De brandstoffenmix |
|
René Leegte (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
In uw antwoord op eerdere vragen over de duurzame brandstoffenmix schrijft u dat de tank-to-wheel-benadering wordt gehanteerd om dubbeltelling van emissies te vermijden1; ook olieraffinage valt onder het Emissions trading system (ETS); kunt u uitleggen wat het principiële verschil is tussen elektriciteitsopwekking en raffinage als het gaat om dubbeltelling in de berekening van well-to-wheel en tevens aangeven waarom er binnen elektriciteit wel sprake zou zijn van dubbeltelling van emissies en bij olieraffinage niet?
Bij de beantwoording van uw eerdere vragen2 heb ik het voorbeeld gegeven van elektriciteit, die tot op heden altijd binnen Europa wordt opgewekt en waarvan de emissies onder het ETS vallen. Dezelfde redenering gaat inderdaad op voor raffinage: voor zover deze zich binnen Europa afspeelt, vallen de hiermee gepaard gaande CO2-emissies ook onder het ETS. Er is dus geen principieel verschil op dit punt. In beide gevallen vindt dubbeltelling plaats als we emissies van transport well-to-wheel zouden gaan toerekenen.
Kunt u dit verschil cijfermatig duidelijk maken, zodat inzichtelijk wordt hoe de dubbeltelling van CO2-uitstoot er in een well-to-wheel-benadering uitziet?
In bijgevoegde tabel3 wordt een overzicht gegeven van de CO2-uitstoot over de keten van een elektrische auto en een benzine/dieselauto. In de tabel wordt aangegeven welke processtappen onder de well-to-tank, tank-to-wheel en well-to-wheel CO2-uitstoot vallen. Bij de elektrische auto’s treden alle CO2-emissies in het well-to-tank deel op. Bij een benzine- of dieselauto bedraagt de well-to-tank CO2-uitstoot ca. 20% van de tank-to-wheel CO2-uitstoot. Tot slot wordt in de tabel aangegeven welke emissies onder het ETS vallen.
Zowel bij een elektrische auto als bij een benzine/dieselauto valt een deel van de well-to-wheel emissies onder het ETS. Er is geen principieel verschil tussen elektriciteitsopwekking en raffinage als het gaat om dubbeltelling in de berekening van well-to-wheel emissies. Zowel bij elektriciteitsopwekking als bij olieraffinage is sprake van dubbeltelling van emissies als van de well-to-wheel benadering zou worden uitgegaan. Wel is bij een elektrische auto het aandeel van de ETS CO2-emissies in de well-to-wheel CO2-emssies groter dan bij een benzine/dieselauto.
Dit voorbeeld gaat over een elektrisch voertuig op stroom uit de Nederlandse stroommix om het mechanisme van het dubbeltellen duidelijk te maken. Ik merk daarbij op dat in elk geval de openbaar toegankelijke laadpunten voorzien worden van groene stroom.
Is het desgewenst mogelijk om over de uitkomst van het visietraject te zijner tijd een second opinion uit te voeren, als blijkt dat «power to gas»-oplossingen als beste uit de bus komen, dit om iedere schijn van onpartijdigheid te bevorderen?
Het visietraject is een open stakeholderproces waaraan 130 organisaties deelnemen vanuit NGO’s, brandstofproducenten, voertuigfabrikanten, overheid en wetenschappelijke instellingen. Voor de oplevering van de visie is reeds een review voorzien. Verder wordt het visieproces technisch-wetenschappelijk ondersteund door een kennisconsortium van TNO, CE Delft en ECN.
Daarnaast zal op basis van het nieuwe Clean Power for Transport pakket van de Europese Commissie een verplichting gaan gelden voor lidstaten om nationale plannen (visies) op te stellen voor (alternatieve) brandstoffen in transport en zal er een driejaarlijkse herijking van die plannen moeten plaatsvinden. Dat betekent dat het visieproces dat wij nu uitvoeren in opdracht van het SER Energieakkoord een driejaarlijks terugkerende opdracht wordt, waarin alle ontwikkelpaden en oplossingen die nu door alle stakeholders zijn benoemd opnieuw beoordeeld zullen worden op hun merites.
Het bericht dat ABN-Amro vreest dat zorginstellingen de hypotheeklasten niet meer kunnen betalen |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ABN-Amro vreest dat zorginstellingen de hypotheeklasten niet meer kunnen betalen?1
Over het algemeen staan de AWBZ-instellingen in Nederland er goed voor gezien de solvabiliteit en het weerstandsvermogen. De sector heeft de afgelopen jaren goede financiële resultaten laten zien en gemiddeld genomen zijn zowel het weerstandsvermogen (eigen vermogen als percentage van de jaarlijkse omzet) als de solvabiliteit (eigen vermogen als percentage van het balanstotaal) fors toegenomen. In 2012 bedroeg het weerstandsvermogen in de sector verpleging en verzorging 29,6% en de solvabiliteit 33,6%. Dat neemt niet weg dat de individuele instelling afhankelijk is van haar specifieke situatie en omgeving bijvoorbeeld bij de afstoting van vastgoed. Daarover zijn geen gegevens voorhanden.
Kunt u aangeven hoeveel zorginstellingen in Nederland het risico op een faillissement lopen, doordat hun vastgoed minder waard dreigt te worden? Hoeveel bewoners krijgen hiermee te maken?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel waardevermindering van het vastgoed heeft uw maatregel om mensen met een lagere zorgzwaarte niet meer toe te laten in een verzorgingshuis veroorzaakt? Kunt u de Kamer hiervan een financiële onderbouwing doen toekomen?
Ik verwijs u naar mijn brief van 4 juni 2014, Transitieagenda langer thuis wonen. Daarin staat een overzicht per zorgkantoorregio van de gevolgen voor extramuralisering. De totale restschuld van instellingen wordt geschat tussen de € 150 en € 350 mln. In zijn algemeenheid acht ik daarom de risico’s voor de continuïteit van zorg die voortvloeien uit het vastgoed van instellingen beperkt. De «Monitor en beleidsbrief Continuïteit van langdurige zorg» van april 2014 van de NZa, geeft mij geen directe reden voor bezorgdheid over de continuïteit van zorg. Conclusie van het NZa-onderzoek is dat op de korte termijn geen problemen voor de continuïteit van zorg zijn te verwachten. De NZa constateert dat er in vijf regio’s een grote veranderopdracht is in combinatie met een relatief beperkte financiële veranderruimte. Daarnaast is in deze regio’s vaak sprake van een hoge marktconcentratie. De NZa zal in de komende jaren blijven toezien dat zorgkantoren blijven voldoen aan hun zorgplicht en continuïteit van zorg ook in de toekomst kunnen waarborgen.
Heeft u dit negatieve effect voorzien bij het nemen van de maatregel om mensen met een lagere zorgzwaarte niet meer toe te laten in het verzorgingshuis? Acht u dit effect acceptabel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat betekent een faillissement volgens u voor de overgebleven bewoners van het betreffende verzorgingshuis? Creëert u hiermee niet een sterfhuisconstructie voor de verzorgingshuizen in Nederland?
De mensen die in een verzorgingshuis verblijven van een zorginstelling die mogelijkerwijs failliet gaat, behouden hun rechten op grond van de AWBZ. Er komen dus geen mensen op straat te staan. Afhankelijk van de afwikkeling van een eventueel faillissement van een instelling, kunnen de levering van zorg en het bijbehorende vastgoed bijvoorbeeld worden overgenomen door een andere instelling. Daarnaast kan zorgverlening op een andere locatie een mogelijkheid zijn. Het zorgkantoor heeft tot taak in dit soort situaties de continuïteit van zorg te waarborgen.
Het is al jaren een trend dat mensen er voor kiezen om steeds meer thuis te blijven wonen. Ik verwijs u naar mijn brief van 4 juni 2014: Transitieagenda langer zelfstandig wonen, waarin ik het beleid toelicht waarbij het uitgangspunt is dat mensen steeds langer thuis wonen in de lokale omgeving.
Is het wat u betreft acceptabel dat verzorgingshuizen dreigen te verdwijnen, en bewoners daardoor op straat komen te staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Welke maatregelen neemt u om faillissement als gevolg van uw maatregel om bewoners met een lagere zorgzwaarte niet meer toe te laten tot het verzorgingshuis te voorkomen?
De continuïteit van zorg voor cliënten staat voor alle betrokken partijen voorop. Dit is niet gelijk aan het voorkomen van een faillissement van een instelling. Het is een gegeven dat er steeds minder vraag naar het verzorgingshuis zal zijn. Via de in eerdergenoemde brief van 4 juni 2014 aangekondigde regiotafels heb ik samen met de Minister voor Wonen en Rijksdienst aangegeven dat vooral op de regionale tafels knelpunten moeten worden besproken. Dit kan ook gaan om dreigende faillissementen en de gevolgen hiervan. Het aanjaagteam kan concrete casussen waarbij zich knelpunten voordoen terugkoppelen naar het Rijk. Ik verwijs u overigens naar de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4.
Vindt u het idee van Actiz om de sociale functie van verzorgingshuizen in de buurt overeind te houden via crowdfunding niet getuigen van het falen van de overheid, en is dit geen armoedige oplossing voor de problemen die het rijksbeleid veroorzaakt, omdat het behoud van verzorgingshuizen een publieke taak dient te zijn?2
De gemeente heeft door de decentralisaties in toenemende mate de rol van regisseur en kan al naar gelang de lokale situatie haar rol invullen. De leden van ActiZ gaan voor activiteiten op zoek naar andere bronnen dan de financiering van banken. Dat staat hen uiteraard vrij, zolang zij zich aan de geldende regels houden. Eveneens staat het particulieren vrij om hun geld te investeren in hun buurt of in doelen die hen bezig houden en die zij nuttig vinden. Lokaal initiatief kan daarbij zorgen voor extra betrokkenheid en een aanbod dat aansluit bij de wensen van de burgers.
Het crowdfunding landschap verandert snel en groeit. Vanaf het begin volgt het kabinet de ontwikkeling van de crowdfundingmarkt.
Wat gaat u ondernemen om de buurtfunctie van verzorgingshuizen te waarborgen en verder te ontwikkelen? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
De decentralisaties betekenen dat de gemeente in toenemende mate de rol van regisseur krijgt. Zorgaanbieders, woningcorporaties en zorgkantoren moeten meer dan voorheen met elkaar en met gemeenten overleggen over de aansluiting van vraag en aanbod op het terrein van wonen en zorg. Ook de invulling van de buurtfunctie is aan de gemeente en afhankelijk van de lokale situatie. Ook buiten het verzorginghuis is het mogelijk dat mensen elkaar ontmoeten en kan op meer manieren in een buurtfunctie worden voorzien. Het Rijk accommodeert de woningmarkt, ondersteunt de regionale samenwerking, stimuleert de bewustwording en volgt de ontwikkelingen.
De medische bezwaren tegen de voorgenomen herkeuring van Wajong-ers |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat de voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor verzekeringsgeneeskunde waarschuwt voor de gevolgen van de voorgenomen herkeuring van Wajong-ers?1 Zo ja, wat vindt u ervan dat de herkeuring als verspilling van tijd en geld wordt beschouwd?
Ik ben op de hoogte van het bericht. Ik deel de opvatting niet dat de herbeoordeling van het zittend bestand van de Wajong verspilling zou zijn van tijd en geld. Met deze herbeoordeling krijgt het UWV sluitend inzicht in wie wel of geen arbeidsvermogen heeft. Vervolgens kan het UWV met de Wajongers met arbeidsvermogen gerichter aan de slag met re-integratie. Zoals ik tijdens de wetsbehandeling van de Participatiewet in uw Kamer heb aangegeven, zal bij de beoordeling allereerst zoveel mogelijk gekeken worden naar al bij het UWV bekende gegevens, zodat de beoordeling zo efficiënt mogelijk plaats zal vinden.
Deelt u de mening dat, gezien de hoge kosten die met de herkeuring van Wajong-ers gemoeid zijn, de zware psychische belasting voor de betrokken Wajong-ers van herkeuring en de door deze deskundigen verwachte verspilling, moet worden afgezien van de voorgenomen herkeuringsoperatie? Zo nee, waarom niet? Bent u dan bereid om de Kamer te zijner tijd te informeren over de precieze door deze herkeuring behaalde resultaten?
Ik deel de mening dat moet worden afgezien van de voorgenomen herkeuringsoperatie niet. Zoals hierboven aangegeven is de herbeoordeling nodig om duidelijk te krijgen welke Wajongers kunnen werken. Ik ben voornemens uw Kamer na afronding van de herbeoordelingsoperatie te informeren over de resultaten.
De stijgende werkloosheid en de mogelijke komst van een banenplan |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat de werkloosheid in april is uitgekomen op 8,7% van de beroepsbevolking?1 Deelt u de zorgen over de constatering dat in de afgelopen periode de arbeidsdeelname is gedaald en dat de stijging van de werkloosheid wordt gedempt door terugtrekken van jongeren van de arbeidsmarkt? Zo ja, wat gaat u daar aan doen?
