Verslechterde arbeidsomstandigheden van schoonmakers bij de belastingdienst |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Bram van Ojik (GL), Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van de klachten van Vakbond FNV Schoonmaak over de verslechterde arbeidsomstandigheden bij de belastingdienst in Eindhoven, Maastricht, Heerlen, Amsterdam en Apeldoorn?
Ja.
Deelt u de mening dat het niet gehoor geven aan diverse verzoeken van de schoonmakers om klachten van 1000 actievoerende schoonmakers op 18 januari jl. bij het kantoor van de belastingdienst in Utrecht, in strijd is met de Code Verantwoordelijk Marktgedrag dat ook onderschreven is door de overheid? Zo ja, bent u bereid om de belastingdienst te verzoeken om alsnog dit contact te leggen met de schoonmakers en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik betreur het dat schoonmakers die werkzaamheden verrichten bij de Belastingdienst zich genoodzaakt voelden actie te voeren. In de Code Verantwoordelijk Marktgedrag zijn afspraken gemaakt om dit soort situaties te voorkomen. Zo is onder meer vastgelegd dat de opdrachtgever, het schoonmaakbedrijf en (een vertegenwoordiging van) de schoonmakers jaarlijks praten over de werkinhoud en de werkomstandigheden. De Belastingdienst heeft met de gecontracteerde schoonmaakbedrijven, in dit kader afgesproken dat jaarlijks een werkdrukmonitor wordt gehouden waaraan alle schoonmakers meedoen. De uitkomsten van de werkdrukmeting monden uit in aanbevelingen aan de werkgever. De Belastingdienst heeft om die reden richting FNV Bondgenoten aangegeven dat de klachten van schoonmakers over de vestigingen in Apeldoorn aan het betrokken schoonmaakbedrijf moesten worden aangeboden. FNV Bondgenoten heeft de klachten vervolgens aan de directeur van het schoonmaakbedrijf aangeboden en hierover gesproken met de Belastingdienst, het schoonmaakbedrijf en de schoonmakers. Het management van het schoonmaakbedrijf heeft werkoverleg gevoerd met zijn werknemers waarin de uitkomsten en aanbevelingen van de werkdrukmeter zijn besproken. Dat heeft er onder andere toe geleid dat de capaciteit bij de vestiging in Apeldoorn is verhoogd. De Belastingdienst zal, als goed opdrachtgever, de uitkomsten van de werkdrukmonitor en de door werkgevers genomen maatregelen binnenkort bespreken met de schoonmaakbedrijven en de (vertegenwoordiging van de) schoonmakers. Ik verwacht dat daarmee voldoende aan de klachten van de schoonmakers tegemoet wordt gekomen.
Wat vindt u van berichten dat in veel gevallen de werkdruk is toegenomen, ziekmeldingen niet geaccepteerd worden en de kwaliteit niet te garanderen is door inzet van te weinig schoonmakers en het toepassen van een te lage schoonmaakfrequentie? Wat is voorts uw mening over klachten van sommige schoonmakers dat in enkele gevallen zelfs sprake zou zijn van intimidatie?
Dit zijn zaken die ook aan de orde komen in de werkdruk monitor en binnenkort onderwerp van gesprek zullen met de schoonmaakbedrijven en de schoonmakers.
Als de berichten juist zijn, moeten deze misstanden uiteraard worden aangepakt. Ik ga er van uit dat de betrokken schoonmaakbedrijven respectvol omgaan met de schoonmakers. Als deze het gevoel hebben niet met het nodige respect te worden behandeld, dan is dit altijd bespreekbaar en zullen zo nodig passende maatregelen worden genomen. Er zijn bij mij twee individuele gevallen bekend waar de communicatie tussen werkgevers en werknemers niet goed is gegaan. Hierop is adequaat gereageerd.
Bent u bereid om naar aanleiding van de klachten van schoonmakers deze te laten onderzoeken door de Inspectie SZW? Zo nee, waarom niet?
Ik zie, gezien de voornoemde maatregelen, geen aanleiding om de Minister van SZW te vragen de Inspectie SZW in te schakelen.
Het bericht 15.000 ouderen plots te gezond zijn voor het tehuis |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «15.000 ouderen plots te gezond voor het tehuis»?1
Ik ben bekend met dit bericht.
Klopt de inhoud van dit bericht? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Als het gaat om een raming van het aantal mensen dat in de toekomst langer thuis zal blijven wonen, dan verwijs ik naar de bijlage bij mijn brief van 25 april 2013 over de hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning (TK 2012–2013, 30 597, nr. 296). Ik herken het aantal van ongeveer 15.000 ouderen dat in 2014 langer thuis blijft wonen. Dit betreft een raming van het aantal cliënten in ZZP VV 1 t/m 3 dat uitstroomt uit een instelling en niet wordt vervangen door nieuwe instroom. Ik bestrijd het beeld dat de titel van het bericht suggereert, namelijk dat 15.000 mensen «plots» te gezond zijn voor het tehuis. Het betreft een uitwerking van een maatregel uit het begrotingsakkoord 2013 waarover mijn voorganger en ik regelmatig overleg met uw kamer hebben gevoerd en aansluit op een trend die al langer zichtbaar is. De cliënten die al in het bezit zijn van een licht ZZP behouden hun rechten.
Wordt er bij het hanteren van de strengere ZZP-normen (Zorgzwaartepakketten) rekening gehouden met de onplanbare zorg en voldoende zorg thuis?
Bij de indicatiestelling wordt bekeken of iemand behoefte heeft aan een beschermende woonomgeving, permanent toezicht of een therapeutisch leefklimaat. Indien dat het geval is, dan komt iemand in aanmerking voor een verblijf in een instelling.
Nieuwe cliënten – die voorheen in aanmerking kwamen voor een licht ZZP – krijgen in plaats daarvan een indicatie in functies en klassen. De hoeveelheid zorg die deze cliënten geïndiceerd krijgen, staat niet vooraf vast maar betreft maatwerk en is afgestemd op de individuele behoefte van de cliënt. De thuiszorg kan ook op onplanbare momenten zorg aan huis leveren. In de bekostiging van zorg op onplanbare momenten wordt rekening gehouden met het feit dat onplanbare zorg duurder is dan zorg die op afgesproken tijden kan plaatsvinden.
Naast de zorg die door de thuiszorg wordt geleverd zijn er ook verzorgingshuizen die hun aanbod van zorg met verblijf omzetten naar zorg zonder verblijf. De cliënt betaalt dan huur en servicekosten. De cliënt ontvangt extramurale zorg en betaalt een extramurale eigen bijdrage, net zoals andere cliënten van extramurale zorg. De nieuwe cliënten kunnen een afweging maken of het wonen en de zorg in een geclusterde omgeving qua kwaliteit kan meten aan datgene wat zij in hun eigen huis kunnen ontvangen.
Ik verwacht dat het onderscheid tussen thuis wonen en in een instelling wonen in de toekomst steeds verder zal vervagen en dat er vele tussenvormen zullen gaan ontstaan.
Bent u ervan op de hoogte dat in de brief van uw ambtsvoorganger Veldhuijzen – van Zanten van 28 september 2013 staat dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) geen bezwaren ziet voor de extramuralisering van ZZP V&V 1 en 2 (Verpleging & Verzorging) maar een gefaseerd implementatiescenario voor ZZP 3 nodig acht? Is dit scenario al bekend? Zo ja, wat is daar uit gekomen?
Het is mij bekend dat de Nederlandse Zorgautoriteit een gefaseerd implementatiescenario adviseerde voor ZZP 3. Het advies van de NZa heeft – naast gesprekken die zijn gevoerd met vertegenwoordigers van onder andere zorgaanbieders, cliëntenorganisaties en zorgkantoren – een rol gespeeld bij de keuze voor het gefaseerde invoeringsscenario zoals dat door mijn voorganger in de genoemde brief van 28 september 2012 is geschetst. Door mijn voorganger is het advies van de NZa meegezonden als bijlage bij de brief aan uw Kamer van 28 september 2012.
Daar waar in het begrotingsakkoord 2013 werd gesproken over invoering van het extramuraliseren voor ZZP 1 t/m 3 voor nieuwe cliënten per 1-1-2013, is in de brief van 28 september 2012 gekozen om per 1-1-2013 alleen ZZP’s 1 en 2 te extramuraliseren. In diezelfde brief is gekozen om het extramuraliseren van ZZP VV 3 voor nieuwe cliënten uit te stellen tot 1-1-2014 en voor ZZP VG 3 en ZZP GGZ 3 tot 1 januari 2015. In mijn brief over de hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning van 25 april 2013 is deze fasering voor de sector verpleging en verzorging voor ZZP VV 1 t/m 3 ongewijzigd gebleven.
Bij de uitwerking van het kabinetsbeleid is – onder andere als uitvloeisel van afspraken zoals gemaakt in het zorgakkoord – besloten om ZZP VV 4 niet geheel te extramuraliseren, maar naar verwachting voor 50%.
Heeft u bij de uitwerking van het kabinetsbeleid rekening gehouden met een gefaseerd implementatiescenario?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat er advies aan de NZa zou worden gevraagd over kleine instellingen die vaak (veel) zorgvragers hebben met lichtere ZZP's, en daardoor in de problemen kunnen komen? Is dat dat advies al bekend? Zo ja, wat is daar uitgekomen?
In een dertigledendebat met uw Kamer op 16 januari 2014 heb ik toegezegd dat ik het rapport van de NZa in het voorjaar van 2014 verwacht en aan uw Kamer zal aanbieden.
Realiseert u zich dat door de bezuinigingen op de thuiszorg, verzorging en begeleiding er straks substantieel minder geld is voor thuiswonende zorgbehoevenden, en straks mensen thuis wonen met een zwaardere zorgvraag? Hoe voorkomt u dat dit gaat leiden tot ellende achter voordeuren en overbelaste mantelzorgers, en daardoor eerdere (crisis) opnames in – duurdere – verpleeghuizen?
Als gevolg van het extramuraliseren van de lichtere ZZP’s ontvangen nieuwe cliënten – in plaats van een indicatie voor een licht ZZP – een indicatie voor extramurale zorg en ondersteuning. Geleidelijk zal er een verschuiving gaan plaatsvinden van intramurale zorg naar meer extramurale zorg. In 2014 is de extramurale zorg nog een onderdeel van de AWBZ. Vanaf 2015 wordt de extramurale zorg gedecentraliseerd naar de Wmo en de Zvw. Bij de bepaling van de hoogte van de te decentraliseren budgetten wordt rekening gehouden met dit groeiend aantal mensen dat thuis blijft wonen en via de Wmo en de Zvw wordt geholpen. In de toekomst zullen wijkverpleegkundigen en de sociale wijkteams de zorg en ondersteuning van mensen in hun eigen omgeving samen met het sociale netwerk van de cliënten verder vorm kunnen geven.
De 5 euro die onverzekerbare vreemdelingen moeten betalen voor medicijnen |
|
Marit Maij (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Stop heffing op medicatie» over de eigen bijdrage van 5 euro die onverzekerbare vreemdelingen vanaf 1 januari jl. moeten betalen voor geneesmiddelen?1
Ja.
Waarom is overgegaan tot het invoeren van 5 euro voor medicijnen voor onverzekerbare vreemdelingen? Welk doel ligt hieraan ten grondslag? Welke opbrengst wordt van de maatregel verwacht en waarom wordt deze noodzakelijk geacht?
Bij het verlenen van medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerbare vreemdelingen geldt als uitgangspunt dat de patiënt zoveel mogelijk zelf de rekening voor de ingeroepen zorg voldoet. De zorgverlener kan aan het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) een compensatie vragen als hij er niet in slaagt het volledige bedrag te incasseren. Dit geldt ook voor de verstrekking van medicijnen.
Uit inventarisatie van het CVZ is naar voren gekomen dat onverzekerbare vreemdelingen vaak weten dat de apotheek de niet betaalde rekening kan declareren bij het CVZ. Deze wetenschap leidde vervolgens tot een scherpe daling van de bereidheid om te betalen. De verstrekking van medicijnen was daarmee verworden tot gratis medicatie aan illegalen.
Die ontwikkeling vind ik onwenselijk. Een verzekerde betaalt naast de inkomensafhankelijke premie maandelijks ongeveer € 100 nominale premie. Daarnaast geldt voor een verzekerde een eigen risico van € 360 euro per jaar. Een onverzekerbare vreemdeling betaalt deze bedragen niet.
De vijf-euromaatregel is niet genomen met het primaire doel om een besparing op te leveren. Het is de bedoeling om de uitgangspunten van de regeling meer in acht te nemen en ervoor te zorgen dat de illegaal bijdraagt aan de zorg die hij inroept. Ook wordt zo het misverstand weggenomen dat in Nederland de zorg voor illegalen gratis is.
Op welke wijze is de invoering van deze maatregel gecommuniceerd met de Kamer?
De eigen bijdrage van € 5 heb ik aangekondigd in de VWS-Verzekerdenmonitor die ik op 19 november 2013 (Kamerstuk 33 077, nr. 8) aan uw Kamer heb gezonden.
Op welke wijze is en wordt de invoering van deze maatregel gecommuniceerd met de niet rechtmatig verblijvende vreemdelingen en de hulpverleners die voor medicijnen in de apotheek komen?
