De extra sluiskolk bij Eefde |
|
Albert de Vries (PvdA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich uw argumenten voor de voorkeursbeslissing voor de locatie Noord voor de extra sluiskolk Eefde?1
Ja, op basis van alle afgewogen aspecten was het belangrijkste argument bij de afweging dat de kosten van locatie Noord € 20 miljoen lager waren dan die van locatie Midden-Noord en dat de keuze voor locatie Noord breed door de regionale overheden werd gesteund.
Wat is de huidige stand van zaken en planning van de uitwerking en de realisatie van de extra sluiskolk?
De procedures voor de wijziging van het bestemmingsplan (door de gemeente Lochem) en het Projectplan Waterwet voor de wijziging aan het sluiscomplex lopen. Het College van Burgemeester en Wethouders heeft op 18 maart 2014 het definitieve bestemmingsplan ter vaststelling aan de gemeenteraad aangeboden, inclusief een nota van antwoord op de zienswijzen. De vaststelling van het bestemmingsplan in de gemeenteraad is net als de vaststelling van het Projectplan Waterwet voorzien in juni 2014. Parallel daaraan is Rijkswaterstaat, in afstemming met de gemeente Lochem en waterschap Rijn en IJssel bezig met voorbereiding van de realisatiefase.
De realisatie van de tweede sluis start naar verwachting eind 2016. De oplevering van de tweede sluis is conform MIRT-projectenboek 2014 voorzien in 2018–2020.
Kunt u nader ingaan op de constatering van de Commissie voor de milieueffectrapportage (hierna: commissie m.e.r.) dat de op het sluisterrein aanwezige gebouwen geen monumenten zijn en op de mening dat deze dus geen reden kunnen zijn om het Midden-Noord-alternatief af te laten vallen?
De commissie heeft alleen geconstateerd dat het dieselgemaal onterecht is aangemerkt als beschermd monument. In de Aanvulling op het PlanMER is dan ook opgenomen dat naast de bestaande sluis, inclusief de heftorens, alleen het zogenaamde «oude» gemaal een beschermd monument is in de zin van de Monumentenwet. Het zogenaamde nieuwe gemaal is dat niet.
Alles overziend, zie ik in deze constatering van de commissie geen aanleiding mijn Voorkeursbeslissing te herzien.
Klopt het dat de keuze voor de locatie Noord tot zo’n hoge hellingshoek zou leiden dat nu is gekozen voor een hefbrug en dat onder meer hierdoor de kosten voor de variant Noord zijn toegenomen? Wat betekent deze hefbrug voor het monumentale aanzien van de sluis en voor het wegverkeer op de doorgaande weg over het sluizencomplex?
Nee. De keuze voor de locatie Noord maakt het aanleggen van een hefbrug niet noodzakelijk. Over de tweede sluis is wel een brug nodig, wat leidt tot een aanpassing van de doorgaande weg over het sluizencomplex, de Kapperallee. Deze brug wordt ingepast in de bestaande weg. De inpassing van de brug is onderwerp van gesprek tussen Rijkswaterstaat en de gemeente Lochem. Een hefbrug is niet in de raming van het project opgenomen.
Klopt het dat de commissie m.e.r. in het najaar van 2013 in haar toetsingsadvies heeft geconcludeerd dat de aanvullende informatie op het milieueffectrapport (MER) het beeld bevestigt dat de verschillen tussen de alternatieven Noord en Midden-Noord kleiner zijn dan voorafgaand aan het opstellen van het MER werd betoogd?2
Het klopt dat met de aanvulling op de PlanMER het verschil tussen beide alternatieven kleiner is geworden. Echter het kostenverschil is nog steeds groot en het planMER is geen aanleiding om terug te komen op mijn Voorkeursbeslissing van 27 februari 2012.
Kunt u aangeven wat inmiddels de kostenraming is voor beide varianten inclusief alle extra benodigde werkzaamheden?
De actuele kostenraming voor locatie Noord bedraagt € 73,8 miljoen. De meerkosten van variant Midden-Noord ten opzichte van Noord bedragen € 17 miljoen (circa 23% van het projectbudget) en de netto-meerkosten (na aftrek van te vermijden onderhoudskosten voor locatie Midden-Noord) zijn € 13 miljoen (circa 18% van het projectbudget). Daarmee blijft het kostenverschil groot en is er geen reden om terug te komen op mijn voorkeursbeslissing van 27 februari 2012, die werd ondersteund door de regionale overheden.
Op welke wijze is de veiligheid voor het scheepvaartverkeer meegewogen bij de keuze voor de locatie Noord? Klopt het dat de locatie Midden-Noord voor beroeps- en recreatievaart en voor sluismedewerkers overzichtelijker is, minder gevaren oplevert bij zijwind en dat voor deze variant minder ligplaatsvoorzieningen moeten worden opgeofferd?
De veiligheid voor het scheepvaartverkeer is een aspect dat is meegenomen in de verschillende varianten. Beide varianten zijn veilig. Er is wat veiligheid betreft geen onderscheid tussen de varianten. Er is eveneens geen verschil tussen beide varianten wat betreft mogelijke wacht- en opstelplaatsen.
Is het, gezien de temporisering van het project waarvoor inmiddels gekozen is, mogelijk om zonder verdere vertraging alsnog te kiezen voor de Midden-Noord-variant (waarbij de sluis gereed zou zijn in 2018–2020)?
Nee. In dat geval zullen de besluitvormingsprocedures opnieuw moeten worden gestart. Tevens zal de voorbereiding van de aanbesteding grotendeels opnieuw moeten worden doorlopen. Daarbij is de uitvoeringstijd gezien de aard van het werk bij de locatie Midden-Noord langer.
Kunt u aangeven hoe vaak er bij projecten uit het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) op basis van het advies van de commissie m.e.r. een aanvulling op het MER wordt geschreven en hoe vaak dit niet gebeurt? Hoe heeft zich dit in de afgelopen jaren ontwikkeld?
In de afgelopen vijf jaar is het negen maal voorgekomen dat een aanvulling op het advies MER is geschreven. In deze periode zijn door de Commissie m.e.r. vierendertig adviezen uitgebracht na toetsing op het MER van diverse projecten.
Deelt u de mening dat het, gezien het belang van het voorkeursbesluit, onwenselijk is als bij MIRT-projecten varianten bij het voorkeursbesluit afvallen terwijl sprake is van onvoldoende onderbouwing? Deelt u de mening dat dit extra belangrijk is als er maatschappelijk verzet is te verwachten tegen de voorkeursvariant?
Voor het nemen van een voorkeursbesluit worden alle aspecten onderzocht en meegewogen. Een belangrijk onderdeel daarvan is het regionale draagvlak voor het te nemen besluit. Een dergelijke afweging heeft in het geval van sluis Eefde ook plaatsgevonden en de regionale bestuurders hebben ook hun voorkeur uitgesproken voor de door mij genomen voorkeursbeslissing.
Welke maatregelen heeft u genomen om te voorkomen dat bij nieuwe projecten een aanvulling op het MER noodzakelijk is? Zullen in het vervolg bij MIRT-projecten ten tijde van de voorkeursbeslissing de argumenten voor de variantkeuze wel navolgbaar uitgewerkt en gedocumenteerd zijn, zodat het bij de verdere planuitwerking niet kan gebeuren dat de niet gekozen variant uiteindelijk juist beter blijkt te scoren dan de voorkeursvariant?
Welke informatie gedocumenteerd moet worden in een PlanMER is afhankelijk van het project en de daarbij relevante aspecten. Ik kan daarom geen algemene maatregelen nemen om te voorkomen dat de commissie m.e.r. adviseert een aanvulling op het PlanMER te maken. Voor sluis Eefde geldt dat alle informatie voorhanden was en ook gebruikt is bij de voorkeursbeslissing. In de aanvulling op de PlanMER is de beschikbare informatie aanvullend gedocumenteerd en aangescherpt. De aanvulling op de PlanMER is dus geen aanleiding geweest om mijn Voorkeursbeschikking te herzien, aangezien de verschillen tussen de afgewogen varianten en de argumentatie voor mijn voorkeursbeslissing nog steeds onverkort van toepassing zijn.
Klopt het dat de Intensiteit/Capaciteitfactor van de sluis bij Eefde als gevolg van de verwachte groei zoals vastgelegd in de Beter Benutten-deal Twentekanalen (2,6 miljoen ton en 175.000 teu extra in 2020) bij lineaire groei in 2015 boven de 1 uitkomt, uitgaande van schepen van gemiddeld 1.500 ton / 105 teu en ruim 4000 schuttingen extra per jaar en dat dit vanaf 2015 zal leiden tot een toename van de gemiddelde wachttijd naar 200 minuten?
In de Bereikbaarheidsverklaring Beter Benutten Twentekanalen is de intentie uitgesproken om een deel van het vervoer van de weg naar het water te verplaatsen. Niet de extra maar de verwachte totale vervoersgroei over water is in die verklaring becijferd op 2,6 miljoen ton en 175.000 TEU in 2020. Vertaald naar prognoses en de Intensiteit / Capaciteitfactor voor sluis Eefde betekent dit dat er een reële kans is dat zonder de 2e kolk de I/C verhouding na 2020 de 1 zal naderen. Het commitment uit de Beter Benutten deal maakt de groeiverwachting nog waarschijnlijker. Met de aanleg van de 2e sluiskolk en de opwaardering van de Twentekanalen worden capaciteitsproblemen opgelost en de verwachte groei gefaciliteerd.
Klopt het dat er bij de sluis Eefde onvoldoende ligplaatsen zijn om vanaf 2015 de extra wachtende schepen te herbergen en dat dit voor wachtende schepen met gevaarlijke stoffen tot overschrijding van de veiligheidsnormen kan leiden?
Door de intensiteit van de scheepvaart en de beperkte capaciteit van de huidige sluis zijn er in de huidige situatie lange wachttijden voor de scheepvaart. Aan de kanaalzijde van de sluis zijn er voldoende wachtplaatsen. Aan de IJsselzijde is er een tekort. Dit leidt tot langere schuttijden. Bovendien worden bij lage rivierwaterstanden extra schepen (minder diep geladen) ingezet voor het goederentransport. Op zo’n moment is het mogelijk dat er inderdaad te weinig wachtplaatsen zijn. Door de ingebruikname van de tweede kolk zullen de wachttijden bij de sluis verminderen en daarmee ook de behoefte aan wacht- en opstelplaatsen. Hiermee is in het ontwerp rekening gehouden. Voor schepen met gevaarlijke stoffen zijn aparte wachtplaatsen (kegelligplaats) gereserveerd bij de sluis aan de kanaal- en de rivierzijde. Er is hier geen sprake van een overschrijding van de veiligheidsnormen.
Ziet u mogelijkheden om alsnog de realisatie van de sluis Eefde te versnellen en is dit mogelijk voor zowel de locatie Noord als de locatie Midden-Noord?
Nee. De huidige planning geldt voor de locatie Noord en laat geen ruimte voor versnelling. Het is van belang dat de lopende planprocedure zorgvuldig wordt doorlopen en dat Rijkswaterstaat met de gemeente Lochem en het waterschap Rijn & IJssel in een zorgvuldig proces, goede afspraken maakt over de uitvoering van het project. Met inachtneming van de voorziene besluitvormingprocedures en de tijd die nodig voor de aanbesteding en de verwachte bouwtijd van de nieuwe sluis, is de oplevering voorzien in 2018–2020. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Het bericht dat de “wijkverpleegkundige onvoldoende is voorbereid op wijk” |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Wijkverpleegkundige is onvoldoende voorbereid op wijk»?1
Ja.
Is het de bedoeling dat de wijkverpleegkundige de spil moet worden voor zorggebruikers in de wijk? Zo ja, waarom zou zij zich dan bezig moeten houden met het opstellen van preventieplannen, coachen en meer van dat soort administratieve geleuter?
Ik zie de wijkverpleegkundige inderdaad als de spil in de wijk. De wijkverpleegkundige heeft de belangrijke rol – samen met de huisarts en professionals uit het sociale domein – om mensen zo lang als mogelijk thuis te helpen. De (wijk)verpleegkundige is in de eerste plaats een zorgverlener, zoals ook is toegelicht in het expertisegebied wijkverpleegkundige dat door de beroepsvereniging V&VN is opgesteld. Het gaat bij deze zorg om verpleegkundige handelingen, zoals wondverzorging of injecteren. Het overgrote deel van het werk van de (wijk)verpleegkundige zal worden ingevuld met het verrichten van deze verpleegkundige handelingen. Daarnaast vormt de (wijk)verpleegkundige de schakel tussen de cliënt, zijn of haar sociale omgeving en de verschillende professionals zoals huisarts, medisch specialist en de professionals uit het sociaal domein. Een (wijk)verpleegkundige verricht binnen de zorgverlening dus ook extra taken, zoals signaleren en coachen. Dit betreft een klein gedeelte van de taken die de wijkverpleegkundige verricht. In het programma «zichtbare schakel» zijn al goede ervaringen opgedaan met deze coördinerende, regisserende en signalerende taken waarvoor in de AWBZ geen bekostigingstitel bestaat.
De wijkverpleegkundige zal bepalen wat de cliënt nodig heeft en wie de zorg uitvoert, omdat de huidige indicatiestelling die door het CIZ wordt uitgevoerd, voor deze zorg vervalt. Hiermee leg ik meer verantwoordelijkheid en meer vrijheid bij de beroepsgroep terug en ga ik uit van de professionele autonomie van de zorgverlener. Binnen de Zorgverzekeringswet is de zorgverlener altijd degene die de indicatiestelling doet. Daarmee zal het voor de wijkverpleegkundige niet anders zijn dan voor bijvoorbeeld een huisarts. Deze taken die de wijkverpleegkundige naast de daadwerkelijke zorgverlening verricht, acht ik nodig voor samenhangende zorg en ondersteuning, wat van groot belang is voor de cliënt.
Vindt u het belangrijker dat de wijkverpleegkundige over ondernemersvaardigheden beschikt, zoals onderhandelen, indiceren, innoveren, vernieuwingen implementeren, of dat zij gewoon goede zorg levert?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat dit de nieuwe rol voor de wijkverpleegkundige moet worden? Zo ja, hoe kunnen deze wijkverpleegkundigen over een paar maanden van start gaan als er nu pas een nieuwe opleiding geïntroduceerd wordt? Zo nee, hoe ziet u dit dan? Kan de overheveling dan nog wel per januari 2015 plaatsvinden, als de afgestudeerde wijkverpleegkundigen nog onvoldoende op deze nieuwe rol zijn voorbereid?