In april is de werkloosheid met 3 duizend personen gestegen tot 687 duizend personen. Dit komt overeen met 8,7% van de beroepsbevolking. Hoewel de stijging van de werkloosheid de afgelopen maanden lijkt af te vlakken, is het hoge niveau van de werkloosheid pijnlijk. Werkloosheid is voor de mensen die het treft zeer ingrijpend. Het hebben van een baan is voor mensen meer dan een bron van inkomen. Een baan biedt mensen immers een sociaal netwerk, mogelijkheden tot zelfontplooiing en draagt bij aan het zelfvertrouwen en het gevoel van eigenwaarde.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wijst er op dat de afvlakkende stijging van de werkloosheid vooral het gevolg is van het optreden van het zogenaamde ontmoedigingseffect. Door een relatief laag aantal openstaande vacatures en relatief hoge werkloosheid neemt de baanvindkans af. Mensen raken hierdoor ontmoedigd en geven het zoeken naar een baan op. Dit is een gebruikelijk verschijnsel in een periode van laag conjunctuur. Ook in andere landen en tijdens eerdere crises wordt dit ontmoedigingseffect waargenomen.
Het CBS geeft aan dat met name jongeren zich terugtrekken van de arbeidsmarkt. Dit komt omdat jongeren er bijvoorbeeld voor kiezen om langer door te leren of terug te keren naar het onderwijs. Met School Ex 2.0 uit de Aanpak jeugdwerkloosheid stimuleert het kabinet jongeren in het middelbaar beroepsonderwijs om langer door te leren en te kiezen voor een opleiding met meer arbeidsmarktrelevantie. Dit versterkt hun positie op de arbeidsmarkt. Daarnaast heeft het Ministerie van OCW recent laten weten dat het aantal aanmeldingen voor een studie in hoger onderwijs voor het aankomend studiejaar hoger ligt dan vorig jaar.
Het bestrijden van de werkloosheid is de absolute topprioriteit van het kabinet. Het afgelopen jaar heeft het kabinet gezamenlijk met sociale partners concrete maatregelen genomen om het tij op de arbeidsmarkt te keren. Met ondermeer de sectorplannen en de maatregelen gericht op het bestrijden van de werkloosheid onder jongeren en ouderen ondernemen we actie om mensen aan het werk te helpen en te houden. Het sociaal akkoord dat het kabinet in het voorjaar van 2013 met de sociale partners gesloten heeft bevat maatregelen die op de langere termijn de werking van de Nederlandse arbeidsmarkt en economie versterken. Voor herstel van de werkgelegenheid is het echter vooral van belang dat de economie weer gaat groeien. Hoewel de werkgelegenheid doorgaans met enige vertraging volgt, is het bemoedigend dat het economisch herstel medio 2013 voorzichtig lijkt te zijn ingezet.
Klopt het bericht dat er overleg gaande is met werkgevers en werknemers is over een banenplan om de werkloosheid tegen te gaan?2
Het kabinet voert regelmatig overleg met de sociale partners over de uitwerking van het sociaal akkoord en de concrete maatregelen die afgelopen jaar gezamenlijk zijn genomen om de werkloosheid te bestrijden. Het kabinet hecht hier grote waarde aan, want deze samenwerking is noodzakelijk om met draagvlak in de samenleving de gemaakte afspraken nader uit te werken en vorm te geven.
In deze gesprekken is nadrukkelijk ook aandacht voor de huidige situatie op de arbeidsmarkt. Nadere ideeën van de sociale partners om de werkloosheid aan te pakken en werkgelegenheid te stimuleren zijn altijd welkom. Het kabinet is bereid om eventuele voorstellen van sociale partners met hen te bespreken en zal ze dan serieus bezien in het kader van de begrotingsbesprekingen voor het komende jaar.
Welke afspraken zijn er gemaakt met de vakbonden over de totstandkoming van een banenplan? Is er financiële ruimte voor? Zo ja, hoeveel?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn ook de werkgevers gecommitteerd aan banenplannen of hebben ze aangegeven dat te zien als een kunstmatige manier van werk creëren?3
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de overheidsbanen van thuiszorgmedewerkers, leraren en politieagenten net zo echt zijn als banen die voortkomen uit de markt? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg Arbeidsmarktbeleid dat op 4 juni 2014 gehouden wordt?
Ja.
De onmogelijkheid tot herinvoering van grenscontroles |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Teeven: Toestroom Eritreers geen reden voor grenscontroles»?1
Ja.
Kunt u specifiek aangeven wanneer er wel sprake is van bedreiging van de openbare orde of binnenlandse veiligheid met betrekking tot het instellen van grenscontroles?
Voor het instellen van de binnengrenscontrole moet er sprake zijn van een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid3. Er is sprake van een dergelijke situatie bij terroristische incidenten of bedreigingen, of bij bedreigingen die uitgaan van georganiseerde criminaliteit. Ook kan gedacht worden aan situaties waarin er voor een goed en veilig verloop van grote evenementen (bijvoorbeeld een WK voetbal) of bijeenkomsten op politiek niveau (bijvoorbeeld de Nuclear Security Summit) grootschalige veiligheidsmaatregelen worden getroffen.
Migratie en het overschrijden van buitengrenzen door een groot aantal onderdanen van derde landen mag in beginsel niet worden gezien als een bedreiging van de openbare orde of de binnenlandse veiligheid. Conform de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie moet een afwijking van het grondbeginsel van het vrije verkeer van personen restrictief worden opgevat, en veronderstelt het begrip openbare orde dat er sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. In dit kader moet worden beoordeeld in hoeverre de maatregel van de herinvoering van de binnengrenscontrole de bedreiging voor openbare orde kan verhelpen en of de maatregel proportioneel is ten opzichte van de dreiging. Zoals ik in mijn brief van 19 mei jl. reeds heb aangegeven, vormt de huidige instroom van Eritreërs, mede gelet op de reeds getroffen maatregelen en bezien in het licht van de instroom in andere lidstaten, geen ernstige bedreiging in de zin van het Europese recht.
Wat de beoordeling van de proportionaliteit betreft, is verder van belang dat toezicht aan de grens in de eerste plaats is gericht op het tegengaan van illegaal verblijf na grensoverschrijding. De huidige instroom bestaat vrijwel uitsluitend uit vreemdelingen die een asielaanvraag indienen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is een door een vreemdeling in persoon tegenover de autoriteiten kenbaar gemaakte wens om internationale bescherming een asielverzoek en heeft de betreffende vreemdeling tijdens de asielprocedure rechtmatig verblijf. Het toezicht zal er dus niet toe leiden dat vreemdelingen die de Nederlandse grens bereiken en asiel aanvragen niet meer in de asielprocedure terecht komen. Het toezicht kan wel bijdragen aan de bestrijding van mensensmokkel.
Erkent u dat de EU-richtlijnen met betrekking tot asiel en immigratie zeer nadelig uitpakken voor Nederland? Zo nee, welk voordeel ziet u dan?
Deze mening deel ik niet. De richtlijnen dragen bij aan verdere harmonisatie van het vreemdelingenrecht binnen de EU. Over de tweede fase van het Gemeenschappelijk Asielstelstel is er onlangs een akkoord bereikt. Het is van belang dat elke lidstaat dit nu goed invoert, en voldoet aan de daarbinnen gestelde eisen. Ook een verdergaande EU-samenwerking op het gebied van terugkeer is in het belang van alle lidstaten.
In hoeverre deelt u de mening dat een opt-out op dit punt meer dan wenselijk is zodat Nederland zelfstandig kan beslissen wie er binnen mogen komen en wie niet?
Voor een opt-out is een verdragswijziging nodig van het Verdrag van Lissabon. Alle 27 lidstaten en het Europees Parlement moeten hiermee instemmen. Los daarvan is een Nederlandse opt-out op asiel- en migratieterrein niet aan de orde. Mijn inzet is een snelle en zorgvuldige implementatie van de tweede fase van het Gemeenschappelijk Asielstelstel en een goed functionerend Schengen- en asielacquis door alle lidstaten. Zoals in het voorgaande antwoord toegelicht, is het van belang dat elke lidstaat dit nu goed invoert, en voldoet aan de daarbinnen gestelde eisen van het Schengen- en asielacquis.
Het bericht “Nepdokteren in Kenia wordt beloond met ridderorde in Nederland” |
|
Roelof van Laar (PvdA), Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nepdokteren in Kenia wordt beloond met ridderorde in Nederland»?1
Ja.
Kent u het homeopathische middel Iquilai dat door een Nederlandse homeopaat is ontwikkeld, en via zijn non-profit Aids Remedy Fund als (tijdelijke) vervanger van reguliere aidsremmers wordt verspreid in met name Kenia?
Ja.
Wat is uw oordeel over de praktijken van het Aids Remedy Fund die Iquila voorschrijft als (tijdelijke) vervanger van reguliere aidsremmers?
Het is kwalijk als middelen waarvan de werking niet is bewezen worden aanbevolen in de plaats van reguliere geneesmiddelen, waarvan de werking wel is aangetoond. Hierdoor wordt aan mensen mogelijk een adequate behandeling onthouden, en wordt mogelijk schade aan hun gezondheid toegebracht.
Ziet u mogelijkheden vanuit Nederland actie te ondernemen tegen de praktijken van het Aids Remedy Fund in Kenia en andere landen waar het actief is? Zo ja, op welke wijze gaat u dit uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen mogelijkheden om actie te ondernemen tegen praktijken van het Aids Remedy Fund in het buitenland. Het is aan de autoriteiten van de desbetreffende landen om te bezien of de daar geldende wetgeving wordt nageleefd. Zie ook mijn gecombineerde antwoord op de vragen 6, 7 en 8. Ik ben wel bereid om te bezien in hoeverre de activiteiten van het Aids Remedy Fund vanuit Nederland misleidend zijn.
Kunt u aangeven of het Aids Remedy Fund Nederlandse (overheids)subsidie heeft ontvangen? Zo ja, om wat voor bedragen gaat het?
Het Aids Remedy Fund heeft geen overheidssubsidie ontvangen.
Bent u bereid de Keniaanse autoriteiten op de hoogte te stellen van de praktijken van het Aids Remedy Fund? Zo ja, op welke wijze bent u van plan dit te gaan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik zal de Nederlandse ambassade in Nairobi vragen de Keniaanse autoriteiten op de hoogte te stellen van de activiteiten van het Aids Remedy Fund.
Overigens vind ik het zorgelijk als Nederlandse, BIG-geregistreerde artsen betrokken zouden zijn bij het testen, produceren en toedienen van geneesmiddelen in ontwikkelingslanden wanneer daar geen serieuze wetenschappelijke onderbouwing voor is.
In Nederland gelden strenge regels voor het houden van klinische proeven met mensen, en voor het produceren en in de handel brengen van geneesmiddelen. Het is in Nederland verboden om dit te doen zonder toestemming van een Medisch-ethische toetsingscommissie en van het College ter beoordeling van geneesmiddelen. Deze instanties toetsen dan of er een gedegen wetenschappelijke onderbouwing is voor (proeven met) het geneesmiddel.
De bij het Aids Remedy Fund betrokken Nederlandse arts is geregistreerd in het BIG-register. Dit kan onder omstandigheden handvatten bieden voor toezicht op het optreden van artsen in het buitenland. Hierover heeft de tuchtrechter zich al enkele malen uitgesproken. Of een uit de wet BIG voortvloeiende verplichting voor een arts in het buitenland geldt zal afhangen van diverse omstandigheden, zoals de aard en de ernst van die verplichting, alsmede van de ter plaatse geldende regels en gebruiken, waaraan de arts eerst en vooral gebonden is. Maar ook de relatie van het handelen van de arts op de individuele gezondheidszorg. Ik heb daarom de Inspectie voor de Gezondheidszorg gevraagd om na te gaan wat de mogelijkheden zijn om deze zaak nader te onderzoeken.
Deelt u de mening dat het een zorgelijke zaak is dat zulke praktijken in ontwikkelingslanden plaatsvinden? Zo ja, op welke wijze kan Nederland erop toezien dat patiënten in ontwikkelingslanden geen slachtoffer worden van deze praktijken?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw beleid ten aanzien van Nederlandse organisaties en distributeurs die homeopathische middelen, onder valse voorwendselen, als (tijdelijke) vervanger van reguliere aidsremmers voorschrijven aan aids/HIV-patiënten in ontwikkelingslanden?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn de praktijken van het Aids Remedy Fund voor u reden bij nader inzien tot een ander oordeel te komen over het toekennen van de onderscheiding aan de betreffende Nederlandse homeopaat? Zo ja, bent u bereid de toekenning van de onderscheiding te herroepen? Zo nee, waarom niet?
Nee, een dergelijke bevoegdheid heb ik namelijk niet. De wetgever heeft het vervallen van een onderscheiding eenduidig geregeld. Alleen als er sprake is van een onherroepelijke rechterlijke uitspraak, waarbij de rechter betrokkene veroordeelt tot een gevangenisstraf van een jaar of meer, vervalt de Koninklijke onderscheiding van rechtswege en moet betrokkene het onderscheidingsteken terug sturen.
Stage-tekort voor studenten Medische hulpverlening |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent het bericht «Medische studenten lopen vertraging op»?1 Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over problemen bij de opleiding tot ambulancebroeders?2
Ja.
In hoeverre klopt het dat de eerdere noodkreten over het tekort aan stageplaatsen voor studenten van de opleiding Medisch hulpverlener, twee jaar na de genoemde eerdere vragen, nog steeds voortduren?
