze de zorg in te kopen. Zeker nu we zien dat het aantal overstappers stijgt, neemt daarmee ook de druk op zorgverzekeraars om rekening te houden met de belangen van haar verzekerden toe. Dit is in lijn met de beoogde werking van het stelsel.
De dreigende deportatie van een journalist uit Turkije |
|
Han ten Broeke (VVD), Joost Taverne (VVD), Mark Verheijen (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Turkije dreigt met deportatie NRC-correspondent voor NRC Handelsblad, de NOS en de VPRO.»1
Ja.
Op basis waarvan dreigt de heer Vermeulen uit het land gezet te worden? Op basis waarvan staat hij als «veiligheidsprobleem» genoteerd bij de Turkse autoriteiten?
Het is het kabinet niet bekend wat het veiligheidsprobleem is op grond waarvan de heer Vermeulen problemen ondervindt Turkije in te reizen.
Heeft de heer Vermeulen in uw ogen iets gedaan dat deze actie van de Turkse autoriteiten legitimeert? Zou deze actie gelegitimeerd zijn wanneer die door een EU-lidstaat ondernomen zou worden tegen een Nederlandse journalist?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er contacten geweest tussen het ministerie van Buitenlandse Zaken en de Turkse autoriteiten over dit geval? Zo nee, wanneer zal dat gebeuren?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft bij de Turkse autoriteiten aandacht gevraagd voor de heer Vermeulen en dringt er op aan dat hij Turkije – waar hij woont – binnen kan komen en daar zijn werkzaamheden als journalist kan verrichten.
Wat is normaal gesproken de procedure en Nederlandse inzet wanneer een Nederlandse journalist in een ander land ongewenst wordt verklaard of als veiligheidsprobleem wordt neergezet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat Nederlandse journalisten als de heer Vermeulen in Turkije hun werk niet kunnen doen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is volgens u de situatie voor Turkse en buitenlandse journalisten in Turkije wanneer het aankomt op persvrijheid en vrijheid van meningsuiting?
Het kabinet is bezorgd over de wijze waarop Turkije met (kritische) journalisten omgaat. De ontwikkelingen op het gebied van persvrijheid onderstrepen de zorgen over de waarborging van grondrechten in Turkije, waaronder de vrijheid van meningsuiting en persvrijheid. De ontwikkelingen op dit vlak tonen dat de vrijheid van meningsuiting en mediavrijheid beter verankerd dienen te worden.
Stratenmakers die verdrongen worden door werklozen |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat vindt u van het beleid van de gemeente Twenterand die vanwege bezuinigingen werklozen met behoud van uitkering inzet als stratenmaker?1
Met de introductie van de WWB in 2004 behoort de uitvoering van de wet tot de eigen verantwoordelijkheid van gemeenten. Dit impliceert dat gemeenten binnen de kaders van de WWB zelf beleid formuleren en dat de gemeenteraad de verordening vaststelt en hierop controle uitoefent. Daaruit volgt dat ik in algemene zin geen oordeel uitspreek over het door gemeenten gevoerde beleid. Dit neemt niet weg dat gemeenten optimaal gebruik dienen te maken van de mogelijkheden van de WWB om mensen met een bijstandsuitkering via de kortste weg weer naar regulier werk te helpen.
Is straten maken regulier werk? Is er volgens u sprake van verdringing van stratenmakers in Twenterand? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om aan deze foute praktijken een einde te maken?
Straten maken behoort in algemene zin te worden aangemerkt als regulier werk. Uit het KRO radioprogramma (Goedemorgennederland) van 24 oktober jl. met wethouder Binnenmans van de gemeente Twenterand blijkt dat het hier gaat om zgn. «kleine klusjes» als het repareren van losliggende stoeptegels, die normaliter niet regulier worden uitbesteed. Ook worden deze additionele werkzaamheden niet verricht in het kader van bezuinigingen. Naar het oordeel van de wethouder is er aldus geen sprake van verdringing van regulier werk. Twenterand blijft onderhoudswerkzaamheden aan wegen gewoon uitbesteden aan reguliere aannemers.
Acht u het wenselijk dat werklozen op straffe van een korting gedwongen worden onder het minimumloon reguliere arbeid te verrichten? Ja, wat is volgens u de definitie van «gewoon goed werk»?
Zoals bij vraag 1 is aangegeven behoort het tot de taak van gemeenten om bijstandsgerechtigden te ondersteunen richting reguliere arbeidsmarkt. Werken met behoud van uitkering is een re-integratie instrument dat daarbij goede diensten kan bewijzen, omdat uitkeringsgerechtigden daarmee werkervaring kunnen opdoen als opstap naar regulier werk. In het KRO radioprogramma (Goedemorgennederland) van 24 oktober jl. zegt wethouder Binnenmans dat er geen sprake is van druk op de deelnemers, dat de deelnemers enthousiast zijn en een toekomst zien in het beroep van stratenmaker. Volledigheidshalve verwijs ik u ook naar mijn brief aan uw Kamer van 9 april jl. (Vergaderjaar 2012–2013, kamerstuk 30 545 nr. 121), waarin ik onder meer inga op de wettelijke kaders voor het werken met behoud van uitkering.
Bent u van mening dat dergelijke bezuinigingsconstructies echte beroepen – zoals stratenmaker – uithollen en gewoon goed werk vakkundig kapot maken? Kunt u dit toelichten?
Uit mijn antwoord op uw voorgaande vragen mag blijken dat het gaat om werken met behoud van uitkering, waarbij volgens de gemeente voldoende geborgd is, dat er geen verdringing of bezuiniging aan de orde is.
De Oranjeschool in Zalk |
|
Michel Rog (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Nieuwbouw kan school Zalk redden» en «Regeltjes bedreigen school in Zalk»?1
Ja.
Klopt het dat de school in Zalk in haar voortbestaan wordt bedreigd, doordat de gemeente Kampen heeft verzuimd een knip in de opheffingsnorm te maken tussen haar stedelijke en haar landelijke gebieden, een knip waar de regel wel in voorziet? Is het waar dat de school hierdoor vier leerlingen tekort komt om boven de opheffingsnorm te blijven, terwijl de school als deze knip wel was gemaakt ruim boven de norm zou zitten met haar leerlingen? Is het voor de gemeente Kampen toegestaan deze knip met terugwerkende kracht alsnog te maken? Zo nee, waarom niet?
De opheffingsnorm van de gemeente Kampen bedraagt 94. Het huidige schooljaar is het tweede schooljaar dat de Oranjeschool onder die opheffingsnorm zit. Op grond van de Wet op het primair onderwijs mag een basisschool maximaal 3 jaar onder de opheffingsnorm zitten voordat de bekostiging wordt beëindigd. Dat betekent dat als de school ook volgend schooljaar minder dan 94 leerlingen heeft, de school m.i.v. het schooljaar 2015–2016 geen bekostiging meer ontvangt.
Of de Oranjeschool ook in zijn voortbestaan zou zijn bedreigd als de gemeente Kampen het besluit zou hebben genomen het grondgebied te splitsen kan ik niet beoordelen. Als er binnen een gemeente aanzienlijke verschillen bestaan in bebouwingskarakter en bevolkingsdichtheid kan de gemeente besluiten, mits alle betrokken schoolbesturen daarmee instemmen, het grondgebied in twee delen te splitsen. Of en hoe dat gebeurt is aan de gemeente, daar ga ik niet over.
De gemeente Kampen heeft niet verzuimd een besluit te nemen, maar heeft
na de gemeentelijke herindeling in 2001 besloten het grondgebied niet te splitsen. De reden hiervoor was dat bij splitsing de opheffingsnorm van het stedelijke deel voor twee basisscholen zodanig hoog zou komen te liggen dat deze zouden moeten sluiten. Volgens de informatie van de gemeente heeft de school hierna, toen deze onder de opheffingsnorm dreigde te komen, geen verzoek bij de gemeente ingediend tot splitsing van het grondgebied. Er is pas sprake van verzuim als een gemeente niet tijdig beslist op een dergelijk verzoek.
De normen voor stichting en opheffing van basisscholen worden om de 5 jaar opnieuw vastgesteld. De huidige normen zijn in werking getreden m.i.v. 1 januari 2013. Dat betekent dat, mocht de gemeente besluiten het grondgebied te splitsen, de nieuwe opheffingsnormen pas in gaan op 1 augustus 2018. De Wet op het primair onderwijs biedt niet de mogelijkheid om met terugwerkende kracht een splitsing toe te staan.
Kunt u aangeven of de school in Zalk open kan blijven als er op korte termijn plannen ontstaan om een klein aantal gezinswoningen te bouwen, aangezien de school slechts vier extra leerlingen nodig heeft om boven de norm te blijven?
Alleen als de nieuwbouw op de teldatum 1 oktober 2014 al leidt tot voldoende extra leerlingen zal de bouw van gezinswoningen soelaas kunnen bieden. Een prognose van een toename van het leerlingaantal kan de hierboven genoemde wettelijke bepaling dat een school maximaal 3 jaar onder de opheffingsnorm mag zitten niet opzij zetten.
Deelt u de mening dat de vrees van de gemeente Kampen dat, door deze knip wel te maken te veel stedelijke scholen kunnen voortbestaan terwijl ze onder norm vallen, ongegrond is, omdat het mogelijk is een aparte hogere norm voor de stad te hebben en een lagere norm voor de landelijke gebieden? Deelt u de mening dat de manier van toepassen van de regel door de gemeente Kampen de school in Zalk onevenredig zwaar treft? Bent u bereid het gesprek hierover aan te gaan met de gemeente Kampen? Zo nee waarom niet?
Zoals ik hierboven aangaf heeft de gemeente in 2001 besloten het grondgebied niet te splitsen. Het is aan de gemeente om hier een eigen afweging in te maken.
Kunt u aangeven of er meer gebieden in het land zijn waar scholen in hun voortbestaan worden bedreigd, omdat de gemeente heeft verzuimd deze knip te maken?
Het is vaker voorgekomen dat een school moet sluiten na een besluit van de gemeente het grondgebied al dan niet te splitsen.
Deelt u de mening dat de 5 km-regel ongunstig uitvalt voor de school, omdat er weliswaar hemelsbreed op 5 km afstand een school van de zelfde richting staat, maar omdat de IJssel hier tussen ligt de daadwerkelijke reisroute minstens 10 kilometer is? Bent u bereid te bezien of voor de school in Zalk een uitzondering gemaakt kan worden vanwege deze regel die de school onevenredig treft?
De Wet op het primair onderwijs bepaalt dat de bekostiging niet wordt beëindigd wanneer een school minimaal 50 leerlingen heeft en de enige school is van een richting binnen een straal van 5 km. Deze uitzonderingsbepaling is in de wet opgenomen om rekening te kunnen houden met de regionale functie die scholen vaak vervullen en het feit dat het voedingsgebied van een school vaak groter is dan de gemeente waarin de school is gevestigd. De wet voorziet niet in de mogelijkheid om van die bepaling af te wijken.
In dit geval bevinden zich binnen een straal van 5 km van de school 5 andere protestants-christelijke basisscholen, waarvan 3 ruim boven de opheffingsnorm. De in deze vraag bedoelde school is dus niet de enige school in de buurt van dezelfde richting.
Bent u bereid in het algemeen te kijken naar de 5 km-regel die geen rekening houdt met natuurlijke barrières die de daadwerkelijke afstand van de ene naar de andere locatie vergroten? Zo nee waarom niet?