Ik ben van mening dat de wijkverpleegkundige in eerste instantie een zorgverlener is en daarnaast extra taken doet zoals de coördinatie van zorg en ondersteuning. De nieuwe aanspraak wijkverpleging in de Zvw zal per 1 januari 2015 van kracht zijn. De wijkverpleegkundigen worden op verschillende manieren op hun nieuwe rol voorbereid. Er wordt geïnvesteerd in extra wijkverpleegkundigen, € 40 mln. in 2015 oplopend tot structureel € 200 mln. vanaf 2017. Ervaringen met de nieuwe rol die wijkverpleegkundigen hebben, worden en zijn al opgedaan in het programma «zichtbare schakel» dat al in 2009 is gestart. Binnen de resterende middelen van dit programma wordt er ook geïnvesteerd in een opleidingsimpuls voor de jaren 2014 en 2015. Het gaat om het ontwikkelen van een inwerktraject voor verpleegkundigen die ingezet gaan worden als wijkverpleegkundigen. Ook omvat de impuls een scholing voor huidige wijkverpleegkundigen. Tevens wordt er een traject ontwikkeld met een leerroute voor MBO verpleegkundigen naar HBO verpleegkundigen met aandacht voor wijkverpleging. Ten slotte wordt er een impuls gegeven aan de opleiding verpleegkundige, passend bij het nieuwe beroepsprofiel van de verpleegkundige en het daarop gebaseerde «expertisegebied wijkverpleegkundige».
Met deze maatregelen ben ik van mening dat wijkverpleegkundigen voldoende op hun nieuwe rol worden voorbereid.
Deelt u de mening dat het van de zotte is dat de wijkverpleegkundige verantwoordelijk wordt voor heel de wijk, als zij alleen bij zorgbehoevende huishoudens komt? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. De wijkverpleegkundige opereert namelijk niet als solist, maar zal nauw samenwerken met de huisarts en professionals uit het sociale domein. Samen zijn zij er op gericht op mensen in de wijk zo lang mogelijk thuis te helpen. De zorg kan, naast de daadwerkelijk zorgverlening, ook inhouden achter de voordeur van iemand komen om poolshoogte te nemen, bijvoorbeeld omdat er verontrustende signalen zijn ontvangen over de gesteldheid van de persoon door iemand uit zijn omgeving, door gemeenten of door sociale teams. De wijkverpleegkundige komt daarmee niet alleen bij huishoudens die al zorg ontvangen. De wijkverpleegkundige heeft medische kennis, maar kan ook beoordelen wat voor overige ondersteuning nodig zou kunnen zijn. De gemeente kan gebruik maken van de bevindingen van de wijkverpleegkundige. Om de verbinding tussen welzijn en zorg te realiseren, zal de verpleegkundige functie vertegenwoordigd zijn in een sociaal team of een vergelijkbaar verband.
De uitvoering van de motie over flitsen op trajecten waar staat aangegeven dat er trajectcontrole is |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u zich herinneren dat de Minister van Infrastructuur en Milieu tijdens het plenaire debat naar aanleiding van het verslag van een Algemeen overleg Maximumsnelheid autosnelwegen d.d. 23 maart 2011, in reactie op de later aangenomen motie-Bashir1, heeft gezegd dat zij het ermee eens is dat mensen bij een trajectcontrole uitgaan van een gemiddelde maximumsnelheid en niet de maximumsnelheid op één punt, dat er voortaan op trajecten waar staat aangegeven dat trajectcontroles gehouden worden geen flitscontroles zullen worden gehouden (en dat anders de borden over de trajectcontrole worden afgeplakt of weggehaald) en dat er langs de weg duidelijk wordt gemaakt waar het begin- en het eindpunt van de trajectcontroles is?
De minister van Infrastructuur en Milieu heeft tijdens het betreffende plenaire debat aangegeven dat er geen puntmetingen plaatsvinden op locaties waar trajectcontrolesystemen worden aangekondigd met een zogeheten mottobord. Het begin van trajectcontrolesystemen wordt door een mottobord aangekondigd. Hiermee worden passanten erop gewezen dat daar 24 uur per dag gehandhaafd wordt.
Waarom is er, ondanks de motie-Bashir en de mondelinge reactie van de Minister van Infrastructuur en Milieu daarop, op 4 maart 2014 op de A4 bij Hoofddorp toch geflitst terwijl er langs de weg duidelijk stond aangegeven dat er een trajectcontrole was? Hoeveel mensen hebben een bekeuring gekregen? Bent u bereid om de wens van de Tweede Kamer en de belofte van de Minister van Infrastructuur en Milieu na te komen en aan handhavers nogmaals duidelijk te maken dat wat ze op 4 maart hebben gedaan niet de bedoeling is?
Op de A4 was ter hoogte van het brugrestaurant een ANPR-controle ingericht. Veelal worden dergelijke controles gecombineerd met snelheidscontroles met een radaropstelling, zo ook hier. Het daar aanwezige trajectcontrolesysteem was op dat moment weliswaar niet in werking, maar het mottobord dat de trajectcontrole aankondigt was niet afgeplakt. De radarcontrole was op dat punt niet in overeenstemming met de in vraag 1 aangehaalde toezegging aan uw Kamer. De geconstateerde overtredingen zijn om die reden niet verwerkt, en derhalve heeft niemand een bekeuring gekregen.
Het OM heeft mij bevestigd dat de politie blijft werken volgens de instructie om geen puntmetingen uit te voeren op plaatsen waar met een mottobord een trajectcontrole wordt aangekondigd.
De voorwaarden voor uitstel van betaling voor ondernemers |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de webpagina van de Belastingdienst over uitstel voor ondernemers, gebaseerd op de Invorderingswet en de Leidraad Invordering?1
Ja.
Kunt u aangeven onder welke voorwaarden de Belastingdienst uitstel van betaling kan verlenen?
De Belastingdienst kan in verschillende situaties uitstel van betaling verlenen2. Zo ook in geval van betalingsproblemen. De vormen van uitstel van betaling wegens betalingsproblemen voor ondernemers worden hieronder toegelicht. Van oudsher geldt er een restrictief uitstelbeleid voor ondernemers. Reden is dat het in veel gevallen gaat om zakelijke schulden – omzetbelasting en loonbelasting – waarvoor de ondernemer feitelijk optreedt als houder van door derden verschuldigde en aan hem toevertrouwde belastinggelden.
Een ondernemer kan voor maximaal één jaar uitstel van betaling krijgen onder de voorwaarden dat nieuw opkomende fiscale verplichtingen worden bijgehouden en er zekerheid wordt gesteld.
In bijzondere omstandigheden kan een ondernemer uitstel van betaling krijgen voor een periode langer dan één jaar of kan worden afgeweken van de zekerheidseis. Voorwaarde is dat aan de hand van de verklaring van een derdedeskundige voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat:
De ontvanger moet er kortweg vertrouwen in hebben dat het om een levensvatbare onderneming gaat die in de toekomst aan zijn fiscale verplichtingen kan voldoen. De Belastingdienst zal ook bij deze vorm van uitstel zoveel mogelijk zekerheid verlangen. Anders dan bij het regulier uitstel concentreert het beleid zich op de bedrijfseconomische gezondheid van de onderneming.
Een ondernemer kan, zonder nader onderzoek en op schriftelijk of telefonisch verzoek, uitstel van betaling krijgen gedurende maximaal vier maanden indien (onder andere), de schuld minder dan € 20.000 bedraagt, er geen dwangbevelen zijn betekend, er geen sprake is van een aangifteverzuim en er geen vergrijpboete is opgelegd. Kortlopend uitstel is, in tegenstelling tot de hierboven beschreven vormen van uitstel, ook mogelijk voor een MRB3-schuld. De ondernemer komt, nadat hij van dit kortlopend uitstel gebruik heeft gemaakt, niet meer in aanmerking voor een andere vorm van uitstel.
Is het waar dat de Belastingdienst in verband met de crisis extra ruimte geeft voor betalingsregelingen voor ondernemers?
In 2009, op het dieptepunt van de economische crisis, heeft de toenmalig Staatssecretaris van Financiën besloten om ondernemers een steun in de rug te geven door het uitstelbeleid te verruimen. De verruiming is vervat in een tijdelijk beleidsbesluit4. Doel van de tijdelijke versoepeling was om bedrijfseconomisch gezonde bedrijven, die tijdelijk liquiditeitsproblemen hadden, voor een beperkte periode meer ruimte te geven. Deze extra ruimte kon de onderneming benutten om zich verder aan te passen aan de door de economische crisis gewijzigde omstandigheden en maatregelen te treffen om de ontstane betalingsachterstand weer in te lopen. Het uitstel was bedoeld voor ondernemingen die te kampen hadden met tijdelijke betalingsmoeilijkheden die niet via zakelijke kredietverlening konden worden opgelost. Aannemelijk moest bovendien zijn dat de betalingsmoeilijkheden het directe gevolg waren van de economische crisis. Te denken valt aan de situatie waarin debiteuren van een gezonde onderneming failleren en derhalve de verplichtingen aan hun crediteuren niet meer (ten volle) nakomen. Daardoor lopen die crediteuren het risico «meegetrokken» te worden in het faillissement van hun debiteuren. Dit wordt wel het domino-effect genoemd.
In de memorie van toelichting op het Belastingplan 2013 heeft het kabinet het voornemen gedeeld om het tijdelijke uitstelbeleid structureel te maken5. Deze definitieve versoepeling van het uitstelbeleid hing samen met het constructiebestendig maken van het bodem(voor)recht, teneinde een evenwichtig invorderingsbeleid voor ondernemers te creëren. Met ingang van 1 januari 2013 heeft dit van oorsprong tijdelijke beleid, een vaste plaats gekregen binnen het uitstelbeleid6. Anders dan in het tijdelijke besluit, hoeft op grond van het huidige beleid de relatie met de economische crisis niet te worden aangetoond.
Het kortlopend uitstel is eveneens met ingang van 1 januari 2013 onderdeel gaan uitmaken van het uitstelbeleid van de Belastingdienst. Ook deze maatregel is aangekondigd in de memorie van toelichting op het Belastingplan 2013 en moet in samenhang met het constructiebestendig maken van het bodem(voor)recht worden gezien7. De oorsprong van deze vorm van uitstel van betaling ligt niet bij de economische crisis.
Geldt dit uitstel alleen voor kort telefonisch uitstel of ook uitstel van betaling voor ondernemers met betalingsproblemen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke voorwaarden gelden er voor deze extra ruime uitstelmogelijkheid?
Voor de voorwaarden waaronder bijzonder uitstel wordt verleend verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het van belang is dat de voorwaarden op eenduidige wijze door de ontvanger moeten worden getoetst om te voorkomen dat de ene ondernemer gunstiger behandeld wordt dan de andere ondernemer?
Ja.
Zijn er interne richtlijnen om te voorkomen dat er willekeur optreedt binnen de Belastingdienst, waarbij een ambtenaar naar eigen inzicht een ruime betalingsregeling toestaat omdat hij meent dat aan de voorwaarden voldaan is, dan wel vergaande invorderingsmaatregelen treft?
In de Leidraad Invordering 2008, die de toepasselijke beleidsregels bevat, is zowel voor particulieren als voor ondernemers nauwkeurig geregeld wanneer en onder welke voorwaarden uitstel van betaling kan worden verleend. Met deze beleidsregels – waarin duidelijk en eenduidig is aangegeven in welke gevallen de ontvanger moet of mag overgaan tot het verlenen van uitstel van betaling – wordt de rechtsgelijkheid bevorderd. Onder omstandigheden kan worden afgeweken van beleidsregels. In de Leidraad Invordering 2008 is een verwijzing opgenomen naar artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. In die bepaling is vastgelegd dat kan worden afgeweken van beleidsregels als toepassing van de regels voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die vanwege bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die de regels dienen.
Bij een beroep op het bijzonder uitstel laat de Leidraad Invordering 2008 meer ruimte voor het oordeel van de betrokken medewerker dan bij een beroep op het regulier uitstel. De medewerker moet immers de verklaring van de derdedeskundige wegen en een besluit nemen op basis van het voorliggende geval. Het is om die reden niet geheel uitgesloten dat verschillende medewerkers tot een verschillende conclusie komen; het blijft mensenwerk. De medewerker moet zich een oordeel vormen van de levensvatbaarheid van de onderneming en de gegeven verklaring duiden.
Hoe vindt het toezicht plaats op de individuele betalingsregelingen die door invorderingsambtenaren worden overeengekomen?
Er wordt gewerkt onder hiërarchisch toezicht van leidinggevenden. Medewerkers kunnen zich met inhoudelijke vragen of ingewikkelde dossiers wenden tot vaktechnisch specialisten, bijvoorbeeld omdat ze vragen hebben naar aanleiding van de verklaring van de derdedeskundige. De vaktechnisch specialisten van de verschillende kantoren voeren periodiek overleg om de eenheid van beleid en uitvoering te waarborgen.
Indien uw vraag is gericht op de nakoming van de afgesloten betalingsregeling, is het volgende van belang. Bij de afgesloten betalingsregelingen wordt een selectiedatum in het systeem ingevoerd. Op deze datum wordt de betalingsregeling zichtbaar en kan de medewerker beoordelen of de overeengekomen betalingsregeling wordt nageleefd.
Hoe worden klachten over de behandeling van uitstelaanvragen behandeld en op welke wijze wordt voldoende rekening gehouden met functiescheiding?
Indien een verzoek om uitstel van betaling (gedeeltelijk) wordt afgewezen of wordt beëindigd, staat administratief beroep bij «de directeur» open tegen deze beslissing. De directeur is in dit verband de directeur van kantoor Utrecht. In beroep toetst een andere functionaris, die bovendien op een ander kantoor werkt, of de medewerker zich aan de beleidsvoorschriften heeft gehouden en of hij in redelijkheid tot zijn beslissing is gekomen.
Klopt het dat de ontvanger bij invorderingsmaatregelen bij grote ondernemingen toestemming dient te vragen aan het ministerie van Financiën?2
Ja. De ontvanger heeft, op grond van de Leidraad Invordering 2008, vooraf toestemming van het Ministerie van Financiën nodig als hij invorderingsmaatregelen wil treffen die het voortbestaan van een onderneming met meer dan vijftig werknemers kunnen bedreigen. De medewerker dient een gemotiveerd verzoek te richten aan het ministerie.
Op welke wijze wordt door het ministerie van Financiën afgewogen of wel of geen toestemming verleend wordt voor de invordering? Welke richtlijnen gelden hierbij?