Dit klopt. Voor een uitgebreider antwoord verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 7.
Acht u het wenselijk dat er medische opleidingen bestaan voor beroepen die wettelijk nog onvoldoende erkend worden, waardoor veel studenten geen afstudeerstage kunnen vinden en afgestudeerden hun expertise niet in het veld kunnen benutten?
Ik acht het niet wenselijk dat studenten geen afstudeerstage kunnen vinden en dat afgestudeerden de opgedane expertise niet in het veld kunnen benutten. In dit verband wordt erop gewezen dat er tal van beroepen in de gezondheidszorg bestaan die niet wettelijk gereglementeerd zijn en waar voldoende stageplaatsen beschikbaar zijn en afgestudeerden in dienst worden genomen.
Klopt het dat de afgestudeerden van de opleiding Medisch hulpverlener nog altijd geen BIG-registratie krijgen? Zo ja, op welke termijn bent u voornemens het beroep Medisch hulpverlener BIG-geregistreerd te maken? Welke acties onderneemt u daar nu voor? Zal het beroep Medisch hulpverlener gaan vallen onder artikel 3 BIG-registratie?
Het beroep van en de opleidingsvereisten voor de Medisch hulpverlener zijn op dit moment niet wettelijk in de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (wet BIG) verankerd. Het Landelijk Platform Bachelor Medisch Hulpverlener, waarin onder meer hogescholen en ziekenhuizen zijn vertegenwoordigd, is sinds twee jaar in overleg met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) over een opname in de wet BIG voor de Medisch hulpverlener. Het platform moet bij het Ministerie van VWS aantonen dat registratie voor dit beroep noodzakelijk is en passend bij een artikel 3 registratie in de wet BIG (een zogenoemde zware registratie, waarvoor een beroepstuchtrecht geldt). Het platform heeft op 3 juni 2014 de Minister van VWS schriftelijk verzocht het beroep van Medisch hulpverlener in artikel 3 van de Wet BIG onder toepassing van de experimenteerbepaling te regelen. De ambtelijke voorbereiding voor de besluitvorming door de Minister van VWS is inmiddels in gang gezet. De verwachting is dat daarover na de zomer uitsluitsel kan worden gegeven.
In hoeverre acht u het mogelijk dat voor het einde van het huidige collegejaar het beroep Medisch hulpverlener BIG-geregistreerd is?
Zie antwoord vraag 4.
Verwacht u dat, indien Medisch hulpverlener een BIG-geregistreerd beroep wordt, het tekort aan stageplaatsen voor studenten zal worden opgelost? Zo nee, welke acties zijn nog meer nodig en op welke wijze gaat u zich hier voor inzetten?
Ik verwacht dat het tekort dan gedeeltelijk zal zijn opgelost. Voorts verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 7.
Wat gaat u doen voor de studenten die buiten hun schuld om (omdat het beroep Medisch hulpverlener op dit moment nog geen BIG-registratie kent) geen geschikte stageplaats kunnen vinden?
Het tekort aan stageplaatsen vind ik onwenselijk. Studenten aan de opleiding Medische hulpverlening worden nu vooral opgeleid om werkzaam te zijn binnen ziekenhuizen en in de ambulancezorg. Ik vind het belangrijk de bestaande beschikbare opleidingscapaciteit zo optimaal mogelijk te benutten. Een tekort aan stageplaatsen bij ziekenhuizen draagt daaraan niet bij. Het beschikbaar stellen van stageplaatsen in de zorg is primair een verantwoordelijkheid van ziekenhuizen. De Minister van VWS heeft dan ook de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) gevraagd te stimuleren dat voor deze studenten bij ziekenhuizen voldoende stageplaatsen beschikbaar komen. In dit verband heeft zij hen erop gewezen, dat medio 2012 al met de sociale partners is afgesproken dat de bacheloropleiding Medisch hulpverlener zou worden opgenomen in de subsidieregeling stageplaatsen zorg II (stagefonds). Deze wijziging is ingegaan met ingang van het studiejaar 2012/2013. Dat betekent dat ziekenhuizen een beroep kunnen doen op deze subsidieregeling ten behoeve van het realiseren van een stageplaats voor een student van de opleiding Medische hulpverlening.
De ladder voor duurzame verstedelijking |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Venray besloten heeft medewerking te verlenen aan een binnenstedelijke verhuizing van het bedrijf Inalfa Roof Systems, waarbij een bedrijfslocatie van acht hectare vlakbij het centrum van Venray wordt verlaten voor een nieuw te bouwen fabriek?1
Ja.
Klopt het bericht dat noch door de gemeente noch door het bedrijf onderzoek is gedaan naar de mogelijkheden van doorontwikkeling van de fabriek op de huidige locatie en dat er geen toetsing heeft plaatsgevonden aan de ladder voor duurzame verstedelijking? Zo nee, welke onderzoeken hebben plaatsgevonden en op welke wijze is getoetst aan de ladder van duurzame verstedelijking?
De gemeente Venray heeft op dezelfde vraag die door de SP-fractie van de gemeenteraad is gesteld, geantwoord dat dit bericht niet klopt en dat bij het ontwerp-bestemmingsplan in eerste instantie niet, en naar aanleiding van een daarop volgende zienswijze vervolgens wel, uitvoering is gegeven aan de ladder voor duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro artikel 3.1.6, 2e en 3e lid). Voor meer informatie over de handelwijze van de gemeente verwijs ik u graag naar de beantwoording van de overeenkomstige raadsvraag van de gemeente Venray, die ik in de bijlage voor de volledigheid meezend.2
Hoe verhoudt zich de passage «de ladder voor duurzame verstedelijking, waar bedrijventerreinen tegenwoordig onder vallen, is geen vrijblijvend instrument» in de beantwoording van eerdere vragen over bedrijventerreinen2 tot het artikel in Binnenlands Bestuur, waarin wordt gesteld dat «in onze praktijk regelmatig plannen tegen komen waarin de drie treden van de ladder niet of niet voldoende zijn doorlopen» en «ook in de rechtspraak de ladder voor duurzame verstedelijking een populair onderwerp is»?
De eis in het Bro is een motiveringseis, geen inhoudelijke norm. De beoordeling van een juiste naleving is alleen mogelijk met kennis van de situatie ter plaatse en de mogelijkheden ter plaatse. Het niet of onvoldoende voorzien in de motiveringseis biedt een grondslag voor belanghebbenden om inzake een ontwerpbestemmingsplan of een ontwerpbesluit voor een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan, een zienswijze in te dienen en tegen het vastgestelde plan of genomen besluit eventueel beroep in te stellen. Dat deze procedure met enige regelmaat wordt ingezet op dit punt is terug te zien in de rechtspraak. De rechter zal ter zake bepalen of er aanleiding is om het vastgestelde besluit vanwege een onvoldoende motivering te vernietigen. Ik leid daaruit af dat het instrument een handvat biedt om tot gebalanceerde verstedelijking te komen.
Zijn er naast de ladder van duurzame ontwikkeling nog andere manieren waarop de actuele regionale behoefte van bedrijventerreinen kan worden bepaald? Zo ja, welke? Kunt u uw antwoord toelichten?
De ladder voor duurzame verstedelijking vraagt dat bij voorgenomen stedelijke ontwikkelingen beschreven wordt dat deze ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. De ladder schrijft niet voor op welke wijze dit moet worden bepaald. Het bevoegd gezag, over het algemeen de gemeente, is vrij om te bepalen welke handelwijze het doel het beste dient, en of een structuurvisie daarbij handzaam kan zijn.
Afvalopslag in zoutholtes |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Afval in Zoutholtes om Sinkholes te Voorkomen»?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten welke wetgeving van toepassing is op de plannen om afval ondergronds op te slaan?
Diverse wetten zijn van toepassing op het opslaan van afval in de ondergrond. In het Landelijk Afvalstoffenbeheer Plan 2, volgend uit de Wet Milieubeheer, staat dat een pilotproject voor het stabiliseren van een (potentieel) instabiele caverne gestart kan worden om te onderzoeken welke niet bodemeigen stoffen onder welke voorwaarden zonder milieu hygiënische risico’s in principe toegepast kunnen worden.
In dit kader heeft AkzoNobel een vulstof ontwikkeld die naast pekel zal bestaan uit fijnkorrelige reststoffen van afval-energiecentrales en biomassa-energiecentrales en een reststof uit de cementindustrie. Deze receptuur voldoet aan de gestelde technische eisen betreffende onder meer de uitharding in de caverne.
Daarnaast zijn de Mijnbouwwet, de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo), de Wet Ruimtelijke Ordening, het Besluit Stortplaatsen en Stortverboden Afvalstoffen en het Besluit Milieueffectrapportage van toepassing op de plannen voor de Pilot Stabilisatie Cavernes Twente.
Tevens is een toetsing in het kader van de Natuurbeschermingswet en een vergunning op grond van de Waterwet van toepassing op de bovengrondse installatie. Uit een toetsing in het kader van de Natuurbeschermingswet (Nb-wet) is gebleken dat voor het project geen Nb-wet vergunningplicht geldt.
Kunt u toelichten welke afstemming er is geweest tussen AkzoNobel en verschillende overheden over deze plannen? Zijn de lokale overheden hier ook bij betrokken?
AkzoNobel heeft sinds 2010 onder andere middels een contactgroep overleg met de Gemeente Enschede, de Gemeente Hengelo, de Provincie Overijssel, het Ministerie van Economische Zaken, het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en Staatstoezicht op de Mijnen over dit project.
Op dit moment wordt er bilateraal overlegd tussen AkzoNobel en de verschillende overheden over de specifieke invulling van de vergunningaanvragen en het milieueffectrapport. De initiatiefnemers hebben een opslagvergunning in het kader van de Mijnbouwwet aangevraagd bij mij en hebben bij de gemeente Enschede een aanvraag gedaan voor een herziening van het bestemmingsplan. Ten behoeve van de herziening van het bestemmingsplan en later de aanvraag voor de vergunningen in het kader van de Wabo wordt een milieueffectrapport opgesteld.
Kunt u aangeven of er ook met bewoners is overlegd over deze plannen?
De omwonenden zijn voor het eerst over de Pilot Stabilisatie Cavernes Twente geïnformeerd op 22 maart 2012 en opnieuw op 25 april 2013 middels informatieavonden. Direct belanghebbenden zijn hiervoor per brief uitgenodigd. Andere belangstellenden zijn uitgenodigd middels een advertentie in het regionale dagblad Tubantia. De beide informatieavonden zijn door 70 tot 100 mensen bezocht. Tevens is er vanaf midden 2011 frequent overleg geweest met andere (mogelijke) externe belanghebbenden, waaronder het Waterschap, Vitens, Natuur- en Milieuraden en lokale buurtverenigingen.
Als de bestemmingsplanwijziging voor de Pilot Stabilisatie Cavernes Twente ter inzage komt te liggen, komt er opnieuw een informatieavond. Dit is voorzien voor na de zomer 2014.
Kunt u aangeven welke risico's er zijn voor ongewenste verspreiding van het opgeslagen afval, zoals naar grondwater, drinkwatergebieden, of naar de oppervlakte? Hoe worden deze gemonitord?
Naar bovenstaande risico’s zijn diverse onderzoeken gedaan, waaronder geotechnisch onderzoek, onderzoek naar het fysische en chemische gedrag van de vulstof en een uitgebreide risicoanalyse betreffende het vullen van de cavernes. De resultaten worden opgenomen in het milieueffectrapport. De risicoanalyse is gebaseerd op het uitgangspunt dat verontreinigingen in het grondwater over 10.000 jaar als gevolg van dit stabilisatieproject niet hoger mogen zijn dan de huidige kwaliteitsnormen voor drinkwater. De dichtstbijzijnde drinkwaterwinning stroomafwaarts nabij Goor vindt plaats op 10 kilometer afstand. Dit is op dusdanige afstand dat het stabilisatieproject geen risico vormt voor deze drinkwaterwinning.
In de risicoanalyse zijn mogelijke scenario’s voor lekpaden van de caverne naar het maaiveld ontwikkeld. Mogelijke lekpaden zijn de verbuizing van het boorgat, en waterdoorlatende gesteentelagen of delen van gesteentelagen boven de cavernes. Daarnaast is gekeken naar de mogelijkheid dat de vulstof onverhoopt een onvoldoende stabiliserende werking zou hebben. In de huidige risicoanalyse is vooral generiek onderzocht wat de mogelijke scenario’s zijn voor het ontstaan van verontreiniging. Momenteel laat AkzoNobel de resultaten van de generieke studie door het Britse Quintessa in samenwerking met het Nederlandse Royal Haskoning DHV valideren. Hierbij wordt met specifieke informatie over de beoogde vulstof en de beoogde cavernes bepaald of de generieke risicoanalyse geldig is voor de beoogde vulstof en de beoogde cavernes. Op basis hiervan zal een gedetailleerd risicobeheersplan worden opgesteld, waarin ook de monitoring wordt opgenomen. Dit risicobeheersplan en een beschrijving van maatregelen om schade te voorkomen, zijn verplichte onderdelen van het opslagplan. Staatstoezicht op de Mijnen, TNO en de Technische Commissie Bodembeweging beoordelen het opslagplan alvorens ik een beluit neem.