De verstrekking van medicijnen aan onverzekerbare vreemdelingen vindt plaats door een beperkt aantal gecontracteerde zorgaanbieders. In het aanbestedingstraject dat aan deze contractering is voorafgegaan, is uitvoerig aandacht besteed aan de verplichting van de vijf-euromaatregel. Apothekers met wie het CVZ een contract heeft gesloten zijn dan ook goed op de hoogte van deze maatregel. Apothekers zullen op hun beurt onverzekerbare vreemdelingen informeren. Verder hebben ook alle huisartsen in december 2013 een brief gekregen, waarin is gewezen op deze minimale bijdrage bij de apotheker. De apotheken hebben daarnaast van het CVZ een document gekregen met uitleg over deze regeling in acht talen, die zij de onverzekerbare vreemdeling kunnen geven. Deze toelichtende verklaring is ook te vinden op de website van het CVZ .
In juni 2013 heeft CVZ in de bijeenkomst van Lampion, waarbij naast een aantal vertegenwoordigers van zorgverleners ook Dokters van de Wereld, Hiv vereniging Nederland, GGD Nederland en Pharos aanwezig waren, deze maatregel aangekondigd.
Op 26 november 2013 heeft CVZ de maatregel ook toegelicht in de bijeenkomst van het Breed Stedelijk Overleg, een platform met een mix van vertegenwoordigers van zorgverleners en hulpverlenerorganisaties aan onverzekerbare vreemdelingen.
Sommige vertegenwoordigers van de genoemde organisaties hun zorgen geuit over de uitwerking van de maatregel in situaties dat onverzekerbare vreemdelingen écht geen inkomen hebben. Daarnaast heeft de maatregel van het CVZ in deze gesprekken ook begrip gekregen.
Welke waarborgen zijn er dat, in het geval een onverzekerbare vreemdeling geen financiële mogelijkheid heeft om de 5 euro eigen bijdrage te betalen, hij/zij niet verstoken blijft van het medicijn dat hij/zij nodig heeft? Kunt u hierbij aangeven welke specifieke waarborgen er zijn voor zieke kinderen, zieke ouderen en chronisch zieken? Deelt u de mening dat nooit de situatie mag ontstaan dat zieke vreemdelingen of uitgeprocedeerde asielzoekers niet de noodzakelijke medicijnen krijgen omdat zij de 5 euro niet kunnen betalen?
Het uitgangspunt van de wet is dat een onverzekerbare vreemdeling de kosten volledig zelf draagt. In de praktijk gebeurt dit ook regelmatig. Gelet op het wettelijk uitgangspunt van de regeling dat de onverzekerbare vreemdeling de kosten van zorg in beginsel zelf behoort te betalen, meen ik niet dat er sprake is van het opwerpen van een onredelijke financiële barrière of dat een bedrag van € 5 de toegankelijkheid tot medisch noodzakelijke zorg belemmert. In echt urgente gevallen zal de apotheker zijn professionele verantwoordelijkheid nemen. Overigens merk ik op dat ook de verzekerde Nederlander, ongeacht zijn financiële situatie, voor bepaalde medicijnen een eigen bijdrage verschuldigd is.
Welke signalen heeft u ontvangen van Vluchtelingenwerk Nederland, Lampion, Pharos en Dokters van de Wereld ten aanzien van de eigen bijdrage van 5 euro die onverzekerbare vreemdelingen vanaf 1 januari 2014 moeten betalen voor geneesmiddelen? Wat is de mening van deze organisaties over deze maatregel?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden hebben apotheken, gemeenten of bijvoorbeeld hulporganisaties om onverzekerbare vreemdelingen financieel bij te staan bij het verkrijgen van medicijnen? Welke signalen heeft u dat dit nu gebeurt?
Het CVZ heeft de apothekers in het aanbestedingstraject geïnformeerd hoe om te gaan met deze regeling. Voor het CVZ is het uitgangspunt dat de apotheker deze bijdrage incasseert. Op het te vergoeden bedrag (receptregel) wordt € 5 standaard in mindering gebracht. Daarnaast heeft de apotheker uiteraard ook zijn professionele verantwoordelijkheid bij de verstrekking van medicatie. Ik vertrouw dat deze hulpverleners hier zorgvuldig mee omgaan.
Ik heb geen signalen ontvangen dat gemeenten of hulporganisaties financieel bijdragen.
Bent u bereid, in overleg met betrokken organisaties, het College voor Zorgververzekeringen (CVZ) en de apothekers, te monitoren welke effecten deze eigen bijdrage heeft voor de toegankelijkheid voor onverzekerbare vreemdelingen tot noodzakelijke medicatie en de Kamer daarover binnen een jaar te informeren?
De maatregel is op 1 januari jl. ingegaan. Een inventarisatie op basis van twee maanden praktijkervaring komt mij weinig zinvol voor. Het CVZ brengt jaarlijks een monitor uit over de gefinancierde zorgverlening aan illegaal verblijvende vreemdelingen. Ik heb het CVZ gevraagd in deze monitor zo mogelijk in te gaan op de vijf-euromaatregel en zal dit meenemen in de VWS-Verzekerdenmonitor die ik jaarlijks aan uw Kamer zend.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg medische zorg voor vreemdelingen op 20 maart a.s.? Bent u bereid vóór dit overleg in een eerste inventarisatie bij Vluchtelingenwerk Nederland, Lampion, Pharos en Dokters van de Wereld na te gaan welke gevolgen deze maatregel in de praktijk heeft voor onverzekerbare vreemdelingen en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 8.
Zorgaanbieder Vivium Thuiszorg |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over zorgaanbieder Vivium Thuiszorg die een rechtszaak aanspant tegen gemeenten, omdat die gemeenten deze organisatie houdt aan de voorwaarden die in de aanbesteding hebben gestaan? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Op het moment dat sprake is van verschil in inzicht over bijvoorbeeld de voorwaarden van de aanbesteding, staat het een partij vrij om rechtsmiddelen in te zetten. Vivium Thuiszorg heeft ervoor gekozen een zaak aanhangig te maken bij de rechter. Het is niet aan mij om daar over te oordelen. De rechter heeft in deze rechtszaak inmiddels een vonnis gewezen en ik vertrouw erop dat deze uitspraak voor beide partijen duidelijkheid biedt over de interpretatie van de voorwaarden die zijn opgenomen in de overeenkomst.
Wat vindt u ervan dat Vivium zich niet heeft gehouden aan vereiste salarisschalen voor thuiszorgmedewerkers? Vindt u dat een werkgever het recht heeft dit te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet aan mij om te oordelen over de uitspraak van de rechter. De voorzieningenrechter heeft in haar vonnis aangegeven dat in de Nota van Inlichtingen, behorende bij de overeenkomst met de betrokken gemeenten, blijkt dat inschaling in FWG 10 niet toegestaan was. Ik heb schriftelijk van Vivium Thuiszorg begrepen dat zij gevolg heeft gegeven aan het vonnis van de rechtbank en de betrokken medewerkers met terugwerkende kracht in FWG 15 gaan inschalen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechter dat Vivium onterecht heeft gehandeld, en op het feit dat gemeenten op alle punten in het gelijk zijn gesteld? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het wenselijk dat Vivium veel zorggeld over de balk gooit voor dure proceskosten, simpelweg omdat zij de thuiszorgmedewerkers niet wil inschalen in een fatsoenlijke salarisschaal? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als er onoverkomelijke verschillen van inzicht optreden tussen partijen, dan staat de gang naar de rechter ook een thuisorganisatie ter beschikking. Vivium Thuiszorg zag daar in deze situatie noodzaak toe.
Vindt u het acceptabel dat er dure rechtszaken gevoerd moeten worden, omdat een thuiszorgorganisatie onder de wet en onder de geldende cao probeert te duiken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom heeft u niet eerder ingegrepen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe oordeelt u over de beslissing van Vivium om na de uitspraak van de rechter 800 thuiszorgmedewerkers te ontslaan, om hier vervolgens op terug te komen?3 4
Ik heb van Vivium Thuiszorg en de betrokken gemeenten begrepen dat zij na het vonnis in constructief overleg zijn gegaan over de wijze waarop zij het beste gevolg kunnen geven aan het vonnis. Vivium Thuiszorg heeft mij schriftelijk laten weten dat zij niet de intentie heeft gehad om thuiszorgmedewerkers te ontslaan en dat zij streeft naar baanzekerheid voor haar medewerkers.
Is het waar dat Vivium haar thuiszorgmedewerkers niet ontslaat, omdat zij dan uiteindelijk duurder uit is dan wanneer zij voldoet aan de loonsverhogingseisen van de regiogemeenten? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Navraag bij Vivium Thuiszorg leert dat zij geen ontslagaanvraag heeft ingediend bij het UWV. Ook heeft Vivium Thuiszorg mij laten weten dat zij naar aanleiding van het vonnis in overleg is getreden met de betrokken gemeenten om gezamenlijk tot overeenstemming te komen. Dit heeft geleid tot het besluit van Vivium Thuiszorg om de betrokken medewerkers met terugwerkende kracht in FWG 15 in te schalen.
Wat vindt u ervan dat de voorzitter van de Raad van Bestuur van Vivium tevens cao- onderhandelaar is bij Actiz? Wat vindt u ervan dat deze koepelorganisatie huishoudelijke verzorging géén onderdeel meer wil laten zijn van de cao VVT? Kunt u uw antwoord toelichten?
De samenstelling van een onderhandelingsdelegatie is een zaak van de betreffende CAO-partijen, daar treed ik niet in. Dat geldt ook voor onderhandelingen over arbeidsvoorwaarden; dat is aan werkgevers en werknemers. Hetzelfde geldt voor de inzet van een cao-partij in dergelijke onderhandelingen.
Het doodschieten van een verweesd jong damhert bij Marum |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht over een afgeschoten damhert in een wei in Marum?1
Ja.
Is het dier in een particulier weiland doodgeschoten door de politie?
Wat was de directe aanleiding om het dier dood te schieten? Was er sprake van een noodsituatie met een afweging ter plekke, of is het besluit eerder genomen?
Is het waar dat het verweesde dier op een vaste locatie was opgenomen door een kudde koeien met medeweten van de eigenaar van de kudde en dat er geen gevaar voor de verkeersveiligheid was?
Heeft de politie contact gezocht met de eigenaar van het weiland? Zo nee, waarom niet?
Heeft de politie geprobeerd opvang te realiseren voor het verweesde dier? Zo nee, waarom niet?
Is het waar dat het dier eerst was aangeschoten door een jager? Zo ja, was de jager gerechtigd om in het betreffende weiland op het damhert te schieten?
Wat is er met het kadaver van het geschoten dier gebeurd?
Bent u van mening dat alle regels zijn gerespecteerd? Zo ja, bent u tevreden met die regels? Zo nee, welke gevolgen geeft u hieraan?
Deelt u de mening dat, indachtig de Flora- en faunawet, het protocol zou moeten zijn dat indien controle over een dier in het wild gewenst is, eerst andere middelen zoals verdoving toegepast dienen te worden en slechts in uiterst geval een dier gedood mag worden? Zo ja, hoe gaat u bewerkstelligen dat een dergelijk protocol gehanteerd wordt? Zo nee, waarom niet?
Uit artikel 2 van de Flora- en faunawet vloeit voort dat het gebruik van alternatieve methoden in de rede ligt voordat overgegaan wordt tot het doden van dieren. De zorgplicht in artikel 2 van de Flora- en faunawet bepaalt immers dat een ieder verplicht is nadelige gevolgen voor planten of dieren zoveel mogelijk te beperken, voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd. Of daarvan in dit geval sprake was, kan ik u niet zeggen lopende het politieonderzoek naar deze zaak. Overigens is de implementatie van de Flora- en faunawet een verantwoordelijkheid van de provincie (Gedeputeerde Staten).
De extra controle van het nieuwe dienstwapen |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wanneer heeft u besloten alle dienstwapens van de politie te onderwerpen aan een extra controle?1 Hoeveel dienstwapens zijn er inmiddels gecontroleerd? Wanneer zullen alle dienstwapens gecontroleerd zijn op het ontbreken van de zogeheten trekkerstangopvangnok?
Medio december 2013 werd het ontbreken van het onderdeel ontdekt. Na analyse hiervan is tijdens de feestdagen besloten om alle wapens te controleren. Inmiddels zijn 13.000 wapens gecontroleerd. Op 15 Februari 2014 zal de controle op alle dienstwapens zijn afgerond.
Zijn er dienstwapens aangetroffen waar het betreffende onderdeel ontbrak? Om hoeveel dienstwapens gaat het en is de fout bij die betreffende wapens direct hersteld?
Nee, tot nu toe zijn er geen dienstwapens aangetroffen waar het betreffende onderdeel ontbrak. Het gaat om 1 wapen en tijdens een controle door de fabrikant is de fout na ontdekking direct hersteld.
Klopt het dat met het ontbreken van de trekkerstangopvangnok het wapen af kan gaan als het valt? Welke risico’s hebben agenten door het mogelijk ontbreken van dit onderdeel gelopen? Acht u dit verantwoord? Zo ja, waarom? Zo nee, in hoeverre kan de fabrikant aansprakelijk worden gesteld voor deze risico’s?
Het is in theorie mogelijk dat met het ontbreken van de trekkerstangopvangnok het wapen af kan gaan als het valt, maar de kans hierop is heel klein: het wapen zou dan van een bepaalde hoogte onder een bepaalde hoek op een specifieke ondergrond moeten vallen. Het risico voor de agenten is in die zin dus niet groot. Dat geldt ook voor het functioneren van het wapen, aangezien het ontbreken van de nok het regulier functioneren van het wapen niet beïnvloedt.
Ten aanzien van de veiligheid is geen enkel (onnodig) risico acceptabel. Om die reden vindt nu deze volledige en uitvoerige controle plaats. De fabrikant kan en zal volledig aansprakelijk gesteld worden voor mogelijke risico’s.