De toets die door het Ministerie van Financiën wordt aangelegd strekt ertoe om optimale zorgvuldigheid te bewerkstellingen. Door het Ministerie van Financiën wordt gekeken naar de proportionaliteit en evenredigheid van de voorgestelde maatregelen, de eventuele alternatieve wijzen van (dwang)invordering en mogelijke herstructurering van de onderneming. Voorts wordt bekeken onder welke condities de ontvanger zijn medewerking zou kunnen verlenen aan een herstructurering. Tot slot wordt gekeken naar de gevolgen van een eventuele beëindiging van de onderneming door middel van dwanginvordering of faillissement en de bredere maatschappelijke consequenties van een beëindiging.
Het bericht dat de Raad van Commissarissen van DNB zich zorgen maakt over het toekomstige salaris van de directie van DNB |
|
Arnold Merkies (SP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe heeft de Raad van Commissarissen richting de aandeelhouder zijn zorgen geuit over de gevolgen van de inwerkingtreding van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector?1 2
De Raad van Commissarissen heeft haar zorgen geuit in een brief. Daarnaast heeft de voorzitter van de Raad van Commissarissen deze zorgen aan mij kenbaar gemaakt in een gesprek.
Wat is uw reactie op de zorgen die de Raad van Commissarissen van DNB richting de aandeelhouder heeft geuit over het niveau van de toekomstige bezoldiging?
Ik deel de zorgen van de Raad van Commissarissen niet. In generieke zin ben ik van mening dat de WNT-norm voldoende ruimte biedt voor DNB, net als voor de rest van de (semi) publieke sector, om geschikte bestuurders aan te trekken. Daarmee is het uitgangspunt dat de bezoldigingen voor de bestuurders van DNB binnen de reguliere WNT-norm passen. Onderdeel van de WNT is artikel 2.4 WNT, dat op individuele basis na akkoord van de ministerraad een uitzondering toestaat. Hiermee blijft het mogelijk om indien specifieke kennis uit de markt nodig is, in individuele gevallen een andere afweging te maken. Alleen in deze gevallen zal ik de ministerraad verzoeken om een uitzondering op de WNT-norm toe te staan. Voor zittende bestuurders van DNB geldt een bijzondere situatie vanwege de Europeesrechtelijke verankering van haar onafhankelijke positie voor de uitvoering van monetaire taken als onderdeel van het Europees Stelsel van Centrale Banken. Om deze positie te respecteren zal ik de bezoldiging van de zittende directieleden van DNB niet verminderen gedurende hun huidige zittingstermijn.
Heeft de Raad van Commissarissen bij het uiten van zijn zorgen over de bezoldiging onderscheid gemaakt tussen de bezoldiging van topfunctionarissen en het salaris van de overige medewerkers?
De Raad van Commissarissen heeft aangegeven zich zorgen te maken over de gevolgen van de WNT in relatie tot het personeelsbeleid zowel voor topfunctionarissen als voor overige medewerkers.
Naar mijn mening biedt de WNT-norm voldoende ruimte om een passend loongebouw in te richten.
Bent u van mening dat bezorgdheid over een te laag salaris van de directie van DNB gegrond is?
Nee, zie ook het antwoord op vraag 2.
Wordt door de commissarissen van DNB bij het vaststellen van de bezoldiging van directieleden rekening gehouden met het feit dat een groot deel van het toezicht verschuift naar de Europese Centrale Bank (ECB) en dat de verantwoordelijkheid die directieleden van DNB dragen daardoor kleiner wordt? Zo ja, waaruit blijkt dat?
De WNT zal een forse versobering betekenen van de salarissen bij DNB. Binnen de kaders die de WNT daarvoor bepaalt, is het op grond van artikel 12, lid 7, van de Bankwet 1998 aan de Raad van Commissarissen van DNB om de hoogte van de salarissen van de directie vast te stellen. Bij een nieuwe benoeming of bij een herbenoeming van een directielid zal daarvan sprake zijn. Dat zal ik vervolgens beoordelen. Ik ga er vanuit dat de Raad van Commissarissen alles overwegende een passend besluit aan mij zal voor leggen, binnen de kaders van de WNT en met inachtneming van het takenpakket van het betreffende lid van de directie.
Bent u van mening dat het gegeven dat de ECB een groot deel van het toezicht van DNB zal overnemen, van invloed dient te zijn op de hoogte van de bezoldiging? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 5.
De hypotheek van de president van de Nederlandsche Bank |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de president van de Nederlandsche Bank (DNB) een hypotheek tegen gunstige personeelscondities heeft afgesloten?1
Ja.
Hoe hoog bedraagt deze hypotheek, wanneer is deze afgesloten, voldoet deze aan de GHF (gedragscode hypothecaire financieringen) en wat zijn de gunstige personeelscondities?
In het jaarverslag van DNB over 2013 is te lezen dat de hypothecaire lening van de president van DNB € 1.200.000,- bedraagt. Het vorige huis van de heer Knot was bij het opstellen van de Jaarrekening over 2013 nog niet verkocht. Inmiddels is dat wel het geval en de heer Knot zal in verband daarmee een deel van het hypotheekbedrag aflossen. Het hypotheekbedrag zal in het volgende jaarverslag dan ook navenant lager zijn. De hypotheek voldoet aan de hypothecaire leennormen, zoals vastgelegd in de ministeriële regeling hypothecair krediet (en de Gedragscode hypothecaire financiering), dit is één van de voorwaarden voor deelname aan de hypotheekregeling die DNB aanbiedt als onderdeel van haar arbeidsvoorwaardenpakket. Hiervoor heeft DNB een externe partij geselecteerd via openbare aanbesteding (ABN Amro). Deze kan gedurende het dienstverband van een medewerker een rentekorting geven op de afgesloten hypothecaire lening ter grootte van 1/3 deel, die DNB vervolgens vergoedt aan ABN Amro. Op een rentetarief van bijvoorbeeld 4,5% betekent dit een korting van 1,5%. Deze rentekorting is overigens gemaximeerd.
Voorwaarden voor deelname aan de DNB-hypotheekregeling zijn:
Deze voorwaarden zijn gelijk voor medewerkers en directieleden. Afwijking van de voorwaarden is niet mogelijk. Directieleden zijn verplicht hun hypothecaire lening af te sluiten via de personeelsregeling (op het moment dat er een nieuwe lening aangegaan wordt of wanneer een lening verlengd moet worden). De reden hiervoor is dat DNB het niet wenselijk acht dat directieleden met onder toezicht staande instellingen moeten onderhandelen over hun hypothecaire lening omdat daarbij tegenstrijdige belangen kunnen optreden. De hypotheekoffertes worden getoetst door DNB en zijn onderhevig aan goedkeuring van de voorzitter van de RvC.
Klopt het dat de rentekorting van een derde de heer Knot een bruto voordeel oplevert van ongeveer 15.600 euro per jaar? Hoeveel loopt de Belastingdienst als gevolg van deze personeelscondities mis?
De geheimhoudingsplicht van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen staat er aan in de weg om informatie over individuele belastingplichtigen publiekelijk bekend te maken. Voor een toelichting op de fiscale behandeling van kortingen voor werknemers op de rente voor hun eigenwoningschuld in algemene zin wordt verwezen naar het antwoord op vraag 5.
Vindt u dat de president van DNB het goede voorbeeld geeft, als hij een hypotheek financiert met een rentekorting waar gewone burgers alleen maar van kunnen dromen?
Zoals bij vraag 2 aangegeven, is de president van DNB als lid van de directie verplicht zijn hypothecaire lening af te sluiten via de personeelsregeling.
Het voordeel van de rentekorting dient te worden aangemerkt als bezoldiging in de zin van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT). Het totaal van de bezoldiging van topfunctionarissen mag het wettelijke bezoldigingsmaximum van de WNT niet te boven gaan en is daarmee genormeerd.
Deelt u de mening dat gunstige hypotheekcondities bij banken moeten worden afgeschaft en/of gewoon in de inkomstenbelasting als loon in natura dienen te worden betrokken?
Kortingen voor werknemers van banken op de rente voor hun hypotheek en andere personeelskortingen als arbeidsvoorwaarde zijn een toegestane vorm van belonen, zoals het ook bij andere bedrijven toegestaan is om het eigen personeel korting te geven op de eigen producten. Sociale partners kunnen gezamenlijk bepalen hoe het pakket arbeidsvoorwaarden wordt vormgegeven. Wel ben ik van mening dat de arbeidsvoorwaarden in de financiële sector in het algemeen versobering behoeven. Ik heb uw Kamer daarover in mijn brief van 17 maart jongstleden geïnformeerd2.
De reden voor het achterwege laten van het belasten van het voordeel van de rentekorting in de loonbelasting, omdat dit voordeel daarin op nihil wordt gewaardeerd, is dat het wel belasten van dit voordeel per saldo geen invloed zou hebben op de te betalen belastingen. Dit komt doordat op basis van jurisprudentie het als loon te waarderen voordeel van de rentekorting in de loonbelasting, vervolgens in de inkomstenbelasting zou mogen worden afgetrokken als kosten met betrekking tot een eigen woning. Tegenover de hogere af te dragen loonbelasting (en daarna ook inkomstenbelasting3) zou dan een gelijke verlaging van de verschuldigde inkomstenbelasting staan. Oftewel, de waarde van de rentekorting zou bijvoorbeeld tegen een tarief van 42% belast worden in de loonbelasting (en inkomstenbelasting), maar ook tegen een tarief van 42% aftrekbaar zijn in de inkomstenbelasting. Per saldo maakt de nihilwaardering van de rentekorting voor de totale belastingopbrengst dus geen verschil. Door de recente wijzigingen in de eigenwoningregeling vindt in bepaalde gevallen de aftrek van de rente in de inkomstenbelasting niet meer plaats tegen hetzelfde tarief als waartegen het voordeel in de loonbelasting belast zou zijn. Hierdoor krijgt het al dan niet belasten van de rentekorting in de loonbelasting wel gevolgen voor de te betalen belasting. De gevolgen van de nihilwaardering acht ik daarmee onwenselijk geworden en daarom zal bij het Belastingplan 2015 worden bezien hoe de fiscale behandeling van de rentekorting op dit punt kan worden aangepast.
Naast de nihilwaardering bestaat voor werkgevers uiteraard de mogelijkheid om binnen de werkkostenregeling loonbestanddelen, waaronder rentekortingen, onder te brengen in de vrije ruimte. De vrije ruimte is een generieke vrijstelling van 1,5% van de loonsom die iedere werkgever kan benutten.
Welke maatregelen gaat u nemen om gunstige hypotheekcondities voor werknemers in de financiële sector te verbieden en/of te belasten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Het bericht dat het nieuwe handelsverdrag met de VS het Nederlandse schaliegasverbod bedreigt |
|
Carla Dik-Faber (CU), Agnes Mulder (CDA), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Schaliegasverbod in Haaren en Boxtel door handelsverdrag VS bedreigd»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport van Friends of the Earth Europe?2
Het rapport geeft een analyse van de risico's van het gebruik van de techniek grootvolumehydrofracturering (fracking) bij het winnen van onconventionele fossiele brandstoffen zoals schaliegas. Het beschrijft de zorgen die daarover leven in zowel de EU als in de VS. Dit zijn herkenbare zorgen die ook in Nederland onderwerp zijn van maatschappelijk debat.
Het rapport spreekt tevens de zorg uit dat het Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP) de mogelijkheden zal verminderen voor overheden om regels te stellen aan het gebruik van fracking. In de antwoorden op Kamervragen drie tot en met zeven zal ik hier nader op ingaan.
Erkent u dat de clausule over ISDS (Investor State Dispute Settlement mechanism) gevolgen kan hebben voor milieuwetgeving in Europa, bijvoorbeeld op het gebied van schadevergoedingen wanneer bedrijven menen (toekomstige) winsten te zijn misgelopen door ingevoerde milieuwetgeving?
Nee. De clausule over ISDS heeft geen gevolgen voor de vrijheid van overheden om milieuwetgeving in te voeren. ISDS zal een uitzondering bevatten op het beginsel van compensatie bij onteigening, namelijk bij «indirecte onteigening». Deze houdt in dat een verdragspartij niet tot schadevergoeding verplicht is in geval van algemene, niet-discriminatoire maatregelen die de bescherming van publieke belangen dienen. Indien ISDS wordt opgenomen in TTIP dan zal dit onderdeel zijn van deze bepaling.
Kan het Nederlandse parlement na het sluiten van TTIP (Transatlantic Trade and Investment Partnership) nog steeds zelf besluiten over een verbod op schaliegaswinning, zonder de dreiging van schadeclaims door buitenlandse bedrijven die interesse hebben in of bezig zijn met het ontwikkelen van schaliegas in Nederland?
Ja, ook na het sluiten van TTIP, kan het Nederlandse parlement nog steeds een besluit nemen over een verbod op schaliegaswinning. Dat valt binnen de beleidsvrijheid van de overheid, die geborgd wordt door de eerder genoemde uitzondering.
Krijgen Amerikaanse bedrijven na het sluiten van TTIP meer kans om misgelopen inkomsten als gevolg van milieuwetgeving aan te vechten bij een private arbitragecommissie, waarbij Nederland mogelijk voor de schade opdraait? Zo ja, acht u dit wenselijk? Zo nee, kunt u onderbouwen dat de juridische mogelijkheden niet worden uitgebreid?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om in het onderzoek naar de gevolgen van ISDS voor Nederland expliciet mee te nemen welke mogelijke gevolgen op kunnen treden voor milieuwetgeving en voor een eventueel verbod op schaliegasboringen?
Zoals toegezegd aan uw Kamer laat ik momenteel een onderzoek uitvoeren naar de positieve en negatieve effecten van ISDS in TTIP, onder andere op de beleidsruimte van de overheid. Deze studie wordt op dit moment uitgevoerd. De resultaten van de studie zullen volgens huidige planning voor de zomer naar uw Kamer gestuurd worden. Op basis van deze resultaten, zal het Nederlandse standpunt over ISDS in TTIP bepaald worden, ook in relatie tot mogelijke gevolgen voor milieuwetgeving.
Bent u bekend met de brief van het Amerikaanse bedrijf Chevron aan de United States Trade Representative van mei 2013?3 Deelt u de analyse dat blijkt dat Chevron (actief in schaliegaswinning buiten Nederland en in Nederland in conventionele olie- en gaswinning) sterk voorstander is van het ISDS? Kunt u garanderen dat Chevron het ISDS mechanisme in TTIP niet zal gebruiken om een eventueel Nederlands schaliegasverbod aan te vechten?