Wordt de risico-inventarisatie herzien naar aanleiding van de recente lekkage van ondergronds opgeslagen olieproducten in Duitsland?
De lekkage in Duitsland is volgens de Duitse toezichthouder naar alle waarschijnlijkheid ontstaan via het boorgat. Een dergelijke calamiteit is meegenomen in de huidige risicoanalyse. In het ontwerp van de boorgaten voor de Pilot Stabilisatie Cavernes Twente gaat AkzoNobel, anders dan in het Duitse ontwerp, uit van een dubbelwandige verbuizing. De vulstof zal via de binnenste buis worden ingebracht. De buitenste buis zal gevuld zijn met een vloeistof waarvan de druk permanent gemeten wordt.
Hierbij moet worden aangetekend dat het inbrengen van een uithardende vulstof met een hoge dichtheid in een caverne anders is dan het opslaan van olie in een caverne. De risico’s zijn niet direct vergelijkbaar.
Is er duidelijk wie er aansprakelijk is voor schade aan huizen, bedrijven of natuurgebieden wanneer die zich als gevolg van deze plannen zou voordoen?
Volgens de wet (Artikel 116 Mijnbouwwet en Artikel 177 Boek 6 BW) is de mijnbouwonderneming, in dit geval AkzoNobel, aansprakelijk voor schade als gevolg van mijnbouwactiviteiten. De Mijnbouwwet (Artikel 33) verplicht de mijnbouwonderneming alles te doen wat redelijkerwijs gevergd kan worden om schade door bodembeweging te voorkomen. Om aan deze verplichting te voldoen heeft AkzoNobel het initiatief genomen om potentieel instabiele cavernes preventief te stabiliseren met een vulstof op basis van niet bodemeigen stoffen. Hiermee kan schade door bodembeweging worden voorkomen. Mocht er onverhoopt toch schade ontstaan dan is de mijnbouwonderneming aansprakelijk.
Wat zijn alternatieven voor het opslaan van afval in zoutholtes om Sinkholes te voorkomen? Zijn er andere stoffen mogelijk?
Het doel van de Pilot Stabilisatie Cavernes Twente is het stabiliseren van cavernes, niet het opslaan van afval. In de milieueffectrapportage zijn de alternatieven behandeld voor het stabiliseren van de cavernes met een vulstof.
De meeste primaire grondstoffen en secundaire grondstoffen zijn vanwege hun fysische of chemische eigenschappen niet geschikt. Daarnaast maakt de positieve marktwaarde het gebruik van deze stoffen het project economisch niet rendabel.
Is door het inbrengen van materiaal in de leegstaande zoutholtes het voorkomen van Sinkholes gegarandeerd?
De beste garantie om het ontstaan van sinkholes te voorkomen is het maximaal opvullen van de potentieel instabiele cavernes. Voorafgaand aan de ruimtelijke procedure is onderzoek gedaan of de cavernes gestabiliseerd kunnen worden met een vulstof op basis van niet-bodemeigen afvalstoffen.
Het onderzoek heeft aangetoond dat de ontwikkelde vulstof (zie antwoord
vraag 2) in de caverne voldoende sterkte en stijfheid verkrijgt om het ontstaan van sinkholes te voorkomen.
Het bericht “Grensdetentie is niet langer houdbaar” |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Linda Voortman (GL), Gerard Schouw (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport «Grensdetentie van asielzoekers in het licht van mensenrechtelijke normen»?1
Ja. Uw Kamer heeft recent mijn reactie op het rapport ontvangen. De beantwoording van de onderhavige vragen is in lijn met mijn reactie op het rapport.
Wat is uw reactie op de conclusie dat gevangenschap van asielzoekers niet altijd noodzakelijk is en bovendien schadelijk is, zeker voor kinderen?
Uw Kamer heeft recent2 een brief ontvangen met de aankondiging van een verdere versoepeling van het beleid voor grensdetentie van (gezinnen met) minderjarige kinderen.
Voorts geldt dat het weigeren van toegang en het opleggen van grensdetentie zorgvuldig moet plaatsvinden. Nederland past toegangsweigering en grensdetentie toe conform Europese en nationale regelgeving en Europese en nationale jurisprudentie. Artikel 5, onder f van het EVRM staat nadrukkelijk vrijheidsbeneming toe teneinde een persoon te beletten om op onrechtmatige wijze het land binnen te komen. Ook artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de herschikte Opvangrichtlijn staat toe vreemdelingen in detentie te houden om te beoordelen of iemand toegang heeft tot het grondgebied. Een voorstel tot implementatie van de Opvangrichtlijn is toegezonden aan de Afdeling advisering van de Raad van State.
De Schengengrenscode (SGC) schrijft voor dat een vreemdeling de toegang wordt geweigerd indien hij niet aan de voorwaarden voldoet. Aan asielzoekers mag niet de toegang worden geweigerd in de zin van de SGC. Volgens jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) kan aan asielzoekers wel de verdere toegang tot Nederland worden ontzegd op grond van artikel 3 Vreemdelingenwet. In dat geval rechtvaardigt het grensbewakingsbelang het opleggen van grensdetentie.
Grensdetentie vindt plaats als een asielzoeker zonder geldig reisdocument of zonder voldoende financiële middelen het land binnenkomt, dan wel als er grond voor detentie is vanwege redenen van openbare orde of nationale veiligheid. In de praktijk blijkt dat bijna alle asielzoekers die zich aan de buitengrens melden aan deze criteria voldoen. Dat neemt niet weg dat er steeds een individuele beoordeling plaatsvindt.
Het, zonder individuele beoordeling, standaard opheffen/niet toepassen van grensdetentie na indiening van een asielverzoek is niet aan de orde. Dat zou immers betekenen dat elke vreemdeling door een asielverzoek in te dienen de feitelijke toegang tot Nederland kan bewerkstelligen. Dit zou de juridische ontzegging van de verdere toegang van alle effect beroven. Ontzegging van de verdere toegang en de daarop volgende grensdetentie zijn van belang in het kader van een effectieve grensbewaking. Hiermee wordt voorkomen dat vreemdelingen onterecht toegang krijgen tot het Schengen gebied en tot Nederland.
Het feit dat de meerderheid van de asielzoekers na de grensdetentie alsnog toegang krijgt tot het Nederlandse grondgebied betekent daarmee niet dat de eerdere ontzegging van de verdere toegang en grensdetentie niet noodzakelijk of disproportioneel zijn geweest.
Tijdens bewaring wordt medisch noodzakelijke zorg geboden. Voorts kan de directeur op eigen initiatief, na consultatie van het medisch personeel of namens de advocaat van de vreemdeling, een onderzoek naar de detentiegeschiktheid vragen bij de afdeling Individuele Medische Advisering (IMA) van de Dienst Justitiële Inrichtingen. Het risico op gezondheidsschade dat kan ontstaan door voortzetting van de bewaring, wordt bij de advisering nadrukkelijk meegewogen.
Klopt het dat de Europese verplichting tot bewaking van de Europese buitengrenzen op basis van de Schengengrenscode niet voorschrijft dat asielzoekers aan de grens worden geweigerd en gedetineerd en dat deze Schengengrenscode Europese lidstaten juist de ruimte laat asielzoekers wel toegang te verschaffen teneinde te onderzoeken of zij daadwerkelijk bescherming nodig hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Welk percentage van de asielzoekers verkrijgt na ommekomst van de periode in grensdetentie toch toegang tot Nederland?
In 2013 werd aan in totaal circa 780 asielzoekers een toegangsweigering opgelegd. In dat jaar werden circa 340 vreemdelingen vanuit grensdetentie doorgezonden naar de open Verlengde Asielprocedure (VA). Van circa 260 personen werd de detentie opgeheven omdat hun aanvraag werd ingewilligd.
Dat betekent dat circa 600 van de 780 asielzoekers toegang tot Nederland hebben gekregen, een percentage van circa 77%.
Wat is uw reactie op het oordeel dat uw huidige beleid, waarin grensdetentie van asielzoekers de regel is, niet strookt met de internationale verplichtingen zoals neergelegd in het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, het Vluchtelingenverdrag, het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind en het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten en de Europese regelgeving inzake de asielprocedure en opvang van asielzoekers?
Zoals reeds aangegeven in het antwoord op de vragen 2 en 3, past Nederland grensdetentie toe met inachtneming van Europese en nationale regelgeving en Europese en nationale jurisprudentie.
Bent u bereid deze conclusies van het College voor de Rechten van de Mens mee te nemen in de brief waarin u de alternatieven voor kinderen in detentie uiteen zal zetten?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3.
Welke verdere stappen gaat u ondernemen naar aanleiding van de conclusies neergelegd in dit advies?
Ten aanzien van (gezinnen met) minderjarige kinderen heb ik reeds nieuw beleid aangekondigd in mijn bovengenoemde brief aan uw Kamer.
Teneinde aan de wens van het College om formele criteria te ontwikkelen voor het opheffen of inkorten van grensdetentie bij kwetsbare vreemdelingen tegemoet te komen, is met de IND afgesproken om een openbare werkinstructie op te stellen. Hiermee wordt de werkwijze bij kwetsbare vreemdelingen niet alleen geformaliseerd, maar ook breder bekend gemaakt. In de werkinstructie wordt ook gerefereerd aan de situatie van asielzoekers met een nationaliteit waaraan in bijna alle gevallen een verblijfsvergunning wordt verleend. In die situatie kan de rust- en voorbereidingstermijn in overleg worden ingekort (indien de vreemdeling daar in samenspraak met zijn gemachtigde om verzoekt).
Uitgangspunt moet ook hierbij zijn dat steeds een individuele afweging wordt gemaakt.
Met de implementatie van de nieuwe Procedurerichtlijn, die op 20 juli 2015 gerealiseerd moet zijn, zal de procedure op AC Schiphol worden aangepast.
De procedure op AC Schiphol wordt hiermee formeel een grensprocedure.
Het bericht dat Human Rights Watch concludeert dat Bulgarije asielzoekers mishandelt |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het rapport van Human Rights Watch (HRW) over de mensonterende situatie waar vreemdelingen in Bulgarije zich in bevinden?1
Op 29 april 2014 publiceerde Human Rights Watch (HRW) het rapport «Containment Plan – Bulgaria’s pushbacks and detention of Syrian and other asylum seekers and migrants». Het rapport is opgemaakt op basis van een veldonderzoek in Bulgarije van 1 tot 15 december 2013, en een veldonderzoek in Turkije van 12 tot 18 januari 2014. Het veldonderzoek bestond uit interviews met asielzoekers en illegale immigranten. HRW stelt dat vanuit dit veldonderzoek naar voren is gekomen dat meerdere vreemdelingen bij binnenkomst in Bulgarije door de grenspolitie zijn teruggebracht naar Turkije, zonder dat zij in de gelegenheid werden gesteld een asielverzoek in te dienen. Daarbij zou excessief geweld zijn gebruikt. Ook zouden enkele vreemdelingen agressief zijn behandeld tijdens het verblijf in een gesloten centrum in Bulgarije.
Op 29 april 2014 heeft de Bulgaarse minister van Binnenlandse Zaken gereageerd op het rapport. In een brief aan HRW schrijft de minister dat de feiten anders liggen dan geschetst in het HRW-rapport. De minister beklemtoont dat de Bulgaarse grenspolitie is getraind conform de EU- en Schengenstandaarden. De minister ontkent ten stelligste dat de Bulgaarse grenspolitie geweld zou gebruiken, zoals wordt gesuggereerd in het HRW-rapport. De minister wijst daarbij onder meer op de situatie dat in de afgelopen maanden diverse (EU-) delegaties Bulgarije hebben bezocht en/of daar operationeel aanwezig zijn geweest, doch dat geen van deze delegaties melding heeft gemaakt van dergelijke excessen. In zijn brief benadrukt de minister ook de verbeteringen die sedert eind 2013 zijn aangebracht in de opvangvoorzieningen voor vreemdelingen. Een afschrift van de brief heb ik als bijlage3 aan deze antwoorden gevoegd. In het HRW-rapport wordt overigens niet weersproken dat deze verbeteringen zijn gerealiseerd.
Ook het Rode Kruis heeft een verklaring opgesteld waarin afstand wordt genomen van de beschuldigingen van geweld jegens asielzoekers zoals opgetekend in het HRW-rapport.
Tijdens de dagelijkse werkzaamheden in de centra en in bijeenkomsten met asielzoekers heeft het Rode Kruis nimmer dergelijke beschuldigingen gehoord (http://www.redcross.bg/news/view.html?nid=19697).
Voor een actueel beeld van de asielsituatie in Bulgarije wijs ik tevens op een rapport van UNHCR van 15 april 2014. In dat rapport beschrijft UNHCR de verbeteringen die Bulgarije, in het eerste kwartaal van dit jaar, heeft aangebracht in de asielprocedure en opvangvoorzieningen voor asielzoekers. Het beeld dat uit dit rapport naar voren komt overeen met verslag van EASO van februari dit jaar. In het rapport van 15 april meldt UNHCR dat het Bulgaarse stelsel dusdanig is verbeterd dat UNHCR niet langer oproept tot een opschorting van de EU-Dublinverordening ten opzichte van Bulgarije.