De wetgever heeft voor lief genomen dat de hier bedoelde bepaling al naar gelang de natuurlijke barrières verschillend uit kan pakken. Ik zie dan ook geen reden om de wet aan te passen.
Deelt u de mening dat de school in Zalk financieel gezond is, een goede onderwijskwaliteit biedt en voldoet in de behoefte van de ouders? Bent u bereid te kijken of u uw discretionaire bevoegdheid kunt inzetten voor het openhouden van de school? Zo nee waarom niet?
Volgens de Inspectie van het onderwijs staat de school er financieel goed voor en is het onderwijs van voldoende kwaliteit. Deze aspecten bieden mij echter geen wettelijke grond om de regels omtrent opheffing opzij te zetten. De Wet op het primair onderwijs biedt mij de mogelijkheid mijn discretionaire bevoegdheid in te zetten wanneer het gaat om een school die door middel van de gemiddelde schoolgrootte in stand wordt gehouden (dat wil zeggen dat binnen een bestuur of een bestuurlijke samenwerking een te laag leerlingaantal op de ene school wordt gecompenseerd met een hoger leerlingenaantal op een andere school) en enig jaar onder de 23 leerlingen zakt. Als er dan voldoende uitzicht is op een toename van het leerlingenaantal kan ik besluiten de school tijdelijk in stand te houden. De Oranjeschool wordt echter niet door middel van de gemiddelde schoolgrootte in stand gehouden. Mijn discretionaire bevoegdheid kan ik in dit geval daarom niet toepassen.
Om te voorkomen dat de school verdwijnt zou het schoolbestuur samenwerking kunnen zoeken met een ander schoolbestuur. Dat kan door middel van een besturenfusie of aan de hand van een samenwerkingsovereenkomst gesloten door twee of meer zelfstandige besturen. Als wordt voldaan aan de norm van de gemiddelde schoolgrootte kan de school als zelfstandige school blijven voortbestaan. Ook kan het schoolbestuur ervoor kiezen de school te fuseren met een andere school, waarna de school als nevenvestiging of dislocatie kan blijven voortbestaan. Op die manier blijft de school als locatie bestaan en wordt voorkomen dat de leerlingen naar een ander schoolgebouw moeten afreizen. Kortom, de Wet op het primair onderwijs biedt mogelijkheden om ondanks een te laag leerlingaantal als school of als vestiging te blijven voortbestaan. Het is aan het schoolbestuur deze mogelijkheden tijdig te verkennen.
Het bericht 'Een uitdagende reis naar Azië, betaald met zorggeld' |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw mening over het artikel «Een uitdagende reis naar Azië, betaald met zorggeld»?1
In het artikel waarnaar u verwijst, wordt beschreven dat er aanbieders zijn die dagtrips naar attracties of groepsreizen organiseren voor jongeren en volwassenen met een handicap of aandoening, naar uiteenlopende bestemmingen in het binnen- alsook het verre buitenland. Een groot deel van de kosten van deze «vakanties» en dagtrips zou worden betaald vanuit het pgb van de deelnemers.
Het pgb moet altijd aan AWBZ-zorg worden besteed. In dit soort situaties moet derhalve onderscheid worden gemaakt tussen het pgb en inkomen uit pgb-gefinancierde zorgverlening. Indien de budgethouder zijn ouders inzet als hulpverlener kunnen de ouders daarmee inkomen verwerven. Als uit dat inkomen entreebewijzen, vliegtickets en kosten voor overnachting worden bekostigd is dat weer toegestaan.
Hoewel een en ander niet strijdig met de huidige regels hoeft te zijn (zie het antwoord op vraag 2), ontstaat al met al het beeld dat zorggeld wordt gebruikt voor vakantietrips. Ik wil derhalve nader bezien of aanpassing van de huidige regels nodig is om onbedoelde en onwenselijke situaties te voorkomen.
Is de in het artikel genoemde besteding van persoonsgebonden budget (pgb)-middelen in uw ogen in lijn met het doel waarvoor deze middelen worden verstrekt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Een pgb-houder kan, net als zorg in natura onder de AWBZ, voor maximaal 13 weken van zorg in het buitenland gebruik maken. Verblijft de budgethouder in een zorginstelling in het buitenland, dan zijn de verblijfskosten normaliter inbegrepen bij het arrangement dat de budgethouder heeft ingekocht. Als het niet gaat om dergelijk verblijf, maar om verpleging, verzorging of begeleiding op de locatie waar de budgethouder verblijft voor bijvoorbeeld vakantie, moet het verblijf van budgethouder en hulpverlener door hen zelf worden betaald.
Daarnaast kan een pgb-houder Kortdurend Verblijf geïndiceerd hebben gekregen. Kortdurend Verblijf is een etmaal verblijf waarmee bijvoorbeeld mantelzorgers waarvan het kind (de budgethouder) thuis woont een etmaal kunnen worden ontzien. Een budgethouder is verantwoordelijk voor de kwaliteit van ingekochte zorg en de besteding van zijn budget. De budgethouder is vrij om andere zorg en ondersteuning in te kopen dan daadwerkelijk is geïndiceerd. Zo is het mogelijk om meer Kortdurend Verblijf in te kopen dan was geïndiceerd of Kortdurend verblijf in te kopen zonder dat het was geïndiceerd. Bovendien is het mogelijk om meerdere etmalen achtereen Kortdurend Verblijf in te zetten. Op deze wijze kan verblijf in binnen- en buitenland met pgb-geld worden bekostigd.
Ten slotte geldt binnen het pgb geldt een vrij besteedbaar bedrag van maximaal 1.250 euro waarover geen verantwoording hoeft te worden afgelegd.
Hebt u inzicht hoe vaak pgb-middelen aldus worden ingezet? Zo ja, hoeveel geld is hiermee gemoeid? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Zoals ik in mijn antwoorden op eerdere Kamervragen van mw. Voortman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr.1393) heb aangegeven blijkt uit een peiling onder zorgkantoren dat naar schatting minder dan 1% van het aantal budgethouders in het buitenland verblijft. Er is geen landelijke gespecificeerde informatie beschikbaar over de zorginkoop en besteding van het pgb in het buitenland. Ik zal in overleg met de betrokken partijen nagaan of de pgb-regeling op dit onderdeel te ruim is geformuleerd waardoor er onbedoelde mogelijkheden ontstaan om een deel van het budget niet aan zorg te besteden.
Uit het artikel uit de Volkskrant valt niet op te maken of er bij de beschreven casus sprake is van fraude of oneigenlijk gebruik. Daarvoor is meer informatie nodig. Ik zal de betreffende zorgkantoren verzoeken dit na te gaan.
Is in uw ogen in dit geval sprake van fraude of oneigenlijk gebruik? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om dit in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De miljoenen voor de Wit-Russische dictatuur |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hulpgeld EU naar Wit-Russische dictator»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het absurd is dat Nederlands belastinggeld besteed wordt aan het regime van een Wit-Russische dictator? Zo neen, waarom niet?
De EU verleent beperkt steun aan Wit-Rusland: een volwaardig partnerschap met het regime van president Loekasjenko is uitgesloten. De bilaterale Europese steun aan Wit-Rusland richt zich juist op de ondersteuning van de bevolking (modernisering economie) en van democratiseringsprocessen (goed bestuur en people to people contacten). Daarnaast neemt Wit-Rusland deel aan een aantal regionale programma’s die openstaan voor de nabuurschapslanden van het Oostelijk Partnerschap (OP).
Het project waar het Telegraaf-bericht naar verwijst, valt onder het regionale programma «geïntegreerd grensbeheer». Dit programma wordt gefinancierd uit het nabuurschapsinstrument van de Unie en staat open voor de zes OP-landen. In totaal is voor dit programma 44 mln euro gereserveerd. In 2012 werd in Wit-Rusland 2 mln euro uitgegeven vanuit dit regionale programma. De algemene doelstelling is het verkeer van personen en goederen tussen de OP-landen te faciliteren en tegelijkertijd veilige grenzen te handhaven door samenwerking binnen en tussen de OP-landen en met EU-lidstaten te bevorderen. Het versterken van de westgrens van Wit-Rusland om mensenhandel, drugssmokkel en overige criminele activiteiten tegen te gaan is een doelstelling waarmee nadrukkelijk een Europees belang is gediend.
Welk deel van het bijna half miljard belastinggeld dat Nederland jaarlijks afdraagt aan de EU, is er naar deze dictatuur gegaan?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer stopt u nu eindelijk de gekte om Nederlands belastinggeld te storten in de bodemloze putten van ontwikkelingshulp?
Het kabinet voert graag een debat over effectiviteit van steun aan derde landen, en zet in op verbeteringen van die effectiviteit waar tekortkomingen worden geconstateerd. Het kabinet ondersteunt de inzet van EU-middelen voor de doelen zoals omschreven in het antwoord op de vragen 2 en 3.
Het bericht " Leugens en bedrog bij burgerzaken" |
|
Eddy van Hijum (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de blog «Leugens en bedrog bij burgerzaken» en het RTL nieuws van 20 oktober 2013 over dit onderwerp1?
Ja.
Kunt u de notitie over belastingnomaden onmiddellijk aan de Kamer doen toekomen?
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft u dit rapport bij brief ter vertrouwelijke behandeling toegezonden.
Wanneer is de notitie over belastingnomaden bij u bekend geworden en welke actie heeft u ondernomen om de geconstateerde fraude tegen te gaan?
In de brief aan de Tweede Kamer van 4 mei 2013 (Kamerstuk 17 050, nr. 432) is toegelicht dat het LIEC (Landelijk Inlichtingen en Expertisecentrum) op 21 januari 2013 het dossier aan het ministerie van BZK heeft toegestuurd. Daarbij is gemeld dat op 14 maart 2013 het ministerie van BZK een antwoordbrief heeft gestuurd aan het LIEC, waarin staat vermeld dat ambtenaren van het ministerie van BZK gesprekken hebben gevoerd met gemeenten en de Belastingdienst in algemene zin over de relatie tussen registratie in de gemeentelijke basisregistratie persoonsgegevens (GBA) en potentiële fraude.
Wat betreft het dossier belastingnomaden is aan het LIEC in die antwoordbrief specifiek toegelicht wat de werkzaamheden zijn van de Taskforce VOW (Vertrokken onbekend waarheen). Deze Taskforce – waaraan BZK, gemeenten en diverse uitvoeringsorganisaties deelnemen – is praktisch aan de slag om de mensen boven water te krijgen die wel aangifte hebben gedaan van vertrek, maar toch in Nederland lijken te verblijven. Aan het LIEC is verder toegelicht dat deze groep wordt aangepakt door het verrichten van adresonderzoeken door gemeenten, het doen van bestandsvergelijkingen tussen bijvoorbeeld GBA en UWV, en door het uitbrengen van circulaires, waarbij gemeenten best practices worden aangereikt bij het doen van adresonderzoek. De maatregelen en resultaten zijn medegedeeld aan uw Kamer in de brief van 23 mei 2013 (Kamerstuk 27 859, nr. 65).
Eind 2012 heeft het LIEC contact opgenomen met de FIOD over de opvolging van het dossier. Hierop volgden een aantal gesprekken tussen het LIEC en de FIOD. In januari 2013 heeft de FIOD – conform het advies in het bestuurlijk dossier – besloten nader onderzoek naar dit fenomeen uit te voeren. Hierbij is o.a. de opsteller van het rapport betrokken. Het ministerie van Financiën is in mei 2013 op de hoogte gebracht van dit rapport en het onderzoek.