Ik ben bekend met deze brief. Chevron geeft in deze brief aan voorstander te zijn van het opnemen van ISDS in TTIP. Indien ISDS wordt opgenomen in TTIP, kan ik niet garanderen dat Chevron geen gebruik zal proberen te maken van het ISDS-mechanisme. Elk bedrijf in de VS of de EU kan zelf besluiten of het al dan niet gebruik gaat maken van ISDS. Gezien de opname van de uitzonderingsbepaling en het feit dat het momenteel niet mogelijk is om in Nederland naar schaliegas te boren, acht ik een succesvolle claim echter niet realistisch.
Het bericht dat ING adverteerders inzicht wil bieden in klantgedrag |
|
Arnold Merkies (SP), Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat ING adverteerders inzicht wil bieden in klantgedrag?1
Met de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB) ben ik kritisch over de plannen van ING. Een onzorgvuldige aanpak en slechte communicatie kan het vertrouwen van de consument in de bancaire sector ernstig schaden. De AFM heeft de banken opgeroepen om met hun klanten de dialoog aan te gaan over dit onderwerp.2 Wij ondersteunen deze oproep.
In hoeverre is de pilot van ING in strijd met privacywetgeving en gedragscodes? Vindt u dat er bij deze proef sprake is van verwerking van persoonsgegevens op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook is aangegeven in het antwoord op de Kamervragen die zijn gesteld door de leden Schouw en Verhoeven (beiden D66) geldt voor het verwerken van persoonsgegevens voor andere doeleinden dan de uitvoering van de overeenkomst als sectorale uitwerking van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) de Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen. Deze Gedragscode is opgesteld door de Nederlandse Vereniging van Banken en het Verbond van Verzekeraars. Het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) heeft voor deze Gedragscode in april 2010 een goedkeurende verklaring afgegeven. Deze verklaring heeft een geldigheidsduur van vijf jaar.
De Gedragscode bevat geen bepalingen over het gebruik van de persoonsgegevens voor andere doeleinden in de vorm van verstrekkingen aan derde partijen. Dit betekent niet dat het gebruik van de persoonsgegevens voor andere doeleinden daarmee categorisch is uitgesloten. De Wbp opent in elk geval de mogelijkheid om een rechtvaardiging daarvoor te zoeken in toestemming van de klant (artikel 8a). Die toestemming zal wel aan specifieke eisen moeten voldoen. Voor een nadere uiteenzetting over deze voorwaarden zij verwezen naar de beantwoording van de Kamervragen van de leden De Vries en Van Oosten (beiden VVD, ingezonden 13 maart 2014).
Het is niet aan mij noch aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om een uitspraak te doen over de verenigbaarheid met de Gedragscode of de Wbp. Het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) is belast met het toezicht op de naleving en de handhaving van de Wbp. Het Cbp kan, als het daartoe aanleiding ziet, een onderzoek instellen. Het Cbp doet in beginsel geen uitspraken over lopende en mogelijke onderzoeken.
Kunt u bevestigen dat de verwerking van bijzondere persoonsgegevens in ieder geval is uitgesloten in deze proef?
Uit de informatie in het interview kan ik niet afleiden of de proef ook betrekking zou hebben op betaalgegevens van klanten die als bijzondere persoonsgegevens in de zin van artikel 16 van de Wbp zijn aan te merken.
Hoe duidt u de uitspraak van directeur Particulieren Hans Hagenaars «Stel dat iemand jaarlijks een paar honderd euro uitgeeft bij tuincentrum A, dan kan het voor tuincentrum B heel interessant zijn om diegene een scherp aanbod te doen» in het licht van de toezegging van ING om nooit individueel herleidbare klantdata door te geven aan derden?
Consumenten zijn sterk afhankelijk van banken. Ik sta voor een bancaire sector die dienstbaar is aan de Nederlandse economie en waar de klant centraal staat. Het is echter zeer de vraag in hoeverre het gebruik van betaalgegevens van klanten voor advertentiedoeleinden voor derden in het belang is van de klant en in hoeverre de bank de veiligheid van de klantgegevens kan waarborgen. Het is uiteindelijk aan de banken om aan te tonen dat zij voldoen aan hun (wettelijke) verplichtingen. Naar ik heb begrepen is ING echter niet van plan om klantdata aan derden te verstrekken.
Vindt u dat banken de betaalgegevens van klanten moeten kunnen gebruiken voor advertentiedoeleinden voor derden, ook als de klantgegevens niet bij derden terecht komen? Kunt u uw antwoord onderbouwen?2 3
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de klant degene moet zijn die uiteindelijk bepaalt wat er met zijn data gebeurt, met andere woorden dat de klant degene is die eigenaar is van zijn data, behoudens het gebruik van de data door de bank voor het afhandelen van de geldtransacties en het beheer van de rekening?
De klant heeft recht op bescherming van zijn persoonsgegevens en mag ervan uitgaan dat een bank zich bij verwerking van zijn persoonsgegevens houdt aan de toepasselijke wet- en regelgeving, de Wbp en de Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen. Wat de klant als «eigenaar» van zijn gegevens betreft, merk ik op dat in juridische zin niet van eigendom van persoonsgegevens kan worden gesproken. Persoonsgegevens zijn immers geen voor menselijke beheersing vatbare zaken of vorderingsrechten.
Wat wordt bedoeld met «expliciete toestemming», waarover een woordvoerder van het Ministerie van Financiën aangaf dat deze nodig is voor een dergelijk handelen door ING?
In dit geval werd verwezen naar de ondubbelzinnige toestemming van de cliënt zoals verwoord in artikel 8a van de Wbp. Voorzover betaalgegevens als bijzondere persoonsgegevens kunnen worden aangemerkt is uitdrukkelijke toestemming vereist (artikel 23a Wbp).
Deelt u de mening dat het niet zo mag zijn dat klanten door te pinnen bij een bepaalde vestiging per definitie – onvrijwillig – meewerken aan het te gelde maken van hun data? Deelt u de mening dat een klant bij het betalen met zijn pinpas altijd en overal de mogelijkheid moet hebben om gevrijwaard te blijven van de door ING in nieuwsberichten voorgestelde handeling?
Ja, zie het antwoord op vraag 2. Als de bank voor commercieel gebruik van betaalgegevens gebruik maakt van de rechtvaardigingsgrond van artikel 8 onder a Wbp, moet de cliënt zijn ondubbelzinnige toestemming hebben gegeven, moet de toestemming in alle vrijheid gegeven kunnen worden en te allen tijde kunnen worden ingetrokken.
Welke voorwaarden gaat u stellen aan de informatie welke de klant van de bank krijgt over mogelijke verzameling van data, de wijze waarop de klant deze krijgt en de wijze waarop aan de klant duidelijk wordt gemaakt hoe hij hierin een keuze kan maken voor dan wel tegen medewerking aan het te gelde maken van zijn data?
De uitgangspunten voor het verzamelen van persoonsgegevens en het informeren van de klant zijn bepaald in de Wbp en de Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen. Vooralsnog lijkt het niet noodzakelijk om de huidige wetgeving ten aanzien hiervan aan te passen. De ministeries houden echter de vinger aan de pols of dit door gedragingen van banken aanpassing behoeft.
Is er onderzoek van het CBP (College Bescherming Persoonsgegevens) naar dergelijk (potentieel) handelen door banken voorhanden?
Voor zover mij bekend is dergelijk onderzoek niet voorhanden.
Hoe gaat u erop toezien dat ING bij het gebruik van Big Data altijd vanuit het klantbelang zal handelen?4
Consumenten zijn sterk afhankelijk van banken. Daarom is het belangrijk dat de bancaire sector goed en integer functioneert en dat de klant centraal staat. Deze uitgangspunten gelden te alle tijde en voor alle soorten banken. De banken dragen hun eigen verantwoordelijkheid en (de activiteiten van) andere commerciële bedrijven doen hier geen afbreuk aan.
Deelt u de mening dat de uitspraak «Als wij het niet doen doet Google het wel» van directeur Particulieren Hans Hagenaars weinig tot niets te maken heeft het centraal stellen van het klantbelang?5
Zie antwoord vraag 11.
Hoe oordeelt u over het feit dat «customer intelligence» niet alleen bedoeld zou zijn om klanten extra financieel voordeel te bieden, maar ook een bron van inkomsten vormt voor banken en hun concurrentiepositie beschermt? Is het in uw ogen noodzakelijk dat banken hun activiteiten op deze manier uitbreiden voor de versterking van hun (financiële) positie?6
Ik ben door de banken en de Nederlandsche Vereniging van Banken niet geïnformeerd over projecten binnen banken waarbij «customer intelligence» wordt gebruikt. Dat laat onverlet dat eventuele huidige projecten binnen de kaders van de Wbp en de Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen kunnen vallen. Het onafhankelijke Cbp is belast met het toezicht op de naleving en de handhaving van de Wbp. Ik vertrouw erop dat het Cbp, als het daartoe aanleiding ziet, een uitspraak zal doen over de verenigbaarheid van dergelijke projecten met de Gedragscode of de Wbp.
Zoals vermeld sta ik voor een bancaire sector die dienstbaar is aan de Nederlandse economie en waar de klant centraal staat. Banken zijn commerciële entiteiten die hun concurrentiepositie wensen te beschermen. Vanuit een prudentieel perspectief is een duurzaam verdienmodel van banken bovendien een noodzakelijke voorwaarde voor een beheerste en integere bedrijfsvoering. Hierbij dienen banken echter te alle tijde in overweging te houden dat deze commerciële activiteiten niet ten koste dienen te gaan van de consument en dat het vertrouwen in de bancaire sector niet wordt aangetast. Of dit het geval is, zullen de banken die volledig op de hoogte zijn van de omvang en aard van de activiteiten zelf moeten aantonen. DNB houdt expliciet toezicht op de integriteit van financiële instellingen.
Kunt u de uitspraak van Bouwe Kuik (adviesbureau IG&H Consulting),«Er is geen bank die geen project heeft lopen om customer intelligence te gaan gebruiken», bevestigen? Kunt u inzicht geven in deze projecten per bank?7
Zie antwoord vraag 13.
Hoe verhoudt de pilot van ING zich tot het beoogde vertrouwensherstel van de burgers in de banken? Wat is uw oordeel over deze pilot vanuit het perspectief van de vertrouwensherstelvraag?
Nederland heeft een solide, integere en concurrerende bankensector nodig. Daarom is gekozen voor een bankenvisie met een brede aanpak die de bankensector weer sterk en stabiel maakt en die bijdraagt aan het herstel van vertrouwen in de sector. Dergelijke projecten brengen veel maatschappelijke onrust met zich mee. Een onzorgvuldige aanpak en slechte communicatie kan het vertrouwen van de consument in de bancaire sector ernstig kan schaden.
Wifi- en bluetooth tracking |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht ««Waarom zet Apple steeds ongevraagd Bluetooth aan»?1 Herinnert u zich voorts uw eerdere antwoorden op vragen over wifitracking?2
Ja.
Hoe wordt uitgemaakt of op grond van artikel 8, sub f, Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) het verzamelen van gegevens als een gerechtvaardigd eigen belang van degene die die informatie verzamelt (bijvoorbeeld een winkelier) kan worden gezien dat opweegt tegen het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer? Wie kan die afweging maken en wie bepaalt wanneer het verzamelen van die gegevens gerechtvaardigd is?
Artikel 8, onder f, van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) geeft aan dat degene die daarop een beroep doet twee aspecten moet toetsen. In de eerste plaats moet worden vastgesteld of er een gerechtvaardigd belang van de verantwoordelijke of van een derde bestaat aan wie de gegevens worden verstrekt. Ook moet de verwerking noodzakelijk zijn voor het nagestreefde belang. Aan dit noodzakelijkheidsvereiste wordt uitsluitend voldaan als het nagestreefde belang niet anderszins of met minder ingrijpende middelen kan worden gediend. Bij een gerechtvaardigd belang kan worden gedacht aan de noodzaak voor de verantwoordelijke om de gegevens te verwerken om zijn reguliere bedrijfsactiviteiten te kunnen verrichten. In de tweede plaats moet het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke of de derde worden afgewogen tegen het belang van de betrokkene en diens fundamentele rechten en vrijheden, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Verantwoordelijke en betrokkene kunnen immers een onderling tegengesteld belang bij de verwerking van gegevens hebben. Maar ook de aard van de gegevens en van de verwerking, de verwachtingen die betrokkenen redelijkerwijs kunnen hebben, de waarborgen die zijn getroffen bij de verwerking van deze gegevens, en andere relevante omstandigheden behoren bij de afweging te worden betrokken. Een voorbeeld van een dergelijke waarborg is het onmiddellijk en onomkeerbaar anonimiseren en aggregeren van de gegevens die met wifitracking worden verzameld (bijvoorbeeld door de identificerende kenmerken van de telefoons of andere apparaten van de betrokkenen direct te verwijderen), op zodanige wijze dat individuele gebruikers niet door de tijd heen kunnen worden herkend of onderscheiden. Hoewel artikel 8, onder f, van de Wbp een objectief geformuleerde norm is, is het in de praktijk de verantwoordelijke die de geschetste afwegingen als eerste verricht. De toezichthouder en de rechter kunnen het proces en het resultaat van die afwegingen toetsen.
Deelt u de mening dat niet ieder commercieel belang achter het verzamelen van gegevens een gerechtvaardigd belang is als men het afweegt tegenover de bescherming van de persoonlijke levenssfeer? Zo ja, hoe en door wie worden uiteindelijk de grenzen bepaald? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Het resultaat van de afweging zoals geschetst in antwoord op vraag 2 kan zijn dat een commercieel belang niet rechtvaardigt dat gegevens worden verzameld, of dat de afweging tussen de belangen van de verantwoordelijke of de derde enerzijds, en de belangen van de betrokkene anderzijds in het voordeel van de laatste uitvalt. Het is niet mogelijk in abstracto aan te geven hoe die belangenafweging moet worden verricht. Zoals bij het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is een en ander primair de taak van de verantwoordelijke.
Wordt er in geval van wifitracking ingevolge de artikelen 33 en 34 van de Wbp kenbaar gemaakt dat er sprake is van verwerking van persoonsgegevens? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat zijn de gevolgen voor degene die die persoonsgegevens verzamelt zonder dat kenbaar te maken?
