De EO-reportage ‘De nachtmerrie na het misbruik’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de EO-reportage «De nachtmerrie na het misbruik»?1
Ja.
Herkent u hetgeen de ouders en de advocaat in de reportage naar voren brengen, namelijk dat ouders van misbruikte kinderen nog altijd geen stevige positie hebben als (eveneens) slachtoffers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u hun positie als slachtoffer beschrijven?
Ik onderken dat ouders van kinderen die slachtoffer zijn geworden van een misdrijf, bijvoorbeeld seksueel misbruik, niet dezelfde positie hebben als slachtoffers. Als wettelijke vertegenwoordiger van hun kind kunnen zij wel degelijk een aantal rechten uitoefenen namens hun kind, zoals het voegen als benadeelde partij, het krijgen van informatie over het verloop van de zaak en het uitoefenen van het spreekrecht. Bij dit laatste krijgen zij de ruimte om ook in te gaan op wat de gevolgen van het misdrijf voor henzelf zijn geweest.
De rechter heeft, in de Amsterdamse zedenzaak (Hof Amsterdam, d.d. 26 april 2013, parketnr. 23 002662-12) bepaald dat ouders geen slachtoffer zijn als bedoeld in art. 51a, e.v. Wetboek van Strafrecht en dat zij zich voor hun schade dus niet kunnen voegen als benadeelde partij; bent u bereid de wet aldus te veranderen dat zij dat wel worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn mag de Kamer hiertoe een voorstel ontvangen?
Ik ben voornemens wettelijk te regelen, dat ouders zich in het strafproces kunnen voegen als benadeelde partij voor kosten die zij ten behoeve van hun kind hebben gemaakt. Een wetsvoorstel met die strekking is op 28 mei jl. op de internetsite www.internetconsultatie.nl geplaatst2 en voor advies naar verschillende instanties gestuurd. Ik streef ernaar het wetsvoorstel begin 2015 bij uw Kamer in te dienen.
Wanneer kan de Kamer zich buigen over het aangepaste voorstel voor schadevergoeding in strafzaken waar u momenteel aan schijnt te werken?
Zie antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven, gelet op het feit dat de ouders in de reportage aangeven dat veel schade die direct verband houdt met het misdrijf niet voor vergoeding in aanmerking komt en zij zich zeer tekortgedaan voelen door het Schadefonds Geweldsmisdrijven, die de schade nauwelijks heeft willen vergoeden, op welke schadevergoeding ouders van misbruikte kinderen in beginsel mogen rekenen?
Het Schadefonds Geweldsmisdrijven geeft aan slachtoffers met een ernstig psychisch of fysiek letsel een financiële tegemoetkoming en erkent daarmee het onrecht dat hen is aangedaan. De uitkering door het Schadefonds heeft een tegemoetkomend karakter en heeft niet als doel de (volledige) schade te vergoeden.
Als derden schade hebben, komt deze schade in principe niet voor uitkering in aanmerking. Bij ouders van minderjarige kinderen kan dit soms anders zijn, omdat zij (logischerwijs) kosten maken voor hun kind. Het moet dan wel gaan om kosten voor de letselschade van het kind.
Wat ook voorkomt is dat ouders – nadat hun kind slachtoffer is geworden van een geweldsmisdrijf – kosten maken die geen rechtstreeks verband houden met de letselschade van het eigenlijke slachtoffer. Bijvoorbeeld: de ouders hebben psychische klachten nadat hun kind slachtoffer is geworden van een geweldsmisdrijf en gaan hiervoor zelf (zonder het kind) naar een psycholoog. Deze kosten vloeien niet rechtstreeks voort uit het letsel van het kind maar primair uit de eigen psychische problemen van de ouders. Het Schadefonds kan hiervoor geen tegemoetkoming geven.
Het Schadefonds hanteert bij een tegemoetkoming met betrekking tot immateriële schade van een kind vaak een werkwijze waarbij dat deel van de tegemoetkoming op een aparte rekening wordt vastgezet totdat het kind de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. De tegemoetkoming in de materiële schade, zoals de kosten van rechtsbijstand, wordt aan de ouders van het kind overgemaakt.
Bent u bereid om met de ouders uit de reportage in gesprek te gaan over hetgeen zij hebben moeten doorstaan om nog slechts een gering bedrag van de door hen geleden schade vergoed te krijgen?
Zoals ik ook aan de ouders heb geschreven, ben ik niet in de gelegenheid op alle aan mij gerichte verzoeken om een persoonlijk gesprek in te gaan. Brieven waarin mensen hun verhaal doen zijn voor mij een waardevolle bron van informatie over wat in de samenleving speelt. Deze betrek ik dan ook bij het verder ontwikkelen van het beleid rond de zorg voor en ondersteuning van slachtoffers en hun omgeving.
De transparantie van Raadsdocumenten |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het via Statewatch gelekte document van het Raadssecretariaat ter voorbereiding van de discussie in Coreper over de implicaties van het Access Info Europe arrest van het Europese Hof van Justitie voor de wijze van opstellen van Raadsdocumenten?1
Het document betreft de eerder aangekondigde bespreking over de uitwerking van de Hofuitspraak Access Info Europe (zie de kabinetsreactie op deze Hofuitspraak met Kamerstuk 22 112, nr. 1830) waarover ik uw Kamer, conform de toezegging tijdens het AO-informatievoorziening van 23 april jl., onlangs schriftelijk heb geïnformeerd (Kamerstuk 22 112, nr. 1861). Uw kamer heeft via de EU-extranet database rechtstreeks toegang tot deze zogenoemde «Limité» Raadsdocumenten.
Kunt u helderheid geven over de positie van Nederland met betrekking tot de naleving van het Access Info Europe arrest?
De Hofuitspraak is duidelijk en er wordt in de praktijk opvolging aan gegeven.
Voor de beschrijving van het verloop en de uiteindelijke uitkomst van de bespreking over de vermelding van de posities van lidstaten en de Nederlandse inzet verwijs ik graag naar mijn (Kamerstuk 22 112, nr. 1861). Optie 1 bleek niet op voldoende steun te kunnen rekenen. Wel is een compromis gevonden dat in lijn is met de Hofuitspraak en dat per saldo de transparantie ten goede komt. Er zal ter zake geen vervolgdiscussie plaatsvinden op Raadsniveau.
Deelt u de mening dat Nederland de volledige uitvoering van het Access Info Europe arrest moet steunen – optie 1 van de 3 genoemde opties in het gelekte Raadsdocument – en dat de namen van lidstaten genoemd dienen te worden bij de posities die zij innemen bij de behandeling van wetgevingsdossiers?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer zult u de Kamer informeren, zoals toegezegd tijdens het Algemeen overleg Informatievoorziening van 23 april, over 1) de discussie in Coreper over vermelding van posities van lidstaten en 2) vervolgdiscussies in de Raad daarover?
Zie antwoord vraag 2.
De (dreigende) uitbraak van MERS-CoV |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het statement van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) met betrekking tot de uitbraak van MERS-CoV en de bezorgdheid die daarin uitgesproken wordt over het sterk stijgende aantal gevallen van deze ziekte?1
Ja.
Gaat u in, en zo ja op welke wijze, op de adviezen van de WHO aan desbetreffende landen om bepaalde stappen te ondernemen, in het bijzonder:
Ik onderschrijf de adviezen van de WHO. Het RIVM stelt zijn richtlijnen en protocollen in lijn met die adviezen op.
Het RIVM heeft een richtlijn met maatregelen rondom een (verdachte) patiënt opgesteld voor GGD-en, huisartsen en ziekenhuizen. In deze richtlijn staan adviezen met betrekking tot diagnostiek, opname in het ziekenhuis in strikte isolatie en de infectiepreventie maatregelen die bij thuisisolatie moeten worden getroffen. Het Nederlands huisartsen genootschap heeft de belangrijkste punten uit deze richtlijn ook beschikbaar gemaakt voor huisartsen via hun website.
Er zijn diverse internationale onderzoeken – met betrokkenheid van de WHO – waar het RIVM en het Erasmus MC aan bijdragen. Doel van deze onderzoeken is het verkrijgen van meer inzicht in de epidemiologie van MERS-CoV, waaronder de wijze van overdracht en de potentiële bronnen. Het RIVM heeft bijvoorbeeld recent een wetenschappelijke publicatie over de bevindingen rond de twee Nederlandse patiënten opgesteld (http://www.eurosurveillance.org/ViewArticle.aspx?ArticleId=20817).
Sinds het begin van de uitbraak in 2012 zijn GGD’en, reizigers en artsen in Nederland met regelmaat geïnformeerd door het RIVM. Het LCR (Landelijke Coördinatie Reizigersadvisering) heeft in de folder die speciaal is opgesteld voor personen die naar de Hadj gaan informatie opgenomen over het MERS-virus en over voorzorgsmaatregelen om besmetting te voorkomen. Deze folders worden gebruikt door alle vaccinatiecentra. Daardoor kunnen reizigers preventieve maatregelen nemen om niet geïnfecteerd te raken, kunnen artsen en terugkerende reizigers alert zijn op klachten passend bij een MERS infectie en kunnen de GGD en het RIVM passende maatregelen nemen bij een melding van een verdachte patiënt. Patiënten worden geïsoleerd verzorgd.
Het RIVM deelt alle benodigde gegevens over de Nederlandse patiënten conform de International Health Regulations met de WHO, het European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC) en Saoedi-Arabië.
Kunt u het verschil toelichten in de volgende zaak: op de website van het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieubeheer) staat vermeld dat besmetting van mens op mens zelden en meestal binnen het ziekenhuis plaatsvindt2; in het persbericht van de FAO van 6 mei 2014 staat echter dat – hoewel de eerste gevallen waarschijnlijk door besmetting van dier op mens hebben plaatsgevonden – het merendeel van de gerapporteerde gevallen van MERS-CoV door mens-op-mens overdracht heeft plaatsgevonden3; ook de OIE geeft dit op haar website aan4?
Het RIVM stemt de berichtgeving af op die van de WHO. In de meest recente verklaring van het Emergency Committee van de WHO wordt geconcludeerd dat hoewel de ernst van de situatie qua impact op de volksgezondheid is toegenomen, er geen aanwijzingen zijn van efficiënte mens-op-mens transmissie. Sinds medio maart 2014 is er een forse toename van het aantal gevallen van MERS in het Midden-Oosten, die voor een zeer groot deel te wijten is aan gevallen gerapporteerd door Saoedi-Arabië. De toename van patiënten in Saoedi-Arabië wordt weer voor een groot deel verklaard door besmettingen in ziekenhuizen in verschillende steden, met ook besmettingen van hulpverleners. Deze besmettingen vonden plaats door gebrekkige infectiepreventie. Vandaar dat de WHO het belang van infectiepreventie maatregelen – die in Nederlandse ziekenhuizen bij besmettelijke ziekten altijd worden toegepast – met klem benadrukt.
Als het inderdaad zo is dat het merendeel van de besmettingen van mens op mens plaatsvindt, wat betekent dat dan voor het preventiebeleid rond deze uitbraak?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat het afgelopen jaar het Ministerie van Volksgezondheid van Saudi-Arabië bepaalde risicogroepen (65+ers, kinderen, chronisch zieken en zwangere vrouwen) heeft aangeraden niet deel te nemen aan de Haij in verband met de MERS-uitbraak?5 Verwacht u een dergelijk advies ook voor dit jaar, en wat betekent dit voor eventuele specifieke maatregelen ten aanzien van pelgrims die terugkeren na de Haij van dit jaar?
Zoals beschreven in de nota naar aanleiding van het verslag bij wijziging van de Wet publieke gezondheid tot incorporatie van de Regeling Middle East respiratory syndrome coronavirus (MERS-CoV) (Tweede Kamer, 2013–2014, 33 711, nr. 5) ben ik op de hoogte van het advies dat het Ministerie van Volksgezondheid van Saoedi-Arabië vorig jaar heeft afgegeven. Ik heb geen reden om aan te nemen dat Saoedi-Arabië zijn aanbeveling dit jaar zal wijzigen. De WHO en het ECDC adviseren deelnemers aan pelgrimsreizen naar Saoedi-Arabië inmiddels om voorafgaand aan hun reis contact op te nemen met hun arts om te bespreken of er redenen zijn om de reis uit te stellen. Nederland volgt dit advies van de WHO en het ECDC. De LCR (Landelijke Coördinatie Reizigersadvisering) heeft net zoals vorig jaar een voorlichtingsfolder beschikbaar gesteld om pelgrims optimaal voor te lichten over MERS-CoV. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid nader onderzoek te steunen naar de overdracht van het virus van dier op mens? Klopt het dat de Erasmus Universiteit in Rotterdam een van de leidende onderzoeksinstituten voor MERS is?
Het RIVM verzamelt alle beschikbare informatie over de twee MERS-patiënten in Nederland om meer kennis te achterhalen over de mogelijke bron en wijze van hun besmetting. Deze informatie wordt gedeeld met het ECDC, de WHO en Saoedie-Arabië om deze te bundelen met kennis over andere patiënten of uit andere bronnen. Ik vind dat verder onderzoek naar de overdracht van dier op mens met name op het Arabisch schiereiland moet plaatsvinden. In december 2013 hebben Nederlandse wetenschappers van het RIVM samen met wetenschappers van het Erasmus MC en uit Quatar het eerste bewijs geleverd dat dromedarissen besmet kunnen raken met het MERS-coronavirus. Dit is een belangrijke bijdrage geweest aan het onderzoek naar de eigenschappen van het virus.
Bent u van mening dat landen in de Arabische regio voldoende inzet plegen om de bron van de infectie op te sporen?
De WHO en de FAO hebben in hun recente statements over MERS-CoV opgeroepen het essentiële onderzoek naar de epidemiologie, de transmissieroute en de riscofactoren voor verspreiding te starten en te versnellen. Ik kan hieruit opmaken dat de WHO en de FAO de inzet van deze landen tot nu toe onvoldoende vinden.
Het recyclen van luiers |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hoge nood: luierrecycling»?1
Ja, daarvan heb ik kennis genomen.