Het onderzoek van de FIOD richt zich op het in kaart brengen van de verschillende typen criminelen die zich bij de GBA uitschrijven om zo justitieel en fiscaal buiten het zicht van de overheid te blijven. Tevens wordt gekeken naar de mogelijke omvang van dit fenomeen. Afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek, kunnen passende maatregelen genomen worden.
Hoeveel mensen hebben zich in 2010, 2011 en 2012 uitgeschreven uit de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA)?
Het is voor mensen niet mogelijk om zichzelf uit te schrijven uit de GBA. De procedure is dat zij aangifte doen van vertrek, waarna de gemeente de aangifte beoordeelt en verwerkt in de GBA. De gemeente kan ook zonder aangifte constateren dat iemand vertrokken is en dit feit registreren. In de gevraagde jaren zijn de volgende aantallen mensen uit de Gemeentelijke Basisadministratie geregistreerd als vertrokken:
2010
91.450
2011
106.185
2012
110.356
Hoeveel van de mensen die zich hebben laten uitschrijven uit de GBA in 2010, 2011 en 2012, hebben nog een belastingaangifte gedaan over de laatste periode voor emigratie?
Over de gevraagde jaren hebben de volgende aantallen mensen aangifte gedaan omdat zij emigreerden:
2010
20.564
2011
22.161
2012
15.124 (schatting tot en met 1 oktober 2013)
De mensen die in de GBA als vertrokken zijn geregistreerd, zijn niet een op een belastingplichtig. Deze nieuwe status hoeft derhalve in zichzelf geen gevolgen te hebben voor de belastingheffing. Bijvoorbeeld doordat er onder de als vertrokken geregistreerden vaak kinderen of weinig verdienende partners zitten.
Moeten mensen die zich hebben laten uitschrijven en belastingaangifte doen, ook opgeven in welk land zij zijn gaan wonen en wat hun fiscale nummer in dat land is (burgerservicenummer, sofinummer, of een relevant nummer)? Zo nee, waarom niet?
Burgers die bij hun gemeente aangifte doen van vertrek naar het buitenland (emigratie), moeten daarbij ook het land en adres opgeven waarnaar zij vertrekken, voor zover die dan bekend zijn. Het identificerende persoonsnummer (of relevante variant) in dat nieuwe woonland (voor zover er in dat land een dergelijk nummer bestaat c.q. dat al op voorhand aan betrokkene is toegekend) hoeven zij niet te melden als het gaat om de registratie van de emigratie in de GBA.
Met de komst van de BRP (Basisregistratie personen, de opvolger van de GBA) worden ook niet-ingezetenen geregistreerd, bijvoorbeeld personen die hier tijdelijk werken. Dat levert een completer beeld op van deze niet-ingezetenen, ondermeer over hun adres in het buitenland.
De Belastingdienst onderzoekt naar aanmelding van het uit de GBA ontvangen signaal van uitschrijving of deze burger nog fiscale banden met Nederland houdt/heeft. Als dat zo is dan ontvangt hij van de Belastingdienst een M-biljet op het laatst bekende adres.
Overigens geldt dat als een persoon als «vertrokken onbekend waarheen» uit de GBA wordt uitgeschreven, de Belastingdienst de uitbetaling van eventuele toeslagen of voorlopige teruggaven stopzet; nog openstaande fiscale vorderingen blijven van kracht.
Van hoeveel mensen die geëmigreerd zijn in 2010, 2011 en 2012 heeft de Belastingdienst gegevens uitgewisseld met de landen waar ze nu wonen, ten einde te verifiëren of ze daar wonen, of zij het juiste inkomen in het gebroken jaar hebben aangegeven et cetera? En van hoeveel mensen heeft de Belastingdienst dus geen gegevens uitgewisseld?
Zoals bij vraag 6 is aangegeven vindt er in eerste instantie een administratief onderzoek plaats. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om gericht (op dossierniveau) informatie uit te wisselen met buitenlandse Belastingdiensten.
Echter, indien concrete gegevens over o.a. het vermoedelijke buitenlandse adres ontbreken, is het voor de Belastingdienst niet mogelijk om daarover met het buitenland informatie uit te wisselen.
Krijgt iemand met de Nederlandse nationaliteit, die geen belastingaangifte gedaan heeft bij emigratie en/of nergens woont, gewoon een paspoort als hij dat aanvraagt? Zo ja, waarom?
De Paspoortwet kent verschillende gronden om een nieuw paspoort te weigeren, danwel een reeds uitgegeven paspoort in te houden zodat het vervolgens vervallen kan worden verklaard. Dit kan onder meer in het geval dat personen die nalatig zijn in het nakomen van zijn verplichting tot betaling van in een der landen van het Koninkrijk verschuldigde én er het ernstige vermoeden bestaat dat hij zich door verblijf buiten de grenzen van een der landen van het Koninkrijk aan de wettelijke mogelijkheden tot invordering van de verschuldigde gelden zal onttrekken (art 22 Paspoortwet).
Indien iemand zich uitschrijft uit de GBA met als doel zich onzichtbaar te maken voor de Nederlandse overheid, om zo (onder meer) niet aan zijn verplichtingen jegens die overheid te voldoen, dan kan de betrokken bewindspersoon bij de Minister van BZK een verzoek doen de personalia van de betrokken persoon op te nemen in het Register paspoortsignaleringen. Het gevolg hiervan is dat een (nieuw) paspoort kan worden geweigerd dan wel in het in bezit zijnde paspoort kan worden ingehouden opdat het vervallen kan worden verklaard. Op dit moment zijn er circa 40 mensen gesignaleerd om deze reden.
Vindt u dat de Belastingdienst en andere overheden adequaat gehandeld hebben in dit dossier?
Het rapport beschrijft criminele elementen die onder radar willen blijven voor de hele Nederlandse overheid, dus niet alleen voor de Belastingdienst.
Dergelijke problematiek kan alleen maar in gezamenlijkheid, door op te treden als één overheid, worden aangepakt. Bijvoorbeeld in samenwerkingsverbanden waarin door verschillende partners zoals gemeenten, politie, OM, Belastingdienst wordt geparticipeerd. Hierin kan relevante informatie van verschillende overheidsdiensten bij elkaar worden gebracht, waardoor er een beter en completer beeld ontstaat en het lastiger wordt gemaakt om geheel buiten het zicht van de overheid te blijven. De structuur van de RIECs (Regionale Informatie- en Expertise Centra) kan hierbij een goede rol vervullen.
Het kabinet voert een actief beleid om fraude over de volle breedte te voorkómen en bestrijden en regelingen fraudebestendiger maken. In december 2013 wordt de Kamer nader geïnformeerd over de Rijksbrede aanpak van fraude en de maatregelen die daaruit voortvloeien.
Wilt u deze vragen voor maandag 28 oktober 9.00 uur beantwoorden, omdat de Kamer op die dag een wetgevingsoverleg heeft over onder andere de aanpak van belastingfraude en het zeer zinnig is om deze informatie daar bij te betrekken?
Deze vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
De vestiging van een nieuwe nertsenhouderij in Gemert |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Tweede nertsenfarm was al eentje teveel – Ruim miljoen nertsen in Gemert»?1
Ja.
Beschikte de ondernemer die in dit artikel wordt genoemd, op 15 januari 2013 zowel over de omgevingsvergunning als de benodigde huisvestingsplaatsen?
Uit informatie van de Omgevingsdienst Zuid-Oost Brabant (ODZOB) blijkt dat de omgevingsvergunning voor het houden van nertsen op de nieuwe locatie is verleend op 6 augustus 2013, dus ná 15 januari 2013. Op de nieuwe locatie was op 15 januari 2013 nog geen huisvesting voor nertsen aanwezig. Tegen het besluit tot vergunningverlening is momenteel beroep ingesteld, zodat de omgevingsvergunning nog niet onherroepelijk is.
Gaat het in dit geval om een verplaatsing, waarbij niet méér nertsen worden gehouden, of is er na verplaatsing sprake van uitbreiding van het dierenaantal op dit bedrijf?
Volgens de informatie van de ODZOB heeft de aanvraag voor de nieuwe locatie betrekking op een verplaatsing en is het de bedoeling van de aanvrager om de nertsenhouderij op de oude locatie te beëindigen. Het aantal nertsen dat op de nieuwe locatie is vergund, is gelijk aan het aantal nertsen dat op de oude locatie is vergund.
Ondernemers zijn verplicht de verplaatsing binnen vier weken na de verplaatsing te melden bij de Dienst Regelingen van het ministerie van Economische Zaken en de oude locatie onherroepelijk te sluiten. Bij de beoordeling of de verplaatsing voldoet aan de voorwaarden gesteld in de Wet verbod pelsdierhouderij is het van belang dat het aantal nertsen bij de verplaatsing niet mag uitbreiden ten opzichte van het initiële recht (de situatie per 15 januari 2013). Naast het aantal dieren uit de omgevingsvergunning is daarbij bepalend het aantal dieren dat kan worden gehouden op basis van het aantal huisvestingsplaatsen op het moment van melding (periode 15 januari 2013 tot en met 11 februari 2013). Om te kunnen beoordelen of de ondernemer binnen het initiële recht handelt zal NVWA de situatie ter plaatse beoordelen.
Klopt het dat het er voor de vergunningverlening niet toe doet of het dier dat wordt gehouden een koe, varken of een nerts is en dat veehouders, bijvoorbeeld dit geval in Gemert, vrij zijn om te schakelen naar het houden van een andere diersoort?
Voor (het verkrijgen van) een omgevingsvergunning is het soort dier dat wordt gehouden wel degelijk van belang, alleen al omdat de omvang van de emissie (ammoniak, geur of fijnstof), en daarmee de milieubelasting, van een koe, varken en nerts van elkaar verschillen. Wel kan op eenzelfde locatie in beginsel worden omgeschakeld van de ene naar een andere diercategorie, indien de milieubelasting daarbij niet toeneemt. In het onderhavige geval is echter geen sprake van een omschakeling, maar van een uitbreiding van een bestaande varkenshouderij met nertsen.
Klopt het dat een nertsenhouderij maar maximaal 50 meter van een woning dient te worden gesitueerd? Zo ja, deelt u de mening dat een dergelijk kleine afstand, gezien de relatief grote geurhinder van een nertsenhouderij, onwenselijk is?
De afstand die een nertsenhouderij op grond van de Wet geurhinder en veehouderij tot een naburige woning ten minste dient aan te houden varieert van 100 tot 275 meter, afhankelijk van de ligging van die woning (binnen of buiten de bebouwde kom) en de omvang van de nertsenhouderij.
Alleen in het geval de naburige woning een bedrijfswoning is die behoort bij een veehouderij, geldt een minimumafstand van 50 meter. Omdat een dergelijke woning reeds geurhinder ondervindt van het bedrijf waartoe het behoort, geldt er een lager beschermingsniveau. Op grond van voornoemde wet hebben gemeenten de mogelijkheid om bij verordening grotere minimumafstanden vast te stellen, ook ten aanzien van woningen die onderdeel vormen van een veehouderij.
Deelt u de mening dat, gezien het verbod op het houden van nertsen dat in 2014 ingaat, de nieuwbouw of uitbreiding van nertsenfarms, die voor veel maatschappelijke onvrede zorgt, onwenselijk is?
Het verbod is van kracht sinds 15 januari 2013. De pelsdierhouders die op dit moment produceren dienen te voldoen aan de voorwaarden van de overgangstermijn en moeten op 1 januari 2024 gestopt te zijn met het houden van pelsdieren.
