Een forse toename in het aantal klachten over de Rotterdamse Sociale Dienst |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Rotterdamse sociale dienst het groeiend aantal aanvragen van bijstandsuitkeringen of bijzondere bijstand niet meer aan kan met alle schrijnende gevolgen van dien? Deelt u de mening van wethouder Florijn dat dit een landelijk probleem is? Zo ja, welke gevolgen verbindt u aan deze conclusie?1
Ik heb de berichtgeving over het rapport van de gemeentelijke ombudsman van de gemeente Rotterdam gevolgd. De huidige economische situatie in Nederland heeft effect op het beroep dat op de bijstandsuitkering wordt gedaan. Daar ben ik mij bewust van en ik realiseer me dat in sommige gemeenten het aantal bijstandsgerechtigden sterker toeneemt dan in andere gemeenten.
De gemeentelijke ombudsman van Rotterdam gaat in zijn jaarverslag 2013 onder meer in op klachten die zijn binnengekomen van bijstandsgerechtigden over de dienstverlening. In het voornoemde bericht heeft wethouder Florijn aangegeven dat voor het afhandelen van de bijstandsaanvragen in Rotterdam steeds meer gekwalificeerde medewerkers nodig zijn. Daarnaast heeft hij aangegeven dat het in zijn ogen een landelijk probleem betreft dat deze medewerkers in steeds mindere mate voorhanden zijn. Ik ga er daarom vanuit dat u vraagt of ik de mening deel over het voorhanden zijn van voldoende medewerkers.
In dit kader wijs ik erop dat een juiste en rechtmatige uitvoering van de WWB primair een aangelegenheid is tussen het uitvoerende college van B&W en de kaderstellende en controlerende gemeenteraad.
Doen de onder de eerste vraag beschreven problemen zich ook voor bij andere gemeenten? Zo ja welke?
Ik heb recentelijk geen signalen ontvangen over andere gemeenten waar soortgelijke zaken zich zouden voordoen. Bij de beantwoording van Kamervragen van Siderius (SP) ingezonden op 25 september 2013, ben ik reeds ingegaan op een soortgelijk signaal in 2013.2
Vindt u de conclusies over de sociale dienst uit het onderzoek van de Rotterdamse ombudsman dat vooral burgers die in de bijstand zitten de dupe zijn van de geconstateerde onbereikbaarheid, miscommunicatie en gebrek aan flexibiliteit acceptabel? Zo nee, bent u bereid een breed onderzoek in te stellen bij de gemeente Rotterdam door de Inspectie SZW, daar de Ombudsman spreekt over «het topje van de ijsberg»?
Ik ben van mening dat burgers die een beroep doen op de WWB op zo kort mogelijke termijn duidelijkheid moeten krijgen over hun aanvraag. Gemeenten dienen in beginsel binnen
acht weken nadat een aanvraag is ingediend een beslissing te nemen over die aanvraag. Het gaat hier om een ordetermijn. Tegen het uitblijven van een beslissing staan bezwaar- en beroepsmogelijkheden open (Algemene wet bestuursrecht). Indien de belanghebbende binnen deze ordetermijn niet alle informatie heeft verstrekt die noodzakelijk is voor de te nemen beslissing, hebben gemeenten langer dan 8 weken de tijd om een besluit op de aanvraag te nemen. In dit kader benadruk ik dat in de WWB de verantwoordelijkheid voor het toezicht op de uitvoering door het college van B&W primair bij de gemeenteraad ligt.
Herkent u zich in het Rotterdamse signaal dat er een landelijk tekort zou zijn aan gekwalificeerd personeel voor afhandeling van aanvragen in het kader van de Wet Werk en Bijstand? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze gaat u voorkomen dat Rotterdammers als gevolg van de drukte bij de Rotterdamse sociale dienst te laat een uitkering krijgen en van de regen in de drup raken?
De WWB is een laatste vangnet waarop burgers beroep kunnen doen. Gemeenten hebben, zoals bij de beantwoording van vraag 3 aangegeven, in beginsel acht weken de tijd om tot een beslissing te komen. Daarnaast zijn gemeenten gehouden om binnen uiterlijk vier weken na datum van de aanvraag een voorschot van 90% van de algemene bijstand te verstrekken. Daarna wordt iedere vier weken opnieuw een voorschot uitbetaald zolang het college nog geen beslissing heeft genomen. Indien de uitkering wordt vastgesteld, wordt het voorschot verrekend met de uitkering die wordt toegekend over de periode waarvoor een voorschot is verleend. Op deze manier biedt het stelsel, mede gelet op de mogelijkheden van bezwaar en beroep, voldoende waarborgen voor burgers.
Welke maatregelen gaat u treffen opdat gemeenten de Wet Werk en Bijstand naar behoren kunnen uitvoeren?
Gezien de primaire verantwoordelijkheid van de gemeenteraad om toe te zien op de uitvoering van de WWB, zie ik in het kader van het voornoemde bericht geen aanleiding om met aanvullende maatregelen te komen.
De bouw van zeven schepen voor Qatar Armed Forces |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Nakilat Damen Shipyards to Build 7 Vessels for Qatar’s Army»?1
Ja.
Klopt het dat naast Damen ook de Nederlandse onderneming Keppel Verolme B.V. via concernconstructies betrokken is bij het Nakilat-concern?
Ja. Nakilat-Keppel Offshore & Marine Limited, waar Keppel Verolme B.V. deel van uitmaakt, voert onderhoudswerkzaamheden uit op de Erhama Bin Jaber Al Jalahma Shipyard in Qatar.
Kunt u zich voorstellen dat Nederlandse kennis en kunde omtrent het bouwen van oorlogsschepen langs die weg wordt ingezet bij de bouw van oorlogsschepen voor andere naties?
Damen Schelde Naval Shipbuilding uit Vlissingen, onderdeel van de Damen Shipyards Group, is een belangrijke leverancier op de internationale markt voor marineschepen. De Damen Shipyards Group heeft scheepswerven en Joint Ventures in verschillenden landen (onder meer in Roemenië, Vietnam en Zuid- Afrika).
Deelt u de mening dat daardoor het restrictieve Nederlandse wapenexportbeleid kan worden omzeild/ondergraven/uitgehold?
Voor de export van marineschepen en ook van relevante technische ondersteuning of bouwplannen is een exportvergunning noodzakelijk. Vergunningaanvragen worden getoetst aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport en aan de toetsingscriteria uit het VN-wapenhandelsverdrag. Het omleidingsrisico wordt, uiteraard ook in dit geval, meegewogen in die toetsing.
De specifieke transactie die in het artikel wordt genoemd betreft een Memorandum of Understanding voor de bouw van zes patrouillevaartuigen voor kustwacht- en marinetaken en een duikondersteuningsvaartuig. Hoewel de bouw – als het contract getekend wordt – plaatsvindt op een lokale werf in Qatar, die voor 30% eigendom is van Damen, zal het Nederlandse bedrijf wel een exportvergunning aanvragen voor technische ondersteuning en mogelijk voor overige dienstverlening (brokering). De bijbehorende toetsing zal geschieden conform het zorgvuldige Nederlandse wapenexportbeleid.
Welke mogelijkheden ziet u om te voorkomen dat door deze en andere zakelijke constructies het Nederlands wapenexportbeleid wordt omzeild/ondergraven/uitgehold?
De beslissing van de Nederlandse defensie-industrie om samen te werken in derde landen met lokale bedrijven is in eerste instantie een bedrijfseconomische beslissing. Daar waar kennisoverdracht plaatsvindt biedt het Nederlandse wapenexportbeleid afdoende garantie tegen ongewenste resultaten.
Het bericht dat er geld voor het persoonsgebonden budget (pgb) naar snoepreisjes gaat |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht van nieuwe meldingen over fraude met het persoonsgebonden budget?1
Fraude met persoonsgebonden budgetten is niet acceptabel en wordt langs verschillende wegen aangepakt. Voor het einde van dit jaar worden door zorgkantoren 30.000 huisbezoeken afgelegd om fraude met lopende pgb’s op te sporen. Het CIZ voert met potentiële nieuwe budgethouders een persoonlijk indicatiegesprek en zorgkantoren bespreken met deze nieuwe cliënten de mogelijkheden en verplichtingen van het pgb in een bewustekeuzegesprek. De inspectie SZW heeft extra capaciteit om fraudezaken op te sporen en via het OM voor de rechter te brengen. Voorts geldt vanaf 2015 voor alle budgethouders het systeem van trekkingsrechten, waarbij budgethouders geen geld meer op de eigen rekening krijgen, maar hun facturen indienen bij de SVB, die deze na controle pas betaalt aan de zorgverlener.
Wat zijn volgens u de oorzaken van het feit dat er nog steeds organisaties zijn die via het pgb snoepreisjes aanbieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
In antwoord op vragen van het lid Bergkamp van 26 november 2013 heb ik aangegeven welke mogelijkheden er bestaan voor budgethouders om het pgb in het buitenland te besteden. Een pgb-houder kan, net als zorg in natura onder de AWBZ, voor maximaal 13 weken van zorg in het buitenland gebruik maken. Daarnaast kan een pgb-houder Kortdurend Verblijf geïndiceerd hebben gekregen. Kortdurend Verblijf is een etmaal verblijf waarmee bijvoorbeeld mantelzorgers waarvan het kind (de budgethouder) thuis woont een etmaal kunnen worden ontzien. Een budgethouder is verantwoordelijk voor de kwaliteit van ingekochte zorg en de besteding van zijn budget. De budgethouder is vrij om andere zorg en ondersteuning in te kopen dan daadwerkelijk is geïndiceerd. Zo is het mogelijk om meer Kortdurend Verblijf in te kopen dan was geïndiceerd of Kortdurend verblijf in te kopen zonder dat het was geïndiceerd. Bovendien is het mogelijk om meerdere etmalen achtereen Kortdurend Verblijf in te zetten. Op deze wijze kan verblijf in binnen- en buitenland met pgb-geld worden bekostigd.
Wat is er terecht gekomen van uw eerdere beloften om fraude met pgb’s aan te pakken? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Voor de voortgang van de aanpak van fraude met pgb verwijs ik naar de voortgangsrapportages hierover. De laatste voortgangsrapportage is u op 19 december 2013 aangeboden (TK 28 828, nr. 54). In het najaar ontvangt een brief waarin ik u informeer over de resultaten en geleerde lessen van de aanpak van pgb-fraude over 2013 en 2014 en hoe ik de fraudeaanpak met pgb’s voortzet. Dat fraude met pgb bestraft wordt laat de veroordeling zien van een organisatie/persoon die voor vele budgethouders ondermeer reizen naar het buitenland organiseerde en daarbij facturen vervalste.
Hoe is het mogelijk dat organisaties dergelijke snoepreisjes buiten Europa kunnen blijven organiseren met geld dat bedoeld is voor het pgb, terwijl dit sinds 1 januari 2013 wettelijk onmogelijk is gemaakt? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Per 1 januari 2013 is in de Regeling Subsidies Awbz (waarin de pgb-regeling is opgenomen) geregeld dat pgb-houders voor maximaal 13 kalenderweken Awbz-zorg kunnen inkopen in het buitenland, als het gaat om voortzetting van in (Europese deel van) Nederland aangevangen zorg. Een uitzondering werd gemaakt voor palliatief terminale zorg, die maximaal een jaar buiten Nederland mogelijk is. De pgb-regeling werd daarmee in overeenstemming gebracht met de tevens op 1 januari 2013 aangepaste Wet AWBZ-zorg buitenland en het Besluit zorgaanspraken AWBZ (Bza) die het doel hadden om een beperking aan te brengen in de mogelijkheden om in het buitenland AWBZ-zorg te ontvangen.
Met deze aanpassingen werd geen beperking opgelegd ten aanzien van «waar» het pgb mag worden besteed. De 13-weken regel gold en geldt zowel binnen als buiten Europa. Per 1 januari 2014 is een beperking gemaakt waar budgethouders Kortdurend Verblijf kunnen inkopen, te weten alleen binnen de Europese Unie. Zo wordt voorkomen dat het verblijf in het verre buitenland kan worden bekostigd met het pgb. In 2014 is deze maatregel voor nieuwe budgethouders gaan gelden, omdat de afspraak is dat vlak voor het nieuwe jaar bestaande budgethouders niet met een zodanige verandering kunnen worden geconfronteerd.
Per 1 januari 2015 wordt een volgende stap gezet. In de Wlz blijft het mogelijk om te logeren om mantelzorgers enige tijd te ontlasten. De verblijfskosten van het logeren kunnen dan, naast de zorg zelf, uit het pgb worden betaald mits sprake is van verblijf in een zorginstelling. Met de invoering van de trekkingsrechten wordt bovendien aan de voorkant, op basis van het budgetplan en goedgekeurde zorgcontracten, bezien en goedgekeurd waar het pgb aan wordt uitgegeven in plaats van achteraf bij de verantwoording. Ik onderzoek met betrokken partijen of en op welke wijze het zorgkantoor, op basis van budgetplan en zorgcontract, zal kunnen beoordelen of de voorgenomen aanwending van (een deel van) het budget in het buitenland doelmatig is en of sprake is van een instelling waar naast de zorg ook de verblijfskosten betaald kunnen worden uit het pgb.
Kunt u aangeven hoe lang de situatie waarbij snoepreisjes worden georganiseerd van pgb-geld al gaande is? Kunt u de Kamer een overzicht verstrekken van het aantal snoepreisjes in de afgelopen 10 jaar (inclusief de organisatie die deze aanbiedt)? Zo nee, waarom niet?