Ziet u er ook de noodzaak van in om milieuvriendelijker om te gaan met het verwerken van luiers? Zo nee, waarom niet?
Ja, zoals aangegeven in het programma Van Afval Naar Grondstof (VANG) is meer en beter recyclen een van de doelen waarmee de overgang naar een circulaire economie wordt gestimuleerd. Het milieuvriendelijker omgaan met incontinentiemateriaal (incl. luiers) past goed binnen dit streven naar een circulaire economie. Ook bij de gemeenten bestaat veel draagvlak voor het aanpakken van deze productketen. Samen met de Nederlandse Vereniging van afval- en reinigingsmanagement (NVRD) zal een onderzoek worden verricht, andere ketenpartners worden hier bij betrokken.
Het onderzoek zal zich richten op kansen en belemmeringen voor het sluiten van de keten voor incontinentiemateriaal. Naar verwachting zal het onderzoek in de 1ste helft van 2015 afgerond worden.
Op basis van dit onderzoek zal ik bezien of het afvalbeleid moet worden aangepast.
Belangrijk is om eerst goed duidelijk te hebben wat de beste verwerking is voor incontinentiemateriaal. Bij incontinentiemateriaal gaat het niet alleen om luiers voor kinderen maar ook om incontinentiemateriaal voor volwassenen. Hierbij is er vaak sprake van resten van medicijnen. Het is het niet te verwachten dat bij de inzameling de soorten incontinentiemateriaal altijd gescheiden zijn. Eenmaal in het afvalstadium is het onderscheid tussen beide soorten incontinentiemateriaal niet goed meer te maken en zal het dan ook mogelijk ook gezamenlijk worden verwerkt. Daarom is het raadzaam om ze samen te bekijken.
Gemiddeld genomen bestaat 5,4% van het huishoudelijk restafval uit incontinentiemateriaal. Dit is echter een gemiddelde. In gemeenten die al ver zijn gevorderd in de ontwikkeling van hun afvalscheiding maakt incontinentiemateriaal een steeds groter onderdeel uit van het restafval. Incontinentiemateriaal bevat hoogwaardige papiervezels die op zichzelf uitstekend recyclebaar zijn. Ook het kunststof in incontinentiemateriaal leent zich goed voor recycling. Uit de inhoud van gebruikte incontinentiemateriaal kunnen fosfaten en energie worden teruggewonnen. Alleen de absorptiekorrels en medicijnen vormen mogelijk een probleem bij de recycling.
Waarom is het in Nederland wel toegestaan om luiers te mengen met gft-afval (groente-, fruit- en tuinafval), terwijl dit in veel (buur)landen niet is toegestaan wegens onder andere de slechte vergistbaarheid van luiers en onzekerheid rond hygiëne?
Sinds 2008 maakt de Wet milieubeheer het mogelijk om gft-afval samen met andere componenten (bijvoorbeeld luiers) in te zamelen. Dit was op basis een advies van het toenmalig Afval Overleg Orgaan uit 2004.
De acceptatievoorwaarden voor de verwerking van gft-afval worden bepaald door de verwerkers hiervan. Voor incontinentiemateriaal bestaat op dit moment in Nederland nauwelijks tot geen verwerkingsmogelijkheden. Alleen de vergistinginstallatie van Orgaworld in Lelystad accepteert incontinentiemateriaal als onderdeel van het gft-afval. Andere Nederlandse vergisters passen een andere techniek toe dan deze installatie waardoor incontinentiemateriaal niet mee-vergist kunnen worden. Andere verwerkingsmogelijkheden voor incontinentiemateriaal zijn er niet in Nederland.
Overigens zijn er op Europees niveau einde-afval-criteria in ontwikkeling voor organisch afval, waardoor in de toekomst compost die geproduceerd wordt uit organisch afval wat ook incontinentiemateriaal bevat, waarschijnlijk niet in aanmerking komt voor de einde-afval status. Er lijkt daardoor geen toekomst te zijn voor de verwerking van incontinentiemateriaal samen met het gft-afval.
Hoe denkt u over de stelling in het artikel dat de huidige verbrandingstarieven het recyclen van luiers duurder maken dan het verbranden ervan?
Er zijn meerdere aspecten van invloed op de kosten voor de verwerking van incontinentiemateriaal. Bij verbranding zijn dit de kosten voor inzameling en de tarieven voor verbranding. Bij gescheiden inzameling met daarbij recycling zijn dit de kosten voor inzameling, de verwerking en de kosten of opbrengsten voor de afzet van residuen. De echte kosten voor recycling van incontinentiemateriaal zijn niet bekend omdat er geen installatie is die operationeel is. Een vergelijking tussen beide opties is dan ook niet goed te maken. Daar komt bovendien bij dat de tarieven die gemeenten betalen voor verbranding van restafval sterk van elkaar verschillen. Aan de markt wordt overgelaten hoe de verwerking wordt uitgevoerd en welke economische keuzes hierbij worden gemaakt. Wel zal in het onder antwoord 2 genoemde onderzoek ook informatie over kosten worden verzameld.
Op welke manier wilt u de luierrecycling gaan oppakken?
Zie antwoord 2.
Het bericht dat IJsland Nederlandse spaarders niet wil uitbetalen |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «IJsland wil Icesave-spaarders niet betalen»?1
Ja.
Bent u het er mee eens dat alles op alles moet worden gezet om ook deze spaartegoeden uit te laten keren aan de rechtmatige eigenaren, ook als het gaat om zogeheten «100.000+ spaarders»?
Het kabinet vindt het inderdaad van het grootste belang dat de IJslandse autoriteiten zonder vertraging vrijstelling verlenen voor toekomstige boedeluitkeringen zodat het spaargeld terugkeert naar de preferente Nederlandse spaarders. De Winding-up Board en de IJslandse autoriteiten hebben aangegeven dat de boedel voldoende middelen bevat om de ingediende vorderingen van de spaarders uiteindelijk volledig te voldoen. De antwoorden op de vragen 3 en 4 zullen hier nader op ingaan.
Is het u bekend, zoals in het bericht wordt gesteld, dat de IJslandse Centrale Bank (spaar-)tegoeden uit de failliete boedel van Landsbanki achter houdt in opdracht van de IJslandse regering, zodat andere doelen dan het terugbetalen van spaartegoeden aan spaarders kunnen worden bediend, zoals het verminderen van de IJslandse hypotheekschuld? Zo nee, wat is er volgens u dan aan de hand? Zo ja, wat is uw oordeel over deze gang van zaken en kunt u aangeven of hier sprake is van een rechtmatige actie van de IJslandse Centrale Bank?
Tot op heden zijn vier uitkeringen uit de boedel van Landsbanki gedaan. Alle preferente crediteuren, inclusief de 100.000+ spaarders, hebben eenzelfde percentage ontvangen. Al enige tijd geleden heeft de Winding-up Board van Landsbanki een verzoek ingediend bij de Centrale Bank van IJsland om een vijfde uitkering in vreemde valuta te mogen doen. Een dergelijk ontheffingsverzoek is nodig omdat de crediteuren vanwege de geldende kapitaalrestricties in IJsland alleen geld kunnen ontvangen met toestemming van de Centrale Bank van IJsland en de IJslandse Minister van Financiën. De IJslandse autoriteiten hebben nog geen besluit genomen over dit verzoek.
Hierbij speelt een rol dat de IJslandse autoriteiten zorgen hebben over de schuld van de nieuwe bank die is ontstaan na de ondergang van Landsbanki in 2008. In het kader van de IJslandse crisismaatregelen in 2008 zijn activa verbandhoudende met de binnenlandse activiteiten van Landsbanki overgeheveld naar een nieuwe bank («Nieuw Landsbanki»). De IJslandse staat houdt 98% van de aandelen in Nieuw Landsbanki. Vanwege deze overdracht van activa heeft Nieuw Landsbanki een omvangrijke schuld aan de boedel van Landsbanki die in de komende jaren moet worden afbetaald. De IJslandse autoriteiten zijn echter van mening dat het huidige betaalschema dermate belastend is voor Nieuw Landsbanki en de IJslandse betalingsbalans, dat een looptijdverlenging van de schuld dringend gewenst is. De Winding-up Board en Nieuw Landsbanki zijn recentelijk een dergelijke looptijdverlenging overeengekomen. Mede op aandringen van Nederland is daarbij bepaald dat de looptijdverlenging pas doorgang vindt zodra de ontheffing voor de vijfde boedeluitkering daadwerkelijk is verleend. De inzet in de komende periode is om dit pakket van enerzijds een looptijdverlenging en anderzijds de vijfde boedeluitkering tot stand te brengen zodat er weer een significant bedrag aan spaargeld vrijkomt. Ook de 100.000+ spaarders kunnen in dat geval een volgende boedeluitkering tegemoet zien.
Kunt u aangeven welke inspanningen u nog verricht om zo veel mogelijk van de spaartegoeden van de «100.000+ spaarders» vrij te laten geven?
Evenals de vordering die door De Nederlandsche Bank is ingediend zijn de vorderingen van de 100.000+ spaarders preferent. Op het moment dat de Nederlandse staat (via De Nederlandsche Bank) een boedeluitkering ontvangt, geldt dat evenzeer voor de 100.000+ spaarders. De inspanningen die de staat levert om boedeluitkeringen te ontvangen komen derhalve gelijkelijk ten goede aan alle spaarders. Er wordt dan ook geen gedifferentieerde inspanning geleverd ten aanzien van de specifieke categorie 100.000+ spaarders.
Kunt u aangeven wat er in het gesprek op 25 april 2014 tussen de Minister-President en de IJslandse premier Gunnlaugsson in Rotterdam2 – waarin is gesproken over de situatie met Icesave en Landsbanki – aan de orde is gekomen en welke afspraken er zijn gemaakt?
Deze ontmoeting vond plaats tijdens het congres van de Liberale Internationale. Icesave is slechts kort en in algemene zin ter sprake gekomen.
Kunt u aangeven welk bedrag de Nederlandse staat nog tegoed heeft uit IJsland?
Van de ruim € 1,4 miljard die De Nederlandsche Bank voor rekening van de Nederlandse staat heeft uitgekeerd bij de uitvoering van het depositogarantiestelsel inzake Icesave is tot op heden € 811 miljoen gerecupereerd. Aan hoofdsom staat nog € 617 miljoen uit. Bovendien is bij het IJslandse depositogarantiefonds een claim ingediend ter vergoeding van de resterende hoofdsom, gederfde rente en gemaakte kosten. De claim is voorgelegd aan de IJslandse rechter.
Het bericht dat de internationale jacht op drugs gehinderd wordt door de Nederlandse bezuinigingen op de vaste liaisons in Europa |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u de radio-uitzending van Argos van 10 mei jl. beluisterd waarin de vraag werd opgeworpen of de internationale jacht op drugs gehinderd wordt door de Nederlandse inzet?1
Ja.
Deelt u de kritiek van de directeur van het Maritime Analysis and Operations Centre (MAOC) te Lissabon, de heer Frank Francis, dat door het verdwijnen van de Nederlandse politieliaison officer (hierna: officier) consensus tussen de deelnemende landen van het MAOC over de bestrijding van internationale drugshandel lastig is wanneer deze officier niet fysiek aanwezig is?
Sinds 1 september 2013 is de nationale politie in het MAOC vertegenwoordigd via een flexibel inzetbare liaison officer (FILO). Deze niet vaste liaison is in de regel tenminste één week per maand aanwezig in Lissabon. Deze liaison is full time belast met het MAOC dossier en heeft daartoe veelvuldig contact met onder andere Europol, Defensie en betrokken onderdelen van de nationale politie. Dit komt de multidisciplinaire samenwerking en inzet in het MAOC verder ten goede. Bij spoedeisende omstandigheden kan hij overigens binnen enkele uren afreizen naar Lissabon. Dat is tot op heden overigens nog niet nodig geweest.
De inzet van een flexibele liaison voor het MAOC is zonder gevolgen voor de operationele inzet en samenwerking in dit internationale verband. Er is dan ook geen sprake van dat door deze nieuwe werkwijze de uitwisseling van informatie met Nederland nadelig beïnvloed zou zijn. Dankzij het digitale tijdperk is real time contact en snelle uitwisseling van informatie tussen en met de betrokken organisaties zeer goed mogelijk. Fysieke aanwezigheid is wat dit betreft geen absolute randvoorwaarde meer om het werk goed te doen.
In de setting van de EU zijn inmiddels voldoende ruime verdragsrechtelijke mogelijkheden gecreëerd om informatie met elkaar uit te wisselen. Dit is iets van de laatste jaren. Europol fungeert mede hierdoor in toenemende mate als centrale informatie-hub en veredelaar. Dat hierdoor incidenteel ook overlap kan ontstaan met oudere vormen van samenwerking voor wat betreft de informatieuitwisseling zoals bijvoorbeeld het MAOC-N verband is enigszins onvermijdelijk. Niet onredelijk dat dan vanuit verschillende perspectieven wordt gekeken naar waar en hoe het meest effectief op kan worden ingezet als het gaat om de verschillende vormen van internationale samenwerking. Ik begrijp overigens dat vanuit het perspectief van de directeur van het MAOC-N een permanente aanwezigheid van een Nederlands aanspreekpunt praktische voordelen heeft, en dat deze nieuwe werkwijze gewenning vergt.
Ik overweeg ondertussen wel om opnieuw een vaste liaison aan te stellen in Lissabon. Mijn belangrijkste overweging hierbij is dat ik zie dat er in toenemende mate behoefte is aan structurele aandacht voor de West-Afrikaanse regio, ook de kustlanden. Deze regio wordt van steeds groter belang voor de informatiepositie van de politie van de EU-landen. Dat rechtvaardigt een strategisch geplaatste LO in de regio. Dit zou goed vanuit Lissabon kunnen geschieden. Nu er een aanvullend Nederlands belang in beeld is, zie ik ook voldoende ruimte om tegemoet te kunnen komen aan een op zich begrijpelijke wens van de directeur MAOC-N om Nederland ook qua vorm gelijk op te laten lopen met de andere landen. Dat neemt overigens niet weg dat er wel degelijk ook in dat samenwerkingsverband gekeken wordt naar nut en noodzaak van deze vorm van samenwerking op de langere termijn.
