VAR-verklaringen voor zzp’ers |
|
Steven van Weyenberg (D66), Vera Bergkamp (D66), Wouter Koolmees (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat zzp’ers (zelfstandigen zonder personeel) een belangrijke bijdrage leveren aan de Nederlandse economie? Vindt u ook dat de regelgeving moet worden aangepast aan de moderne arbeidsmarkt met een groeiende groep zzp’ers, maar dat het niet de bedoeling is om zzp’ers te weren van de arbeidsmarkt?
Zzp’ers vervullen een belangrijke positie op de Nederlandse arbeidsmarkt. Door hun flexibiliteit en specifieke kennis kunnen zij snel inspringen op nieuwe of tijdelijke werkzaamheden bij diverse opdrachtgevers. Het is niet de bedoeling dat echte zelfstandigen van de arbeidsmarkt worden geweerd.
Wel is het van belang dat de juridische kwalificatie van de arbeidsrelatie overeenkomt met de praktijk. Zo acht het kabinet het van groot belang dat een arbeidsrelatie die feitelijk een dienstbetrekking inhoudt ook zo wordt behandeld en niet als winst uit onderneming, enkel omdat die schijn is gewekt. Aanpak van schijnzelfstandigheid is dan ook een belangrijke kabinetsdoelstelling.
Herkent u de signalen dat de Belastingdienst minder snel VAR-verklaringen voor zzp’ers geeft?1 2 3
Nee, de Belastingdienst hanteert nog steeds dezelfde regels bij het afgeven van een Verklaring arbeidsrelatie. Wel is er – gelet op de kabinetsdoelstelling – bij de uitvoeringsinstanties meer handhavingsaandacht gericht op de aanpak van schijnzelfstandigheid. Communicatie daarover vindt onder andere plaats via de site van de Belastingdienst en contacten met belangenorganisaties van branches, zzp-ers en opdrachtgevers.
Via die kanalen is bijvoorbeeld de zorgsector al lange tijd bekend met hoe de Belastingdienst en het UWV – gelet op de jurisprudentie – aankijken tegen het contracteren met een instelling in de AWBZ- zorg. Naar de mening van de Belastingdienst en het UWV voldoet in het algemeen de arbeidsrelatie tussen de individuele zorgverlener en de toegelaten instelling/zorgaanbieder, die op grond van een contract met het zorgkantoor AWBZ-thuiszorg in natura levert, aan de criteria van de dienstbetrekking uit artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek. Op grond van artikel 2 van de Wet op de loonbelasting 1964 leidt dit ook fiscaal tot een dienstbetrekking en tot een inhoudingsplicht voor de instelling/zorgaanbieder.
Dit standpunt is onder andere af te leiden uit het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 6 juli 2006, nr. DBG2006/857M, Stcrt. 141, Beleidsregels beoordeling dienstbetrekking. In dit besluit geven de Belastingdienst en het UWV aan hoe zij omgaan met beoordelingen inzake het aanwezig zijn van een dienstbetrekking in het kader van de inhoudingsplicht voor de loonheffingen en verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen. In dit verband kan ook verwezen worden naar een in 2010 door de Ministeries van Financiën en van VWS op www.rijksoverheid.nl gepubliceerde informatie over de positie van de zorgverlener in de AWBZ-thuiszorg.
Dit standpunt dragen de Belastingdienst en het UWV al geruime tijd uit naar de zorgbranche, ook na een poging in 2008 om via een convenant samen met de branche, VWS en UWV, het voor instellingen mogelijk te maken om te werken met zzp‘ers. Na deze poging zijn zorginstellingen, op een aantal na, in de loop der tijd overgegaan tot het (weer) in dienst nemen van de zorgverleners.
Zie verder de nadere duiding bij dit vraagstuk in de gezamenlijke aanbiedingsbrief.
Is de Belastingdienst anders/strenger gaan handhaven? Zo ja, is dit op een wijziging van wet- of regelgeving gebaseerd? Hoe heeft de communicatie hierover plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een in een tabel een overzicht geven van het aantal VAR-verklaringen dat per maand is afgegeven in de afgelopen vijf jaar gespecificeerd naar de vier soorten (VAR-loon, VAR-row, VAR-wuo en VAR-dag)?
Het aantal afgegeven VAR’s wordt niet per maand bijgehouden. Wel is bijgaand overzicht leverbaar.
Aantal afgegeven beschikkingen op aanvraag en via automatisch continuering (AC) per soort en jaar:
aanvraag
AC
aanvraag
AC
aanvraag
AC
aanvraag
AC
2009
15.808
8.612
7.763
262
68.278
13.188
173.250
97.353
385.286
2010
14.351
11.597
8.114
496
70.012
19.453
158.967
133.100
416.090
2011
14.130
13.955
7.186
703
70.217
24.723
164.288
159.859
455.061
2012
13.341
16.040
5.733
774
62.162
29.328
162.339
182.040
471.757
2013
13.899
17.701
6.320
1.064
63.355
33.099
165.785
203.197
504.420
Kloppen de berichten dat de Belastingdienst specifiek in de zorgsector veel minder ruimte biedt voor zzp’ers? Zo ja, wat is hiervoor de argumentatie? Deelt u de mening dat zzp’ers ook in de zorgsector wel degelijk van toegevoegde waarde kunnen zijn? Kunt u het overzicht van vraag 4 ook specifiek geven voor de zorg?
Ook de zzp’ers in de zorg vervullen een belangrijke rol op Nederlandse arbeidsmarkt door o.a. hun flexibiliteit. De vraag of zzp’ers van toegevoegde waarde zijn is is echter niet relevant voor het kwalificeren van een arbeidsrelatie. Waar het om draait is, of er feitelijk sprake is van ondernemerschap. De fiscale regels (en dus ook de Belastingdienst) leggen op geen enkele wijze een verplichting op dat alleen als zelfstandige gewerkt kan worden met een VAR-WUO.
Een eerste voorzichtige analyse van de Belastingdienst geeft het beeld dat er in 2013 ongeveer 20.000 mensen in de zorgsector werkzaam zijn met een VAR waarin in de omschrijving van de werkzaamheden bij de aanvraag de term «zorg» voorkomt.
De Belastingdienst beoordeelt aan de hand van criteria gebaseerd op wet en jurisprudentie of er sprake is van ondernemerschap. Deze criteria zijn toepasbaar ongeacht de branche. De zorgsector heeft in dit verband wel een wat bijzondere positie doordat de zorgwetgeving doorslaggevende invloed heeft op de vormgeving van arbeidsrelaties in de zorg. Een belangrijk vereiste is namelijk dat er eerst een contract moet zijn met een zorgverzekeraar/zorgkantoor voordat kosten kunnen worden gedeclareerd. Werkt men via een instelling dan heeft deze het declaratierecht en de eindverantwoordelijkheid voor de geleverde zorg. De individuele zorgverlener kan dan niet zelfstandig declareren. Belastingdienst en UWV concluderen in dat geval op basis van wetgeving en jurisprudentie dat de arbeidsrelatie tussen de individuele zorgverlener en de toegelaten instelling/zorgaanbieder in het algemeen voldoet aan de criteria van de dienstbetrekking uit artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek. Op grond van artikel 2 van de Wet op de loonbelasting 1964 leidt dit ook fiscaal tot een dienstbetrekking en tot een inhoudingsplicht voor de instelling/zorgaanbieder. In dit verband kan ook verwezen worden naar een in 2010 door de Ministeries van Financiën en van VWS op www.rijksoverheid.nl gepubliceerde informatie over de positie van de zorgverlener in de AWBZ-thuiszorg. Zie in dit verband ook de antwoorden op de vragen 1 t/m 4 van het lid Siderius4.
Het oordeel over de rol van een bemiddelingsbureau bij een arbeidsrelatie tussen een zorgverlener en zorgbehoevende is ook niet anders dan voorheen. Als die rol beperkt blijft tot het louter bij elkaar brengen van partijen dan zal dat over het algemeen niet de belemmerende factor hoeven te zijn voor het kunnen zijn van ondernemer.
Klopt het dat de Belastingdienst mensen recent veel minder snel – of in beginsel niet – als zzp’er is gaan erkennen als zij via bemiddelingsbureaus actief zijn (ook in andere sectoren dan de zorg)? Zo ja, wat is hiervoor de argumentatie?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat Belastingdienst de VAR-WUO heeft ingetrokken van 250 mensen enkel omdat zij stonden ingeschreven bij een zorgbemiddelaar?4 Klopt het dat daarbij niet eens werd gekeken of deze mensen ook daadwerkelijk waren ingehuurd door deze bemiddelaar? Zo ja, berust dit op een fout of is hier sprake van gewenst beleid? Hoe verhoudt dit zich tot de website van de belastingdienst waaruit blijkt dat mensen die via bemiddelingsbureaus werken wel degelijk – uiteraard onder voorwaarden – een VAR-verklaring voor zzp’ers kunnen krijgen?5
De in de wet verankerde geheimhoudingsverplichting maakt dat over individuele gevallen geen mededelingen kunnen worden gedaan. In algemene zin geldt dat de Belastingdienst bij een opdrachtgever de arbeidsrelaties kan beoordelen en op grond daarvan tot de conclusie kan komen dat er sprake is van een dienstbetrekking tussen de opdrachtgever en de opdrachtnemers. Opdrachtnemers die zo in beeld komen kunnen dan ook verwachten dat de inspecteur hen dienovereenkomstig zal behandelen. Feit is dat de Belastingdienst recent bij 257 mensen de VAR-WUO heeft herzien in een VAR-loon. Voorts is flankerend aan de herzieningsactie bij een groep van 1500 aanvragers van een VAR in de zorgsector aan 900 aanvragers naar aanleiding van nadere beoordeling een VAR-loon afgegeven terwijl de aanvraag gericht was op het verkrijgen van een VAR-WUO, in 150 gevallen is alsnog een VAR-WUO afgegeven.
De website van de Belastingdienst geeft op hoofdlijnen de stand van wet en jurisprudentie weer. Zoals uit het antwoord op de vragen 5 en 6 kan worden afgeleid, hoeft het werken via een bemiddelingsbureau geen belemmering te zijn om een VAR-WUO te kunnen krijgen.
Kunt u ingaan op situaties waarbij zzp’ers zelf grote investeringen doen? Speelt het zelf doen van die investeringen mee bij de beslissing over de afgifte van een VAR-verklaring? Zo ja, hoe komt terug in de huidige wet- of regelgeving? Hoe neemt de Belastingdienst dit mee in de beoordeling? Kunt u specifiek ingaan op de casus van een zzp’er die opdrachten aanneemt voor wegwerkzaamheden en daarbij zelf voor duizenden euro’s aan investeringen doet in gereedschap en vervoer? Vindt u ook dat in een dergelijke casus een VAR-verklaring voor het zzp-schap afgegeven moet worden?
Het oordeel of iemand in aanmerking komt voor een bepaalde VAR is aan de inspecteur. Bij de beoordeling van de aanvraag om afgifte van een VAR wordt door de inspecteur het geheel van gemelde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang beoordeeld. Conform de bestaande jurisprudentie met betrekking tot het ondernemerschap, wordt bij deze beoordeling meegewogen of iemand investeringen doet. Aan de hand van het enkele feit dat een aanvrager investeert kan echter nog geen finaal oordeel worden verbonden.
Erkent u dat het niet meer afgeven van een VAR-verklaring zeer ingrijpend kan zijn voor de desbetreffende mensen en hun gezinnen?6 Vindt u ook dat als mensen jarenlang een VAR-verklaring kregen, het niet zo mag zijn dat zij die van de ene op de andere dag verliezen? Welke concrete maatregelen stelt u voor om dit te voorkomen?
In de praktijk is de VAR inmiddels meer geworden dan de fiscale facilitering om vooraf een oordeel van de inspecteur te krijgen over hoe hij inkomensbestanddelen zal kwalificeren. Zo heeft de invoering in 2005 van de vrijwarende werking voor opdrachtgevers in de hand gewerkt dat opdrachtgevers een VAR-WUO zijn gaan eisen alvorens iemand aan het werk kan. Voorts is bijvoorbeeld het hebben van een VAR-WUO als vereiste opgenomen voor het verkrijgen van een KIWA-keurmerk in de zorg. Dergelijke vereisten zijn niet door de overheid opgelegd. Er is geen enkele verplichting vanuit de overheid voor zzp’ers om in het bezit te zijn van een VAR.
De VAR geeft slechts een oordeel gebaseerd op de feiten en omstandigheden zoals de aanvrager van de VAR die bij zijn aanvraag heeft gepresenteerd. De houder van een VAR is wettelijk verplicht om een wijziging van de feiten in de praktijk ten opzichte van zijn VAR-aanvraag te melden aan de inspecteur. Als dit wordt nagelaten dan kan dat verstrekkende gevolgen hebben, zeker als die situatie al enige tijd heeft voortbestaan. De inspecteur kan dan, indien blijkt dat een VAR-WUO op basis van een omschrijving is afgegeven die niet overeenstemt met de feiten die zich werkelijk voordoen, aangiften inkomstenbelasting corrigeren. Ook zal dat leiden tot het intrekken van de eerder afgegeven VAR. Via het up to date houden van voorlichting willen we aanvragers van een VAR van deze verstrekkende gevolgen bewust maken.
De bestaande wettelijke systematiek brengt momenteel mee dat de verdeling van verantwoordelijkheden binnen het huidige systeem vrijwel eenzijdig bij de opdrachtnemer ligt. Voor opdrachtgevers is er thans vrijwel geen prikkel om te bezien of de door de opdrachtnemer ingevulde (verwachte) feiten en omstandigheden daadwerkelijk overeenkomen met de wijze waarop de arbeid feitelijk wordt of zal worden verricht, terwijl de opdrachtgever wel degelijk medeverantwoordelijk is voor de vormgeving van de arbeidsrelatie en er ook goed zicht op heeft.
Om hier wat aan te doen zal met ingang van 2015 een beperkte aansprakelijkheid worden ingevoerd voor de opdrachtgever. Deze beperkt zich tot de feiten en omstandigheden waarop de opdrachtgever beslissende invloed heeft, zoals de arbeidsvoorwaarden.(zie ook de brief aan de Tweede Kamer van de Staatssecretaris van Financiën van 17 september 2012, 31 311 nr. 91)
Kunt u ingaan op de laatste stand van zaken en het beoogde tijdspad omtrent de ontwikkeling van de VAR-webmodule? Baart het u ook zorgen dat de zzp-organisaties de gesprekken hierover hebben gestaakt?7 Op welke onderdelen van de VAR-webmodule richtte zich hun kritiek en in hoeverre heeft u iets met die kritiek gedaan?
De Belastingdienst werkt er nog steeds aan om de module op 1 januari 2015 operationeel te hebben. Recent is de samenwerking met de zzp-belangenorganisaties hervat, nadat zij bij brief van 17 januari jl hebben aangegeven dat de door hen aan de Tweede Kamer verstuurde brief geen recht heeft gedaan aan de inzet van de verschillende ministeries bij het gezamenlijk gevoerde overleg en zij het overleg willen hervatten. Kritiek over de vraagstelling in de module hebben we daar waar mogelijk zo veel mogelijk verwerkt. De zorgen van de zzp-organisaties gaan ook over de kwalificatie door de module. Zo vrezen zij dat de module, die beter in overeenstemming zal zijn met wet en jurisprudentie, ten onrechte niet tot een VAR-WUO zal leiden. De introductie van de medeverantwoordelijkheid van de opdrachtgever zal volgens de belangenorganisaties er tevens toe leiden dat vaker meer dan één VAR moet worden aangevraagd. Dit laatste is overigens juist en ook beoogd. Om schijnzelfstandigheid te voorkomen en zowel opdrachtgever als opdrachtnemer rechtszekerheid te bieden over de kwalificatie van hun arbeidsrelatie, kan het noodzakelijk zijn om meer dan één VAR aan te vragen. Dit is evenwel niet anders dan nu het geval is.