Uit de Wet verbod pelsdierhouderij vloeit voort dat het vanaf 15 januari 2013 verboden is om nieuwe bedrijven op te starten dan wel bestaande bedrijven uit te breiden in aantallen dieren. Het is voor een bestaand bedrijf niet verboden om nieuwbouw te plegen op een nieuwe locatie, mits het hier de verplaatsing van een bestaande locatie betreft en het bedrijf op de oude locatie(s) na verplaatsing opgeheven wordt en melding wordt gedaan bij Dienst Regelingen. Het is ook niet verboden om bestaande locaties te verbouwen, zolang er niet meer nertsen gehouden gaan worden dan toegestaan volgens de omgevingsvergunning zoals deze gold op 15 januari 2013 én zolang er niet meer nertsen gehouden worden dan mogelijk was met het beschikbare aantal huisvestingsplaatsen op moment van melding bij Dienst Regelingen (periode van melden 15 januari 2013 tot en met 11 februari 2013).
De NVWA controleert de normen uit de Wet verbod pelsdierhouderij en zal constateren of specifieke situaties binnen doel en strekking van de Wet verbod pelsdierhouderij passen. Deze wet wordt strafrechtelijk gehandhaafd.
Past de uitbreiding, verplaatsing of nieuwvestiging van nertsenhouderijen binnen het doel en de strekking van de Wet op het verbod op de nertsenhouderij? Zo nee, wat gaat u doen om de uitbreiding te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Belastingontduiking door misdaadondernemers |
|
Ed Groot (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van RTL Nieuws van 20 oktober «Machtige misdaadondernemers blijven buiten bereik Belastingdienst»1?
Ja.
Klopt het dat criminelen kinderlijk eenvoudig hun belastingplicht kunnen ontlopen door zich uit te schrijven uit de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA)? Wat is de omvang van dergelijke ontduiking? Wordt er door de Belastingdienst en/of andere instanties actief op toegezien of daadwerkelijk emigratie plaatsvindt? Is het, meer in het algemeen, mogelijk in Nederland om inkomen en/of vermogen te verwerven zonder daarover belastingaangifte te hoeven doen middels uitschrijven uit Nederland? Is het bijvoorbeeld ook voor zelfstandigen vallend onder de inkomstenbelasting simpelweg mogelijk om in Nederland een bedrijf te voeren en door uitschrijving uit de GBA belastingplicht te ontlopen?
De essentie is dat het gaat om een groep die per definitie al haar activiteiten zoveel mogelijk buiten het zicht van de overheid probeert te houden. Zichtbaarheid zowel fysiek, digitaal als op papier, leidt immers tot herkenning en daarmee tot bewijsvoering over criminele activiteiten. Deze situatie bestaat zowel voor als na uitschrijving uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA). Ook gedurende de inschrijving in de GBA deden criminelen geen belastingaangifte over hun criminele activiteiten.
Om nadere duiding over de mogelijke omvang van dit specifieke fenomeen te krijgen, voert de FIOD momenteel onderzoek uit. Daarbij moet in beschouwing worden genomen dat het naar zijn aard om een per definitie onbekende factor gaat.
Gemeenten zijn in de wet GBA aangewezen als verantwoordelijken voor de bijhouding van de gegevens in de GBA. De GBA betreft een feitelijke registratie van waar mensen wonen in Nederland. Uit de Wet GBA vloeien voor de burger geen rechten of verplichtingen voort, anders dan de rechten en verplichtingen die verband houden met de in- en uitschrijving in de GBA zelf.
De burger heeft de wettelijke verplichting om bij de gemeente aangifte te doen van aankomst in Nederland, verhuizingen binnen Nederland en van vertrek naar het buitenland. Gemeenten verwerken de aangifte, waarbij zij als verantwoordelijken voor de correcte registratie extra informatie kunnen vragen aan de burger en extra controles kunnen uitvoeren als daar aanleiding toe is.
Als de gemeente twijfelt aan de juistheid van aangifte dan kan de gemeente bewijsstukken vragen van de burger, de burger oproepen om nadere inlichtingen te komen verstrekken, of bijvoorbeeld een huisbezoek afleggen. De gemeente is voor de kwaliteit van dit gegeven echter ook afhankelijk van terugmeldingen van gebruikers van de gegevens uit de GBA. Indien die constateren dat de burger nog in Nederland (lijkt) te zijn, moet dit worden terugmeld aan de gemeente. Die kan dan het gegeven van de emigratie van de betrokkene in onderzoek zetten. Daarmee weten alle gebruikers van de gegevens uit de GBA dat wordt getwijfeld aan de emigratie van de desbetreffende burger en dat daar onderzoek naar wordt gedaan.
Belastingplichtig voor de inkomstenbelasting is de natuurlijke persoon die in Nederland woont (artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001). Waar iemand woont, wordt naar de omstandigheden beoordeeld (artikel 4, eerste lid, van de AWR). Het geheel van omstandigheden is bepalend voor het vaststellen of sprake is van een woonplaats in Nederland. Bij het bepalen of sprake is van een woonplaats in Nederland spelen objectieve en subjectieve factoren zoals woon- en werkomgeving, gezin, financiën, nationaliteit en inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) een rol. Deze afweging is dus feitelijk van aard en inschrijving in de GBA – in casu juist geen inschrijving – is een factor die kan worden meegewogen. Het al dan niet-ingeschreven zijn in de GBA is op zichzelf dus niet doorslaggevend voor de belastingplicht.
Een in Nederland wonende persoon is dus belastingplichtig voor de inkomstenbelasting en wordt door de inspecteur uitgenodigd tot het doen van aangifte, indien deze persoon naar zijn mening vermoedelijk belastingplichtig is (artikel 6, eerste lid, van de Awr). Indien de inspecteur nalaat om de belastingplichtige uit te nodigen tot het doen van aangifte (bijvoorbeeld omdat deze zich heeft uitgeschreven in de GBA en daarom voor de inspecteur niet duidelijk is dat deze persoon binnenlands belastingplichtig is), is de belastingplichtige verplicht om de inspecteur om een uitnodiging te verzoeken (artikel 6, derde lid, van de AWR j° artikel 2 van de Uitvoeringsregeling AWR). Met betrekking tot het in de vraagstelling genoemde voorbeeld van een zelfstandige die in Nederland een bedrijf voert, betekent het voorgaande dat een dergelijke zelfstandige die in Nederland woont niet simpelweg de belastingplicht kan ontlopen door uitschrijving uit de GBA.
Volledigheidshalve merk ik op dat indien de zelfstandige niet in Nederland woont maar wel in Nederland een bedrijf voert, deze persoon buitenlands belastingplichtige is met betrekking tot de in het Nederland gedreven onderneming (artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, jo artikel 7.1 en 7.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001).
Waarom wordt bij emigratie niet standaard een conserverende aanslag opgelegd? Waarom is de conserverende aanslag slechts beperkt tot de door de op de website van de Belastingdienst genoemde gevallen, namelijk bij opbouw van pensioen en lijfrente, bij spaarrekeningen, bij kapitaalverzekeringen eigen woningen en bij een aanmerkelijk belang in vennootschappen?
Een conserverende aanslag is een aanslag waarin (een latente of toekomstige) belastingschuld op basis van de aangifte wel wordt vastgesteld en opgelegd, maar nog niet wordt ingevorderd.
Dit type aanslag wordt opgelegd in gevallen waarbij een belastingplichtige tijdens zijn verblijf in Nederland een latente belastingschuld opbouwt en vervolgens emigreert.
Het betreft over het algemeen fiscaal gefaciliteerd opgebouwde bestanddelen, zoals bijvoorbeeld de opbouw van een lijfrente, waartegenover een toekomstige heffing staat.
Slechts in de op de website van de Belastingdienst genoemde gevallen is van een dergelijke situatie sprake en daarom ligt het ook niet in de rede deze handelswijze standaard toe te passen in geval van emigratie.
Deelt u de mening dat het nog beter zou zijn als het systeem van (tijdelijke) conserverende aanslagen bij emigratie wordt vervangen door een systeem van meteen afrekenen van de op de emigrant rustende belastingclaim? Deelt u de mening dat de Europese interne markt hierdoor niet verstoord zou worden en bent u bereid om in Europees verband te agenderen dat het systeem van conserverende aanslagen bij vertrek naar het buitenland dient te worden vervangen door bovenbedoelde afrekening ineens?
Het valt sterk te betwijfelen of een directe afrekening van de belastingclaim bij emigratie houdbaar is in Europeesrechtelijk verband. Bij vennootschappen is al eerder beslist dat een eindheffingsregeling, waarbij meteen moet worden afgerekend over latente meerwaarden bij verplaatsing van de vennootschap naar het buitenland, in strijd is met EU-recht.2
Tevens zijn bij de belastingplichtige vaak ook niet de middelen voor directe afrekening aanwezig, omdat het voordeel waarop deze gebaseerd is, zoals de aanspraak op het pensioen of het vervreemdingsvoordeel van een aanmerkelijk belang nog niet is gerealiseerd.
Een directe invordering van de belastingclaim bij emigratie vormt dan een belemmering voor de vrijheid van vestiging en daarmee een verstoring van de Europese interne markt.
Klopt het dat het onderzoek van het RIEC (Regionale Informatie en Expertise Centra) naar fraude door uitschrijving reeds anderhalf jaar loopt, maar nog niet heeft geleid tot een effectieve aanpak van deze fraude? Aan welke opties wordt gedacht en wanneer kan de Kamer voorstellen tegemoet zien?
Er is sprake van een nader onderzoek door de FIOD. Eind 2012 heeft het LIEC contact opgenomen met de FIOD over de opvolging van het dossier. Hierop volgde een aantal gesprekken tussen het LIEC en de FIOD.
In januari 2013 heeft de FIOD – conform het advies in het bestuurlijk dossier – besloten nader onderzoek naar dit fenomeen uit te voeren. Hierbij is o.a. de opsteller van het dossier betrokken.
Het onderzoek van de FIOD richt zich op het in kaart brengen van de verschillende typen criminelen die zich bij de GBA uitschrijven om zo justitieel en fiscaal buiten het zicht van de overheid te blijven. Tevens wordt gekeken naar de mogelijke omvang van dit fenomeen. Afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek, kunnen passende maatregelen genomen worden.
Overigens geldt dat als een persoon als «vertrokken onbekend waarheen» uit de GBA wordt uitgeschreven, de Belastingdienst de uitbetaling van eventuele toeslagen of voorlopige teruggaven stopzet; nog openstaande fiscale vorderingen blijven van kracht.
Criminelen die zich uit de basisadministratie laten schrijven en daarmee belasting ontduiken |
|
Roald van der Linde (VVD), Helma Neppérus (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Frans Weekers (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat criminelen belasting ontduiken door zich uit te laten schrijven uit de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA)?1
Ja.
Hoeveel belastingopbrengsten loopt de Staat hierdoor naar schatting mis?
De essentie van het criminele handelen is gelegen in het feit dat deze groep per definitie al haar activiteiten zoveel mogelijk buiten het zicht van de overheid probeert te houden. Zichtbaarheid zowel fysiek, digitaal als op papier, leidt immers tot herkenning en daarmee tot bewijsvoering over criminele activiteiten. Deze situatie bestaat zowel voor als na uitschrijving uit de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA). Ook ten tijde van de inschrijving in de (GBA) deden criminelen geen belastingaangifte over hun criminele activiteiten. Daarom is het per definitie niet mogelijk om hierover concrete cijfers te geven.