Indien door middel van wifitracking persoonsgegevens worden verzameld, gelden voor de verantwoordelijke de verplichtingen van de artikelen 33 en 34 van de Wbp. De verantwoordelijke kan op tal van manieren aan deze verplichtingen voldoen. Uitgangspunt is dat de informatie zodanig moet worden verstrekt dat de betrokkene daarover daadwerkelijk beschikt. Denkbaar is een aankondiging op het pand of object waar de wifitracker is geïnstalleerd. In aanvulling daarop zouden een voldoende duidelijke privacyverklaring op een website of een vastgestelde gedragscode ook denkbaar zijn. Wat de meest in aanmerking komende methode is, is afhankelijk van de omstandigheden in een concreet geval. Wie nalaat aan de verplichtingen van de Wbp te voldoen, stelt zich bloot aan een sanctie door het College bescherming persoonsgegevens (CBP).
Heeft u inmiddels overleg gehad met het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) over wifitracking van passanten op de openbare weg? Zo ja, wat was de uitkomst van dit overleg? Zo nee, wanneer gaat dit overleg plaatsvinden en wilt u de uitkomst daarvan met de Kamer delen?
Ik heb overlegd met het CBP. Het College geeft aan dat in het geval van wifi-tracking op de openbare weg, artikel 8 van de Wet bescherming persoonsgegevens van toepassing is, in het bijzonder onderdeel a en f. Dat betekent dat persoonsgegevens slechts mogen worden verwerkt indien de betrokkene voor de verwerking ondubbelzinnig zijn toestemming heeft verleend of als een beroep op onderdeel f mogelijk is, zoals in mijn antwoord op vraag 2 is aangegeven. Het ligt in de rede dat de voornoemde belangenafweging anders uitpakt bij gegevens die op de openbare weg zijn verzameld dan bij gegevens die zijn verzameld in de winkel, omdat betrokkenen op de openbare weg in algemene zin vaak niet adequaat zullen kunnen worden geïnformeerd over de gegevensverwerking. Het belang van de betrokkene zou dan zwaarder kunnen wegen dan dat van de winkelier, waarbij ook meespeelt dat passanten er niet op verdacht hoeven te zijn dat zij mogelijk worden gevolgd. Door het ontbreken van de benodigde informatie kunnen deze personen ook geen maatregelen nemen om het verzamelen van de gegevens te voorkomen, zoals het uitschakelen van Bluetooth en WiFi.
Gelden voor het volgen van klanten via een bluetoothverbinding dezelfde regels als voor wifitracking? Is er verschil in de aard en de omvang van persoonsgegevens die verwerkt worden?
Kern van de zaak is dat wanneer door middel van het opvangen van signalen van mobiele telefoons persoonsgegevens worden verzameld en verwerkt, de relevante bepalingen uit de Wbp moeten worden nageleefd. Of er technisch gezien bij het volgen van klanten via een ingeschakelde bluetoothverbinding op dezelfde technische manier gegevens kunnen worden opgevangen als bij wifitracking is mij niet bekend.
Moeten gebruikers van mobiel besturingssysteem iOS die bluetooth standaard hebben uitgeschakeld bij een update van dat systeem op de hoogte worden gesteld dat bluetooth weer ingeschakeld is? Zo ja, gebeurt dat ook en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Er is geen wettelijke regel die verplicht om de gebruikers van iOS software op de hoogte te stellen van het herstel van sommige fabrieksinstellingen in hun apparatuur.
Deelt u de mening dat het gewenst is dat gebruikers van iOS die bluetooth standaard hebben uitgeschakeld bij een update van iOS op de hoogte worden gesteld dat bluetooth weer ingeschakeld wordt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het primair de verantwoordelijkheid van gebruikers van alle apparaten, ook de apparaten die werken met het iOS besturingssysteem, zelf regelmatig de privacy instellingen te controleren. Bij vernieuwing of vervanging van de besturingssoftware is dat zeer aan te bevelen.
Heeft iBeacon de aandacht van het Cbp? Zo ja, wat zijn de bevindingen van het Cbp? Zo nee, waarom niet?
Daar kan ik geen uitspraken over doen. Uit de door het CBP gepubliceerde jaarlijkse onderzoeksprioriteiten blijkt dat het volgen van gebruikers op internet of via draadloze verbindingen hoog op de agenda staat van het CBP. Het CBP is een onafhankelijke toezichthouder die als regel geen mededelingen doet over lopende of mogelijke onderzoeken of andere werkzaamheden.
De wijze van klachtafhandeling van de Inspectie voor de Gezondheidszorg inzake vermeend seksueel misbruik in Zorgresidentie Villa de Luchte te Lochem |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de situatie van mevrouw V. waarin zij strijdt voor gerechtigheid inzake het vermeende seksueel misbruik van haar demente moeder in zorgresidentie Villa de Luchte te Lochem? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Van de IGZ heb ik begrepen dat mevrouw V. bij de IGZ in 2012 een klacht heeft ingediend over de kwaliteit van zorg bij Villa de Luchte en dat zij daarbij enkele weken later vermoedens geuit heeft van seksueel misbruik van haar moeder in deze instelling. Wanneer klachten van mensen zulke ernstige signalen bevatten als die van mevrouw V., dan is actie nodig. Daarom is het een goede zaak dat de IGZ bij vermoedens van seksueel misbruik altijd een toezichtsonderzoek start. Dat is na de melding van mevrouw V. ook gebeurd.
Acht u het wenselijk dat mevrouw V. bijna anderhalf jaar moet wachten op een fatsoenlijke afhandeling van haar klacht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg? Wat is volgens u een redelijke termijn waarop een klacht dient te worden afgehandeld door de Inspectie voor de Gezondheidszorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mevrouw V. heeft gedurende de afgelopen anderhalf jaar drie zaken bij de IGZ gemeld. Twee daarvan zijn door de IGZ afgehandeld. De derde, die gaat over de afhandeling van haar klachten door de directie van Villa De Luchte, is – na een gesprek met mevrouw V. op 22 juli 2013 – heropend en weer in behandeling. De IGZ heeft tijdens de behandeling van deze melding, mede op verzoek van de Nationale ombudsman, meerdere malen contact gehad met mevrouw V.
Ik vind het niet wenselijk wanneer burgers die een melding doen bij de IGZ bijna anderhalf jaar moeten wachten op de afhandeling van hun melding. Daarom heb ik in oktober 2013, mede naar aanleiding van de adviezen uit de onderzoeksrapporten van de heer Van der Steenhoven en mevrouw Sorgdrager, een maximale termijn voor het afhandelen van meldingen van burgers vastgesteld. In de nieuwe «Leidraad Meldingen IGZ 2013» staat dat de IGZ maximaal acht maanden de tijd heeft om een onderzoek naar een complexe burgerklacht af te ronden. Ik vind dat een redelijke termijn, gezien de soms zeer ingewikkelde en gevoelige situaties die onderzocht moeten worden. Helaas moet ik constateren dat het in het geval van mevrouw V. niet gelukt is om haar melding af te ronden binnen de termijn die daarvoor is opgenomen in de Leidraad Meldingen IGZ 2013. Het overnameproces rondom Villa de Luchte heeft daarin een rol gespeeld. Ik heb de IGZ gevraagd zich tot het uiterste in te spannen om het onderzoek naar aanleiding van de melding van mevrouw V. alsnog zo snel mogelijk af te ronden.
Wat vindt u van de ontstane situatie waarbij zelfs de Nationale ombudsman geen bevredigend antwoord krijgt van de Inspectie voor de Gezondheidszorg naar aanleiding van de klacht van mevrouw V.? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik herken de situatie die u schetst niet. De IGZ heeft de Nationale ombudsman op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen en heeft hem meerdere malen informatie en antwoorden op zijn vragen gegeven. Er is sprake van een goed onderling contact tussen de IGZ en de Nationale ombudsman in deze casus.
Daarnaast wijs ik u op het verslag over 2013 dat de Nationale ombudsman recent aan uw Kamer gestuurd heeft. Daarin maakt de Nationale ombudsman melding van een aantoonbare kwaliteitsverbetering van de dienstverlening van de IGZ aan burgers en zorgverleners. Dit blijkt volgens hem ondermeer uit een afname van het aantal klachten over de IGZ en de ervaringen bij interventies die uitgezet worden door de Nationale ombudsman.
Wat zijn de oorzaken waardoor de Nationale ombudsman en de Inspectie voor de Gezondheidszorg naar elkaar wijzen als het gaat om een klachtafhandeling en op elkaar blijven wachten? Is deze situatie volgens u wenselijk?
Graag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3. Het beeld dat de Nationale ombudsman en de IGZ naar elkaar wijzen voor de behandeling van de klacht van mevrouw V. herken ik niet. Wel heeft mevrouw V. de Nationale ombudsman laten weten dat zij niet tevreden is met de gang van zaken. De Nationale ombudsman heeft mevrouw V. daarom uitgenodigd om deze onvrede met hem te bespreken.
Bent u van mening dat het lange tijd uitblijven van eventuele maatregelen tegen Zorgresidentie Villa de Luchte, de kans op vervolging van de mogelijke dader aanzienlijk verkleint? Zo nee, waarom niet?
Nee. In de beginfase van het onderzoek dat de IGZ in 2012 gestart is, heeft de IGZ begrepen dat de klacht van mevrouw V. over het vermeende seksuele misbruik aan de zedenpolitie is voorgelegd en dat de politie geen aanleiding heeft gezien de klacht nader te onderzoeken. Gedurende haar gehele onderzoek heeft de IGZ geen aanwijzigen aangetroffen dat er sprake is geweest van seksueel misbruik. Het opleggen van maatregelen door de IGZ of vervolging door het OM was dan ook niet aan de orde.
Bent u bereid erop toe te zien dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg de klacht voor 1 april 2014 afhandelt zodat mevrouw V. verder kan? Kunt u de Kamer informeren over de afhandeling van deze specifiek klacht? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Mevrouw V. wordt uiteraard geïnformeerd over de afhandeling van haar melding. De IGZ maakt rapporten die de afronding vormen van een toezichtsonderzoek naar een melding niet openbaar. Eén van de redenen daarvoor is dat dit type rapporten vaak informatie bevat die (voor burgers) privacy-gevoelig is. Zoals ik eerder aan uw Kamer heb gemeld2, onderzoek ik momenteel samen met de IGZ of aanpassing van de huidige werkwijze wenselijk is. Ik zal uw Kamer daarover zo spoedig mogelijk informeren.
Zijn er bij u nog meer situaties bekend van seksueel misbruik of andere misstanden bij zorgresidentie Villa de Luchte? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over deze situaties en over de wijze waarop deze klachten zijn afgehandeld en welke eventuele maatregelen zijn genomen?
Begin oktober 2012 ontving de IGZ signalen over mogelijke structurele tekortkomingen in de zorgverlening, onder andere van de AbvaKabo. Dit was reden voor de IGZ om Villa De Luchte op 19 oktober 2012 onaangekondigd te bezoeken. Mevrouw V. diende in november 2012 haar klacht in bij de IGZ. Naast de melding van mevrouw V. zijn nadien nog twee meldingen van burgers binnengekomen bij de IGZ over de zorgverlening in Villa De Luchte. Deze meldingen gingen niet over mogelijk seksueel misbruik. Alle drie de meldingen zijn als signaal meegenomen in het onderzoek van de IGZ naar Villa de Luchte (en daarnaast is de IGZ, zoals in het antwoord op vraag 2 is vermeld, naar aanleiding van de melding van mevrouw V een toezichtsonderzoek gestart.).
Naar aanleiding van het onaangekondigde bezoek van 19 oktober 2012 heeft de IGZ Villa de Luchte opdracht gegeven verschillende maatregelen te treffen. De meeste van deze maatregelen zijn, zo bleek uit het vervolgonderzoek van de IGZ op 14 februari 2013, door Villa De Luchte opgepakt. Wel signaleerde de IGZ nog risico’s voor onder andere het zorgleefplan en de professionele kwaliteit van medewerkers. Daarom heeft de IGZ aangedrongen op verdere verbeteringen en deze verbeteringen getoetst op 13 december 2013.
Op 22 januari 2014 is er vanwege de overnamesituatie die toen speelde met de toenmalige directie en de toenmalige overnemende partij gesproken. Op dat moment was de toenmalige overnemende partij al actief binnen Villa de Luchte om de risico’s terug te brengen. Dit heeft geresulteerd in een plan van aanpak dat in samenwerking met de toenmalig overnemende partij is opgezet. De IGZ heeft de voortgang van het overnameproces actief gevolgd, omdat zo’n proces invloed kan hebben op de kwaliteit van de zorg die geleverd wordt. De overname heeft inmiddels, op 28 februari 2014, plaatsgevonden. De nieuwe organisatie Martha Flora had op dat moment alle voorwaardenscheppende stappen genomen, waardoor er reeds verbeteringen hebben opgetreden. De nieuwe directie heeft tot 2 mei 2014 om de verbeteracties verder te implementeren.
Bent u bekend met het rapport dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft opgesteld over zorgresidentie Villa de Luchte? Zijn de daarin genoemde risicovolle situaties verbeterd? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er meer situaties bekend waarin mensen vastlopen bij het indienen van een klacht bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg of de Nationale ombudsman? Indien ja, om hoeveel klachten gaat het en wat gaat u eraan doen om dit voortaan te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De afgelopen jaren zijn er relatief veel mensen geweest die ontevreden waren over de wijze waarop de IGZ met hun melding omging. Soms had dat te maken met het feit dat de IGZ hun melding niet onderzocht. In andere gevallen onderzocht de IGZ de melding wel, maar vonden deze melders dat dit te lang duurde. Deze signalen kwamen ondermeer bij de Nationale ombudsman terecht. In maart 2012 heeft de Nationale ombudsman, in samenwerking met TROS Radar, een zwartboek aangeboden met daarin 334 klachten. Kort daarop heeft de Minister de heer Van der Steenhoven en mevrouw Sorgdrager beide de opdracht gegeven een onderzoek naar de IGZ in te stellen. Mevrouw Sorgdrager heeft bij haar onderzoek het zwartboek ook nadrukkelijk betrokken. Als reactie op de onderzoeksrapporten van de heer Van der Steenhoven en mevrouw Sorgdrager is ervoor gekozen een Landelijk Meldpunt Zorg op te richten. Dit meldpunt, dat niet onder de IGZ valt maar wel een intensieve samenwerking met de IGZ zal hebben, gaat ondermeer mensen met klachten en (klachtgerelateerde) vragen over de zorg adviseren en begeleiden. Wanneer een klacht van een burger aanleiding geeft tot een toezichtsonderzoek door de IGZ, gaat het Landelijk Meldpunt Zorg monitoren of de IGZ dat onderzoek tijdig afrondt. Waar nodig rappelleert het Landelijk Meldpunt Zorg de IGZ. Het Landelijk Meldpunt Zorg gaat rond 1 juli 2014 van start.