Er is geen landelijke gespecificeerde informatie beschikbaar over zorginkoop en besteding van het pgb in het buitenland.
Kunt u aangeven in hoeverre de door u aangestelde fraudeteams fraudezaken en snoepreisjes door middel van het pgb aanpakken? Welke resultaten heeft u ondertussen geboekt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De aanpak van fraude met besteding van pgb in het buitenland, is onderdeel van de aanpak van fraude met pgb. Zoals in antwoord op vraag 1 is aangegeven, doen de zorgkantoren tot eind 2014 in totaal 30.000 huisbezoeken om oneigenlijk gebruik en fraude op te sporen. Ook kunnen zij bij de reguliere intensieve controle oneigenlijk gebruik vaststellen. Het pgb-team van de directie Opsporing van de Inspectie SZW doet onder leiding van het Functioneel Parket strafrechtelijke onderzoeken naar zaken waarbij een vermoeden bestaat van pgb-fraude. In deze onderzoeken komen zij ook vermoedens van verkeerde besteding van het pgb in het buitenland tegen.
Hoeveel van deze pgb-zaken zijn onder de rechter geweest, en hoeveel zaken komen nog onder de rechter? Bent u bereid de Kamer hierover gedetailleerd te informeren?
De registratie van fraudezaken met het pgb bij de betreffende instanties is niet zodanig specifiek dat aangegeven kan worden hoeveel zaken op gebied van fraude met pgb in het buitenland onder de rechter zijn of komen. Op strafrechtelijke zaken kan ik verder ook niet inhoudelijk ingaan of mededelingen doen.
Hoe kan het dat sommige zorgverzekeraars deze snoepreisjes afwijzen, en andere zorgverzekeraars niet? Op basis van welke argumenten worden dergelijke reisjes afgewezen of toegewezen?
Zorgkantoren beoordelen individuele gevallen in het licht van de huidige regelgeving. Daarnaast vindt periodiek overleg plaats om te komen tot onderlinge afstemming in de beoordeling. Ik spreek de zorgkantoren ook op dit punt aan om waar nodig te komen tot verdere harmonisatie van beoordelingen. Als aangegeven onder 4 onderzoek ik met partijen of en op welke wijze het zorgkantoor, op basis van budgetplan en zorgcontract, zal kunnen beoordelen of de voorgenomen aanwending van (een deel van) het budget in het buitenland doelmatig is en of sprake is van een instelling waar naast de zorg ook de verblijfskosten betaald kunnen worden uit het pgb.
Kunt u de Kamer een overzicht sturen van zorgverzekeraars die deze snoepreisjes afwijzen, en welke zorgverzekeraars deze snoepreisjes via het pgb goedkeuren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u in zijn algemeenheid de mening dat dergelijke snoepreisjes onnodig zijn, en dat zorggeld besteed moet worden aan zorg?
Ja.
Mensenhandel en thuisprostitutie |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de uitzending van Dit is de Dag «Van de Wallen naar het woonerf» over thuisprostituees?1
Ja.
Deelt u de in de uitzending gestelde mening dat veel thuisprostituees slachtoffer zijn van mensenhandel? Zo ja, waarop baseert u uw mening? Zo nee, waarom niet?
Niet in alle gevallen van illegale (thuis-)prostitutie is tevens sprake van mensenhandel. Van mensenhandel is sprake als opzettelijk voordeel wordt getrokken uit de uitbuiting van een ander. De Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen benadrukt in haar negende rapportage dat de thuisprostitutie een risicosector is voor gedwongen prostitutie omdat deze sector minder zichtbaar is en daardoor lastiger te controleren. Prostituees die zonder vergunning werken zijn daardoor kwetsbaarder voor uitbuiting. Uit het jaarverslag van Comensha uit 20122 blijkt dat Comensha in dat jaar 150 mogelijke slachtoffers van seksuele uitbuiting werkzaam vanuit particuliere huizen heeft geregistreerd. In totaal zijn er in 2012 mogelijk 1223 slachtoffers van seksuele uitbuiting bij Comensha geregistreerd.
De totale aard en omvang van de prostitutiesector in Nederland is mij niet bekend. Het WODC voert momenteel een nulmeting uit in het kader van de Wrp. Deze nulmeting zal meer zicht geven op de aard en omvang van de prostitutiesector, waaronder prostitutie vanuit huis. Als deze is afgerond, zal ik de nulmeting met een beleidsreactie aan uw Kamer aanbieden.
Beschikt u over informatie ten aanzien van de aard en omvang van de problematiek van mensenhandel in relatie tot thuisprostitutie? Zo ja, wilt u die informatie met de Kamer delen? Zo nee, wilt u deze problematiek laten onderzoeken? Op welke termijn kunt u de Kamer van de uitkomsten van dat onderzoek op de hoogte stellen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de capaciteit van de politie voor de opsporing van deze vorm van mensenhandel? Wat zijn de resultaten?
In totaal is er ruim 1.100 FTE bij de Dienst Regionale Recherche ingericht voor de vreemdelingenpolitie en de aanpak van alle vormen van mensenhandel en -smokkel. In iedere politie-eenheid is minimaal één expert mensenhandel benoemd voor de (organisatie van de) aanpak van mensenhandel.
In de gegevens over de resultaten van strafzaken op het terrein van mensenhandel wordt geen onderscheid gemaakt naar gevallen van thuisprostitutie. Wel kan ik uw Kamer melden dat de politie, naast de reguliere handhavings-, opsporings- en toezichtstaak, heeft geïnvesteerd in bijvoorbeeld het houden van actiedagen in diverse eenheden tegen illegale prostitutie en mensenhandel. Ook werken publieke en private partners samen om mensenhandel via bestuurlijke interventies tegen te gaan. Zo zijn onder regie van de nationale politie inmiddels landelijke bestuurlijke acties uitgevoerd naar commerciële seksaanbieders op het internet, die veelal werkzaam zijn in de thuisprostitutie en escort. Deze acties hebben geresulteerd in verschillende bestuurlijke rapportages.
Waaruit bestaat de door de korpschef in de uitzending genoemde extra investering in de aanpak van thuisprostitutie?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 2 van het lid Segers over thuisprostitutie (vraagnummer 2014Z06064, ingezonden 3 april 2014).
Bent u op de hoogte van het bestaan van een markt voor woonhuizen die voor grof geld worden verhuurd als illegaal bordeel en van de advertenties waarin dergelijke huizen worden aangeboden? Op welke wijze kunnen huiseigenaren en verhuurders strafrechtelijk vervolgd worden indien zij hun woning laten gebruiken voor deze vorm van prostitutie dan wel mensenhandel? Kent u gevallen waarin daadwerkelijk sprake is geweest van een dergelijke vervolging?
Ik heb kennis genomen van de signalen uit de uitzending. Zoals ik aangaf in mijn antwoord op vragen 2 en 3 is sprake van mensenhandel als opzettelijk voordeel wordt getrokken uit de uitbuiting van een ander. Het bewust voordeel trekken uit uitbuiting van anderen kan plaatsvinden door zogenaamde facilitators. Als huiseigenaren hun eigen woonhuis met het oog op uitbuiting van prostituees verhuren of ter beschikking stellen aan anderen, kunnen deze huiseigenaren als bewuste facilitator worden vervolgd voor bijvoorbeeld medeplegen of medeplichtigheid aan overtreding van artikel 273f Wetboek van Strafrecht. Meer in het bijzonder betreft het lid 1 van dit artikel, bijvoorbeeld het onder sub 6 bepaalde: het opzettelijk voordeel trekken uit de uitbuiting van een ander.
In de rechtspraak zijn nog geen voorbeelden bekend van vervolging van personen die als bewuste facilitators van mensenhandel hun eigen woonhuis ter beschikking stelden met het oogmerk van uitbuiting van slachtoffers. Het OM zet zich in, onder andere onder de vlag van de Task Force Mensenhandel, om bewuste facilitators van mensenhandel aan te pakken, zowel strafrechtelijk als bestuursrechtelijk.
Is het waar dat de buurtbewoners uit angst geen stappen tegen de genoemde misstanden durven te zetten? Zo ja, in hoeverre wordt er nu gericht aandacht gegeven aan de mogelijkheden voor buurtbewoners om deze vorm van mensenhandel te melden, bijvoorbeeld bij de politie of Meld Misdaad Anoniem?
Ik kan dat niet bevestigen. Vermoedens van illegale prostitutie of mensenhandel vanuit een particulier huis kunnen worden doorgegeven aan de politie en/of gemeente. Anoniem kunnen deze vermoedens worden gemeld aan Stichting M. De anonieme meldingen die bij Stichting M. binnenkomen worden doorgegeven aan de politie. Ook in 2014 loopt een campagne van Stichting M. om anonieme meldingen van mensenhandel in de prostitutiesector te stimuleren.
Ziet u een verband tussen de veronderstelde toename van thuisprostitutie en recente sluitingen van legale werkplekken zoals het Zandpad in Utrecht en werkplekken op de Wallen in Amsterdam? Zo ja, beschikt u over concrete aanwijzingen dat dat verband bestaat? Welke aanwijzingen zijn dat?
De prostitutiesector kenmerkt zich als een vluchtige branche. Prostituees verplaatsen zich regelmatig tussen gemeenten en raamprostitutiegebieden. Ervaringen uit het veld laten zien dat verplaatsingen tussen verschillende sectoren binnen de branche minder vaak voorkomen. Het is mogelijk dat prostituees zich naar de vergunde of onvergunde bedrijfsmatige prostitutie vanuit huis verplaatsen. Ik heb echter geen aanleiding om te concluderen dat er een direct verband is te leggen met het intrekken van de vergunningen in Utrecht of Amsterdam.
Uitspraken van de directeur Openbaar Vervoer van het ministerie van Infrastructuur en Milieu |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht over de uitspraken die de directeur Openbaar Vervoer van uw ministerie op 27 maart 2014 heeft gedaan tijdens het Nationaal Congres Openbaar Vervoer?1
Ja.
Is de verwachting die de directeur Openbaar Vervoer daar heeft uitgesproken, namelijk dat de NS ook na 2020 op het Nederlandse hoofdrailnet zal rijden, ook uw verwachting?
De duur van de concessie is 10 jaar. Dit is conform de uitgangspunten voor de nieuwe vervoerconcessie, zoals vastgelegd in het regeerakkoord, het beleidsvoornemen voor de nieuwe concessie en het Programma van Eisen.
Hoe verhouden bovengenoemde uitspraken van de directeur Openbaar Vervoer zich tot de mogelijkheid om de concessie in te korten tot 2020 en de concessie openbaar aan te besteden als de NS niet aan de voorwaarden voldoet?
Zoals in vraag 2 gesteld, wordt de concessie 10 jaar gegund. Dit laat onverlet dat ik bij een midterm review de prestaties van NS scherp ga beoordelen. Die midterm review kan in bepaalde situaties leiden tot aanpassing van de concessie. En bij zeer slechte prestaties biedt de Wet personenvervoer 2000 altijd – dus ook tijdens de midterm review – de mogelijkheid tot het geheel of gedeeltelijk intrekken van de concessie.
Wat is de midtermreview die de Kamer in de Lange Termijn Spooragenda is voorgesteld nog waard als het ministerie en uzelf er van uit gaan dat de NS tot het einde van de concessieperiode concessiehouder blijft?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3. De midterm review is voor mij een belangrijk moment om de prestaties en ambities scherp te beoordelen. En daar kan – in bepaalde situaties die in de concessie worden vastgesteld – besloten worden om de concessie op punten te wijzigen.
Bent u bereid om de nucleaire optie om een concessie voortijdig te beëindigen als de vervoerder niet aan de voorwaarden voldoet, zo nodig ook daadwerkelijk uit te voeren?
Bij grove nalatigheid bij de uitvoering van de concessie biedt de Wet personenvervoer 2000 de mogelijkheid om de concessie geheel of gedeeltelijk in te trekken. Het moet echter wel een proportionele maatregel zijn. Dit is geen lichtvaardig besluit en moet als dan goed worden doordacht op alle consequenties (inhoudelijk en financieel).
Kunt u aangeven hoe, in het kader van de komende concessie, een vervoerder moet voldoen aan de voorwaarden van de concessie en wanneer de grens is bereikt waarbij genoemde vergaande optie ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd?
Dit zal duidelijk worden in de concessie zelf. U zult binnenkort de concept ontwerpconcessies ontvangen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Lange Termijn Spooragenda op 15 april 2014?
Ja.
Bilaterale handelsverdragen |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Verzet tegen schadeclaims via Nederland»1 waarin geschreven wordt dat Indonesië per juli 2015 het investeringsverdrag met Nederland opzegt?
Ja.
Met welke motivatie zegde Indonesië dit investeringsverdrag op? Hoe beoordeelt u deze motivatie?
De Indonesische autoriteiten hebben aangegeven dat alle investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO's) per eerst mogelijke datum worden opgezegd. Italië, Frankrijk, Bulgarije en Slowakije hebben inmiddels ook een opzeggingsnota ontvangen en tegenover Spanje is deze aangekondigd.
Klopt het dat Indonesië het investeringsverdrag opzegt uit angst voor claims?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bij eventuele nieuwe onderhandelingen tussen Indonesië en Nederland over een investeringsverdrag van plan om voorafgaand een mensenrechten impact-assessments uit te voeren? Ziet u hier een rol voor de draft Guiding Principles on Human Rights Impact Assessments of Trade and Investment Agreements die door de VN Special Rapporteur on the Right to Food, prof. Olivier De Schutter zijn opgesteld?
Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon (2009) heeft de Europese Unie de exclusieve bevoegdheid op het gebied van buitenlandse directe investeringen. In eerste instantie zou dus de Unie met Indonesië over een IBO of een Vrijhandelsverdrag met een investeringshoofdstuk kunnen onderhandelen. Mocht de Unie niet van plan zijn om met Indonesië te gaan onderhandelen over een investeringsbeschermingsverdrag, dan zou Nederland – na het verkrijgen van een machtiging van de Europese Commissie – onderhandelingen met Indonesië kunnen starten.
In nieuwe IBO’s wordt steeds vaker naar de OESO-Richtlijnen voor multinationale ondernemingen verwezen, ook door Nederland. Als beide partijen bij de onderhandeling van een nieuwe IBO dit zouden wensen, zou ook naar de Guiding Principles on Human Rights Impact Assessments of Trade and Investment Agreements van de VN verwezen kunnen worden.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat internationale bedrijven op dusdanige wijze investeringsbescherming genieten dat overheden bij het invoeren van wetgeving om publieke belangen te bevorderen (bijvoorbeeld op gezondheidszorg, milieu, mensenrechten en arbeidsrechten) tegenover miljoenen claims komen te staan omdat deze verandering van beleid onwelgevallig is voor de winst van het bedrijf? Zo ja, wat bent u van plan hiertegen te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Nederlandse IBO’s zijn zo vormgegeven dat de bescherming van publieke belangen gewaarborgd wordt. In alle Nederlandse IBO’s is opgenomen dat onteigening van investeringen ter bescherming van publieke belangen mogelijk is, indien dit gebeurt met inachtneming van een behoorlijke rechtsgang op niet-discriminatoire wijze en tegen betaling van een redelijke schadevergoeding.
IBO’s bieden uitsluitend een rechtsgang als er claims zijn, bijvoorbeeld wegens onredelijke of discriminatoire maatregelen, of onrechtmatige onteigening van de investering.
Bent u bekend met de uitspraak van Eurocommissaris de Gucht op 2 maart in het tv-programma Buitenhof dat de investeringsverdragen van de lidstaten van de Europese Unie, waaronder Nederland, verouderd zijn?2 Deelt u de mening dat investeringsverdragen die Nederland gesloten heeft met ruim 90 landen toe zijn aan herziening en modernisering? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiertoe? In hoeverre kunnen de ontwikkelingen in Europa, zoals onlangs gepresenteerd in de publieke consultatie rondom het Investor-state dispute settlement (ISDS), hier een rol in spelen?3
Ja, ik ben bekend met de genoemde uitspraak. Er loopt een onderzoek naar de effecten van Nederlandse IBO’s. Met de conclusies van dit onderzoek zal rekening worden gehouden wanneer herziening en modernisering van Nederlandse IBO’s aan de orde is. Overigens worden de bestaande IBO’s reeds gemoderniseerd, bijvoorbeeld door de toepassing van de UNCITRAL-transparantieregels die per 1 april 2014 in werking zijn getreden, en ook door verwijzing naar de OESO-Richtlijnen voor multinationale ondernemingen.
De genoemde publieke consultatie gaat over investor-state dispute settlement (ISDS) in het Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP) en wordt georganiseerd door de Europese Commissie. TTIP is een veelomvattend ontwerpverdrag, waarover door de EU wordt onderhandeld met de Verenigde Staten, en waarin investeringsbescherming één van de onderwerpen zal zijn. Mochten de uitkomsten van deze TTIP-specifieke consultatie bruikbaar zijn voor IBO’s in bredere zin, dan zullen deze worden betrokken bij de modernisering van de IBO’s.
Bent u van plan om mensenrechtenverplichtingen voor bedrijven op te nemen in toekomstige Nederlandse en Europese investeringsverdragen? Welke handhavings- en monitoringsmechanismen worden daar aan gekoppeld?
Investeerders en hun investeringen dienen zich aan de geldende wetgeving van het gastland te houden. Hieronder vallen ook mensenrechtenverplichtingen. Daarnaast leggen bijvoorbeeld de OESO-Richtlijnen voor multinationale ondernemingen investeerders additionele verplichtingen op. In Europese investeringsverdragen worden deze verplichtingen aangevuld met betrekking tot duurzaamheid, bescherming van milieu en arbeidsomstandigheden.
Klopt het dat ook Ecuador en Bolivia overwegen om het handelsverdrag met Nederland op te zeggen? Zo ja, wat is hun motivatie hiervoor?
Bolivia heeft de IBO met Nederland opgezegd per 1 november 2009. Bolivia heeft geen reden voor de opzegging gegeven.
In Ecuador is al een aantal jaren discussie over het opzeggen van IBO's, en zijn de IBO's met een aantal staten zijn ook opgezegd. De IBO met Nederland is niet opgezegd.
Het waarschuwen van zwangere vrouwen voor alcoholgebruik |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Heineken: geen alcohol bij zwangerschap»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat private partijen in toenemende mate verantwoordelijkheid nemen voor een verantwoorde leefstijl, zoals Heineken tegen alcoholmisbruik? Welke mogelijke voor- en nadelen ziet u bij deze op zich positieve ontwikkeling?
Ik ben voorstander van samenwerken. Ik zie meerwaarde in het verbinden van partijen en sectoren, zeker op het gebied van het bevorderen van een verantwoorde leefstijl, om zo resultaten te behalen die anders niet of minder efficiënt gehaald kunnen worden. Dit is een belangrijk uitgangspunt van het Nationaal Programma Preventie Alles is gezondheid.
Voorwaarde voor samenwerking is een duidelijk gezamenlijk doel waaraan betrokken partijen zich committeren. Samenwerking tussen een producent van ongezonde producten en een zorgaanbieder is vanuit dat perspectief ook mogelijk. Bijvoorbeeld voor het gezonder maken van een product of het geven van goede voorlichting over het gebruik en de gevolgen van het gebruik van een product.
Een voordeel is dat private partijen vaak een groot bereik hebben. Daarnaast is het van belang alert te zijn op mogelijke andere belangen van de partij, waarmee samenwerking geschiedt, opdat deze het gezamenlijke doel niet ondergraven.
Wat is uw toekomstbeeld voor samenwerking tussen producenten van ongezonde producten en zorgaanbieders? Acht u alle vormen van samenwerking wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat de mogelijkheden voor samenwerking tussen producenten en zorgaanbieders voldoende benut worden? Zo nee, wat doet u om de samenwerking te bevorderen?
Ja, partijen en ondernemers blijken vaak heel creatief in het aangaan van samenwerkingen.
Een voorbeelden is de samenwerking van Heineken met Bouman GGZ om meer bekendheid te geven aan de gevaren van drinken tijdens zwangerschap. Ook in de context van het NPP zie ik het als mijn rol om partijen te verbinden en samenwerking te stimuleren. Dit gebeurt bijvoorbeeld door partijen te stimuleren, al of niet in samenwerking met meerdere partijen, een pledge te ondertekenen waarin de partij(en) zich committeren aan inzet die bijdraagt aan gezondheid. Voor alle samenwerkingen geldt wat ik in antwoord 2 en 3 heb aangegeven.
Hoe ver bent u met de uitwerking van waarschuwingen voor alcoholgebruik op anticonceptiemiddelen en zwangerschapstesten voor zwangere vrouwen, en vrouwen die zwanger willen worden, zoals u onlangs hebt toegezegd te zullen onderzoeken?
Zoals ik heb toegezegd tijdens het Algemeen Overleg Preventie van 27 januari 2014 heb ik de Apothekersorganisatie KNMP (Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie) en Nefarma, de brancheorganisatie van farmaceutische bedrijven, verzocht om een reactie op het vrijwillig opnemen van preventieve boodschappen met betrekking tot de risico’s van alcohol en tabak in bijsluiters en op de verpakking van anticonceptiemiddelen en zwangerschapstesten.
Ondanks dat beide organisaties het belang van aandacht voor de risico’s van alcohol en tabak onderschrijven, zien zij geen meerwaarde in het opnemen van waarschuwingen hiervoor in de bijsluiter en/of verpakking van het middel. Niet alleen biedt de strikte Europese regelgeving hieromtrent geen ruimte, deze schrijft immers zeer limitatief voor wat er wel en niet in de bijsluiter en/of op de verpakking mag worden vermeld. Ook zien de organisaties geen speciale rol voor zichzelf in het waarschuwen via geneesmiddelen(verpakking) voor de gevaren van de consumptie van alcohol en tabak. De verwachting van deze partijen is dat de investeringen om dit mogelijk te maken niet zullen opwegen tegen de behaalde effecten die uitgaan van dergelijke preventieve boodschappen op zwangerschapstesten en anticonceptiemiddelen. Zowel KNMP als Nefarma steunen om die reden het vrijwillig opnemen van deze waarschuwingen in bijsluiter en op verpakking niet.
Welke maatregelen acht u nog noodzakelijk om het aantal alcoholdrinkende zwangere vrouwen drastisch te reduceren en om vrouwen die zwanger willen worden preventief te laten stoppen met het drinken van alcohol? Hoe gaat u deze maatregelen faciliteren?
Ik ben het met u eens dat het gebruik van alcohol vermeden moet worden wanneer je zwanger wilt worden, zwanger bent of borstvoeding geeft. Volgens onderzoek van de Eurobarometer in 2010 is ruim 80% van het publiek op de hoogte van de gevaren van alcoholgebruik tijdens de zwangerschap (opmerking: navraag gaande naar recentere studies).
Ik heb eind vorig jaar verloskundigen, huisartsen en gynaecologen geattendeerd op het belang van voorlichting over het gebruik van alcohol voor en tijdens de zwangerschap. De beroepsgroepen hebben vervolgens hun achterban opgeroepen aan dit onderwerp duidelijk aandacht te besteden bij de begeleiding van (aanstaande) zwangeren. Ik denk dat daarmee een krachtig signaal uitgaat naar (aanstaande) zwangeren. Naast deze persoonlijke voorlichting en begeleiding vanuit de beroepsgroepen is er voldoende algemene voorlichting beschikbaar over zwanger worden via de www.strakszwangerworden.nl en www.alcoholinfo.nl en daarnaast de alcoholinfolijn (0900–1995) en de zwangerschapsfolders van Trimbos en Stap.
Ik zie de invoering van het zwangerschapslogo op alcoholhoudende dranken als een logische volgende stap in de voorlichting over de risico’s van het gebruik van alcohol bij zwangerschap. Op dit moment voorzie ik geen aanvullende maatregelen.
De verplaatsing van cocaïneroutes naar Rotterdam |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Cocaïneroutes lopen via Rotterdam», waaruit blijkt dat een kwart tot de helft van de in West-Europa en centraal Europa geconsumeerde cocaïne loopt via de havens van Rotterdam?1
Ja.
In hoeverre was dit gegeven reeds bekend uit eerder onderzoek? Wat is eraan gedaan om de toevoer via de Rotterdamse haven in te dammen?
De haven van Rotterdam is een belangrijke toegangspoort tot de Europese markt voor vele soorten goederen. De oorzaak dat er cocaïne via de Rotterdamse haven wordt aangevoerd is gelegen in het feit dat veel lijndiensten van Zuid-Amerika naar Rotterdam varen en de Rotterdamse haven de faciliteiten heeft om grote schepen af te meren. Dat is al jaren bekend.
De politie heeft geen indicatie dat de handel via de Rotterdamse haven toeneemt. Dat er in 2013 meer cocaïne in beslag is genomen is niet perse een indicatie van een grotere toevoer. Het is een rechtstreeks gevolg van een betere samenwerking met partners in de haven, het gebruik van nieuwe technologie en van nauwkeuriger analyses. Dit vindt plaats in het kader van het project Integere Haven, een samenwerkingsverband tussen gemeente, politie, openbaar ministerie (OM), Belastingdienst/douane, de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD) en bedrijven in de haven. Het Hit and Run Cargo Team (HARC-team) bestrijdt internationale verdovende middelensmokkel in het Rotterdamse havengebied. Naast de repressieve acties van het HARC-team wordt met bedrijven ook in preventief opzicht samengewerkt. Er wordt voorlichting gegeven en bedrijven worden geïnformeerd over methodes van het transporteren van drugs en wat ze kunnen doen om die transporten tegen te gaan. Ook maakt de politie de bedrijven alert op het herkennen van signalen van niet-integer gedrag van hun medewerkers.
In hoeverre klopt de in het artikel genoemde opvatting dat er sprake van is dat het Nederlandse antidrugsbeleid zich vooral richtte op de luchthavens?
Die opvatting is onjuist. De zeehavens van Nederland, waaronder Rotterdam, hebben altijd veel aandacht gekregen van de controle- en opsporingsdiensten. De controle van passagiers krijgt evenwel meer aandacht in de media.
Welk deel van de cocaïne-invoer via de Rotterdamse haven wordt naar schatting onderschept?
Hiervan is geen goede schatting te maken, aangezien over de totale omvang van de cocaïnesmokkel naar Rotterdam niets bekend is en daar ook geen indicatoren voor te geven zijn.
Hoeveel ton cocaïne wordt er nu precies onderschept in Rotterdam? Hoe verhoudt de in de «Verantwoording aanpak georganiseerde criminaliteit 2012»2 genoemde 12.000 kg zich tot de 3.600 kg die op basis van het rapport over drugsonderscheppingen wordt genoemd?