Om nadere duiding over de mogelijke omvang dan dit specifieke fenomeen te krijgen, voert de FIOD momenteel onderzoek uit. Daarbij moet in beschouwing worden genomen dat het naar zijn aard om een per definitie onbekende factor gaat.
Wordt in de plannen voor de nieuwe Basisregistratie Personen rekening gehouden met dit fenomeen?
Met de nieuwe Basisregistratie personen (BRP) worden ook niet-ingezetenen geregistreerd. Dat levert een completer beeld op van diegenen die niet in Nederland staan ingeschreven als ingezetenen, maar hier bijvoorbeeld wel tijdelijk werken en een adres in het buitenland hebben. Verder is met de nieuwe wet de mogelijkheid gecreëerd om een bestuurlijke boete op te leggen bij verkeerde aangifte door de burger, bijvoorbeeld bij aangifte van vertrek naar het buitenland, terwijl de burger hier feitelijk nog wel blijkt te wonen.
De BRP is overigens – net als de GBA – een feitelijke registratie van gegevens over de burger. De gevolgen die aan de registratie van gegevens in de BRP zijn verbonden (bijvoorbeeld voor de belastingplicht van de burger) worden niet bepaald door de wetgeving betreffende de BRP, maar door de wetgeving die de desbetreffende rechten en plichten regelt (bijvoorbeeld de belastingwetgeving).
Is het mogelijk om informatie uit de GBA uit te wisselen tussen nationale overheden en zijn daar afspraken over met andere landen?
De mogelijkheden om direct gegevens te verstrekken uit de GBA naar andere landen zijn beperkt. Dit wordt met de BRP niet anders. Dit volgt uit het doel van de GBA: verstrekken aan Nederlandse overheidsinstanties ten behoeve van hun taakuitvoering, en tegelijk het waarborgen van de bescherming van de persoonsgegevens. Het is overigens wel mogelijk, en dat gebeurt ook, dat Nederlandse instanties op grond van internationale afspraken en verdragen (persoons-)gegevens uit hun eigen bestanden uitwisselen, waarbij er sprake kan zijn van gegevens die eerder uit de GBA zijn verkregen. Dat gebeurt bijvoorbeeld door de politie in het kader van internationale opsporing. Een dergelijke gegevensuitwisseling ligt meer voor de hand dan een directe gegevensuitwisseling uit de GBA, omdat de doelbinding, de noodzakelijkheid en de transparantie van de gegevensverwerking daarbij beter kunnen worden gewaarborgd.
Hoe wordt in de toekomst bijgehouden of Nederlandse niet-ingezetenen daadwerkelijk zijn geëmigreerd?
De burger heeft de wettelijke verplichting om bij de gemeente aangifte te doen van aankomst in Nederland, verhuizingen binnen Nederland en van vertrek naar het buitenland. Gemeenten verwerken de aangifte, waarbij zij als verantwoordelijken voor de correcte registratie extra informatie kunnen vragen aan de burger en extra controles kunnen uitvoeren als daar aanleiding toe is.
Als de gemeente twijfelt aan de juistheid van de aangifte, kan de gemeente bewijsstukken vragen van de burger, de burger oproepen om extra inlichtingen te komen verstrekken of bijvoorbeeld een huisbezoek afleggen. De gemeente is daarbij ook afhankelijk van terugmeldingen van gebruikers van de gegevens uit de GBA. Indien die constateren dat de burger nog in Nederland (lijkt) te zijn, dan moet dit worden terugmeld aan de gemeente. Die kan dan het gegeven van de emigratie in onderzoek zetten. Daarmee weten alle gebruikers van de gegevens dat wordt getwijfeld aan de emigratie van de burger en dat daar onderzoek naar wordt gedaan.
Met de komst van de BRP komt kan daar extra informatie bijkomen, namelijk van de zogenaamde aangewezen bestuursorganen die gegevens aanleveren die ze weten over niet-ingezetenen. Deze personen wonen niet in Nederland en worden in de BRP geregistreerd, bijvoorbeeld als zij pensioen ontvangen vanuit Nederland. Niet-ingezeten kunnen overigens ook niet-Nederlanders zijn, bijvoorbeeld seizoensarbeiders met een andere nationaliteit dan de Nederlandse. De aangewezen bestuursorganen, en hun zusterorganen in het buitenland, kunnen op die wijze meer informatie aanleveren over al dan niet daadwerkelijk verblijf in Nederland.
De fiscale vrijstelling voor (agrarisch) natuurbeheer |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de subsidies onder het Subsidiestelsel Natuur en Landschap, in het bijzonder Subsidie Natuur en Landschap (SNL) en Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap (SKNL), zijn vrijgesteld van inkomsten- en vennootschapsbelasting, en klopt het dat deze vrijstelling met terugwerkende kracht geldt vanaf 1 januari 2010, de datum waarop het nieuwe stelsel is ingevoerd?
Er geldt vanaf de datum van definitieve invoering van de SNL, 1 januari 2010, een belastingvrijstelling voor de voordelen uit SNL-subsidies gericht op natuurbeheer en op beheer van landschapselementen op natuurterreinen en op landbouwterreinen. Verder geldt een belastingvrijstelling voor de voordelen uit subsidies voor inrichting en functieverandering onder de SKNL.
De goedkeuring van de Europese Commissie voor deze subsidieregelingen loopt af op 1 januari 2014. Het kabinet is voornemens de fiscale vrijstelling die geldt voor deze regelingen te continueren. De voorwaarde voor het continueren van de vrijstelling is dat de Europese Commissie tijdig haar goedkeuring daarvoor verleent. De provincies zijn verantwoordelijk voor het doen van de staatssteunmelding bij de Europese Commissie.
Klopt het dat deze vrijstelling niet geldt voor het agrarisch natuurbeheer van het SNL?1 Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het gestelde in de nota naar aanleiding van het verslag bij het Belastingplan 2014 dat er een vrijstelling geldt voor de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer van de provincies2?
De belastingvrijstelling binnen het agrarisch natuurbeheer betreft alleen landschapsbeheer. Dit is ook de strekking van het antwoord op de vraag van de ChristenUnie bij de behandeling van de wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2014, Kamerstuk 33 752, nr. 11).
Klopt hetgeen op de website van Dienst Regelingen staat vermeld, namelijk dat subsidies van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000, de Provinciale Subsidieregeling natuurbeheer en subsidie voor landschapspakketten van de (Provinciale) Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer met terugwerkende kracht tot en met 2002 volledig zijn vrijgesteld van inkomsten- en vennootschapsbelasting? Geldt deze vrijstelling ook vanaf 1 januari 2010? Kunt u tevens concreet aangeven wat dit betekent voor ondernemers die momenteel aan agrarisch natuurbeheer doen, conform de regeling voor agrarisch natuurbeheer onder het SNL?3
De eerste twee vragen kan ik bevestigend beantwoorden. Voor de derde vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u uiteenzetten onder welke voorwaarden agrariërs gebruik kunnen maken van de vrijstelling voor inkomsten- en vennootschapsbelasting voor agrarisch natuurbeheer onder het SNL?
De agrariër moet aan de volgende voorwaarden voldoen:
Andere subsidies (die niet zijn aangewezen in de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001) komen niet in aanmerking voor deze vrijstelling, zie het antwoord op vraag 5.
Over subsidies die in aanmerking komen voor de vrijstelling hoeft geen belasting betaald te worden, maar de kosten die samenhangen met de activiteiten die leiden tot deze vrijgestelde winst zijn dan niet aftrekbaar.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als agrariërs belasting moeten betalen over de subsidie die zij voor agrarisch natuurbeheer ontvangen, aangezien de vergoeding aan agrariërs gegeven wordt ter compensatie van het agrarisch natuurbeheer dat zij uitvoeren?
In beginsel deel ik de gedachte achter deze mening. Ik vind echter niet dat subsidies voor agrarisch natuurbeheer, met uitzondering voor landschapsbeheer, fiscaal moeten worden vrijgesteld. Alle andere vormen van agrarisch natuurbeheer, anders dan landschapsbeheer, kennen naast een vergoeding voor gemaakte kosten, een vergoeding voor inkomensderving. Deze vergoeding voor inkomstenderving is gebaseerd op een suboptimale bedrijfsvoering, omdat rekening wordt gehouden met de natuurwaarden op het terrein of in de directe omgeving. Omdat deze subsidie (bruto) inkomsten compenseert, is deze subsidie niet vrijgesteld van belasting. De inkomensderving is vastgesteld op basis van belast inkomen.
Klopt het dat een verzoek voor fiscale vrijstelling voor een (wettelijke) subsidieregeling van tevoren (ex nunc) bij de Europese Commissie moet worden ingediend om duidelijkheid te krijgen over de fiscale gevolgen? Zo ja, is een dergelijk verzoek ingediend voor het onderdeel agrarisch natuurbeheer van het SNL?
Ja, dat klopt. De huidige vrijstelling wordt toegekend op basis van de goedkeuring van de EU voor de fiscale behandeling van het Programma Beheer. Deze goedkeuring is eind 2013 verlopen.
Bent u bereid zich in te zetten voor een specifieke fiscale vrijstellingsregeling voor agrarisch natuurbeheer of de bestaande vrijstellingsregeling op deze groep van toepassing te verklaren en hiervoor bij de Europese Commissie toestemming te vragen?
Neen. Zoals bij het antwoord op vraag 5 wordt aangegeven, zien deze subsidies op het compenseren van bruto inkomen. Het past daarom niet in het fiscale stelsel om deze subsidies vrij te stellen.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn van de veranderingen in het stelsel van agrarisch natuurbeheer, in het bijzonder wat betreft de collectieve aanvraag, voor de fiscale vrijstelling?
Dat kan ik momenteel niet geven. Ik zeg toe dat ik uw Kamer voor het invoeren van het nieuwe stelsel van agrarisch natuurbeheer nader zal informeren.
Kunt u bevestigen dat riettelers in de Weerribben, die grond pachten van Staatsbosbeheer, vrijgesteld zijn van btw-afdracht over de SNL-subsidie, die zij via Staatsbosbeheer (als aanvrager) ontvangen voor het rietlandbeheer dat zij uitvoeren?
Nee, ik kan niet bevestigen dat in alle gevallen de ontvangen subsidies niet onderworpen zijn aan de btw-heffing. De SNL-subsidies zijn belast met btw als voldaan is aan de voorwaarde dat de vergoeding wordt ontvangen voor natuurbeheer en beheer van landschapselementen op natuurterreinen of landbouwterreinen die eigendom zijn van Staatsbosbeheer, omdat daarmee de wezenlijke belangen van Staatsbosbeheer worden gediend als eigenaar van de gronden. In dit verband wordt ook verwezen naar de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 3 mei 2012, nr. 11/00926.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de behandeling van de begroting Economische Zaken 2014, onderdeel Landbouw en Natuur?
Door de vereiste zorgvuldigheid en afstemming bij de beantwoording van deze vragen, is dit helaas niet gelukt.
De Turkse steun aan jihadisten in Syrië |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Turkey's Spymaster Plots Own Course on Syria»?1
Ja.
Sinds wanneer was u er van op de hoogte dat Turkije via zijn nationale inlichtingendienst de jihad in Syrië faciliteert, terwijl onze Patriotraketten in Turkije de eventuele Syrische klappen moeten opvangen?