Herinnert u zich de eerdere vragen over de aanbesteding van het nieuwe dienstwapen van de politie?2 Hoe verhoudt het mogelijk ontbreken van de trekkerstangopvangnok zich tot de maximale garantie van de fabrikant voor de valveiligheid van de Walter P99Q-NL? Hoe verhoudt dit zich voorts tot uw uitspraak dat «de gebruikers dan ook geen onnodige risico’s lopen»?
Ja.
Dit ontbreken van de nok is nooit eerder in een pistool van de leverancier voorgekomen en moet dan ook worden gezien als een eenmalige gebeurtenis. De maatregelen die de fabrikant inmiddels heeft genomen om te voorkomen dat het nog eens gebeurt zijn passend bij hun toezegging voor het garanderen van de maximale valveiligheid.
De Walther P99Q-NL is 100% valveilig. Bij 1 pistool is bij controle door de fabrikant ontdekt dat een trekkerstangopvangnok ontbrak. Daarop is direct een volledige controleactie gestart van alle 14.000 dienstwapens en de fabrikant heeft maatregelen in het kwaliteitsproces genomen.
Hoeveel manuren kost deze extra controle de politieorganisatie? Welke extra kostenpost loopt de politie hierdoor op?
Deze extra controle kost circa 1.200 manuren. De berekening van de extra kosten hiervoor wordt nog gemaakt. Deze kosten zijn volledig voor rekening van de leverancier.
Komen de hierboven genoemde kosten voor rekening van de politie of de wapenfabrikant? Zijn hier afspraken over gemaakt? Zo ja, hoe luiden deze?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het ontbreken van een onderdeel in het dienstwapen een fout is van van de fabrikant en dat hij dus de kosten die dit met zich meebrengt zou moeten betalen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uitsluiten dat in de toekomst meer fouten in het dienstwapen worden aangetroffen? Kunt u garanderen dat na deze controle de dienstwapens aan alle eisen van valveiligheid en overige vormen van veiligheid voldoen?
Nee, maar de controles van de fabrikant worden volgens ISO-normen uitgevoerd, waarbij het percentage van de steekproef voor de resterende leveringen is verhoogd.
Voor zover er al sprake van was dat het betreffende dienstwapen niet voldeed aan alle eisen van valveiligheid en overige vormen van veiligheid zal dat na de controle zeker het geval zijn.
Het bericht dat het landelijk schakelpunt uitbreidt naar ketenzorg |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Landelijk schakelpunt zet stap naar ketenzorg»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Wat is uw reactie op de uitbreiding van het uitwisselen van medische gegevens via het Landelijk Schakelpunt (LSP) met ketenzorg voor diabetes, cardiologie, astma en COPD, alsmede gegevens betreffende de ouderenzorg, GGZ en 2e lijn?
Ik hecht belang aan goede en veilige (elektronische) informatie-uitwisseling in de zorg. Als zorgaanbieders snel over de juiste informatie kunnen beschikken over hun patiënt en de patiënt op zijn beurt niet meerdere malen hetzelfde verhaal hoeft te vertellen dan draagt dat bij aan de efficiency en kwaliteit van zorg. Ook het principe van ketenzorg, waarbij zorgaanbieders samenwerken rond de zorg van een patiënt met een complexe hulpvraag, ondersteun ik van harte. Efficiënte informatie-uitwisseling tussen de verschillende zorgverleners rond die patiënt is een essentiële voorwaarde voor multidisciplinaire samenwerking.
Uiteraard is het daarbij van groot belang dat de gegevensuitwisseling veilig gebeurt met respect voor de privacy van de patiënt.
Uit de informatie van de Vereniging van Zorgaanbieders voor Zorgcommunicatie (VZVZ), de beheerder van het landelijk schakelpunt (LSP), blijkt dat met de ondertekening van een convenant in november 2013 door partijen die een adviserende of toetsende rol (gaan) vervullen (o.m. de patiëntenfederatie NPCF en het Nederlands Huisartsengenootschap) en partijen die als bijvoorbeeld opdrachtgever, beoogd gebruiker of financier belang hebben bij het programma rond ketenzorg (o.m. Nictiz, ZN, HIS-leveranciers) een eerste stap is gezet in de richting van informatie-uitwisseling in de ketenzorg.
Vindt u het wenselijk dat hele groepen zorgverleners, zoals diëtisten, podotherapeuten en pedicures, voortaan ook medische dossiers kunnen inkijken?
Op basis van de huidige wet- en regelgeving (Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) en Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) gelden er regels die een veilige uitwisseling van (medische) patiëntgegevens tussen zorgverleners moeten waarborgen. Dit geldt vanzelfsprekend ook als gegevens worden uitgewisseld in het kader van ketenzorg.
Het is de verantwoordelijkheid van de beheerder van een elektronische uitwisselingssysteem om ervoor te zorgen dat gegevensuitwisseling plaatsvindt conform deze wet- en regelgeving en te borgen dat (medische) gegevens uitsluitend voor inzage beschikbaar zijn voor die hulpverleners die daar op grond van de geldende wet- en regelgeving recht toe hebben.
Wat betekent deze uitbreiding voor de veiligheid van de medische gegevens en de privacy van de patiënten?
De VZVZ geeft aan dat de plannen rond ketenzorg worden getoetst op veiligheid en privacy, om actuele medische informatie beschikbaar te hebben in een behandelrelatie.
Het CBP is de toezichthouder en kan indien nodig handhavend optreden.
Wordt patiënten apart om toestemming gevraagd voor deze uitbreiding?
Op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) moet elke zorgaanbieder toestemming vragen aan de patiënt of hij/zij gegevens beschikbaar mag stellen. Ik heb begrepen dat de VZVZ de reikwijdte van de toestemmingsvraag in overleg met de betrokken partijen blijvend zal toetsen.
Wat vindt het College Bescherming Persoonsgegevens van deze uitbreiding?
Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) heeft tot taak toe te zien op de verwerking van persoonsgegevens. Als het CBP – al dan niet na een wijziging in een elektronische uitwisselingssysteem – hiertoe aanleiding ziet, zal het CBP handhavend op kunnen treden.
In hoeverre is Nictiz betrokken bij deze uitbreiding? Kunt u dit specificeren?
Om de informatie-uitwisseling van zorgaanbieders die mensen met een chronische ziekte helpen te verbeteren, ontwikkelt Nictiz samen met veld partijen informatiestandaarden. Deze informatiestandaarden beschrijven de informatiebehoefte van dit specifieke deel van het zorgveld, sluiten aan bij de zorgstandaarden en zijn vrij beschikbaar voor veldpartijen om toe te passen. Nictiz werkt samen met het Kwaliteitsinstituut en veldpartijen aan de ontwikkeling van informatiestandaarden, zoals beschreven in mijn eHealth brief van 12 juni 2013.
Nictiz heeft in september 2013 een informatiestandaard opgeleverd voor chronisch zieken (met een accent op cardiometabole aandoeningen) Deze standaard is tot stand gekomen in samenwerking met een veelheid van partijen waaronder de Nierstichting, Nederlands Huisartsen Genootschap en Diabetesvereniging Nederland. Nictiz geeft aan dat er behoefte was aan deze standaard omdat bij de behandeling van chronisch zieken meerdere zorgverleners zijn betrokken en een optimale uitwisseling van medische gegevens belangrijk is voor de kwaliteit van het zorgproces.
De VZVZ heeft – als één van de beheerders van een elektronisch uitwisselingssysteem – besloten deze informatiestandaard te gaan toepassen en is hiertoe een samenwerking aangegaan met een aantal veldpartijen. VZVZ heeft onder andere Nictiz gevraagd hierbij te adviseren. Dit past in de opdracht van Nictiz om het veld te ondersteunen om interoperabiliteit tussen zorgverleners en hun systemen te bevorderen – zoals Nictiz ook andere partijen dan VZVZ adviseert bij interoperabiliteit. VZVZ is geheel zelf verantwoordelijk voor de implementatie, en de afspraken met de leveranciers en de zorgomgevingen om die implementatie te realiseren – zowel financieel als inhoudelijk.
Vindt u het passend dat zorgaanbieders voor de uitbreiding naar ketenzorg een geldelijke beloning krijgen?
Ik kan mij voorstellen dat zorgverzekeraars zorgverleners tegemoet willen komen in een deel van de kosten die zij maken voor aansluiting op en gebruik van het LSP.
Het eerdergenoemde convenant biedt zorgverzekeraars de mogelijkheid afspraken te maken over een tegemoetkoming in die kosten. ZN geeft aan dat zorgverzekeraars in het verlengde van de bestaande regelingen voor huisartsen en apothekers, kunnen bekijken of een tegemoetkoming in de kosten opportuun is. Dit om zorgvuldige informatie-uitwisseling via gebruik van het LSP te bevorderen in het belang van de cliënt. Dit is ook de reden dat zorgverzekeraars middelen ter beschikking stellen om pilots rond ketenzorg uit te voeren.
Verder laat ZN weten dat pas als sprake is van een geslaagde implementatie en bij aantoonbare extra kosten voor een zorgaanbieder een nog nader te bepalen tegemoetkoming in de kosten ter beschikking zal worden gesteld.
Het is niet de bedoeling van zorgverzekeraars om aansluiting bij het LSP verplicht op te leggen aan zorgverleners die dit niet wensen. Wel willen zorgverzekeraars voorkomen dat financiële overwegingen een drempel voor gebruik van het LSP zouden vormen.
Hoe gaat u voorkomen dat zorgverzekeraars informatie-uitwisseling via het LSP als voorwaarde in hun contracten opnemen?
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb gemeld, verwijzen zorgverzekeraars bij het vaststellen van contracten naar de kwaliteitseisen van de beroepsgroep. Alleen als de beroepsgroep heeft aangegeven dat elektronische gegevensuitwisseling via het LSP als kwaliteitseis wordt gezien, zullen de zorgverzekeraars dit als zodanig in hun contracten opnemen. Het is dus de beroepsgroep zelf die beslist of aansluiting op het LSP als kwaliteitseis voor de beroepsgroep zal gelden.
Deelt u de mening dat dit een ongewenste doorstart van het LSP is en zo ja, wanneer gaat u daar een einde aan maken?
Nee, die mening deel ik niet.
Een grote criminele jeugdbende in Den Haag |
|
Louis Bontes (Bontes) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bendelid houdt radiostilte om straks weer toe te slaan»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de navolgende uitspraak van één van de circa 60 aan de politie ontkomen bendeleden: «Nu moeten we eerst schuilen. Anders worden wij straks ook opgepakt. Ons een tijdje rustig houden en dan langzaam contact met elkaar zoeken om onze groep vrienden weer bij elkaar te krijgen. Jongens gaan naar Marokko om bij familie te logeren. Een aantal gaat in andere steden naar familie of vrienden. Sommigen blijven in Den Haag, maar dan in een andere wijk, en een paar blijven low profile in de buurt. Wat ik ga doen, beslis ik later vandaag»?
Naar mijn oordeel werkt de aanpak van problematische jeugdgroepen. Deze jongeman voelt zich terecht niet meer «onaantastbaar» in de wijk. Dat bendeleden onderduiken of vluchten betekent niet dat ze buiten beeld blijven. Politie en justitie hebben deze jongens scherp in het vizier. Vroeg of laat worden ook zij (aan)gepakt.
Wat is uw oordeel over het feit dat gezinsleden, familieleden, buren en sommige ondernemers bendeleden helpen bij het ontkomen aan de politie?
Als de uitspraak op waarheid berust is dat niet acceptabel en strafbaar. Gezin en familie moeten juist betrokken worden in de aanpak om recidive of verder afglijden te voorkomen. Dat is ook precies de reden dat lokaal en landelijk wordt ingezet op een meersporenaanpak: strafrechtelijk ingrijpen als nodig is, aangevuld met zorginterventies en bestuursrechtelijke maatregelen. Oorzaken van crimineel gedrag kunnen hun voedingsbodem hebben in de gezinssituatie. Het is belangrijk dat jonge broertjes of zusjes hun grote broer of zus niet achterna gaan. Daarom krijgen ouders en familieleden moeten handvatten krijgen om te voorkomen dat iemand uit het gezin opnieuw de fout in gaat. De meersporenaanpak richt zich op de dader, én op het systeem, én op de omgeving. Dit zijn belangrijke elementen van de aanpak van problematische jeugdgroepen zoals die onder regie van de gemeente Den Haag nu vorm krijgt.
Bent u bereid alles op alles zetten deze criminele bende volledig en definitief te ontmantelen?
Daar zijn politie, Openbaar Ministerie en de gemeente Den Haag gezamenlijk mee bezig. Voordat deze criminelen van hun bed werden gelicht is achter de schermen veel werk verricht. Zoals u weet is er binnen mijn ministerie een actieprogramma dat gemeenten ondersteunt in de aanpak, om te helpen waar nodig en ook om de goede elementen uit de aanpak landelijk uit de dragen bij andere gemeenten. Dit actieprogramma werkt ook samen met de gemeente Den Haag. Over deze samenwerking ben ik tevreden.
Met de stevige aanpak van problematische jeugdgroepen maken we werk van veiligere wijken en minder criminaliteit, overlast en recidive. Ook draagt het bij aan een beter veiligheidsgevoel onder burgers en een beter toekomstperspectief van de jongeren zelf. De gemeente Den Haag heeft hierin weer een belangrijke stap gezet.