Uit de diverse rapporten blijkt overigens ook dat de grensbewaking is aangescherpt na de eerste grote instroom via Turks-Bulgaarse grens. Iedere lidstaat heeft de verantwoordelijkheid om zijn deel van de buitengrens goed te bewaken. Daarbij is het voor Bulgarije, net als voor de andere lidstaten aan de buitengrenzen van de EU, de uitdaging om een juiste balans te bewaren tussen een goede grensbewaking en het recht voor asielzoekers om toegang te krijgen tot een asielprocedure. Het beeld dat uit de brief van de Bulgaarse minister van 29 april 2014 naar voren komt, is dat de Bulgaarse autoriteiten geen onevenredige maatregelen treffen.
Gelet op het vorenstaande zie ik geen reden om naar aanleiding van het HRW-rapport acties te ondernemen. Wel zullen wij Bulgarije blijven ondersteunen met de grensbewaking en het realiseren van verdere verbeteringen in de asielprocedure. Dit door het aanbieden van onze experts voor de operationele ondersteuning ter plekke door Frontex en EASO.
Welke conclusies trekt u uit het onderzoek van HRW en welke acties gaat u ondernemen naar aanleiding van de uitkomsten uit datzelfde onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt deze berichtgeving zich tot zowel het EASO (European Asylum Support Office)-rapport over de asielsituatie in Bulgarije2 als de brief d.d. 22 januari 2104 van Bulgarije aan de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken, waarin wordt gesproken over de (voorgenomen) verbeteringen in het Bulgaarse vreemdelingenbeleid? Erkent u dat die beweringen haaks staan op de bevindingen van HRW en kunt u aangeven wat daar de oorzaak van is?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) intern beleid heeft niet meer te claimen op Bulgarije? Zo ja, waarom wordt dit beleid niet schriftelijk vastgelegd en naar de Kamer verzonden? Zo nee, bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van HRW om voorlopig niet meer te claimen op Bulgarije en kunt u uw antwoord hierop toelichten?
Mede op basis van de eerdere UNHCR-rapporten over Bulgarije heb ik tijdelijk een coulant beleid gevoerd betreffende het terugsturen van asielzoekers naar Bulgarije. In het algemeen overleg van 4 december 2013 over de JBZ-Raad van 5 en 6 december 2013, meldde ik u dat de situatie in Bulgarije voor mij aanleiding was om in Bulgaarse Dublinzaken ruimhartig invulling te geven aan de soevereiniteitsclausule uit de Dublinverordening, indien de individuele omstandigheden van de vreemdeling daar aanleiding toe gaven.
Bij mijn brief van 15 mei 2014 heb ik u gemeld dat de sindsdien gerealiseerde verbeteringen, zoals ook beschreven in het UNHCR-rapport van 15 april 2014, aanleiding zijn om het beleid aan te passen. Een ruimhartige toepassing van de soevereiniteitsclausule (en daarmee het afzien van een overdracht aan Bulgarije) is niet langer het uitgangspunt van het beleid.
In beginsel wordt een asielzoeker vanuit Nederland overgedragen aan Bulgarije, indien dat land op basis van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek.
Bent u bereid uw antwoorden nog voor het algemeen overleg Aanpak illegale immigratie EU van 20 mei 2014 aan de Kamer te doen toekomen?
Ja.
De transparantie van Raadsdocumenten |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het via Statewatch gelekte document van het Raadssecretariaat ter voorbereiding van de discussie in Coreper over de implicaties van het Access Info Europe arrest van het Europese Hof van Justitie voor de wijze van opstellen van Raadsdocumenten?1
Het document betreft de eerder aangekondigde bespreking over de uitwerking van de Hofuitspraak Access Info Europe (zie de kabinetsreactie op deze Hofuitspraak met Kamerstuk 22 112, nr. 1830) waarover ik uw Kamer, conform de toezegging tijdens het AO-informatievoorziening van 23 april jl., onlangs schriftelijk heb geïnformeerd (Kamerstuk 22 112, nr. 1861). Uw kamer heeft via de EU-extranet database rechtstreeks toegang tot deze zogenoemde «Limité» Raadsdocumenten.
Kunt u helderheid geven over de positie van Nederland met betrekking tot de naleving van het Access Info Europe arrest?
De Hofuitspraak is duidelijk en er wordt in de praktijk opvolging aan gegeven.
Voor de beschrijving van het verloop en de uiteindelijke uitkomst van de bespreking over de vermelding van de posities van lidstaten en de Nederlandse inzet verwijs ik graag naar mijn (Kamerstuk 22 112, nr. 1861). Optie 1 bleek niet op voldoende steun te kunnen rekenen. Wel is een compromis gevonden dat in lijn is met de Hofuitspraak en dat per saldo de transparantie ten goede komt. Er zal ter zake geen vervolgdiscussie plaatsvinden op Raadsniveau.
Deelt u de mening dat Nederland de volledige uitvoering van het Access Info Europe arrest moet steunen – optie 1 van de 3 genoemde opties in het gelekte Raadsdocument – en dat de namen van lidstaten genoemd dienen te worden bij de posities die zij innemen bij de behandeling van wetgevingsdossiers?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer zult u de Kamer informeren, zoals toegezegd tijdens het Algemeen overleg Informatievoorziening van 23 april, over 1) de discussie in Coreper over vermelding van posities van lidstaten en 2) vervolgdiscussies in de Raad daarover?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de internationale jacht op drugs gehinderd wordt door de Nederlandse bezuinigingen op de vaste liaisons in Europa |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u de radio-uitzending van Argos van 10 mei jl. beluisterd waarin de vraag werd opgeworpen of de internationale jacht op drugs gehinderd wordt door de Nederlandse inzet?1
Ja.
Deelt u de kritiek van de directeur van het Maritime Analysis and Operations Centre (MAOC) te Lissabon, de heer Frank Francis, dat door het verdwijnen van de Nederlandse politieliaison officer (hierna: officier) consensus tussen de deelnemende landen van het MAOC over de bestrijding van internationale drugshandel lastig is wanneer deze officier niet fysiek aanwezig is?
Sinds 1 september 2013 is de nationale politie in het MAOC vertegenwoordigd via een flexibel inzetbare liaison officer (FILO). Deze niet vaste liaison is in de regel tenminste één week per maand aanwezig in Lissabon. Deze liaison is full time belast met het MAOC dossier en heeft daartoe veelvuldig contact met onder andere Europol, Defensie en betrokken onderdelen van de nationale politie. Dit komt de multidisciplinaire samenwerking en inzet in het MAOC verder ten goede. Bij spoedeisende omstandigheden kan hij overigens binnen enkele uren afreizen naar Lissabon. Dat is tot op heden overigens nog niet nodig geweest.
De inzet van een flexibele liaison voor het MAOC is zonder gevolgen voor de operationele inzet en samenwerking in dit internationale verband. Er is dan ook geen sprake van dat door deze nieuwe werkwijze de uitwisseling van informatie met Nederland nadelig beïnvloed zou zijn. Dankzij het digitale tijdperk is real time contact en snelle uitwisseling van informatie tussen en met de betrokken organisaties zeer goed mogelijk. Fysieke aanwezigheid is wat dit betreft geen absolute randvoorwaarde meer om het werk goed te doen.
In de setting van de EU zijn inmiddels voldoende ruime verdragsrechtelijke mogelijkheden gecreëerd om informatie met elkaar uit te wisselen. Dit is iets van de laatste jaren. Europol fungeert mede hierdoor in toenemende mate als centrale informatie-hub en veredelaar. Dat hierdoor incidenteel ook overlap kan ontstaan met oudere vormen van samenwerking voor wat betreft de informatieuitwisseling zoals bijvoorbeeld het MAOC-N verband is enigszins onvermijdelijk. Niet onredelijk dat dan vanuit verschillende perspectieven wordt gekeken naar waar en hoe het meest effectief op kan worden ingezet als het gaat om de verschillende vormen van internationale samenwerking. Ik begrijp overigens dat vanuit het perspectief van de directeur van het MAOC-N een permanente aanwezigheid van een Nederlands aanspreekpunt praktische voordelen heeft, en dat deze nieuwe werkwijze gewenning vergt.
Ik overweeg ondertussen wel om opnieuw een vaste liaison aan te stellen in Lissabon. Mijn belangrijkste overweging hierbij is dat ik zie dat er in toenemende mate behoefte is aan structurele aandacht voor de West-Afrikaanse regio, ook de kustlanden. Deze regio wordt van steeds groter belang voor de informatiepositie van de politie van de EU-landen. Dat rechtvaardigt een strategisch geplaatste LO in de regio. Dit zou goed vanuit Lissabon kunnen geschieden. Nu er een aanvullend Nederlands belang in beeld is, zie ik ook voldoende ruimte om tegemoet te kunnen komen aan een op zich begrijpelijke wens van de directeur MAOC-N om Nederland ook qua vorm gelijk op te laten lopen met de andere landen. Dat neemt overigens niet weg dat er wel degelijk ook in dat samenwerkingsverband gekeken wordt naar nut en noodzaak van deze vorm van samenwerking op de langere termijn.
Het huidige plaatsingsplan ten aanzien van de liaisons van de nationale politie loopt af in 2015. Op dit moment wordt door mijn ministerie samen met de politie en het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie gewerkt aan een nieuw plan. Definitieve besluitvorming over de vaste liaison in Lissabon zal daar onderdeel van uitmaken. In de tussentijd zal Nederland een betrokken, betrouwbare en effectieve partner van MAOC-N blijven. Iets wat overigens door zowel de directeur als de overige lidstaten ook zo wordt gezien.
Eind 2014 zal ik uw Kamer – conform toezegging – informeren over het nieuwe plaatsingsplan.
Wat is uw visie op een effectieve internationale jacht op drugstransporten, de samenwerking hierin tussen (Europese) staten en de rol van Nederland in dit geheel?
Drugshandel en -transporten vormen een internationaal probleem en vergen een internationale aanpak. Nederland speelt daarin al jaren een actieve en constructieve rol. Zowel binnen de EU, als daar buiten. In het bijzonder ook in het Caribische deel van het Koninkrijk, met name door de inzet van Koninklijke Marine, de Kustwacht voor het Caribisch deel van het Koninkrijk en het Recherchesamenwerkingsteam terwijl ook de samenwerking met de Colombiaanse opsporingsdiensten wordt geïntensiveerd.
De samenwerking in het kader van MAOC N past in dat algehele beeld. Deze verdragsorganisatie is enerzijds gericht op de vergaring, analyse en verspreiding van relevante informatie, anderzijds op de coördinatie en aansturing van de gerichte inzet van schepen van de Lidstaten gericht op de daadwerkelijke interceptie van drugs. Het werkgebied van MAOC-N bestrijkt niet alleen de Atlantische route maar in toenemende mate ook de maritieme verbinding met West-Afrika.
MAOC-N werkt met het oog op de vergaring van de noodzakelijke informatie nauw samen met Europol, Eurojust en Interpol. De werkwijze van en samenwerking binnen MAOC-N vertoont in dat opzicht gelijkenis met die van bijvoorbeeld de landendesks bij Europol t.a.v. bepaalde onderzoeken of fenomenen. De Nederlandse inbreng in MAOC-N is van meet af aan gericht geweest op de slagkracht van MAOC-N ook waar het de feitelijke operaties betreft. Zo vaart op dit moment de Koninklijke Marine met het moderne patrouilleschip Zr.Ms Groningen als stationsschip operaties uit ten behoeve van MAOC-N, ook voor de West-Afrikaanse kust. Er is geen sprake van dat Nederland onduidelijkheid laat bestaan t.a.v. ons belang bij de internationale samenwerking ter bestrijding van de drugshandel. Dat geldt ook voor MAOC-N.
Deelt u de mening dat de samenwerking binnen het MAOC om internationale drugshandel te bestrijden niet wordt bevorderd wanneer het beleid van een van de betrokken landen, in casu Nederland (nota bene een van de oprichters van het MAOC), onduidelijk is ten aanzien van de structurele inzet voor de komende jaren?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat Nederland momenteel een flexibel inzetbare liason (FILO) heeft bij het MAOC? Zo ja, sinds wanneer wordt deze officier ingezet en hoe wordt deze nieuwe werkvorm beoordeeld door alle betrokkenen in vergelijking met de inzet van de eerdere vaste liaisonpost?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze is er vanuit uw ministerie gereageerd richting Argos voorafgaand aan de betreffende radiouitzending? Indien schriftelijk is gereageerd, kunt u het betreffende document doen toekomen aan de Kamer?
Er is vooraf gereageerd op enkele vragen die door Argos zijn gesteld. Argos heeft op correcte wijze aan deze antwoorden gerefereerd in de uitzending. Ik verwijs u tevens naar bovenstaande antwoorden hierover.
Klopt het dat vanuit uw ministerie is aangegeven richting Argos ten eerste dat de kritiek uit Lissabon bekend is, ten tweede dat op verzoek van de directeur van het MAOC de inzet van de FILO wordt heroverwogen, ten derde dat een vaste liaison wellicht opnieuw ter beschikking wordt gesteld en ten vierde dat het besluit hierover nog formeel bekrachtigd moet worden tussen de korpsleiding en u?
Zie antwoord vraag 6.
Indien uw antwoord op de vorige vraag in zijn geheel of op onderdelen ervan bevestigend is, kunt u aangeven hoe zich dit dan verhoudt met uw eerdere voornemen om de officier te Lissabon terug te halen en te vervangen door een FILO?2
Zie antwoord vraag 2.