Het huidige plaatsingsplan ten aanzien van de liaisons van de nationale politie loopt af in 2015. Op dit moment wordt door mijn ministerie samen met de politie en het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie gewerkt aan een nieuw plan. Definitieve besluitvorming over de vaste liaison in Lissabon zal daar onderdeel van uitmaken. In de tussentijd zal Nederland een betrokken, betrouwbare en effectieve partner van MAOC-N blijven. Iets wat overigens door zowel de directeur als de overige lidstaten ook zo wordt gezien.
Eind 2014 zal ik uw Kamer – conform toezegging – informeren over het nieuwe plaatsingsplan.
Wat is uw visie op een effectieve internationale jacht op drugstransporten, de samenwerking hierin tussen (Europese) staten en de rol van Nederland in dit geheel?
Drugshandel en -transporten vormen een internationaal probleem en vergen een internationale aanpak. Nederland speelt daarin al jaren een actieve en constructieve rol. Zowel binnen de EU, als daar buiten. In het bijzonder ook in het Caribische deel van het Koninkrijk, met name door de inzet van Koninklijke Marine, de Kustwacht voor het Caribisch deel van het Koninkrijk en het Recherchesamenwerkingsteam terwijl ook de samenwerking met de Colombiaanse opsporingsdiensten wordt geïntensiveerd.
De samenwerking in het kader van MAOC N past in dat algehele beeld. Deze verdragsorganisatie is enerzijds gericht op de vergaring, analyse en verspreiding van relevante informatie, anderzijds op de coördinatie en aansturing van de gerichte inzet van schepen van de Lidstaten gericht op de daadwerkelijke interceptie van drugs. Het werkgebied van MAOC-N bestrijkt niet alleen de Atlantische route maar in toenemende mate ook de maritieme verbinding met West-Afrika.
MAOC-N werkt met het oog op de vergaring van de noodzakelijke informatie nauw samen met Europol, Eurojust en Interpol. De werkwijze van en samenwerking binnen MAOC-N vertoont in dat opzicht gelijkenis met die van bijvoorbeeld de landendesks bij Europol t.a.v. bepaalde onderzoeken of fenomenen. De Nederlandse inbreng in MAOC-N is van meet af aan gericht geweest op de slagkracht van MAOC-N ook waar het de feitelijke operaties betreft. Zo vaart op dit moment de Koninklijke Marine met het moderne patrouilleschip Zr.Ms Groningen als stationsschip operaties uit ten behoeve van MAOC-N, ook voor de West-Afrikaanse kust. Er is geen sprake van dat Nederland onduidelijkheid laat bestaan t.a.v. ons belang bij de internationale samenwerking ter bestrijding van de drugshandel. Dat geldt ook voor MAOC-N.
Deelt u de mening dat de samenwerking binnen het MAOC om internationale drugshandel te bestrijden niet wordt bevorderd wanneer het beleid van een van de betrokken landen, in casu Nederland (nota bene een van de oprichters van het MAOC), onduidelijk is ten aanzien van de structurele inzet voor de komende jaren?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat Nederland momenteel een flexibel inzetbare liason (FILO) heeft bij het MAOC? Zo ja, sinds wanneer wordt deze officier ingezet en hoe wordt deze nieuwe werkvorm beoordeeld door alle betrokkenen in vergelijking met de inzet van de eerdere vaste liaisonpost?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze is er vanuit uw ministerie gereageerd richting Argos voorafgaand aan de betreffende radiouitzending? Indien schriftelijk is gereageerd, kunt u het betreffende document doen toekomen aan de Kamer?
Er is vooraf gereageerd op enkele vragen die door Argos zijn gesteld. Argos heeft op correcte wijze aan deze antwoorden gerefereerd in de uitzending. Ik verwijs u tevens naar bovenstaande antwoorden hierover.
Klopt het dat vanuit uw ministerie is aangegeven richting Argos ten eerste dat de kritiek uit Lissabon bekend is, ten tweede dat op verzoek van de directeur van het MAOC de inzet van de FILO wordt heroverwogen, ten derde dat een vaste liaison wellicht opnieuw ter beschikking wordt gesteld en ten vierde dat het besluit hierover nog formeel bekrachtigd moet worden tussen de korpsleiding en u?
Zie antwoord vraag 6.
Indien uw antwoord op de vorige vraag in zijn geheel of op onderdelen ervan bevestigend is, kunt u aangeven hoe zich dit dan verhoudt met uw eerdere voornemen om de officier te Lissabon terug te halen en te vervangen door een FILO?2
Zie antwoord vraag 2.
Indien het klopt dat het besluit over de officier in Lissabon formeel nog bekrachtigd moet worden, kunt u aangeven wanneer dat gaat gebeuren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien van de afbouw van de andere Nederlandse vaste liaisons in Europa, de voorgenomen inzet van FILO’s en de versterking vanuit INTERPOL?
Zoals ik u Kamer bij eerdere gelegenheid al berichtte worden er op dit moment geen vaste liaisons teruggetrokken uit Europa. De zogenaamde Dutch desk, het team van Nederlandse liaison-officers bij Europol, is inderdaad verder versterkt.
Bij brief van 9 oktober 2013 (Kamerstuk 31 015, nr.94) heb ik uw Kamer over mijn beleidskader ten aanzien van de internationale politiesamenwerking bericht. En conform mijn eerdere toezegging aan uw Kamer zal ik eind 2014 uw Kamer informeren over het nieuwe, wereldwijde plaatsingsplan voor politieliaison officers. De introductie in de mix van toepasbare instrumenten van internationele uitwisseling tussen politiediensten, van thematische, flexibele liaisons past in onze snel veranderende omgeving waarin criminaliteit ook steeds internationale georiënteerd raakt. Zo heb ik onlangs twee tijdelijke, flexibele liaisons ingezet in Manilla en Rio de Janeiro, specifiek met het oog op het groeiende fenomeen van het kindersekstoerisme.
Kunt u voor de lange termijn duidelijkheid verstrekken over de inzet van de Nederlandse politieliaison officer in Rome, gezien het feit dat diens plaatsingstermijn in 2014 afloopt maar u heeft aangegeven dat deze voorlopig in Rome blijft?3
De politieliaison officer in Rome blijft gehandhaafd tot medio 2015. In het kader van het nieuwe plaatsingsplan dat ik eind dit jaar vaststel, zal ik bepalen of en op welke wijze de vaste liaison wordt vervangen.
Heeft u behalve de commentaren vanuit Lissabon en Rome, meer kritieken uit het buitenland ontvangen ten aanzien van uw voornemen omtrent het terugtrekken van vaste liaisonposten en het inzetten van FILO’s?
Ik heb geen kritiek ontvangen van andere landen.
De uitzending “Undercover in Nederland” over hulp bij zelfdoding |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van het televisieprogramma «Undercover in Nederland» inzake hulp bij zelfdoding?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de in de uitzending getoonde handelswijze van de hulpverlener van stichting De Einder?
Het Openbaar Ministerie (OM) stelt een onderzoek in naar aanleiding van de genoemde uitzending. Ik wacht de resultaten van dit onderzoek af.
Deelt u de mening dat goed hulpverlenerschap voor mensen met suïcidale gedachten allereerst inhoudt dat de motieven achter de suïcidale gedachten uitgebreid dienen te worden onderzocht? Zo nee, waarom niet?
Ja. Op basis van de richtlijn diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag, is het van belang om een beeld te krijgen van de suïcidale toestand en het unieke complex van factoren dat bij de patiënt heeft geleid tot suïcidaal gedrag en dus de motieven achter suïcidale gedachten te achterhalen.
Kunt u aangeven in welke mate mensen met een stervenswens (suïcidale neigingen) in Nederland doorgaans de weg naar psychologische en/of psychiatrische hulpverlening weten te vinden? Zijn u hierover cijfers bekend?
Mensen die kampen met suïcidale gedachten blijken moeilijk de weg te vinden naar de psychologische en/of psychiatrische hulpverlening. Uit onderzoek2 blijkt dat bijna vier op de tien mensen die ooit in hun leven suïcidale gedachten hebben gehad, nooit hulp hebben gezocht voor hun psychische problemen, alcohol- of drugsproblemen. Het gaat hier om een brede definitie van hulp, zowel algemene gezondheidszorg, geestelijke gezondheidszorg als informele zorg wordt hieronder begrepen. Ongeveer één op de drie mensen die ooit een suïcide poging hebben gedaan, heeft ook nooit hulp voor persoonlijke problemen gezocht. Dit betekent dat een deel van de mensen die ooit suïcide gedachten hebben gehad en zelfs pogingen hebben ondernomen, niet binnen het bereik van hulpverleners komen. Niet onderzocht kon worden in hoeverre het hier om serieuze pogingen ging.
Daarnaast is uit onderzoek van NIVEL3 gebleken (2009) dat slechts 50% van de mensen die zelfmoord pleegt in de maand daarvoor contact had met de huisarts. Van deze groep mensen had slechts een beperkt deel (7%) een gesprek met de huisarts over suïcidaliteit. Dit maakt duidelijk dat zowel patiënten als huisartsen het moeilijk vinden dit onderwerp bespreekbaar te maken.
Kunt u een schatting geven van het aantal mensen dat sinds het bestaan van stichting De Einder advies voor hulp bij zelfdoding heeft ingewonnen en in hoeveel gevallen dit heeft geleid tot zelfdoding? Zo nee, op welke wijze is het mogelijk een inschatting te maken van de omvang van de praktijk van stichting De Einder?
Nee, ik heb geen beschikking over dergelijke gegevens. Wel geeft de stichting een jaarverslag uit waarin diverse gegevens zijn opgenomen.4 Ook uit deze gegevens is geen exact verband te herleiden tussen het aantal verzoeken om advies en daadwerkelijke zelfdoding.
Zijn er andere hulpinstellingen in Nederland bekend die net als stichting De Einder advies geven over hulp bij zelfdoding of doorverwijzen naar stichting De Einder?
In Nederland geven, voor zover mij bekend, tevens de NVVE (Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde) en de SVL (Stichting Vrijwillig Leven) informatie over (hulp bij) zelfdoding.
Is het Openbaar Ministerie inmiddels geïnformeerd zoals aan het einde van de televisieuitzending werd aangegeven? Kunt u aangeven wat het eventuele vervolgtraject zal zijn?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2. Over lopende onderzoeken van het OM kan ik in het belang van het onderzoek geen mededelingen doen.
De berichten waaruit blijkt dat een consulent van Stichting De Einder adviezen over zelfdoding geeft |
|
Mona Keijzer (CDA), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u de berichten waaruit blijkt dat een van de consulenten van Stichting De Einder een jonge vrouw, zonder grondig onderzoek en professionele hulpverlening, concrete adviezen heeft gegeven over de methoden waarmee zij een eind aan haar leven kan maken en een adres heeft verschaft voor het verkrijgen van middelen om zichzelf van het leven te beroven?1
Ja.
Wat vindt u van deze handelwijze? Deelt u de mening dat een dergelijke handelwijze een ongewenste ontwikkeling is?
Het Openbaar Ministerie (OM) stelt een onderzoek in naar aanleiding van voornoemde berichtgeving. Over lopende onderzoeken van het OM kan ik in het belang van het onderzoek geen mededelingen doen. Overigens kan zonder onderzoek reeds worden vastgesteld dat van overtreding van artikel 294 van het Wetboek van Strafrecht in ieder geval geen sprake is, omdat in ieder geval aan een van de delictsbestanddelen niet is voldaan: er is geen zelfdoding gevolgd.
Hoe verhoudt het zo gemakkelijk toegang hebben tot advisering over zelfdoding zich tot het algemene uitgangspunt van het beleid van suïcidepreventie?
Het beleid van suïcidepreventie is erop gericht om mensen die suïcidaal zijn eerder te signaleren en gericht hulp aan te bieden. Dat sluit niet uit dat mensen zelf op zoek gaan naar informatie of advies over zelfdoding.
Deelt u de mening dat het feit dat een middel voor zelfdoding zo eenvoudig beschikbaar is onmogelijk positief kan bijdragen aan het terugdringen van het aantal gevallen van zelfdoding?
Er zijn zeer veel (genees)middelen beschikbaar op de nationale en internationale markt die -afhankelijk van gebruik en dosering – een dodelijke werking kunnen hebben. Het is ondoenlijk om de beschikbaarheid van al deze middelen te beperken. Daarom is mijn inzet er in de eerste plaats op gericht om mensen die suïcidaal gedrag vertonen eerder te signaleren en gerichte zorg aan te bieden. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het bieden van adviezen, zoals dit in het concrete geval van de consulent van Stichting De Einder blijkt te gebeuren, veel verder gaat dan het bieden van algemene informatie en in lijn met uitspraken van de Hoge Raad, waarin wordt gesteld: «Wel strafbaar is in beginsel degene die in het concrete geval middelen verschaft of toedient en duidelijke, op navolging en uitvoering gerichte instructies geeft aan degene die tot zelfdoding heeft besloten.», strafbaar is?2 Deelt u de mening dat het hier erom gaat of de verdachte het door zijn handelen voor de ander mogelijk of gemakkelijker heeft gemaakt om zichzelf te doden en dat hier in dit geval sprake van is, ook al heeft de zelfdoding niet daadwerkelijk plaatsgevonden?3
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het bieden van zulke informatie gekwalificeerd dient te worden als behulpzaam zijn bij zelfdoding en het verschaffen van (toegang tot) middelen voor die zelfdoding, zoals verboden in artikel 294 van het Wetboek van Strafrecht, danwel het opzettelijk uitlokken van een strafbaar feit?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het Openbaar Ministerie te vragen in hoeverre er in deze casus sprake is van behulpzaamheid bij zelfdoding of een ander strafbaar feit?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u tevens bereid te onderzoeken welke civielrechtelijke- of strafrechtelijke maatregelen mogelijk zijn tegen de stichting voor wie deze consulent werkt? Bent u bereid te onderzoeken of het mogelijk is deze stichting vanwege strijd met de openbare orde of de goede zeden of vanwege het voorkomen van strafbare feiten te verbieden, danwel in ieder geval onmogelijk te maken nog langer adviezen te geven die behulpzaam zijn bij zelfdoding?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden zijn er nationaal of internationaal om de betrokken Chinese organisatie aan te pakken wegens het te koop aan bieden of verhandelen van middelen met dodelijke werking?