Ook na inwerkingtreding per 1 januari 2015 van de internetmodule maakt de Belastingdienst graag gebruik van de input van belanghebbenden zoals de zzp-organisaties om de module te optimaliseren.
Chinees mensenhaar in brood |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Chinees mensenhaar soms gebruikt als broodverbeteraar»?1
Ja.
Broodverbeteraars bevatten vaak een aminozuur, L-cysteïne; klopt de aantijging van de Keuringsdienst van Waarde dat in China 80 procent van de productie van dit aminozuur onttrokken wordt uit mensenhaar en klopt het dat dit mensenhaar opgehaald wordt bij plaatselijke kappers?
L-cysteïne is een aminozuur dat kan worden gewonnen uit eiwitten afkomstig van mensen-, paarden- en varkenshaar en van ganzen-, eenden-, en kippenveren. Ook kan het worden verkregen door fermentatie van plantaardig materiaal. Mij is niet bekend of L-cysteïne in China uit mensenhaar wordt gewonnen en of deze haren bij de plaatselijke kappers worden opgehaald.
In de EU is het gebruik van L-cysteïne afkomstig van mensenhaar verboden2. De Europese additievenwetgeving schrijft namelijk expliciet voor dat L-cysteïne niet afkomstig mag zijn van mensenhaar. Bedrijven die L-cysteïne importeren uit China hebben de verantwoordelijkheid om dit zeker te stellen bij hun leveranciers.
Daarnaast is het volgens beschikking 2002/994/EG3 verboden, enkele beschreven uitzonderingen daargelaten, producten van dierlijke oorsprong bestemd voor menselijke consumptie of voor diervoeder bestemde producten uit China in de EU te importeren. Verwerkte dierlijke eiwitten, waar L-cysteïne uit ganzenveren onderdeel van uitmaakt, vallen onder deze beschikking en mogen dus niet worden geïmporteerd in de EU.
Kunt u tevens bevestigen dat in China de overige 20 procent van de productie van dit aminozuur onttrokken wordt uit ganzenveren en kunt u aangeven in hoeverre de productie van deze ganzenveren op een diervriendelijke wijze gebeurt?
Nee, mij is niet bekend of in China de overige 20% van de productie van L-cysteïne onttrokken wordt uit ganzenveren. Zie verder het antwoord bij vraag 2.
Kunt u bevestigen dat 10 procent van de Nederlandse broodproducenten dit aminozuur uit China toevoegt aan hun broodverbeteraar? Betekent dit dat sporen van Chinees mensenhaar of ganzenveren terug te vinden zijn in brood dat in de Nederlandse schappen ligt?
Ik kan dat niet bevestigen maar volgens informatie van de Vereniging van Nederlandse Fabrikanten van Bakkerijgrondstoffen, wiens leden grondstoffen leveren aan de Nederlandse bakkerijen, gebruiken al haar leden alleen nog
L-cysteïne van plantaardige oorsprong. Zie verder het antwoord bij vraag 2.
Bent u bereid om over te gaan op een importverbod van deze toepassing voor broodverbeteraars uit China, aangezien het volgens Europese wetgeving verboden is om grondstoffen van menselijke vorm in voeding te verwerken? Zo nee, waarom niet?
Het verbod om grondstoffen van menselijke oorsprong in voeding te verwerken in de Europese wetgeving geldt ook voor grondstoffen uit derde landen die naar de Europese Unie worden geëxporteerd. Zie verder de antwoorden bij vraag 2 en 4.
Kunt u bevestigen dat Nederlandse broodproducenten het aminozuur uit varkenshaar toevoegen aan hun broodverbeteraar? Zo ja, om hoeveel procent van de productie van broodverbeteraars gaat dit?
Nee, dat kan ik niet bevestigen. Zie verder het antwoord bij vraag 4. Ik zie geen aanleiding om de consument verder te informeren.
Kunt u aangeven of de Nederlandse consument op de hoogte is van de aanwezigheid van sporen varkenshaar in zijn brood en bent u bereid om de Nederlandse consument hierover te informeren? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Topinkomens bij goede doelen loterijen |
|
Mei Li Vos (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Oprichters Goede Doelen Loterijen verdienden 78 mln»?1
Ja.
Is het waar dat Goede Doelen Loterijen, zoals de Nationale Postcode Loterij de afgelopen 25 jaar een belangrijke bron van privé-inkomsten voor de vier oprichters waren? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het publieke belang van deze loterijen? Zo nee, waarom niet?
Artikel 2, aanhef en onder b van het Kansspelenbesluit bepaalt: «de opbrengst van de door de vergunninghouder verkochte deelnemingsbewijzen wordt afgedragen aan bij of krachtens de vergunning aangewezen begunstigden. De afdracht bedraagt ten minste 50% van de nominale waarde van de verkochte deelnemingsbewijzen. Artikel 2, aanhef en onder d stelt dat «alleen noodzakelijke kosten mogen worden gemaakt». Volgens de toelichting bij de wijziging van het Kansspelenbesluit (in 2004) is met de wijziging van genoemde bepaling vooral een vereenvoudiging van de afdrachtsystematiek beoogd. In het vervolg zou de verplichte afdracht aan het goede doel uitsluitend als (minimum)percentage van de nominale waarde van de verkochte deelnamebewijzen worden berekend, terwijl de kansspelorganisatie de vrijheid heeft het resterende deel van de inleg, dat wil zeggen het deel dat niet aan het goede doel wordt afgedragen, naar eigen inzicht aan te wenden voor het organiseren van de loterij, bijvoorbeeld voor prijzen en premies, de voor rekening van de vergunninghouder te nemen kansspelbelasting en de overige onkosten. Daarbij moet in het oog worden gehouden dat het bij deze categorie vergunninghouders om private aanbieders gaat. Volgens mij bekende informatie hebben de Nationale Goede Doelen Loterijen steeds aan hun afdrachtverplichting voldaan. De kansspelautoriteit heeft mij desgevraagd laten weten bij het verlenen van vergunningen momenteel geen eisen te stellen ten aanzien van het beloningsbeleid van loterijen die goede doelen financieren.
Overigens is door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties recent, op 30 januari 2014, in verband met het wetsvoorstel Aanpassing van de reikwijdte en enige technische wijzigingen van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (Aanpassingswet WNT), aan de Tweede Kamer toegezegd het beloningenbeleid van ANBI’s bij de Staatssecretaris van Financiën onder de aandacht te brengen.
Hoeveel van de opbrengsten uit lotverkopen van Goede Doelen Loterijen is in de afgelopen vijf jaar niet aan die goede doelen maar aan licentievergoedingen, salarissen en opbrengsten van de verkoop van aandelen of andere uitkeringen aan oprichters of eigenaren van die loterijen uitgegeven? Hoe verhoudt dit bedrag zich tot de opbrengst van de loterijen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat loterijen die ten behoeve van goede doelen in een vergunde markt actief zijn, terughoudend moeten zijn met het uitkeren van hoge bedragen voor inkomens of andere uitkeringen aan personen die bij die loterijen werken of daar op een andere manier aan verbonden zijn? Zo ja, was van een dergelijke terughoudendheid in het geval van de in het artikel genoemde loterijen sprake, en zo ja, waar blijkt dat uit en hoe verhoudt zich dat tot hetgeen hierover in het artikel staat? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 2.
Worden er bij het verstrekken van vergunningen aan loterijen op dit moment eisen gesteld ten aanzien van het beloningsbeleid van die loterij? Zo ja, welke eisen zijn dat dan? Zo nee, deelt u de mening dat dergelijke eisen, zeker voor loterijen die goede doelen financieren, wel gesteld zouden moeten gaan worden en hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat een Britse goededoelen loterij in strijd met de Nederlandse Wet op de Kansspelen onder andere bingo en een variant op black jack heeft aangeboden? Zo ja, tot wanneer vond dit aanbod plaats? Wat was de reactie van de Kansspelautoriteit hierop? Zo nee, wat is er niet waar?
De kansspelautoriteit heeft aanvankelijk geen enkele melding over kansspelaanbod van een Britse goede doelenloterij gericht op de Nederlandse markt ontvangen. Toen de kansspelautoriteit medio februari 2014 alsnog een melding over dergelijk, op Nederland gericht kansspelaanbod kreeg, bleek de site in kwestie al niet meer vanuit Nederland benaderbaar. Daardoor heeft de kansspelautoriteit niet kunnen constateren of er sprake was van het aanbieden van kansspelen in strijd met de Wet op de kansspelen.
Herinnert u zich de motie Bouwmeester c.s.2 uit 2011 waarin u verzocht werd om te bewerkstelligen dat illegale aanbieders van kansspelen niet in aanmerking kunnen komen voor een vergunning om kansspelen via internet aan te bieden en uw reactie daarop dat aanbieders die persisteren in het aanbieden van kansspelen gericht op Nederland te zijner tijd uitgesloten zullen worden voor een vergunning voor kansspelen in Nederland? Zo ja, wat betekent dit voor ondernemingen die tot 2013 illegaal actief waren op de Nederlandse kansspelmarkt?
Als Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie draag ik stelselverantwoordelijkheid voor het kansspelbeleid en is de kansspelautoriteit onder andere belast met de verlening van vergunningen en het toezicht op de naleving van de kansspelregelgeving. Ik heb uw Kamer meegedeeld dat de kansspelautoriteit voorafgaand aan de opening van de markt in ieder geval duidelijk zal communiceren dat aanbieders die persisteren in het aanbieden van kansspelen gericht op Nederland, worden uitgesloten voor een vergunning voor kansspelen.
De aanbesteding Fotografie Beeldcentrum Overheid |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Europese aanbesteding Fotografie Beeldcentrum Rijksoverheid, en de voorwaarden daarvan, door de Dienst Publiek en Communicatie van het ministerie van Algemene Zaken?1
Ja.
Bent u bekend met kritiek vanuit de branche op de voorwaarden voor deze aanbesteding, zelfs door de partijen die de opdracht hebben toegewezen gekregen? Zo ja, hoe beoordeelt u deze kritiek?
De aanbesteding Fotografie Beeldcentrum Rijksoverheid had als doelstelling het contracteren van 35 fotografen en heeft plaatsgevonden in de periode 23 augustus tot 26 november 2013. Op de laatstgenoemde datum is de gunningsbeslissing bekend gemaakt aan de 76 inschrijvers op de aanbesteding.
Door de aan de aanbesteding deelnemende partijen zijn tijdens en na de aanbestedingsprocedure alleen vragen gesteld ter verduidelijking van de gehanteerde voorwaarden. Tijdens de aanbestedingsprocedure is ook geen kritiek ontvangen vanuit de branche. Na afronding van de aanbestedingsprocedure en bekendmaking van de gunningsbeslissing is een brief ontvangen van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) waarin melding werd gemaakt van onrust onder de leden van de NVJ over de aanbesteding Fotografie Beeldcentrum Rijksoverheid. De zorgpunten betroffen de overdracht van het intellectueel eigendomsrecht aan de opdrachtgever en de beloning van de fotografen. Tijdens een gesprek met de NVJ is aangegeven dat de aanbestedingsprocedure al was afgerond volgens de strikte regels die hiervoor gelden. Tevens is een nadere toelichting gegeven ten aanzien van de door de NVJ opgevoerde zorgpunten.
Op de aanbesteding Fotografie Beeldcentrum Rijksoverheid zijn de algemene rijksvoorwaarden voor het verstrekken van opdrachten tot het verrichten van diensten 2011 (ARVODI) van toepassing. Deze algemene voorwaarden bieden een rijksbreed eenvormig kader voor dienstverleningsovereenkomsten tussen de rijksoverheid en derden. Het zijn derhalve de algemene voorwaarden waaronder alle Ministeries en daaronder ressorterende diensten dienstverlening contracteren. In de ARVODI wordt als uitgangspunt gehanteerd dat de intellectuele eigendomsrechten toekomen aan de opdrachtgever. Omdat de Rijksoverheid in casu exploitatie door de Opdrachtnemers van de aan opdrachtgever geleverde foto-opnamen niet wenselijk achtte, werd in deze aanbesteding niet van het beginsel als bedoeld in de vorige zin afgeweken.
De beloning van de fotografen bestaat uit een voorgeschreven vast uurtarief en een reisvergoeding. Deze tarieven zijn op basis van marktonderzoek en input van bestaande contracten door de aanbestedende dienst vastgesteld, en worden marktconform geacht voor de uit te voeren werkzaamheden. Daarnaast is voor specifieke gevallen voorzien in een regeling voor de vergoeding van maatwerkkosten die niet zijn verdisconteerd in het uurtarief.
Kunt u verklaren waarom de voorwaarden voor deze aanbesteding zo zijn versoberd ten opzichte van de eerdere aanbesteding?
De vorige aanbesteding had alleen betrekking op de inschakeling van fotografen door het Ministerie van Algemene Zaken en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De aanbesteding Fotografie Beeldcentrum Rijksoverheid is een aanbesteding namens tien departementen en daaronder ressorterende uitvoeringsorganisaties. Bij de voorbereiding van de aanbesteding is gebruik gemaakt van de kennis en ervaring van alle betrokken departementen. Bij deze aanbesteding is door het van toepassing verklaren van de ARVODI de wijze waarop en de voorwaarden waaronder fotografen worden ingeschakeld voor alle deelnemende departementen en uitvoeringsorganisaties gelijkgetrokken. Hierbij is de beloning van de fotografen in de aanbesteding Fotografie Beeldcentrum Rijksoverheid tot stand gekomen op basis van marktonderzoek en input van bestaande contracten van de departementen, waardoor deze marktconform wordt geacht.
Een verschil tussen de vorige aanbesteding en de aanbesteding Fotografie Beeldcentrum Rijksoverheid is dat in deze laatste aanbesteding conform de ARVODI standaard sprake is van overdracht van de intellectuele eigendomsrechten aan de opdrachtgever. Bij het vaststellen van de beloning van de fotografen is met dit element rekening gehouden.
Kunt u verklaren waarom de opdrachtnemer al het fotomateriaal dat gemaakt is in het kader van de opdracht moet overdragen aan de opdrachtgever? Kunt u daarbij ook toelichten waarom het niet is toegestaan dat fotografen hun foto’s doorverkopen of doorgeven aan derden, dan wel gebruiken voor eigen promotie? Hoe valt dit te rijmen met het wetsvoorstel auteurscontractenrecht?
Opdrachtnemer dient alleen het door de opdrachtgever geselecteerde fotomateriaal daadwerkelijk aan de opdrachtgever in eigendom over te dragen. De Rijksoverheid staat daarbij op het standpunt, dat voor exclusief in opdracht van de overheid gemaakte auteursrechtelijke fotowerken geen plaats is voor commerciële exploitatie door derden en dat daarnaast de Rijksoverheid graag zelf wil kunnen bepalen op welke wijze de foto-opnamen bij haar communicatie met het publiek worden ingezet.