Indien het klopt dat het besluit over de officier in Lissabon formeel nog bekrachtigd moet worden, kunt u aangeven wanneer dat gaat gebeuren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien van de afbouw van de andere Nederlandse vaste liaisons in Europa, de voorgenomen inzet van FILO’s en de versterking vanuit INTERPOL?
Zoals ik u Kamer bij eerdere gelegenheid al berichtte worden er op dit moment geen vaste liaisons teruggetrokken uit Europa. De zogenaamde Dutch desk, het team van Nederlandse liaison-officers bij Europol, is inderdaad verder versterkt.
Bij brief van 9 oktober 2013 (Kamerstuk 31 015, nr.94) heb ik uw Kamer over mijn beleidskader ten aanzien van de internationale politiesamenwerking bericht. En conform mijn eerdere toezegging aan uw Kamer zal ik eind 2014 uw Kamer informeren over het nieuwe, wereldwijde plaatsingsplan voor politieliaison officers. De introductie in de mix van toepasbare instrumenten van internationele uitwisseling tussen politiediensten, van thematische, flexibele liaisons past in onze snel veranderende omgeving waarin criminaliteit ook steeds internationale georiënteerd raakt. Zo heb ik onlangs twee tijdelijke, flexibele liaisons ingezet in Manilla en Rio de Janeiro, specifiek met het oog op het groeiende fenomeen van het kindersekstoerisme.
Kunt u voor de lange termijn duidelijkheid verstrekken over de inzet van de Nederlandse politieliaison officer in Rome, gezien het feit dat diens plaatsingstermijn in 2014 afloopt maar u heeft aangegeven dat deze voorlopig in Rome blijft?3
De politieliaison officer in Rome blijft gehandhaafd tot medio 2015. In het kader van het nieuwe plaatsingsplan dat ik eind dit jaar vaststel, zal ik bepalen of en op welke wijze de vaste liaison wordt vervangen.
Heeft u behalve de commentaren vanuit Lissabon en Rome, meer kritieken uit het buitenland ontvangen ten aanzien van uw voornemen omtrent het terugtrekken van vaste liaisonposten en het inzetten van FILO’s?
Ik heb geen kritiek ontvangen van andere landen.
De EO-reportage ‘De nachtmerrie na het misbruik’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de EO-reportage «De nachtmerrie na het misbruik»?1
Ja.
Herkent u hetgeen de ouders en de advocaat in de reportage naar voren brengen, namelijk dat ouders van misbruikte kinderen nog altijd geen stevige positie hebben als (eveneens) slachtoffers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u hun positie als slachtoffer beschrijven?
Ik onderken dat ouders van kinderen die slachtoffer zijn geworden van een misdrijf, bijvoorbeeld seksueel misbruik, niet dezelfde positie hebben als slachtoffers. Als wettelijke vertegenwoordiger van hun kind kunnen zij wel degelijk een aantal rechten uitoefenen namens hun kind, zoals het voegen als benadeelde partij, het krijgen van informatie over het verloop van de zaak en het uitoefenen van het spreekrecht. Bij dit laatste krijgen zij de ruimte om ook in te gaan op wat de gevolgen van het misdrijf voor henzelf zijn geweest.
De rechter heeft, in de Amsterdamse zedenzaak (Hof Amsterdam, d.d. 26 april 2013, parketnr. 23 002662-12) bepaald dat ouders geen slachtoffer zijn als bedoeld in art. 51a, e.v. Wetboek van Strafrecht en dat zij zich voor hun schade dus niet kunnen voegen als benadeelde partij; bent u bereid de wet aldus te veranderen dat zij dat wel worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn mag de Kamer hiertoe een voorstel ontvangen?
Ik ben voornemens wettelijk te regelen, dat ouders zich in het strafproces kunnen voegen als benadeelde partij voor kosten die zij ten behoeve van hun kind hebben gemaakt. Een wetsvoorstel met die strekking is op 28 mei jl. op de internetsite www.internetconsultatie.nl geplaatst2 en voor advies naar verschillende instanties gestuurd. Ik streef ernaar het wetsvoorstel begin 2015 bij uw Kamer in te dienen.
Wanneer kan de Kamer zich buigen over het aangepaste voorstel voor schadevergoeding in strafzaken waar u momenteel aan schijnt te werken?
Zie antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven, gelet op het feit dat de ouders in de reportage aangeven dat veel schade die direct verband houdt met het misdrijf niet voor vergoeding in aanmerking komt en zij zich zeer tekortgedaan voelen door het Schadefonds Geweldsmisdrijven, die de schade nauwelijks heeft willen vergoeden, op welke schadevergoeding ouders van misbruikte kinderen in beginsel mogen rekenen?
Het Schadefonds Geweldsmisdrijven geeft aan slachtoffers met een ernstig psychisch of fysiek letsel een financiële tegemoetkoming en erkent daarmee het onrecht dat hen is aangedaan. De uitkering door het Schadefonds heeft een tegemoetkomend karakter en heeft niet als doel de (volledige) schade te vergoeden.
Als derden schade hebben, komt deze schade in principe niet voor uitkering in aanmerking. Bij ouders van minderjarige kinderen kan dit soms anders zijn, omdat zij (logischerwijs) kosten maken voor hun kind. Het moet dan wel gaan om kosten voor de letselschade van het kind.
Wat ook voorkomt is dat ouders – nadat hun kind slachtoffer is geworden van een geweldsmisdrijf – kosten maken die geen rechtstreeks verband houden met de letselschade van het eigenlijke slachtoffer. Bijvoorbeeld: de ouders hebben psychische klachten nadat hun kind slachtoffer is geworden van een geweldsmisdrijf en gaan hiervoor zelf (zonder het kind) naar een psycholoog. Deze kosten vloeien niet rechtstreeks voort uit het letsel van het kind maar primair uit de eigen psychische problemen van de ouders. Het Schadefonds kan hiervoor geen tegemoetkoming geven.
Het Schadefonds hanteert bij een tegemoetkoming met betrekking tot immateriële schade van een kind vaak een werkwijze waarbij dat deel van de tegemoetkoming op een aparte rekening wordt vastgezet totdat het kind de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. De tegemoetkoming in de materiële schade, zoals de kosten van rechtsbijstand, wordt aan de ouders van het kind overgemaakt.
Bent u bereid om met de ouders uit de reportage in gesprek te gaan over hetgeen zij hebben moeten doorstaan om nog slechts een gering bedrag van de door hen geleden schade vergoed te krijgen?
Zoals ik ook aan de ouders heb geschreven, ben ik niet in de gelegenheid op alle aan mij gerichte verzoeken om een persoonlijk gesprek in te gaan. Brieven waarin mensen hun verhaal doen zijn voor mij een waardevolle bron van informatie over wat in de samenleving speelt. Deze betrek ik dan ook bij het verder ontwikkelen van het beleid rond de zorg voor en ondersteuning van slachtoffers en hun omgeving.
Handel in illegale en levensbedreigende afslankproducten en doping |
|
Pia Dijkstra (D66), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u de uitzending van «Undercover in Nederland», waaruit blijkt dat het makkelijk is verboden anabolen, afslankpillen en epo via internet te bestellen?1
Ja.
Kunt u een reactie geven op deze uitzending, waarin een specialist aangeeft dat het tegengaan van deze illegale handel een lage prioriteit heeft bij justitie? Kent u voorts het artikel in Medisch Contact van 1 mei jl., waarin wordt vermeld dat de pakkans gering is, waardoor het overgrote deel van vervalste geneesmiddelen gewoon bij de besteller belanden?2 Kunt u ook daarop een reactie geven?
Hoewel de aanpak van illegale handel van geneesmiddelen door het openbaar ministerie (OM) niet als speerpunt is benoemd, treedt het OM waar mogelijk op in zaken betreffende de illegale handel in geneesmiddelen die zich aandienen. In dit kader verwijs ik naar de eerdere antwoorden die de Minister van Veiligheid en Justitie mede namens mij in 2013 heeft gegeven op schriftelijke vragen van de leden Van Dekken en Recourt3.
Het betreffende artikel in Medisch Contact is mij bekend. Over de pakkans heb ik uw Kamer zowel in 2011 als in 2013 geïnformeerd in het kader van de beleidsagenda Vervalste medische producten.4 De aanpak van de (inter)nationale illegale handel in geneesmiddelen via internet is zeer lastig omdat de websites een groot verloop laten zien. Het is lucratief om websites te stoppen en elders opnieuw op te richten.
Na het zomerreces ontvangt u van mij een brief over de uitvoering van de motie Bruins Slot/Pia Dijkstra (Kamerstuk 33 599, nr. 8) waarin ik nader inga op mijn inzet betreffende de aanpak van handel in illegale en vervalste geneesmiddelen en medische hulpmiddelen.
Kunt u schetsen op welke wijze de NVWA, de IGZ, het RIVM en de Dopingautoriteit omgaan met de (online) handel in illegale afslankpillen, anabolen en doping? Wat is de beschikbare personele capaciteit bij deze instanties om illegale handel van afslankpillen, anabolen en doping tegen te gaan?3
De genoemde producten zijn te classificeren als geneesmiddelen als bedoeld in de Geneesmiddelenwet. Zowel (online) handel in geneesmiddelen door onbevoegden als (online) handel in ongeregistreerde geneesmiddelen zijn overtredingen van de Geneesmiddelenwet. De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ), de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) en de Douane zijn belast met de handhaving van de Geneesmiddelenwet en de daaraan gerelateerde wetgeving.
Zij kunnen handel in geneesmiddelen beëindigen en voorts kunnen de IGZ en de NVWA een bestuurlijke maatregel opleggen. Ook kunnen Bureau Opsporing van de IGZ, de Douane en politie in overleg met het OM strafrechtelijk optreden tegen overtredingen van de Geneesmiddelenwet. Verder werken de IGZ, de NVWA en de politie samen met de laboratoria van de Douane, het RIVM en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) om vervalste geneesmiddelen te onderscheiden en bijvoorbeeld bijbehorende gezondheidsrisico’s in kaart te brengen.
De aanpak van handel in vervalste of illegale geneesmiddelen is binnen de IGZ en de NVWA onderdeel van de reguliere toezicht- en opsporingstaken. De opsporingscapaciteit van de IGZ is onlangs uitgebreid met vier formatieplaatsen.
Ten slotte heeft in de georganiseerde sport de Nederlandse Dopingautoriteit naast haar voorlichtende rol, als belangrijkste taak het dopingreglement te handhaven door middel van onder andere dopingcontroles. Deze controlepraktijk is gericht op de hoogste wedstrijdniveaus in de sport. Op het gebied van de bestrijding van dopinggeduide middelen vindt regulier overleg plaats tussen de Nederlandse Dopingautoriteit en de hiervoor genoemde handhavende diensten.
In het artikel in Medisch Contact wordt gemeld dat problemen als gevolg van onbetrouwbare medicatie, zelfdiagnose en zelfmedicatie in de praktijk nauwelijks worden herkend; reden hiervoor is onder andere dat het niet altijd meevalt om een geneesmiddel of een voedingssupplement als vervalst te herkennen; er zou een dringende behoefte zijn aan meer casuïstiek; indien u dit herkent, ziet u mogelijkheden om hier iets aan te doen?
De omvang van de problematiek met vervalste en illegale geneesmiddelen en medische hulpmiddelen is lastig vast te stellen. Naar schatting is de helft van de geneesmiddelen die men op internet bestelt vervalst en dus illegaal. Vervalste geneesmiddelen zijn door de gebruikers, maar ook door artsen, vaak niet of nauwelijks te onderscheiden van legale producten. Om de omvang van deze problematiek beter in beeld te krijgen, is het van groot belang dat gedupeerde gebruikers zich met hun casuïstiek melden bij de IGZ. Hierdoor is het mogelijk om 1) sneller tot handhaving over te gaan, 2) eventuele gezondheidrisico’s eerder in te schatten, en 3) de omvang van de problematiek beter te duiden. Meldingen van bijwerkingen die mogelijk veroorzaakt zijn door vervalsingen kunnen gemeld worden bij het Lareb. Om de bewustwording bij het publiek en professionals te vergroten zijn er – met verwijzing naar mijn eerder genoemde brief over vervalste geneesmiddelen en medische hulpmiddelen – publiekscampagnes geweest. Onder andere is er een internetsite gekomen om mensen te informeren over de gevaren van illegale geneesmiddelen (zie: www.internetpillen.nl). In 2015 komt er een vervolgcampagne.
Welke mogelijke meerwaarde ziet u in een specifiek meldpunt, waar meldingen beter kunnen worden geregisterd en gebundeld, zodat herkenning van risicovolle producten sneller mogelijk wordt? Wanneer worden de resultaten verwacht van het onderzoek dat hiernaar wordt uitgevoerd?