In het aangehaalde rapport «Verantwoording aanpak georganiseerde criminaliteit 2012» wordt op pagina 8 gesproken over 13.000 kilogram cocaïne welke in het jaar 2012 in totaal in beslag is genomen. Dit cijfer betreft inbeslagnemingen van cocaïne in de havens van Rotterdam en Antwerpen gezamenlijk. De in de vraag genoemde 3.600 kg gaat wel specifiek over Rotterdam; dit betreft de hoeveelheid cocaïne die door het HARC-team in 2012 is onderschept.
Op welke wijze wordt er hierbij samengewerkt met de Belastingdienst, die in 2013 te maken had met een sterke stijging van het gewicht aan cocaïne dat in beslag genomen is?3 Hoe verhoudt de hoeveelheid door de Belastingdienst in beslag genomen cocaïne zich tot de in het artikel genoemde bijna 10 ton? Hoe is dit verschil te verklaren? Wordt er niet automatisch samengewerkt tussen politie, havenautoriteiten en de Belastingdienst?
Zoals ik op vraag 2 heb geantwoord werken de Belastingdienst en de Douane nauw samen met onder meer de politie bij inbeslagnames van verdovende middelen. De inbeslagnames van cocaïne door de Belastingdienst/Douane in de haven van Rotterdam worden binnen het HARC-team verder onderzocht. In 2013 heeft de Belastingdienst/Douane 8.669 kg cocaïne in beslag genomen in de haven van Rotterdam. Uit het in deze vraag aangehaalde kamerstuk blijkt dat de Belastingdienst/Douane in 2013 in heel Nederland 12.913 kg cocaïne in beslag heeft genomen. Deze laatste hoeveelheid betreft zodoende de inbeslagnames van cocaïne in de havens van Rotterdam en Vlissingen, op luchthaven Schiphol en op andere plaatsen in Nederland tezamen.
Wat is de concrete inzet om het aandeel onderschepte invoer van cocaïne te vergroten via een gezamenlijke aanpak?
De inzet is gericht op het voortzetten van de bestaande samenwerkingsverbanden en opsporingsstrategieën.
De inzet van onbevoegd personeel op Schiphol tijdens de nucleaire top (NSS) |
|
Ronald van Raak |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Klopt het dat tijdens de nucleaire top (NSS) in Den Haag bij luchtafhandelaar Aviapartner Cargo op Schiphol uitzendkrachten (van de bureaus Labourlink en Werk & Ik) werkzaam zijn geweest op de airside zonder de gebruikelijke screening en zonder Schipholpas?1
Uit onderzoek door de Koninklijke Marechaussee, die belast is met het toezicht op de beveiliging van de burgerluchtvaart, blijkt dat tijdens de nucleaire top (NSS) in Den Haag bij luchtafhandelaar Aviapartner Cargo op Schiphol alle werkzame uitzendkrachten in het bezit waren van de gebruikelijke screening en van een Schipholpas.
Deelt u de opvatting dat ook Aviapartner Cargo op Schiphol zich moet houden aan het verbod om tijdens een staking stakingsbrekers in te zetten?
Voor iedere werkgever in Nederland geldt het verbod om een staking te breken met de inzet van uitzendkrachten.
Waarom is besloten om uitzendkrachten zonder de gebruikelijke screening en zonder Schipholpas in te zetten ter vervanging van stakende werknemers die wel een juiste screening en wel een Schipholpas hebben?
In mijn antwoord op vraag 1 heb ik u reeds aangegeven dat er geen uitzendkrachten zonder de gebruikelijke screening en zonder Schipholpas hebben gewerkt.
Klopt mijn inzicht dat het feit dat gedurende de nucleaire top NSS gecontroleerde vracht is gelost en geladen betekent dat deze stakingsbrekers werk hebben gedaan dat anders door het stakende personeel zou zijn gedaan?
De Inspectie SZW houdt toezicht op de Waadi (de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs). In artikel 10 van deze wet is een verbod tot stakingsbreking opgenomen. Dit houdt in dat een uitzendonderneming geen arbeidskrachten ter beschikking stelt aan een onderneming waar een staking plaatsvindt als hierdoor de staking gebroken wordt. Het onderzoek van de Inspectie SZW naar mogelijke overtreding van dit zogenoemde onderkruipersverbod tijdens stakingen op Schiphol is nog niet afgerond.
De resultaten van dit onderzoek zullen begin juni bekend zijn.
Waarom hebt u toegestaan dat Aviapartner Cargo op Schiphol tijdens de nucleaire top NSS willens en wetens een veiligheidsrisico heeft genomen?
Hiervan is geen sprake. Zie mijn antwoord op vraag 1.
Het bericht dat twee derde van de dierenartsen meer antibiotica voorschrijft dan de streefwaarde |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u ervan op de hoogte dat uit eerste benchmarkwaarden van de Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit (SDa) blijkt dat tweederde van de dierenartsen meer antibiotica voorschrijft dan de streefwaarde?1
Het rapport van de SDa met de eerste benchmark voor dierenartsen heb ik, samen met de Minister van VWS, onlangs aan de Kamer aangeboden met de brief «Antibioticagebruik in de veehouderij». In deze brief heb ik aangegeven dat ik positief ben over de ontwikkeling van deze veterinaire benchmark, omdat het een belangrijk instrument is dat dierenartsen in staat stelt hun voorschrijfpatroon van antibiotica te spiegelen aan dat van collega’s en daarbij te zoeken naar verbetermogelijkheden.
De SDa heeft in het rapport een streefwaarde voor het voorschrijfpatroon van dierenartsen gedefinieerd. De SDa ziet deze streefwaarde als een toekomstig ambitieniveau. Het feit dat 60% van de dierenartsen zich boven dit toekomstige ambitieniveau bevindt, geeft voor mij aan dat het van belang is dat de veterinaire beroepsgroep actie onderneemt om dit percentage te gaan verlagen, zodat steeds meer dierenartsen in de toekomst binnen de streefwaarde zullen vallen. De initiatieven voor het zorgvuldiger en minder voorschrijven van antibiotica die de KNMvD en de SGD momenteel naar aanleiding van dit rapport ontplooien (zie kamerbrief), juich ik dan ook toe.
Deelt u de bezorgdheid over het aantal dierenartsen dat meer antibiotica voorschrijft dan de streefwaarde?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat er ingrijpende maatregelen nodig zijn als dierenartsen vijf tot 20 keer meer antibiotica voorschrijven dan collega’s?
Ik onderschrijf de oproep van SDa dat de dierenartsen met een voorschrijfpatroon boven de actiewaarde zich kritisch moeten oriënteren op hun voorschrijfpatroon. Daarnaast ben ik van mening dat dit ook van toepassing is op dierenartsen die met hun voorschrijfpatroon nog niet voldoen aan de streefwaarde.
De grote spreiding in prescriptie binnen de sectoren moet nader worden geanalyseerd. De KNMvD heeft reeds toegezegd een nadere analyse te zullen verrichten naar de spreiding in het voorschrijfpatroon en actief te zoeken naar oorzaken en verbetermogelijkheden.
Ik vind het belangrijk dat de veterinaire beroepsgroep zelf initiatieven neemt om met behulp van dit rapport op zoek te gaan naar verbetermogelijkheden ten aanzien van het voorschrijfpatroon van dierenartsen.
Ik ondersteun daarom het initiatief van de Stichting Geborgde Dierenarts (SGD) om de veterinaire benchmarkindicator (VBI) te automatiseren en medio 2014 te implementeren in het private kwaliteitssysteem voor dierenartsen. Daarmee krijgen alle deelnemende dierenartsen actuele inzage in hun eigen benchmark. Op basis hiervan kunnen dierenartsen hun voorschrijfpatroon aanpassen. De Stichting Geborgde Dierenarts zal bovendien vanaf begin 2015 een verbetertraject opleggen aan dierenartsen die boven de actiewaarde blijven.
Deze nulmeting, op basis van de cijfers van 2012, is voor mij geen aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen. In de afgelopen periode zijn al diverse maatregelen door overheid en private partijen doorgevoerd gericht op het zorgvuldiger en minder voorschrijven van antibiotica (o.a. de UDD-regeling en de formularia en richtlijnen van de veterinaire beroepsgroep). Deze maatregelen, gecombineerd met deze benchmark en de daaraan gekoppelde private verbetertrajecten, zullen in de komende periode hun vruchten gaan afwerpen.
In welke gevallen geeft de SDa gegevens uit de benchmark door aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), die dierenartsen vervolgens kan sanctioneren en in welke gevallen gaat de NVWA daadwerkelijke over tot sanctioneren?
De SDa geeft geen gegevens door aan de NVWA. De SDa beschikt alleen over geanonimiseerde gegevens over het gebruik op een bedrijf en het voorschrijfpatroon van dierenartsen. Productschappen verstrekken wel gegevens van «veelgebruikende veehouders» uit de melkvee-, varken-, vleeskuiken- en kalversector aan de NVWA. De NVWA gebruikt deze gegevens in haar risicogericht toezicht. De NVWA beoordeelt bij dierenartsen of zij zorgvuldig en restrictief antibiotica voorschrijven. De richtlijnen en formularia van de beroepsgroep worden daarbij als toetsingscriteria gebruikt. Een dierenarts kan daarvan gemotiveerd afwijken, mits de onderbouwing ook wordt vastgelegd. Als de NVWA twijfelt over de handelswijze van de dierenarts, dan wordt dit voorgelegd aan de klachtambtenaar. Die kan een zaak starten bij het Veterinair Tuchtcollege.
Als de dierenarts zich niet houdt aan wettelijke verplichtingen, treedt de NVWA handhavend op.
Welke extra maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de overgrote meerderheid van de dierenartsen zo snel mogelijk aan de streefwaarde gaat voldoen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de Kamer de komende maanden met regelmaat te informeren over nieuwe benchmarkcijfers?
Ja. Begin juni zal het SDa-expertpanel de cijfers over het voorschrijfpatroon van dierenartsen in 2013 publiceren. Ik zal u die rapportage toesturen.
Is er inmiddels al meer duidelijkheid over hoe het kan dat dierenartsen in 2012 meer antibiotica voorschreven dan dat er (geregistreerd) verkocht was?
Nee. Zoals ik in de Kamerbrief van 29 augustus 2013 (TK 29 683, nr. 168) heb aangegeven is het interen op eerder opgebouwde voorraden bij dierenartsenpraktijken een mogelijke oorzaak van het verschil tussen de omvang van het gebruik en de verkoop van antibiotica in 2012. De SDa zal in haar rapportage (verwacht in juni 2014) over de gebruiksgegevens in 2013 hier nader aandacht aangeven.
Klopt het dat de Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit (SDa) heeft geconstateerd dat de antibioticaresistentie snel daalt als gevolg van de vermindering van het antibioticagebruik in de veehouderij? Zo ja, hoe groot is deze daling?
De constatering betreft geen uitspraak van de SDa, maar van prof.dr. D. Mevius, hoogleraar antimicriobiële resistentie aan de Universiteit Utrecht.
Hij deed deze uitspraak op het SDa symposium op 27 maart 2014 op basis van lopend monitoringsonderzoek naar de ontwikkeling van antibioticumresistentie bij dieren in een aantal veehouderijsectoren. Over de resistentiedaling in 2012 heb ik u per brief van 11 november 2013 geïnformeerd (TK 29 683, nr. 172).
De meest recente formele cijfers over de ontwikkeling van antibioticumresistentie bij dieren in deze veehouderijsectoren zullen worden gepubliceerd in de Maran rapportage over het jaar 2013. Deze rapportage is nu nog niet beschikbaar. Ik verwacht u daarover medio 2014 nader te kunnen informeren.
Deelt u de mening dat er voor de periode na 2015 nieuwe reductiedoelstellingen dienen te worden vastgesteld om het antibioticagebruik in de veehouderij nog verder te verminderen?
Het antibioticumbeleid is erop gericht om resistentievorming en resistentieverspreiding tegen te gaan.
Vorig jaar heb ik u met mijn brief van 4 juli (TK 29 683 nr. 167) samen met de Minister van VWS gemeld dat wij ons, naast onze inzet op antibioticareductie, meer gaan richten op preventieve maatregelen door de sectoren zoals aanpassing van stal- en managementsystemen om infecties te voorkomen.
De inzet van veehouders en dierenartsen en de huidige reductiedoelstellingen hebben bijgedragen aan een aanzienlijke reductie van het antibioticumgebruik in de veehouderij in de afgelopen jaren. Dit heeft ook geleid tot een daling in resistentievorming bij landbouwhuisdieren. Maar we zijn er nog niet. De ambitieuze 70% reductiedoelstelling voor 2015 is nog niet bereikt. De SDa rapportage met de nieuwe reductiecijfers over het jaar 2013 wordt in juni 2014 verwacht.
In overleg met experts en de betrokken sectoren zal, mede op basis van de bereikte resultaten, worden bezien welk beleid na 2015 nodig is op het veterinaire antibioticaresistentie dossier, gericht op een verdere vermindering van resistentievorming en resistentieverspreiding.
Het bericht ‘Overheveling van taken treft vooral zwakste gemeenten’ |
|
Eddy van Hijum (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Overheveling van taken treft vooral zwakste gemeenten»?1
Ja
Is het waar, dat gemeenten die nu al de grootste financiële problemen ervaren, vanaf volgend jaar het meeste nieuwe werk te doen krijgen als de jeugdzorg, de ouderenzorg en de jonggehandicaptenuitkering Wajong worden gedecentraliseerd?