Overigens is het na voorafgaande toestemming van opdrachtgever wel mogelijk voor fotografen om fotomateriaal te gebruiken voor eigen promotiedoeleinden.
De bepalingen van het hoofdstuk 1a van het wetsvoorstel auteurscontractenrecht zien op overeenkomsten die de verlening van een exploitatiebevoegdheid ten aanzien van het auteursrecht tot hoofddoel hebben. Dit is bij de aanbestedingsprocedure Fotografie Beeldcentrum Rijksoverheid niet het geval. De overheid is eindgebruiker van het fotomateriaal.
Kunt u toelichten waarom er geen differentiatie is in de beloning van de verschillende opdrachten, afhankelijk van de exclusiviteit van de licentie en de mate waarin de fotograaf rechten afstaat aan de opdrachtgever, zoals bij de voorgaande aanbesteding het geval was?
Zie antwoord vraag 3.
Vreest u niet dat door middel van een aanbesteding als deze, gezien de versoberde voorwaarden, er een verschraling van kwaliteit optreedt?
Nee. In de aanbesteding zijn de door de fotografen te leveren diensten zorgvuldig omschreven. De 35 gecontracteerde fotografen zijn de fotografen die bij de beoordeling van de 76 ingediende offertes het best bleken te voldoen aan de gestelde criteria.
Kunt u uitleggen waarom bij de aanbesteding fotografen aansprakelijk worden gesteld als de foto van de geportretteerde in een context wordt geplaatst die hij niet wenst, terwijl de context wordt bepaald door de opdrachtgever en deze dus ook feitelijk aansprakelijk dient te zijn? Zo nee, waarom niet?
In de aanbesteding is voor illustratieve fotografie voorgeschreven dat opdrachtnemer van elke geportretteerde persoon een getekende verklaring moet aanleveren waaruit blijkt dat de Staat de foto kan gebruiken zonder betaling van portretrechten. Dit heeft als doel dat de foto door een opdrachtgever in elke gewenste context kan worden gebruikt. Als de verklaring niet wordt ondertekend is de foto niet bruikbaar. De tekst van deze standaard verklaring is vastgesteld door de opdrachtgever en wordt door alle gecontracteerde fotografen gebruikt. Het door de fotografen laten aanleveren van deze door de geportretteerde persoon te tekenen verklaring heeft daarnaast een praktische achtergrond. De fotograaf laat de verklaring in de meeste gevallen tekenen door de geportretteerde persoon op het moment van de opname. Het achteraf achterhalen van de contactgegevens van een geportretteerde persoon is onpraktisch en soms onmogelijk.
De inzet van kledingbedrijf CoolCat om te komen tot verduurzaming van de textiel- en kledingsector |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Uitspraken Kahn bij Eva Jinek feitelijk onjuist»1, waarin wordt belicht dat CoolCat directeur Roland Kahn in de media diverse onjuiste uitspraken heeft gedaan over de houding van CoolCat ten opzichte van het Bangladesh Veiligheidsakkoord?
Het publieke debat dat momenteel gevoerd wordt over de noodzaak tot het verbeteren van arbeidsomstandigheden in de textielsector draagt bij aan het vinden van oplossingen voor deze problematiek. Oplossingen vinden we alleen als alle relevante nationale en internationale spelers betrokken zijn, waaronder bedrijven, maatschappelijke organisaties, overheden en vakbonden.
Op welke feiten baseert u dat wordt bijgedragen aan «controleerbaarheid» door de werkwijze van CoolCat? Heeft de heer Kahn daarvoor controleerbare informatie aangedragen?2
De inzet op langdurige samenwerking tussen afnemers en een beperkt aantal leveranciers verhoogt het onderling vertrouwen. Leveranciers zijn hierdoor eerder bereid om informatie over het productieproces met de afnemers te delen.
Dit helpt bij de controleerbaarheid van de manier van produceren. Bovendien kan de textielproducent vooruit plannen en daarmee uitbesteding aan onderaannemers voorkomen.
Heeft de heer Kahn u laten weten op welke elementen de «eigen controleurs die dagelijks fabrieken bezoeken» zoal letten in onder meer Bangladesh? Deelt u de mening dat het hebben van eigen inkoopkantoren met eigen controleurs in Bangladesh niet vanzelfsprekend leidt tot veilige fabrieken waar goede arbeidsomstandigheden de standaard zijn, tenzij dit expliciet een doel is van de fabrieksbezoeken door de controleurs en zij hierover ook rapporteren alsook mogelijkheden hebben om verbeteringen af te dwingen?
Er is in algemene zin gesproken met CoolCat over de inzet van eigen controleurs. Het hebben van eigen inkoopkantoren en inspecteurs leidt niet vanzelfsprekend tot veilige fabrieken en de bescherming van arbeidsrechten. De inspecties door inkopende partijen kunnen hier wel aan bijdragen. Bovendien is het van belang dat werknemers bij een onafhankelijke partij aan de bel kunnen trekken indien hun veiligheid in het geding is. Het juridisch bindende akkoord voor brand- en gebouwveiligheid in Bangladesh voorziet in de behoefte om gezamenlijke onafhankelijke inspecties uit te voeren die toezien op brand- en gebouwveiligheid.
Bent u van mening dat CoolCat of enig ander kledingbedrijf door haar lidmaatschap van het Business Social Compliance Initiative (BSCI) er vanuit kan gaan dat de leveranciers van de kleding voldoen aan internationaal aanvaarde conventies en richtlijnen? Zo ja, kunt u dan verklaren waarom er in kledingfabrieken in onder meer Bangladesh waar kleding wordt geproduceerd voor bedrijven die zijn aangesloten bij het BSCI, met enige regelmaat incidenten zijn waarbij werknemers gewond raken of om het leven komen? Zo nee, bent u van mening dat CoolCat door slechts lid te zijn van het BSCI voldoende doet om van haar leveranciers te eisen dat zij voldoen aan de internationaal aanvaarde conventies en richtlijnen?
BSCI is geen certificatieproces, maar richt zich op het helpen van bedrijven om de arbeidsomstandigheden te verbeteren op basis van onder meer verbeterprogramma’s, trainingen en stakeholderbijeenkomsten. BSCI is dus geen keurmerk voor duurzame kleding. Een lidmaatschap van BSCI ontslaat een bedrijf niet van de eigen verantwoordelijkheid om risico’s op negatieve impact op mens en milieu in de keten in kaart te brengen, te voorkomen en te beperken. BSCI biedt zijn leden ondersteuning bij dit proces.
Op basis van welke nieuwe feiten heeft u uw mening over de werkwijze van CoolCat die u in het Algemeen Dagblad van 25 november 2013 heeft geuit, bijgesteld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mijn opmerkingen over CoolCat hadden betrekking op het akkoord voor brand- en gebouwveiligheid in Bangladesh, en niet op kinderarbeid of het gebrek aan uitbetaling van leefbare lonen. Het is goed nieuws dat CoolCat het veiligheidsakkoord voor Bangladesh op 18 december 2013 ondertekend heeft.
De stichting collectief onrecht |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de advertentie «Erf- of schenkbelasting betaald? Laatste kans om die terug te eisen!»1 en kent u de website www.collectiefonrecht.nl/erfbelasting_welkom ?
Ja.
Dienen particulieren, die menen aanspraak te kunnen maken op teruggave van erf- of schenkbelasting, zich bij de Stichting Meldpunt Collectief Onrecht te melden om «hun rechten daarop» niet te verliezen, zoals op de genoemde website wordt beweerd? Zo ja, waar blijkt het uit dat zij die rechten verliezen als zij zich niet bij die website melden? Zo nee, hoe oordeelt u dan over hetgeen hierover op deze website staat?
Nee. De Hoge Raad heeft op 22 november 2013 in een vijftal procedures geoordeeld dat de bedrijfsopvolgingsfaciliteit niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. De wetgever mag een onderscheid maken tussen het belasten van ondernemingsvermogen en particulier vermogen ten aanzien van de erf- en schenkbelasting. Deze procedures waren als massaal bezwaarprocedure aangemerkt. Ik verwijs naar de brief van de Staatssecretaris van Financiën aan uw Kamer van 25 oktober 2012, nr. DGB/2012/6564 M (Kamerstukken II 2012/13, 33 457, nr. 1), en het daarbij gevoegde Besluit, nr. BLKB2012/1665M. Naar aanleiding van de arresten van de Hoge Raad is er collectief uitspraak op bezwaar gedaan op 4 december 2013. Deze uitspraak is op diezelfde datum gepubliceerd op de website van de Belastingdienst en in de Staatscourant (Stc. 2013, nr. 34331).
Een ieder die meent dat zijn of haar rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens in de nationale procedure zijn geschonden staat het vrij om daarover een verzoekschrift in te dienen bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (www.echr.coe.int). Aan die procedure zijn geen kosten verbonden en een advocaat is niet verplicht. Er is dan ook geen relatie tussen een aanmelding bij de Stichting Meldpunt Collectief Onrecht en een behoud of verlies van rechten. Voorwaarden voor ontvankelijkheid van een verzoekschrift zijn primair te vinden in artikel 35 van het Verdrag. Een van die voorwaarden is de uitputting van nationale rechtsmiddelen. Deze voorwaarde behoeft niet te worden vervuld indien een openstaand rechtsmiddel niet effectief is, dat wil zeggen: geen kans op succes biedt.
Is het toegestaan om bedragen «van € 995,– en bij winst 10% succesfee» dan wel «€ 495,– en 20% succesfee» te vragen voor de door de website beloofde dienst? Zo nee, waarom niet?
Het verbod op resultaatafhankelijke beloning («no cure no pay») geldt voor het honorarium dat advocaten ontvangen, behoudens in geval van letselschadezaken en overlijdensschadezaken. Het verbod is niet van toepassing op afspraken die bijvoorbeeld een stichting maakt met particulieren wier belangen zij zegt te zullen behartigen. Voor de vormgeving van dergelijke afspraken geldt een grote mate van vrijheid. Zo lang de advocaat die mogelijk voor de stichting werkt (van de stichting) een honorarium krijgt dat niet resultaatafhankelijk is, overtreedt deze niet de regels die daarvoor voor advocaten gelden. Overigens kunnen fiscale geschillen in Nederland ook zonder bijstand van een advocaat worden beslecht.
Hoe verhoudt het feit dat bovenstaande «donaties» worden gevraagd zich tot de bewering van de stichting dat hij werkt op basis van «no cure no pay»?
Zie antwoord vraag 3.
Bestaat er een bovengrens voor het vragen van een donatie of een voorschot bij een ««no cure no pay» zaak? Zo ja, hoe wordt die bovengrens bepaald? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bestaat de mogelijkheid dat enkel met het aanspannen van een zaak voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), de genoemde stichting aan zijn verplichtingen heeft voldaan ten opzichte van particulieren die bovenstaande bedragen van 995 euro of 495 euro hebben betaald?
Dat is afhankelijk van de contractuele afspraken die tussen de deelnemende particulieren en de Stichting Meldpunt Collectief Onrecht (SMCO) worden gemaakt. Uit het opdrachtformulier op de website leid ik af dat de SMCO wordt gemachtigd om namens een deelnemer de Belastingdienst om een individuele uitspraak te verzoeken, en vervolgens beroep aan te tekenen bij de rechtbank, en voor zover nodig beroep in te stellen bij het Gerechtshof en cassatie bij de Hoge Raad en ten slotte een verzoekschrift in te dienen bij het EHRM.
Kunt u een indruk geven van de orde van grootte van de kosten die verbonden zijn aan het procederen voor het EHRM?
Het EHRM kent geen griffierechten en ook geen verplichte procesvertegenwoordiging. De kosten van een procedure voor het EHRM kunnen daarom alleen betrekking hebben op de kosten voor de voorbereiding van het verzoekschrift en eventuele vrijwillige procesvertegenwoordiging (voor zover een verzoeker niet in aanmerking komt voor gesubsidieerde rechtsbijstand).
Indien het EHRM tot een oordeel komt dat een Nederlandse wet zich niet verhoudt tot het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), heeft een dergelijk oordeel dan alleen gevolgen voor degenen namens wie die zaak is aangespannen of voor iedereen die met de gevolgen van die wet te maken heeft gehad? Heeft het aansluiten bij een stichting die particulieren vertegenwoordigt bij het EHRM gevolgen voor een eventueel recht op schadevergoeding of teruggave van onterecht betaalde belasting die het gevolg kunnen zijn van een dergelijk oordeel?
Het is van belang voorop te stellen dat het EHRM uitspraak doet in een individuele zaak en niet in abstracto oordeelt over nationale wetgeving. Als het EHRM concludeert dat het EVRM in een individueel geval is geschonden, is voor de individuele verzoeker zelf vaak een vorm van genoegdoening aangegeven in de uitspraak. Die genoegdoening dient de staat hoe dan ook te verschaffen. Het is echter evenzeer mogelijk dat een gewetensvolle tenuitvoerlegging van de uitspraak het nemen van algemene maatregelen impliceert, die dus gevolgen kunnen hebben voor een grotere groep personen. De keuze van maatregelen is aan de staat zelf. Toezicht op het eindresultaat is voorbehouden aan het Comité van Ministers van de Raad van Europa.
Acht u het mogelijk dat niet goed geïnformeerde particulieren op basis van de reclame-uitingen van deze stichting of de informatie op de website besluiten zich bij die stichting te melden en de gevraagde donaties te betalen? Zo ja, acht u dit enkel en alleen de verantwoordelijkheid van die particulieren of ziet u om vanuit de bescherming van consumenten een taak voor uzelf of de Autoriteit Consument en Markt weggelegd? En zo, ja welke taak is dat? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de regels over oneerlijke handelspraktijken en misleidende reclame (afdeling 3a en 4 van titel 3 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek) is het onrechtmatig om consumenten misleidend te informeren.
De consument kan zich tot de burgerlijke rechter wenden indien hij op basis daarvan tot een besluit over een overeenkomst is gekomen, waartoe hij anders niet zou zijn gekomen.
Bovendien houdt de Autoriteit Consument en Markt (ACM) toezicht op de naleving van de regels omtrent oneerlijke handelspraktijken bij niet-financiële producten en diensten. Het is aan de ACM te besluiten of zij optreedt tegen bepaalde vermeende oneerlijke handelspraktijken. De ACM heeft tot op heden enkele meldingen over de Stichting Melding Collectief Onrecht ontvangen bij haar informatieloket ConsuWijzer.
Ten slotte kan een consument een klacht indienen bij de Reclame Code Commissie (RCC) over misleidende reclame. De RCC kan de zaak aan de ACM overdragen bij het niet nakomen van een uitspraak of bij recidive.
Of in dit specifieke geval sprake is van strijd met wettelijke bepalingen, is aan de burgerlijke rechter, de ACM en in het geval van misleidende reclame, de Reclame Code Commissie.
Overtreedt de genoemde stichting op enigerlei wijze wet- of regelgeving? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 9.
Kent u de «succesverhalen» van de genoemde stichting (www.collectiefonrecht.nl/succesverhalen )? Heeft de stichting inderdaad «voor al deze gedupeerden vele miljoenen met succes geclaimd»? Zo ja, kunt u dan mededelen hoeveel de Staatsloterij inmiddels heeft uitgekeerd aan degene aan wie «misleidende mededelingen» zijn «gedaan over onder meer de winkansen, het aantal gewonnen prijzen en de hoogte van de prijzen»? Zo nee, is deze claim op succes dan wel terecht?