Het bericht dat de kinderbijslag niet mag worden verlaagd in het buitenland |
|
Ockje Tellegen (VVD), Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kinderbijslag mag niet worden verlaagd in het buitenland»?1
Ja
Wat is uw reactie op deze rechterlijke uitspraak? Wat gaat u doen nu de rechter heeft uitgesproken dat het zogenaamde woonlandbeginsel niet toegepast kan worden op Marokko? Gaat u in hoger beroep?
De rechter heeft geoordeeld dat de toepassing van het woonlandbeginsel bij de vaststelling van de hoogte van de kinderbijslag ten behoeve van in Marokko wonende kinderen in strijd is met artikel 5, eerste lid, van het Nederlands-Marokkaans Verdrag. Op dit punt komt de uitspraak overeen met de eerdere uitspraak van de rechtbank van 22 augustus 2013 over de toepassing van het woonlandbeginsel bij de vaststelling van de hoogte van nabestaandenuitkeringen van in Marokko wonende nabestaanden. Wat betreft de Turkse zaken heeft de rechter geoordeeld dat de toepassing van het woonlandbeginsel bij de vaststelling van de hoogte van de kinderbijslag ten behoeve van in Turkije wonende kinderen de rechterlijke toets kan doorstaan. In de Egyptische zaak oordeelde de rechtbank dat het woonlandbeginsel niet mocht worden toegepast met betrekking tot de hoogte van de kinderbijslag omdat op de hoogte van de onderhoudseis voor uitwonende kinderen niet eveneens de woonlandfactor wordt toegepast. Ditzelfde geldt overigens ook voor de Marokkaanse zaken. De SVB zal in de Marokkaanse zaken en in de Egyptische zaak hoger beroep instellen. In de Turkse zaken is hoger beroep voor de SVB niet aan de orde (de SVB is in het gelijk gesteld).
Hoe passen andere landen in de Europese Unie het woonlandbeginsel toe als het gaat om het exporteren van kinderbijslag buiten de Europese Unie en specifiek met Marokko?
In 2009 heeft de Kamer een tabel ontvangen met een overzicht van de landen die kinderbijslag exporteren en hoe de hoogte van de kinderbijslag door die landen bij export wordt berekend (2009, Kamerstukken I, 2011/12, 32 878, E, Bijlage2. Voor zover bekend is er ten opzichte van deze tabel alleen in Zwitserland iets gewijzigd. Zwitserland kent nu ook een regeling waarin de hoogte van de kinderbijslag wordt aangepast bij export. Indien naar een land geëxporteerd wordt waar het prijspeil minder dan 2/3 van Zwitserland betreft, wordt de kinderbijslag verlaagd met 1/3. Hetzelfde geldt indien het prijspeil slechts 1/3 is van dat in Zwitserland, dan wordt de kinderbijslag verlaagd met 2/3 naar 1/3. Bij de overige landen hebben zich voor zover bekend geen wijzigingen voor gedaan.
Specifiek ten aanzien van Marokko kan worden opgemerkt dat naast Zwitserland ook België, Frankrijk en Duitsland aan kinderbijslag bedragen betalen aan Marokko die lager zijn dan volgens hun eigen nationale wetgeving in hun eigen land worden betaald. Die landen gebruiken een eigen systematiek. Zo werken Duitsland en België met vaste bedragen en betaalt Frankrijk ongeveer de helft van de kinderbijslag die in Frankrijk betaald wordt. Frankrijk houdt rekening met de hoogte van de kinderbijslag die Marokko zelf betaalt.
Wat is de stand van zaken van de onderhandelingen met Marokko over aanpassing van het sociale zekerheidsverdrag? Bent u bereid om het verdrag met Marokko op te zeggen, indien na een eventueel hoger beroep de kinderbijslag niet aan het niveau van de levensstandaard van Marokko kan worden aangepast?
Het overleg tussen Marokko en Nederland over aanpassing van het bilaterale sociale zekerheidsverdrag heeft nog niet tot resultaten geleid. De standpunten liggen ver uit elkaar. Afgesproken is om de dialoog voort te zetten om te kijken of de verschillende standpunten nader tot elkaar kunnen worden gebracht. Inzet van Nederland is om het verdrag zodanig aan te passen dat de export van kinderbijslagen naar Marokko geheel stopt.
Deelt u de mening dat de kinderbijslag in principe bedoeld is voor kinderen die in Nederland wonen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat alles in werking moet worden gesteld om de export van kinderbijslag buiten de Europese Unie te stoppen?
Zoals ook aangegeven in de brief van 30 januari 2014 is het uitgangspunt van het beleid van deze regering ten aanzien van de kinderbijslag en het kindgebonden budget dat deze uit de belastingmiddelen gefinancierde uitkeringen bedoeld zijn voor een ondersteuning in het onderhoud van kinderen die in Nederland wonen. Voor zover voor het onderhoud van kinderen van staatswege ondersteuning moet worden geboden, is dit de verantwoordelijkheid van het land waar de kosten voor het kind worden gemaakt.
Dit standpunt is verwoord in het wetsvoorstel dat voorziet in wijziging van enkele socialezekerheidswetten in verband met een andere vormgeving van de exportbeperking in de Algemene Kinderbijslagwet en het regelen van overgangsrecht voor de situatie van opzegging of wijziging van een verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen situatie (Whek). Indien dit wetsvoorstel wordt aangenomen, wordt de export van kinderbijslag en kindgebonden budget naar 14 landen buiten de Europese Unie beëindigd. Voor het stopzetten van de export naar de andere 19 landen buiten de Europese Unie waar kinderbijslag en kindgebonden budget naar wordt geëxporteerd is aanpassing van de bilaterale verdragen inzake sociale zekerheid nodig. Aanname van het wetsvoorstel zal de onderhandelingspositie van Nederland bij de aanpassing van de bilaterale verdragen naar verwachting versterken. De Whek is aangenomen door uw Kamer en ligt momenteel ter behandeling in de Eerste Kamer.
Het kabinet acht het allereerst van belang dat de toepassing van de Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid de toets van de (hoogste) rechter kan doorstaan. Het door uw Kamer breed gesteunde standpunt dat het exportbedrag van de kinderbijslag buiten de Europese Unie wordt aangepast aan het koopkrachtniveau van het woonland van het kind dient doorgang te vinden.
Ten aanzien van de kinderbijslag en het kindgebondenbudget heeft het kabinet er voor gekozen om na het introduceren van het woonlandbeginsel nog een stap verder te gaan, te weten het stopzetten van de export van kinderbijslag en het kindgebondenbudget naar landen buiten de Europese Unie. Van belang is nu dat de Whek wordt aangenomen in de Eerste Kamer zodat de verdragsonderhandelingen die zien op het beperken van de export van kinderbijslag naar landen buiten de Europese Unie kunnen worden gecontinueerd.
Het bericht dat Rabobank-topman Sipko Schat vertrekt met bijna negen ton |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rabobank-topman Sipko Schat vertrekt met bijna negen ton»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onverantwoord is dat de heer Schat als een van de hoofdverantwoordelijken van het Libor-schandaal niet wordt vervolgd, maar wel bijna negen ton meekrijgt van de Rabobank? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Het Openbaar Ministerie heeft geoordeeld dat geen sprake is van strafbaar handelen van de heer Schat in het LIBOR-dossier. Ook het onderzoek van DNB en de onderzoeksbevindingen van andere (buitenlandse) autoriteiten hebben geen aanwijzingen opgeleverd dat de raad van bestuur op de hoogte was van, dan wel betrokken was bij (pogingen) tot manipulatie van de LIBOR en EURIBOR contributies. Het vertrek van de heer Schat en de condities van zijn vertrek zijn interne aangelegenheden van de Rabobank. Zoals ik heb ik aangegeven in de brief aan uw Kamer van 27 januari jl., is het primair de verantwoordelijkheid van de onderneming om te toetsen of een vertrekvergoeding – of elke andere beloning – voldoet aan de bestaande wet- en regelgeving inzake beloningsbeleid en zorg te dragen voor correcte naleving. De Nederlandsche Bank toetst of het beloningsbeleid van instellingen voldoet aan deze wet- en regelgeving.
Bent u bekend met het bericht «Drie ex-Rabohandelaren aangeklaagd in VS om Libor»?2
Ja.
Waarom ziet men in de VS wel mogelijkheden om deze handelaren aan te klagen en in Nederland niet? Zou Nederland hierin niet het voortouw moeten nemen, aangezien het een Nederlandse bank betreft?
Zoals ik heb aangegeven in de brief van 27 januari jl., heeft het Amerikaanse Department of Justice op 13 januari 2014 bekend gemaakt dat het drie voormalige medewerkers van de Rabobank heeft aangeklaagd voor manipulatie van de LIBOR. Het betreft hier blijkens het persbericht van het Department of Justice medewerkers van Rabobank uit het Verenigd Koninkrijk, Australië en Japan.3 Zij waren werkzaam in Japan, Singapore/Hong Kong en het Verenigd Koninkrijk. Het strafrechtelijk onderzoek in Nederland heeft zich in eerste instantie volledig gericht op afdoening van de strafzaak tegen de Rabobank als organisatie. Nu in die zaak tot een afdoening is gekomen, richt het onderzoek zich op het nemen van een beslissing over eventuele vervolging van natuurlijke personen die niet meer werkzaam zijn bij Rabobank. Zoals ook aangegeven in de brief die ik u, mede namens mijn ambtgenoot van Veiligheid en Justitie, op 8 november 2013 heb toegezonden, zijn bij deze beslissing de volgende factoren van belang: de pleegplaats, de nationaliteit en woonplaats van personen, hun aandeel in strafbare feiten, in hoeverre er sprake is van rechtstreekse bevoordeling, de reeds opgelegde maatregelen door de Rabobank en de eventuele vervolging van deze personen door buitenlandse autoriteiten. In dit onderzoek vindt afstemming plaats tussen verschillende strafrechtelijke autoriteiten, waaronder het Amerikaanse Department of Justice. Het strafrechtelijk onderzoek in Nederland is nog niet afgerond.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek van het Openbaar Ministerie om tot vervolging van de handelaren van de Rabobank over te kunnen gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Het ontmoedigingsbeleid |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich nog dat u in het Algemeen overleg op 12 december 2013 over de Raad Buitenlandse Zaken toezegde dat u in het verslag van de reis naar Israël en de Palestijnse gebieden in zou gaan op het afzeggen van het bezoek van Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aan Mekorot?
Ja.
Deelt u de mening dat u daar niet op in bent gegaan zowel in uw brief als in de antwoorden op vragen, waarnaar u verwijst in het reisverslag?1
Ik verwijs u graag naar de brief aan uw Kamer van 16 januari 2014, met kenmerk 2014.35843, waarin op deze kwestie wordt ingegaan.
Kunt u aangeven waarom de Nederlandse regering heeft afgezien van het aanwezig zijn bij Mekorot en of zij nog steeds achter dat besluit staat? Herkent u de publiekelijke opmerkingen van Vitens dat ambtenaren van uw Ministerie Vitens erop gewezen hebben dat Mekorot investeert in de nederzettingen en dat dit illegaal zou zijn?
Voor de reden voor afzegging van het bezoek van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aan de Shafdan waterzuiveringsinstallatie verwijs ik u naar de hierboven vermelde brief. Het kabinet herkent zich niet in deze selectieve weergave van de communicatie tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Vitens. Daaraan kan worden toegevoegd dat het kabinet geen bezwaar heeft tegen samenwerking met Mekorot, voor zover die samenwerking betrekking heeft op activiteiten binnen de Groene Lijn of buiten Israël die niet ten gunste van nederzettingen komen. Dit is ook aan Vitens gemeld.
Vind u de politieke stellingname werkbaar als die betekent dat bedrijven die direct investeren in de nederzettingen ontmoedigd worden, terwijl bedrijven die indirect dit doen door Israëlische partners, niet ontmoedigd worden? Deelt u de mening dat dit voor bedrijven onduidelijkheid oplevert?
Het ontmoedigingsbeleid richt zich op activiteiten in nederzettingen, bedrijven in nederzettingen en activiteiten buiten nederzettingen die ten gunste komen aan nederzettingen. Dit is in de visie van het kabinet voldoende duidelijk. Mocht een Nederlands bedrijf in een individueel geval hierover vragen hebben, kan het in contact treden met de ambassade in Tel Aviv of met het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Tevens raadt het kabinet het bedrijf aan het gesprek aan te gaan met het desbetreffende Israëlische bedrijf.
Hoe verhoudt het ontmoedigingsbeleid van het kabinet zich tot de Oslo-akkoorden aangezien het gezag en beheer over de C-gebieden volgens deze akkoorden toegewezen waren aan Israël totdat er een definitief vredesakkoord zou zijn?
Het ontmoedigingsbeleid stoelt op het standpunt dat de Israëlische nederzettingen in bezet gebied in strijd zijn met het internationaal recht, zoals ook bevestigd in het advies van het Internationaal Gerechtshof van 9 juli 2004. De toewijzing van het gezag en beheer over de C-gebieden aan Israël ingevolge de Oslo-akkoorden doet hier niets aan af. Het in artikel 49 van de Vierde Geneefse Conventie (1949) neergelegde verbod op overbrenging van de eigen bevolking naar bezet gebied geldt onverkort voor de staat Israël.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg op 16 januari a.s. over de Raad Buitenlandse Zaken?
Ja.