De Volkskrant hanteert het begrip netto schuld als maat voor financiële problemen van een gemeente. De provinciaal toezichthouders richten zich met name op de mogelijkheid voor gemeenten om meerjarig een sluitende begroting te realiseren. Er zijn voor 2014 door de provinciale toezichthouders negen gemeenten onder preventief financieel toezicht geplaatst. Dat overzicht heb ik u eerder toegezonden.
Van de negen gemeenten die onder preventief financieel toezicht staan komt enkel de gemeente De Marne ook voor in het overzicht van de top tien van gemeenten die «Driedubbel zouden worden getroffen» volgens de Volkskrant.
Op basis van deze vergelijking concludeer ik dat er geen sprake is van een situatie dat de financieel zwakste gemeenten volgend jaar het meeste werk krijgen aan de decentralisaties.
Is de conclusie van het onderzoek van de Volkskrant en het Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten (KING) juist, dat veel gemeenten niet alle taken zullen kunnen uitvoeren die ze van het Rijk krijgen overgedragen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dat probleem op te lossen? Zo nee, kunt u aangeven op welk punt of op welke punten het onderzoek niet juist is?
Deze conclusie kan op dit moment niet getrokken worden. Het kabinet stelt dat gemeenten de verantwoordelijkheden in het sociaal domein binnen de financiële kaders kunnen realiseren door goed te kijken wat iemand op eigen kracht kan, bijgestaan door zijn sociale netwerk. Een vervolgstap is om te kijken welke bijdrage (goedkopere) algemene voorzieningen kunnen leveren. Doordat gemeenten verantwoordelijk worden voor het brede sociaal domein worden zij in staat gesteld nieuwe, meer doelmatige, integrale arrangementen te ontwikkelen. Ook kunnen gemeenten doelmatigheidswinst realiseren bij het aanbesteden van ondersteuning.
In de brief van de Staatssecretaris van VWS is uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het begrotingsoverleg langdurige zorg. In dit begrotingsoverleg is afgesproken dat gemeenten in 2015 extra budget ontvangen voor een zorgvuldige invoering van Jeugdwet en de Wmo 2015 en vanaf 2016 meer financiële ruimte voor de uitvoering van hun verantwoordelijkheden op grond van de Wmo 2015.
Om te voorkomen dat individuele gemeenten in de financiële problemen komen is het van belang dat er een goed verdeelmodel wordt ontwikkeld dat een zo nauwkeurig mogelijke voorspelling maakt van de kostenveroorzakers bij de uitvoering van de verschillende wetten, zoals de leeftijdsopbouw van de bevolking. In 2015 wordt gekozen voor het verdelen van het budget op grond van een historisch verdeelmodel, zodat in die gemeenten met een groot aantal rechthebbenden of ouderen de opgave niet zwaarder weegt dan voor gemeenten met minder rechthebbenden of ouderen.
Het artikel in de Volkskrant wekt ten onrechte de suggestie dat er geen rekening wordt gehouden met stijgende kosten voor bijvoorbeeld vergrijzing, zie ook antwoord op vraag 6.
Is het waar dat er een proefberekening is gemaakt, die voor de armste gemeenten erg nadelig uitpakt? Zo ja, wilt u die aan de Kamer sturen?
Van een proefberekening is geen sprake. Het objectieve verdeelmodel voor de nieuwe Jeugd- en Wmo-verantwoordelijkheden is nog in ontwikkeling. Voor het jaar 2015 worden de middelen overgeheveld op basis van een historische verdeling, waardoor er bij de verdeling van het geld zo goed mogelijk wordt aangesloten bij de zorg en ondersteuning op grond van de AWBZ, Zvw en Wet op de jeugdzorg in de afgelopen periode.
Wanneer krijgen gemeentebesturen duidelijkheid over de financiële middelen die het Rijk aan gemeenten in 2015 ter beschikking stelt voor de uitvoering van de taken die gedecentraliseerd worden?
Voor zowel de Jeugdwet als de Wmo2015 zijn gemeenten al geïnformeerd over de voorlopige verdeling van budgetten. Zo is er in januari 2014 een internetbericht2 verschenen waarin de opbouw van het macrobudget 2015 voor de Wmo2015 voor gemeenten is toegelicht. Hierbij is ook een voorlopige historische verdeling voor het jaar 2015 opgenomen; een actualisatie hierop volgt in de meicirculaire gemeentefonds 2014.
Over de budgetten per gemeente in 2015 voor de jeugdtaken zijn gemeenten afgelopen december voor het laatst geïnformeerd. De definitieve budgetten per gemeente voor 2015 worden komende Meicirculaire gepubliceerd. In december is tevens toegezegd dat het budget per gemeente in de Meicirculaire in negatieve zin niet meer dan 5% kan afwijken van het budget van december.
Op welke wijze wordt in het nieuwe verdeelmodel rekening gehouden met de combinatie van vergrijzing van de bevolking, overgedragen zorgtaken en schuld? Wanneer kan de Kamer het nieuwe verdeelmodel tegemoet zien?
De verdeelmodellen houden rekening met de relevante kenmerken van gemeenten, zoals leeftijd en sociale structuur. De modellen houden rekening met de kosten die gemeenten zullen gaan maken, zoals vastgelegd in de Financiële-verhoudingswet (kostenoriëntatie).
Er zal ook aandacht zijn voor de herverdeeleffecten die een objectieve verdeling met zich meebrengt en een manier om deze geleidelijk in te laten groeien. Het verdeelmodel zal geen rekening houden met de schuldpositie van gemeenten. Uitgangspunt van de verdeling is dat gekozen wordt voor verdeelmaatstaven die niet beïnvloed kunnen worden door gemeenten.
Welke maatregelen neemt u om de onzekerheid van gemeentebesturen, maar in de eerste plaats van burgers die zijn aangewezen op zorg en ondersteuning, weg te nemen?
In de Jeugdwet en de Wmo 2015 zijn diverse waarborgen opgenomen die ervoor zorgen dat mensen die daarop aangewezen zijn kwalitatief goede en passende ondersteuning zullen krijgen. Met de uitkomsten van het begrotingsoverleg krijgen gemeenten meer financiële ruimte om deze taken uit te voeren en een zorgvuldige overgang te realiseren. Gemeenten krijgen in de meicirculaire duidelijkheid over de budgetten per gemeente in 2015.
Het bericht “Taalbarrière stremt Sabaanse studenten: ‘Nederland was een nachtmerrie’ |
|
Roelof van Laar (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Taalbarrière stremt Sabaanse studenten: «Nederland was een nachtmerrie»?1
Ja.
Is het waar dat het merendeel van de studenten die op Saba basis- en voortgezet onderwijs hebben gevolgd, bij vervolgopleidingen in Europees Nederland in de problemen komen? Zo ja, deelt u de analyse dat deze problemen oorsprong vinden in de beperkte kennis van de Nederlandse taal? Zo nee, wat is onjuist aan de analyse?
Volgens de gegevens van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) hebben in het studiejaar 2011–2012, het jaar waarin de Wet Studiefinanciering BES in werking is getreden, 10 studenten een opstarttoelage ontvangen om in Nederland te gaan studeren. Daarvan hebben 3 studenten de opleiding inmiddels gestaakt (er is geen diploma behaald) en staat de rest nog ingeschreven. In het studiejaar 2012–2013 hebben 9 studenten een opstarttoelage ontvangen, daarvan hebben twee studenten de opleiding inmiddels gestaakt (zonder diploma) en staat de rest nog ingeschreven. In het studiejaar 2013–2014 hebben 2 studenten een opstarttoelage ontvangen. Beide studenten staan nog ingeschreven.
Uit de hierboven weergegeven gegevens van de DUO kan niet worden opgemaakt dat het merendeel van de Sabaanse studenten bij studie in Nederland in de problemen komt. Wel ondervinden studenten uit Saba, evenals studenten uit de rest van Caribisch Nederland en uit de overzeese landen in het Koninkrijk, aansluitingsproblemen in Nederland. Het feit dat het Nederlands voor de meeste van deze studenten niet de moedertaal is en de taalvaardigheid in de Nederlandse taal daardoor minder is, kan hier zeker een rol spelen. Verder is het algemeen bekend dat Sabaanse studenten ook te maken kunnen krijgen met aanpassings-problemen als gevolg van de Nederlandse cultuur (gewoonten), het klimaat, het ver verwijderd zijn van familie en simpelweg de stap van een eilandgemeenschap naar het «grote» Nederland. Om die reden wordt hen ook extra begeleiding aangeboden (zie het antwoord op vraag 3).
Verwacht u dat het per 1 augustus 2013 aanbieden van extra uren Nederlands aan studenten die aangeven in Nederland verder te willen studeren, dit probleem structureel zal oplossen?2 Zo nee, welke aanvullende maatregelen overweegt u?
Het aanbieden van extra lesuren Nederlands zal zeker bevorderlijk zijn voor een betere beheersing van het Nederlands. Ik kan op dit moment echter niet garanderen dat het probleem dan structureel wordt opgelost. Alles hangt per individuele kandidaat nauw samen met zijn of haar beheersing van het Nederlands en de studiekeuze in Nederland. Overigens wordt bij het aanbieden van de extra uren Nederlands ook de culturele context behandeld. Er is aandacht voor de Nederlandse samenleving, gewoonten en cultuur. Het succes van de Sabaanse studenten in Nederland is echter ook afhankelijk van de wijze waarop ze omgaan met de factoren die ik in mijn antwoord op vraag 2 benoem. Voldoende opvang en begeleiding, aandacht voor de overbrugging van de cultuur- en klimaatverschillen, leerhouding en de zelfredzaamheid van de student, spelen daarin een rol. Het voorbereiden van studenten voor een vervolgopleiding buiten het eigen eiland behoort strikt genomen niet tot de uitvoering van de Wet Studiefinanciering BES. Deze wet richt zich op het toekennen van de studiefinanciering. Aan de studenten die in het buitenland willen gaan studeren wordt op het eiland zelf een voorbereidingsprogramma van een week aangeboden waarin aandacht wordt geschonken aan diverse facetten ten aanzien van hun zelfredzaamheid. Dit programma wordt de studenten kosteloos aangeboden.
Tijdens de decanenconferentie Caribisch Nederland die in augustus 2014 wordt gehouden, zal worden besproken of en op welke wijze dit programma kan worden uitgebreid. De studenten die in Nederland komen studeren hebben de keuze om hier, gedurende het eerste jaar van hun studie, gebruik te maken van de begeleiding die de Stichting Sint Maarten Student Support Services (S4) biedt. De student kan kiezen uit een begeleidingsservice (o.a. inschrijving in de gemeente en hulp bij het afsluiten van verzekeringen) eventueel aangevuld met een huisvestingsservice. De kosten die S4 namens de studenten maakt, worden deels door de DUO bekostigd en deels door de studenten betaald uit de eenmalige opstarttoelage (zie het antwoord op vraag3 die zij van de Rijksdienst Caribisch Nederland ontvangen als ze in Nederland gaan studeren.
Daarnaast bieden verschillende Nederlandse hoger onderwijsinstellingen zoals de Haagse Hogeschool, de hogeschool van Amsterdam, de hogeschool Rotterdam, de Erasmus universiteit en de Universiteit Leiden, een opvang- en/of begeleidingsprogramma voor studenten uit Caribisch Nederland en uit de overzeese landen in het Koninkrijk. Het doel is de studenten wegwijs te maken in Nederland en in het hoger onderwijs.
Medewerkers van mijn ministerie hebben verschillende bijeenkomsten gefaciliteerd om met Nederlandse hoger onderwijsinstellingen en studentenbegeleidingsorganisaties als S4, te bespreken hoe deze specifieke groep studenten het beste begeleid kan worden.
Wat zijn de belangrijkste drempels voor inwoners van Caribisch Nederland – Saba in het bijzonder – om niet te kiezen voor vervolgonderwijs op het Amerikaanse continent, met name de Verenigde Staten? Is de inventarisatie van knelpunten ten aanzien van studeren in de regio (de omringende Caribische eilanden en de Verenigde Staten) reeds afgerond?3 Kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van deze inventarisatie?
In de administratie van de DUO wordt niet bijgehouden wat de herkomst van de student is die in de Verenigde Staten (VS) studeert. Dit studiejaar is aan 35 studenten die in de VS studeren studiefinanciering verstrekt. Het merendeel hiervan is, zo schat de dienst in, afkomstig van Saba. Deze inschatting is gebaseerd op het feit dat de afdeling Studiefinanciering van de Rijksdienst Caribisch Nederland spreekuren houdt voor studenten en ouders. Dan wordt er namelijk hulp geboden bij het aanvragen van studiefinanciering.
Als drempel voor studie in de VS kan worden aangemerkt dat sommige opleidingen in dat land volgens onderzoek van de Nederlandse organisatie voor internationalisering in het hoger onderwijs (NUFFIC), niet voldoen aan de Nederlandse kwaliteitsnormen. Ook het feit dat er opleidingen in de VS zijn waarvan de opleidingskosten de hoogte van de studiefinanciering overstijgen, vormt een drempel om daar te gaan studeren.
De inventarisatie van knelpunten en mogelijkheden voor vervolgopleidingen in de regio is in volle gang. Daarbij wordt ook gekeken naar de hoogte van de collegegelden en naar de universiteiten die conform de eisen van het Nederlandse onderwijssysteem al geaccrediteerd zijn of nog een accreditatietraject doorlopen. Deze inventarisatie zal augustus 2014 zijn afgerond en als input dienen voor de decanenconferentie Caribisch Nederland die dan zal plaatsvinden. Op deze conferentie zullen de doorstudeermogelijkheden voor beroeps- en hoger onderwijs in de regio worden besproken.