Ik heb kennisgenomen van de uitspraken die op de website van SMCO zijn vermeld. Het Gerechtshof in Den Haag heeft in mei 2013 de Stichting Loterijverlies in het gelijk gesteld in haar eis tegen de Staatsloterij. De Staatsloterij heeft cassatieberoep tegen deze uitspraak ingesteld bij de Hoge Raad. Deze procedure is nog aanhangig.
Acht u het mogelijk dat de genoemde stichting of de natuurlijke personen die daaraan verbonden zijn, niet alleen handelen ten behoeve van de belangen van de particulieren die zich melden, maar ook of vooral uit eigen geldelijk gewin? Zo ja, waarom acht u dat mogelijk? Zo ja, blijkt dat op enigerlei wijze uit de genoemde website? Zo nee, waarom niet?
SMCO stelt dat zij (of de aan haar gelieerde natuurlijke personen) juridische procedures zullen instellen ten behoeve van de belangen van de particulieren die zich melden. Daarvoor kan SMCO een vergoeding in rekening brengen. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van de afspraken die tussen SMCO en de deelnemers worden gemaakt. Binnen de hiervoor genoemde grenzen (zie het antwoord op vraag 10) is dit een zaak tussen SMCO en de individuele deelnemer. In het algemeen is het raadzaam dat een particulier zich voor het aangaan van een overeenkomst goed informeert over de voorwaarden waaronder de overeenkomst zal worden aangegaan.
Het bericht dat zorgmedewerkers opnieuw geïntimideerd worden |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat zorgmedewerkers die actie voeren voor betere zorg en een betere cao geïntimideerd worden door hun werkgever AxionContinu?1
Wij weten niet of AxionContinu actievoerende werknemers heeft geïntimideerd.
Vindt u het acceptabel dat AxionContinu overgaat tot het inhouden van loon van de zorgmedewerkers die hebben meegedaan aan werkonderbrekingen in hun actie voor goede zorg? Is dit niet in strijd met de huidige regelgeving? Zo ja, waarom? Zo nee, welke maatregelen gaat u hiertegen treffen?
Conform wetgeving in onder meer het Burgerlijk Wetboek heeft een stakende medewerker geen recht op salaris. Als iemand lid is van een vakbond dan kan deze persoon onder bepaalde voorwaarden aanspraak maken op een stakingsuitkering van de betreffende vakbond.
Naar wij hebben vernomen, heeft AxionContinu de eerste twee stakingsdagen geen gebruik gemaakt van bovengenoemde regelgeving. Medewerkers mochten tijdens werktijd met behoud van salaris staken. Bij de derde stakingsdag heeft AxionContinu een beroep gedaan op regelgeving daaromtrent. Medewerkers die vervolgens hebben deelgenomen aan de acties, hebben dat in eigen tijd gedaan. Bij niemand is loon ingehouden. Ook zijn geen andere maatregelen opgelegd.
Wat is uw reactie op de bedreigingen die AxionContinu heeft geuit tegen haar zorgmedewerkers over het intrekken van vakantiedagen, zodra zorgmedewerkers zouden meedoen aan zorgacties? Hoe verhoudt dit zich met uw uitspraak «Agressie tegen zorgverleners is onacceptabel en moet worden teruggedrongen»? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zoals aangegeven bij vraag 1, hebben wij er geen beeld van dat AxionContinu actievoerende werknemers heeft geïntimideerd. Mochten dit soort praktijken zich voordoen, dan gaan we er van uit dat vakbonden de belangen van de medewerkers zullen behartigen.
Hoe lang worden zorgmedewerkers die werkzaam zijn bij AxionContinu al geïntimideerd? Heeft de raad van bestuur eerder dergelijke brieven onder medewerkers verspreid? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid in gesprek te gaan met zorgmedewerkers die werken voor AxionContinu en gaat u hen helpen? Zo ja, wanneer gaat u bij hen langs? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u zelf weleens geïntimideerd door een werkgever? Kunt u zich voorstellen hoe zorgmedewerkers zich voelen, zodra zij bedreigd worden door hun werkgever als zij willen opkomen voor hun arbeidsrechten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Neen. Ongeacht onze eigen ervaringen is elke vorm van agressie tegen zorgverleners onacceptabel en moet het worden teruggedrongen.
Hoeveel meldingen heeft u de laatste tijd binnen gekregen over intimidatie in de zorg en wat doet u met deze meldingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen we u naar ons antwoord op vraag 10.
Kunt u uitleggen waarom u geen specifiek meldpunt wilt inrichten voor personeel in de zorg? Vindt u dit niet belangrijk genoeg? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Zoals aangegeven in onze brief waar u naar verwijst, is de lijn is dat werknemers intimidatie in eerste instantie melden bij de vertrouwenspersoon of personeelsvertegenwoordiging van hun werkgever of gebruik maken van een klachtenprocedure. De meeste zorgorganisaties hebben zowel interne klachtenprocedures als vertrouwenspersonen. Ook Ondernemingsraden kunnen een belangrijke rol spelen. Dit is veelal het geval. Werkgevers- en werknemersorganisaties hebben arbocatalogi opgesteld. Deze bieden richtlijnen en instrumenten om in de praktijk invulling te geven aan de Arbowet en beleid te voeren tegen agressie en intimidatie.
De Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW) heeft een meldpunt waar men telefonisch (0800 – 5151), per post of via internet intimidatie door een leidinggevende kan melden. Dit is gratis en kan, indien gewenst, anoniem. Bij klachten en meldingen van individuele personen worden alleen (vermoedens van) zware overtredingen onderzocht. Klachten en meldingen van intimidatie op de werkvloer vallen daar niet onder. Klachten en meldingen van vakbonden, ondernemingsraden of personeelsvertegenwoordigingen worden wel altijd onderzocht door de Inspectie SZW. Dat is wettelijk verplicht in de Arbowet.
Aanvullend op de zojuist beschreven maatregelen nog weer een apart meldpunt voor de zorg inrichten, biedt naar onze mening geen toegevoegde waarde.
Weten zorgmedewerkers wel waar zij intimidatie kunnen melden? Hoe brengt u dit actief onder de aandacht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals uiteengezet in onze brief die wij u onlangs hebben doen toekomen, zullen sociale partners die betrokken zijn bij het «Actieplan Veilig werken in de zorg» intimidatie van zorgverleners vanuit het Actieplan (nogmaals) onder de aandacht brengen van werkgevers en medewerkers in de zorg4. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft aangegeven psychosociale arbeidsbelasting, waar onder intimidatie, 2014–2018 verder te willen aanpakken. Zijn inzet is op hoofdlijnen gepresenteerd in het «Plan van aanpak psychosociale arbeidsbelasting» dat op 20 december 2013 naar uw Kamer is verstuurd5. In het voorjaar wordt een nadere uitwerking van deze hoofdlijnen aan uw Kamer gezonden.
Hoeveel meldingen van intimidatie in de zorg heeft de Inspectie SZW inmiddels ontvangen en wat gebeurt er met deze meldingen? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Uit de gegevens van de Inspectie SZW blijkt dat er sinds 1 januari 2012 15 meldingen zijn binnengekomen die betrekking hadden op interne intimidatie van zorgmedewerkers. Van deze klachten zijn er 9 niet onderzoekswaardig gebleken. Van de 6 klachten die in behandeling zijn genomen, zijn er 2 bij nader inzien ingetrokken. In 2 gevallen is geen overtreding geconstateerd en in 2 gevallen is handhavend opgetreden.
Wanneer de Inspectie SZW een klacht onderzoekt, betreft dat overigens geen onderzoek naar de individuele situatie van de klager. Er wordt onderzocht of het beleid (bijvoorbeeld de RI&E) en praktijk (het plan van aanpak en de uitvoering daarvan) bij werkgevers voldoende is. Wanneer dat niet het geval is, kan handhavend worden opgetreden. De Inspectie SZW gebruikt verder alle meldingen en signalen voor risico-analyses, waarmee de prioriteiten voor inspectieprojecten worden vastgesteld. Psychosociale arbeidsbelasting in de zorg is één van die prioriteiten. De Inspectie SZW blijft hierop de komende jaren intensief toezien in de sector zorg en welzijn.
Bent u bereid onderzoek te doen naar zorgorganisaties die hun personeel intimideren? Zo ja, wanneer gaat u beginnen? Zo nee, waarom niet?
Aansluitend op bovengenoemde activiteiten van de Inspectie SZW onderzoek doen naar zorgorganisaties die hun personeel intimideren biedt naar onze mening geen toegevoegde waarde.
De gevaren van open verbrandingstoestellen |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Geiser uitbannen om doden te voorkomen»?1
Ja.
Bent u er mee bekend dat de Facebook pagina «Koolmonoxide levensgevaarlijk» binnen 5 dagen ruim 11000 vind-ik-leuks heeft gekregen?2
Ja.
Herinnert u zich uw brief over bouwregelgeving over onder meer open verbrandingstoestellen?3
Ja.
Bent u er mee bekend dat er jaarlijks gemiddeld 11 mensen overlijden, en er gemiddeld 150 ziekenhuisopnamen en enkele honderden spoedeisende eerste hulpbehandelingen plaatsvinden als gevolg van koolmonoxidevergiftiging?4
Ja. Dit volgt uit de publicatie van VeiligheidNL uit oktober 2012 waarnaar u verwijst.
Deelt u de mening dat de termijn die u noemt in uw brief van circa 10 jaar waarin de open verbrandingstoestellen zullen verdwijnen door natuurlijke afname, te lang is gezien het grote aantal slachtoffers?
Ik neem de problematiek van open verbrandingstoestellen serieus zoals blijkt uit mijn brief van augustus 2013. Ik vind met u dat het aantal slachtoffers de komende jaren naar beneden moet, maar dat kan ook worden gerealiseerd door een veilig gebruik van de open verbrandingstoestellen in afwachting van de vervanging door veiliger gesloten toestellen. In mijn brief spreek ik bijvoorbeeld over periodiek onderhoud aan de toestellen en het plaatsen van koolmonoxide-melders. Beide maatregelen helpen het aantal slachtoffers te beperken.
Verder worden de verhuurders door de Rijksoverheid al gestimuleerd om de open verbrandingstoestellen versneld te vervangen. In het Convenant energiebesparing huursector (Aedes, Woonbond, Vastgoedbelang) is het ontmoedigen van het toepassen van afvoerloze geisers en andere open verbrandingstoestellen vastgelegd. Ook heeft de Rijksoverheid in 2009 de Handreiking «Vervanging open verbrandingstoestellen voor corporaties en andere professionele verhuurders» (2009, zie www.rijksoverheid.nl)) gepubliceerd met daarin onder andere een stappenplan waarmee verhuurders beleid kunnen opstellen voor de vervanging van open toestellen op basis van een risicoanalyse
Het verplichten van koolmonoxidemelders zoals wordt nagestreefd met de facebookpagina die u aanhaalt in vraag 2, ligt niet in de rede. Met het verplichten van koolmonoxidemelders zijn deze namelijk nog niet geïnstalleerd. Gemeentelijk bouw- en woningtoezicht zal hierop moeten toezien en in de praktijk blijkt dit toezicht achter de voordeur van woningen lastig uit te voeren. Net zoals bij rookmelders is daarom eerder besloten om koolmonoxidemelders niet te verplichten in bestaande woningen, maar het vrijwillig gebruik er van te stimuleren. Uit mijn brief van augustus blijkt dat het stimuleren van rookmelders er inmiddels toe heeft geleid dat in bijna 70% van de woningen een rookmelder aanwezig is. Bij koolmonoxidemelders blijkt dit, zie eveneens mijn brief, nog maar 20% te zijn. Daarom heb ik mijn brief aangegeven dat ik de noodzaak van koolmonoxidemelders nogmaals onder de aandacht zal brengen bij koepelorganisaties van woningeigenaren en verhuurders. Ik zal dat doen door middel van een nieuwe uitgave van de genoemde Handreiking «Vervanging openverbrandingstoestellen voor corporaties en andere professionele verhuurders» die ik verwacht in juni gereed te hebben.
Bent u bereid op korte termijn afspraken te maken met Aedes en vertegenwoordigers van particuliere verhuurders met als doel het uitfaseren van genoemde toestellen te versnellen naar maximaal 5 jaar en zo nodig hiervoor regelgeving op te stellen?
In mijn antwoord op vraag 5 heb ik uiteengezet wat al richting de woningverhuurders is en wordt gedaan om de problematiek van open verbrandingstoestellen aan te pakken. Ik ben van mening dat hiermee vanuit de Rijksoverheid op dit moment voldoende wordt gedaan. Ik zal daarom geen nadere afspraken maken met de woningverhuurders over de uitfasering van open verbrandingstoestellen. Hierbij merk ik nog op dat de cijfers van VeiligheidNL al bekend waren bij het opstellen van mijn brief van augustus en dat deze in lijn zijn met eerdere cijfers over koolmonoxide slachtoffers. De cijfers van VeiligheidNL werpen daarmee geen nieuw licht over de problematiek.
Documentaires over detentiecentra |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat in de afgelopen jaren zowel de Zwitserse als de Italiaanse overheid documentairemakers hebben toegestaan uitgebreid te filmen in centra in de betreffende landen welke vergelijkbaar zijn met de bij ons bestaande detentiecentra voor vreemdelingen?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat het ook in Nederland mogelijk zou moeten zijn voor een groot publiek om kennis te nemen van de gang van zaken in detentiecentra, waarbij aandacht is voor de individuele mensen die daarin verblijven, hun achtergrond, het regime, de regels en beperkingen, de faciliteiten en overige zaken?
Ja, ik onderschrijf dat ruimte geboden moet worden voor documentaires die een breed publiek inzicht geven in de manier waarop vreemdelingenbewaring in Nederland wordt vormgegeven en uitgevoerd. Aanvragen voor dergelijke documentaires zal ik dan ook altijd zorgvuldig bekijken. Zo heb ik recent nog medewerking verleend aan de documentaire «Borders», uitgebracht in 2013. Tevens ben ik in overleg met de humanistische omroep HUMAN over een documentaire over de dagelijkse gang van zaken in Detentiecentrum Rotterdam.
Bent u bereid om te bezien of een documentairemaker toegang kan worden verleend tot één of meerdere detentiecentra in ons land met het idee om een dergelijke documentaire te maken? Zo ja, wilt u de Kamer dan informeren over een eventueel traject? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het lot van uitgezette otters in Nederland |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u gelezen dat er opnieuw otters zijn gestorven in een muskusrattenklem?1
Ja.
Deelt u de zorg van Natuurmonumenten over de muskusrattenvallen? Zo nee, waarom heeft u er geen moeite mee dat uitgezette dieren de dood vinden in wrede klemmen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Muskusrattenbestrijders zijn bij het plaatsen van de vangmiddelen alert op de aanwezigheid van otters. Uit de «Gedragscode voor bestrijding van muskusrat en beverrat» volgt dat muskusrattenbestrijders bijvangsten in muskusrattenvallen zoveel mogelijk proberen te voorkomen en eventueel bijgevangen levende dieren direct loslaten. Mogelijke maatregelen (o.a. optimaliseren inzwemopening, locatie van de vallen) worden genomen om te voorkomen dat andere dieren dan muskusratten in de vallen terechtkomen. Desondanks kan nooit 100% voorkomen worden dat andere dieren worden gevangen.