Met verschillende partijen (VWS, IGZ, RIVM, Dopingautoriteit, NVIC, NVWA en Lareb) is gesproken om te onderzoeken hoe we het beste de beschikbare informatie over meldingen en bijwerkingen over vervalsingen en illegaliteit kunnen bundelen. Ik vind het belangrijk om een zo’n compleet mogelijk beeld te krijgen van de problematiek. Ik verwacht eind van dit jaar meer duidelijkheid over de beoogde werkwijze om hiermee om te gaan. Opdat de partners zo effectief mogelijk samenwerken op het gebied van duiding, handhaving en de analyse van bijwerkingen en bijbehorende gezondheidsrisico’s, alsmede het informeren en waarschuwen van het publiek. Dit laat onverlet dat overtredingen van de geneesmiddelenwet onverkort bij de IGZ gemeld dienen te worden. Dat geldt dus ook voor illegale geneesmiddelen waaronder vervalsingen.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Bruins Slot/Pia Dijkstra (Kamerstuk 33 599, nr. 8) waarin de regering wordt verzocht concrete doelstellingen te formuleren op het gebied van opsporing van vervalste geneesmiddelen en medische hulpmiddelen om illegale handel via het internet te laten dalen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoe staat het met de voorbereiding van de Dopingwet? Is al duidelijk wanneer deze naar de Kamer gestuurd gaat worden?
Op 18 november 2013 heb ik de Kamer tijdens het wetgevingsoverleg sport met de vaste Kamercommissie van VWS toegezegd medio 2014 een wetsvoorstel omtrent doping te sturen. Met dit wetsvoorstel wordt beoogd een wettelijke grondslag in het leven te roepen voor de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van dopingcontroles. Inmiddels kan ik u melden dat dit wetsvoorstel vertraging heeft opgelopen wegens de complexiteit van de wet en de tijd die nodig was om volledig inzicht te krijgen in de informatiestromen omtrent dopingcontroles. Dit inzicht is noodzakelijk om tot een zorgvuldig wetsvoorstel te komen waarmee wordt gewaarborgd dat de uitvoering van dopingcontroles plaatsvindt in overeenstemming met de privacywetgeving. Tot slot zal op 1 januari 2015 de nieuwe World Anti Doping code in werking treden. Daarbij gaat het om een basis voor de verwerking van persoonsgegevens met betrekking tot de nieuwe onderdelen (ondersteunend personeel en «information and intelligence»). Ik verwacht de wetgeving eind van dit jaar in procedure te kunnen brengen.
De berichten waaruit blijkt dat een consulent van Stichting De Einder adviezen over zelfdoding geeft |
|
Mona Keijzer (CDA), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de berichten waaruit blijkt dat een van de consulenten van Stichting De Einder een jonge vrouw, zonder grondig onderzoek en professionele hulpverlening, concrete adviezen heeft gegeven over de methoden waarmee zij een eind aan haar leven kan maken en een adres heeft verschaft voor het verkrijgen van middelen om zichzelf van het leven te beroven?1
Ja.
Wat vindt u van deze handelwijze? Deelt u de mening dat een dergelijke handelwijze een ongewenste ontwikkeling is?
Het Openbaar Ministerie (OM) stelt een onderzoek in naar aanleiding van voornoemde berichtgeving. Over lopende onderzoeken van het OM kan ik in het belang van het onderzoek geen mededelingen doen. Overigens kan zonder onderzoek reeds worden vastgesteld dat van overtreding van artikel 294 van het Wetboek van Strafrecht in ieder geval geen sprake is, omdat in ieder geval aan een van de delictsbestanddelen niet is voldaan: er is geen zelfdoding gevolgd.
Hoe verhoudt het zo gemakkelijk toegang hebben tot advisering over zelfdoding zich tot het algemene uitgangspunt van het beleid van suïcidepreventie?
Het beleid van suïcidepreventie is erop gericht om mensen die suïcidaal zijn eerder te signaleren en gericht hulp aan te bieden. Dat sluit niet uit dat mensen zelf op zoek gaan naar informatie of advies over zelfdoding.
Deelt u de mening dat het feit dat een middel voor zelfdoding zo eenvoudig beschikbaar is onmogelijk positief kan bijdragen aan het terugdringen van het aantal gevallen van zelfdoding?
Er zijn zeer veel (genees)middelen beschikbaar op de nationale en internationale markt die -afhankelijk van gebruik en dosering – een dodelijke werking kunnen hebben. Het is ondoenlijk om de beschikbaarheid van al deze middelen te beperken. Daarom is mijn inzet er in de eerste plaats op gericht om mensen die suïcidaal gedrag vertonen eerder te signaleren en gerichte zorg aan te bieden. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het bieden van adviezen, zoals dit in het concrete geval van de consulent van Stichting De Einder blijkt te gebeuren, veel verder gaat dan het bieden van algemene informatie en in lijn met uitspraken van de Hoge Raad, waarin wordt gesteld: «Wel strafbaar is in beginsel degene die in het concrete geval middelen verschaft of toedient en duidelijke, op navolging en uitvoering gerichte instructies geeft aan degene die tot zelfdoding heeft besloten.», strafbaar is?2 Deelt u de mening dat het hier erom gaat of de verdachte het door zijn handelen voor de ander mogelijk of gemakkelijker heeft gemaakt om zichzelf te doden en dat hier in dit geval sprake van is, ook al heeft de zelfdoding niet daadwerkelijk plaatsgevonden?3
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het bieden van zulke informatie gekwalificeerd dient te worden als behulpzaam zijn bij zelfdoding en het verschaffen van (toegang tot) middelen voor die zelfdoding, zoals verboden in artikel 294 van het Wetboek van Strafrecht, danwel het opzettelijk uitlokken van een strafbaar feit?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het Openbaar Ministerie te vragen in hoeverre er in deze casus sprake is van behulpzaamheid bij zelfdoding of een ander strafbaar feit?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u tevens bereid te onderzoeken welke civielrechtelijke- of strafrechtelijke maatregelen mogelijk zijn tegen de stichting voor wie deze consulent werkt? Bent u bereid te onderzoeken of het mogelijk is deze stichting vanwege strijd met de openbare orde of de goede zeden of vanwege het voorkomen van strafbare feiten te verbieden, danwel in ieder geval onmogelijk te maken nog langer adviezen te geven die behulpzaam zijn bij zelfdoding?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden zijn er nationaal of internationaal om de betrokken Chinese organisatie aan te pakken wegens het te koop aan bieden of verhandelen van middelen met dodelijke werking?
Op grond van artikel 61 van de Geneesmiddelenwet is het verboden geneesmiddelen te koop aan te bieden of ter hand te stellen door anderen dan apothekers, huisartsen met vergunning of daartoe bij ministeriële regeling aangewezen personen of instanties. Overtreding van dit artikel kan door de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) worden bestraft met een bestuurlijke boete (artikel 101 Geneesmiddelenwet). Op grond van artikel 1 van de Wet op de economische delicten kan tevens een strafrechtelijk onderzoek worden ingesteld door het OM. Wanneer sprake is van middelen die zijn opgenomen in (de lijsten van) de Opiumwet, kan mogelijk ook sprake zijn van overtreding van deze wet. Of er in dit concrete geval voldoende aanleiding is tot bestuurlijk dan wel strafrechtelijk optreden jegens de aanbieder van het middel staat ter beoordeling van de IGZ en het Functioneel Parket van het OM.
Bent u bereid, indien na onderzoek blijkt dat er geen (straf)rechtelijke mogelijkheden zijn om tegen deze organisatie op te treden, te bevorderen dat artikel 294 van het Wetboek van strafrecht en/of andere strafbepalingen zodanig worden aangepast dat hier ook tegen opgetreden kan worden?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 9 zijn er diverse (straf)rechtelijke mogelijkheden om tegen dergelijke organisaties op te treden.
Het bericht ‘Groot deel van lege kantoren rijp voor de sloop’ |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «groot deel van lege kantoren rijp voor de sloop»?1
Ja.
Bent u het eens met de bevinding van de Leerkring Leegstand dat sloop voor een groot deel van de lege kantoren de beste oplossing is? Zo ja, ziet u een rol voor u zelf om dat proces op gang te brengen om daarmee te voorkomen dat sloop onnodig lang wordt uitgesteld? Zo nee, welke alternatieven ziet u dan voor de grote hoeveelheid leegstaande kantoren?
Hoewel de herbestemmingsmogelijkheden vaak groter zijn dan gedacht, kan voor bepaalde kantoren (slecht pand/slechte locatie) sloop de beste oplossing zijn. In de praktijk vormt het afboeken op de boekwaarde en de bekostiging van sloop vaak een belemmering. Voor de vorming van regionale kantorenfondsen waaruit transformatie dan wel sloop mede gefinancierd zou kunnen worden, bleek eind 2013 echter vooralsnog onvoldoende committent bij de marktpartijen die het kantorenconvenant ondertekend hebben. Zij gaven daarbij verder aan dat de markt steeds meer haar werk begint te doen: de (deels) leegstaande kantoren worden op een meer reële waarde gewaardeerd. Hierdoor wordt transformatie van leegstaande kantoren naar andere functies in financieel opzicht eerder mogelijk.
Zoals in genoemd convenant wordt erkend, is het van belang dat decentrale overheden en marktpartijen het toekomstperspectief van bestaande kantoorlocaties in termen van uitbreiding, consolidatie of krimp van de kantorenvoorraad of integrale gebiedsontwikkeling naar andere functies in kaart brengen. En goed nadenken voor welke gebieden/gebouwen herontwikkeling, transformatie dan wel sloop de beste oplossing is. Gemeenten en provincies kunnen de markt hierbij faciliteren bijvoorbeeld door flexibele bestemmingsplannen en creatief meedenken. Zo ondersteunt de provincie Utrecht gemeenten via het aanbieden van een quick-scan op haalbaarheid van herontwikkeling van kantoren, de zogenaamde «Wasstraat». Daarnaast zoeken verschillende convenantpartijen naar nadere mogelijkheden om de aanpak van de kantorenleegstand te versnellen.
Naast het kijken naar bestaande kantoorlocaties kunnen gemeenten en provincies ook voorkomen dat er meer kantorenleegstand ontstaat door betere afstemming van vraag en aanbod bijvoorbeeld via het aanbieden van de diensten van een «kantorenloods», zoals in Amsterdam Via ruimtelijke ordening kunnen decentrale overheden de mogelijkheden om nieuw kantoren te bouwen verkleinen.
Het Rijk ondersteunt partijen daarbij door de diensten van verschillende expertpools aan te bieden. De Juridische Expertpool Planschade kan decentrale overheden adviseren over het voorkomen van planschadeclaims wanneer zij in bestemmingsplannen ontwikkelruimte willen schrappen die gereserveerd is om nieuwe kantoren te bouwen. En het Expertteam (kantoor)Transformatie kan adviseren over de (on)mogelijkheden van transformatie in woonruimte. Zoals gezegd zie ik goede kansen voor transformatie, bijvoorbeeld in woonruimte. In de goede-voorbeelden-databank van het Expertteam (kantoor)Transformatie staan diverse inspirerende projecten (www.rvo.nl/transformatie).
In hoeverre bent u bereid de aanbevelingen van de Leerkring Leegstand over te nemen? Hoe kansrijk ziet u bijvoorbeeld de aanbeveling van de Leerkring om «de slimme sloop» op grote schaal te introduceren? Kunt u dit toelichten?
Ik juich initiatieven zoals «slimme sloop» (ook wel aangeduid als «Cirkelstad») van harte toe en ik hoop dat na Rotterdam en Amsterdam in meer gemeenten dit initiatief wordt opgepakt. Duurzame sloop kan via meer regionale samenwerking tussen sloopbedrijven, vastgoedeigenaren, bouwers en overheden tot nieuwe kansen leiden. Van leegstand «als probleem» naar hergebruik van grondstoffen «als verdienmodel» is een interessante benaderingswijze.
De doodstraf voor een zwangere vrouw in Sudan |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een christelijke vrouw ter dood is veroordeeld wegens haar weigering terug te keren tot de islam?1
Ja.
Kloppen de berichten dat deze vrouw tevens zwanger is en dat ze desondanks ook zweepslagen zal krijgen?
Mevrouw Mariam Yahya Ibrahim is inmiddels bevallen van een dochter. De berichten kloppen dat mevrouw Mariam Yahya Ibrahim ook is veroordeeld tot zweepslagen. Haar advocaten zijn in hoger beroep gegaan tegen het vonnis. Moeder en kind verblijven in de gevangenis in afwachting van het hoger beroep.
Klopt het dat u reeds protest heeft aangetekend tegen dit vonnis? Bent u bereid om de ambassadeur te ontbieden om dit protest kracht bij te zetten? Bent u tevens bereid om de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en uw Europese collega’s te verzoeken dit protest te ondersteunen?
Het kabinet heeft de Sudanese ambassadeur laten ontbieden op het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Hierbij is de boodschap afgegeven dat Nederland het vonnis afkeurt en veel belang hecht aan de vrijheid van godsdienst. De Sudanese ambassadeur gaf aan dat de rechtsgang nog niet is afgerond en dat de advocaten van mevrouw Mariam Yahya Ibrahim in hoger beroep zijn gegaan. Samen met Europese partners zal Nederland de zaak nauw blijven volgen en, afhankelijk van het verloop van de rechtsgang, bezien welke verdere maatregelen genomen kunnen worden.
De woordvoerder van Hoge Vertegenwoordiger Ashton bracht op 15 mei jl. een verklaring uit, waarin zij haar afkeuring uitspreekt over het vonnis en de Sudanese autoriteiten oproept om de vrijheid van godsdienst te respecteren. Nederland heeft eveneens bepleit dat de EU in Khartoum de Sudanese autoriteiten aanspreekt op het vonnis.