Turkije is bezorgd over de veiligheid van de bevolking als gevolg van het conflict in Syrië. Het Turks grondgebied ligt binnen bereik van Syrische raketten, die zeker voor de bevolkingsconcentraties langs de 900 kilometer lange grens met Syrië een gevaar vormen. Dit bracht Turkije er eind 2012 toe de NAVO om hulp te verzoeken. Nederland deelt de bezorgdheid van de Turkse regering en heeft daarom besloten – in reactie op het verzoek van Turkije aan de NAVO – samen met Duitsland en de Verenigde Staten Patriot-raketafweersystemen te plaatsen in het grensgebied van deze NAVO-bondgenoot. Daarmee worden de Turkse burgerbevolking en het bondgenootschappelijk grondgebied beschermd.
Turkije heeft groot belang bij een politieke oplossing van het conflict in Syrië binnen het raamwerk van het Genève Communiqué. Het is gastland voor de Syrische Oppositie Coalitie en draagt als lid van de «Friends of the Syrian People» bij aan het ondersteunen van de oppositie. Verder biedt Turkije onderdak aan 600.000 vluchtelingen.
Nederland wisselt regelmatig van gedachten met Turkije over het conflict in Syrië, zowel bilateraal als binnen EU- en NAVO-kader.
Nederland kent de mediaberichten over vermeende Turkse steun aan jihadistische groeperingen in Syrië, maar is niet bekend met daadwerkelijke steun van Turkije aan dergelijke groepen. De Turkse autoriteiten ontkennen deze steun. Zo heeft onder meer de Turkse minister van Buitenlandse Zaken Davutoğlu recentelijk stevige kritiek geuit op radicale islamitische groeperingen die in Syrië opereren en ontkent hij dat Turkije deze steunt.
Waarom koos de minister-president na deze berichtgeving voor een fotomomentje bij de Patriots in Adana, in plaats van opheldering te vragen in Ankara?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u ook dat Turkije met vuur speelt door kelendoorsnijdende jihadisten van wapens, geld en medische zorg te voorzien? Deelt u de mening dat het niet onze taak is hieraan rugdekking te geven en onze minstens 42 miljoen kostende Patriot-missie niet verlengd, maar juist afgebroken moet worden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er een internationaal strafrechtelijk onderzoek dient te worden ingesteld naar de rol van premier Erdogan en het hoofd van de inlichtingendienst Fidan in het steunen van jihadistische organisaties, waaronder het Al Nusra Front dat door de VN als terreurorganisatie is aangemerkt?
Nee.
Kunt u een appreciatie geven van de beschuldigingen in het rapport van Human Right Watch «You can still see their blood» die betrekking hebben op de Turkse facilitering van mensenrechtenschendende jihadisten?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat de minister van Buitenlandse Zaken meermaals aan heeft gegeven geen weet te hebben van de Turkse facilitering van jihadistische rebellengroepen, terwijl Westerse diplomaten, Syrische veiligheidsdiensten, de Turkse bevolking en politici, media, journalisten en humanitaire werkers hiervan wel op de hoogte zijn?3
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid bij de Turkse minister van Buitenlandse Zaken Davutoğlu om opheldering te vragen waarom hij niet gereageerd heeft op de brief van Human Right Watch, waarin hij wordt opgeroepen de stroom van jihadisten, wapensmokkel en geldstromen via Turks grondgebied aan te pakken?
Het is aan de Turkse regering om te besluiten of zij wel of niet reageert op brieven van derden.
Welke acties zijn er door de regering tot nu toe ondernomen richting de Turkse autoriteiten om vrije doorgang van buitenlandse jihadisten in het algemeen, en Nederlandse jihadisten in het bijzonder, een halt toe te roepen? Met welk resultaat?
Turkije heeft de suggestie van de EU verwelkomd om te komen tot meer samenwerking tussen politiediensten en meer uitwisseling van informatie om het fenomeen van transit van «foreign fighters» naar Syrië en ook het eventueel terugreizen van jihadisten naar de EU en Nederland tegen te gaan.
Er is sprake van nauwe samenwerking tussen Turkije en verschillende EU-lidstaten, waaronder Nederland, bij het monitoren en verijdelen van pogingen van individuen om zich aan te sluiten bij de strijd in Syrië.
Verder heeft de Turkse regering onlangs wetgeving aangenomen met als doel het bevriezen van bezittingen van individuen en bedrijven waarvan bekend is dat ze banden hebben met al-Qai’da en de Taliban. Nederland heeft daarnaast in het kader van het Global Counter Terrorism Forum (GCTF), waar Turkije lid en mede-voorzitter van is, onlangs samen met Marokko het initiatief genomen om te komen tot een gezamenlijke analyse van de problematiek van buitenlandse strijders met als doel tot een effectieve aanpak in de verschillende stappen in dit proces te komen.
Deelt u de mening dat Nederland medeplichtig wordt aan de facilitering van de jihad in Syrië indien onze Patriots deze Turkse politiek met betrekking tot Syrië rugdekking blijven verlenen?
Nee.
Bent u bereid om in NAVO-verband en in internationaal verband aandacht te vragen voor de Turkse faciliterende rol van jihadistische groeperingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Wilt u deze vragen voor 1 november 2013 beantwoorden?
Ja.
De hoge kosten van wind op zee |
|
René Leegte (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het nieuwsbericht «Goedkopere windmolens op zee zijn niet waarschijnlijk»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak die in dit artikel wordt gedaan dat een kostendaling van windmolens op zee van veertig procent, zoals verondersteld in het Energieakkoord, nogal ambitieus is?
De windenergiesector zelf heeft aangegeven een kostenreductie van veertig procent in 2020 te kunnen realiseren. Dit zijn de partijen die de windmolenparken in de praktijk moeten gaan bouwen. Ik hecht dan ook veel waarde aan het inzicht van de sector en de ondertekening van dit energieakkoord.
In het Energieakkoord wordt op basis van een doorrekening van het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) uitgegaan van een gemiddelde kostprijsreductie van wind op zee met 40% per Megawattuur (MWh), te realiseren over de periode 2014–2024; op welke aannames en cijfermatige onderbouwing is die veronderstelling gebaseerd?
Zoals hierboven is aangegeven, heeft de sector zelf aangegeven 40 procent kostenreductie te kunnen halen. Daaraan heeft zij zich ook gecommitteerd. Het Energieakkoord is door verschillende onafhankelijke organisaties doorgerekend, waaronder ECN. Uit de doorrekening is gebleken dat de gestelde doelstellingen voor duurzame energie binnen bereik zijn met de afspraken uit het SER-akkoord. De expertise van ECN wordt breed erkend en ik heb ook geen reden om hieraan te twijfelen. ECN heeft zijn eigen aannames gehanteerd waarin diverse aspecten en ervaringen zijn meegenomen die representatief zijn voor de ontwikkelingen in de komende jaren. Ik verwijs hier ook graag naar het persbericht over dit onderwerp welke ECN 7 oktober jl. op de website www.ecn.nl heeft geplaatst.
Wat zijn de kosten van wind op zee, wanneer conform het Energieakkoord wordt uitgegaan van een opschaling naar een operationeel windvermogen van 4450 Megawatt (MW) in 2023, als wordt gerekend met het minst gunstige scenario? Kunt u de bandbreedte geven van de kosten van wind op zee volgens het meest gunstige tot en met het minst gunstige scenario?
Om 4.450 MW aan windmolens op zee te hebben draaien in 2023 moet 3.450 MW worden aanbesteed in de periode 2015–2019. Rekening houdend met de overeengekomen kostprijsdaling zal daarvoor een verplichtingenbudget moeten worden opengesteld van in totaal circa € 18 miljard. Dit betreft alle subsidiebeschikkingen die worden aangegaan tot 2020. De uitbetaling vindt plaats over een periode van 15 jaar. Door de SDE+ systematiek staat dit subsidiebudget van tevoren vast omdat de bedragen zijn gemaximeerd. Het verplichtingenbudget geeft de maximale uitgaven weer. De SDE+ beweegt echter mee met de energieprijzen, waardoor de werkelijke uitgaven lager kunnen uitvallen.
Zoals reeds eerder aangegeven, is het Energieakkoord doorgerekend door ECN en Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) op basis van hun eigen expertise. Zij hebben bevestigd dat het resulterende kasbudget voldoende hoog is om de doelstellingen van 14 procent in 2020 en 16 procent in 2023 te halen. Het is mogelijk dat lagere kasuitgaven volstaan om de doelstellingen te halen. Indien dat het geval is, zullen de budgetten daarop worden aangepast.
Tien procent van de kosten van windturbines wordt bepaald door de staalprijs, kunt u aangeven hoe u de prijsontwikkeling van staal ziet? Kunt u ook aangeven hoeveel dodelijke slachtoffers er jaarlijks vallen bij de winning van ijzererts, nodig voor het staal? Wat is uw verwachting als de vraag naar staal door de hoge windturbineambitie zal toenemen, heeft dat een positief of juist negatief effect op het aantal slachtoffers in mijnen?
In de mondiale staalindustrie is op dit moment sprake van een jaarlijkse overcapaciteit van ongeveer 270 mln ton, waarvan naar schatting 38 mln ton in Europa. De verwachting is dat de vraag naar staal voor 2020 niet het oude niveau van voor de crisis zal bereiken, terwijl tegelijkertijd nog capaciteit wordt bijgebouwd in met name ontwikkelende landen. Een (sterke) stijging van de prijs van staal wordt dan ook niet verwacht. Daarnaast stimuleert het Europees innovatiepartnerschap inzake grondstoffen innovatie in de gehele waardeketen van staal, van exploratie en winning tot efficiënte verwerking, recycling en vervanging. In het kader van de Topsectorenaanpak wordt onderzoek gedaan naar funderingen waarbij beton een belangrijke rol speelt en naar nieuwe, hoge sterkte staalsoorten voor onder meer funderingen en masten van windmolens. Gebruik van deze nieuwe staalsoorten resulteert in een flinke kostenreductie.
Met betrekking tot de dodelijke slachtoffers kan ik zeggen dat de EU handelsbelemmeringen en oneerlijke praktijken aanpakt door haar markttoegangstrategie op daadkrachtige wijze uit te voeren en ervoor te zorgen dat internationale verbintenissen worden nageleefd.
In het Energieakkoord staat dat het Rijk zorgt voor «een allocatie of een aparte categorie binnen het budget van de regeling voor de Stimulering van Duurzame Energieproductie (SDE+) voor wind op zee, dat voldoende is om de hierboven afgesproken uitrol te realiseren»; wat betekent dit als windmolens op zee duurder blijken te zijn dan verondersteld? Komt er dan minder operationeel windvermogen op zee? Of gaat dit dan ten koste van andere vormen van hernieuwbare energie? Of stelt u dan extra middelen beschikbaar, bijvoorbeeld uit uw begroting of uit de SDE+?
De gereserveerde budgetten voor duurzame energie zijn met het Energieakkoord reeds aan uw Kamer gestuurd. Conform mijn antwoord op vraag vier zal er voor wind op zee een verplichtingenbudget moeten worden opengesteld van in totaal circa € 18 miljard. Dit subsidiebudget staat van tevoren vast omdat de bedragen zijn gemaximeerd. Daarnaast is er in 2019 en 2020 in totaal € 350 miljoen extra kasbudget gereserveerd om het doel van 14 procent hernieuwbare energie in 2020 zeker te stellen. Ik zal dat budget alleen inzetten als het nodig blijkt te zijn.
Klopt het dat u werkt aan een plan B als alternatief voor dure windparken op zee, bijvoorbeeld het zoeken van samenwerking met Duitsland, waar ook de EU op aandringt?