Deelt u de zorg van wetenschappers over hoge concentraties PCB’s in de bodem van de grote rivieren, die via de voedselketen otters onvruchtbaar kunnen maken?2 Zo nee, waarom niet?
De meningen over de effecten van PCB’s op de instandhouding van de otterpopulatie lopen uiteen tussen verschillende wetenschappers. Het oorzakelijke verband tussen belasting met PCB’s en verminderde vitaliteit van otterpopulaties en individuen is nooit daadwerkelijk aangetoond3. Aangenomen wordt dat PCB’s met name een negatieve rol spelen voor een otter wanneer het dier ook door andere factoren onder stress staat. Indien de otter zijn vetreserve moet aanspreken, bijvoorbeeld door een slechte voedselbeschikbaarheid, dan kunnen de in het vet opgeslagen PCB’s vrijkomen4. Er is echter geen effect aangetoond op populatieniveau.
Daarbij komt dat sinds de 80er en 90er jaren van de vorige eeuw de waterkwaliteit van de grote rivieren, inclusief de visstand, aanmerkelijk is verbeterd. In 2000 werd de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW beoogt in 2015 een goede chemische- en ecologische toestand van de Europese grond- en oppervlaktewateren te bereiken. De productie van PCB’s is sinds de 80er jaren verboden.
De uitgezette otterpopulatie in Overijssel verkeert in een zeer goede conditie en lijkt geen problemen te ondervinden van PCB’s op hun gezondheid en vruchtbaarheid. Dit ondanks het feit dat PCB gehalten in enkele geanalyseerde otters na terugvondst behoorlijk hoog waren5.
Is het waar dat de helft van de uitgezette en geboren otters inmiddels is doodgereden? Zo nee, hoeveel zijn het er dan?
De otterpopulatie laat over de afgelopen jaren een sterke aanwas zien en werd in de winter van 2012/2013 geschat op 100–120 dieren. Er is nog geen nieuwe schatting gedaan van de omvang van de populatie. In het daaraan voorafgaande jaar registreerde Alterra 18 doodgereden otters. In 2013 registreerde Alterra 27 doodgereden otters.
Vindt u het verantwoord om otters uit te zetten als veel van deze dieren worden doodgereden in het verkeer, ze nog steeds niet veilig zijn voor muskusrattenbestrijders en het gif in de bodem de dieren onvruchtbaar kan maken? Zo ja, kunt u uw opvatting toelichten?
De ontheffingen voor herintroductie passen in de Beleidslijn herintroducties waarmee uw Kamer heeft ingestemd (Kamerstuk 31 200 XIV, nr. 215). Deze beleidslijn is geheel in overeenstemming met de bepalingen van de richtlijnen van de International Union for the Conservation of Nature (IUCN). Een ontheffing van de Flora- en faunawet voor het uitzetten van (een) otter(s) wordt dus niet zonder meer gegeven; er moet aan vele voorwaarden zijn voldaan. De ontheffingen zijn gericht op het vergroten van de genetische diversiteit van de Nederlandse otterpopulatie. Autonome uitwisseling met populaties uit omringende landen blijkt nog slechts incidenteel te gebeuren.
Er zijn afgelopen jaren twee ontheffingen verleend. Eén aan It Fryske Gea, welke nu verlopen is en één aan Stichting ARK. Op dit moment is alleen de ontheffing aan Stichting ARK nog geldig. In 2012 is door mijn ambtsvoorganger een ontheffing verleend aan de Stichting ARK voor het uitzetten van otters in het rivierengebied. Daarbij gaat het om maximaal 25 uit te zetten otters over een periode van 5 jaar.
De ontheffingen hebben geleid tot het het uitzetten van drie otters in 2011 en drie otters in 2012 in Nationaal Park De Alde Faenen door Stichting Otterstation Nederland op basis van de ontheffing van It Fryske Gea. Ook is er in 2012 één otter in een natuurgebied tussen Doesburg en Doetinchem door Stichting ARK uitgezet op basis van bovengenoemde ontheffing.
Otters worden niet uitgezet dan nadat het uitzetgebied geschikt is bevonden als leefgebied voor de soort. De initiatiefnemers moeten voorafgaand aan het uitzetten mogelijke verkeersknelpunten oplossen, de waterkwaliteit en -kwantiteit geschikt maken voor de otter en maatregelen nemen om bijvangsten bij muskusrattenbestrijding en visvangst tegen te gaan.
Omdat de otter zich in een snel tempo autonoom aan het verspreiden is over heel Nederland, worden er ook buiten de uitzetgebieden maatregelen getroffen om het veiliger te maken voor de otter. Terreinbeheerders, Rijkswaterstaat en provincies treffen maatregelen om het aantal verkeersslachtoffers onder otters te beperken. Muskusrattenbestrijders nemen het voorkómen van bijvangsten zeer serieus en stellen alles in het werk om zulke ongevallen te voorkomen. Het uitvoeren van de Kaderrichtlijn Water zal voor een steeds groter en beter leefgebied van de otter kunnen zorgen. Via deze richtlijn nemen de verantwoordelijke autoriteiten maatregelen om de hoge gehaltes aan bestrijdingsmiddelen en nutriënten terug te dringen. De zelfstandige terugkeer van de otter staat dan ook symbool voor het succes van deze maatregelen6.
Kunt u uiteenzetten waar u uw stelling, dat de herintroductie binnen de regels van de International Union for the Conservation of Nature (IUCN) viel (brief van 1 maart 2013 over herintroductieprojecten)3, op heeft gebaseerd gegeven de wetenschappelijke literatuur dat dit niet4 of slechts ten dele5 het geval was en dat er redenen zijn om het herintroductieproject stop te zetten?
Van Liere & Van Liere beweren in aangehaalde artikel uit 2005 (voetnoot 8) dat de oorzaken van de achteruitgang van de otter niet zijn weggenomen en er dus niet voldaan wordt aan de richtlijnen van de IUCN. Met name de aanwezigheid van PCB’s in het water en de bedreiging van verkeer worden gezien als oorzaken van achteruitgang die nog steeds aanwezig zijn, en die nog steeds otterslachtoffers maken. Daarnaast beweren Van Liere & Van Liere dat de uitgezette otters te oud waren en dat niets wijst op draagvlak bij de locale bevolking voor het herintroductieprogramma. Ook hier werd volgens Van Liere & Van Liere niet voldaan aan de IUCN richtlijn. Volgens Van Liere & Van Liere moet het otter herintroductieprogramma volgens IUCN richtlijnen worden stopgezet.
Het tweede aangehaalde artikel van Van ’t Hof & Van Langevelde, eveneens uit 2005 (voetnoot 9), weerlegt de argumenten van Van Liere & Van Liere. Zij beweren dat de argumenten van Van Liere & Van Liere voornamelijk gebaseerd zijn op de fase na het uitzetten van otters, in tegenstelling tot het oorspronkelijke artikel van Van ’t Hof en Van Langevelde10. Deze laatsten baseerden de conclusies op basis van het proces tot aan de uiteindelijke uitzet in 2002.
De conclusies van Van Liere & Van Liere gaan verder dan deze. Van ’t Hof & Van Langevelde zijn van mening dat het voortraject van de herintroductie van de otter in Nederland volgens de IUCN richtlijnen is uitgevoerd. Ik ben het eens met deze conclusie dat het uitzetproject volgens de richtlijnen van de IUCN en het geldende natuurbeleid van de Beleidslijn herintroducties (Kamerstuk 31 200 XIV, nr. 215) is uitgevoerd.
In beide aangehaalde artikelen uit 2005 merk ik wel een pleidooi voor een evaluatie van het herintroductieproces na de uitzetting in 2002. Voor, tijdens en na de herintroductie is er jarenlang wetenschappelijke begeleiding en onderzoek geweest en hebben we de populatie laten monitoren. Op dit moment wordt daarvan veel opgepakt door lokale overheden, stichtingen en vrijwilligers. We zijn nu in 2014 en onderzoek heeft het succes van de herintroductie in Nederland reeds aangetoond11.
Is het nog steeds de lijn van het kabinet, zoals eerder verwoord door uw ambtsvoorganger,6 om pas op de plaats te maken en eerst te investeren in de randvoorwaarden alvorens verder te gaan met het introduceren van de otterpopulatie zelf? Zo nee, waarom niet?
In het Algemeen Overleg Biodiversiteit van 3 oktober 2013 heb ik met uw Kamer gesproken over mijn beleid omtrent herintroductieprojecten13 mede naar aanleiding van mijn brief hierover14. Daarin heb ik aangegeven dat er een keuze is tussen niets doen, afwachten of de natuur een handje helpen, waarbij uitzetten een optie kan zijn. Mijn streven is primair om de biodiversiteit in Nederland te versterken.
De ontwikkeling van de populatie van de otter in Nederland neemt niet weg dat we, samen met partners, waar mogelijk bestaande bedreigingen weg zullen nemen om overlevingskansen te vergroten. Ik heb aan Alterra gevraagd om een rapport op te stellen over de verkeersknelpunten waar otters vaak slachtoffer van het verkeer zijn. Ook hebben kabinet en provincies het Natuurpact gesloten, waarmee het Nationale Natuurnetwerk en verbindingen tussen natuurgebieden worden aangelegd.
Er is op dit moment nog één ontheffing geldig, zoals uitgelegd in het antwoord op vraag 5. Als bronpopulaties voor de uit te zetten otters zal gebruikgemaakt worden van dieren die worden aangeboden via de IUCN-SSC Otter Specialist Group. De focus zal liggen op otters uit Midden- en Oost-Europese landen, zoals Duitsland, Tsjechië, Oostenrijk en Polen. Het betreft hier otters in gevangenschap die genetisch en qua gedrag geschikt zijn voor bijplaatsing. Het bijplaatsen van de otters biedt een oplossing voor de beperkte genetische variatie van de Nederlandse otterpopulatie en zodoende draagt het bij aan de gunstige staat van instandhouding en het duurzame voortbestaan van de otter in Nederland.
Het gaat hierbij om een maatschappelijk initiatief dat ook vanuit de betrokken organisaties (ARK en WNF) wordt gefinancierd. Voorafgaand aan de ontheffingaanvraag is onderzoek gedaan naar de kansen voor otters in het rivierengebied en zijn samen met provincies, Rijkswaterstaat en waterschappen maatregelen genomen om het leefgebied geschikt te maken. Dit past in mijn visie op het natuurbeleid.
De argumenten op basis waarvan deze ontheffing is verleend gelden nog steeds.
Er is met deze ontheffing tot hiertoe één otter uitgezet en dit in een natuurgebied tussen Doesburg en Doetinchem. In najaar/winter 2013–2014 heeft ARK vier jonge ottervrouwtjes en een mannetje gekregen uit Duitsland, onverwant aan de dieren in de Nederlandse populatie. De keuze van de bijplaatslocatie (vergroten genetische diversificatie) zal komend voorjaar in overleg met onderzoekers gemaakt worden.
Er zijn mij verder geen plannen bekend voor het indienen van een nieuwe aanvraag tot ontheffing.
Houdt u zich aan de toezegging dat er geen nieuwe otters zullen worden uitgezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om reeds verleende ontheffingen voor de herintroductie van otters in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Een spotgoedkope zorgverzekering voor buitenlandse arbeidsmigranten |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u de tv-uitzending over de zorgverzekering voor buitenlandse migranten gezien?1
Ja.
Kan de besproken constructie om de kosten van de basisverzekering te drukken volgens de letter van de wet? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In de uitzending bij RTL Nieuws is aandacht geschonken aan een zorgverzekering voor buitenlandse seizoensarbeiders, waarbij het verplicht en/of vrijwillig eigen risico is herverzekerd via een aanvullende verzekering. Ik ben bekend met constructies waarbij via de aanvullende verzekering het verplicht en/of vrijwillig eigen risico wordt herverzekerd. Dergelijke constructies worden aangeboden aan specifieke doelgroepen, zoals aan buitenlandse (seizoen)arbeiders, expats, uitkeringsgerechtigden en minima. En tot afgelopen jaar ook aan studenten2.
In 2009 heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een analyse verricht naar het herverzekeren van het eigen risico en zag toen geen problemen met dergelijke constructies. De constructies doen zich namelijk voor buiten het wettelijk kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw), in de aanvullende verzekering. Daarnaast wordt het herverzekeren van het (verplichte danwel vrijwillige) eigen risico via de aanvullende verzekering veelal via een collectiviteit aan specifieke doelgroepen aangeboden. Het is toegestaan een collectiviteit alleen open te stellen voor een bepaalde doelgroep. De doelgroep betreft vooral mensen die betrekkelijk kort in Nederland verblijven of die moeite hebben het eigen risico te betalen waardoor in de praktijk de zorgverzekeraar moeite had om het eigen risico te innen (de seizoensarbeiders waren dan al naar huis). Via deze constructie wordt toch via de aanvullende verzekering bijgedragen.
De NZa concludeerde in 2009 dat de constructies een beperkte omvang hebben en dat niet is vastgesteld dat er binnen de betreffende collectiviteiten risicoselectie plaatsvindt.
Ik heb destijds met de NZa afgesproken dat zij de ontwikkelingen rondom het herverzekeren zouden volgen. Dit doen zij nog steeds en de NZa rapporteert jaarlijks over de omvang van verzekerden die een herverzekering van het eigen risico hebben.
De constructies hebben nog steeds een beperkte omvang. Uit de marktscan zorgverzekeringsmarkt 2013 van de NZa volgt namelijk dat in 2013 minder dan 2% van de verzekerden het verplicht danwel vrijwillig eigen risico heeft herverzekerd. In 2013 is het aantal mensen dat het vrijwillig danwel verplicht eigen risico hebben herverzekerd sterk gedaald ten opzichte van 2012 (met 22%).
Past de besproken constructie ook binnen de geest van de wet om risicoselectie in de basisverzekering uit te sluiten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is hier sprake van een oneigenlijke koppelverkoop door de afname van de aanvullende verzekering en basisverzekering te verplichten?
De werkgever doet een collectief aanbod aan de werknemer. De werknemer is nooit verplicht om dit aanbod te accepteren. Het staat de verzekeringnemer vrij om alleen de basisverzekering af te sluiten of om zich bij een andere zorgverzekeraar te verzekeren.
Hoe groot is de bijdrage die een zorgverzekeraar uit het vereveningsfonds ontvangt voor een gezonde 35-jarige Nederlandse man zonder enige ziektegeschiedenis die in Utrecht woont, en hoeveel krijgt een zorgverzekeraar uit het vereveningsfonds voor een 35-jarige Pool die in Nederland (Utrecht) komt werken, van wie de ziektegeschiedenis onbekend is?
De vereveningsbijdrage die een zorgverzekeraar krijgt voor een verzekerde staat los van de nationaliteit van die verzekerde. De vereveningsbijdrage voor een Pool die woont en werkt in Nederland is dus gelijk aan een Nederlander met verder dezelfde (verevenings)kenmerken. Omdat verdere verzekerdenkenmerken ontbreken is niet aan te geven hoe hoog de bijdrage uit het zorgverzekeringsfonds is.
Mocht de bedragen voor de risicoverevening in vraag 5 verschillen, bent u dan bereid de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) te vragen of zij onderzoek wil doen naar de winst die de zorgverzekeraar maakt op haar hele bestand arbeidsmigranten aan wie zij een aanvullende verzekering aanbiedt?
Niet van toepassing gelet op het antwoord op vraag 5.