De onrechtmatige benoeming van een lid van de Raad van Toezicht van de Hogeschool van Amsterdam |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Marleen Barth onrechtmatig lid Raad van Toezicht HvA», waaruit blijkt dat de benoeming van een lid van de PvdA-fractie in de Eerste Kamer als lid van de Raad van Toezicht onrechtmatig is?1
Ik heb geen bemoeienis met de benoeming van een lid van de raad van toezicht van een bijzondere instelling, zoals de HvA, Ik heb begrepen dat er een open sollicitatieprocedure is geweest voor de vervulling van deze functie. De centrale medezeggenschapsraad (CMR), bestaande uit personeel en studenten van de HvA, heeft op grond van de wet een voordrachtsrecht voor de benoeming van één lid van de raad van toezicht. De CMR heeft het lid dat uit deze sollicitatieprocedure naar voren kwam, mevrouw Barth, voorgedragen. Deze voordracht is door de raad van toezicht gevolgd, met als uiteindelijk resultaat de voordracht van mevrouw Barth en haar benoeming door de Raad van Toezicht.
Verder heb ik begrepen dat de Raad van Toezicht van de Hogeschool van Amsterdam (HvA) bij de benoeming van mevrouw Barth een bepaling uit de statuten van de Stichting Hogeschool van Amsterdam over het hoofd heeft gezien.
Was u op de hoogte van deze benoeming? Zo ja, waarom heeft u niets ondernomen? Zo nee, hoe voorkomt u dit soort onrechtmatigheden?
Tijdens de benoemingsprocedure heeft de HvA mij zorgvuldigheidshalve geïnformeerd over de voorgenomen benoeming en wel in verband met de nauwe samenwerking tussen de Raad van Toezicht van de HvA en die van de Universiteit van Amsterdam (UvA) en gelet op de verantwoordelijkheid van de Minister van Onderwijs voor de samenstelling van laatstgenoemde Raad. Mij is toen de vraag voorgelegd of ik bezwaar zou hebben tegen benoemingen en het gelijktijdig zitting hebben in de Staten-Generaal. De voorgenomen benoeming was niet strijdig met de WHW en de Minister van Onderwijs heeft geen rol bij de benoeming van de leden van de raad van toezicht van een hogeschool. Er was dan ook grond noch reden om iets te ondernemen.
Wat is uw mening over de bepalingen in de statuten van de Hogeschool van Amsterdam, waaronder het uitgangspunt dat een lid van de Raad van Toezicht niet tevens lid kan zijn van de Staten-Generaal (Artikel 13)? Zo nee, is in het verleden, bij voorbeeld toe u betrokken was bij de Hogeschool, ooit overwogen deze bepaling in de statuten aan te passen?
De HvA heeft er destijds, bij de introductie van de personele unie voor de Colleges van Bestuur en de Raden van Toezicht, voor gekozen om de statuten van de HvA in lijn te brengen met de wettelijke incompatibiliteitsbepaling die geldt voor de leden van een raad van toezicht van een openbare universiteit, zoals de UvA. Een dergelijke gelijkstelling kan, gegeven het onverplichte karakter, ook weer ongedaan gemaakt worden. In de periode dat ik betrokken was bij deze hogeschool is een aanpassing van de bepaling in de statuten niet aan de orde geweest.
Welke gevolgen heeft deze onrechtmatige benoeming voor de reeds genomen besluiten van de Raad van Toezicht?
De HvA heeft mij desgevraagd laten weten dat de raad van toezicht in de vergaderingen waaraan mevrouw Barth sinds haar benoeming per 1 mei 2013 deelnam twee besluiten heeft genomen, namelijk met betrekking tot de benoeming van een nieuwe vicevoorzitter van het College van Bestuur en met betrekking tot de begroting en het huisvestingsplan van de HvA voor 2014. Bij beide gelegenheden was de voltallige Raad van Toezicht aanwezig; alle leden van de Raad hebben bij beide gelegenheden voor de genoemde besluiten gestemd, waarmee aan de quorumvereisten is voldaan en de geldigheid van de besluitvorming niet in het geding is.
Deelt u de mening dat het nogal opportunistisch is om eenvoudigweg de statuten aan te passen waardoor de benoeming niet langer onrechtmatig is? Wat zijn deze statuten nog waard, als zij eenvoudig worden aangepast na overtreding?
Aanpassing van statuten is ter bepaling aan een rechtspersoon. Een Minister van Onderwijs heeft daarin een rol noch daarover een oordeel, anders dan dat – met het oog op de bekostigingsvoorwaarden – de statuten niet strijdig moeten zijn met de wettelijke voorschriften. Zoals hierboven aangegeven is hiervan geen sprake. De statutenwijziging van de HvA slecht een belemmering in de eigen bepalingen van de instelling om bepaalde RvT-leden te benoemen zoals in casu een benoeming van een door de medezeggenschapsraad voorgedragen lid van de raad van toezicht. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Kan dit lid van de Raad van Toezicht wat u betreft aanblijven? Zo nee, wat onderneemt u hiertegen?
Ik zie geen belemmering voor de benoeming van mevrouw Barth wanneer de statuten zijn gewijzigd.
Wat voor eisen stelt u aan leden van een Raad van Toezicht? Hoe voorkomt u (eenzijdige) partijpolitieke benoemingen, zoals in het verleden bij Amarantis het geval was?
Eisen aan de leden van de raad van toezicht, waar het gaat om deugdelijkheid en onafhankelijkheid zijn vastgelegd in de wet, kwaliteitseisen zijn geformuleerd in de Branchecode goed bestuur hogescholen. Voorts hebben de Staatssecretaris en ik uitgebreid aandacht besteed aan de rol, positie en het functioneren van de raad van toezicht in de brief Versterking bestuurskracht onderwijs van 19 april 2013 aan de Kamer (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 495, nr. 10). Zo hecht ik bij mijn benoemingen van de leden van de raad van toezicht bij openbare universiteiten aan een diversiteit in de raad, bijvoorbeeld ten aanzien van man/vrouw-verhouding en verschillende leeftijden.
Ik zie niet in op basis waarvan de benoeming van mevrouw Barth als een «partijpolitieke» benoeming kan worden aangemerkt. Het feit dat mevrouw Barth benoemd is op voordracht van de medezeggenschap – zie mijn antwoord op vraag 2 – duidt op het tegendeel.
Vindt u dat het Raad van Toezicht-model naar behoren functioneert? Zo nee, hoe gaat u dit verbeteren?
Op deze vraag ben ik al ingegaan in mijn antwoord van 24 mei 2013 op vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) over problemen bij de VU, onder verwijzing naar de in het antwoord op vraag 7 bedoelde brief van 19 april 2013.
Deelt u de mening dat u, als minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, inspraak moet hebben over de samenstelling van College van Bestuur en Raad van Toezicht, opdat een onevenwichtige of omstreden samenstelling van het bestuur kan worden voorkomen?
Anders dan voor de benoeming van de leden van de raad van toezicht van openbare universiteiten deel ik die mening niet. Niet rechtstreekse bemoeienis van de Minister van Onderwijs maar wet- en regelgeving en eigen bepalingen, waaronder begrepen bepalingen geformuleerd in de branchecodes goed bestuur dienen een onevenwichtige of omstreden samenstelling van het bestuur of toezichtsorgaan te voorkomen.
De verklaring van het bedrijf Vitens over de beëindiging van zijn samenwerking met het Israëlische waterbedrijf Mekorot |
|
Agnes Mulder (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de verklaring1 van het bedrijf Vitens over de beëindiging van zijn samenwerking met het Israëlische waterbedrijf Mekorot?
Ja.
Hoe beoordeelt u de verklaring van Vitens dat uw afzeggen van een gepland bezoek aan Mekorot de aanleiding was om een gesprek aan te gaan met het ministerie van Buitenlandse Zaken over het ontmoedigingsbeleid van de regering ten aanzien van handel met Israëlische nederzettingen?
Ik heb kennis genomen van de verklaring van Vitens.
Wanneer en om welke redenen bent u overgegaan tot afzeggen van het bezoek aan Mekorot?
Graag verwijs ik u naar de brief aan uw Kamer van 16 januari 2014, met kenmerk 2014.35843, waarin op deze kwestie wordt ingegaan.
In hoeverre heeft het ontmoedigingsbeleid van de regering een rol gespeeld in uw afwegingen om het bezoek aan Mekorot af te zeggen?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u voorafgaand aan uw besluit om het bezoek aan Mekorot af te zeggen hierover overeenstemming gezocht met de minister van Buitenlandse Zaken en/of de minister-president? Zo nee, heeft u dit besluit eigenstandig genomen en waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken2 van de minister van Buitenlandse Zaken dat de regering «geen enkel bezwaar ziet» tegen de samenwerking tussen Vitens en Mekorot?
Ja
Heeft u bovendien kennisgenomen van de uitspraken3 van de minister van Buitenlandse Zaken dat de regering bedrijven stimuleert om zaken te doen met Israël, omdat dat goed is voor Nederland, voor Israël en voor het vredesproces?
Ja.
Hoe verhouden deze uitspraken zich tot het door u afzeggen van het bezoek aan Mekorot?
De uitspraken van de Minister van Buitenlandse Zaken vertolken het standpunt van het kabinet.
Was u zich bij het nemen van het besluit tot afzegging bewust van de mogelijke consequenties voor de samenwerking tussen Vitens en Mekorot, alsook het nadien ontbieden van de Nederlandse ambassadeur door de Israëlische regering?
De door u genoemde gebeurtenissen zijn niet van te voren in overweging genomen bij het vaststellen van mijn programma voor het bezoek aan Israël.
Heeft u of de regering bij monde van de minister-president of de minister van Buitenlandse Zaken op enigerlei wijze excuses aangeboden aan de Israëlische regering voor het afzeggen van het bezoek aan Mekorot?
Het kabinet ziet geen reden om excuses aan te bieden voor het schrappen van het bezoek aan de Shafdan waterzuiveringsinstallatie.
Bent u bereid toe te geven dat u met het afzeggen van het bezoek aan Mekorot heeft bijgedragen aan het beëindigen van een samenwerkingsovereenkomst tussen Vitens en Mekorot waar de regering geen enkel bezwaar tegen ziet, aan chaos en onduidelijkheid over het ontmoedigingsbeleid van de regering, alsmede aan een diplomatieke rel met Israël?
Ik herken mij niet in het door u geschetste beeld.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg op 16 januari a.s. over de Raad Buitenlandse Zaken?
Ik ben graag bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het bericht bedrijven krijgen meer tijd voor overgang naar SEPA en goede doelen vrezen daling giften door langere IBAN-nummers |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Bedrijven krijgen meer tijd voor overgang naar SEPA» en «Goede doelen vrezen daling giften door langere IBAN-nummers»?1
Ja.
Wat vindt u van het voorstel van Eurocommissaris Barnier om de deadline voor de overgang naar SEPA (Single European Payments Area) te verschuiven naar 1 augustus 2014 en dus de overgangsperiode te verlengen? Welke gevolgen heeft dit voor de Nederlandse bedrijven en consumenten?
Deelt u de analyse van goededoelenorganisaties dat het aantal giften mogelijk daalt door onduidelijkheid over de langere IBAN (International Bank Account Number) nummers? Zijn er andere bedrijven of sectoren die het ministerie en/of de Nederlandsche Bank al hebben geïnformeerd over mogelijke problemen bij de invoering van IBAN? Zo ja, welke? Wat kunt u vanuit uw rol betekenen om de problemen over onduidelijkheid of langere IBAN-nummers te verhelpen?
Mogelijke issues met de invoering van de langere IBAN kunnen worden aangekaart binnen het NFS. Zoals hierboven vermeld zijn verschillende partijen vertegenwoordigd in het NFS, ook het Ministerie van Financiën. Organisaties van banken en fondsenwervende instellingen hebben in een NFS werkgroep onderzocht hoe binnen SEPA slim met actienummers zoals giro 555 kan worden omgegaan. Door de NFS werkgroep zijn enkele oplossingen voorgedragen waarvoor voldoende draagkracht en mogelijkheden bleken te zijn.
Er zijn de laatste jaren ook innovaties geweest die het geven aan goede doelen juist vergemakkelijken, zoals iDEAL. Goede doelen kunnen hun donateurs vragen om hun IBAN op te nemen in adresboeken in de internetbankieromgeving. Dan is het handmatig invullen van de IBAN niet meer nodig. Daarnaast is de afgelopen maanden, in samenwerking met de NFS-partijen, ook middels de media veel aandacht geweest voor de overgang van Giro 555 naar IBAN. Zo zijn bij de inzameling voor de Filipijnen in goed overleg met de relevante NFS-partijen banners ingezet om ook de IBAN van 555 bekend te maken. Onlangs heeft een actie van de Samenwerkende Hulp Organisaties om een ezelsbruggetje te verzinnen voor de IBAN van 555 ook voor media-aandacht gezorgd.
Mijns inziens is het daarom geen gegeven dat het aantal giften voor goededoelenorganisaties zal dalen door het langere 555 rekeningnummer.
Hoe en wanneer gaan bedrijven en consumenten geïnformeerd worden over het (eventuele) uitstel tot 1 augustus 2014 en de gevolgen daarvan, aangezien de oorspronkelijke datum van 1 februari 2014 al heel snel nadert?
Welke mogelijkheden zijn er daarnaast om de extreem lange IBAN-nummers automatisch te blijven aanvullen, hetgeen wenselijk is voor een klantvriendelijk en gebruiksvriendelijk betalingsverkeer? Hoe kan de klantvriendelijkheid en het gebruiksgemak anders worden vergroot?