Zoals in het antwoord op vraag 3 al is aangegeven, ziet de Nationale ombudsman inmiddels aantoonbare kwaliteitsverbetering in de dienstverlening van de IGZ aan burgers en zorgverleners. Dat doet mij deugd. Op een later moment zal ik uw Kamer een nadere reactie geven op het verslag over 2013 van de Nationale ombudsman.
Hoe beoordeelt u de vergevorderde plannen met betrekking tot de overname van zorgresidentie Villa de Luchte door een andere organisatie? Acht u het wenselijk dat de huidige eigenaar van Villa de Luchte elders mogelijk een nieuwe zorginstelling onder een andere naam begint? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie voor de eerste vraag mijn antwoord op vraag 7 en 8. Zolang een (oud-) bestuurder geen strafrechtelijk bestuursverbod opgelegd heeft gekregen, kan een (oud-)bestuurder een nieuwe (zorg)instelling starten. Van zo’n verbod is in het geval van de voormalige bestuurder van Villa de Luchte geen sprake. Uiteraard geldt bij elke zorgaanbieder dat het van belang is dat de relevante stakeholders (zoals de raad van toezicht, de cliëntenraad, de ondernemingsraad, de verzekeraar en de bank) hun rollen met betrekking tot het toezicht goed uitvoeren.
De realisatie van Randstadspoor Utrecht-Harderwijk en de ontwikkeling van de spoorcorridor Utrecht-Zwolle |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nog geen oplossing voor Utrecht – Harderwijk»?1
Ja
Herinnert u zich de uitspraak van uw ambtsvoorganger dat het streven blijft dat bij Randstadspoor Utrecht-Harderwijk uiteindelijk alle vier Randstadspoortreinen zullen stoppen in Putten?2
Ja, dit is meegenomen in het onderzoek naar de 3e en 4e Sprinter waarbij er naar gestreefd is ook station Putten vier keer per uur te kunnen bedienen hetgeen niet mogelijk bleek.
Kunt u aangeven wat de actuele stand van zaken is van het project Randstadspoor Utrecht-Harderwijk? Klopt het dat de planstudie die sinds 2010 liep inmiddels is stopgezet en dat er een Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte en Transport (MIRT)-onderzoek is gestart? Zo ja, waarom is de Kamer niet geïnformeerd over het stopzetten van deze planstudie en wat zijn de kaders en de planning van het nieuwe MIRT-onderzoek? Is het nog steeds de bedoeling dat Randstadspoor Utrecht-Harderwijk vanaf uiterlijk 2018 elk kwartier gaat rijden? Zo nee, welke actie heeft u ondernomen richting ProRail en wat is dan de nieuwe planning?
Klopt het dat de planstudie is stopgezet omdat de geplande derde en vierde Randstadspoorsprinter niet passen op de huidige infrastructuur, zelfs niet als station Putten wordt overgeslagen? Klopt het dat dit onder meer wordt veroorzaakt door recent aangescherpte veiligheids- en robuustheidsnormen en nieuwe langere halteertijden van ProRail? Kunt u een verklaring geven voor deze langere halteertijden en hierbij de toezegging van uw voorganger betrekken dat het nieuwe sprintermaterieel juist zou leiden tot een sneller in- en uitstapproces?3
Is er een doorrekening gemaakt van de gevolgen van deze nieuwe veiligheids- en robuustheidsnormen en deze nieuwe halteertijden voor de bestaande dienstregeling en voor de mogelijkheden van betere benutting van het spoor in heel Nederland?
De bestaande normen zijn strenger toegepast mede naar aanleiding van aanbevelingen door de Onderzoeksraad voor Veiligheid en de ILT naar aanleiding van het ongeval bij Singelgracht in 2012. De strengere toepassing van deze normen zijn meegewogen in de nieuwe doorrekeningen die zijn gemaakt in het kader van de landelijke capaciteitsverdeling. In de nieuwe landelijke dienstregeling is hiermee rekening gehouden. De gevolgen hiervan voor de landelijke dienstregeling zijn op enkele uitzonderingen beperkt.
Bent u bereid om samen met NS te onderzoeken hoe de procestijden bij stations door technische en organisatorische (innovatieve) maatregelen kunnen worden verkort om te komen tot integraal-optimale benutting van materieel en infrastructuur?
In het kader van de LTSA 2.0 wordt door ProRail en NS een onderzoek gedaan om onder andere de procestijden te verbeteren. Ook wordt de nut en noodzaak van 3 kV onderzocht. In het kader van de door NS en ProRail opgestelde verbeteraanpak «Beter en Meer» zijn eveneens maatregelen geformuleerd om de capaciteit te vergroten via nieuwe technologieën. Voorbeelden daarvan zijn het onderzoek Maatregelen Verkorting Opvolgtijden, «Trein op Lijn» met snelheidsadviezen voor de machinist en innovatie op het gebied van roodseinnadering.
Herinnert u zich de motie-Slob c.s. en de motie-Cramer c.s.4 waarin de regering wordt verzocht in kaart te brengen welke infrastructurele maatregelen (zoals inhaalsporen) nodig zijn om een kwartiersdienst van zowel sprinters als intercity’s op het traject Utrecht-Zwolle mogelijk te maken met een betere aansluiting van de sprinters op de intercity’s en de reacties van uw ambtsvoorganger daarop?5
Ja. Zoals aangegeven in de Kamerbrief over de groeikansen Utrecht-Zwolle (d.d. 21 maart 2011, Aanhangsel van de Handelingen nr. 1895) is er gezien de vervoervraag en de effecten van de opening van de Hanzelijn geen noodzaak tot het verhogen van de frequenties van de intercity’s tussen Zwolle en Utrecht. Dit inzicht is tot op heden niet veranderd.
Hoe kijkt u er tegenaan dat na acht jaar van vele vragen en aangenomen moties en een Kamernotitie6 er nog steeds geen integraal beeld is van mogelijke oplossingen van huidige en toekomstige knelpunten op de corridor Utrecht-Bilthoven-Amersfoort-Zwolle?
De tot nu toe uitgevoerde onderzoeken zijn vooral gericht op het mogelijk maken van specifieke productverbeteringen. Het opgestarte MIRT-onderzoek heeft juist als doel om breder en integraler te kijken naar de verbinding Utrecht – Zwolle.
Deelt u de mening dat het, gezien de actuele problemen van Randstadspoor, beter was geweest als bij de ontwikkeling van het stationsgebied Bilthoven, in tegenstelling tot de antwoorden van uw ambtsvoorganger op meerdere vragen7, wel rekening was gehouden met toekomstige inhaalsporen omdat de realiteitswaarde van deze inhaalsporen wel degelijk hoog was? Deelt u de mening dat er wel aanleiding was voor een ruimtereservering bij Bilthoven voor deze inhaalsporen omdat ook toen al een capaciteitsprobleem te voorzien was? Hoe gaat u in de toekomst voorkomen dat ruimte voor inhaalsporen verloren gaat?
Nee. In de uitgevoerde analyses voor een 3e en 4e Sprinter zijn geen knelpunten geconstateerd te Bilthoven. Destijds was er, met de toen gehanteerde uitgangspunten en scope van het onderzoek, geen aanleiding voor een ruimtereservering voor inhaalsporen bij Bilthoven. Er is geen knelpunt geconstateerd die de reservering van inhaalsporen noodzakelijk maakt (zie ook de brief van de Minister aan de Tweede Kamer d.d. 17 mei 2011, IENM/BSK-2011/60393).
Het bericht dat vervoer van en naar stations een struikelblok is |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vervoer van en naar stations struikelblik»?1
Ja.
Deelt u de mening dat subsidies marktverstorend werken en dat het met dit specifieke geval weer bewezen wordt?
Nee deze mening deel ik niet. Met het programma Innovatief Reizen van en naar het Station is een grote diversiteit aan partijen de kans geboden om met hun innovatieve ideeën voor het voor- en natransport aan de slag te gaan. Het ging hierbij om een combinatie van een kortdurende innovatiesubsidie voor aanloopkosten van het Rijk (circa 55%) en een eigen bijdrage van commerciële partijen (circa 45%). Na de subsidiefase moeten de commerciële partijen op eigen kracht zien verder te gaan in een open concurrentie. De innovatiesubsidies zijn bedoeld om kansrijke ideeën, die anders niet van de grond zouden komen, te stimuleren en gedurende een korte periode in de praktijk te testen. Er is daarmee geen sprake van marktverstoring.
Waarom is niet onderzocht of andere taxiondernemingen last hebben gehad van uw subsidiebeleid en bent u bereid dit alsnog te onderzoeken?
Het subsidieprogramma Innovatief Reizen van en naar het Station is zo vorm gegeven dat initiatieven voor nieuwe vormen van voor- en natransport in den breder zouden worden gestimuleerd. Dit is gelukt en past in mijn beleid waarin het vervoer «van deur tot deur» centraal staat, hetgeen in de Lange Termijn Spoor Agenda terugkomt. Diverse partijen hebben subsidie aangevraagd voor projecten die zich richten op verschillende modaliteiten en fases van het voor- en natransport. De subsidieregeling stond dus ook open voor Taxiondernemingen die wilden innoveren. De projecten die in de kortdurende pilotperiode subsidie hebben ontvangen lijken kansen te hebben op een succesvolle, grootschalige implementatie. Of dit daadwerkelijk het geval zal zijn, wordt vaak pas later zichtbaar.
Hoe oordeelt u over het feit dat niet alle evaluaties volgens een goede methode zijn uitgevoerd?
Een van de randvoorwaarden voor het krijgen van subsidie binnen het programma Innovatief Reizen van en naar het Station was enige vorm van zelfevaluatie. De subsidieontvanger werd de SUMO-methode2 aangereikt, maar deze werd niet verplicht gesteld. Reden om deze methode niet voor te schrijven was de aard van de projecten, innovatie, en de diversiteit aan onderwerpen van de projecten. Het ene project leent zich daar ook meer voor dan de andere. De beste resultaatsmeting is een kloppende businesscase van de innovatie.
Bent u, ook in acht nemende het GreenCab-debacle2, bereid elke subsidie-euro die aan deze projecten besteed is terug te eisen en het taxivervoer weer aan de markt over te laten? Zo nee, waarom niet?
Het doel van het subsidieprogramma was stimuleren van innovaties. Inherent aan innovaties is dat sommige innovaties een succes worden en anderen niet. Het niet slagen van een innovatieproject is daarom geen aanleiding om de subsidie van dat project terug te vorderen.
Het feit dat het subsidiebedrag dat aan Prestige GreenCab was verstrekt werd terug gevorderd, had een andere oorzaak, zoals ook in het door u bedoelde artikel te lezen is.
Hulp aan terugkerende jihadisten |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht ««Polderjihadisten op de vlucht voor geweld»?1
Ja.
Klopt het dat de gemeente Arnhem een teruggekeerde islamitische terrorist gaat helpen met werk of een studie?
Van elke (gesignaleerde) teruggekeerde jihadstrijder maakt de AIVD een dreigingsinschatting. Het Openbaar Ministerie (OM) bekijkt per geval of strafrechtelijk onderzoek mogelijk is. Parallel hieraan geeft de burgemeester in de lokale driehoek een specifieke aanpak vorm, met het doel de potentiële dreiging die van een teruggekeerde jihadist uit kan gaan te verminderen. In elk individueel geval geven de betrokken lokale professionals effectieve invulling aan deze aanpak, waarbij zij alle mogelijke bestuurlijke en strafrechtelijke maatregelen inzetten om de potentiele dreiging van terugkerende jihadstrijders in te dammen. In het belang van de aanpak kan ik geen mededelingen doen over concrete gevallen.
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld 3, acht ik het creëren van aanvullende administratieve detentiemogelijkheden ten behoeve van terrorismebestrijding voorshands niet noodzakelijk. Het OM beschikt over voldoende wettelijke instrumenten om in de daarvoor in aanmerking komende gevallen strafrechtelijk op te treden. Zo is het mogelijk een persoon al bij verdenking van een terroristische misdrijf in bewaring te stellen, ook buiten het geval van ernstige bezwaren tegen de verdachte. Daarnaast zijn er diverse relevante bestuurlijke maatregelen voorhanden, zoals het stopzetten van toeslagen en uitkeringen, het nemen van paspoortmaatregelen en het kunnen bevriezen van financiële tegoeden. In het kader van de maatwerkaanpak kan het in een enkel geval wenselijk en verstandig zijn te helpen re-integreren om daarmee de dreiging die van radicalisering en geweld uitgaat te verminderen.
In hoeverre deelt u de visie dat jihadisten die terugkeren uit o.a. Syrië niet beloond dienen te worden met hulp maar keihard aangepakt moeten worden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u ervoor zorgen dat al het jihadistentuig wordt opgepakt, vastgezet en gestraft, liefst middels administratieve detentie? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat gemeenten thuiszorg per veiling kopen |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Vindt u het ook zo schokkend dat zeker 35 gemeenten de zorg voor 1,5 miljoen mensen per veiling opkopen? Zo nee, waarom niet?1
Ik neem aan dat de vragenstelster doelt op het bericht over hoe sommige gemeenten huishoudelijke hulp willen organiseren. De vraag of het veilen van mensen verantwoord is wekt de suggestie dat dit het geval zou zijn. Die suggestie is op geen enkele grond gebaseerd en werp ik verre van mij. Vooropgesteld; veilingen of andere vormen van aanbesteding of gunning waarbij alleen de prijs leidend is, acht ik ongewenst en zijn niet in lijn met het kabinetsbeleid, met de huidige Wmo en de nieuwe Wmo. Welke inkoopmethode men ook hanteert, deze zal altijd moeten passen binnen de wettelijke kaders.
Ik heb mij naar aanleiding van het krantenartikel breed laten informeren door betrokken partijen, waaronder Stipter en enkele gemeenten die gebruik maken van de webapplicatie van Stipter. De in het artikel genoemde dienst biedt een digitaal platform waar aanbieders aan gemeenten offertes kunnen uitbrengen voor ondersteuning aan individuele burgers. Het veilingelement bestaat eruit dat iedere aanbieder zijn geoffreerde prijs binnen een vastgestelde tijdsperiode kan aanpassen in reactie op nieuwe (betere) offertes van andere aanbieders. Zodra een burger in aanmerking komt voor ondersteuning dan kan deze cliënt aangeven met welke gecontracteerde aanbieders hij/zij niet en wel te maken wil hebben. Deze voorkeur wordt vastgelegd, maar niet bekend gemaakt aan de aanbieders.