Voor wat betreft vervolgopleidingen in de regio zoekt OCW actief de samenwerking met Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Deze landen bieden aanvullende voorzieningen voor inwoners van Caribisch Nederland. In de samenwerkingsprotocollen die Nederland daartoe met elk van deze landen heeft afgesloten, zijn maatregelen vastgelegd om het studeren in deze landen of in de regio te stimuleren.
Voor Sabaanse jongeren die hun werkzame leven in het Caribisch deel van het Koninkrijk willen doorbrengen of aanvangen, zal een vervolgopleiding in één van de andere landen van het Koninkrijk in veel gevallen een goede voorbereiding zijn. Zo kunnen zij in een vergelijkbare omgeving hun onderwijspad vervolgen.
Herkent u zich in het beeld uit het artikel dat een vervolgopleiding in de Verenigde Staten voor veel studenten vanwege de kosten geen optie is? Is het waar dat de Rijksdienst Caribisch Nederland-Saba 25 procent van het jaarlijkse collegegeld betaalt en dat de student zelf de overige 75 procent moet betalen plus verzekeringskosten? Is het waar dat veel studenten voor Nederland kiezen omdat dit – met hulp van de Dient Uitvoering Onderwijs – nu eenmaal veel goedkoper is?
Amerikaanse collegegelden verschillen sterk per instelling, per programma en per regio. De collegegelden variëren van $ 5.000 tot $ 35.000 per academisch jaar. Het collegegeld aan de staatsuniversiteiten is vaak lager dan aan de privé-instellingen. De community colleges zijn (meestal) het goedkoopst en de topuniversiteiten het duurst. De studiefinanciering is bedoeld als een tegemoetkoming in de studiekosten en wordt verstrekt door de Rijksdienst Caribisch Nederland, afdeling Studiefinanciering (RCN-Studiefinanciering). Op grond van de Wet Studiefinanciering BES wordt voor een opleiding in de VS een bedrag toegekend, maximaal $ 1.479,60 per maand inclusief opstartkosten (vliegticket, uitrusting, etc.). Of studeren in de VS voor een student financieel gezien een optie is, is dus afhankelijk van de instelling en de opleiding waar de betreffende student voor kiest. Overigens bieden veel instellingen in de VS een studiebijdrage (scholarship) aan studenten die uitblinken in sport of op andere terreinen excelleren. Deze bijdrage kan bestaan uit vrijstelling van inschrijf- of collegegeld, gratis leerboeken en andere financiële voordelen. Voorgaande informatie en meer gegevens over de kosten van het studeren in de Verenigde Staten zijn beschikbaar op de website http://www.wilweg.nl/ landen/verenigde-staten/studeren-in-de-verenigde-staten/financiering van de NUFFIC en via het Fulbright Center in Amsterdam.
Het wettelijk collegegeld in Nederland bedraagt in het studiejaar 2013–2014 € 1.835. Als een student in Nederland gaat studeren, ontvangt hij van RCN-Studiefinanciering eenmalig een opstarttoelage van maximaal $ 7,445.61.
Van de DUO ontvangt de student gedurende zijn/haar studie maandelijks maximaal € 986,14 aan studiefinanciering.
Het openbaar lichaam Saba heeft in mei 2012 bij besluit bepaald, dat studenten die niet in aanmerking komen voor studiefinanciering maar wel zijn geaccepteerd door een erkende instelling, bij het openbaar lichaam Saba een bijdrage in de studiekosten of een beurs kunnen aanvragen.
Sinds de invoering van de Wet Studiefinanciering BES (studiejaar 2011–2012) is het aantal studenten dat met een opstarttoelage in Nederland is gaan studeren gedaald. Het aantal studenten dat met studiefinanciering BES in de VS is gaan studeren is gestegen.
Het bericht ‘Turkije blokkeert ook YouTube’ |
|
Mark Verheijen (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Turkije blokkeert ook YouTube»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat in navolging van de Twitter-blokkade premier Erdogan het spoor bijster lijkt te zijn?
Het kabinet is bezorgd over het besluit om toegang tot Twitter en YouTube af te sluiten. Sociale media zijn niet meer weg te denken uit een moderne samenleving. Zeker van een kandidaatlidstaat van de Europese Unie mag worden verwacht dat de democratische standaarden hoog worden gehouden en dat mensenrechten, waaronder de vrijheid van meningsuiting, worden gerespecteerd. Nederland verwelkomt dan ook de opheffing van de blokkade van Twitter na de uitspraak van het Constitutionele Hof van Turkije van 2 april dat deze in strijd was met de vrijheid van meningsuiting en individuele rechten.
In EU-verband is in deze zaak opgetreden richting Turkije via een scherpe, kritische dialoog over het vervullen van de strenge toetredingscriteria. In deze context hebben zowel de EU, bij monde van Commissievoorzitter Barroso en Commissaris Uitbreiding Füle, alsook individuele lidstaten bij de Turkse regering de ernstige zorgen overgebracht over de rechtsstaat in Turkije, waaronder de betreffende blokkades. Ook Nederland heeft zich tegenover de Turkse autoriteiten herhaaldelijk uitgesproken tegen de recente ontwikkelingen in Turkije.
Wat zijn in EU-verband de middelen om op te treden tegen Turkije in het geval van het blokkeren van Twitter en YouTube? Vindt u dat het tijd is om in EU-verband op te treden tegen Turkije? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kan in dit geval verwacht worden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het mogelijk dat een land dat websites als Twitter en YouTube blokkeert toetreedt tot de Europese Unie?
Turkije kan pas toetreden tot de Europese Unie als het voldoet aan alle strenge voorwaarden, waaronder de politieke Kopenhagen-criteria. Het is duidelijk dat de Twitter- en YouTube blokkades haaks op deze criteria staan.
Wolf krijgt 'verblijfsvergunning' |
|
Rudmer Heerema (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u toelichten waarom het noodzakelijk is om de wolf een wettelijke bescherming te bieden?1
De provincies hebben mede naar aanleiding van het rapport van Alterra mij verzocht om duidelijkheid te geven over de status van de wolf onder de Flora- en faunawet. Dat is belangrijk, omdat zij hun bevoegdheden met betrekking tot beheer en schadebestrijding slechts kunnen toepassen met betrekking tot van nature in Nederland voorkomende zoogdieren. Hetzelfde geldt voor het Faunafonds. Hoewel de aanwezigheid van wolven in Nederland nog niet feitelijk is vastgesteld, moet, gezien de nabijheid, dispersie-ranges en jachtafstanden van wolven in Duitsland, er van worden uitgegaan dat Nederland in principe tot het verspreidingsgebied van de wolf behoort. Door de wolf aan te wijzen, wil ik bij voorbaat duidelijk maken dat provincies en Faunafonds bevoegd zijn ten aanzien van in het wild levende wolven in ons land.
Deelt u de zorgen dat het faunafonds onvoldoende middelen beschikbaar heeft om aan alle schade-aanvragen te voldoen, zoals de schade die wordt toegebracht door ganzen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de provincies daarover een oordeel te geven. Zij zijn in het kader van decentralisatie van natuurtaken financieel verantwoordelijk geworden voor het Faunafonds. De provincies hebben laten weten dat eventuele bijkomende wolvenschade geen negatief effect zal hebben op tegemoetkomingen voor andere schades, conform de huidige regels van het Faunafonds.
Kunt u toelichten wat het effect is op het faunafonds, wanneer ook schade door de wolf uitgekeerd moet worden?
Het is in eerste instantie aan de provincies om daarvan een inschatting te geven. Afgaand op schadegevallen in Duitsland ligt het in de rede dat dit in eventuele gevallen om relatief geringe bedragen zal gaan ten opzichte van het totaal aan uitgekeerde tegemoetkomingen voor andere diersoorten.
Het faunafonds heeft een plafond; kunt u aangeven ten koste van welke andere te vergoeden schade dit zal gaan als schade van de wolf ook verhaald moet worden op het faunafonds?
Het Faunafonds hanteert geen plafond voor tegemoetkomingen in schade, die zij uitkeren op grond van de Flora- en faunawet en de daarop gebaseerde regels van het Faunafonds.
Deelt u de opvatting dat de middelen in het faunafonds moeten worden aangevuld als blijkt dat er onvoldoende beschikbaar is om schade uit te keren omdat steeds meer dieren een wettelijke bescherming krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De storing op de website van de Gemeente Den Haag waardoor Nederlandse kiezers uit het buitenland zich niet konden registreren voor de verkiezingen van het Europees Parlement |
|
Joost Taverne (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het feit dat door een storing op de website van de gemeente Den Haag in het weekend van 29 maart j.l. Nederlandse kiezers in het buitenland zich enige tijd niet online hebben kunnen registeren?1
Ja.
Hoe lang heeft de storing precies geduurd?
In het weekend van 29 en 30 maart 2014 hebben kiezers problemen ondervonden bij het afronden van het webformulier. De website van de gemeente Den Haag was wel gewoon beschikbaar. De gemeente Den Haag heeft gemeld dat het probleem met het digitaal in te vullen formulier maandag 31 maart 2014 rond 17.00 uur was verholpen. Onmiddellijk na het ontdekken van de storing op maandagochtend 31 maart j.l. (rond 11.30 uur) heeft de gemeente Den Haag een pdf van het formulier op de website geplaatst. Vanaf dat moment was er dus weer een bruikbaar registratieformulier beschikbaar.
Wat gaat u er aan doen om dit soort storingen in de toekomst te voorkomen?
De gemeente Den Haag heeft de monitoring van het webformulierde website geïntensiveerd om zo een eventuele nieuwe storing sneller te kunnen detecteren en op te lossen. Ook in het weekend en ’s nachts. Mocht er onverhoopt toch weer een storing in het webformulier optreden, dan kunnen kiezers tijdens deze storing zich toch nog steeds registreren door een PDF-versie van het registratieformulier te downloaden op dezelfde website.
Gaat u Nederlanders in het buitenland meer tijd gunnen om zich te registreren, door bijvoorbeeld de registratietermijn met een weekend te verlengen tot maandag 14 april? Zo nee, waarom wordt na een gelijke storing bij de belastingdienst de deadline wel met twee dagen verlengd?
Ik vind het niet noodzakelijk om de registratietermijn te verlengen, omdat de periode waarin het formulier niet goed te gebruiken was relatief kort heeft geduurd en na de storing er nog in ieder geval 10 volle dagen beschikbaar zijn om het ingevulde registratieformulier (met bewijs van Nederlanderschap) bij de gemeente Den Haag in te leveren. Dat laatste kan per mail, post of fax. In die zin gaat de vergelijking met de situatie bij de Belastingdienst naar mijn mening niet op. Daar ging het er om dat de website precies voor het verstrijken van de deadline niet beschikbaar was. In deze casus is dat anders.
Wilt u deze vragen met spoed, namelijk vóór de registratie-deadline van 10 april, beantwoorden?
Ja.
Het weigeren van het naleven van hygiëneregels door een moslima |
|
Geert Wilders (PVV), Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Ontslag voor weigering korte mouwen»?1
Ja.
Wat dient volgens u zwaarder te wegen: hygiëneregels of islamitische geloofsovertuiging? Kunt u dit toelichten?
Op basis van de grondwet en het Europees verdrag voor de rechten van de mens gelden er in ons land grondrechten zoals bijvoorbeeld het recht op vrijheid van meningsuiting, gelijke behandeling, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de vrijheid van godsdienst. Ook de werkgever moet deze grondrechten respecteren. Dat houdt onder andere in dat werknemers in beginsel naar eigen voorkeur gekleed kunnen gaan, bijvoorbeeld overeenkomstig hun geloofsovertuiging. Overigens hebben niet alle mensen met een (islamitische) geloofsovertuiging de wens om via kleding uiting te geven aan hun godsdienst.
Echter, op grond van (artikel 660) van het Burgerlijk Wetboek kan de werkgever aan de werknemer eisen stellen ten aanzien van tijdens het werk te dragen kleding of bepaalde uitingen verbieden als daar een goede reden voor is (objectieve rechtvaardiging). Redenen kunnen zijn hygiëne, veiligheid, gezondheid, herkenbaarheid en communicatie. Zo gelden er in de gezondheidszorg specifieke kledingvoorschriften onder andere in de vorm van werkkleding/dienstkleding voor medewerkers die betrokken zijn bij de patiëntenzorg die als doel hebben zowel de patiënten maar ook de werknemers te beschermen tegen infectiegevaar en gevaarlijke stoffen. De werkkleding van medewerkers wordt bijvoorbeeld uit hygiënisch oogpunt centraal gewassen en werkkleding van medewerkers met patiëntencontacten heeft korte mouwen om de (hand)hygiëne niet in de weg te staan. Wil de werkgever dus via kledingvoorschriften inbreuk maken op het grondrecht van een werknemer om zich overeenkomstig geloofsovertuiging te kleden dan moet dat in de gegeven situatie noodzakelijk, proportioneel en gerechtvaardigd zijn. Op de werknemer rust ook een verantwoordelijkheid met betrekking tot een verantwoorde beroepsuitoefening. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op vraag 4.
Waarom heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) geen maatregelen genomen, en ervoor gezorgd dat de hygiëneregels gehandhaafd werden?