Banken mogen op grond van de SEPA-Verordening2 na de deadline niet langer geautomatiseerde conversiediensten aanbieden die het mogelijk maken dat consumenten bij betaalopdrachten gebruik kunnen blijven maken van binnenlandse rekeningnummers. Alleen wanneer bedrijven en consumenten volledig overgaan op de Europese standaarden is het mogelijk één effectieve Europese betaalmarkt te creëren. Dit is het doel van SEPA. Gemeenschappelijke standaarden en producten zijn niet het einddoel, maar wel voorwaarde voor een concurrerende en innovatieve Europese betaalmarkt. In die markt zijn nationale verwerkers en aanbieders van betalingsverkeer niet langer afgeschermd van buitenlandse concurrentie. Meer concurrentie leidt tot betere producten, meer efficiency en lagere kosten.
Het blijft wel toegestaan om buiten de betaalomgeving conversiediensten aan te bieden. Voor bedrijven en consumenten is er de IBAN BIC Service van de gezamenlijke banken, waarmee o.a. via internet en via SMS (nr 4226) IBANs kunnen worden opgevraagd. DNB heeft de banken opgeroepen om binnen de kaders van de SEPA-Verordening consumenten ondersteuning te blijven bieden bij het gebruik van IBAN.
Overigens is in de SEPA-Verordening een lidstaatoptie opgenomen om de consument twee jaar later, per 1 februari 2016, over te laten gaan op IBAN. Deze lidstaatoptie dient een uitzondering te zijn. De meeste lidstaten hebben hier niet voor gekozen om de migratie zo overzichtelijk en kort als mogelijk te houden. Ook Nederland heeft, mede met instemming van de consumentenorganisaties in het NFS, gekozen om geen gebruik te maken van deze optie. Door het NFS is gezamenlijk besloten om zowel voor de consument als voor bedrijven op één moment over te gaan op IBAN omdat dit meer duidelijkheid biedt voor alle partijen in het veld en maakt dat de overgang zo efficiënt mogelijk kan verlopen voor alle betrokken partijen. De volgende EU-landen maken gebruik van de overgangsmaatregel die het banken toestaat om nog twee jaar binnenlandse rekeningnummers te converteren naar IBAN: Cyprus, Duitsland, Portugal, Slowakije en Spanje. Estland heeft gekozen voor een overgangstermijn van één jaar, met mogelijke verlenging tot twee jaar.
Met de invoering van IBAN wordt het bankrekeningnummer langer en uiteraard is dit wennen. Het langere bankrekeningnummer (IBAN) moet in zijn geheel worden gebruikt vanwege de uniciteit van het rekeningnummer en de noodzakelijke controlemogelijkheden (de zogeheten 97-proef). Met goedkeuring van alle NFS-leden wordt de nationale «Over op IBAN»-campagne gevoerd en wordt er speciale aandacht besteed aan kwetsbare groepen zoals ouderen en gehandicapten.
Consumenten kunnen rekeningnummers opslaan in hun adresboeken in internetbankieren, waardoor zij deze niet meer handmatig hoeven in te vullen bij elke betaalopdracht. Banken hebben bij de omzetting van internetbankieren naar betalingen met IBAN rekeningnummers die al in de adresboeken stonden al aangevuld tot IBAN. Bij nieuwe begunstigden hoeft de consument slechts eenmaal de IBAN handmatig in te vullen en deze vervolgens op te slaan in het adresboek.
Wie of wat heeft bepaald dat de lange IBAN-nummers niet automatisch mogen worden aangevuld? Waarom zou het onmogelijk zijn om de IBAN-nummers automatisch te blijven aanvullen? Hoe wordt hier in het buitenland mee omgegaan? Zijn er andere EU-landen waar IBAN-nummers automatisch blijven aangevuld? Zijn daar nog andere oplossingen voorgesteld om vergelijkbare problemen als in Nederland op te lossen?
Zie antwoord vraag 5.
Welke mogelijkheden ziet u om de bekende bankrekeningnummers van bijvoorbeeld goede doelen (zoals giro 555) toch te blijven gebruiken? Zou het automatisch blijven aanvullen van IBAN-nummers daar een oplossing voor kunnen zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om deze vragen tijdig te beantwoorden voor het algemeen overleg Betalingsverkeer op 31 januari 2014?
Ja.
Het vrijkomen van asbest bij bakkersbedrijf Bakkersland |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hoeveel calamiteiten met asbest hebben de afgelopen jaren plaats gevonden bij Bakkersland? Wat voor calamiteiten waren dat? Was de Arbeidsinspectie (nu Inspectie SZW) op de hoogte? Zo ja, wat heeft de Arbeidsinspectie gedaan om herhaling te voorkomen? Welke maatregelen heeft Bakkersland genomen om verdere calamiteiten te voor komen?1
Er zijn drie incidenten bekend bij de inspectiediensten.
De Inspectie SZW is bekend met één incident in december 2011 bij een vestiging van Bakkersland in Wateringen. Het ging daarbij om een gebroken asbesthoudende plaat onder de transportband. Deze is vervolgens verwijderd. De Inspectie SZW heeft in februari 2012 een inspectie uitgevoerd waarbij ook de aanwezigheid van asbestvezels in de lucht is onderzocht. De conclusie van dit onderzoek was dat de gemeten concentratie aan respirabele asbestvezels onder de norm bleef. De Inspectie SZW heeft hierover het medezeggenschapsorgaan van Bakkersland geïnformeerd.
Op 9 januari 2014 is de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) samen met de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een aanvullend onderzoek gestart. Tijdens deze inspectie zijn de bevindingen van de Inspectie SZW bevestigd en zijn twee andere incidenten, één in maart 2013 en één in mei 2013, nader onderzocht. In maart 2013 bleek tijdens een onderhoudsonderzoek dat pakkingmateriaal waarin mogelijk asbest verwerkt was in een van de ovens minder «hechtgebonden» aan het worden was. Naar aanleiding hiervan heeft Bakkersland besloten deze oven direct uit productie te nemen en te vervangen door een nieuwe oven.
Op 30 mei 2013 vond het incident plaats waarbij asbest op brood werd aangetroffen. Op 9 januari jongstleden is dit incident in het programma Zembla aan de orde geweest. Bij dit derde incident is bij een reguliere wekelijkse analyse, uitgevoerd door een gespecialiseerd laboratorium, in twee monsters asbest aangetroffen, zonder dat de directe oorzaak duidelijk was. Bakkersland heeft naar aanleiding van het incident de productie gestopt, de producten teruggeroepen en onderzoek laten verrichten naar de aanwezigheid van asbestvezels. Bij onderzoek van de 100 producten is geen asbest aangetroffen. Daarna heeft een asbestinventarisatie en -sanering van de oven plaats gevonden.
De incidenten waren voor Bakkersland aanleiding om een plan van aanpak op te stellen waardoor enerzijds het aanwezige asbest kan worden gesaneerd en anderzijds het asbestprobleem in de tussentijd beheersbaar kan worden gemaakt. Inmiddels zijn alle 48 ovens van Bakkersland op asbest onderzocht en zijn luchtmetingen uitgevoerd. In 16 van de ovens bleek bij inspectie nog een asbesttoepassing te zitten. Van deze ovens zijn er zeven direct gesaneerd, waaronder ook de ovens betrokken bij de incidenten. De andere 9 ovens, waarin aanwezigheid van een asbesttoepassing geen directe problemen heeft opgeleverd, worden binnen 2 jaar door het bedrijf gesaneerd. Het bedrijf gaat hiermee verder dan dat wettelijk van haar vereist is, en er zijn geen redenen om verder actie te ondernemen.
Kunt u gedetailleerd beschrijven hoe asbest vezels in producten van Bakkersland terecht zijn gekomen? Vindt er routinematige controle plaats op asbestvezels in brood? Heeft er ook blootstelling van de medewerkers plaatsgevonden? Zo nee, hoe is dat vastgesteld?
In het antwoord op vraag 1 is beschreven wat er bekend is over de incidenten in vestigingen waarbij asbestvezels op producten kunnen zijn terechtgekomen. In het algemeen geldt dat bedrijven die voedsel produceren verantwoordelijk zijn voor de voedselveiligheid. Dat betekent dat zij kritische punten in hun productieproces moeten benoemen en maatregelen moeten nemen om de daarmee samenhangende risico’s te beheersen. Daarnaast moeten de bedrijven adequaat optreden als zich een incident voordoet waardoor de veiligheid van het product in gevaar kan komen, of is gekomen. Bakkersland heeft na de incidenten procedures in werking gesteld om de asbestproblematiek te kunnen beheersen. Naar aanleiding van het incident op 30 mei 2013 heeft Bakkersland een onderzoek laten uitvoeren naar de aanwezigheid van asbestvezels in het bedrijf. Het onderzoek heeft aangetoond dat er in de luchtmonsters, de veegmonsters en op de onderzochte broden geen asbest gemeten is.
Voor wat betreft de voedselveiligheid houdt de NVWA toezicht op de bedrijven en beoordeelt met audits en inspecties of bedrijven de geldende verordeningen op de juiste wijze naleven. Bedrijven die voedsel produceren worden minimaal één keer per jaar door de NVWA bezocht. Het voedselveiligheidssysteem, gebaseerd op de HACCP- principes, is in juni 2013 door de NVWA gecontroleerd en als voldoende beoordeeld. Op het moment van onderzoek was het gevaar van mogelijke asbestblootstelling niet als een potentieel risico voor de voedselveiligheid meegenomen in de gevarenanalyse van Bakkersland. Na de incidenten heeft Bakkersland dit aangepast.
Is het u bekend dat een werknemer van Bakkersland longvlieskanker heeft opgelopen? Is dat door de arbodienst gemeld als een beroepsziekte? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is mij bekend dat een ex-werknemer van Bakkersland longvlieskanker heeft opgelopen.
Voor een arbodienst of bedrijfsarts die een beroepsziekte constateert, geldt een wettelijk verplichting om deze te melden bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB). Op basis van de meldingen ontstaat daardoor inzicht in het vóórkomen van beroepsziekten en werkgerelateerde aandoeningen en de trends daarin, op basis waarvan risicogroepen kunnen worden gesignaleerd en preventieve activiteiten kunnen worden gestart. Deze gegevens worden dan aan Eurostat, het statistische bureau van de Europese Unie, geleverd. Mij is evenwel onbekend of de arbodienst in deze individuele casus een melding heeft gedaan als beroepsziekte bij het NCVB. Meldingen worden geanonimiseerd gedaan en verwerkt.
Kunnen ovenisten bij Bakkersland of monteurs, die onderhoud verrichten aan de ovens, blootgesteld worden aan asbest? Zo nee, waarom niet?
Asbest is een materiaal dat in de vorige eeuw op grote schaal is toegepast. Vanwege de isolerende eigenschappen is het materiaal ook toegepast in bakkersovens. De levensduur van die ovens is zodanig dat zij gebouwd kunnen zijn voor het verbod op het toepassen van asbest van kracht werd. Dit betekent dat asbest nog steeds in bakkersovens aanwezig kan zijn. Blootstelling aan asbestvezels is een arbeidsrisico waar industriële en ambachtelijke bakkerijen dan ook terdege rekening mee moeten houden als het ovens betreft die voor 1994 werden gebouwd. Bedrijven dienen hier dus in hun risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E) aandacht voor te hebben; indien nodig moeten maatregelen worden genomen om het risico te beheersen. De blootstelling mag de geldende grenswaarde in ieder geval niet overschrijden.
Deelt u de mening dat op korte termijn alle asbest uit apparaten en machines die gebruikt worden bij de voedselproductie verwijderd moeten worden en vervangen door andere isolatiematerialen? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen? Zo nee, waarom niet?
In ons land geldt sinds 1993 een algeheel verbod op productie, gebruik en import van asbest. Asbesthoudend materiaal is echter tot die tijd in velerlei toepassingen gebruikt. Zolang er geen asbest vrijkomt uit die toepassingen is er geen sprake van risico. Dit geldt ook voor apparaten, machines en installaties in de voedingsindustrie. Het is de verantwoordelijkheid van werkgevers om mogelijke arbeidsrisico’s in kaart te brengen en adequate beheersmaatregelen te treffen.
Dit alles in het kader van de zorg voor de gezondheid en veiligheid van het personeel. De beheersmaatregelen op dit punt dekken over het algemeen ook de risico’s voor de consument voldoende af. Op verzoek van twee werkgevers-organisaties in de (industriële) bakkerssector gaat de Inspectie SZW met hen in overleg over een brancheaanpak. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om het actualiseren van de branche-RI&E en de arbocatalogus. Het betreft hier twee werkgevers-organisaties: de Nederlandse Vereniging voor de Bakkerijen (NVB) en de Vereniging voor de Bakkerij- en Zoetwarenindustrie (VBZ). Ook de ILT blijft de komende jaren toezicht houden op de verwijdering van asbest uit objecten, waaronder industriële (proces-)installaties.
Voor de NVWA is het voorkomen van contaminatie van levensmiddelen een speerpunt van het beleid. Specifieke contaminatie, zoals in dit geval asbest uit verouderde ovens, zal onder de aandacht gebracht worden bij inspecteurs zodat het beoordeeld wordt bij toekomstige audits en inspecties. Daarnaast zal de NVWA in een overleg met de brancheorganisatie in de voedingsmiddelenindustrie, de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) en de brancheorganisaties voor de (industriële) bakkerijen, VBZ (Vereniging voor de Bakkerij- en Zoetwarenindustrie), NVB (Nederlandse Vereniging voor de Bakkerij) en NBOV (Nederlands Brood en Banketbakkers Ondernemers Vereniging) aandacht vragen voor dit punt. Branches zullen geïnformeerd worden hoe met deze problematiek omgegaan moet worden.