Deelt u de mening dat het veilen van mensen onmenselijk en onverantwoord is? Zo ja, bent u bereid per direct deze veiling te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitleggen waarom het in Nederland toegestaan is om mensen te veilen? Zou u het prettig vinden als uw familieleden, die zorg nodig hebben, geveild worden voor de laagste prijs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom accepteert u klakkeloos dat gemeenten zo maar zorg kunnen inkopen op de laagste prijs, en niet meer kijken naar goede kwalitatieve zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
De huidige Wmo en het wetsvoorstel Wmo 2015 bevatten wettelijke waarborgen voor een goede kwaliteit. Zo is in het eerste lid artikel 9a van de huidige Wmo geregeld dat het college van burgemeester en wethouders voortdurend zorg draagt voor de kwaliteit en de continuïteit van de maatschappelijke ondersteuning. In het tweede lid van artikel 9a wordt voorts geregeld dat indien het verlenen van maatschappelijke ondersteuning door derden wordt verricht dat het college van burgemeester en wethouders daarbij de kwaliteit en de continuïteit waarborgt van de maatschappelijke ondersteuning.
Daarnaast geldt dat waarborgen voor goede kwaliteit ook in het wetsvoorstel Wmo 2015 goed zijn verankerd. Zo wordt in artikel 2.1.1, tweede lid, voorop gesteld dat de gemeenten de eerstverantwoordelijk zijn waar het gaat om het stellen van regels over en het handhaven van de kwaliteit van de ondersteuning. In artikel 2.6.6. is geregeld dat bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening. Ook in artikel 3.1. van het wetsvoorstel is voorts geregeld dat de aanbieder van een voorziening er zorg voor draagt dat de voorziening van goede kwaliteit is.
Navraag bij enkele gemeenten die gebruik maken van deze applicatie leert dat bij de toewijzing naast prijs ook klantvoorkeur en kwaliteit een grote rol spelen bij de toewijzing. Het wettelijk kader op dit vlak en de doorvertaling daarvan naar de gemeentelijke verordening zijn bepalend voor de te maken keuze.
Is het veilen van mensen het doel dat u beoogd had met uw plannen om de zorg kapot te bezuinigen? Moeten in uw visie gemeenten en zorgorganisaties straks alle zorg maar per veiling gaan regelen? Wordt dit de toekomst van de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mensen kunnen, moeten en worden niet geveild. De huidige Wmo en ook het wetsvoorstel Wmo 2015 bieden de waarborgen die ertoe leiden dat gemeenten gehouden zijn om passende ondersteuning aan mensen te bieden en dat die zorg voldoet aan de daaraan door de wet/verordening gestelde eisen. Vanuit een oogpunt van houdbaarheid van voorzieningen is het daarbij begrijpelijk dat gemeenten een kwalitatief goede ondersteuning willen bieden voor een goede prijs. Zoals ik in de beantwoording heb aangegeven: welke inkoopmethode men ook hanteert, deze zal altijd moeten passen binnen de wettelijke kaders.
Hoe verhoudt deze veilingsite voor huishoudelijke zorg zich met het aangenomen initiatiefwetsvoorstel van het lid Leijten tot wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning ter bevordering van de kwaliteit van de huishoudelijke verzorging en ter invoering van basistarieven voor de huishoudelijke verzorging (Kamerstukken 31 347)?
De gemeenteraad heeft vooraf een reëel basistarief vastgesteld voor de huishoudelijke verzorging. Dit basistarief vormt daarmee ook het minimumtarief dat een aanbieder kan offreren. Daarmee is altijd sprake van een tarief waarmee het uitbetalen van cao-lonen mogelijk is.
Waarom staat u toe dat gemeenten in strijd met de wet zorg inkopen op prijs en niet op basis van kwaliteit? Kunt u uitleggen waarom u eerder niet ingegrepen heeft bij gemeenten die te lage tarieven hanteren?
Dat sta ik niet toe. De huidige Wmo en ook het wetsvoorstel Wmo 2015 bieden de waarborgen die ertoe leiden dat gemeenten gehouden zijn om passende ondersteuning aan mensen te bieden en dat die zorg voldoet aan de daaraan door de wet/verordening gestelde eisen.
Hoeveel van deze 35 gemeenten hebben zorg via deze veilingsite met te lage tarieven ingekocht? Bent u bereid dit te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zijn er 19 gemeenten die gebruik maken van de applicatie die Stipter aanbiedt. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeenteraad om een reëel basistarief vast te stellen dat voldoet aan de wettelijke eisen.
Vindt u het acceptabel dat gemeenten via deze veiling zorg inkopen, waardoor zorgorganisaties onmogelijk fatsoenlijke cao-lonen kunnen betalen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom grijpt u niet in?
Zoals gezegd is het kabinet tegen elke vorm van aanbesteden waarbij alleen de prijs leidend is. Daarom zijn kwaliteitswaarborgen in de huidige en nieuwe Wmo opgenomen.
Vindt u het wenselijk dat de veiling langer openblijft als een zorgorganisatie haar tarieven verlaagt, zodat andere zorgorganisaties de kans krijgen om een nog lager tarief aan te bieden? Hoe verhoudt dit zich tot een goede kwaliteit van zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Stipter biedt een webapplicatie aan die de uitvoering van een door de gemeente gekozen inkoopstrategie faciliteert. De applicatie biedt een platform waar aanbieders aan gemeenten offertes kunnen uitbrengen voor ondersteuning aan individuele burgers. Het veilingelement bestaat eruit dat iedere aanbieder zijn geoffreerde prijs binnen een vastgestelde tijdsperiode kan aanpassen in reactie op nieuwe (betere) offertes van andere aanbieders. Daarbij geldt dat de gemeente vooraf toewijzingscriteria heeft vastgesteld. Navraag bij een aantal betrokken gemeenten leert dat dit zowel kwaliteits- als prijscriteria zijn.
Vindt u het wenselijk dat zorgorganisaties automatisch hun bod kunnen laten verlagen, zodra een concurrent een lagere prijs aanbiedt? Behoort dit volgens u tot een goede kwaliteit van zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is mogelijk voor aanbieders om automatisch een (maximaal) bod in te stellen. De biedingen gaan uit van kortingen op het maximale door de gemeente vastgestelde tarief. De maximale en minimale tarieven worden vooraf door gemeenten vastgesteld. Er is dus geen sprake van een mogelijkheid om te blijven bieden totdat een onaanvaardbare bodemprijs bereikt is.
Wat is uw reactie op de uitspraak van Z. Jongstra van zorgaanbieder TSN die aangeeft dat zorgorganisaties die zich netjes aan de cao willen houden op deze wijze uit de markt worden gedrukt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Onder verwijzing naar mijn bovenstaande antwoorden, herhaal ik dat de huidige Wmo en ook het wetsvoorstel Wmo 2015 de waarborgen bieden die ertoe leiden dat gemeenten gehouden zijn om passende ondersteuning aan mensen te bieden en dat die zorg voldoet aan de daaraan door de wet/verordening gestelde eisen.
Wat vindt u van de kritiek van werkgevers en werknemers die aangeven dat een internetveiling ten koste gaat van de kwaliteit van zorg?
Alle aanbieders die meedoen met de toewijzingsprocedure hebben vooraf een raamovereenkomst met de gemeente afgesloten waarin een minimaal kwaliteitsniveau is afgesproken. Dit kwaliteitsniveau is vooraf vastgesteld door de gemeenteraad. De huidige Wmo en het wetsvoorstel Wmo 2015 bevatten wettelijke waarborgen voor een goede kwaliteit. Zo is in het eerste lid artikel 9a van de huidige Wmo geregeld dat het college van burgemeester en wethouders voortdurend zorg draagt voor de kwaliteit en de continuïteit van de maatschappelijke ondersteuning. In het tweede lid van artikel 9a wordt voorts geregeld dat indien het verlenen van maatschappelijke ondersteuning door derden wordt verricht dat het college van burgemeester en wethouders daarbij de kwaliteit en de continuïteit waarborgt van de maatschappelijke ondersteuning.
Daarnaast geldt dat waarborgen voor goede kwaliteit ook in het wetsvoorstel Wmo 2015 goed zijn verankerd. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Gaat u maatregelen treffen om te zorgen dat deze veiling van mensen en zorg per direct gestopt wordt? Zo ja, per wanneer gaat u dit regelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u deze vragen uiterlijk dinsdag 18 maart 2014 (12.00 uur) beantwoorden?
Het bericht dat transportbedrijven zwarte lijsten hanteren voor parkeerplaatsen |
|
Eric Smaling (SP), Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat transportbedrijven zwarte lijsten hanteren voor plaatsen waar chauffeurs niet mogen stoppen vanwege de grote kans om slachtoffer te worden van criminaliteit?1 Zo ja, kunt u aangeven om welke locaties het gaat? Zo nee, bent u bereid om hierover in gesprek te gaan met de transportbranche?
Ja.
Op ambtelijk niveau zijn we reeds in gesprek met de transportbranche. Het analyseren van routes en parkeerplaatsen door transportondernemers vindt plaats op grond van eigen ervaringen van de transportondernemer en naar aanleiding van informatie die beschikbaar wordt gesteld door het Landelijk Team Transportcriminaliteit van de nationale politie en de brancheorganisatie Transport en Logistiek Nederland zoals een overzicht van de parkeerplaatsen langs een autosnelweg waar de meeste diefstallen hebben plaatsgevonden. Ik beschik echter niet over de genoemde zwarte lijsten.
Deelt u de mening dat een chauffeur bij elke parkeerplaats zou moeten kunnen parkeren zonder verhoogd risico te lopen op diefstal van zijn lading?
De parkeerplaatsen langs het hoofdwegennet bieden een basisniveau aan veiligheidsvoorzieningen. Daarnaast zijn er private initiatieven op het onderliggend wegennet, waar soms een hoger beveiligingsniveau wordt aangeboden. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie, Rijkswaterstaat, de Stichting Secure Lane en Centrum voor Veiligheid en Criminaliteitspreventie werken samen om gemeenten en marktpartijen te stimuleren deze parkeervoorzieningen in te richten en te exploiteren. Het doel is om binnen Nederland tot meer voldoende en veilige parkeerplaatsen te komen.
Welke actie gaat u ondernemen om de forse stijging van het aantal ladingdiefstallen het afgelopen jaar de kop in te drukken?
Sinds 2011 werken 13 publieke en private partijen met elkaar aan de bestrijding van transportcriminaliteit. Er zijn verschillende vormen van preventie geïntroduceerd, waaronder een waarschuwingsregister voor de sector, training van de chauffeurs en voorlichtingsactiviteiten voor transportondernemers.
Voor de aanpak van ladingdiefstallen wordt publiek privaat samengewerkt aan onder andere een barrièremodel dat in juni 2014 wordt afgerond. Van belang is dat betrokken partijen de komende periode verder werken aan de uitbouw en borging van de bestaande aanpak van deze criminaliteit. De basis hiervoor wordt momenteel gelegd in het kader van een breder publiek-privaat samenwerkingsprogramma dat gericht is op de aanpak van criminaliteit tegen bedrijven. De aanpak van deze vorm van criminaliteit heeft ook de volle aandacht van de politie en het OM.
Kunt u een overzicht geven van het aantal ladingdiefstallen van de afgelopen vijf jaar, per jaar uitgesplitst?
Ja.
Hieronder een overzicht van registraties van de afgelopen 5 jaar waarbij alléén lading is weggenomen of een poging daartoe is gedaan. De cijfers zijn afkomstig uit het datasysteem dat in gebruik is bij het Landelijk Team Transportcriminaliteit van de nationale politie. In 2009 werd nog geen onderscheid gemaakt tussen het aantal pogingen en voltooide feiten. De Landelijke Eenheid van de nationale politie werkt blijvend aan het optimaliseren van gegevens. Vanaf 2010 wordt gebruik gemaakt van een nieuwe database waardoor verschillen ontstaan in vergelijking met eerdere rapportages. Naast aangiften wordt het landelijk beeld verrijkt met cijfers van meldingen die bij het Loket Transportcriminaliteit worden gedaan.
Het betreft hier (pogingen tot) ladingdiefstal uit voertuigen bestemd voor logistieke doeleinden met een maximale massa groter dan 3.500 kg (bestelwagens zijn uitgesloten) of uit een zeecontainer.
Poging tot ladingdiefstal
Onbekend
269
292
118
189
Ladingdiefstal voltooid
onbekend
523
476
169
243
Bent u bereid om in samenspraak met de transportsector een actieplan op te stellen om de kans op ladingdiefstal te beperken en de Kamer hierover voor de zomer te informeren?
In het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing (NPC) is transportcriminaliteit benoemd als vast thema in de aanpak van criminaliteit tegen het bedrijfsleven. Onder regie van het Ministerie van Veiligheid en Justitie wordt gezamenlijk gewerkt aan een concreet actieplan waarbij de aanpak van ladingdiefstallen centraal staat. Hiermee houden we de positieve ervaringen van de publiek private samenwerking in de aanpak van transportcriminaliteit uit het convenant Aanpak criminaliteit in de transportsector vast. Dit betekent dat we in de toekomst de samenwerking in de aanpak van transportcriminaliteit gaan voortzetten en verstevigen daar waar nodig. Ik verwacht Uw Kamer hierover deze zomer te kunnen informeren.
Het bericht dat het Litouwse parlement stemt over een anti-homowet |
|
Marit Maij (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Litouwse parlement op donderdag 13 maart zal stemmen over een wet die het mogelijk maakt een boete op te leggen aan mensen die in het openbaar uiting geven aan andere dan «traditionele familiewaarden»?1
Ja. Overigens is op 13 maart 2014 door het parlement besloten de behandeling van het amendement van de parlementaire agenda te halen. Met enige regelmaat worden wetsvoorstellen met een anti-LHBT karakter in het Parlement ingediend, maar tot nu toe sneuvelden ze al in de Commissie-fase.
Klopt het dat deze wet onder andere boetes oplegt aan mensen die toespraken houden over de rechten van seksuele minderheden of een Gay Pride (mede)organiseren?
Het amendement dat voor stemming in het parlement voor lag, werd ingediend door het als homofoob bekend staande parlementslid Gražulis, leider van de populistische coalitiepartij Orde en Gerechtigheid. Het voorstel introduceerde strafbaarstelling van het «in het openbaar denigreren van grondwettelijke ethische waarden» («family values»).
Deelt u de mening dat het Litouwse wetsvoorstel seksuele minderheden discrimineert, in strijd is met het fundamentele recht op de vrijheid van meningsuiting en vereniging en bovendien in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), waarin het recht op het krijgen van informatie over Lesbische, Homoseksuele, Biseksuele en Transgender (LHBT)-rechten is belegd?