Het ziekenhuis heeft de IGZ gevraagd om advies te geven over deze casus. De IGZ heeft in deze casus aan het ziekenhuis aangegeven dat op basis van de functiebeschrijving en beschrijving van de werkzaamheden van de medewerkster naleving van de landelijke richtlijn «persoonlijke hygiëne medewerkers» geïndiceerd is. Tevens verwijst de IGZ bij dergelijke vragen altijd naar de Werkgroep Infectiepreventie (WIP), die de betreffende richtlijnen opstelt. De zorginstelling is verantwoordelijk voor het leveren van verantwoorde zorg en uit dit bericht begrijp ik dat deze verantwoordelijkheid ook is genomen. De IGZ heeft geen rol gehad bij de maatregelen die het ziekenhuis heeft genomen.
Hoeveel van dit soort zaken, waarbij de islamitische geloofsovertuiging de veiligheid van patiënten in gevaar brengt, zijn u bekend? Kunt u hiervan een overzicht geven?
Een geloofsovertuiging op zichzelf van welke aard dan ook kan als zodanig de veiligheid van patiënten niet in gevaar brengen. Op grond van de Kwaliteitswet is de zorgaanbieder namelijk ten alle tijden verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en veiligheid van de patiëntenzorg en moet alle maatregelen nemen die op basis van de richtlijnen nodig zijn om hygiëne en infectiepreventie te waarborgen. De instelling moet bij haar aannamebeleid veiligstellen dat medewerkers onverkort aan de normen voor verantwoorde zorg kunnen voldoen. Mensen kunnen er bij hun beroepskeuze rekening mee houden dat hun religieuze verplichtingen in sommige beroepen beperkingen oproepen. Het is mij niet mogelijk om een overzicht waar u op duidt te verstrekken. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Hoe gaat u voortaan voorkomen dat ziekenhuizen rechtszaken moeten aanspannen en afkoopsommen moeten betalen om van weigerachtige moslima’s af te komen?
Het behoort niet tot mijn verantwoordelijkheid om te treden in arbeidsrelaties in de zorg.
Het voorkomen van witwassen van Russische vermogens |
|
Michiel Servaes (PvdA), Jesse Klaver (GL) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de motie-Servaes/Klaver1, die vraagt om verhoogde alertheid van instanties die zich bezighouden met het voorkomen van witwassen ten aanzien van tegoeden en transacties van Russische functionarissen, oligarchen en hun bedrijven, zowel in Nederland als op EU-niveau?
Ja.
Op welke wijze heeft u uitvoering gegeven aan dit verzoek?
Hier is de huidige anti-witwaswetgeving relevant, met name de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Deze wetgeving eist van de financiële instellingen dat men stelselmatig een cliëntenonderzoek verricht, waaronder onderzoek naar de uiteindelijk belanghebbende, en dat men op risico gebaseerde en adequate maatregelen neemt om dit onderzoek optimaal te kunnen verrichten. Dat laatste houdt onder meer in dat van de instellingen een verhoogde alertheid vereist is en zo nodig extra (controle) maatregelen neemt in die gevallen waarin sprake is of kan zijn van een verhoogd risico op witwassen of terrorisme financiering. Voor de bepaling van het risico is zowel de aard van de dienstverlening als de achtergrond van de cliënt van belang. Zo moeten instellingen extra maatregelen nemen om de cliënt en/of de transactie te controleren indien een dienst wordt verleend aan politiek prominente personen. Het is uiteindelijk aan de instellingen zelf om de mate van het risico te bepalen en welke maatregelen men neemt. Duidelijk is dat daarbij de huidige situatie in Oekraïne en Rusland mede een belangrijke rol speelt.
Er is in de genoemde wetgeving bewust gekozen voor deze «principle-based» benadering, waarin niet wordt voorgeschreven hoe maar met welk resultaat de instellingen hun onderzoek moeten doen. Deze verplichtingen zijn gebaseerd op de Europese anti-witwasrichtlijnen zodat dit regime in alle lidstaten van kracht is.
In een dergelijke benadering past niet dat de overheid de instellingen in specifieke gevallen voorschrijft hoe invulling te geven aan hun verplichtingen. Wel spelen de toezichthouders hierbij een belangrijke rol, want het toezicht is gericht op de beoordeling of de risicobeoordeling en de ondernomen extra (controle)maatregelen adequaat zijn (geweest).
Aanvullend op deze eigen verantwoordelijkheid van financiële instellingen verstrekt toezichthouder DNB guidance in de vorm van de «Leidraad Wwft en Sanctiewet»2 en van een nieuwsvoorziening via email en twitter waarop iedere geïnteresseerde zich kan abonneren. In bepaalde gevallen wordt deze nieuwsvoorziening aangevuld met een circulaire aan alle onder toezicht van DNB staande instellingen. Dit is ook gebeurd naar aanleiding van de recente verordeningen inzake Oekraïne en Rusland.
Binnen Europa is door de Financial Intelligence Units (FIU’s) ook intensief samengewerkt ten aanzien van de sanctiemaatregelen inzake Oekraïne en Rusland. Specifiek voor Oekraïne is alle beschikbare informatie uit alle EU-landen via FIU.NET, het specialistische computernetwerk van de EU FIUs dat wordt beheerd door het Nederlandse ministerie van VenJ, bijeen gebracht. Al deze gecombineerde informatie heeft voor FIUs tot belangrijke nieuwe inzichten geleid. De Nederlandse FIU vervult hierin een actieve rol.
Tenslotte kan ik melden dat de relevante Nederlandse autoriteiten en deskundigen actief betrokken zijn bij internationaal overleg gericht op teruggave van verduisterde Oekraïense overheidsmiddelen. Zo waren het Openbaar Ministerie, de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD) en de Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU-Nederland) vertegenwoordigd bij het Ukraine Forum on Asset Recovery in Londen op 28 en 29 april jl. Ook werden hier operationele contacten gelegd om de samenwerking en gegevensuitwisseling, conform de geijkte procedures te bespoedigen. Nederland zal zich internationaal blijven inzetten voor het traceren en teruggeven van verduisterde middelen.
Heeft u kennisgenomen van de bewering van de Russische activist Aleksej Navalny dat (a) 90% van het Russisch corruptiegeld wordt witgewassen in het Westen en (b) westerse politiediensten onderzoek van Navalny’s Anti-Corruptie Stichting hebben tegengehouden?2
Ja.
Herkent u het geschetste beeld? Hoe verklaart u de genoemde tegenwerking van het onderzoek?
De door de heer Navalny genoemde percentages neem ik voor kennisgeving aan. Het is onduidelijk op welke zaken hij doelt. Dit geeft onvoldoende aanknopingspunten om uitspraken te doen over de bewering dat het onderzoek van de door de betreffende persoon opgerichte Anti-Corruptie Stichting zou zijn tegengewerkt. Ook het Openbaar Ministerie (OM) heeft mij meegedeeld over onvoldoende informatie te beschikken om beide beweringen op waarde te kunnen schatten.
Zijn Nederlandse instanties die zich bezighouden met het voorkomen en bestrijden van witwassen benaderd door Navalny of zijn Anti-Corruptie Stichting? Zo ja, hoe zijn deze contacten verlopen en hebben zij geleid tot onderzoeks- of opsporingsactiviteiten?
Het OM heeft hierover navraag gedaan bij het landelijk parket en het functioneel parket. Zij zijn niet benaderd door betrokkene of zijn Anti-Corruptie Stichting.
De aftrekbaarheid van trapliften als specifieke zorgkosten |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het informatieblad van de Belastingdienst over de aftrekbaarheid van specifieke zorgkosten, zoals dat tot maart op de website van de Belastingdienst was te vinden?1
Ja. Het betreffende informatieblad van de Belastingdienst over de aftrekbaarheid van uitgaven voor specifieke zorgkosten, was echter niet tot maart op de website van de Belastingdienst te vinden, maar van 1 november 2013 tot en met 21 januari 2014. Het informatieblad is aangepast conform de gewijzigde wet- en regelgeving en is in die gewijzigde vorm op 22 januari 2014 op internet gezet.
Op de website van de Belastingdienst is op verschillende plaatsen gecommuniceerd over de veranderingen in de aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten. Op de website staat dat een traplift aftrekbaar is als hulpmiddel over de jaren 2009 tot en met 2013. Vanaf 1 januari 2014 is op de website vermeld dat een aantal specifieke zorgkosten zoals aanpassingen aan, in of om een woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan niet meer aftrekbaar is. Om meer duidelijkheid te geven waar het precies om gaat, is vanaf 11 februari 2014 op de website specifiek aangegeven dat de kosten voor het plaatsten van een traplift niet meer aftrekbaar zijn. In het door de vraagstellers bedoelde informatieblad stond overigens aangegeven dat de regels nog zouden kunnen veranderen.
Tot welke datum was op de website van de Belastingdienst te lezen dat een traplift is aan te merken als een hulpmiddel?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de traplift naar de mening van de Belastingdienst eerst als hulpmiddel was aan te merken en nu als woningaanpassing wordt aangemerkt, waardoor de traplift niet meer valt onder de specifieke zorgkosten?
Ja, de traplift werd tot 2014 inderdaad aangemerkt als ander (dan farmaceutisch) hulpmiddel in de zin van artikel 6.17, eerste lid, onderdeel d, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Tot deze categorie behoorden immers ook woningaanpassingen. Met ingang van 2014 is er uitdrukkelijk voor gekozen om een aantal specifiek benoemde hulpmiddelen van aftrek uit te sluiten. Het gaat hierbij om hulpmiddelen waarvan zonder meer vaststaat dat daarvoor een aanvraag op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) gedaan kan worden. Het betreft de scootmobiel, de rolstoel en aanpassingen aan, in of om een woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan. In de toelichting bij deze wetswijziging2 en ook bij latere vragen tijdens de parlementaire behandeling3 is uitdrukkelijk aangegeven dat ook de traplift tot laatstgenoemde categorie behoort en dus van aftrek is uitgesloten. Dit is wetgevingstechnisch vormgegeven door het criterium «aanpassingen aan, in of om een woning» te hanteren. Hiermee wordt voorkomen dat aanpassingen zoals een traplift, een hellingbaan, een verlaagd aanrecht of een automatische deuropener allemaal afzonderlijk in de wet moeten worden opgesomd. Voor alle uitgaven voor aanpassing aan, in of om een woning is aftrek met ingang van 2014 niet meer mogelijk.
Is het u bekend dat trapliftverkopers niet van deze wijzigingen op de hoogte waren en dat belastingplichtigen een traplift hebben gekocht in de veronderstelling dat deze aftrekbaar was?
Nee. Mij is bekend dat verschillende trapliftverkopers in 2013 geadverteerd hebben om in 2013 nog een traplift te kopen, vanwege het belastingvoordeel, aangezien in 2014 de kosten hiervan niet meer in aftrek zouden mogen worden gebracht. Het was voldoende kenbaar dat wijzigingen zouden plaatsvinden. Reeds in het regeerakkoord was immers aangekondigd dat de fiscale aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten per 2014 zou verdwijnen. Uiteindelijk is dat voornemen voor een aantal zorgkosten teruggenomen, maar voor onder meer de traplift gold dit niet omdat daarvoor, zoals gezegd, een aanvraag op grond van de Wmo kan worden gedaan. Ook daarover kan geen misverstand bestaan, omdat in de toelichting op de tweede nota van wijziging op het Belastingplan 20144 expliciet is aangegeven dat de kosten in verband met een traplift van belastingaftrek uitgezonderd worden.
Deelt u de mening dat het van belang is dat belastingplichtigen op de website van de Belastingdienst de juiste informatie kunnen vinden?
Ja.
Acht u het in overeenstemming met het vertrouwensbeginsel dat belastingplichtigen die eind 2013 een traplift gekocht hebben en deze in 2014 betaald hebben en belastingplichtigen die begin 2014 een traplift gekocht hebben, deze kosten niet kunnen aftrekken in tegenstelling tot wat zij gelezen hebben op de website van de Belastingdienst?
Bij uitgaven voor persoonsgebonden aftrekposten is het kasstelsel van toepassing. Het jaar van betalen is beslissend of recht op aftrek bestaat. Ook moet op basis van het geldend recht in het jaar van betalen beoordeeld worden of de uitgaven recht geven op aftrek als persoonsgebonden aftrekpost. Dit heeft tot gevolg dat een betaling voor of aanschaf van een traplift in 2014 niet tot aftrek kan leiden.
Algemene voorlichting wordt door de Belastingdienst op diverse wijzen verstrekt, onder andere via brochures, toelichtingen bij aangiften en via internet. Uitgangspunt daarbij is dat de Belastingdienst haar voorlichtende taak onbelemmerd kan uitoefenen. Die taak van de Belastingdienst speelt met de huidige informatievoorziening door middel van het internet een steeds belangrijkere rol. In de huidige informatiemaatschappij moet immers ook informatie van de Belastingdienst snel beschikbaar zijn. Omdat deze informatie vaak ook al vooruitlopend op de definitieve vaststelling van de onderhavige wetgeving wordt verstrekt, wordt daarbij zoals ook het geval is bij het bewuste informatieblad een disclaimer opgenomen. Belastingplichtigen worden er daarbij op gewezen dat de regelgeving nog kan wijzigen en de informatie dus later niet volledig of niet geheel juist kan blijken te zijn.
Het verstrekken van algemene voorlichting door de Belastingdienst kan niet leiden tot een van de wet afwijkende behandeling met toepassing van het vertrouwensbeginsel. Daarvan zou wel sprake kunnen zijn indien in een concreet geval door de inspecteur aan de belastingplichtige is toegezegd dat de uitgaven van de door de belastingplichtige in 2014 betaalde traplift in 2014 in aftrek kunnen worden gebracht als uitgaven voor specifieke zorgkosten. Het betreft hier echter zoals opgemerkt enkel uitvoering van de voorlichtende taak van de Belastingdienst, waarin bovendien een voorbehoud wordt gemaakt. Dat neemt niet weg dat de Belastingdienst er natuurlijk alles aan doet om zo juist en zo volledig mogelijk te informeren en achterhaalde, onjuiste of onvolledig gebleken informatie zo snel als mogelijk is aan te passen.
Bent u bereid om op grond van het vertrouwensbeginsel de gemaakte kosten voor een traplift in aftrek te laten komen bij de specifieke zorgkosten?
Zie het antwoord op vraag 6.
Schadeclaims die via Nederland ingediend worden |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Verzet tegen schadeclaims via Nederland»?1
Ik heb hiervan kennis genomen.
Erkent u dat Indonesië het investeringsverdrag met onder meer Nederland heeft opgezegd vanwege het risico van toekomstige schadeclaims? Zo nee, wat is dan uw reactie op de uitspraak van president Yudhoyono: «Ik wil niet dat multinationals met juridische rugdekking alles kunnen doen wat ze willen in ontwikkelingslanden als Indonesië»?2
De Indonesische autoriteiten hebben aangegeven dat alle investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO's) per eerst mogelijke datum worden opgezegd. IBO’s geven multinationals niet het recht om «alles te kunnen doen wat ze willen in ontwikkelingslanden». IBO’s leggen standaarden vast volgens welke het gastland buitenlandse investeerders dient te behandelen, en bieden toegang tot internationale arbitrage als een mogelijkheid om geschillen tussen investeerders en het gastland te beslechten. Investeerders kunnen bijvoorbeeld een claim voor schadevergoeding indienen bij vermeende onredelijke of discriminatoire maatregelen, of onrechtmatige onteigening van de investering. Nederlandse IBO’s en EU-vrijhandelsakkoorden bieden staten beleidsruimte om maatregelen ter bescherming van publieke belangen te nemen.
Erkent u dat de kans bestaat dat meer landen hun verdrag met Nederland gaan opzeggen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dat voor u aanleiding om de investeringsverdragen met landen te herzien?
Staten kunnen IBO’s opzeggen aan het einde van de oorspronkelijke looptijd (meestal 10 of 15 jaar). De IBO met Indonesië kon worden opgezegd, omdat het afgesproken moment voor mogelijke opzegging naderde. Indonesië heeft zonder voorafgaande consultaties gebruik gemaakt van het recht om de IBO op te zeggen.
Recent is de IBO tussen Nederland en Zambia in werking getreden. Vorig jaar heeft Nederland een IBO met de Verenigde Arabische Emiraten ondertekend. Ook wereldwijd worden volgens de UNCTAD nog steeds nieuwe IBO’s afgesloten.3
Erkent u dat Nederland een belangrijke speler is in het faciliteren van schadeclaims vanwege de 15.000 brievenbusfirma’s die Nederland telt? Deelt u de mening van hoogleraar financiële geografie Ewald Engelen dat het de hoogste tijd is dat Nederland ingrijpt in het huidige stelsel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen overweegt u?
Op dit moment wordt door UNCTAD en het CPB een onderzoek uitgevoerd naar de effecten van Nederlandse IBO’s en geschillen op basis van Nederlandse IBO’s. In mijn appreciatie van dit onderzoek zal ik mijn visie hierop nader toelichten.
Wat is uw oordeel over het feit dat bedrijven zich veelvuldig op papier in Nederland vestigen om via Nederlandse investeringsverdragen claims in te dienen?3 Vindt u het zorgwekkend dat Nederland volgens een rapport van UNCTAD op plaats twee staat in de ranglijst van landen waarvandaan claims worden ingediend?4
Nederlandse IBO’s beogen legaal in Nederland gevestigde investeerders te beschermen. Nederland behoort wereldwijd tot de top op het gebied van inkomende en uitgaande investeringen. Uit studies van UNCTAD blijkt dat Nederland ongeveer 18% van alle investeringen wereldwijd voor haar rekening neemt en 10% van alle IBO-claims.6
Hoe oordeelt u over de uitspraak van universitair docent internationaal publieksrecht Hege Kjos dat Nederlandse verdragen over het algemeen heel open zijn, waardoor ze navenant veel bescherming bieden aan investeerders?5 Erkent u dat het «investeringsvriendelijke klimaat» van Nederland het risico van misbruik met zich meebrengt?
Nederlandse IBO’s beogen een adequaat beschermingsniveau vast te leggen. Nederlandse IBO’s beschermen legaal in Nederland gevestigde natuurlijke en juridische personen die in het buitenland investeren, evenals investeerders uit de landen die in Nederland investeren. De uitspraak van de heer Kjos is op zichzelf geen aanleiding om te concluderen dat het risico van misbruik in Nederland groter is.
Bent u bereid om heronderhandelingen te openen met landen over de bestaande investeringsverdragen? Zo nee, waarom niet?
Nederlandse IBO’s bieden de mogelijkheid voor consultaties, die tot heronderhandelingen zouden kunnen leiden. Indien een wederpartij om consultaties verzoekt, ben ik bereid de wenselijkheid daarvan te onderzoeken.
Zelf ben ik ook voornemens om nieuwe en herzien IBO’s meer in lijn met de EU-standaard te brengen.
Wat is uw reactie op de wijzigingen die UNCTAD aanwijst als verbetering van het bestaande arbitragesysteem? Wat is uw mening over de andere voorstellen van UNCTAD ter verbetering van investeringsverdragen?6
De voorstellen van UNCTAD zijn nuttig en worden reeds betrokken in de onderhandelingen over de nieuwe EU-investeringsverdragen. Ook in toekomstige Nederlandse IBO’s zullen deze voorstellen worden meegenomen voor zover de wederpartij daarmee akkoord gaat.
Wat is uw reactie op het feit dat steeds meer wetenschappelijk onderzoek uitwijst dat investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO's) niet per definitie leiden tot meer buitenlandse investeringen?7 Gegeven deze kennis, hoe beziet u het feit dat Brazilië zijn investeringsbeschermingsovereenkomsten nooit heeft geratificeerd?
Op dit moment wordt door UNCTAD en het CPB een studie uitgevoerd met betrekking tot de effecten van IBO’s op buitenlandse directe investeringen. Ik wacht de uitkomsten van dit onderzoek af.
Ik kan geen uitspraak doen over de mogelijke redenen voor het feit dat Brazilië geen IBO’s geratificeerd heeft. Dat is een keuze van Brazilië.
Wat is uw oordeel over de aanzwellende kritiek met betrekking tot het investeringsbeschermingshoofdstuk uit het vrijhandelsakkoord tussen de VS en EU? Is een vrijhandelsakkoord zonder Investor-state dispute settlement (ISDS) denkbaar? Hoe denkt de Amerikaanse onderhandelingspartner hierover?
Deze kritiek neem ik zeer serieus. Daarom laat ik op dit moment een onderzoek uitvoeren door Prof. Tietje, Dr. Baetens en Ecorys naar de effecten van ISDS in het Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP). Zoals reeds toegezegd, wordt uw kamer geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek.
Hoe staat het met de mogelijkheid van een aanvullende toets voor bepaalde sectoren, waarbij de EU, lidstaten en de VS gezamenlijk eerst bepalen of een claim gegrond is of niet, voordat een investeerder zijn claim mag doorzetten?8
Dat is nu niet te zeggen. De besprekingen hierover moeten nog worden gestart.
Kunt u inzicht geven in de voortgang van het onderzoek dat momenteel gaande is naar de potentiële schade en risico’s die ISDS voor Nederland meebrengt, evenals het onderzoek naar de politieke risico’s dat u heeft toegezegd aan de Eerste Kamer? Bent u bereid om de negatieve impact van ISDS op ontwikkelingslanden in deze onderzoeken te betrekken?
Rond de zomer is de UNCTAD/CPB-studie naar de effecten van de Nederlandse IBO’s gereed. Hierin worden ook de effecten op ontwikkelingslanden meegenomen, zoals de invloed op investeringsstromen en de gevolgen van het gebruik van geschillenbeslechting tussen investeerders en staten (ISDS).
Deelt u de mening dat oplossingen voor het ISDS-probleem, aangedragen door de VN en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) (onder meer transparantie rond arbitragezaken en het waarborgen van de onafhankelijkheid van arbiters) slechts cosmetisch zijn, en niet kunnen wegnemen dat IBO’s leiden tot rechtsongelijkheid tussen gemeenschappen en overheden enerzijds en investeerders anderzijds?9
De oplossingen van de VN en de OESO dragen bij aan de verbetering van het arbitragesysteem. De nieuwe UNCITRAL-transparantieregels zijn per 1 april jl. in werking getreden en zullen voor een verbeterde transparantie zorgen met betrekking tot investeringsarbitrages die volgens de UNCITRAL-procedureregels worden gevoerd. Uit cijfers van UNCTAD blijkt dat staten 43% van de geschillen winnen, investeerders 31% van de geschillen winnen en 26% van de geschillen geschikt wordt.12
Mocht ISDS onderdeel worden van het handelsakkoord, hoe voorkomt u dan dat private belangen nationale publieke belangen zullen overstijgen, aangezien investeringsbescherming dit in het verleden mogelijk maakte? Welke lessen kunnen getrokken worden uit eerdere akkoorden, zoals de Noord-Amerikaanse Vrijhandelsovereenkomst (NAFTA)?
Deze vragen zijn in de onder vraag 10 genoemde TTIP-studie meegenomen en op basis van de uitkomsten hiervan zal ik mijn standpunt bepalen.
Het bericht Dijksma zegt nee tegen Basamid |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Dijksma zegt nee tegen Basamid»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom u geen handtekening zet onder de vrijstellingsaanvraag voor Basamid?
Een vrijstellingsaanvraag wordt verleend als er sprake is van een noodsituatie (op basis van artikel 38 van de Wgb en artikel 53 Verordening (EG) 1107/20092. Hieraan voorafgaand vindt een zorgvuldige afweging plaats met betrekking tot het landbouwkundige belang en belangen van een gezond en schoon leefmilieu voor mens en dier.
Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) heeft een negatief advies gegeven omtrent deze vrijstellingsaanvraag omdat de toepassing risicovol is voor de toepasser, omstanders en gewaswerkers. Bij de toepassing van Basamid komt formaldehyde vrij. Formaldehyde is risicovoller dan lang werd aangenomen. Het is daarom door het Risk Assessment Committee (RAC) in een hogere carcinogeniteitsklasse geplaatst. Naar verwachting zal de EFSA (European Food Safety Authority) dit overnemen. Dat betekent dat de blootstelling nihil moet zijn. Dit kan niet worden gegarandeerd en daarom adviseert het Ctgb de vrijstelling niet te verlenen.
Een vrijstellingsaanvraag voor het gewasbeschermingsmiddel Formaline, waarbij ook formaldehyde vrijkomt, heb ik om diezelfde reden onlangs afgewezen.
Daarnaast voldoet de toepassing evenmin aan de criteria voor uitspoeling en de eisen van vogels, waterorganismen, zoogdieren, bijen, niet-doelwitarthropoden en wormen. In mijn afweging heb ik de ernst van het risico voor de mens zwaarder laten wegen dan het landbouwkundige belang.
Het bedrijfsleven heb ik overigens laten weten dat in den brede ingezet moet worden op reguliere toelating van middelen in plaats van op vrijstellingen.
Deelt u de zorgen dat als gevolg van uw besluit kwekers in Nederland op een achterstand worden gezet ten opzichte van hun Europese collega’s en dat de complete bedrijfstak bos- en haagplantsoen gedwongen wordt teelten naar het buitenland te verplaatsen, aangezien over de grens Basamid wel mag worden gebruikt? Zo nee, waarom niet?
Het is de verantwoordelijkheid van de sector zelf om mogelijkheden te genereren om ziekten en plagen te bestrijden. Ik heb navraag gedaan naar het gebruik in omringende landen. Het middel is niet regulier toegestaan in Duitsland. De laatste vrijstelling voor het middel was, net als in Nederland, in 2012. In België en het Verenigd Koninkrijk is er wel een toelating. Indien de EFSA het advies van de RAC overneemt, zullen ook andere Europese landen zich moeten conformeren aan de 0-procent blootstelling van dit middel.
Kunt u aangeven wat de economische gevolgen zijn van uw besluit voor de B.V. Nederland, aangezien Nederland de tweede voedselexporteur in de wereld is en wat betreft de boomteelt zelfs de grootse exporteur ter wereld is? Zo nee, waarom niet?
Een exacte inschatting van de economische gevolgen door opbrengstderving en verliezen in export kan niet worden gegeven. De zaailingenteelt van bos- en haagplantsoen omvat namelijk een verscheidenheid aan gewassen. Met betrekking tot de export kan niet in kaart worden gebracht welk deel van de Nederlandse zaailingenteelt uiteindelijk als eindproduct zal worden geëxporteerd. Ook bij (gedeeltelijke) verplaatsing van de zaailingenteelt naar het buitenland blijft de mogelijkheid voor het verkrijgen van plantmateriaal bestaan waardoor het aannemelijk is dat, voor wat betreft de overige onderdelen van de sector bos- en haagplantsoen, de Nederlandse bedrijven hun exportpositie kunnen blijven behouden.
Bent u bereid om uw besluit te herzien en alsnog de vrijstellingsaanvraag voor Basamid te ondertekenen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2. In mijn afweging heb ik de ernst van het risico voor de mens zwaarder laten wegen dan het landbouwkundige belang.