Op grond van artikel 61 van de Geneesmiddelenwet is het verboden geneesmiddelen te koop aan te bieden of ter hand te stellen door anderen dan apothekers, huisartsen met vergunning of daartoe bij ministeriële regeling aangewezen personen of instanties. Overtreding van dit artikel kan door de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) worden bestraft met een bestuurlijke boete (artikel 101 Geneesmiddelenwet). Op grond van artikel 1 van de Wet op de economische delicten kan tevens een strafrechtelijk onderzoek worden ingesteld door het OM. Wanneer sprake is van middelen die zijn opgenomen in (de lijsten van) de Opiumwet, kan mogelijk ook sprake zijn van overtreding van deze wet. Of er in dit concrete geval voldoende aanleiding is tot bestuurlijk dan wel strafrechtelijk optreden jegens de aanbieder van het middel staat ter beoordeling van de IGZ en het Functioneel Parket van het OM.
Bent u bereid, indien na onderzoek blijkt dat er geen (straf)rechtelijke mogelijkheden zijn om tegen deze organisatie op te treden, te bevorderen dat artikel 294 van het Wetboek van strafrecht en/of andere strafbepalingen zodanig worden aangepast dat hier ook tegen opgetreden kan worden?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 9 zijn er diverse (straf)rechtelijke mogelijkheden om tegen dergelijke organisaties op te treden.
Uitzondering provisieverbod |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Financiële sector verdeeld over hulp aan klant in nood»?1
Ja.
Banken, verzekeraars en intermediairs willen de hypotheekklant in nood helpen, maar wat vindt u van het feit dat zij misbruik vrezen als het gaat om de huidige oplossing? In hoeverre is dit (on)terecht en kunt u dat onderbouwen? Welk risico bestaat dat het provisieverbod wordt omzeild met de nieuwe regels? Welke alternatieve voorstellen hebben de partijen in de consultatieronde gedaan en waarom zijn deze niet overgenomen?
Het doel van de uitzondering op het provisieverbod is het wegnemen van eventuele belemmeringen die voortvloeien uit het provisieverbod voor de aanbieder, bemiddelaar of adviseur om in gesprek te gaan met consumenten met (voorzienbare) betalingsachterstanden. Het gesprek kan gebruikt worden om de financiële situatie in kaart te brengen en de mogelijkheden te onderzoeken om het hypothecair krediet aan te passen. Bij (voorzienbare) betalingsachterstanden is het niet gewenst dat vanwege regelgeving een aanbieder, bemiddelaar of adviseur advieskosten in rekening moet brengen wanneer hij een consument adviseert over een mogelijke oplossing voor zijn betalingsachterstanden dan wel een beperking daarvan. Indien altijd advieskosten in rekening dienen te worden gebracht, kan de consument dit als drempel ervaren en afzien van financieel advies, terwijl hij dit advies juist dringend nodig heeft. Een rekening voor advieskosten zou bovendien de betalingsproblemen voor de consument alleen maar vergroten. Daarom wordt het onder bepaalde voorwaarden toegestaan dat een aanbieder provisie betaalt aan een bemiddelaar of adviseur voor advies- en bemiddelingswerkzaamheden aan een consument en is een aanbieder in bepaalde gevallen niet verplicht de advies- en distributiekosten rechtstreeks in rekening te brengen.
Het provisieverbod is ingevoerd om een beweging te bewerkstelligen van productgedreven verkoop naar klantgerichte advisering. Het creëren van een uitzondering op een verbod, brengt altijd een risico met zich mee dat de uitzondering wordt opgerekt of misbruikt. Dit is niet anders voor de onderhavige uitzondering op het provisieverbod. Daarom wordt met uitzonderingen op het provisieverbod terughoudendheid betracht. Vanwege de aard en ernst van betalingsproblemen in het kader van hypothecair krediet wordt het echter opportuun geacht om voor deze specifieke situatie een uitzondering op te nemen.
Zo geldt de uitzondering enkel voor een beperkte groep gevallen, te weten voor consumenten met (voorzienbare) betalingsproblemen inzake hypothecair krediet. Voor andere financiële producten is geen uitzondering opgenomen. Bovendien wordt de inducementnorm van toepassing verklaard op de door de aanbieder betaalde provisie aan de adviseur of bemiddelaar, waardoor de betaalde provisie geen afbreuk mag doen aan de kwaliteit van de dienstverlening en de verplichting van de bemiddelaar of adviseur om zich in te zetten voor de belangen van de consument. Zo mogen bemiddelaars en adviseurs geen beloning ontvangen waarvan een aansporende, motiverende of stimulerende werking uitgaat en daardoor de bemiddeling of het advies kunnen beïnvloeden. De door de aanbieder betaalde provisie aan een bemiddelaar of adviseur moet daarom in redelijke verhouding staan tot de aard en reikwijdte van zijn advies- en bemiddelingswerkzaamheden. Daarnaast mag de betaalde provisie door de aanbieder geen invloed hebben op de uitkomst van het gegeven advies.
In de consultatieronde zijn enkele alternatieve voorstellen voor vormgeving van de uitzondering ontvangen. Er is een voorstel gedaan om consumenten zelf de advieskosten te laten betalen en de mogelijkheid te bieden deze kosten te lenen bij de aanbieder van het hypothecair krediet. Deze kosten zouden dan wel fiscaal aftrekbaar moeten zijn. Bovendien zou aan de consument de mogelijkheid moeten worden geboden om deze kosten over een langere periode terug te betalen. In dit voorstel uit de consultatiereactie komen de kosten echter nog steeds voor rekening van de consument en vormen daardoor een drempel voor de consument om advies in te winnen. Voorgesteld wordt dat ten aanzien van de extra lening voor het advies dezelfde rente wordt betaald als het hypothecair krediet. Hieruit wordt afgeleid dat het uitgangspunt is dat het bestaande hypothecair krediet wordt verhoogd. Vraag is of dit altijd mogelijk is (mede gelet op het risico van overkreditering). Bovendien kan het verhogen van een hypothecair krediet extra kosten met zich meebrengen (denk aan onder andere notariskosten). Tevens kan de extra lening een drempel opwerpen als het een aparte vorm van gespreide betaling betreft.
Een tweede alternatief dat is voorgesteld is dat de betaling voor het onderhavige advies altijd via de consument zou moeten lopen. In dat geval zou de consument beter betrokken zijn bij het traject. Voorgesteld is dat de aanbieder de advieskosten dient te betalen aan de consument, die deze vervolgens dient te betalen aan de adviseur of bemiddelaar. Een dergelijke vormgeving zou de betaalstroom echter compliceren en het risico met zich brengen dat een in betalingsproblemen verkerende consument het ontvangen bedrag van de aanbieder aanwendt om andere betalingsverplichtingen dan de nog te betalen advieskosten aan zijn financieel adviseur, te voldoen.
Waarom vindt u de omschrijving van begrippen als «betalingsachterstand» en «voorzienbare achterstand» voldoende duidelijk, daar ze voor meerdere en bredere uitleg vatbaar lijken? Welke mogelijkheden zijn er om de begrippen duidelijker te formuleren? Waarom is daar geen gebruik van gemaakt?
In het consultatiedocument is bewust gekozen voor een open norm. In de toelichting bij het desbetreffende artikel waarin de uitzondering is opgenomen, is aangegeven wanneer in ieder geval sprake is van een (voorzienbare) betalingsachterstand. Van voorzienbare betalingsachterstanden bij hypothecair krediet is bijvoorbeeld sprake bij een structurele en relatief grote daling van inkomsten, die niet door de consument zelf kan worden opgevangen, waardoor binnen afzienbare termijn betalingsachterstanden zullen ontstaan. Onder andere werkloosheid, arbeidsongeschiktheid, echtscheiding, relatiebreuk en het overlijden van de partner kunnen leiden tot een grote daling van de inkomsten die niet door consumenten zelf kan worden opgevangen waardoor betalingsachterstanden voorzienbaar zijn.
Het alternatief zou zijn om definities op te nemen voor betalingsachterstand en voorzienbare betalingsachterstand. Echter in een definitie kan geen rekening worden gehouden met de specifieke omstandigheden van de consument. De vraag wanneer een consument een (voorzienbare) betalingsachterstand heeft, hangt af van een samenhang van factoren, zoals de grootte van de inkomensachteruitgang, de hoogte van de lasten, de vraag hoeveel vermogen aanwezig is om op in te teren, of sprake is van een huishouden met tweeverdieners en of er alternatieve inkomsten zijn. Deze factoren laten zich lastig vatten in een definitie. Wanneer gekozen zou worden voor een gesloten norm, bestaat de kans dat consumenten voor wie de uitzondering wel bedoeld is toch buiten de definitie vallen. Een open norm biedt wat dat betreft meer flexibiliteit. Als marktpartijen de uitzondering misbruiken om het provisieverbod te omzeilen kan de AFM handhavend optreden. Binnenkort zal de AFM bovendien een aantal voorbeelden publiceren van situaties waarin in ieder geval sprake is van een (voorzienbare) betalingsachterstand.
Aan welke voorwaarden moet men voldoen bij het gebruik maken van deze uitzondering? In hoeverre wijken deze voorwaarden af van de voorwaarden van de oude regels die golden voor het provisieverbod? In hoeverre moet de hoogte van de provisie in de nieuwe regels expliciet transparant worden gemaakt?
Aanbieders zijn in beginsel vrij om een beloning overeen te komen met de bemiddelaar of adviseur voor het bemiddelen en adviseren gericht op het oplossen en beperken van (voorzienbare) betalingsachterstanden inzake een hypothecair krediet zolang de betaalde provisie past binnen de inducementnorm. Er mag geen sprake zijn van een beloning die afbreuk doet aan de kwaliteit van de dienstverlening en de verplichting van de bemiddelaar of adviseur om zich in te zetten voor de belangen van de consument. Bovendien mogen bemiddelaars en adviseurs geen beloning ontvangen waarvan een aansporende, motiverende of stimulerende werking uitgaat.
De door de aanbieder betaalde provisie aan een bemiddelaar of adviseur moet daarom in redelijke verhouding staan tot de aard en reikwijdte van zijn advies- en bemiddelingswerkzaamheden. Daarnaast mag de betaalde provisie door de aanbieder geen invloed hebben op de uitkomst van het gegeven advies. Naar aanleiding van de ontvangen consultatiereacties is de vereiste transparantie over de van de aanbieder te ontvangen provisie aangepast. De bemiddelaar of adviseur dient op begrijpelijke wijze mededeling te doen van het feit dat hij van de aanbieder van het hypothecair krediet provisie ontvangt en de hoogte van de provisie van de desbetreffende aanbieder. Het kenbaar maken van de hoogte van het bedrag van de provisie dient te geschieden voordat de desbetreffende financiële dienst wordt verleend, tenzij het bedrag van de provisie op dat moment niet bekend is. Deze voorwaarden komen overeen met de oude regels die golden voor de inwerkingtreding van het provisieverbod.
Welk risico is er dat er sprake kan zijn van dubbel betalen, aangezien een adviseur nog doorlopende provisie ontvangt op producten die voor 1 januari 2013 zijn afgesloten? Waarom is het ondervangen daarvan niet in het voorstel verwerkt?
In het voorstel is rekening gehouden met het risico van dubbel betalen. De provisie-aanspraken voor producten die zijn gesloten voor 1 januari 2013 blijven doorlopen totdat een nieuwe overeenkomst wordt gesloten. De verplichtingen die tegenover de door de cliënt betaalde provisies staan (zoals nazorg) blijven voor de bemiddelaar of adviseur bestaan. Indien de bemiddelaar of adviseur een consument met betalingsproblemen adviseert kan het echter redelijk zijn dat de aanbieder deze advieskosten van de bemiddelaar of adviseur vergoedt. Daarom is, mede naar aanleiding van de consultatiereacties, artikel 86k van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft aangepast, zodat het vergoeden van de advieskosten door de aanbieder in dergelijke gevallen mogelijk wordt. Ter voorkoming van dubbele betaling, zal de aanbieder dan rekening moeten houden met de reeds betaalde afsluitprovisie en doorlopende provisie. De provisie moet namelijk in een redelijke verhouding staan tot de aard en reikwijdte van de advies- en bemiddelingswerkzaamheden van de bemiddelaar of adviseur.
Indien de advieswerkzaamheden leiden tot een nieuwe overeenkomst, dan is artikel 86c Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (het provisieverbod) van toepassing en kunnen de advies- en bemiddelingswerkzaamheden op grond van de uitzondering voor (voorzienbare) betalingsachterstanden in dat artikel door de aanbieder worden betaald.
In hoeverre kan de Autoriteit Financiële Markten (AFM) de nieuwe regelgeving goed en effectief controleren?
De uitleg van voorzienbare betalingsachterstanden bij hypothecair krediet en de voorwaarden waaronder een provisie mag worden versterkt geeft de AFM voldoende mogelijkheden om effectief te kunnen controleren. Van de uitzondering mag gebruik worden gemaakt als er:
De uitzondering op het provisieverbod beoogt dat consumenten die (voorzienbare) betalingsproblemen hebben op tijd bij hun bemiddelaar of adviseur langsgaan om de problemen te bespreken zodat mogelijke betalingsproblemen kunnen worden voorkomen of betalingsproblemen kunnen worden opgelost. Er is bewust gekozen voor een meer open norm, omdat de vraag wanneer sprake is van een (voorzienbare) betalingsachterstand afhankelijk is van de specifieke omstandigheden waarin een consument zich bevindt. Indien marktpartijen deze uitzondering misbruiken om het provisieverbod te omzeilen doet dit afbreuk aan het doel van de uitzondering en kan de AFM handhavend optreden, omdat het provisieverbod wordt overtreden. Als de provisie die wordt betaald niet in redelijke verhouding staat tot de verrichtte werkzaamheden dan kan de AFM handhaven op grond van de inducementnorm.