De Europese Commissie is groot voorstander van het gebruik van flexibele mechanismes. Ook ECN en PBL hebben tijdens onderhandelingen over het energieakkoord geadviseerd om gebruik te maken van de Europese samenwerkingsmechanismes, die de Richtlijn voor duurzame energie biedt.
Ik ben voornemens de systematiek verder uit te werken en het Besluit SDE+ aan te passen, zodat de samenwerkingsmechanismes zo nodig gebruikt kunnen worden om het doelbereik te realiseren. Ik heb dit reeds aangegeven in de brief aan uw Kamer over de SDE+ van 31 oktober 2013 (Kamerstuk 31 239, nr. 171).
De arbeidsomstandigheden bij de Aldi |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Inspectie SZW stevige kritiek heeft op de arbeidsomstandigheden bij de Aldi?1
Ja.
Klopt het dat de inspectie van mening is dat er sprake is van zorgwekkende arbeidsomstandigheden bij de Aldi, te hoge werkdruk, ongewenste omgangsvormen en te weinig aandacht voor gezondheidsschade bij medewerkers? Wat uw het oordeel over deze bevindingen?
Het onderzoek door de Inspectie SZW loopt nog. De Inspectie heeft de directie en de medezeggenschap van Aldi, conform de reguliere werkwijze in deze, de mogelijkheid geboden een zienswijze in te dienen op de voorlopige bevindingen. Na verwerking van deze zienswijze stelt de Inspectie haar definitief oordeel op en beslist over de in te zetten handhavingsinstrumenten.
Klopt het dat er binnenkort een gesprek plaats vindt tussen de inspectie en de Aldi over haar bevindingen?
Er is reeds in het kader van het onderzoek diverse keren overleg geweest met de directie. Ook is de directie aangeboden een zienswijze te kunnen indien (Zie het antwoord op vraag 2).
Deelt u de mening dat er gestart moet worden met een plan van aanpak om tot verbeteringen te komen als het gaat om de arbeidsomstandigheden bij de Aldi? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om er op toe te zien dat hiermee wordt gestart?
Zodra het onderzoek is afgerond en de inzet van de interventies is bepaald, zal ik de Kamer zoals al eerder toegezegd informeren over de conclusies ten aanzien van de onderzochte klacht.
Bent u bereid om de Kamer op de hoogte te houden van de voortgang van dit plan van aanpak? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen?
Zie antwoord vraag 4.
De Nederlandse dhimmi-ambassadeur in Ryadh |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het tweetbericht van de Nederlandse onze ambassadeur in Ryadh, luidende: «Congratulations to all Saudi people on a very sucessful #Hajj2013 a showcase of Muslim unity, faith. Islam shows it is religion of peace»?
Ja.
Wilt u uitleggen hoe het door moslims rondjes lopen rond een zwarte steen, het gooien van kiezelsteentjes naar andere stenen, het zeven maal heen en weer lopen tussen twee heuvels en de andere plichtplegingen van de Hadj, aantonen dat de Islam een «religion of peace» is?
Het kabinet deelt het door u geschetste beeld van de Islam niet.
Bent u bekend met de tot geweld aanzettende teksten in de koran, de onderdrukkende strekking van de sharia en de miljoenen mensen wier keel is doorgesneden door moslims die daarbij riepen «Allah is groot»?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze ambassadeur, die van al die zaken kennelijk geen weet heeft oftewel zich als een dhimmi gedraagt, onmiddellijk terugroepen? Zo neen, waarom niet?
Nee. Het kabinet ziet daar geen reden toe.
De voorgenomen sluiting van spoorwegovergangen tussen station Heemstede-Aerdenhout en Hillegom met een aanmerkelijk recreatief belang |
|
Carla Dik-Faber (CU), Paulus Jansen |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Teleurstelling bij Wandelnet en Fietsersbond: afwijzing openbaarheid Laantje van Alverna door B&W Heemstede»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de overwegen Laantje van Alverna en Laantje van Leyduin van recreatieve betekenis zijn en daarom conform de Derde Kadernota Railveiligheid niet mogen worden opgeheven, tenzij er grote risico’s zijn voor de spoor- en wegveiligheid en er alternatieven zijn voor het recreatieve verkeer?
Ik deel deze mening niet. Uitgangspunt in de Derde Kadernota Railveiligheid is inderdaad dat er geen overwegen met een recreatieve functie worden opgeheven tenzij deze grote risico’s hebben voor de spoor- en verkeersveiligheid en er alternatieven beschikbaar zijn. Het beleid is er echter evenzeer op gericht om te voorkomen dat door een wijziging van de verkeersfunctie van bestaande overwegen de overwegveiligheid verslechtert. In de praktijk blijkt dat op onbeveiligde openbare dan wel niet-openbare overwegen regelmatig sprake is van een toenemend recreatief gebruik.
Het Laantje van Alverna en het Laantje van Leyduin zijn beide particuliere overwegen, met een recht van overpad voor direct omwonenden. Geen van beide overwegen is bedoeld om een recreatieve functie te hebben. Een dergelijke wijziging van de verkeersfunctie past niet in het veiligheidsbeleid van mijn ministerie en van ProRail, gericht op permanente verbetering van de overwegveiligheid.
Deelt u de mening dat het feit dat er een hek staat bij de overweg Laantje van Alverna juridisch gezien onvoldoende is om de overweg niet openbaar te verklaren, aangezien het hek voor iedereen te openen is?
Nee, de overweg Laantje van Alverna betreft een particuliere overweg waarvoor sinds 1841 een recht van overpad is gevestigd voor 7 omliggende percelen. De overweg sluit aan op een particuliere onverharde weg welke in eigendom is van de aanwonenden.
ProRail heeft de overweg altijd met een hek afgesloten waarvan de rechthebbenden een sleutel hebben. Ook heeft ProRail de sloten met regelmaat vernieuwd na herhaald vandalisme.
De overweg is niet opgenomen in de wegenlegger van de gemeente of van het waterschap. De gemeente heeft nooit enig initiatief genomen om de weg openbaar te maken. Er is dus nooit sprake geweest van een openbaar karakter van de overweg. Omdat dit notarieel al jarenlang vastligt, is er geen reden om de overweg niet openbaar te verklaren.
Bent u op de hoogte van het advies van de gemeenteadvocaat, die adviseert uit te zoeken of «de overgang niet gedurende dertig achtereenvolgende jaren feitelijk voor een ieder toegankelijk is geweest, of dat die termijn tijdig is doorbroken» bijvoorbeeld door verbodsbordjes of sloten op het hek?
Ja, deze is gepubliceerd op de website van de gemeente Heemstede als onderdeel van de vergaderstukken van B&W d.d. 8-10-2013 met betrekking tot het preventief handhavingsverzoek van de Fietsersbond en Wandelnet. B&W hebben op basis van onder andere deze stukken besloten het handhavingverzoek af te wijzen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 al aangaf, is naar mijn mening geen sprake van enige onduidelijkheid over het niet openbare karakter van de overweg.
Bent u ervan op de hoogte dat er tot op de dag van vandaag bij de zijtoegang voor voetgangers en fietsers geen verbodsbord hangt, dat het hek nooit op slot is omdat de brandweer te allen tijde toegang moet hebben tot het Laantje van Alverna en dat minstens één rechthebbende nooit een sleutel heeft gehad van het hek? Klopt het dat de huidige bordjes op het hek «Verboden voor onbevoegden, hek sluiten» er pas sinds 2008 hangen, maar er dertig jaar of langer daaraan voorafgaande geen bordjes hebben gehangen die de vrije doorgang beperkten? Deelt u de mening dat hiermee is aangetoond dat genoemde overwegen al meer dan 30 jaar toegankelijk zijn en daarmee openbaar zijn?
Nee, ik deel deze mening niet. Het verbodsbord op de overweg Laantje van Alverna geldt voor de gehele overweg. De huidige bordjes hangen er sinds 2008. Daarvoor hebben er andere bordjes gehangen. Bovendien is er altijd een hek met slot aanwezig geweest waardoor de overweg duidelijk geen openbaar karakter heeft. Het is altijd voor een ieder kenbaar geweest dat de overweg niet openbaar toegankelijk is.
In het besluit tot afwijzing van het handhavingsverzoek heeft de gemeente gemotiveerd waarom de overweg niet openbaar is en ook niet vanwege verjaring openbaar is geworden. De Fietsersbond en Wandelnet beroepen zich op deze verjaring maar hebben niet kunnen aantonen dat er sprake is van verjaring.
Klopt het dat zelfs in de huidige situatie dit deel van de spoorlijn Haarlem-Leiden niet voldoet aan de maaswijdtenormen zoals vastgelegd in de CROW-publicatie nr. 299 «barrièrewerking van lijninfrastructuur» en dat met het verdwijnen van beide genoemde overwegen de maaswijdte toeneemt tot ruim 2,5 km?
De CROW publicatie betreft een handreiking en geen bindende norm. Het hanteren van deze handreiking moet steeds afgewogen worden tegen de belangen van overwegveiligheid en de lokale situatie. Ik bestrijd overigens dat er sprake zou zijn van een toename van de maaswijdte omdat beide overwegen nooit openbaar zijn geweest. Wandelaars en fietsers hebben hier geen recht van overpad.
Kunt u aangeven wat de nieuwe omloop- en omfietsfactor wordt als beide overwegen worden gesloten? Deelt u de mening dat deze factoren onaanvaardbaar hoog worden, zeker gezien het feit dat het hier gaat om de toegang tot een duingebied van grote recreatieve waarde? Deelt u de mening dat de aanleg van de nieuwe ontsluitingsweg tussen het Laantje van Alverna en de Constantijn Huygenslaan geen goede oplossing is voor het langzaam verkeer?
De afstand tussen de overweg Laantje van Alverna en de volgende spooronderdoorgang bij station Heemstede Aardenhout is ca. 600m. Zoals ik reeds heb aangegeven zijn beide overwegen altijd bedoeld geweest voor particulier gebruik en niet voor openbaar gebruik door wandelaars en fietsers. De nieuwe ontsluitingsweg bij het Laantje van Alverna heeft de instemming van alle rechthebbenden op de overweg.
Deelt u de mening dat op een druk spoortraject als dit onbeveiligde overwegen met spoed beveiligd zouden moeten worden, ongeacht of het een particuliere of openbare overweg is? Klopt het dat ProRail zich nooit heeft ingespannen om de overweg Laantje van Alverna te beveiligen (met lampen, bellen, spoorbomen) dan wel te onderhouden?
Het is wel degelijk relevant om onderscheid te maken tussen particuliere en openbare overwegen. Het aanpakken van onbeveiligde overwegen richt zich op het enerzijds bereiken van overeenstemming met rechthebbenden over opheffen van de particuliere overweg, eventueel in combinatie met het realiseren van een alternatieve ontsluiting, en anderzijds het voorkomen dat particuliere overwegen in de praktijk verworden tot overwegen met openbaar gebruik.
In specifieke situaties kan, wanneer opheffen en alternatieve ontsluiting niet mogelijk is, actieve beveiliging worden toegepast. Het gaat daarbij veelal om locaties waar sprake is van een woonhuisaansluiting met bedrijfsuitvoering en de zichttijd niet aan de normen voldoet. De zichttijd op de overweg Laantje van Alverna voldoet aan de normen waardoor bij particulier gebruik op basis van het huidige beleid geen aanleiding is voor actieve beveiliging.
ProRail heeft zich de afgelopen 15 jaar wel degelijk ingespannen om de spoorwegveiligheid en de veiligheid voor kruisend verkeer juist te verbeteren.