De voorgestelde wetgeving heeft een sterk stigmatiserende werking die personen en organisaties met homofobe sentimenten sterkt in hun overtuiging. Het kabinet betreurt iedere schending van de rechten van LHBT-personen en is het eens met de Raad van Europa die (eerdere) amendementen heeft veroordeeld en van mening is dat hiervoor in een parlement dat de beginselen van democratie en mensenrechten respecteert, geen plaats mag zijn.
Heeft u contact gehad met uw Litouwse collega over dit wetsvoorstel van het parlement? Zo ja, wat was de reactie van uw collega? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Het gaat hier om een voorstel van het parlement en niet van de regering. In een officiële reactie heeft de Litouwse regering bevestigd zich tot het uiterste in te zullen spannen om fundamentele rechten te waarborgen en internationale verplichtingen na te komen.
Gelet hierop is het niet nodig deze kwestie bij de Litouwse Minister van Buitenlandse Zaken aan te kaarten. Het is overigens staand beleid dat Nederland LHBT-kwesties bespreekt met autoriteiten van andere landen wanneer daar aanleiding toe is. Het gaat hier om een wetsvoorstel dat weliswaar van de agenda van het Litouwse Parlement gehaald is en niet de status van wet heeft, maar dat wel een zorgelijke ontwikkeling weergeeft, die het kabinet nauwgezet zal blijven volgen.
Bent u bereid deze kwestie in Europees verband aan te kaarten, bijvoorbeeld tijdens de Raad Buitenlandse Zaken en/of Raad Algemene Zaken, en u in te spannen voor een veroordeling door de Europese Unie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uw inspanningen en de uitkomsten hiervan?
Voor het kabinet is het beschermen en bevorderen van gelijke rechten voor LHBT-personen een prioriteit, wereldwijd. Nederland zet zich daarvoor zowel binnen als buiten de EU in. Zo werd op 3 juli 2013 in de COHOM (de mensenrechtenwerkgroep van de EU) de «Baltic Pride» ter sprake gebracht. Ook voor de Nederlandse ambassades is een belangrijke rol weggelegd. Zo organiseerde de Nederlandse ambassadeur in Litouwen, samen met de «Lithuanian Gay League» (LGL) een ontvangst voor de ca. 200 deelnemers aan de LHBT conferentie voorafgaand aan de «Baltic Gay Pride» 2013. Tevens liep de NL ambassadeur, vergezeld van zijn Noorse, Zweedse, Deense en Spaanse collega’s vooraan mee in deze «Baltic Pride».
Vorig jaar hebben Vz EP Schulz en ViceVz CIE Reding tegenover de pers verklaard dat de EU zich krachtig zal weren tegen wetgeving die (LHBT) discrimineert.
Ziet u overeenkomsten tussen de Litouwse initiatiefwet en de Russische anti-homowetgeving?
Inhoudelijk zijn er overeenkomsten. Het Litouwse amendement is een zorgelijke ontwikkeling, maar is noch in het parlement behandeld noch heeft er een stemming plaatsgevonden. Het voorstel heeft derhalve niet de status van wet gekregen.
Het bericht 'Ozonvreters' in atmosfeer ondanks succes cfk-verbod’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht ««Ozonvreters» in atmosfeer ondanks succes cfk-verbod»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit nieuws?
Het bericht toont aan dat het belangrijk is om de emissies van ozonlaagafbrekende stoffen te blijven monitoren, maar de geschetste problematiek is bekend en minder ernstig dan het bericht doet voorkomen.
De ozonlaag beschermt mens, dier en ecosysteem tegen blootstelling aan schadelijke UV-straling. UV-straling veroorzaakt onder andere huidkanker en oogaandoeningen, zoals staar. Om de ozonlaag te beschermen, hebben landen in het Montreal Protocol afgesproken om de productie en het gebruik van stoffen die de ozonlaag aantasten (zoals CFKs, HCFKs en halonen) stapsgewijs uit te faseren. Met het Montreal Protocol is al veel bereikt. Wereldwijd is inmiddels meer dan 95% van de stoffen die onder het Montreal Protocol vallen uitgefaseerd.
Het bericht bevestigt de succesvolle aanpak van het Montreal Protocol. De omvang van de emissies uit het onderzoek is zo gering dat er vooralsnog geen aanleiding is tot zorg over de naleving van het Montreal Protocol of om de internationale afspraken aan te scherpen.
Het bericht illustreert ook dat het altijd moeilijk is om concentratiemetingen van ozonlaagaantastende stoffen die in de stratosfeer verspreid worden te relateren aan specifieke emissiebronnen. Transparante en volledige rapportage kan bijdragen aan een beter beeld van de emissiebronnen. Ik zet mij in EU-verband al langer in om de transparantie van de Montreal Protocol rapportages over productie, bijproductie en gebruik van ozonlaagafbrekende stoffen, inclusief over uitgezonderde toepassingen voor chemische processen, te verbeteren. Ik zal dat ook blijven doen. Daarnaast zal ik me blijven inzetten voor de naleving van de bestaande afspraken, waaronder de afspraak dat ook de bijproductie van ozonlaag aantastende stoffen wordt gerapporteerd.
Bent u bereid om met de chemische industrie te spreken over maximale transparantie van productieprocessen waarbij dergelijke gassen vrij kunnen komen, teneinde de opsporing van deze «ozonvreters» in de atmosfeer te vergemakkelijken?
Nederlandse (en Europese) bedrijven zijn op grond van de huidige regelgeving al verplicht om te rapporteren over bijproductie van ozonlaagaantastende stoffen en het gebruik van deze stoffen in chemische productieprocessen. Voor zover mij bekend is, zijn er geen gegevens die wijzen op het gebruik of bijproductie van deze stoffen in de Nederlandse industrie. De productieprocessen waarbij deze stoffen volgens het artikel zouden kunnen vrijkomen, vinden voor zover mij bekend in Nederland niet plaats. Jaarlijks wordt het gebruik, de emissies en de alternatieven van ozonlaagafbrekende stoffen op basis van de laatste wetenschappelijke inzichten in het kader van het Montreal Protocol geëvalueerd. Indien uit die rapporten zou blijken dat deze stoffen zouden kunnen vrijkomen bij processen in de Nederlandse chemische industrie, zal ik zeker met deze bedrijven in gesprek gaan.
Bent u bereid deze ontdekking mee te nemen in de voorbereiding van de eerstvolgende bijeenkomst van verdragspartijen van het Montreal Protocol?2
Ja. Voor nieuwe afspraken in het Montreal Protocol ligt mijn prioriteit bij afspraken die het grootste effect hebben voor het herstel van de ozonlaag en het klimaat. Wel vind ik het belangrijk dat partijen bestaande afspraken goed uitvoeren. Daar zal ik mij in lijn met bovenstaande voor blijven inzetten.
Een werkbezoek van de VVD-fractie aan het station in Hoorn op 11 maart jl. |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de wijzigingen in de dienstregeling tussen Amsterdam en Enkhuizen en de gevolgen daarvan voor de reizigers op dit traject, met name in Hoorn en Kersenboogerd?
Ja.
Deelt u de mening dat het overslaan van station Kersenboogerd in de dienstregeling van de NS een slechte zaak is, nu dit leidt tot minder treinen op Kersenboogerd waardoor de overblijvende treinen overvol zitten en mensen moeten staan? Zo nee, waarom niet?
NS probeert elk jaar in de dienstregeling zo goed mogelijk het aanbod (aantal en lengte van de treinen) af te stemmen op de vraag (reizigersaantallen). Na de start van de dienstregeling monitort NS waar zich problemen voordoen en probeert die zo snel mogelijk op te lossen.
Voor wat betreft het station Hoorn Kersenboogerd speelt het volgende. In verband met werkzaamheden in het kader van OV SAAL, die heel 2014 duren, en de daardoor benodigde aanpassing van de dienstregeling, zijn in de nieuwe dienstregeling zeven extra stops geschrapt. Hoorn Kersenboogerd blijft echter vier keer per uur bediend worden.
De invoering van de nieuwe dienstregeling op Hoorn en Hoorn Kersenboogerd is niet vlekkeloos verlopen. Door een samenloop van omstandigheden had de Sprinter Hoorn Kersenboogerd – Hoofddorp punctualiteitsproblemen en kwam deze trein regelmatig te laat aan op de eindpunten Hoofddorp en Hoorn Kersenboogerd. Om te voorkomen dat de vertraging steeds verder opliep en dat ook andere treinen vertraging kregen, liet NS de Sprinter in zo’n geval keren in Hoorn en niet doorrijden naar Hoorn Kersenboogerd. Het percentage uitgevallen en vertraagde treinen rondom Hoorn Kersenboogerd was hierdoor hoger dan gewenst, waardoor de overgebleven treinen (te) vol werden.
NS pakt dit probleem aan en heeft in februari enkele maatregelen genomen die de vertraging van de Sprinter beter opvangen, waardoor de uitval van de Sprinter op Hoorn Kersenboogerd zou moeten verlagen:
Sinds februari is een duidelijke verbetering zichtbaar en NS verwacht dat deze lijn zich in maart verder doorzet. De situatie heeft de nadrukkelijke aandacht van NS en zij volgt de ontwikkelingen nauwkeurig en grijpt opnieuw in wanneer dit nodig blijkt.
Deelt u de mening dat de NS zou dienen te streven naar «beter en meer» en dat dit eerder lijkt op slechter en minder? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat alle bij het openbaar vervoer betrokken partijen moeten proberen om het openbaar vervoer voor de reizigers aantrekkelijker te maken. Dat is precies de reden waarom NS maatregelen heeft genomen en de ontwikkelingen nauwkeurig volgt.
Deelt u de mening dat stations waar heel veel in- en uitstappers zijn, zoals station Kersenboogerd, bediend moeten worden met meer treinen in plaats van minder treinen? Kunt u een overzicht geven van de aantallen reizigers van en naar Kersenboogerd en de reizigers die nu op station Hoorn instappen in plaats van op Kersenboogerd? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven stemt NS bij het vorm geven van de dienstregeling het aanbod zoveel mogelijk af op de vraag.
Het gemiddeld aantal in- en uitstappers op Hoorn Kersenboogerd op een gemiddelde werkdag is in de dienstregeling 2014 als volgt.
Dagdeel
Aantal
Totale werkdag
3.990
Ochtendspits
1.000
Avondspits
920
Dal
2.070
Met deze cijfers is station Hoorn Kersenboogerd (bediend met vier sprinters per uur) vergelijkbaar met bijvoorbeeld station Diemen (vier sprinters per uur) en station Wijchen (twee sprinters per uur).
Het aantal in – uitstappers op station Hoorn Kersenboogerd in de extra ochtendspits-intercity Enkhuizen-Amsterdam Centraal was in dienstregeling 2013 ongeveer 300, verdeeld over vier treinen in de ochtendspits. Deze reizigers zullen zich nu over de andere treinen in de ochtend verdelen. NS kan zonder een uitvoerig klantenonderzoek niet vaststellen hoe deze reizigers nu reizen en hoeveel reizigers nu op station Hoorn instappen in plaats van op Kersenboogerd.
Kunt u aangeven wat de strategie is van de NS op het traject Amsterdam-Enkhuizen in dit verband? Zo nee, waarom niet?
In lijn met de wens van uw Kamer en die van mij wil NS, indien mogelijk, de spitsIC weer laten stoppen op Hoorn Kersenboogerd.
Bent u bereid om met de NS tot een betere dienstverlening te komen op dit traject waarbij in ieder geval weer meer treinen stoppen op Kersenboogerd? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 5. NS werkt samen met ProRail aan het inzichtelijk maken van wat nodig is voor een duurzame oplossing. Te denken valt aan een aanpassing van het spoor tussen station Bovenkarspel Grootebroek en Hoorn Kersenboogerd. Ik wacht de bevindingen van de sector af.
Het stemadvies van vice-premier Asscher |
|
Martin Bosma (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u het eens met het stemadvies van Vice-Premier Asscher waarbij hij de inwoners van Den Haag oproept om niet op de PVV te stemmen?1
De heer Asscher heeft niet opgeroepen niet op de PVV te stemmen. In een vraaggesprek met de Persdienst zei de heer Asscher letterlijk: «Dit soort uitspraken kunnen mensen in Den Haag komende woensdag bestrijden door een andere keuze te maken.»
Kunt u aangeven of de heer Asscher hier namens het hele kabinet heeft gesproken?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het niet ongepast dat de heer Asscher in campagnetijd een dergelijk stemadvies geeft waarbij hij oproept niet op de PVV te stemmen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze schriftelijke vragen beantwoorden voor dinsdag 18 maart om 10 uur?
Ja.
Het toezicht op woningcorporaties |
|
Paulus Jansen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Toezicht op woningcorporaties volstrekt bezopen situatie»?1
Ja.
Heeft het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (CFV) in de afgelopen vijf jaar sanctieverzoeken gedaan bij u en uw voorgangers, die niet zijn ingewilligd?
Het CFV heeft mij laten weten dat dit niet het geval is. Wel geeft het CFV aan dat er situaties zijn geweest dat corporaties pas medewerking gaven aan een verzoek van het CFV na dreiging met sanctiebevoegdheden of andere passende maatregelen van de Minister. Zoals ik de Kamer december jl. in een brief over de inrichting van het toezicht op corporaties heb geschreven, zal ik in beginsel alle verzoeken van het CFV tot het inzetten van sanctiebevoegdheden honoreren.
Zo ja, kan de Kamer een overzicht ontvangen van niet ingewilligde sanctieverzoeken, alsmede de motivatie waarom is afgeweken van de door het CFV voorgestelde lijn?
Zie antwoord 2.
Waarom wacht u, zeker na de uitlatingen van de directeur van het CFV, niet op de uitkomst van de parlementaire enquête woningcorporaties, alvorens u het toezicht op de corporatiesector onderbrengt bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?
In eerder overleg met uw Kamer heb ik aangegeven de beleidsontwikkeling niet stop te willen zetten in afwachting van de parlementaire enquête. Waar nu reeds op basis van adviesrapporten of anderszins duidelijk is welke zaken moeten worden verbeterd, dient dat ook ter hand te kunnen worden genomen. Ik heb met uw Kamer ook verschillende keren van gedachten gewisseld over de inrichting van het toezicht op corporaties, onder meer naar aanleiding van het kabinetsstandpunt op de eindrapportage van de commissie-Hoekstra over kaderstelling en toezicht op woningcorporaties. De uitkomsten van de parlementaire enquête woningcorporaties worden na bespreking van het rapport en de kabinetsreactie hierop uiteraard betrokken bij de verdere beleidsontwikkeling.