Het betreft hier een kleine aanpassing van het provisieverbod; wanneer wordt het provisieverbod in zijn totaliteit geëvalueerd?
De effecten van het provisieverbod en samenhangende regelgeving worden na circa vijf jaar geëvalueerd, dat wil zeggen in de loop van 2017. Uiteraard volgen de AFM en ikzelf ook tussentijds nauwlettend de marktontwikkelingen.
De betekenis van de uitspraak van het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Joël Voordewind (CU), Linda Voortman (GL), Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam van 8 mei 2014?1
Ja.
Hoe verhoudt uw stelling, dat u geen onmiddellijke maatregelen neemt naar aanleiding van de uitspraak van het ECSR, zich tot de hierboven genoemde uitspraak waarin wordt gesteld dat wel degelijk het recht bestaat op een menswaardig bestaan, waarvoor voedsel, kleding en onderdak een vereiste zijn?
De procedure waar u aan refereert, draaide om de vraag of de gemeente Amsterdam een bijstandsuitkering moest verstrekken. De rechter heeft geoordeeld dat de gemeente Amsterdam dat niet hoeft te doen. Het geschil gaat niet over de betekenis van de brief van het ECSR. De rechter maakt hier slechts zijdelings een opmerking over.
Belangrijk vind ik verder dat de rechtbank Amsterdam constateert dat deze vreemdeling nog procedures heeft lopen en dat niet vaststaat dat de Nederlandse staat in dit kader onvoldoende doet.
De uitspraak van de rechtbank Amsterdam vormt voor mij dan ook geen aanleiding om terug te komen op mijn standpunt naar aanleiding van de brief van het ECSR.
Ik ben van mening dat het Nederlandse stelsel blijk geeft van een evenwichtige balans tussen de belangen van de Staat en de bescherming van de rechten van het individu, ook als het gaat om uitgeprocedeerde vreemdelingen.
Bent u naar aanleiding van bovengenoemde uitspraak bereid om per onmiddellijke ingang te voorzien in bed, bad en brood voor uitgeprocedeerde vreemdelingen die in Nederland op straat leven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De doodstraf voor een zwangere vrouw in Sudan |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een christelijke vrouw ter dood is veroordeeld wegens haar weigering terug te keren tot de islam?1
Ja.
Kloppen de berichten dat deze vrouw tevens zwanger is en dat ze desondanks ook zweepslagen zal krijgen?
Mevrouw Mariam Yahya Ibrahim is inmiddels bevallen van een dochter. De berichten kloppen dat mevrouw Mariam Yahya Ibrahim ook is veroordeeld tot zweepslagen. Haar advocaten zijn in hoger beroep gegaan tegen het vonnis. Moeder en kind verblijven in de gevangenis in afwachting van het hoger beroep.
Klopt het dat u reeds protest heeft aangetekend tegen dit vonnis? Bent u bereid om de ambassadeur te ontbieden om dit protest kracht bij te zetten? Bent u tevens bereid om de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en uw Europese collega’s te verzoeken dit protest te ondersteunen?
Het kabinet heeft de Sudanese ambassadeur laten ontbieden op het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Hierbij is de boodschap afgegeven dat Nederland het vonnis afkeurt en veel belang hecht aan de vrijheid van godsdienst. De Sudanese ambassadeur gaf aan dat de rechtsgang nog niet is afgerond en dat de advocaten van mevrouw Mariam Yahya Ibrahim in hoger beroep zijn gegaan. Samen met Europese partners zal Nederland de zaak nauw blijven volgen en, afhankelijk van het verloop van de rechtsgang, bezien welke verdere maatregelen genomen kunnen worden.
De woordvoerder van Hoge Vertegenwoordiger Ashton bracht op 15 mei jl. een verklaring uit, waarin zij haar afkeuring uitspreekt over het vonnis en de Sudanese autoriteiten oproept om de vrijheid van godsdienst te respecteren. Nederland heeft eveneens bepleit dat de EU in Khartoum de Sudanese autoriteiten aanspreekt op het vonnis.
Is de positie van christenen recentelijk verslechterd? Kunt u een overzicht verschaffen van de meest recente incidenten gericht tegen christenen?
Sinds de afscheiding van Zuid-Sudan in 2011 is de positie van christenen in Sudan veranderd. De overheid greep dit moment aan om de islamitische identiteit van Sudan te benadrukken. Veel Zuid-Sudanezen, voornamelijk christenen, keerden terug naar Zuid-Sudan. Hiermee is de relatieve bevolkingsomvang van christenen (ten opzichte van moslims) in Sudan drastisch afgenomen. Als gevolg hierdoor zijn in Khartoum kerken gesloten. Het kabinet beschikt niet over een gedocumenteerd overzicht van recente incidenten tegen christenen in Sudan. Nederland zal, samen met EU-partners, ontwikkelingen op dit gebied blijven volgen.
Welke maatregelen bent u bereid te ondernemen indien Sudan – ondanks de internationale protesten – het vonnis toch doorzet? Ziet u mogelijkheden om in samenspraak met uw Europese collega’s de mogelijkheden van aanvullende sancties te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat dit vonnis wederom aantoont dat kwijtschelding van Sudanese schulden zeer ongepast zou zijn?
Nederland wil pas overgaan tot schuldverlichting als er sprake is van bewezen substantiële vooruitgang op sociaal en economisch vlak. Hiervoor is een stevig programma van IMF en Wereldbank nodig, met strenge voorwaarden. Dit signaal wordt door Nederland krachtig uitgedragen.
Op dit moment is er geen sprake van schuldverlichting voor Sudan. Het land heeft nog een lange weg te gaan voor het überhaupt voor enige vorm van schuldverlichting kwalificeert.
De uitspraken en antwoorden van de minister-president op vragen over de rol van de minister van Veiligheid en Justitie en de scheiding van machten |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de rol van de Minister van Veiligheid en Justitie bij lopende onderzoeken van het Openbaar Ministerie?1
Ja
Is het waar dat de opmerking van de Minister van de Veiligheid en Justitie «Het was niks, het is niks en het wordt niks» betrekking had op een lopend onderzoek van het Openbaar Ministerie? Is het eveneens waar dat u, hiernaar gevraagd, heeft aangegeven dat u deze opmerking niet te ver vond gaan?
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als een bewindspersoon vooruitloopt op de mogelijke uitkomsten van een nog lopend onderzoek van het Openbaar Ministerie? Deelt u eveneens de mening dat ook de Minister van Veiligheid en Justitie zich niet op deze manier inhoudelijk zou behoren te mengen in een onderzoek van het Openbaar Ministerie? Zo niet, waarom niet? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Erkent u dat de Minister van Veiligheid en Justitie weliswaar politiek verantwoordelijk is voor het Openbaar Ministerie, maar dat dit niet inhoudt dat deze een inhoudelijk oordeel zou mogen geven over een lopend onderzoek, of dat vooruitgelopen kan worden op de eventuele uitkomsten van dat onderzoek? Zo niet, waarom niet? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Deelt u de mening dat de een Minister van Veiligheid en Justitie met betrekking tot een lopend strafrechtelijk onderzoek beter niet kan zeggen «het wordt niks», omdat daarmee de suggestie wordt gewekt dat hij de uitkomsten van dat onderzoek reeds kent?
Kunt u nogmaals proberen uit te leggen wat u nu precies bedoelde met uw opmerking: «Hij (de Minister van Veiligheid en Justitie) is als baas van het OM het geitenpad, het bruggetje tussen die twee bereiken, en is ruimer gerechtigd er iets over te zeggen dan andere politici»?
Het bericht ‘Hoge bloeddruk? Eet minder zout’ en Wereld Hypertensie Dag |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Voedingscentrumbericht «Hoge bloeddruk? Eet minder zout» en de Wereld Hypertensie Dag op 17 mei?1
Ja.
Wat vindt u van initiatieven zoals de Wereld Hypertensie Dag, die er onder andere op gericht zijn om mensen bewust te maken van de hoge hoeveelheid zout in voedingsmiddelen?
Ik juich het toe dat vanuit verschillende organisaties aandacht wordt gevestigd op de relatie tussen de consumptie van teveel zout en hoge bloeddruk. Het is goed dat vanuit verschillende invalshoeken bewustwording bij de consumenten wordt gestimuleerd.
Hoe staat het met uw vorderingen met de zoutnormen om het zoutgehalte in Nederlandse voedingsmiddelen te reduceren?
Zoals ik u heb toegezegd bij het AO voedsel (18 december 2013), zal ik u periodiek over de voortgang in zoutverlaging in het voedselaanbod informeren. In mijn brief (TK2013–2014, nr. 32 793-135) over suiker in kinderproducten, heb ik aangegeven u eind dit jaar te informeren over gemaakte afspraken. Eind 2014 informeer ik u over de resultaten van het Akkoord Verbetering Productsamenstelling met betrekking tot zout, verzadigd vet en calorieën (suiker, vet). Daarnaast is vanaf juli 2014 de website over het Akkoord beschikbaar. Hierop zullen onder andere de jaarlijkse planning, de werkafspraken (per productgroep), adviezen van de wetenschappelijke adviescommissie en de organisatiestructuur worden gepubliceerd.
Klopt het dat u hierbij gebruik maakt van een onafhankelijke wetenschappelijke commissie die voorstellen van de industrie om zout in voedingsmiddelen te reduceren wetenschappelijk toetst? Kunt u de Kamer inzicht geven in de samenstelling van deze commissie en de nevenfuncties die deze commissieleden bekleden?
Ja, dat klopt. Conform het Akkoord, heb ik een onafhankelijke wetenschappelijke adviescommissie ingesteld die de door het bedrijfsleven voorgestelde afspraken voor maximale gehaltes (zout, verzadigd vet, energie (suiker, vet)) toetst.
De adviescommissie is samengesteld op basis van de deskundigheid van de leden op het gebied van voeding, procestechnologie en consumentengedrag. Ook heb ik enkele leden gevraagd die in de wetenschappelijke adviescommissie van het keuzelogo Het Vinkje zitten, om afstemming tussen deze commissies te borgen. Dat vind ik uit het oogpunt van efficiëntie en inhoud belangrijk.
De volgende personen zijn in de wetenschappelijke adviescommissie benoemd:
Voorzitter: Prof.dr.ir. Jantine Schuit
Leden: Prof. Dr. Ir. Hans Brug, Dr. Peter de Kok, Prof. Dr. Ir. Ronald
Mensink, Dr. Stephan Peters en Dr. Ronald Visschers.
Bij het samenstellen van de adviescommissie heb ik navraag gedaan naar de dagelijkse werkzaamheden en nevenactiviteiten van de beoogde commissieleden en mogelijke belangenverstrengeling. De namen van de leden en hun functies zullen op de website worden vermeld.
Wat zijn de taken en bevoegdheden van de wetenschappelijke commissie? Op welke aspecten wordt er getoetst en wanneer gaat deze commissie over tot een positief advies?
In het Akkoord dat ik 23 januari aan uw Kamer heb gestuurd (TK 2013–2014, nr. 32793-130), is aangegeven wat de rol en taak is van de stuurgroep en de wetenschappelijke adviescommissie.
De wetenschappelijke adviescommissie toetst aan de voorkant van het proces de ketenbrede afspraken op ambitieniveau en relevantie.
Daarnaast relateert de adviescommissie de afzonderlijke en cumulatieve afspraken aan de ambities van het gehele Akkoord. De commissie zal tijdens haar eerste vergadering haar terms of reference vaststellen. Ook deze worden vervolgens op de website gepubliceerd.
De wetenschappelijke adviescommissie brengt advies uit aan de stuurgroep. De stuurgroep bestaat uit vertegenwoordigers van de vijf ondertekenaars van het Akkoord. Het Ministerie van VWS zit de stuurgroep voor. De stuurgroep stelt op basis van het advies van de wetenschappelijke adviescommissie en de voorstellen voor afspraken van het bedrijfsleven de maximumgehaltes voor zout, verzadigd vet en energie (suiker, vet) vast. Het advies van de wetenschappelijke adviescommissie weegt hierbij zwaar.
Ik heb met het bedrijfsleven een akkoord ondertekend om samen de ingeslagen weg van ketenbrede afspraken per productgroep te versterken en te versnellen. Omdat ik vertrouwen heb in de innovatiekracht en de kennis die bedrijven hebben om producten te verbeteren, ligt het initiatief voor het maken van afspraken bij het bedrijfsleven. Wanneer het bedrijfsleven onverhoopt niet of niet tijdig afspraken voorstelt, kan de adviescommissie maximumgehaltes voorstellen aan de stuurgroep.
Ik kijk uit naar de resultaten die deze werkwijze gaat opleveren. Mocht blijken dat de voortgang onvoldoende is, dan is dat voor mij het moment om de werkwijze te heroverwegen. Ik bespreek de voortgang jaarlijks in een bestuurlijk overleg.
Klopt het dat de wetenschappelijke commissie primair adviseert aan een stuurgroep? Wat zijn de taken en bevoegdheden van deze stuurgroep en welke relatie heeft deze stuurgroep met uw ministerie en de voedingsindustrie? Waarom zijn de door de commissie gegeven adviezen aan de stuurgroep niet bindend voor de voedingsindustrie?
Zie antwoord vraag 5.
Zou het niet veel beter zijn om de wetenschappelijke commissie en de stuurgroep meer aan de voorkant van proces te plaatsen, door de commissie bijvoorbeeld eerder normstellend dan normtoetsend te laten zijn? Bent u bereid de commissie en/of de stuurgroep hier voor te mandateren? Zo ja, hoe gaat u dat vormgeven en per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De situatie bij NRG Petten |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Exploitant kernreactor Petten bijna failliet»?1
Ja.
De directeur van het bedrijf spreekt over een faillissement dat enkel met een overbruggingskrediet van het ministerie van Economische Zaken voorkomen kan worden, NRG Petten en haar werknemers verkeren nu in onduidelijkheid over de toekomst van het bedrijf en hun banen; kunt u duidelijkheid geven over de status van de honorering van dit overbruggingskrediet?
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer over het kredietverzoek van ECN/NRG, die parallel aan deze antwoorden naar uw Kamer zijn verstuurd, heb ik ECN geïnformeerd dat de meest betrokken bewindslieden een positieve grondhouding hebben tegenover het verstrekken van een krediet, onder strenge voorwaarden maar dat er, alvorens een besluit aangaande een krediet kan worden genomen, nog een aantal aspecten beter moet worden onderzocht. Ik verwacht dat besluitvorming in de zomer mogelijk is.
Welke verwachtingen heeft u over de toekomst van NRG? Hoe staat het met de plannen voor de bouw van Pallas?
Het kredietverzoek wordt op dit moment bestudeerd. Het uitzicht op een verantwoorde bedrijfsvoering en gezonde marktwerking staat voorop bij het beoordelen van dit kredietverzoek. Op de uitkomsten van dit onderzoek kan ik op dit moment niet vooruitlopen.
Voor de realisatie van de nieuwe onderzoeksreactor «Pallas» is op 16 december 2013 de onafhankelijke Stichting Voorbereiding Pallas-reactor (Stichting Pallas) opgericht, waarbij de directeur en Raad van Toezicht zijn benoemd. Sinds begin 2014 werkt de Stichting Pallas aan de uitbreiding van het projectteam, de voorbereiding en planning van het uitgebreide vergunningentraject, de ontwerpeisen voor de reactor, de voorbereiding van de Europese aanbesteding van het ontwerp en het uitwerken van een plan voor het aantrekken van de private financiering voor de bouw- en exploitatiefase van de nieuwe reactor. Deze fase neemt naar verwachting tenminste vier jaar in beslag.
Bent u positief over de business case voor Pallas? Kunt u inzicht geven in de aanbestedingsprocedure van Pallas, en de redenen waarom de bouw van Pallas vertraging oploopt? Is het – met de voortschrijding der techniek, en de opkomst van alternatieven voor de productie van medische isotopen door kernreactoren – wel realistisch dat Pallas een positieve business case heeft?2
Voor de business case voor Pallas is het belangrijk dat er prijsverhogingen voor (medische) radio-isotopen worden doorgevoerd om Pallas economisch rendabel te kunnen exploiteren.
In het antwoord op vraag 3 is aangegeven in welke fase het project zich bevindt. Het is op dit moment derhalve nog niet mogelijk om inzicht te geven in de aanbestedingsprocedure.
Of het realistisch is om van een positieve business case uit te gaan, zal in de komende 2 à 3 jaren blijken. Het zullen marktpartijen zijn die dan de business case zullen beoordelen.
Kunt u inzicht geven in wat het belang is van Pallas voor de positie van ECN als onderzoeksinstituut, zowel in nationaal als in Europees verband?
De realisatie van de nieuwe onderzoeksreactor is ondergebracht bij een nieuwe onafhankelijke organisatie. Er bestaat dus geen rechtstreekse relatie tussen de nieuwe onderzoeksreactor en ECN als onderzoeksinstituut. De verwachting is echter dat de komst van een nieuwe onderzoeksreactor wel degelijk een positieve spin-off zal hebben voor onderzoeksinstituten, zoals ECN, als gevolg van de bundeling van hoogwaardige expertise op één plek, namelijk Petten.
Wat zou de impact zijn op de economie en de werkgelegenheid in de kop van Noord-Holland als NRG failliet zou gaan? Zijn er andere sectoren in de regio wier groei deze impact zou kunnen pareren?
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer over het kredietverzoek van ECN/NRG bestaat er bij de meest betrokken bewindslieden een positieve grondhouding voor het verlenen van een overbruggingskrediet. Het is daarom niet opportuun om te speculeren over de gevolgen van een situatie die zich vooralsnog niet voordoet.
Het ontbreken van een spoedeisende eerste hulp in Spijkenisse n.a.v. een chloorlek in het zwembad aldaar, waardoor veel kinderen met spoed naar het ziekenhuis moesten |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Groot alarm na chloorlek»?1
Ja.
Hoeveel kinderen zijn voor behandeling naar een ziekenhuis gebracht, hoeveel ambulances en traumahelikopters zijn er ingezet en vanuit welke regio's?
Er zijn 51 personen voor behandeling naar een ziekenhuis gebracht. Er zijn in totaal 23 ambulances ingezet. Vijf ambulances vanuit Rotterdam-Rijnmond, 18 vanuit Utrecht, Haaglanden, Hollands Midden, Zuid-Holland Zuid, Zeeland en Midden- en West Brabant. De regio Rotterdam-Rijnmond heeft daarnaast nog twee Geneeskundige Combinaties ingezet. Door het Spijkenisse Medisch Centrum is een beroep gedaan op twee Mobiele Intensive Care Units ten behoeve van overplaatsing van gewonden. Er zijn twee Mobiele Medische Teams (MMT, traumahelikopter) ingezet.
Is in alle gevallen voldaan aan de maximaal toegestane aanrijdtijden? Zo nee, wat waren de aanrijdtijden per patiënt?
De Veiligheidsregio Rotterdam- Rijnmond heeft mij laten weten dat de eerste ambulance binnen de maximaal toegestane aanrijdtijd ter plaatse was.
Zijn alle slachtoffers binnen de normtijden op een Spoedeisende Hulp (SEH) aangekomen? Zo nee, wat waren de wachttijden per patiënt?
Er bestaan geen normtijden waarbinnen een patiënt op de SEH binnen gebracht zou moeten worden. De 45 minutennorm is een spreidingsnorm die bepaalt dat ambulances en ziekenhuizen zo gepositioneerd zijn dat inwoners binnen 45 minuten in een SEH kunnen zijn. Er kunnen redenen zijn om in het belang van de patiënt niet met volle snelheid naar een SEH te rijden, een patiënt langer ter plekke te behandelen en er kunnen ook redenen zijn om niet naar de dichtstbijzijnde SEH te rijden.
Wat is de reden voor de inzet van traumahelikopters? Was dit vanwege de ernst van de situatie of vanwege de capaciteit?
De alarmering van het eerste MMT (traumahelikopter) is gedaan conform de landelijke inzetcriteria. De alarmering van het tweede MMT is gedaan op verzoek van het eerste MMT in verband met het grote aantal slachtoffers. De MMT’s worden onder andere ingezet voor het beoordelen van slachtoffers (triage). Daarbij wordt bekeken welke slachtoffers vervoerd moeten worden naar ziekenhuizen.
Bent u eindelijk tot inkeer gekomen dat Spijkenisse, waar zoveel mensen wonen en werken met een grote concentratie potentieel gevaarlijke industrie, een volwaardig ziekenhuis met een SEH verdient, die 24 uur per dag en 7 dagen in de week geopend is? Zo nee, hoeveel rampen moeten er nog gebeuren voordat u wel tot inkeer komt?
Voor mij is het uitgangspunt dat de zorg in de regio verantwoord en bereikbaar is en is afgestemd op de behoeften in de regio. Dat betekent niet per definitie dat het Spijkenisse MC al deze zorg aanbiedt. De verschillende partijen pakken hier hun rol. Ik ben verantwoordelijk voor het waarborgen van de continuïteit en kwaliteit van cruciale zorg. De IGZ ziet erop toe dat de kwaliteit van zorg is gewaarborgd. De zorgverzekeraars nemen hun verantwoordelijkheid voor het invullen van hun zorgplicht, met name voor de continuïteit van cruciale zorg zoals spoedzorg, door te investeren in en onderzoek te doen naar de benodigde ambulancecapaciteit. De NZa ziet erop toe dat de verzekeraars hun zorgplicht nakomen. Het Spijkenisse Medisch Centrum, Ikazia Ziekenhuis, Maasstad Ziekenhuis en het Van Weel-Bethesda Ziekenhuis zorgen samen voor de spoedzorg in de regio. Ook in het Vlietland ziekenhuis is capaciteit beschikbaar waar gebruik van wordt gemaakt. Door goede afspraken tussen huisartsen, ambulancediensten, het Spijkenisse Medisch Centrum, verzekeraars, de veiligheidsregio en de drie partnerziekenhuizen is het mogelijk om op tijd de benodigde zorg te verlenen.
Een verkapt stemadvies van de gemeente Sittard |
|
Geert Wilders (PVV), Martin Bosma (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Sittard stuurt inwoners pro-EU-brief»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat een gemeente het stemgedrag van haar burgers probeert te beïnvloeden door een pro-EU stemadvies rond te sturen? Zo neen, waarom niet?
De verkiezingen voor de samenstelling van het Europees Parlement gaan niet over het bestaan van de EU noch over het Nederlands lidmaatschap van de EU. Het Europees Parlement is niet bevoegd hierover te besluiten (dat zijn de lidstaten resp. is Nederland). De brief van de burgemeester beschrijft wat het belang van de EU is en kan daarmee redelijkerwijs niet worden beschouwd als stemadvies voor of tegen enige partij die deelneemt aan de verkiezing voor het Europees Parlement. Het staat een ieder vrij te stemmen op een kandidaat van zijn keuze. Dit lees ik ook met zoveel woorden terug in de brief van de burgemeester. Ik acht een gesprek met de door u genoemde burgemeester daarom niet noodzakelijk.
Bent u bereid de burgemeester van Sittard op het matje te roepen om hem te verplichten een brief naar zijn inwoners te sturen waarin hij afstand neemt van zijn pro-EU stellingname? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze vragen ruim voor 22 mei beantwoorden?
Ja.
Vervuilende tweetakt scooters |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tweetakt scooter nog grotere vervuiler dan gedacht» en «Tweetaktscooters extreem vervuilend, verbod dreigt»?1 2
Die berichten en het onderliggende onderzoek zijn mij bekend. Overigens hebben de nogal alarmerende uitkomsten van het onderzoek vooral betrekking op de situatie in een aantal Aziatische landen en steden. Daar kent men een veel groter aantal tweetakt brommers, die bovendien ook nog aanzienlijk vervuilender zijn dan de in Europa gebruikte modellen waarvoor eisen gelden aan de uitstoot.
Deelt u de mening dat een ban op tweetaktscooters een kosteneffectieve maatregel is om de lucht schoner te krijgen?3 Ziet u mogelijkheden om een dergelijk verkoopverbod in Nederland op korte termijn in te voeren?
Die mening deel ik niet op voorhand. Tweetaktscooters zijn niet per definitie vuiler dan viertaktscooters. Relatief schone tweetaktmodellen met geavanceerde techniek zoals directe inspuiting zouden door zo’n verbod worden getroffen, terwijl meer vervuilende viertaktmodellen zouden mogen blijven rijden.
Op dit moment voert het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid een studie uit naar kosteneffectieve maatregelen om de luchtkwaliteit verder te verbeteren en de gezondheidseffecten van de luchtverontreiniging door het verkeer, inclusief scooters, optimaal kosteneffectief verder terug te dringen. Ik heb uw Kamer daar vorig jaar tijdens het Algemeen Overleg Milieuraad op 9 oktober 2013 over geïnformeerd.
Een verkoopverbod in Nederland op korte termijn is niet aan de orde. Het gaat om producten die aan de Europese toelatingseisen voldoen, en waarvan de interne markt voorschrijft dat de toelating dus niet geweigerd mag worden.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie Dik-Faber (Kamerstuk 33 750-XII, nr. 45) over het aanscherpen van de emissie-eisen voor ultrafijnstof voor bromfietsen? Bent u op grond van dit nieuwste wetenschappelijke rapport bereid uw lobby in Brussel voor strengere normen te versterken?
Het stellen van een heel strenge eis aan de uitstoot van ultrafijnstof lost het door het Paul Scherrer Instituut beschreven fenomeen van de vorming van secundaire aerosolen niet op. Een strenge eis aan de uitstoot van koolwaterstoffen, zoals vastgelegd voor 2017 in Verordening EU/168/2013, doet dat wel, en zal naar verwachting bovendien een eind maken aan de toelating van tweetaktscooters. Niet omdat het technisch onmogelijk is om met tweetakt aan die strenge normen te voldoen, maar omdat die tweetaktmotortjes dan zo complex en duur worden dat de reden van hun bestaan, eenvoud en lage kosten, komt te vervallen. De Verordening draagt de Europese Commissie bovendien op om uiterlijk in 2016 met een evaluatie te komen van de noodzaak tot het stellen van een eis aan het aantal uitgestoten deeltjes. Dat lijkt een bruikbare maatstaf voor de uitstoot van ultrafijnstof. Ik zal de Commissie daarin steunen, en waar mogelijk proberen het proces te bespoedigen.
Ziet u mogelijkheden om in Brussel af te spreken de normen dusdanig aan te scherpen dat binnen afzienbare termijn alleen nog verkoop van elektrische scooters is toegestaan?
Dat acht ik geen begaanbare weg. Nog maar ruim een jaar geleden hebben we in de EU een Verordening vastgesteld met een aanscherping van de eisen aan de uitstoot in drie stappen. Het Zwitserse onderzoek bevat geen zodanig nieuwe feiten dat een herziening van de Verordening daarmee kan worden gelegitimeerd. Nederland zal zich wel inzetten voor een zo snel mogelijke marktintroductie van schonere scooters, en daarbij oog hebben voor de kansen voor elektrische scooters.
Is het mogelijk voor gemeenten om tweetaktscooters niet toe te staan in milieuzones? Zo nee, welke aanpassing van regelgeving is hiervoor nodig en bent u tot die aanpassingen bereid?
Lokaal zouden desgewenst beperkingen kunnen worden opgelegd aan scooters met bepaalde technologie, zoals tweetakt versus viertakt. Daartegen pleit echter dat er ook tweetaktscooters zijn met schonere technologie (bijvoorbeeld directe inspuiting) waarvoor het bezwaar van de hoge uitstoot van koolwaterstoffen en de daaruit resulterende secundaire aerosolen niet of veel minder aan de orde is. Ook zullen er berijders zijn die het verschil tussen tweetakt en viertakt niet kennen, en mogelijk niet eens weten of zij door een dergelijke milieuzone zouden worden getroffen.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie Dik-Faber (Kamerstuk 33 750-XII, nr. 46) over het verscherpen van de controle op voertuigeisen voor bromfietsen?
De afgelopen maanden is intensief overlegd met de RDW en met de Inspectie Leefomgeving en Transport over de mogelijkheden en belemmeringen voor een intensivering van het toezicht. Een brief met een beschrijving van de bevindingen en de daarop gebaseerde voorgenomen maatregelen zal de Kamer op korte termijn worden toegezonden.
Kunt u toelichten of en in welke mate er een discussie is gevoerd voorafgaand aan de ondertekening van de Declaration of Intent betreffende de defensiesamenwerking tussen Nederland en Duitsland over het soevereiniteitsvraagstuk? Wat waren de standpunten van beide partijen?1
Bij de inzet van militairen tijdens operaties geldt voor zowel Duitsland als Nederland dat elk land het laatste woord heeft over de eigen eenheden. Dit was ook het uitgangspunt tijdens de voorbereiding van de Declaration of Intent (DoI) van 28 mei 2013 waarin het onderwerp soevereiniteit niet apart is behandeld. In beide landen groeit echter het besef dat nu de Europese defensiesamenwerking steeds intensiever wordt, het nuttig kan zijn soevereiniteitsaspecten te bespreken.
In Nederland heeft het kabinet in reactie op het advies nr. 78 uit 2012 van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) beklemtoond dat defensiesamenwerking en soevereiniteit geen tegenpolen zijn. Soevereiniteit kan worden opgevat als handelingsvermogen. Internationale samenwerking kan bijdragen tot de instandhouding en versterking van capaciteiten, en zo het handelingsvermogen op veiligheidsgebied in stand houden en vergroten (Kamerstukken 33 279, nrs. 2 en 4).
Bij de toenemende defensiesamenwerking is het van groot belang dat partners op elkaar kunnen rekenen, juist ook als de inzet in operaties aan de orde is. Versterking en verdieping van defensiesamenwerking zijn dan ook niet haalbaar zonder betrokkenheid van en samenwerking tussen de desbetreffende parlementen. Dit is met de Kamer besproken tijdens het algemeen overleg van 3 juli 2013 (Kamerstuk 33 279, nr. 8). Het is vanuit deze gedachte dat mijn Duitse collega mevrouw Von der Leyen en ik op 30 april jl. de defensiecommissies van de Kamer en de Bondsdag hebben uitgenodigd voor de ceremonie van de integratie van de Luchtmobiele Brigade in de Division Schnelle Kräfte op 12 juni a.s.
Ook in de Duitse Bondsdag wordt hierover nagedacht. Instemming van de Bondsdag is vereist voor de inzet van de Duitse strijdkrachten in het buitenland indien sprake is of kan zijn van gewapend optreden. De Bondsdag heeft in maart jl. een breed samengestelde onderzoekscommissie ingesteld die zal bekijken hoe de bevoegdheden van het Duitse parlement kunnen worden verzekerd in het licht van de toenemende defensiesamenwerking in de Navo en de EU. De commissie zal uiterlijk in maart 2015 haar rapport uitbrengen.
Biedt de Declaration of Intent volgens u een geldige basis voor de gezamenlijke aanschaf van materieel daar waar bijvoorbeeld gesproken wordt over intensivering van de samenwerking bij wapensystemen (Patriot) en de onderzeedienst?
Ja. De DoI verwoordt de politieke intentie tot samenwerking maar is niet juridisch bindend. In de bijlage van de DoI worden enkele onderwerpen van samenwerking genoemd, waaronder de gezamenlijke aanschaf van materieel. Deze mogelijkheden worden nu onderzocht. Als het tot concrete samenwerking komt, zullen Duitsland en Nederland daarvoor zonodig juridisch bindende overeenkomsten opstellen. Gezamenlijke materieelverwerving met Duitsland is overigens niet nieuw. Duitsland en Nederland hebben bijvoorbeeld eerder de pantservoertuigen Fennek en Boxer ontwikkeld en aangeschaft.
Kunt u een overzicht geven van materieel(projecten) waarbij u overweegt om in samenwerking met Duitsland gezamenlijk materieel aan te schaffen?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 hebben Duitsland en Nederland in het verleden samen pantservoertuigen gebouwd, zoals het Fennek-verkenningsvoertuig waarvan de productie inmiddels is voltooid en het Boxer-pantserwielvoertuig waarvan de productie nog loopt. Duitsland en Nederland voeren nu onder andere overleg over samenwerking bij de bouw van marineschepen, de modernisering van de Smart-L radar op fregatten en de levensduurverlenging of vervanging van de Patriot-systemen.
Kunt u toezeggen dat de Kamer tijdig wordt geïnformeerd op het moment dat voorbereidende handelingen worden getroffen en/of plannen worden gemaakt voor de gezamenlijke aanschaf van materieel?
Ja, voor alle materieelverwerving geldt dat de Kamer wordt geïnformeerd volgens de afspraken van het Defensie Materieel Proces (DMP). Dit is ook van toepassing op materieel dat samen met buitenlandse partners wordt aangeschaft.
Kunt u toelichten wat een gezamenlijk stafelement exact inhoudt, hoe het gezamenlijk stafelement wordt ingevuld en bij wie de zeggenschap over manschappen en materieel berust op welk moment?
Het gezamenlijke stafelement houdt in een volledig geïntegreerde staf bestaande uit militairen van beide landen. In het geval van de Division Schnelle Kräfte is de divisiecommandant een Duitse generaal en zijn plaatsvervanger een Nederlandse generaal. Daarnaast zijn tien Nederlanders werkzaam in de staf.
De divisiecommandant kan opdrachten geven aan de Luchtmobiele Brigade ten aanzien van training en opleidingen. Hij is tevens verantwoordelijk voor het opwerken van de brigade tot een operationeel inzetbare eenheid. De Nederlandse Commandant Landstrijdkrachten is ervoor verantwoordelijk dat de Luchtmobiele Brigade beschikt over voldoende getraind personeel en inzetbaar materieel. Tevens stelt hij in nauw overleg met de Duitse landmacht de normen vast voor de operationele gereedheid van de Luchtmobiele Brigade. De commandant van de Luchtmobiele Brigade blijft verantwoordelijk voor de operationele inzetbaarheid van zijn drie bataljons.
In het geval van inzet van de Division Schnelle Kräfte tijdens een operatie stelt Nederland de Luchtmobiele Brigade ter beschikking van de internationale commandant, in dit geval de Duitse divisiecommandant. Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 7 heeft Nederland altijd het laatste woord als het gaat om de inzet van Nederlandse eenheden.
Is het nog mogelijk voor Nederland om de 11 Luchtmobiele Brigade volledig en zelfstandig in te zetten na de integratie van de 11 Luchtmobiele Brigade in de Division Schnelle Kräfte? Gelden er operationele beperkingen? Zo ja, welke?
Ja, de zelfstandige inzet van de Luchtmobiele Brigade blijft mogelijk, ook na de integratie in de Duitse Division Schnelle Kräfte.Daarvoor bestaan geen operationele beperkingen. De inzetbaarheid van de Luchtmobiele Brigade kan door de integratie in de Duitse eenheid worden vergroot omdat kan worden gebruikgemaakt van Duitse ondersteunde capaciteiten die in Nederlands schaars zijn. Bij een volledig zelfstandige inzet van de brigade zijn die extra capaciteiten waarschijnlijk niet in dezelfde omvang beschikbaar.
Is het mogelijk om na de integratie van de 11 Luchtmobiele Brigade in de Division Schnelle Kräfte te besluiten om Nederlands personeel en materieel uit de divisie terug te trekken op het moment dat er sprake is van een gezamenlijke inzet tijdens missies en operaties? Kan Nederland vooraf en tijdens gezamenlijke missies een rode kaart trekken?
Nederland heeft altijd het laatste woord over de inzet van Nederlandse eenheden in een operatie, net zoals Duitsland het laatste woord heeft over de inzet van Duitse eenheden. Dit geldt zowel voorafgaand aan als tijdens de inzet in een operatie. Wel is het zo dat een samenwerkingsverband politiek niet vrijblijvend is. Partners die een samenwerking aangaan, moeten op elkaar kunnen rekenen als het tot inzet komt. Intensief contact tussen niet alleen de regeringen maar ook de parlementen van samenwerkingspartners is daarom van groot belang.
In hoeverre is het Duitse parlement betrokken geweest bij de plannen tot intensivering van de defensiesamenwerking tussen Nederland en Duitsland?
Het Duitse Ministerie van Defensie heeft een technische briefing over de samenwerking verzorgd voor de defensiecommissie van de Duitse Bondsdag, vergelijkbaar met de briefing die het Nederlandse Ministerie op 19 juni 2013 heeft gegeven aan de vaste commissie voor Defensie van de Kamer. Verschillende Bondsdagleden tonen regelmatig interesse in de Duits-Nederlandse samenwerking en onder anderen de Nederlandse defensieattaché in Berlijn heeft hen hierover geïnformeerd. Daarnaast heeft in maart 2013 de toenmalige Nederlandse commandant van het Duits-Nederlandse Legerkorps, luitenant-generaal Van Loon, een gesprek gehad met de defensiecommissie van de Bondsdag over de onderlinge samenwerking.
Met welke landen heeft Duitsland nog meer een Declaration of Intent getekend of heeft Duitsland andere vergaande samenwerkingsovereenkomsten gesloten waarbij legeronderdelen zijn geïntegreerd in samenwerkingsverbanden met een gezamenlijk stafelement?
De Nederlands-Duitse defensiesamenwerking kan leiden tot de integratie van eenheden, en gaat daarmee verder dan de samenwerking die Duitsland recent met andere landen is aangegaan. Duitsland heeft in mei 2013 een DoI getekend met Polen over intensivering van de samenwerking op marinegebied, maar die heeft geen betrekking op de integratie van eenheden. Overigens werken Duitsland, Polen en Denemarken intensief samen in het Navo-legerkorpshoofdkwartier Multinational Corps Northeastin Szczecin dat vergelijkbaar is met het Duits-Nederlandse legerkorpshoofdkwartier in Münster. Ook met Noorwegen heeft Duitsland in september 2011 een DoI getekend over intensieve samenwerking, zij het zonder dat wordt gesproken over de integratie van eenheden.
Verder werkt Duitsland intensief samen met Frankrijk. Beide landen hebben in 1987 de geïntegreerde Frans-Duitse brigade opgericht die een belangrijke bouwsteen vormt van het multinationale Eurokorps. Frankrijk heeft eind 2013 aangekondigd de bijdrage aan het gezamenlijke brigade te zullen verminderen. Van het Eurokorps-hoofdkwartier vormen vijf landen de «kadernaties» (Framework Nations). Naast Frankrijk en Duitsland gaat het om België, Luxemburg en Spanje. Naar verwachting zal Polen in 2016 ook een kadernatie van het Eurokorps worden.
Met welke landen heeft Duitsland nog meer een Declaration of Intent getekend of heeft Duitsland andere vergaande samenwerkingsovereenkomsten gesloten waarbij de intentie aanwezig is om over te gaan tot de gezamenlijke aanschaf van materieel?
De overeenkomsten met Polen en Noorwegen die in het antwoord op vraag 9 zijn genoemd, hebben onder andere betrekking op de gezamenlijke aanschaf van materieel. Duitsland heeft verder intensieve materieelbetrekkingen met de Verenigde Staten. In Europa is Duitsland onder andere betrokken bij multinationale projecten zoals de Eurofighter en de NH-90.
Hoe beoordeelt u de plannen van de Duits-Nederlandse Army Steering Group (ASG) om samenwerking in het buitenland te verdiepen door elkaars land te vertegenwoordigen tijdens vergaderingen? Kunt u deze plannen nader toelichten?2
In beginsel heeft elk land een eigen vertegenwoordiging bij internationale vergaderingen. Nederland en Duitsland kunnen elkaar vertegenwoordigen in internationale vergaderingen over militair-technische aspecten indien van tevoren duidelijk is dat de standpunten grotendeels overeenkomen. Ik ben positief over deze plannen die berusten op het wederzijdse vertrouwen dat gedurende de jarenlange intensieve samenwerking is opgebouwd.
Waar ligt bij u de grens als het gaat om de integratie van Nederlandse defensieonderdelen in de Wehrmacht?
Nederland wil graag met strategische partners samenwerken tot en met het niveau van de integratie van eenheden. Strategische partners zoals Duitsland hebben een geringe (geo)politiek-strategische afstand tot ons land en kennen een vergelijkbare politieke cultuur. De concrete integratie van eenheden is mogelijk indien dit voor beide landen voordelen biedt.
Integratie kan politieke, operationele en bedrijfsmatige voordelen hebben. De inzet van een geïntegreerde eenheid in een internationale operatie kan een krachtig politiek signaal van solidariteit zijn. In operationeel opzicht kunnen geïntegreerde eenheden leren van elkaars sterke punten, zijn ze goed op elkaar ingespeeld en zijn ze daardoor beter voorbereid op een gezamenlijke operationele inzet. De integratie van eenheden kan echter ook bedrijfsmatige voordelen bieden, bijvoorbeeld door samenwerking bij opleidingen en bij onderhoud en het gezamenlijke beheer van een pool van reservedelen. Geïntegreerde staven van eenheden kunnen zorgen voor betere operationele kwaliteit en voor besparingen op de benodigde stafcapaciteit.
Vooral enkele landmachteenheden van de Bundeswehr, zoals de Duitse krijgsmacht wordt aangeduid, zijn voor Nederland interessante partners met het oog op mogelijke integratie. De integratie van de Luchtmobiele Brigade in de Division Schnelle Kräfte zal op 12 juni a.s. een feit zijn. Bij de eenheden voor grondgebonden luchtverdediging komt de geïntegreerde stafcapaciteit in 2015 van de grond, terwijl ook goede vooruitgang wordt geboekt bij de integratie van de vuursteuneenheden (artillerie en mortieren).
Ten aanzien van de besluitvorming over de inzet van geïntegreerde eenheden verwijs ik naar het antwoord op vraag 7.
Waar ligt bij u de grens als het gaat om de gezamenlijke aanschaf en inzet van materieel met Duitsland of andere internationale partners?
Samenwerking op materieelgebied kan betrekking hebben op de gehele levenscyclus van materieel, van behoeftestelling en verwerving via instandhouding tijdens gebruik tot afstoting. Nederland is geïnteresseerd in samenwerking bij materieelverwerving die voorziet in een behoefte van Nederland of die de tekorten van de Navo of de EU helpt op te lossen, en waarbij de samenwerking voordelen oplevert. De voordelen van samenwerking kunnen uiteenlopen.
Samenwerking kan ervoor zorgen dat Nederland en andere partners beschikken over capaciteiten die de landen afzonderlijk niet kunnen opbrengen. Het multinationale programma voor de aanschaf van C-17 transportvliegtuigen is daarvan een goed voorbeeld. Verder kan de gezamenlijke aanschaf van materieel zorgen voor een betere interoperabiliteit en voor kostenvoordelen bij de aanschaf en de instandhouding. De partners moeten daarbij wel terughoudend zijn bij het stellen van extra eisen voor het eigen materieel. Verder is het wenselijk dat een van de partners kan optreden als lead nation om daarmee te zorgen voor een sterke positie in de onderhandelingen met de industrie.
Ten aanzien van de inzet van eenheden, waaronder het materieel, verwijs ik naar het antwoord op vraag 7.
Waar ligt bij u de grens als het gaat om de vertegenwoordiging van de Nederlandse Krijgsmacht tijdens vergaderingen door een ander land?
In beginsel heeft elk land een eigen vertegenwoordiging bij internationale vergaderingen. Nederland en Duitsland kunnen elkaar vertegenwoordigen in internationale vergaderingen over militair-technische aspecten indien van tevoren duidelijk is dat de standpunten grotendeels overeenkomen.
Wilt u iedere vraag afzonderlijk en uiterlijk 5 juni 2014 beantwoorden?
Ja.
De openbaarheid van punctualiteitsgegevens van ProRail |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «RTL krijgt punctualiteitsgegevens niet»?1
Ja.
Bent u er mee bekend dat ProRail op haar website alleen het landelijke punctualiteitscijfer van de laatst gemeten dag publiceert?
Ja.
Klopt het dat RTL de onderliggende historische en gespecificeerde punctualiteitsgegevens eerder heeft opgevraagd bij NS, maar dat NS deze gegevens niet heeft verstrekt?
Ja.
Klopt het dat ProRail genoemde punctualiteitsgegevens wel wil verstrekken, maar dat er contracten zijn tussen ProRail en vervoerders die bepalen dat ProRail geen gegevens mag verstrekken als de vervoerder daar niet mee instemt?
De onderliggende afzonderlijke punctualiteitsgegevens waar het hier om gaat zijn niet van ProRail maar van de individuele spoorwegondernemingen. Deze informatie wordt door ProRail voor de spoorwegondernemingen verzameld. Dit is vastgelegd in de toegangsovereenkomst tussen ProRail en de desbetreffende vervoerder, en in overeenstemming met de jaarlijkse netverklaring. Daarin is tevens vastgelegd dat ProRail vertrouwelijk omgaat met deze informatie en geheimhouding hieromtrent betracht.
Deelt u de mening dat punctualiteitsgegevens niet bedrijfsvertrouwelijk zijn en daarom door ProRail openbaar zouden moeten worden gemaakt voor iedereen, zodat bijvoorbeeld ook reizigersorganisaties ze kunnen gebruiken voor hun analyses en niet afhankelijk zijn van de gegevens voor zover die verstrekt worden door de vervoerders?
ProRail valt, zoals recentelijk is bevestigd door de Raad van State, niet onder de Wet openbaarheid van bestuur. Het is dus, behoudens de informatie die ProRail conform de verplichtingen in de concessie openbaar moet maken, geheel aan ProRail zelf welke informatie zij openbaar maakt (zie verder het antwoord op vraag 4).
Bent u bereid van ProRail te eisen dat de punctualiteitsgegevens per traject zo spoedig mogelijk openbaar worden gemaakt?
Ik zie hier geen reden toe. ProRail is alleen verplicht mij informatie te verstrekken voor zover dat is geregeld in de beheerconcessie en de Spoorwegwet. Gedetailleerde informatie ten aanzien van punctualiteit per afzonderlijk traject of individuele trein valt niet onder de rapportageplicht van de huidige concessie. In de nieuwe concessies wordt dat anders (zie verder het antwoord op vraag 7).
Ziet u mogelijkheden om genoemde gegevens ook realtime beschikbaar te stellen via open data?
In de Lange Termijn Spooragenda deel 2 heb ik aangegeven dat reizigers een beter inzicht krijgen in de prestaties op het spoor (Kamerstuk 29 984, nr. 474). Ook wil ik specifieker gaan sturen op de prestaties van ProRail en NS waarvoor de informatievoorziening dient te worden uitgebreid en aangepast.
Daarom zijn in de nieuwe concessies bepalingen opgenomen over de transparantie van NS en ProRail richting het publiek, stakeholders en de concessieverlener. Hierin staat onder andere opgenomen dat zowel NS als ProRail inzicht moeten geven in de punctualiteitcijfers (in de vorm van informatie- dan wel prestatie-indicatoren) voor respectievelijk het Hoofdrailnet (HRN) en de Hoofdspoorweginfrastructuur (HSWI). Onder meer gedifferentieerd naar de tien slechts presterende lijnen.
Verder zullen NS en ProRail een brede en actuele set aan informatie over hun presteren publiek maken waar mogelijk gedifferentieerd naar tijd en locatie. De uitwerking van de set vindt op dit moment plaats. Ik verwacht dat differentiatie zeker mogelijk is voor de punctualiteitscijfers.
NS werkt ook aan het beter inzichtelijk maken van punctualiteitsgegevens via de Reisplanner extra. Hierin is op dit moment al de punctualiteit van iedere treinreis zichtbaar.
Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Het bericht dat geld bestemd voor zorg spoorloos verdween |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Henk van Gerven |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de fraudetoestanden bij Thuiszorg Diakonie waarbij binnen twee jaar tijd zeker € 5,4 miljoen, geld bestemd voor zorg, spoorloos is verdwenen? Kunt u uw antwoord toelichten?1 2
Fraude met geld dat voor de zorg van behoeftige mensen is bedoeld is onaanvaardbaar en veroordeel ik ten sterkste. Of van fraude sprake is bij Thuiszorg Diakonie zal uiteindelijk het daarnaar gestarte (voor)onderzoek moeten uitwijzen.
Hoe lang bent u al op de hoogte van deze situatie van Thuiszorg Diakonie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Of van frauduleus handelen en sjoemelen met zorggeld sprake is geweest bij Thuiszorg Diakonie zal het daarnaar gestarte (voor)onderzoek moeten uitwijzen. In de tweede helft van 2012 zijn onduidelijkheden geconstateerd bij Thuiszorg Diakonie door het zorgkantoor Achmea, waarover door het zorgkantoor diverse gesprekken met de bestuurder van de instelling zijn gevoerd, waarin ook verbeterafspraken zijn gemaakt. In de zomer van 2013 is door het zorgkantoor een materiële controle uitgevoerd, waarvan de uitkomsten begin september 2013 aanleiding waren tot stopzetting van de bevoorschotting door zorgkantoor Achmea en het opzeggen van het contract per 1 januari 2014. In november 2013 heeft het zorgkantoor Achmea het Ministerie van VWS geïnformeerd over de situatie bij Thuiszorg Diakonie. De gemeente Amsterdam heeft besloten geen contract op grond van de Wmo meer te gunnen aan de instelling met ingang van 1 januari 2014.
Hoe lang was Achmea al op de hoogte van deze fraudepraktijken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de reden dat het frauduleuze handelen van Thuiszorg Diakonie zo laat is geconstateerd en deze thuiszorgorganisatie twee jaar kon sjoemelen met zorggeld? Kunt u dit verklaren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat bij de overname van de cliënten van Thuiszorg Diakonie bleek dat personen niet bestonden, niet op de hoogte waren dat zij een indicatie hadden of inmiddels al overleden waren, maar er wel geld werd gedeclareerd? Acht u dit een wenselijke situatie?
Hetgeen de vragenstellers vragen, vormt onderdeel van het gestart (voor)onderzoek naar Thuiszorg Diakonie. Vanzelfsprekend acht ik het niet alleen onwenselijk als geld voor zorg onrechtmatig wordt gedeclareerd, maar keur dat ten sterkste af. Over de maatregelen die ik en de Minister van VWS hebben genomen en zullen nemen in het kader van de fraudebestrijding in de zorg, is de Tweede Kamer bij brief van 19 december 2013 geïnformeerd (Kamerstukken II 2013/14, 28 828, nr. 54).
Wat is uw oordeel over het feit dat van de 90 thuiszorgmedewerkers er bij overname maar vier thuiszorgmedewerkers bekwaam werden geacht door Amstelring voor goede zorgverlening? Welke eisen stelde Thuiszorg Diakonie aan haar thuiszorgmedewerkers? Waren alle 90 thuiszorgmedewerkers in dienst bij Thuiszorg Diakonie in uw ogen bekwaam voor het werk dat zij moesten doen?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) eerder inspecties uitgevoerd bij Thuiszorg Diakonie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de inspectierapporten aan de Kamer te zenden?
De Inspectie heeft in 2012, in het kader van een oriënterend themaonderzoek naar de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling in verschillende zorgsectoren, ook een bezoek gebracht aan Thuiszorg Diakonie. Daaruit bleek dat zij de meldcode en/of opleidingen niet had geïmplementeerd. De Inspectie heeft Thuiszorg Diakonie opgedragen hiervoor zorg te dragen in 2013. De resultaten van het themaonderzoek zijn in september 2013 (in geaggregeerde vorm) door de IGZ gepubliceerd.
Acht u het wenselijk dat een directeur van Thuiszorg Diakonie € 300.000 heeft gepind en dit geld voor privédoeleinden gebruikt? Welke mogelijkheden zijn er om dit geld, bedoeld voor zorg, terug te vorderen? Bent u bereid alles op alles te zetten om dit publieke geld weer in publieke handen te krijgen en te bestemmen voor goede zorg?
Het gebruik van geld voor privédoeleinden dat voor de zorg van behoeftige mensen is bedoeld is onaanvaardbaar en keur ik ten sterkste af. Of hiervan ook daadwerkelijk sprake is geweest, zal het gestarte (voor)onderzoek naar Thuiszorg Diakonie moeten uitwijzen. Indien de uitkomsten van het onderzoek leiden tot (juridische) vervolgstappen, zullen ook de wettelijke mogelijkheden om onrechtmatig verkregen gelden te ontnemen ten volle worden benut.
Acht u een salaris van € 180.000 en € 150.000 voor directeuren van een thuiszorgorganisatie acceptabel?
Per 1 januari 2013 is de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector in werking getreden. De wet regelt naast een maximum-inkomen, ook een maximale ontslagvergoeding van € 75.000,– en een verbod op bonussen, winstdeling en andere vormen van variabele beloning.
Kunt u aangeven wat er is gebeurd met de 15 onderaannemers die voor Thuiszorg Diakonie werkzaam waren? Kunt u per onderaannemer aangeven of zij nog bestaan en werkzaam zijn in de thuiszorg? Bent u bereid om dit eventueel te onderzoeken en de Kamer hier uitgebreid over te informeren?
Hetgeen door de vragenstellers wordt gevraagd, vormt onderdeel van het (voor)onderzoek naar Thuiszorg Diakonie.
Zijn deze 15 onderaannemers betrokken bij het fraudeonderzoek naar Thuiszorg Diakonie? Zo ja, kunnen zij dan nog werkzaam zijn?
Zie antwoord vraag 10.
Wat vindt u ervan dat Thuiszorg Diakonie regelde dat thuiszorgmedewerkers door chauffeurs naar cliënten gereden werden en dat dit betaald werd uit AWBZ geld? Acht u dit een wenselijke en goede besteding van gemeenschapsgeld?
Het gestarte (voor)onderzoek zal moeten uitwijzen of hiervan ook daadwerkelijk sprake was bij Thuiszorg Diakonie.
Kunt u aangeven tot wanneer het fraudeonderzoek naar Thuiszorg Diakonie loopt en bent u bereid om na afronding de resultaten direct aan de Kamer te doen toekomen?
Ik kan niet aangeven hoeveel tijd het (voor)onderzoek naar Thuiszorg Diakonie nog in beslag zal nemen. Over een eventueel strafrechtelijk (voor)onderzoek en mogelijke vervolging beslist het Openbaar Ministerie.
Bent u bereid om deze mogelijkheden van fraude met zorggeld wettelijk onmogelijk te maken? Welk effect hebben de forse bezuinigingen op de capaciteit die er is om fraude in de zorg op te sporen?
De NZa voert in samenwerking met externe experts een onderzoek uit naar de witte vlekken in het systeem en de omvang van fraude in de zorg op geleide van een motie van het Tweede Kamerlid, Anne Mulder (Kamerstukken II 2012/13, 28 828, nr. 29). Een update van de tussenrapportage van de NZa (Kamerstukken II 2013/14, 28 828, nr. 56: Onderzoek zorgfraude – tussenrapport NZa) is de Kamer eerder toegestuurd. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, heeft het kabinet extra middelen gereserveerd voor de intensivering van het toezicht en de opsporing in de zorg. Het gaat daarbij om een bedrag van € 5 miljoen in 2014 en € 10 miljoen in 2015 en latere jaren. Van het beschikbare bedrag voor 2014 is € 3,3 miljoen aangewend voor extra capaciteit voor toezicht door de NZA en € 1,7 miljoen voor extra capaciteit voor opsporing door de I-SZW. De exacte aanwending van de beschikbare middelen vanaf 2015 zullen in de VWS-begroting voor 2015 aan de orde komen.