Klopt het dat, als een buitenlandse migrant slechts voor enkele maanden een Nederlandse zorgverzekering heeft, slechts een evenredig deel van het verplicht en vrijwillig risico in rekening wordt gebracht? Zo ja, vindt u dit dan een wenselijke situatie, omdat het loont om een hoger vrijwillig eigen risico te nemen?
Het is correct dat het eigen risico naar rato van de verzekeringsduur in rekening wordt gebracht. Het zou niet redelijk zijn om iemand gedurende een beperkte verzekeringsduur het volledige eigen risico in rekening te brengen.
Klopt het dat de zorgtoeslag van een arbeidsmigrant gebaseerd is op zijn hele jaarinkomen, dus het relatief hoge salaris dat hij in Nederland verdient, en het wellicht wat lagere inkomen dat hij in zijn thuisland de rest van het jaar verdient? Bent u bereid de zorgtoeslag voor mensen die hier tijdelijk verblijven te baseren op het inkomen dat ze hier naar rato verdienen in het deel van het jaar dat ze hier verblijven?
De hoogte van de zorgtoeslag wordt inderdaad gebaseerd op het jaarinkomen, dat de Belastingdienst voor het betreffende huishouden vaststelt. Het inkomen wordt immers mede beïnvloed door andere factoren (bijvoorbeeld hypotheekrente-aftrek, ouderenkorting etc.), waardoor de Belastingdienst uitsluitend werkt met jaarinkomens en niet met delen van jaren. Voor de arbeidsmigrant betreft dat dus het in Nederland verdiende inkomen en het niet in Nederland belaste inkomen (op basis van artikel 8 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen), dat tezamen het jaarinkomen vormt. Het jaarinkomen geldt voor alle toeslagen als uniform begrip. Artikel 4 in combinatie met artikel 2, eerste lid, van de Europese basisverordening voor sociale zekerheid, verbiedt de ongelijke behandeling van arbeidsmigranten. Bovendien heeft een arbeidsmigrant op basis van artikel 18, eerste lid, van de Europese basisverordening voor sociale zekerheid bij tijdelijk verblijf in Nederland recht op de zorgtoeslag volgens de Nederlands wetgeving alsof hij ingezetene van Nederland was.
Subsidies voor anti-Israëlische hulpclubs |
|
Raymond de Roon (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «SodaStream accuses Oxfam of funding BDS»?1
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse tak van Oxfam (Oxfam Novib) in 2013 o.a. subsidie heeft verstrekt aan de anti-Israëlische organisatie Coalititon of Women for Peace (CWP), die een boycot van Israël bepleit? Zo ja, hoeveel geld is er vanuit Nederlandse overheden en gesubsidieerde hulpclubs heen gegaan?
Oxfam Novib verstrekt sinds 2013 fondsen uit eigen middelen aan de organisatie Coalition of Women for Peace. Het gaat om een project gericht op informatievoorziening aan het Israëlische publiek over de consequenties van de bezetting.
In hoeverre deelt u de terechte constatering van de Canadese minister voor Werkgelegenheid dat linkse hulpclubs als Oxfam een anti-Israëlische obsessie hebben? Kunt u uw antwoord motiveren?
Uitlatingen van de Canadese minister voor Werkgelegenheid laat ik voor zijn rekening.
Bent u bereid de subsidiestromen naar de anti-Israëlische hulpclub Oxfam Novib stop te zetten? Zo neen, begrijpt u dat u daardoor meewerkt aan het boycot-beleid tegen de bevriende staat Israël?
Neen.
Duits in de grensregio |
|
Pieter Duisenberg (VVD), Karin Straus (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Tekort Duitse docenten steeds groter»?1 Kunt u aangeven in welke regio’s en in welke onderwijssoorten deze tekorten verwacht worden? Welke consequenties heeft het tekort aan vakdocenten Duits voor het taalonderwijs in Nederland?
Ja, ik heb het artikel gelezen. Bij brief van 20 november 2013 met kenmerk 554860 ontving u het rapport «De vraag naar onderwijspersoneel in po, vo en mbo 2013 – 2025» van CentERdata, een notitie van het Centraal Planbureau over de arbeidsmarkt van leraren en mijn beleidsreactie op die documenten. In dat kader is ook gemeld dat er bij ongewijzigd beleid knelpunten worden verwacht voor specifieke vakken waaronder de moderne talen. In mijn beleidsreactie wijs ik onder meer op het Nationaal Onderwijsakkoord, de Lerarenagenda, de Impuls tekortvakken en het begrotingsakkoord 2013. Kortheidshalve verwijs ik naar betreffende documenten, waarin ook is aangegeven dat de onderwijsarbeidsmarkt vooral een regionale arbeidsmarkt is en de aanpak van tekorten vooral op dat niveau moet plaatsvinden. Daarbij wijs ik onder meer op maatregelen die op dat terrein het probleemoplossend vermogen van schoolbesturen kunnen verhogen.
Bent u bekend met het artikel «Haal docenten Duits uit Duitsland hierheen» van 29 december 2013?2 Wat vindt u van het idee van professor Nijhuis in dit artikel om leraren Duits uit Duitsland in het Nederlandse voortgezet onderwijs in te zetten?
Ja, ik ken dat artikel. Een variant op het idee van professor Nijhuis wordt al tien jaar uitgevoerd, gesubsidieerd door het ministerie en gecoördineerd door het Europees Platform. Moedertaalsprekers Duits met een geëigende vooropleiding, een Master dan wel een Bachelor in de Duitse taal, worden als assistent aangesteld op een Nederlandse school of onderwijsinstelling. Tegelijkertijd worden zij binnen twee jaar opgeleid tot eerste- of tweedegraads docent Duits. Dat gebeurt in samenwerking met lerarenopleidingen aan universiteiten en hogescholen. Ook worden zij bijgeschoold in de Nederlandse taal. Jaarlijks beginnen vijftien à twintig assistenten aan dit succesvolle traject. Veel aldus opgeleide docenten blijven voor langere tijd verbonden aan het Nederlandse onderwijs.
Bent u op de hoogte van de proef van het Europees Platform waarbij Duitse leraren uit de deelstaat Noord-Rijnland-Westfalen naar Nederland komen om in twee maanden klaargestoomd te worden voor het Nederlandse onderwijssysteem? In hoeverre steunt u deze aanpak? Staat wetgeving in de weg om docenten hierheen te halen (i.c. bevoegdheden etc.) en hoe past dat dan in de opbouw van het Lerarenregister? In hoeverre kunnen deze Duitse docenten voldoen aan de Nederlandse eisen rondom bevoegdheid of is er voor hen een mogelijkheid om met een Duits lerarendiploma in Nederland aan het werk te gaan?
Ja, het betreft een klein proefproject dat het Europees Platform dit jaar nog wil gaan opzetten met financiën van het ministerie. Het gaat hierbij nadrukkelijk om al volledig bevoegde docenten Duits – in Duitsland is er een overschot – die in aanmerking komen voor erkenning van hun diploma in Nederland. Het korte introductieprogramma dat zij gaan volgen, zal worden aangeboden in samenwerking met het Duitsland Instituut, waarvan de heer Nijhuis directeur is.
De vraag hoe een en ander past in een lerarenregister kan op dit moment nog niet worden beantwoord. Vooralsnog ga ik er niet van uit dat voor leraren die hun bevoegdheid ontlenen aan een buitenlands getuigschrift een andere benadering zou moeten gelden dan voor leraren die hun bevoegdheid in Nederland hebben behaald.
Onderschrijft u dat Duitsland de nummer één handelspartner van Nederland is? In hoeverre deelt u de mening dat het, zeker in de grensregio, van groot belang is voor studenten en het regionaal bedrijfsleven om juist deze taal goed te beheersen?
Dat Duitsland een zeer belangrijke handelspartner van Nederland is, is een gegeven dat ik vanzelfsprekend onderschrijf. Een goede beheersing van de Duitse taal is vanuit dat perspectief zeer waardevol. Dit geldt zeker voor bedrijven en studenten in regio’s die met Duitsland een grensoverschrijdende arbeidsmarkt delen. Daarbij wil ik aantekenen dat het belang ervan per beroep en soort bedrijf kan verschillen.
Bent u op de hoogte van de brief van mbo-instellingen en burgemeesters in de grensregio waarin zij de noodklok luiden over het vak Duits in het mbo? Wat vindt u ervan dat de Euregio's en de Commissarissen van de Koning uit de grensregio's en soortgelijke oproep doen, waarbij zij stellen dat in plaats van Engels een mbo-student ook Duits zou moeten mogen kiezen als tweede taal?3 In uw antwoord op deze brief geeft u aan vast te houden aan de kwalificatiedossiers; in hoeverre is er ruimte om de inhoud van deze dossiers per regio te laten verschillen en scholen de ruimte te laten om bijvoorbeeld in plaats van de verplichte vreemde taal Engels, van Duits de verplichte vreemde taal te maken? Zou u bij de beantwoording van de laatste vraag ook mee willen wegen dat de arbeidsmobiliteit van mbo-studenten zich vaak beperkt tot de regio en dat dus juist in de grensregio het machtig zijn van de Duitse taal een groot verschil kan maken voor kansen op de arbeidsmarkt?
Van burgemeesters en mbo-instellingen in de grensregio’s heb ik brieven ontvangen over hun zorgen over Duits in het mbo. Met beheersing van de Duitse taal vergroten studenten hun kansen op het vinden van een baan in de nabije Duitse arbeidsmarkt. Ik heb daarom met een brief de mbo-instellingen in de grensregio’s opgeroepen meer gebruik te maken van de mogelijkheden die het mbo-stelsel hen biedt. Instellingen kunnen namelijk, naast de inhouden van de kwalificatiedossiers, de zogenoemde «vrije ruimte» van een mbo-opleiding benutten voor het aanbieden van een extra onderdeel, zoals het Duits. Ook bieden de inhouden van de kwalificatiedossiers aan instellingen de ruimte om, als dit relevant is, een vreemde taal te hanteren bij uitvoering van beroepstaken. Ten slotte kunnen instellingen in de grensregio’s eigen keuzes maken bij de vertaling van de kwalificatie-eisen naar een onderwijsprogramma. Zo kunnen instellingen, ter voorbereiding op een grensoverschrijdende arbeidsmarkt, excursies naar Duitse bedrijven organiseren, gastsprekers van Duitse bedrijven uitnodigen en studentuitwisselingsprogramma’s organiseren. Een maatregel waarbij het vak Engels zou worden vervangen door een vak Duits acht ik om verschillende redenen onwenselijk. In het mbo is alleen voor alle beroepsopleidingen van niveau 4 het vak Engels verplicht, ter versterking van de vaardigheden gericht op doorstroom naar het hbo. Deze versterking is ook van belang voor mbo-4 studenten in de grensregio’s. Bovendien is deze maatregel niet mogelijk voor beroepsopleidingen van niveaus 1, 2 en 3 van het mbo. Bij de kwalificatiedossiers voor deze mbo-niveaus zijn namelijk alleen eisen aan beheersing van een moderne vreemde taal opgenomen in het geval dit nodig is voor uitoefening van het beroep.
Knelpunten voor franchisenemers |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen over de misstanden in franchiseland en de mogelijke aanpassing van de franchiseovereenkomst1 en kent u de berichtgeving over het toenemend aantal klagende franchisenemers?2
Ja.
Hoe is de Nederlandse Franchise Vereniging (NFV) georganiseerd? Hoeveel franchisegevers zijn er per 1 januari 2014 actief in Nederland en hoeveel daarvan zijn lid van de NFV?
De NFV is een vereniging van franchisegevers. Lidmaatschap van de vereniging is niet verplicht. Op de Nederlandse markt zijn naar schatting ongeveer 700 franchiseformules actief. Ongeveer 30% van de franchisegevers is aangesloten bij de NFV. Leden van de NFV worden geacht zich te conformeren aan de Europese Erecode Inzake Franchising. Het is aan de aspirant-franchisenemer om bij de beoordeling van een franchiseformule, waarmee een contract overwogen wordt, mee te nemen of de franchisegever aangesloten is bij een koepel en welke kwaliteitseisen deze koepel stelt.
Hoe worden de belangen van de franchisenemers in Nederland behartigd?
De vertegenwoordiging van franchisenemers wordt vaak binnen de keten georganiseerd.
Zo zijn er franchiseorganisaties met een franchiseraad, in deze raad zijn doorgaans de franchisenemers representatief vertegenwoordigd. De raad bespreekt, tezamen met de franchisegever, op gezette tijden zaken die in het belang zijn van de gehele franchiseorganisatie. Een franchiseraad kent in de regel een adviesbevoegdheid en geen beslisbevoegdheid.
Daarnaast komt het in de praktijk nogal eens voor dat franchisenemers onderling een franchisevereniging oprichten. Hierbij zijn de franchisenemers onderling verbonden, teneinde hun belangen te behartigen richting de franchisegever. Bekende formules waarbij een vereniging van franchisenemers actief is, zijn: Albert Heijn, HEMA, Pearle en Simon Lévelt.
Ook komt het voor dat de belangen van franchisenemers op sector niveau worden behartigd, bijvoorbeeld door brancheorganisaties, beroepsorganisaties of koepelorganisaties. Een voorbeeld hiervan is het VAKcentrum (zie vraag 5 en 6), dat actief de belangen van franchisenemers in de levensmiddelendetailhandel vertegenwoordigt.
Wat zijn de uitkomsten van de gesprekken met franchisenemers en franchisegevers om nadere inlichtingen in te winnen over de ontwikkelingen in de franchisepraktijk, zoals toegezegd in uw antwoorden op de eerder genoemde vragen over de misstanden in franchiseland?
De gesprekken zijn nog niet afgerond dus er kunnen nog geen definitieve uitspraken gedaan worden over de uitkomsten. Vooralsnog is met name gesproken met vertegenwoordigers van franchisenemers. Daaruit is een sterk signaal ontvangen dat er behoefte is aan betere voorlichting aan aspirant-franchisenemers. Uit de analyse van het VAKcentrum blijkt dat het sluiten van een succesvolle franchiseovereenkomst staat of valt bij het kritisch vooraf beoordelen van de franchiseovereenkomst door beide partijen. Ondernemen neemt immers risico’s met zich mee, zo ook franchisenemerschap. Uit de tot nu toe gevoerde gesprekken komt het beeld naar voren dat niet alle aspirant-franchisenemers zich voldoende op de hoogte stellen van hun rechten en verplichtingen en daardoor in de praktijk voor onaangename verrassingen kunnen komen te staan.
Kunt u ingaan op de gesignaleerde knelpunten die het VAKcentrum verwoordt in de publicatie Franchising en de ruimte voor zelfstandig ondernemerschap?3 Ondersteunt u het pleidooi voor de aanpassing van wetgeving? Zo nee, waarom niet?
De door VAKcentrum gesignaleerde knelpunten hebben met name betrekking op het beperkende effect van contractueel vastgelegde rechten en plichten van beide partijen op de mogelijkheid voor de franchisenemer om eigen ondernemerschap te ontplooien. Het beeld wordt geschetst dat de verhouding als onevenwichtig wordt ervaren en dat de franchisenemer veel plichten heeft terwijl de franchisegever vooral rechten heeft. Dat komt deels door vaak voorkomende kenmerken in het business model van franchising, zoals afnameverplichting van producten en diensten en een concurrentiebeding.