Is het waar dat het eten van asbestvezels geen risico vormt voor de gezondheid? Zo ja, waarop is dat gebaseerd? Wat is uw reactie op het artikel waaruit blijkt dat het langdurig eten van asbestvezels wel tot asbestziekten leidde?2
Het RIVM concludeert op basis van epidemiologische studies dat geen duidelijk verband kan worden aangetoond tussen het eten van asbest (orale blootstelling) en een verhoogde kankerincidentie. In dierenexperimenten zijn geen carcinogene effecten waargenomen na orale blootstelling.
In het artikel wordt een patiënte beschreven waarbij buikvlieskanker is geconstateerd. Deze vrij zeldzame vorm van kanker is sterk geassocieerd met de blootstelling aan asbest. Uit klinisch onderzoek bleek dat deze patiënte geen longafwijkingen had. De patiënte had in het verleden regelmatig haar groente gewassen met regenwater opgevangen van een dak gemaakt van asbest. Of dit inderdaad aanleiding heeft gegeven tot blootstelling aan asbest is niet meer vast te stellen, omdat er destijds geen gehaltes aan asbest zijn gemeten in het opgevangen regenwater. Het RIVM concludeert dat deze casus daarmee geen direct en sluitend bewijs levert voor een causale relatie tussen buikvlieskanker en een orale blootstelling aan asbest. Een dergelijke relatie kan echter ook niet worden uitgesloten, mede omdat door de afwezigheid van afwijkingen in de longen van de patiënt er geen aanwijzingen waren dat er een (hoge) blootstelling aan asbest via inademing heeft plaatsgevonden, een route waardoor de buikvlieskanker ook verklaard zou kunnen worden. Het feit dat uit epidemiologische studies, die gericht zijn op effecten op populatieniveau, geen duidelijk verband is aangetoond tussen orale blootstelling aan asbest en een verhoogde kans op kanker sluit niet uit dat incidenteel in een enkel individu toch een mesothelioom zou kunnen ontstaan. Het feit dat in dierexperimenten geen carcinogene effecten zijn waargenomen na orale blootstelling, maakt dat de waarschijnlijkheid op een dergelijk verhoogd risico op populatieniveau zeer klein is.
Euthanasie bij mensen met een psychiatrische aandoening |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Negen psychiatrische patiënten kregen vorig jaar euthanasie»?1
Ja.
Beschikt u over cijfers over hoe vaak artsen in Nederland jaarlijks euthanasie verlenen aan psychiatrische patiënten? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? Acht u het van belang inzicht in deze cijfers te krijgen?
Hoewel de gegevens van de Regionale toetsingscommissies euthanasie (Rte) normaliter pas in de context van het jaarverslag naar buiten komen, heb ik op mijn verzoek reeds de gegevens ontvangen van het aantal meldingen van euthanasie bij patiënten met een psychiatrische aandoening. In 2013 waren dat er 42. In 2012 en 2011 waren dat er respectievelijk 14 en 13, dus er is sprake van een duidelijke toename. Van deze 42 meldingen zijn er inmiddels 31 beoordeeld door de toetsingscommissies. Deze meldingen zijn beoordeeld als «zorgvuldig». In het jaarverslag van de Rte over 2013 zal nader ingegaan worden op de achtergrond van het aantal meldingen van euthanasie bij patiënten met psychiatrische aandoeningen. Ik zal de Rte verzoeken dit jaarverslag zo spoedig mogelijk aan mij en de Minister van Veiligheid en Justitie te doen toekomen. Niettemin staat een zorgvuldige samenstelling van het jaarverslag uiteraard voorop.
De toename van het aantal meldingen kan onder meer worden verklaard door een toegenomen bereidheid onder artsen tot het verlenen van euthanasie in deze gevallen. Een verklaring voor die toegenomen bereidheid zou gelegen kunnen zijn in het feit dat professionals ermee bekend zijn dat de toetsingscommissies in 2011 en 2012 in 27 gevallen hebben geconcludeerd dat er sprake is van zorgvuldig handelen. De opvattingen van artsen over de wettelijke normen kunnen zich in dat opzicht inderdaad hebben ontwikkeld. Deze conclusie staat ook in het rapport van het evaluatieonderzoek naar de Euthanasiewet dat in 2012 aan uw Kamer is gezonden.2
In een casus met psychiatrische problematiek moet de arts met name extra aandacht geven aan de eis van een vrijwillig en weloverwogen verzoek, de eis van uitzichtloosheid van het lijden en aan de eis van het niet bestaan van een redelijke andere oplossing. De Rte geven dan ook aan dat in dergelijke situaties steeds met grote behoedzaamheid moet worden omgegaan met een verzoek tot euthanasie en zij raden daarom in hun jaarverslagen iedere keer sterk aan dat de arts, naast een onafhankelijke consulent, een of meer deskundigen, onder wie een psychiater, raadpleegt.
Gezien hetgeen ik hiervoor het aangegeven, zie ik het dan ook als een logische ontwikkeling dat artsen steeds beter in staat zijn om te bepalen wanneer er bij een patiënt die ondraaglijk en uitzichtloos lijdt aan een psychiatrische aandoening en een verzoek tot levensbeëindiging doet, sprake kan zijn van het voldoen aan de zorgvuldigheidseisen uit de Euthanasiewet.
Deelt u de mening van de algemeen secretaris van de toetsingscommissies dat er geen sprake is van het oprekken van de wet, maar van «zich ontwikkelende opvattingen» over de wettelijke normen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat psychiaters «wat minder terughoudend (beginnen te) worden om op euthanasieverzoeken» bij psychiatrische patiënten in te gaan? Zo ja, waar blijkt dat uit, en wat is uw mening over die afnemende terughoudendheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kan een behandelend arts zelf bepalen of hij één, twee of drie SCEN-artsen raadpleegt? Hoe vaak komt het voor dat artsen meer dan één SCEN-arts raadplegen?
De Euthanasiewet stelt als zorgvuldigheidseis aan de arts dat deze een onafhankelijk arts moet hebben geraadpleegd en dat deze consulent de patiënt moet hebben gezien en hiervan schriftelijk verslag moet hebben gedaan. De behandelend arts is niet gehouden de mening van de consulent te volgen. De arts behoudt een eigen verantwoordelijkheid voor de beoordeling van de situatie van patiënt. De KNMG-richtlijn Goede steun en consultatie bij euthanasie (2012) zegt hierover dat de SCEN-arts bij een negatief advies desgevraagd de consultvrager in overweging kan geven een andere SCEN-arts te raadplegen. Deze zal op de hoogte moeten worden gesteld van de eerdere consultatie. De KNMG is van mening dat het geen goede zaak is als, na wederom negatief advies, een derde of vierde consulent wordt geraadpleegd om uiteindelijk een positief oordeel te krijgen. De behandelend arts zal zich dan nader moeten bezinnen op zijn voornemen tot euthanasie.3
Daarnaast komt het wel eens voor dat er de nodige tijd verstrijkt tussen het (vroegtijdig) raadplegen van een eerste SCEN-arts en het voornemen van de arts om tot uitvoering van de euthanasie over te gaan. Dan is een tweede en eventueel volgende consultatie noodzakelijk; door dezelfde SCEN-arts, dan wel -indien deze bijvoorbeeld niet beschikbaar is- door andere SCEN-arts(en). Er wordt niet bijgehouden hoe vaak er een tweede of derde SCEN-arts wordt geconsulteerd.
Raadplegen artsen, bij wie een verzoek tot euthanasie van een psychiatrische patiënt ligt, vaker meerdere SCEN-artsen dan in het geval het patiënten met een lichamelijke ziekte betreft? Zo ja, waar blijkt dat uit?
In een richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (Richtlijn omgaan met het verzoek om hulp bij zelfdoding door patiënten met een psychiatrische stoornis uit 2009) wordt aanbevolen om, gelet op de behoedzaamheid die geldt voor hulp bij zelfdoding bij een psychiatrisch patiënt, twee consulenten te raadplegen: een onafhankelijk psychiater (een consulent die in het bijzonder expertise heeft op het gebied van de psychiatrische stoornis van de patiënt) en een onafhankelijke consulent / SCEN-arts die vervolgens meer in algemene zin de zorgvuldigheidseisen toetst. Gelet hierop ga ik er van uit dat artsen in een dergelijk geval vaker meer dan één arts als consulent raadplegen.
Kan een toetsingscommissie, in het geval dat er meer SCEN-artsen bij een geval van euthanasie geraadpleegd zijn, er voor kiezen niet alle betrokken SCEN-artsen te horen? Zo ja, waarom? Op basis van welke gronden kan een toetsingscommissie dit onderscheid maken? Zo nee, waarom niet?
De regionale toetsingscommissies euthanasie beoordelen of de arts die euthanasie of hulp bij zelfdoding meldt zich daarbij aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen heeft gehouden. Dit doen zij aan de hand van alle door de arts hen ter beschikking gestelde informatie, zoals het verslag van de meldend arts zelf, het verslag van (een of meerdere) consulent(en), de van de meldend arts ontvangen patiëntendossiers, waaronder specialistenbrieven en degelijke. Indien de informatie die de arts, dan wel de consulent in zijn verslaglegging verstrekt voor de commissie onvoldoende is om zich een oordeel te vormen, dan verzoekt zij de arts of de consulent om nadere schriftelijke informatie.
Artikel 8 van de Euthanasiewet biedt de regionale toetsingscommissie euthanasie de bevoegdheid om zo nodig de meldend arts om een mondelinge toelichting te verzoeken. De regels hieromtrent zijn in een interne richtlijn gevat. Zo kan het voorkomen dat de consulent wordt uitgenodigd zijn consultatieverslag alsnog nader mondeling toe te lichten, indien dit laatste nog vragen oproept. Een mondelinge toelichting kan in een casus helderheid verschaffen aan de toetsingscommissies over complexe situaties die niet duidelijk naar voren komen uit de schriftelijke stukken.
Ook indien de meldend arts meerdere SCEN-artsen en / of andere onafhankelijke deskundigen heeft geraadpleegd, worden alleen diegenen uitgenodigd voor het geven van een mondelinge toelichting, van wie de verstrekte schriftelijke informatie aan de commissie onvoldoende duidelijkheid heeft geboden.
Kan een patiënt, die om euthanasie verzoekt, invloed uitoefenen op de aard en de omvang van de informatie die een SCEN-arts over die patiënt krijgt? Zo ja, waarom is dat? In hoeverre kan een SCEN-arts die niet volledig geïnformeerd is daardoor belemmerd worden in het geven van advies aan de behandelend arts?
Een patiënt heeft het recht om informatie niet ter beschikking te stellen aan de consulent / de SCEN-arts. Het is evenwel de behandelend arts -die verantwoordelijk is voor de uitvoering- die de afweging moet maken of met het onthouden van informatie de voorgenomen euthanasie op alle wettelijke zorgvuldigheidseisen kan worden getoetst door de SCEN-arts. Als een SCEN-arts van opvatting is dat informatie ontbreekt en er op onderdelen geen uitspraken kunnen worden gedaan over de zorgvuldigheidseisen, dan zal de conclusie zijn dat niet aan alle zorgvuldigheidseisen is voldaan.
De anti-homowetgeving in Oeganda |
|
Keklik Yücel (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de onlangs door het Oegandese parlement aangenomen anti-homowetgeving die levenslange gevangenisstraf zet op homoseksualiteit?1 Zo ja, deelt u de mening dat deze wetgeving in strijd is met de meest fundamentele mensenrechten?
Ja.
Klopt het dat de wet nog niet is ondertekend door de president?2 Zo ja, welke stappen heeft u gezet of bent u bereid te zetten om inwerkingtreding van deze wet alsnog te helpen voorkomen?
Ja. President Museveni van Uganda heeft geweigerd de anti-homowet te ondertekenen. De president heeft in een brief aan de parlementsvoorzitter laten weten dat de wet herzien moet worden.
EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton heeft namens de lidstaten de Ugandese autoriteiten opgeroepen om het principe van non-discriminatie te respecteren en een klimaat van tolerantie voor minderheden in Uganda te waarborgen. Het Nederlandse kabinet heeft binnen de EU aangedrongen op gezamenlijke druk op de Ugandese regering om niet met deze wet in te stemmen. Tevens heeft de Nederlandse ambassadeur zijn zorgen overgebracht aan de premier van Uganda.
Klopt het dat Nederland jaarlijks 20 miljoen euro ontwikkelingshulp (OS) geeft aan Oeganda, mede voor de ontwikkeling van het justitieel apparaat en de politie? Kunt u deze jaarlijkse bijdrage aan Oeganda specificeren en toelichten met welk doel deze OS-bijdrage wordt gegeven? Kunt u toelichten hoe deze OS-bijdrage aan Oeganda zich verhoudt tot de criteria van goed bestuur en naleving van mensenrechten?3
Nederland steunt Uganda jaarlijks met ca. 23 miljoen euro. Ruim de helft wordt besteed aan programma’s op het gebied van voedselzekerheid. De uitvoerende partners zijn ngo’s, (internationale) kennisinstellingen en de private sector.
Het overige deel is gericht op het versterken van de rechtsstaat, democratisering en het respect voor mensenrechten door middel van een bijdrage aan twee fondsen:
Nederland draagt jaarlijks ca. 7 miljoen euro bij aan dit fonds.
Handhaving dumping drugsafval in de natuur |
|
Marith Volp (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Grote dump drugsafval in natuur rond Venlo» en «Dumpen xtc-afval aanpakken»? 1 2
Ja.