Klopt het dat er sinds 1975 bij de overweg Laantje van Alverna tien incidenten hebben plaatsgevonden, negen incidenten met een auto (waarvan vijf ongevallen), en één incident met een voetganger (bijna-aanrijding)?
Dit aantal is correct voor wat betreft aanrijdingen en gemelde bijna-aanrijdingen. Het aantal incidenten is voor de spoorbeheerder mede de aanleiding deze particuliere overweg op te heffen.
Klopt het dat de door ProRail vastgestelde procedure voor advies bij voorgenomen sluiting van overwegen2 bij de Stuurgroep Infrastructurele Barrièrevorming nog loopt voor de overweg Laantje van Alverna en dat deze nog opgestart moet worden voor de overweg Laantje van Leyduin? Klopt het dat ProRail desondanks al met het project is gestart door aanvraag voor een omgevingsvergunning bij de gemeente Heemstede, waardoor de deelnemers aan de stuurgroep gedwongen worden om naast de landelijk afgesproken reguliere procedure tegelijk ook in de formele procedures van de gemeente Heemstede mee te draaien? Deelt u de mening dat deze volgorde niet conform genoemde procedure is?
Nee, ik deel die mening niet. Gezien het particuliere karakter van de overweg Laantje van Alverna is ProRail primair gehouden aan het bereiken van overeenstemming met de rechthebbenden. Dit heeft begin 2013 geresulteerd in een akkoord over het opheffen van de overweg en de aanleg van een nieuwe ontsluitingsweg. Aangezien ProRail constateerde dat de betreffende overweg, ondanks haar particuliere karakter en een recht van overpad dat beperkt is tot de 7 aanliggende percelen, ook gebruikt werd door wandelaars en fietsers, heeft ProRail in oktober 2009 gemeend het voornemen tot opheffing van de betreffende overweg bij de Stuurgroep Infrastructurele Barrièrevorming te melden.
Aangezien het hier dus gaat om het opheffen van een particuliere overweg die niet gelegen is in een openbare recreatieve route is er geen sprake van een parallelle procedure.
De procedures voor de overweg Laantje van Leyduin zijn nog niet gestart.
Waarom is in de door ProRail opgestelde risicoanalyse:
De risicoanalyse opgesteld door ARCADIS (d.d. 16 september 2013) heeft als uitgangspunt dat de overweg een particuliere overweg is die geen onderdeel uitmaakt van een openbare recreatieve route. De analyse is dus overeenkomstig het particuliere karakter van de overweg opgesteld.
Deelt u de mening dat de risicoanalyse op deze punten niet is opgesteld conform de voorgenoemde procedure?
Nee, zie antwoord op vraag 11.
Bent u bereid, nu wandel- en fietsersorganisaties het recreatieve belang hebben aangetoond, beide overwegen open te houden en deze vanuit het budget voor overwegen uit het regeerakkoord te voorzien van betere beveiliging, bijvoorbeeld door het plaatsen van mini-AHOB’s (mini-Automatische Halve OverwegBomen), of door deze overwegen te vervangen door een onderdoorgang?
Nee, voor het Laantje van Alverna is met rechthebbenden overeenstemming bereikt over het opheffen van de overweg en de aanleg van een alternatieve ontsluitingsweg. Over het Laantje van Leyduin heeft nog geen besluitvorming plaats gevonden.
Het bericht dat logopedisten, fysio- en ergotherapeuten fors gekort worden op hun tarieven |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat logopedisten, fysio- en ergotherapeuten fors worden gekort op hun tarieven?1
Zorgverzekeraars hebben de vrijheid om in het onderhandelingsproces met eerstelijns zorgaanbieders een tarief af te spreken. Voor eerstelijns vrijgevestigde fysiotherapie en ergotherapie gelden vrije tarieven. Voor logopedie gelden maximumtarieven. Zorgverzekeraars zijn vrij om logopedisten voor een lager tarief te contracteren.
Als zorgverzekeraars een aanleiding zien voor kostenmatiging binnen de logopedie, fysiotherapie en ergotherapie door middel van een scherper inkoopbeleid vind ik dat passen bij de rol die zij op grond van de Zorgverzekeringswet vervullen. Zorgverzekeraars hebben immers een belangrijke rol toegewezen gekregen om de zorg in Nederland betaalbaar, toegankelijk en van goede kwaliteit te houden. Het staat zorgverzekeraars en aanbieders vrij contracten af te sluiten met tarieven die lager zijn dan de maximumtarieven die de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vast stelt.
Overigens heeft de NZa ten behoeve van het onderhandelingsproces een handreiking geformuleerd (Good Contracting Practices) waarin de voornaamste knelpunten bij het contracteren met vrije beroepsbeoefenaren in kaart zijn gebracht en aanbieders en zorgverzekeraars aangeven hoe die opgelost kunnen worden. De NZa verwacht dat partijen zich aan de geschetste kaders houden. Indien dat niet gebeurt, kan de NZa optreden door nadere regels te stellen.
Kunt u per zorgverzekeraar een overzicht verstrekken van de tarieven die zij de logopedisten, fysio- en ergotherapeuten voorleggen? Zijn deze tarieven in uw ogen redelijk?
Nee, dat kan ik niet. Ten eerste beschik ik niet over dergelijke gegevens, zorgverzekeraars maken ieder voor zich afspraken over tarieven met zorgaanbieders. Daarnaast is het publiceren van dergelijke gegevens uit concurrentie oogpunt ongewenst. Zie verder mijn reactie op vraag 1.
Wat vindt u van de uitspraak van bestuursvoorzitter Oomen van zorgverzekeraar DSW dat «als de tarieven zo dalen logopedisten te weinig geld over hebben om van te leven»?
De uitspraak van de heer Oomen laat ik aan hem. Het kan voorkomen dat bepaalde logopedisten, fysio- en ergotherapeuten niet de contracten krijgen die zij graag hadden willen hebben, dit kan voor betrokken zorgaanbieders vervelende gevolgen hebben. Wat we echter beogen te bereiken is betaalbare, toegankelijke zorg van goede kwaliteit, waarin de patiënt en verzekerde centraal staat.
Is het in uw ogen redelijk dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een maximaal tarief voor logopedisten heeft vastgesteld van 38,03 euro per half uur omdat het eerdere tarief van 28,05 euro te laag bleek en zorgverzekeraar Achmea nu 29,22 euro per sessie biedt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NZa heeft een maximum tarief vastgesteld van 38,03 euro, dat wil niet zeggen dat zorgverzekeraars dit maximum tarief ook moeten vergoeden. Zoals aangegeven in mijn reactie op vraag 1 zijn zorgverzekeraars vrij om lagere tarieven af te spreken in onderhandeling met de zorgaanbieders. Via het concurrentiemechanisme bepalen kwaliteitsverschillen en relatieve schaarste uiteindelijk de prijs. Overigens zijn er zorgverzekeraars die gedifferentieerde tarieven hanteren. Indien de zorgaanbieder voldoet aan bepaalde kwaliteits- en/of servicecriteria kan er een hoger tarief worden toegepast.
Wat vindt u ervan dat 52% van de fysiotherapeuten stelt dat het «Het basistarief is te laag en al jaren niet verhoogd» en dat slechts 2,5% van de fysiotherapeuten het basistarief voldoende vindt?2
Zoals reeds aangegeven in mijn reactie op vraag 1 en vraag 3 hebben zorgverzekeraars de vrijheid om in het onderhandelingsproces met eerstelijns zorgaanbieders een tarief af te spreken. De tarieven voor eerstelijns fysiotherapie zijn vrij. Zorgverzekeraars onderhandelen scherp. Dit past bij hun rol om onder andere te sturen op betaalbaarheid van zorg.
Vindt het wenselijk dat zorgverzekeraars zoveel marktmacht hebben dat de praktijk is dat logopedisten, fysio- en ergotherapeuten geen andere keus hebben dan tekenen bij het kruisje wanneer een zorgverzekeraar hen een contract voorlegt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanwege de relatief grote omvang van het aantal paramedici (zoals fysiotherapeuten, logopedisten en ergotherapeuten) is het voor zorgverzekeraars erg lastig om met elke aanbieder individuele contractonderhandelingen te voeren, vandaar dat de contractering veelal digitaal verloopt. Dit kan door zorgaanbieders worden ervaren als dat er geen andere keuze is dan te tekenen bij het kruisje. Uiteraard is het wel van belang dat de zorgverzekeraar goed bereikbaar is voor de zorgaanbieder, dit is ook een aandachtspunt in de «Good contracting practices», waarnaar ik in vraag 1 verwees. Naast de digitale contractering wordt door zorgverzekeraars ook scherp onderhandeld, dit past bij hun rol om onder andere te sturen op betaalbaarheid van zorg. Mocht er echter eventuele marktmacht worden aangewend ten nadele van de patiënt of verzekerde, dan kunnen de ACM en de NZa hierin optreden op basis van de Mededingingswet of de Wet Marktordening Gezondheidszorg.
Is het waar dat individuele logopedisten, fysio- en ergotherapeuten niet mogen oproepen om een contract van een zorgverzekeraar niet te tekenen omdat ze dan het risico lopen op een boete vanwege overtreding van de mededingingswet? Hoe oordeelt u daarover?
Het oproepen tot een gezamenlijke leveringsweigering zou kunnen leiden tot een verslechtering van de kwaliteit en een verhoging van de kosten ten nadele van de patiënt en de verzekerde. Afhankelijk van de exacte feiten kan het daarom verboden zijn op grond van de nationale en Europese mededingingsregels. Deze regelgeving is er om te voorkomen dat patiënten of verzekerden worden gedupeerd. Individuele beroepsbeoefenaren kunnen hun zaak voorleggen aan de zorgspecifieke toezichthouder, de NZa. Overigens heb ik bij de begrotingsbehandeling 2014 aangekondigd samen met de ACM en de NZa een «rondgang samenwerkingen» te maken in het veld. Binnenkort ontvangt Uw Kamer hierover een brief. Tijdens de «rondgang samenwerkingen» kunnen partijen uit het veld rechtstreeks vertellen tegen welke belemmeringen zij aanlopen, terwijl de marktmeesters veldpartijen informeren over waar zij op letten. Ik heb toegezegd uw Kamer voor de zomer te informeren over mijn bevindingen.
Waarom kiest u er niet voor een vast tarief vast te stellen op basis van een redelijk inkomen op basis waarvan logopedisten, fysio- en ergotherapeuten hun praktijk kunnen voortzetten en een redelijk bestaan hebben?
Het stelsel daagt zorgaanbieders uit om zich te onderscheiden door goede kwaliteit tegen een goede prijs te leveren en zich te onderscheiden door in te spelen op de eisen van de tijd en de wensen van de patiënt. Daarmee houden we de zorg betaalbaar, toegankelijk en van goede kwaliteit. Het stellen van een vast tarief past daar mijn inziens niet bij. Een vast tarief dat garandeert dat zorgaanbieders hun praktijk kunnen voortzetten kan aanbod dat niet aansluit bij de vraag in de hand werken en zorgen voor onnodig hoge kosten voor de verzekerde en patiënt. Een zorgverzekeraar zal doorgaans bereid zijn in te gaan op een kwalitatief onderscheidend aanbod dat aansluit op de vraag en kan daarbij kwaliteit en service met een hoger tarief belonen. Immers, de zorgverzekeraar moet op haar beurt weer rekening houden met de mogelijkheid dat verzekerden stemmen met de voeten en overstappen naar een andere verzekeraar.