Het signaal dat door het VAKcentrum is afgegeven wordt vanzelfsprekend serieus genomen. Het is evenwel niet aannemelijk dat extra wetgeving de geschetste problemen zal kunnen oplossen. De beschreven praktijkgevallen tonen dat de franchisenemers bijvoorbeeld al beginnen met het doen van investeringen of anderszins verplichtingen aangaan voordat ze de franchiseovereenkomst getekend hebben of deze zelfs maar in handen hebben. De indruk ontstaat dat franchisenemers zich soms te veel (laten) haasten en daardoor onvoldoende kritisch zijn op de verdeling van rechten en verplichtingen in de overeenkomst en wat dit voor hun zal betekenen in de praktijk. Dit is niet te verhelpen met wetgeving, maar biedt wel perspectief om winst te behalen door het geven van goede voorlichting.
Bent u, gezien de aanhoudende onrust en klachten die franchisenemers uiten, bereid het EIM- onderzoek Franchiseketens: marktaandeel en continuïteit uit 2009 te actualiseren, inclusief een analyse van de knelpunten die het Vakcentrum signaleert? Zo nee, waarom niet?
Door te luisteren naar de visie van vertegenwoordigers van franchisenemers op de oorzaak van onrust en klachten in de franchisepraktijk, is een helder beeld ontstaan van aanwezige knelpunten. Om het beeld aan te vullen wordt ook gesproken met vertegenwoordigers van franchisegevers. Op deze manier is bijvoorbeeld geïdentificeerd dat verbetering in de voorlichting van aspirant-franchisenemers wenselijk is. Overigens geven zowel de vertegenwoordigers van franchisegevers als -nemers aan dat franchising overwegend een bruikbaar businessmodel is en in de praktijk goede diensten bewijst. De probleemgevallen betreffen een minderheid in de markt.
Dit correspondeert met de uitkomsten van het vorige EIM-onderzoek. Ik ben met franchisenemers en -gevers in overleg over te nemen maatregelen, zoals het verbeteren van de voorlichting (zie antwoord op vraag 5). Het actualiseren van het EIM-onderzoek leidt naar verwachting niet tot nieuwe inzichten en heeft daarom op dit moment geen meerwaarde.
Bent u bereid de portal op het Ondernemersplein zodanig in te richten dat aspirant- franchisenemers eerlijk en open worden voorgelicht over de voor- en nadelen van het aangaan van een franchiseovereenkomst? Zo nee, waarom niet?
Ondernemersplein.nl is een belangrijke informatiebron voor (aspirant) ondernemers waaronder ook aspirant-franchisenemers.
De voorlichting aan aspirant-franchisegevers is tot nu toe relatief beperkt. Ik zal de informatie op ondernemersplein.nl op dit punt uitbreiden. Hierbij zal ook uitdrukkelijk worden ingegaan in de voor- en nadelen van franchising als ondernemersvorm en zal meer gedetailleerd dan nu het geval is worden voorzien in aandachtspunten waarin de franchisenemer zich moet verdiepen alvorens een overeenkomst aan te gaan.
De test van de Consumentenbond, waaruit blijkt dat supermarkten onvoldoende presteren op het gebied van arbeidsomstandigheden in ontwikkelingslanden |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de test van de Consumentenbond over verantwoord inkopen door de vijf grootste supermarkten?1
Ja.
Wat vindt u van de uitkomsten van deze test, waaruit onder meer blijkt dat vier van de vijf grootste supermarkten onvoldoende tot slecht scoren op het gebied van verantwoord inkopen?
Wat vindt u van de conclusie dat alle onderzochte supermarkten nog te weinig werk maken van eerlijke lonen in productielanden? Wat vindt u van de conclusie dat vier van de vijf supermarkten te weinig aandacht besteden aan goede arbeidsomstandigheden in ontwikkelingslanden?
Wat is uw mening over de slechte arbeidsomstandigheden van plantagewerkers in de ananasteelt, waarbij onder meer fysiek zwaar werk moet worden verricht, laag loon wordt betaald en werknemers blootgesteld worden aan bestrijdingsmiddelen en besmet water? Deelt u de mening dat supermarkten een verantwoordelijkheid hebben in het verbeteren van de arbeidsomstandigheden bij bijvoorbeeld fruitteelt? Zo ja, voldoet het ingekochte fruit, waaronder ananassen, in alle Nederlandse supermarkten in 2015 aan de internationale arbeidsrechten?
Bent u bereid om in overleg te treden met de in Nederland actieve supermarkten over de resultaten van de test van de Consumentenbond en de supermarkten daarbij aan te sporen tot verbetering?
De Staatssecretaris van Economische Zaken voert reeds overleg met supermarkten over dierenwelzijn, verminderen voedselverspilling en voedselveiligheid. Zij zal ook het onderzoek van de Consumentenbond bij de supermarkten agenderen.
Op welke manier geeft u uitvoering aan de motie Voordewind (Kamerstuk 32 500 V, nr. 48), die verzoekt tot het sluiten van een convenant dat zich richt op verduurzaming van de huismerkprodukten van supermarkten in 2015?
Per brief van 25 november 2011 (Kamerstuk 32 500 V, nr. 122) is uw Kamer geïnformeerd over de verschillende initiatieven van bedrijven actief in de voedselketen gericht op het verduurzamen van de handelsketens. Een convenant specifiek gericht op huismerken voegt daar te weinig aan toe. In plaats daarvan richt dit Kabinet zich op ketenverduurzaming, waar zowel huismerken als niet-huismerken onderdeel van zijn. Zo is er het convenant specifiek gericht op de verduurzaming van import groente en fruit. Nagenoeg alle supermarkten en grote inkooppartijen hebben dit convenant mede ondertekend. De Nederlandse overheid ondersteunt de realisatie van dit convenant via het Initiatief Duurzame Handel (IDH). Soortgelijke afspraken zijn gemaakt voor andere productcategorieën en grondstoffen waar veel MVO-issues spelen, te weten: kweekvis, soja, palmolie, bloemen, koffie en cacao.
Bent u bereid om, aanvullend op het onderzoek van de Consumentenbond, op korte termijn een uitgebreidere monitor bij supermarkten over internationale arbeidsrechten en eerlijke lonen aan de Kamer te doen toekomen, in lijn met de motie Voordewind (Kamerstuk 32 500 V, nr. 48)?
Rapportage over verduurzaming en maatschappelijk verantwoord ondernemen vind ik een primaire verantwoordelijkheid van de bedrijven zelf. Wel vallen de supermarkten net als alle andere economische sectoren onder de sectorrisicoanalyse. Indien uit deze sectorrisicoanalyse blijkt dat de supermarkten een hoog risicoprofiel hebben, dan wordt in de vervolganalyse gekeken welke van de risico’s op het vlak van mens en milieu mogelijk nog onvoldoende aandacht krijgen vanuit het bedrijfsleven. In dat geval zal ik uw Kamer daarover informeren.
Bent u bereid deze monitor ook beschikbaar te stellen aan consumenten, aangezien een aantal supermarkten slecht scoort op het gebied van transparantie? Zo nee, op welke manier zijn consumenten in staat om een verantwoorde keuze te maken, aangezien enkele supermarkten geen of beperkte informatie geven over de herkomst van producten en over het voldoen aan de internationale arbeids- en mensenrechten?
Consumenten die een verantwoorde keuze willen maken, kunnen nu reeds in verschillende supermarkten een keuze maken voor fairtrade producten en producten met andersoortige keurmerken.
De 120.000 verzekerden die al jarenlang geen zorgpremie betalen, waardoor er één miljard euro aan onbetaalde premies open staat |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de tv-uitzending «120.000 verzekerden betalen al jaren geen zorgpremie»?1
Het uitgangspunt is dat mensen hun nominale zorgpremie betalen. Als teveel mensen niet betalen, ondermijnt dat op den duur de solidariteit in het stelsel.
Gaat de komende wijziging van de wanbetalersregeling deze hardnekkige groep wanbetalers aanpakken? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
In de beantwoording op de vragen van de leden Bouwmeester en Kuzu heb ik vermeld dat er al een strikt handhavingsbeleid wordt gevoerd om zoveel mogelijk bestuursrechtelijke premie te innen. Alles wat binnen de wettelijke kaders mogelijk is aan (zinvolle) incassoactiviteiten wordt al gedaan. Forsere (dwang)maatregelen zijn in het bestuursrecht niet aan de orde.
In het wetsvoorstel is voorts de mogelijkheid opgenomen om bepaalde groepen wanbetalers terug te geleiden naar de zorgverzekeraar. Voor de teruggeleiding is het van belang zorgvuldige voorwaarden te formuleren. Daarover moeten goede afspraken worden gemaakt. Het College voor Zorgverzekeringen (CVZ), Zorgverzekeraars en diverse gemeenten zijn al geruime tijd in gesprek over de mogelijkheden voor deze teruggeleiding. Ik zal voortdurend blijven zoeken naar maatregelen of initiatieven die deze groep substantieel verkleint.
Kunt u aangeven wat de verhouding is in deze hardnekkige groep wanbetalers tussen het aantal allochtonen en autochtonen?
Achtergrondkenmerken van alle wanbetalers in het bestuursrechtelijk premieregime, waaronder hun herkomst, worden in mijn opdracht jaarlijks verstrekt door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en worden opgenomen in de VWS-Verzekerdenmonitor. De toepasselijke tabel is opgenomen op pagina 13.
Van de groep «overige westerse allochtonen» is geen verdere uitsplitsing naar nationaliteit opgenomen. Ik heb vooralsnog geen aanleiding te veronderstellen dat het aantal wanbetalers veel harder zal toenemen omdat onderdanen uit de genoemde landen hier komen wonen of werken.
Voorts heb ik dit jaar verzocht om nadere en gerichte analyses van achtergrondgegevens van wanbetalers die al vanaf het begin bij CVZ zitten, van wie CVZ nooit premie heeft ontvangen en die betalingsachterstand hebben van 1 tot 2 jaar of meer. Met deze gegevens wil ik beoordelen of ik, in aanvulling op de maatregelen die in het wetsvoorstel al staan, gerichter beleid kan voeren om wanbetaling tegen te gaan. Daarnaast gaat CBS ook aantallen wanbetalers per postcodegebied in kaart brengen en dit koppelen aan achtergrondkenmerken, ten behoeve van de regionale bijeenkomsten die gaan plaatsvinden tussen zorgverzekeraars en gemeenten in het kader van preventieactiviteiten.
Deelt u de mening dat het aantal wanbetalers nog veel harder zal toenemen door het openen van de grenzen voor Bulgaren en Roemenen?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat hardnekkige wanbetalers, die al jarenlang weigeren mee te werken aan een oplossing, nog wel alle zorg moeten ontvangen?
Indien de verzekering van deze wanbetalers zou worden opgeschort of zij geen recht meer hebben op een deel van de aanspraken, dan zal het ziekenhuis die medisch noodzakelijk zorg toch moeten verlenen. Het incassoprobleem wordt dan verplaatst naar de zorgaanbieder. Ik ben daar geen voorstander van.
Het bericht dat er AZC's worden geopend in voormalige gevangenissen en detentiecentra |
|
Linda Voortman (GL), Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichten ««Asielzoekers in maart naar Kamp Zeist»?1
Ja.
Kloppen de berichten dat het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers(COA) actief op zoek is naar (voormalige)gevangenissen en detentiecentra om asielzoekerscentra (AZC's) in te vestigen? Zo ja, welke locaties worden momenteel voor dit doel onderzocht? Voor welke (voormalige) gevangenissen en detentiecentra is inmiddels besloten dat ze voor dit doel zullen worden gebruikt?
Zoals ik ook in antwoorden op Kamervragen van het lid Fritsma (PVV)2 heb aangegeven, brengt de verhoogde asielinstroom met zich mee dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) op zoek is gegaan naar extra opvanglocaties. Voorop staat dat in Nederland iedere opvanggerechtigde asielzoeker opvang aangeboden krijgt.
Bij het verwerven van locaties wordt door het COA rekening gehouden met verschillende aspecten. Zo wordt gekeken naar de mogelijkheden om op bestaande opvanglocaties de capaciteit uit te breiden of de locatie langer open te houden dan eerder was voorzien. Ook beziet het COA of voormalige opvanglocaties opnieuw in gebruik kunnen worden genomen. Voorts wordt gekeken naar leegstaand en beschikbaar vastgoed van de rijksoverheid, dit zijn onder andere penitentiaire inrichtingen en kazernes. Tevens worden de mogelijkheden onderzocht om vastgoed dat voor de gezondheidszorg is gebruikt in te kunnen zetten. Ten slotte wordt gekeken naar de vastgoedmarkt.
Het COA hanteert een Programma van Eisen waarin, mede gebaseerd op nationale en Europese wet- en regelgeving, beschreven is aan welke eisen een opvanglocatie moet voldoen. Daarnaast werkt het COA met interne kaders zoals de grootte van de kamers en het aantal recreatieruimten. Indien het om een penitentiaire inrichting gaat, wordt uiteraard zorg gedragen dat er geen sprake is van een daadwerkelijk detentiekarakter van de opvanglocatie. De beoogde nieuwe opvanglocaties worden gewogen ten opzichte van het Programma van Eisen en de beschikbare financiële kaders.
De zoektocht naar opvanglocaties is derhalve veel breder dan (voormalige) gevangenissen en detentiecentra.
Vanwege gemeentelijke/bestuurlijke afspraken bij het verwerven van locaties vind ik het niet wenselijk om in te gaan op locaties die beoogd zijn voor de opvang door het COA.
De locaties die sinds 2013 tot heden geopend of heropend zijn door het COA, zijn de voormalige opvanglocaties in Bellingwolde, Geeuwenbrug en Sweikhuizen. Daarnaast zijn in Uithuizen en Wassenaar (Duinrell) tijdelijke locaties geopend. In totaal gaat het hierbij om circa 1.700 opvangplaatsen. Dit zijn derhalve ook andere locaties dan voormalige detentielocaties.
Kunt u aangeven voor hoeveel asielzoekers er momenteel geen plaats is in de reguliere opvanglocaties van de AZC's?
Op dit moment is voor iedere asielzoeker die recht heeft op opvang een opvangplaats, die uiteraard voldoet aan de standaarden die zijn neergelegd in (inter)nationale wet- en regelgeving, zoals de Opvangrichtlijn 2003/9/EG en de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005. Als gevolg van de toename van het aantal asielaanvragen, en daarmee ook de toename van het aantal mensen dat moet worden opgevangen, verwacht het COA in de komende maanden meer opvangcapaciteit nodig te hebben. Zoals gezegd is het COA daarom op zoek naar locaties.
Deelt u de mening dat dergelijke locaties naar hun aard en inrichting ongeschikt zijn om asielzoekers in te vestigen? In hoeverre is er in deze besluitvorming meegewogen dat het plaatsen van asielzoekers in gevangenissen en detentiecentra als traumatisch kan worden ervaren gezien het feit dat sommige asielzoekers gevlucht zijn uit een oorlogsland en/of in het land van herkomst onterecht in gevangenissen zijn vastgezet? In hoeverre heeft u over dit vraagstuk inlichtingen ingewonnen bij experts en Non Gouvernementele Organisaties(NGO's)?
In antwoord op vraag 2 heb ik al toegelicht dat het kunnen openen van een opvanglocatie een samenspel is van gemeentelijke bereidheid, beschikbaarheid van geschikt vastgoed, de weging van het vastgoed ten opzichte van het Programma van Eisen en de financiële kaders. Voor zover de door u genoemde locaties in beeld zijn gekomen, is ook hier voornoemde afweging gemaakt. Als opgemerkt is de uitkomst van dit proces dat onder andere eerder gesloten locaties zijn heropend.