Is de positie van christenen recentelijk verslechterd? Kunt u een overzicht verschaffen van de meest recente incidenten gericht tegen christenen?
Sinds de afscheiding van Zuid-Sudan in 2011 is de positie van christenen in Sudan veranderd. De overheid greep dit moment aan om de islamitische identiteit van Sudan te benadrukken. Veel Zuid-Sudanezen, voornamelijk christenen, keerden terug naar Zuid-Sudan. Hiermee is de relatieve bevolkingsomvang van christenen (ten opzichte van moslims) in Sudan drastisch afgenomen. Als gevolg hierdoor zijn in Khartoum kerken gesloten. Het kabinet beschikt niet over een gedocumenteerd overzicht van recente incidenten tegen christenen in Sudan. Nederland zal, samen met EU-partners, ontwikkelingen op dit gebied blijven volgen.
Welke maatregelen bent u bereid te ondernemen indien Sudan – ondanks de internationale protesten – het vonnis toch doorzet? Ziet u mogelijkheden om in samenspraak met uw Europese collega’s de mogelijkheden van aanvullende sancties te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat dit vonnis wederom aantoont dat kwijtschelding van Sudanese schulden zeer ongepast zou zijn?
Nederland wil pas overgaan tot schuldverlichting als er sprake is van bewezen substantiële vooruitgang op sociaal en economisch vlak. Hiervoor is een stevig programma van IMF en Wereldbank nodig, met strenge voorwaarden. Dit signaal wordt door Nederland krachtig uitgedragen.
Op dit moment is er geen sprake van schuldverlichting voor Sudan. Het land heeft nog een lange weg te gaan voor het überhaupt voor enige vorm van schuldverlichting kwalificeert.
Het bericht dat IJsland Nederlandse spaarders niet wil uitbetalen |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «IJsland wil Icesave-spaarders niet betalen»?1
Ja.
Bent u het er mee eens dat alles op alles moet worden gezet om ook deze spaartegoeden uit te laten keren aan de rechtmatige eigenaren, ook als het gaat om zogeheten «100.000+ spaarders»?
Het kabinet vindt het inderdaad van het grootste belang dat de IJslandse autoriteiten zonder vertraging vrijstelling verlenen voor toekomstige boedeluitkeringen zodat het spaargeld terugkeert naar de preferente Nederlandse spaarders. De Winding-up Board en de IJslandse autoriteiten hebben aangegeven dat de boedel voldoende middelen bevat om de ingediende vorderingen van de spaarders uiteindelijk volledig te voldoen. De antwoorden op de vragen 3 en 4 zullen hier nader op ingaan.
Is het u bekend, zoals in het bericht wordt gesteld, dat de IJslandse Centrale Bank (spaar-)tegoeden uit de failliete boedel van Landsbanki achter houdt in opdracht van de IJslandse regering, zodat andere doelen dan het terugbetalen van spaartegoeden aan spaarders kunnen worden bediend, zoals het verminderen van de IJslandse hypotheekschuld? Zo nee, wat is er volgens u dan aan de hand? Zo ja, wat is uw oordeel over deze gang van zaken en kunt u aangeven of hier sprake is van een rechtmatige actie van de IJslandse Centrale Bank?
Tot op heden zijn vier uitkeringen uit de boedel van Landsbanki gedaan. Alle preferente crediteuren, inclusief de 100.000+ spaarders, hebben eenzelfde percentage ontvangen. Al enige tijd geleden heeft de Winding-up Board van Landsbanki een verzoek ingediend bij de Centrale Bank van IJsland om een vijfde uitkering in vreemde valuta te mogen doen. Een dergelijk ontheffingsverzoek is nodig omdat de crediteuren vanwege de geldende kapitaalrestricties in IJsland alleen geld kunnen ontvangen met toestemming van de Centrale Bank van IJsland en de IJslandse Minister van Financiën. De IJslandse autoriteiten hebben nog geen besluit genomen over dit verzoek.
Hierbij speelt een rol dat de IJslandse autoriteiten zorgen hebben over de schuld van de nieuwe bank die is ontstaan na de ondergang van Landsbanki in 2008. In het kader van de IJslandse crisismaatregelen in 2008 zijn activa verbandhoudende met de binnenlandse activiteiten van Landsbanki overgeheveld naar een nieuwe bank («Nieuw Landsbanki»). De IJslandse staat houdt 98% van de aandelen in Nieuw Landsbanki. Vanwege deze overdracht van activa heeft Nieuw Landsbanki een omvangrijke schuld aan de boedel van Landsbanki die in de komende jaren moet worden afbetaald. De IJslandse autoriteiten zijn echter van mening dat het huidige betaalschema dermate belastend is voor Nieuw Landsbanki en de IJslandse betalingsbalans, dat een looptijdverlenging van de schuld dringend gewenst is. De Winding-up Board en Nieuw Landsbanki zijn recentelijk een dergelijke looptijdverlenging overeengekomen. Mede op aandringen van Nederland is daarbij bepaald dat de looptijdverlenging pas doorgang vindt zodra de ontheffing voor de vijfde boedeluitkering daadwerkelijk is verleend. De inzet in de komende periode is om dit pakket van enerzijds een looptijdverlenging en anderzijds de vijfde boedeluitkering tot stand te brengen zodat er weer een significant bedrag aan spaargeld vrijkomt. Ook de 100.000+ spaarders kunnen in dat geval een volgende boedeluitkering tegemoet zien.
Kunt u aangeven welke inspanningen u nog verricht om zo veel mogelijk van de spaartegoeden van de «100.000+ spaarders» vrij te laten geven?
Evenals de vordering die door De Nederlandsche Bank is ingediend zijn de vorderingen van de 100.000+ spaarders preferent. Op het moment dat de Nederlandse staat (via De Nederlandsche Bank) een boedeluitkering ontvangt, geldt dat evenzeer voor de 100.000+ spaarders. De inspanningen die de staat levert om boedeluitkeringen te ontvangen komen derhalve gelijkelijk ten goede aan alle spaarders. Er wordt dan ook geen gedifferentieerde inspanning geleverd ten aanzien van de specifieke categorie 100.000+ spaarders.
Kunt u aangeven wat er in het gesprek op 25 april 2014 tussen de Minister-President en de IJslandse premier Gunnlaugsson in Rotterdam2 – waarin is gesproken over de situatie met Icesave en Landsbanki – aan de orde is gekomen en welke afspraken er zijn gemaakt?
Deze ontmoeting vond plaats tijdens het congres van de Liberale Internationale. Icesave is slechts kort en in algemene zin ter sprake gekomen.
Kunt u aangeven welk bedrag de Nederlandse staat nog tegoed heeft uit IJsland?
Van de ruim € 1,4 miljard die De Nederlandsche Bank voor rekening van de Nederlandse staat heeft uitgekeerd bij de uitvoering van het depositogarantiestelsel inzake Icesave is tot op heden € 811 miljoen gerecupereerd. Aan hoofdsom staat nog € 617 miljoen uit. Bovendien is bij het IJslandse depositogarantiefonds een claim ingediend ter vergoeding van de resterende hoofdsom, gederfde rente en gemaakte kosten. De claim is voorgelegd aan de IJslandse rechter.
Een verdubbeling van het aantal verzoeken aan de Huurcommissie in 2013 |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Erkent u dat een verdubbeling van het aantal verzoeken voor het oplossen van een huurgeschil naar 14.619 en zelfs een verdrievoudiging van het aantal huurverhogingsverzoeken ten opzichte van 2012, voor het grootste deel toe te schrijven zijn aan de inkomensafhankelijke huurverhoging? Zo ja, bent u bereid om het woonbeleid te herzien? Zo nee, waarom niet?1
De verhoging van de instroom van huurgeschillen in 2013 is inderdaad grotendeels toe te schrijven aan de inkomensafhankelijke huurverhoging die in 2013 is ingevoerd. Daarover heeft de Huurcommissie 4.896 geschillen voorgelegd heeft gekregen. Maar ook de instroom voor de andere huurprijsgeschillen nam toe van 4.582 in 2012 tot 5.498 in 2013, alsmede die voor andere huurverhogingsgeschillen (niet inkomensafhankelijke huurverhoging) van 654 in 2012 tot 1.964 in 2013.
Ik zie geen aanleiding om op basis van deze instroomcijfers het woonbeleid te herzien. Bij de wetsvoorstellen voor de inkomensafhankelijke huurverhoging was een extra instroom van 9.000 geschillen over de inkomensafhankelijke huurverhoging in het eerste jaar geraamd. De daadwerkelijke instroom van 4.896 is veel lager dan verwacht.
Bent u van mening dat de inkomensafhankelijke huurverhoging niet alleen zorgt voor onrust en onzekerheid, maar ook papierwerk met zich mee brengt voor huurders, verhuurders, de Huurcommissie en de Belastingdienst? Staat dit niet haaks op de doelstelling van het kabinet om de bureaucratie te verminderen?
Bij de wetsvoorstellen voor de inkomensafhankelijke huurverhoging is rekening gehouden met nalevingskosten voor verhuurders en huurders en met uitvoeringskosten voor de Huurcommissie en de Belastingdienst. Het kabinet acht de doelstelling om de doorstroming in het gereguleerde huursegment gericht te bevorderen door voor middeninkomens en hogere inkomens een hogere huurverhoging toe te staan van groot belang en vindt de daarmee gepaard gaande nalevings- en uitvoeringskosten aanvaardbaar.
Waarom krijgt bij geschillen over huurverhoging in 97% van de gevallen de verhuurder gelijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het staat verhuurders vrij om (alle) bezwaren van huurders tegen hun huurverhogingsvoorstellen te honoreren. Ook als de bezwaren buiten de wettelijk mogelijk gemaakte bezwaargronden vallen en zelfs als de bezwaren geen relatie met de voorgestelde huurverhoging hebben. Alleen in de gevallen dat verhuurders de bezwaren van huurders ongegrond achten en zij de huurverhoging ondanks de bezwaren van de huurder willen doorzetten, moeten zij een uitspraak van de Huurcommissie vragen.
Partijen die door de Huurcommissie in het ongelijk worden gesteld, worden veroordeeld tot de legeskosten. Die legeskosten zijn voor rechtspersonen € 450,– per verzoek om uitspraak (bij huurverhogingsgeschillen: per huurverhogingsvoorstel) en € 25,– voor natuurlijke personen. De meeste verhuurders zijn rechtspersonen die dus een legesveroordeling van € 450,– per uitspraak riskeren. Ik veronderstel dat verhuurders daardoor de Huurcommissie alleen om uitspraak vragen over huurverhogingsvoorstellen waarvan zij zeker zijn dat die binnen de wettelijke normen vallen en de bezwaren van huurders ongegrond zijn.
Hoeveel capaciteit in de richting van de Huurcommissie heeft de inkomensafhankelijke huurverhoging de Belastingdienst gekost, aangezien de Belastingdienst op meerdere plekken onder druk staat en 138 verzoeken heeft ingediend om de redelijkheid van de huurprijs te beoordelen?
De Belastingdienst heeft in het kader van de inkomensafhankelijke huurverhoging alleen de taak om op verzoek inkomensindicaties te verstrekken aan verhuurders. De Belastingdienst heeft in het kader van de inkomensafhankelijke huurverhoging geen relatie met de Huurcommissie.
De 138 verzoeken om de redelijkheid van de huurprijs van woningen te bepalen, heeft de Belastingdienst ingediend in het kader van de controle van huurtoeslagaanvragen. Dat de Belastingdienst in de loop der jaren minder verklaringen omtrent de redelijkheid van de huurprijs heeft aangevraagd is er in gelegen dat de Belastingdienst niet meer steekproefsgewijs, maar op basis van risicoselectie dergelijke verzoeken bij de Huurcommissie indient. Er is gezocht naar een optimalisering van het inzetten van de Huurcommissie. Door deze risicogerichte selectie is de kans dat de inspanning van de Huurcommissie ook leidt tot een aanpassing van huurtoeslag vele malen groter dan bij een steekproefsgewijze benadering.
Wat is de reden van de vermindering van het aantal verzoeken van de Belastingdienst aan de Huurcommissie in het kader van de inkomensafhankelijke huurverhoging?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u het negatieve resultaat van de Huurcommissie van 1,8 miljoen euro in 2013 toelichten in relatie tot de korting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de verwachte toestroom aan verzoeken vanwege nieuwe regels, zoals de inkomensafhankelijke huurverhoging?
Zoals in het Jaarverslag 2013 van de Huurcommissie is vermeld, is het negatieve exploitatieresultaat van € 1,8 miljoen voornamelijk veroorzaakt door de hogere kosten voor de voorzieningen. Deze zijn verhoogd met het oog op reorganisatiekosten die in 2014 en verder gemaakt zullen worden. Deze reorganisaties zijn doorgevoerd om de taken van de Huurcommissie effectief en efficiënt uit te kunnen voeren bij een teruglopende bijdrage van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Er bestaat geen relatie tussen dit negatief resultaat en de verhoogde toestroom aan verzoeken in verband met de inkomensafhankelijke huurverhoging, omdat de extra kosten die de Huurcommissie maakt voor de behandeling van deze verzoeken volledig vergoed worden door het ministerie.