Deelt u de mening dat er afdoende wettelijke mogelijkheden moeten zijn om dergelijk natuurvandalisme hard aan te pakken? Zo ja, zijn de bestaande wettelijke mogelijkheden afdoende en waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Het dumpen van chemisch afval kan ernstige gevolgen hebben voor de omgeving van de dumpplaats en risico’s inhouden voor mens, dier en milieu. Het dumpen van chemisch afval is een misdrijf, dat strafbaar is gesteld via het kader van de Wet milieubeheer. Dit wettelijk kader biedt voldoende mogelijkheden om het illegaal dumpen aan te pakken.
Bent u op de hoogte van de kosten die natuurorganisaties vorig jaar hebben moeten maken bij het opruimen van dergelijk natuurvandalisme? Deelt u de mening dat deze kosten niet voor rekening van de natuurorganisaties moeten komen? Wat is uw mening over de opvatting van de natuurorganisaties dat er nieuwe wettelijke regels moeten komen om het dumpen van xtc-afval en ander natuurvandalisme tegen te gaan?
Wij zien geen aanleiding om nieuwe wettelijke regels vast te stellen. Er is immers al een verbod op grond van de Wet milieubeheer. Ik vind dat de dader in eerste instantie moet opdraaien voor de kosten van het opruimen en herstellen van de gevolgen van zijn handelen. Dit uitgangspunt staat in de Wet milieubeheer. Om te voorkomen dat natuurorganisaties telkens op moeten draaien voor de opruimkosten zal gekeken moeten worden naar nieuwe initiatieven, zoals bijvoorbeeld een waarborgfonds. Ik heb geen overzicht over de hoogte van de kosten die natuurorganisaties vorig jaar hebben gemaakt bij het opruimen van illegaal gedumpt xtc-afval.
Hoeveel gevallen van drugsdumpingen zijn er het afgelopen jaar geconstateerd in de natuur en in hoeveel gevallen is het daarbij tot strafvervolging en strafoplegging gekomen? Hoe hoog zijn de boetes die hierbij kunnen worden gegeven? In hoeveel gevallen is vorig jaar daadwerkelijk een opgelegde boete geïnd?
Het dumpen van drugsafval kan door de opsporingsinstanties als milieufeit worden aangemerkt en geregistreerd maar het kan ook worden geregistreerd als een overtreding van de Opiumwet. Indien het als een milieufeit wordt geregistreerd dan bedraagt de maximale boete voor dit soort dumpingen een geldboete van de vijfde categorie, oftewel € 81.000,– en of een gevangenisstraf van maximaal 6 jaar. Indien er sprake is van eventuele vervolging van een delict op grond van de Opiumwet kunnen – bij een veroordeling – de geldboetes en andere straffen hoger zijn. Nadere gegevens over aantallen drugsafvaldumpingen en de daarop volgende strafvervolging/strafoplegging en geïnde geldboetes en/of gevangenisstraffen kunnen niet uit de bedrijfsprocessensystemen van het OM en de opsporingsinstanties worden gegenereerd. Dat komt onder andere doordat de term «dumpen van drugsafval» in de bedrijfsprocessensystemen geen registratiekenmerk is.
Hoeveel capaciteit is er om de dumpingen van drugsafval in de natuur op te sporen en te handhaven? Is dit wat u betreft voldoende? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
In het debat dat wij op 30 januari jl. met uw Kamer voerden over stroperij is onderkend dat het dumpen van drugsafval een milieumisdrijf is waar goed georganiseerde criminelen achter zitten. Daar moet dus ook goed georganiseerd tegen worden opgetreden. Voor het opruimen van dumpingen van chemische afvalstoffen die worden gebruikt voor de productie van synthetische drugs is het project in Noord-Brabant heel veelbelovend. In het kader van de gezamenlijke aanpak doen politie en OM in deze provincie onderzoek naar dumpingen om de daders te achterhalen. Ook onderzoekt de provincie Noord-Brabant hoe de kosten voor het opruimen van drugsafval en het schoonmaken van het terrein terug kunnen worden gedrongen. De provincie onderzoekt tevens de haalbaarheid van een waarborgfonds zodat gedupeerde grondeigenaren niet alleen voor de opruimkosten hoeven op te draaien.
Is er voldoende kennis bij de handhaving hoe om te gaan met dit drugsafval, dat vaak zeer giftig is, om ervoor te zorgen dat er geen schade wordt toegebracht aan natuur, waterkwaliteit en volksgezondheid? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Afhankelijk van de eigenschappen van het gedumpte materiaal zal er specifieke kennis nodig zijn om de gevolgen van een illegale dump in te schatten. Dergelijke gespecialiseerde expertise zal niet aanwezig zijn bij alle handhavers. Dat hoeft ook niet, omdat de betrokken handhaver de mogelijkheid heeft om deskundigen van buiten in te schakelen. Door de politie wordt sinds 2002 de Landelijke Faciliteit ondersteuning Ontmantelen (LFO) ingezet bij de ontmanteling van productieplaatsen van synthetische drugs en bij het opruimen van dumpingen van chemische afvalstoffen afkomstig van productieplaatsen. De beschikbaarheid van kennis is op deze wijze goed geborgd. De motie van het lid Jacobi over ditzelfde onderwerp, die uw Kamer op 4 februari jl. heeft aangenomen3, beschouw ik dan ook als een ondersteuning van mijn beleid.
het bericht dat etnische segregatie plaatsvindt binnen een VN-kamp in Zuid-Soedan |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat etnische segregatie plaatsvindt binnen een VN-kamp in Zuid-Soedan?
De VN voert geen beleid van etnische segregatie. De VN faciliteert alleen gescheiden opvang van groepen indien deze daarom expliciet verzoeken. Hoewel de UNMISS-bases formeel geen ontheemdenkampen zijn, is daar momenteel de facto wel sprake van. Binnen dergelijke kampen organiseren mensen zich grotendeels zelf; er ontstaan sub-gemeenschappen, vaak langs etnische lijnen. In het artikel in de New York Times wordt verwezen naar een bord dat twee bevolkingsgroepen in verschillende richtingen wees op de UNMISS-basis nabij Bentiu. De plaatsing van het bord was niet geautoriseerd door de leiding van UNMISS en het bord is na korte tijd weggehaald.
In ogenschouw nemende dat achter het geweld in Zuid-Soedan oude etnische rivaliteiten tussen de Dinka en Nuer schuilgaan, hoe beoordeelt u de maatregel om deze groepen gescheiden op te vangen?
Het is helaas een realiteit dat etniciteit een rol speelt in het huidige conflict in Zuid-Sudan. Mensen zijn bang om slachtoffer te worden van geweld juist vanwege hun etnische achtergrond. Dit leidt tot wantrouwen tussen bevolkingsgroepen. In dit kader heeft het kabinet er begrip voor dat zij gescheiden opgevangen willen worden.
Bent u van mening dat het onwenselijk is als een organisatie als de VN tribale verschillen benadrukt? Zo nee, waarom niet?
Zowel het onnodig benadrukken als het negeren van etnische diversiteit acht het kabinet onwenselijk wanneer sprake is van conflict waarin etniciteit een rol speelt, zoals in Zuid-Sudan. UNMISS werkt nauw samen met leiders van gemeenschappen om onderlinge dialoog en verzoening te bevorderen. Dit gebeurt waar mogelijk ook op de VN-bases waar burgers worden opgevangen. Zo heeft UNMISS recentelijk een ondersteunende rol gespeeld bij de vorming van een multi-etnische vrouwengroep binnen het opvangkamp in Bor.
Zijn er in het verband van de VN-missie in Zuid-Soedan (UNMISS) Nederlandse militairen aanwezig op dit betreffende VN-kamp?
Nee.
Bent u voornemens om stappen te ondernemen naar aanleiding van dit bericht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties zal u gaan ondernemen?
Nee, de VN heeft zelf al de benodigde actie ondernomen.
De zorgen die leven bij de Vereniging Natuurmonumenten over de beheersvergoedingen in het kader van het rietlandbeheer in Nationaal Park de Weerribben-Wieden |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Eddy van Hijum (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Frans Weekers (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de zorgen die leven bij de Vereniging Natuurmonumenten over de beheersvergoedingen in het kader van het rietlandbeheer in Nationaal Park de Weerribben-Wieden?1
Ja.
Deelt u de zorg van Natuurmonumenten dat de reële beheersvergoedingen die in het kader van het rietlandbeheer aan riettelers verstrekt kunnen worden ontoereikend zijn om de gewenste natuurkwaliteit via het regime van zomermaaibeheer te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Met de afspraken uit het Natuurpact zijn provincies nu verantwoordelijk voor de kwaliteit en het beheer van natuurgebieden. De provincie stelt vast welke vergoedingen daarvoor nodig en mogelijk zijn. De provincies hebben hierover een overeenkomst gesloten met de zogenaamde Manifestpartijen, waaronder de terreinbeherende organisaties. Deze overeenkomst heb ik u als bijlage van het Natuurpact toegestuurd (Kamerstuk 33 576, nr. 6, bijlage 252784).
In deze overeenkomst tussen de Manifestpartijen en de provincies is vastgelegd dat de vergoeding voor natuurbeheer binnen het Natuurnetwerk Nederland 75% van de normkosten zal bedragen. Voorzover mijn kennis reikt zijn de omstandigheden sinds het sluiten van deze overeenkomst niet veranderd.
Deelt u de zorg dat de werking van het standaardkostprijssysteem, op basis waarvan het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer (SNL) voorziet in een aanvulling op de rietlandopbrengsten, wordt doorkruist door de toepassing van het hoge BTW tarief alsmede enkele veranderingen in de inkomstenbelasting?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, hebben de provincies met de terreinbeheerders een overeenkomst gesloten over de beheervergoeding. Er is sinds de totstandkoming van het natuurpact niets gewijzigd in de inkomstenbelasting aangaande natuurbeheer. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Voor de btw geldt dat over de door de provincies aan terreineigenaren verstrekte natuursubsidies die zijn vastgesteld in de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer geen btw verschuldigd is. Deze subsidies worden verstrekt in het algemeen belang. Voor de btw-heffing is er dan geen sprake van belastbaar verbruik. Als de terreineigenaar die het landschap beheert er echter voor kiest het beheer (deels) tegen betaling uit te besteden (bijvoorbeeld het rietsnijden), dan is de vergoeding die de terreineigenaar voor dit beheer betaalt wel belast met btw. Ik verwijs hierbij ook naar een recente uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 3 mei 2012, nr. 11/00926, waarin in een vergelijkbaar geval ook is geoordeeld tot een belaste prestatie.
Op basis van de mij bekende gegevens kan ik niet beoordelen of en in hoeverre de verstrekte beheersvergoedingen die in het kader van het rietlandbeheer aan riettelers verstrekt worden ontoereikend zijn om de gewenste natuurkwaliteit via het regime van zomermaaibeheer te realiseren.
Bent u bereid om, zoals Natuurmonumenten bepleit, de mogelijke consequenties van het per 1 januari 2014 veranderde inkomstenbelastingstelsel op de doelstelling van het SNL te onderzoeken en de resultaten daarvan te betrekken in de standaardkostprijssystematiek? Zo nee, waarom niet?
Er zijn per 1 januari 2014 geen wijzigingen aangebracht in het inkomstenbelastingstelsel, die met natuurbeheer verband houden. Natuurmonumenten doelt op de vrijstelling die geldt voor natuursubsidies die worden uitgekeerd onder de SNL en haar voorlopers. Deze vrijstelling echter is niet gewijzigd.
Deze stimulans voor particulier natuurbeheer is overigens staatssteun. De Europese Commissie moet de verlening van staatssteun door een lidstaat goedkeuren. De goedkeuring voor de vrijstelling van natuursubsidies voor inkomstenbelasting is per 1 januari 2014 verlopen. Vorig jaar is een verzoek voor een nieuwe goedkeuring ingediend bij de Europese Commissie. Het onderzoek door de Europese Commissie heeft nog niet tot een goedkeuring geleid.
Bent u bereid om het lage BTW-percentage van 6% van toepassing te verklaren voor uitvoerend werk op het gebied van bos- en natuurbeheer? Zo niet, welke andere mogelijkheden ziet u om de gerezen problemen op te lossen?
Neen. De btw is een belasting die binnen de Europese Unie vergaand is geharmoniseerd. Dit komt onder andere tot uitdrukking in de Europese BTW-richtlijn 2006/112, waarin in bijlage III een limitatieve lijst met goederen en diensten is opgenomen, waarop de lidstaten het verlaagd btw-tarief mogen toepassen. De belastinginspecteur heeft beoordeeld dat binnen dit wettelijke kader geen verlaagd btw-tarief mogelijk is voor het maaien of snijden van riet. Ook een specifieke vrijstelling zoals de landbouwvrijstelling is binnen de Europese regels niet mogelijk. De enige vrijstelling of belastingvermindering die wel mogelijk is, is de regeling voor kleine ondernemers (art. 25 van de Wet op de omzetbelasting 1968). Mogelijk biedt deze in bepaalde gevallen nog uitkomst waarin de rietmaaier niet meer dan € 1.345 btw op jaarbasis zou hoeven te voldoen en een ontheffing kan aanvragen voor de btw-afdracht. De door de sector aangedragen visie dat sprake is van een niet btw-plichtig samenwerkingsverband tussen de terreineigenaar en de rietmaaier is door de belastinginspecteur niet geaccepteerd: er is geen sprake van een samenwerkingscombinatie die als entiteit in het economische verkeer optreedt naar de Provincie. De Provincie heeft alleen een rechtsbetrekking met de grondeigenaar aan wie de subsidie wordt betaald. De grondeigenaar contracteert zelf weer de pachter, die tegen vergoeding het natuurbeheer verricht.