In mijn planning ga ik uit van prognoses op basis van de asielinstroom en de trends die zich hierin voordoen. Bij brief van 21 december 20123 is uw Kamer reeds geïnformeerd over de beleidsontwikkelingen die ertoe hebben geleid dat het COA gedeeltelijk moest terugkomen op het krimpbesluit dat in september 2012 was genomen, onder meer als gevolg van de voorgenomen Regeling Langverblijvende Kinderen. Na een redelijke stabilisatie in de eerste helft van 2013 is de bezetting in de COA-locaties in de tweede helft van 2013 vervolgens flink gestegen als gevolg van de verhoogde instroom vanuit Syrië en het hoge aantal nareizende gezinsleden uit onder meer Somalië. Binnen de budgettaire kaders voor het COA is er ruimte om rekening te houden met fluctuaties in de asielinstroom. Deze budgettaire ruimte dient natuurlijk steeds een vertaling te vinden in het creëren van extra opvangplekken als daaraan behoefte is. Mede uit oogpunt van kosten is het niet mogelijk om een te grote buffercapaciteit aan te houden.
De sluiting van locaties heeft diverse oorzaken, zoals de looptijd van bestuursovereenkomsten. Bij het maken van de keuze welke locatie gesloten gaat worden spelen elementen als kwaliteit en betaalbaarheid een belangrijke rol.
Kunt u aangeven in hoeverre alternatieven zijn onderzocht zoals leegstaande scholen of bedrijfspanden en AZC's die in het (recente) verleden zijn gesloten? Hoeveel AZCs zijn er de afgelopen jaren gesloten? Hoe staat u nu tegenover het besluit deze AZC's te sluiten gezien het feit dat vluchtelingenstromen kunnen fluctueren? Kunt u aangeven in hoeverre de volgende locaties: het voormalige Meanderziekenhuis te Amersfoort, de voormalige bibliotheek te Winschoten, de voormalige Jozefsschool te Malden, de voormalige strokartonfabriek de Toekomst te Scheemdade en de verschillende leegstaande panden van Horizon Jeugdzorg en Onderwijs in regio Zuid-Holland eventueel geschikt zouden zijn als AZC locatie?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid af te zien van de plannen (voormalige) gevangenissen en detentiecentra te gebruiken voor het vestigen van asielzoekers? Bent u bereid actief te zoeken naar alternatieve locaties zoals leegstaande scholen, bedrijfspanden en/of inmiddels gesloten AZC's? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 4.
Waardeoverdracht |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven in welke situaties op dit moment waardeoverdracht mogelijk is?1
Waardeoverdracht is mogelijk in de situaties omschreven in de artikelen 70 – 92 van de Pensioenwet, te weten:
Hoeveel mensen maken (de afgelopen 5 jaar) jaarlijks gebruik van waardeoverdracht? Welk bedrag is hiermee gemoeid?
Uit het onderzoeksrapport «Praktijk in waardeoverdracht» van SEO dat op 29 november 2010 door de toenmalige Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kamerstukken II 2010/2011, 32 043, nr. 21) aan de Tweede Kamer is aangeboden, bleek dat jaarlijks ca. 115.000 waardeoverdrachten plaatsvinden, waarbij € 1,7 mrd. aan pensioenvermogen van uitvoerder wisselt.
Wat zijn volgens u de grootste knelpunten van het huidige systeem van waardeoverdracht?
Een belangrijk knelpunt is de zogenoemde bijbetalingsproblematiek voor werkgevers als gevolg van het verschil in financieringswijze tussen verzekeraars en pensioenfondsen. Ook voor werknemers kan deze bijbetalinglast nadelig zijn omdat het de arbeidsmobiliteit van (vooral oudere) werknemers kan beperken. Ter tijdelijke ondervanging van dit probleem is een tijdelijke beperking van de plicht tot waardeoverdracht gerealiseerd met het besluit van 21 september 2012 (Stb 2012, 452) dat op 1 januari 2013 in werking is getreden. Verder is het, ondanks inspanningen ter vergroting van de transparantie van pensioenen en van het pensioeninzicht van deelnemers, voor deelnemers lastig is om een goede, rationele keuze te maken met betrekking tot waardeoverdracht. De Stichting van de Arbeid heeft in haar advies van 27 juni 2013 (dat is gevoegd bij mijn brief van 20 januari 2014) erop gewezen dat ook goed moet worden gekeken naar de problematiek van kleine pensioenen en naar mogelijke consequenties voor het nabestaandenpensioen.
Betekent uw uitspraak «ik wil een serieuze poging doen om waardeoverdracht te behouden», dat u heeft overwogen om de waardeoverdracht te beperken? Deelt u de mening dat de keuzevrijheid van pensioen voor werknemers van groot belang is en dat waardeoverdracht dus altijd mogelijk moet blijven?
Ik hecht aan de individuele keuzevrijheid van werknemers om bij baanwisseling de waarde van hun opgebouwde pensioenaanspraken wel of niet te kunnen overdragen. Tegelijkertijd concludeer ik dat uit het advies van de Stichting van de Arbeid van 27 juni 2013 blijkt dat de meningen binnen de Stichting over continuering van het recht op waardoverdracht uiteenlopen. Uit genoemd advies van de Stichting van de Arbeid blijkt dat werkgevers – alles afwegende – vinden dat het recht op waardeoverdracht moet komen te vervallen; werknemers zijn daarentegen van mening dat het recht op waardeoverdracht behouden moet blijven en dat oplossingen moeten worden gezocht voor problemen die optreden bij een onverkorte toepassing van het meegeven van rechten op basis van gefinancierde waarde. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 20 januari jl. onderzoek ik thans of het standpunt van de werknemers uitvoerbaar is.
Wat zijn volgens u de voordelen van een systeem waarbij de pensioenaanspraken worden overgedragen? Wat zijn de nadelen van een dergelijk systeem?
Ik deel de voor- en nadelen die de Stichting van de Arbeid in het eerdergenoemde advies heeft genoemd. Deze zijn (samengevat):
Wat zijn volgens u de voordelen van een systeem waarbij uitsluitend de waarde van de pensioenvoorziening wordt overgedragen? Wat zijn de nadelen van een dergelijk systeem? Kunt u aangeven welke definitie u heeft van het woord «waarde».
Bij het onderzoek ga ik uit van de definities voor de gefinancierde waarde voor de verschillende pensioenproducten die de Stichting van de Arbeid heeft geadviseerd. Het onderzoek is erop gericht de voor- en nadelen in beeld te brengen.
Wanneer een werknemer van een pensioenverzekeraar naar een pensioenfonds overstapt, wordt het overdraagbare pensioen dan berekend op wat er ooit betaald is aan (opgerente) premie in het verleden of op basis van marktwaarde van het over te dragen pensioen?
Dat hangt af van het pensioencontract, zoals is aangegeven in artikel 25 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat sommige verzekeraars op dit moment minder mee geven aan waarde dan de waarde in het economisch verkeer van deze pensioenen?
Deze problematiek zal ik betrekken bij het onderzoek dat ik heb aangekondigd in mijn brief van 20 januari jl.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het komende Algemeen overleg pensioenonderwerpen op 13 februari a.s.?
Ik beantwoord de vragen voor het Algemeen Overleg Pensioenonderwerpen, dat is verplaatst naar 20 maart a.s.
Het bericht dat slechts tien procent van de gedownloade boeken middels de legale weg wordt verkregen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Niet betalen voor e-boek is norm» waarin wordt bericht dat slechts tien procent van de gedownloade boeken middels de legale weg wordt verkregen?1
Ik heb kennis genomen van het artikel «Niet betalen voor e-boek is norm». Ik merk op dat voor het online aanbieden (openbaarmaken) van auteursrechtelijk beschermde werken, zoals e-boeken, te allen tijde toestemming van rechthebbenden is vereist. Het uploaden van e-boeken zonder die toestemming levert een auteursrechtelijke inbreuk op. Hiertegen kan en wordt actief opgetreden door rechthebbenden in collectief verband via de stichting Brein. Het downloaden (reproduceren) van e-boeken voor eigen oefening, studie of gebruik, daarentegen, valt onder de thuiskopie-exceptie van artikel 16c van de Auteurswet zodat toestemming van de rechthebbende niet is vereist. Rechthebbenden ontvangen via de thuiskopievergoeding overeenkomstig de auteursrechtrichtlijn een billijke compensatie voor het nadeel dat zij ten gevolge van de thuiskopie-exceptie lijden. De compensatie wordt geïnd bij importeurs en fabrikanten van voorwerpen die in belangrijke mate voor de opslag van thuiskopieën worden gebruikt. Voor e-readers is vooralsnog geen thuiskopievergoeding bepaald.
Het Hof van Justitie EU zal later dit jaar antwoord geven op de vraag of downloaden uit illegale bron ook onder de thuiskopie-exceptie ressorteert en of de thuiskopievergoeding voor dit gebruik mag compenseren. Volgens de recente conclusie van de advocaat-generaal Villon Cruz is dat niet het geval2. De uitkomst van deze procedure is van groot belang voor de vraag of een e-reader vergoedingsplichtig kan zijn. Voorts wordt in opdracht van de Stichting Onderhandelingen Thuiskopievergoeding (SONT) door het marktonderzoekbureau Veldkamp onderzoek verricht naar vergoedingsplichtig gebruik van e-readers. Ik ben in afwachting van de uitkomst van dat onderzoek en het advies van de SONT daarover. Een besluit houdende een aanpassing van de algemene maatregel van bestuur inzake thuiskopievergoedingen neem ik nadat ik beschik over de uitkomsten van het onderzoek, het SONT-besluit en het arrest van het Hof in eerder genoemde zaak.
Steunt u het initiatief «Lees Legaal» van The Social Bookcompany dat strijdt tegen het illegaal kopiëren van e-boeken? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij vinden in een bewustwordingscampagne zoals de actie «Lees legaal». Om het pirateren van e-boeken effectief te bestrijden is het, naast handhavende en voorlichtende activiteiten, uiteraard ook van belang dat de markt legale, klantvriendelijke en betaalbare alternatieven aanbiedt. Marktpartijen zullen op de bij het publiek bestaande vraag naar e-boeken moeten inspringen met innovatieve businessmodellen, bijvoorbeeld door een streaming model voor e-boeken. Naar verluidt worden hiertoe door uitgevers inmiddels ook concrete stappen gezet3.
Bent u voornemens een actieve rol te spelen om ervoor te zorgen dat auteurs van boeken een eerlijke vergoeding voor hun werk kunnen ontvangen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen?
Met betrekking tot de thuiskopievergoedingen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1. Met betrekking tot vergoedingen die de schrijver van zijn uitgever ontvangt, wijs ik u op het wetsvoorstel auteurscontractenrecht4. In dat wetsvoorstel wordt onder meer geregeld dat de maker voor de verlening van exploitatiebevoegdheid jegens de exploitant van zijn werk aanspraak kan maken op een billijke vergoeding. Het wetsvoorstel beoogt de maker beter in staat te stellen om te delen in de opbrengsten van de exploitatie van zijn werk. Dit heeft ook betrekking op eventuele opbrengsten uit door de exploitant nieuw te ontwikkelen legale businessmodellen.
Deelt u de mening dat het huidige hoge btw-tarief van 21% voor e-boeken een drempel vormt voor zowel de potentiële consument, omdat het e-boek daarmee duurder wordt, alsook voor de innovatie in de markt?
Ik sluit niet uit dat het huidige btw tarief e-boeken duurder maakt en daarmee een drempel vormt voor de potentiele consument en voor innovatie. Zoals ook in de reactie op de motie Peters5 is aangegeven, is de Nederlandse regering er voorstander van om de inconsistentie in de tarifering op te heffen tussen digitale boeken en papieren boeken. De Europese Commissie is bezig om een evaluatie van de huidige btw-tariefstructuur uit te laten voeren. Afhankelijk van deze evaluatie komt de Europese Commissie met mogelijke voorstellen tot het aanpassen van de btw-richtlijn. Uiteraard is het btw-tarief van belang bij de prijsvorming. Naast een eventuele verlaging van dit tarief zijn er echter tal van andere factoren die de prijs van e-boeken beïnvloeden en het lezen van digitale boeken tot een succes kunnen maken. Hierbij kan worden gedacht aan beschikbaarheid van e-readers, tablets en initiatieven voor nieuwe business modellen voor het aanbieden van e-boeken.
Bent u bereid in overleg te treden met zowel uitgevers als schrijvers om te bezien welke mogelijkheden er zijn om te zorgen dat de markt beter gaat functioneren?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 3. Het is primair aan de marktpartijen om alternatieve en innovatieve businessmodellen te ontwikkelen.
Het bericht dat een gevangene is beschoten met een spijkerpistool |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een gevangene is beschoten met een spijkerpistool?1
Ja.
Is er al meer bekend uit het onderzoek van de Dienst Justitiële Inrichtingen over de toedracht van dit recente voorval in het Huis van Bewaring in Alphen aan de Rijn?
De inrichting heeft naar aanleiding van een intern onderzoek aangifte gedaan bij de politie. Het politieonderzoek is gaande. Over de toedracht van het incident kan, zolang het politieonderzoek nog niet is afgerond, vooralsnog geen uitsluitsel worden gegeven.
Wat is de huidige bezettingsgraad van het Huis van Bewaring in Alphen aan de Rijn?
Ten tijde van het incident betrof de bezettingsgraad in het Huis van Bewaring in Alphen aan den Rijn ruim 95%.
Deelt u de mening van vakbond CNV Publieke Zaak dat dit voorval exemplarisch is voor de situatie in gevangenissen?
Nee, deze mening deel ik niet. De borging van veiligheid binnen justitiële inrichtingen, zowel voor personeel als voor justitiabelen, heeft onverkort en blijvend mijn aandacht, ook in tijden van bezuinigingen. Zoals ik in mijn brief van 12 november 2013 aan uw Kamer expliciet heb aangegeven staat de borging van de veiligheid voorop bij de implementatie van het Masterplan DJI.2 De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) monitort eventuele bijzonderheden in het kader van veiligheid binnen inrichtingen en neemt daar waar nodig actie. Indien hiertoe aanleiding is, komen deze bijzonderheden tijdens de reguliere voortgangsgesprekken tussen de vestigingsdirecteuren en het hoofdkantoor in het kader van de P&C-cyclus aan de orde.
Deelt u de mening dat met het verdwijnen van alle (particuliere) beveiligers van G4S uit het Huis van Bewaring te Alphen aan de Rijn, de veiligheid in deze inrichting verder onder druk komt te staan?2
Het mediabericht berust wellicht op een misverstand. Sinds een aantal jaren zijn geen beveiligers van particuliere beveiligingsorganisaties werkzaam in penitentiaire inrichting (PI) Alphen aan den Rijn, waarvan het Huis van Bewaring deel uitmaakt.
Indien uw antwoord op de vorige vraag ontkennend luidt, kunt u garanderen dat de veiligheid van gevangenen en personeel gewaarborgd blijft?
Zie het antwoord op vraag 4. Een randvoorwaarde bij de implementatie van het Masterplan DJI is dat de veiligheid van personeel en justitiabelen niet onder druk komt te staan. Incidenten zijn echter nooit volledig uit te sluiten, hoezeer veiligheid ook een belangrijk fundament vormt bij de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties.