De hoge kosten voor gemeenten vanwege het stallen van scootmobielen bij wooncomplexen door het scheiden van wonen en zorg |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het feit dat diverse gemeenten, maar soms ook vastgoedeigenaren of gebruikers van scootmobielen, tegen hoge onvoorziene kosten aanlopen vanwege het rijksbeleid voor het scheiden van wonen en zorg, omdat veel wooncomplexen en appartementengebouwen op dit moment niet geschikt zijn voor het veilig stallen van scootmobielen, in verband met brandgevaar, rookontwikkeling, vluchtwegen die vrijgehouden moeten worden, en gemeenten op last van de brandweer deze woongebouwen en appartementencomplexen grondig moeten verbouwen, zodat scootmobielen op een veilige manier gestald kunnen worden?1
Van de gemeente Zwolle begrijp ik dat zij ten aanzien van de stalling van scootmobielen vooral tegen problemen aanlopen bij appartementencomplexen waar door de jaren heen de bewoners steeds ouder zijn geworden. Deze appartementencomplexen zijn thans vaak niet ingericht om scootmobielen veilig te stallen.
Hulpmiddelen als scootmobielen kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid/ participatie van mensen met (mobiliteits)beperkingen. Het stallen van scootmobielen is geen nieuw vraagstuk; ook in het verleden zal deze situatie zich vaak hebben voorgedaan en hebben gemeenten bij eerdere toekenningen van scootmobielen gekeken in hoeverre stalling een probleem was.
Ook voor mensen die in instellingen verblijven en gebruik maken van een scootmobiel dient overigens voorzien te zijn in een veilige stalling.
Op grond van de mij ter beschikking staande informatie heb ik geen directe aanleiding te veronderstellen dat het aantal scootmobielen van thuiswonenden toeneemt. Uit de benchmark van SGBO over 2012, waaraan 107 gemeenten hebben meegewerkt, blijkt dat de uitgaven van gemeenten aan scootmobielen zijn gedaald. Ook bij de gemeente Zwolle is – conform de landelijke trend – sprake van een daling in het aantal nieuw toegekende scootmobielen.
Wanneer er, zoals in Zwolle, sprake is van een probleem met het stallen van de scootmobielen is het van belang om in die betreffende situatie te bekijken hoe een goede voorziening kan worden getroffen, met oog voor kwaliteit en doelmatigheid van de oplossing. Voor de gemeente Zwolle geldt dat daar waar sprake is van een hoge concentratie van scootmobielen bij wooncomplexen ook naar andere innovatieve oplossingen wordt gezocht.
Er is geen aanleiding gemeenten voor deze problematiek te compenseren, nu het een vraagstuk betreft dat voortvloeit uit de verantwoordelijkheid die gemeenten op grond van de Wmo reeds dragen. Daarbij hebben ook de cliënten zelf de verantwoordelijkheid om daar waar mogelijk dit vraagstuk bespreekbaar te maken bij hun verhuurder of VVE. Daar waar gewenst kunnen gemeenten en cliëntondersteuner de cliënt hierin ondersteunen.
Op welke wijze dienen gemeenten om te gaan met de hoge kosten (tonnen tot miljoenen euro's door verbouw en huurderving van stallingsruimte) om wooncomplexen veilig te maken als het gaat om het stallen van scootmobielen?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn de onvoorziene kosten voor het veilig stallen van scootmobielen in wooncomplexen bij de wijziging van het beleid rondom wonen en zorg voorzien? Zo ja, op welke wijze worden gemeenten hiervoor gecompenseerd? Zo nee, acht u dit een wenselijk effect van uw beleid?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht “Na weken van desinteresse wil de wereld dat Nigeriaanse meisjes thuis komen” |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Na weken van desinteresse wil de wereld dat Nigeriaanse meisjes thuis komen»?1
Bent u ervan op de hoogte dat de Verenigde Staten, China, Groot-Brittannië en Frankrijk hebben toegezegd hulp te bieden in de zoektocht naar de 230 ontvoerde Nigeriaanse schoolmeisjes?
Ja.
Biedt de Nederlandse ambassade in Abuja ondersteuning voor de zoektocht naar de 230 ontvoerde Nigeriaanse schoolmeisjes? Zo ja, in hoeverre? Zo neen, bent u bereid deze zoektocht te ondersteunen?
Ja. Nederland heeft in een brief van de Minister-President aan President Goodluck hulp aangeboden. Indien de Nigeriaanse autoriteiten Nederland verzoeken een specifieke bijdrage aan de zoektocht te leveren, zal Nederland daar welwillend naar kijken.
Wordt er in EU-verband ondersteuning verleend in de zoektocht naar de 230 ontvoerde schoolmeisjes? Zo ja, in hoeverre? Zo neen, bent u bereid hiervoor te pleiten tijdens de Raad Buitenlandse Zaken op 12 mei 2014?
De Raad Buitenlandse Zaken van 12 mei 2014 heeft opgeroepen de schoolmeisjes onmiddellijk vrij te laten en de daders te bestraffen. Ook hebben de EU en de EU lidstaten steun aangeboden om te helpen burgers beter te beschermen. Met name de cultuur van straffeloosheid rond seksueel geweld in conflictsituaties dient te worden bestreden.
In de dialoog met Nigeria wijzen EU lidstaten op de verantwoordelijkheid van de Nigeriaanse autoriteiten om de veiligheid van burgers te garanderen. De EU helpt de Nigeriaanse autoriteiten bij de aanpak van de onderliggende oorzaken van de onveiligheid, bijvoorbeeld met het stabiliteitsinstrument van de EU. Daaruit worden verschillende programma’s gefinancierd op het gebied van vrede en mediation en projecten die bijdragen aan de versterking van de rechtsstaat. Vanuit het 10e Europese Ontwikkelingsfonds wordt brede ondersteuning geboden op het gebied van democratisering, rule of law, water, sanitatie en gezondheidszorg. Het 11e Ontwikkelingsfonds zal zich richten op zelfredzaamheid van de bevolking van het noorden van het land.
Bent u van mening dat een dergelijke ontvoering valt onder de definitie van terrorisme zoals vastgesteld in het Gemeenschappelijk Standpunt van de Raad Buitenlandse Zaken 2001/931/GBVB?2
Ja.
Is het u bekend of Boko Haram ook financiering vanuit landen van de Europese Unie ontvangt? Wat doet de EU om dergelijke financiering te voorkomen?
Nederland heeft geen aanwijzingen dat Boko Haram financiering ontvangt vanuit de EU. Op dit moment staat Boko Haram niet genoemd in het Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB (de EU-terrorismelijst), wat een instrumentarium is om terrorisme financiering tegen te gaan. Nederland zet zich in Europees verband in om maatregelen tegen Boko Haram te nemen.
Bent u bereid om tijdens de Raad Buitenlandse zaken van 12 mei 2014 te ervoor te pleiten om de terroristische organisatie Boko Haram op de Europese terreurlijst te plaatsen?
Ja. Nederland heeft tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 12 mei 2014 opnieuw gepleit voor het opnemen van Boko Haram op de Europese terreurlijst. Ook de VN Veiligheidsraad werkt aan maatregelen tegen Boko Haram.
De afname van het aantal verkeersslachtoffers en de aanpak om deze dalende lijn te continueren |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Deelt u de analyse dat in 2013 aanzienlijk minder verkeersdoden zijn gevallen dan in het jaar daarvoor?1 Is het vast te stellen welke maatregelen tot deze daling hebben geleid?
In 2013 zijn er inderdaad fors minder verkeersdoden gevallen dan in 2012. Ik heb uw Kamer hierover per brief geïnformeerd (kamerstuk 29 398, nr. 410). In deze brief heb ik aangegeven dat er geen duidelijke oorzaak aan te wijzen is voor de daling van het aantal verkeersdoden in 2013.
Kunt u aangeven hoe u deze positieve trend vast gaat houden? Waar is de meeste winst te boeken? Kunt u de keuzes, die u hierin maakt, onderbouwen?
In dezelfde kamerbrief (kamerstuk 29 398, nr. 410) heb ik u geïnformeerd over de voortgang op de 23 maatregelen uit de Beleidsimpuls Verkeersveiligheid die ik samen met decentrale overheden en maatschappelijke organisaties in gang heb gezet. Daarnaast heb ik u op de hoogte gesteld van de aanvullende maatregelen op het vlak van fietsveiligheid en het voortzetten van het activiteitenprogramma Blijf Veilig Mobiel. Met dit brede pakket maatregelen wil ik het aantal slachtoffers verder terugdringen. De effecten zullen de komende jaren steeds meer zichtbaar worden. Ik laat de ontwikkeling van de verkeersveiligheid daarom jaarlijks monitoren door SWOV.
Kunt u aangeven in welke vijf gemeenten de meeste verkeersslachtoffers in verhouding tot het aantal inwoners zijn gevallen in 2013? Kunt u hierbij ook een uitsplitsing naar het type verkeersdeelnemer maken? Zo ja, bent u bereid om met deze gemeenten een plan van aanpak te maken om het aantal verkeersslachtoffers naar beneden te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Op basis van gegevens van het CBS blijkt dat de gemeenten Vlieland, Alphen-Chaam, Neder-Betuwe, De Marne en Landsmeer in 2013 het meeste aantal verkeersdoden hadden per inwoneraantal. In deze gemeenten zijn in totaal 15 verkeersdoden gevallen, waarvan 8 inzittenden van een personenauto, 4 fietsers, 1 inzittende van een vrachtauto, 1 motorrijder en 1 bromfietser. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het aantal verkeersslachtoffers in verhouding tot het aantal inwoners per gemeente geen goed inzicht biedt in de mate van verkeersveiligheid van deze gemeenten. Indien bij kleine gemeenten ongevallen plaatsvinden met in totaal één tot enkele slachtoffers is dat meteen een grote relatieve uitschieter, maar die vindt een ander jaar weer in een andere gemeente plaats. De vijf gemeenten met het grootste aantal slachtoffers per inwoner verschillen daarom van jaar tot jaar. Wel heb ik met VNG afgesproken dat alle gemeenten een lokale aanpak veilig fietsen opstellen waarvoor ik handvatten aanlever zoals de modelaanpak Veilig Fietsen. In de kamerbrief Cijfers verkeersdoden 2013 heb ik u geïnformeerd over de voortgang van de gemeentelijke plannen.
Wat is uw reactie op het bericht dat een fietstocht een pure survival is voor ouderen?2
Zie antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de trainingsdagen voor senioren, zoals deze worden georganiseerd door de fietsersbond, een bijdrage kunnen leveren aan het terugdringen van het aantal fietsongevallen? Zo ja, bent u bereid om samen met de fietsersbond te kijken of het mogelijk is deze trainingen uit te breiden? Zo nee, waarom niet?
Ja. Daarom ben ik ook blij dat trainingsdagen onderdeel uitmaken van de maatregelenmix die provincies en regio’s aan hun gemeenten aanbieden en vermeld zijn in de modelaanpak «Lokale aanpak veilig fietsen».
Deelt u de mening dat er veel ongevallen met fietsers kunnen worden voorkomen wanneer de fietspaden beter worden onderhouden? Zo ja, is het mogelijk om met de gemeenten te kijken hoe hier een verbeterslag in is te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja. Dit blijkt o.a. uit Fietsberaadpublicatie 19 die ik gefinancierd heb. In de modelaanpak «Lokale aanpak Veilig Fietsen» worden ook concrete maatregelen aan gemeenten aangeboden om de fietspaden zo veilig mogelijk in te richten en te houden.
Leerlingen in het vmbo en praktijkonderwijs die geen stage mogen lopen |
|
Paul van Meenen (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u zich ervan bewust dat leerlingen zonder permanente verblijfsvergunning in het praktijkonderwijs en delen van het VMBO hun opleiding niet kunnen afronden omdat zij geen stage mogen lopen?
Ja, zie de antwoorden op de vragen 4 en 5.
In hoeverre lopen ook studenten zonder permanente verblijfsvergunning in het hbo aan tegen problemen met verplichte stages?
Zie de antwoorden op de vragen 4 en 5.
Kunt u uiteenzetten wat de inhoud van de uitzondering precies is op basis waarvan alleen studenten die een BOL-opleiding volgen in het mbo stage mogen lopen? Kunt u daarbij toelichten waarom er alleen een uitzondering is gemaakt is voor MBO-studenten die een BOL-opleiding volgen en niet voor andere leerlingen met een verplichte stage als deel van hun opleiding, zoals studenten en scholieren die een vmbo-opleiding, praktijkonderwijs of een BBL-opleiding volgen?
In de brieven van 8 december 2012 en 13 mei 2013 hebben de Minister van OCW en ik de uitzondering voor de BOL-opleiding en de voorwaarden daarvoor toegelicht.1 Het stage-vereiste in het voortgezet onderwijs, zoals het vmbo en het praktijkonderwijs, geldt slechts voor een beperkt aantal routes en opleidingen. Zoals wij in ons antwoord op vraag 5 aangeven, zullen wij voor bepaalde routes en opleidingen in het voortgezet onderwijs een uitzondering maken op het vereiste van een tewerkstellingsvergunning voor stagewerkzaamheden.
Deelt u de volgende opvatting? «In mijn ogen hebben kinderen recht op onderwijs. Of ze nou de juiste papieren hebben of niet. Dat ligt ook vast in de wet, en in allerlei internationale verdragen. En als dan bij dat onderwijs een stage verplicht is om je diploma te kunnen halen, dan hoort die stage ook gewoon te kunnen»1
Een kind, ook zonder rechtmatig verblijf in Nederland, heeft recht op onderwijs. Dit is onder meer vastgelegd in het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). In sommige gevallen maakt een stage onderdeel uit van de opleiding. Hierdoor ontstaat er een spanning tussen het recht op onderwijs en het belang van de Nederlandse overheid om een restrictief vreemdelingenbeleid te voeren en illegaal verblijf te ontmoedigen. Op grond van dit belang kan geen tewerkstellingsvergunning voor een niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling worden verleend.
In het mbo is stage een verplicht onderdeel van de opleiding en daarom is voor niet rechtmatig verblijvende leerlingen in het BuWav een vrijstelling opgenomen voor de BOL in het mbo. In de brief van 8 december 2012 zijn de voorwaarden hiervoor opgenomen. Destijds is er vanuit gegaan dat de problematiek alleen in het mbo speelde. Dit is een omissie.
Naast het mbo zijn er andere onderwijsroutes in het voortgezet onderwijs die specifiek gericht zijn op het opdoen van beroepspraktijkvorming waardoor stage een essentieel onderdeel van de opleiding vormt. Dit geldt met name voor opleidingen voor kinderen die niet in staat zijn (overwegend) theoretisch onderwijs te volgen. Te denken valt aan stages die verplicht zijn in het praktijkonderwijs, het uitstroomprofiel arbeidsmarktgericht van het voortgezet speciaal onderwijs en bepaalde routes binnen het vmbo (de zogenaamde maatwerktrajecten). Voor deze leerlingen zijn ook geen alternatieve onderwijsroutes beschikbaar zonder verplichte stage. Daardoor voldoen deze leerlingen aan de voorwaarden uit de brief van 8 december 2012 en ligt het voor de hand ook voor hen een uitzondering op het vereiste van een tewerkstellingsvergunning te maken. Ook hier gelden de voorwaarden dat deze stages onbetaald zijn en de leerlingen jonger dan 18 zijn of vóór hun achttiende aan de opleiding begonnen zijn.
Voor hbo- (en wo-) opleidingen wordt geen uitzondering gemaakt omdat het mogelijk is een opleiding te kiezen waarbij stage geen verplicht onderdeel is van de opleiding. Het hbo voldoet niet aan de criteria voor een uitzondering op de tewerkstellingsvergunningsplicht voor niet rechtmatig verblijvende leerlingen, omdat studenten altijd in de gelegenheid zijn om een opleiding te kiezen zonder verplichte stage en bovendien reeds een startkwalificatie hebben.
Bent u bereid om het «Besluit ter uitvoering Wet arbeid vreemdelingen» aan te passen en hierin ook een uitzondering te maken voor leerlingen zonder permanente verblijfsvergunning in het praktijkonderwijs, het vmbo en eventueel hbo?
Zie antwoord vraag 4.
Het rapport “The European Union Integrity System” van Transparency International |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Pieter Omtzigt (CDA), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennis genomen van het rapport «The European Union Integrity System» van Transparency International over de zwakke plekken in de EU op het gebied van gebrek aan openheid en mogelijkheden tot corruptie?1
Ja.
Kunt u voor elk van de 12 aanbevelingen aangeven of u vindt dat er opvolging aan gegeven moet worden en op welke wijze?
De aanbevelingen hebben met name betrekking op openbaarheid van bestuur en de bestrijding van corruptie en belangenverstrengeling.
Het kabinet hecht aan een zo groot mogelijke transparantie ten aanzien van Europese wetgevings- en besluitvormingsprocessen. De inspanningen van het kabinet richten zich onder meer op de aanpassing van de Eurowob aan het Verdrag van Lissabon en de vergroting van de actieve openbaarheid van de besluitvorming binnen de Raad. Het kabinet is voorstander van aansluiting van de Raad bij het transparantieregister van de Commissie en Europees Parlement, om zo meer inzicht te bieden in lobbyactiviteiten bij deze instelling.
De bestrijding en preventie van corruptie en belangenverstrengeling is een zaak die alle Europese instellingen aangaat. Met de nieuwe richtlijn 883/2013 is de effectiviteit en efficiëntie van OLAF sinds eind vorig jaar versterkt. Daarnaast heeft het kabinet in Raadsverband ingebracht dat in de volgende EU anti-corruptierapportages ook de EU-instellingen moeten worden onderworpen aan een evaluatie. Bovendien steunt het kabinet een volwaardige toetreding van de EU tot de Groep Staten tegen Corruptie van de Raad van Europa (GRECO), met het gevolg dat de EU instellingen kunnen worden onderworpen aan periodieke evaluaties door de Raad van Europa. Deze laatste twee punten staan op de agenda van de JBZ-Raad op 5-6 juni a.s. en uw Kamer zal geïnformeerd worden over de uitkomsten.
Bent u bereid om dit rapport op de agenda van de Europese Raad te plaatsen en publiekelijk een reactie te geven op 12 aanbevelingen?
De aanbevelingen en constateringen die in het rapport van Transparency International worden gedaan dienen volgens het kabinet aan de orde te worden gesteld in de EU-instellingen die bij het wetgevingsproces betrokken zijn. Aangezien de Europese Raad noch een wetgevingstaak, noch een controlerende taak heeft, ligt bespreking van dit onderwerp binnen de Europese Raad dus niet voor de hand. Veel van de aanbevelingen die in het rapport zijn gedaan worden momenteel al in de Raad besproken. Het standpunt van het kabinet ten aanzien van de bestrijding van corruptie en openbaarheid van bestuur is reeds publiek, ook in correspondentie met uw Kamer (zie Kamerbrief «Bestrijding georganiseerde criminaliteit», TK 2012–2013, 29 911, nr. 78; Kamerbrief over de evaluatie van GRECO, TK 2012–2013, 33 400, nr. 78; Kabinetsappreciatie Hofuitspraak Access Info Europe, 22 112-1830).
Wie moet in de ogen van de Nederlandse regering de EU controleren op rechtsstatelijkheid, nu de EU de rechtsstatelijkheid van de lidstaten controleert?
Het kabinet acht het van belang dat principes van de rechtsstaat in de gehele EU op alle niveaus worden nageleefd. Hiertoe dient tussen de instellingen van de EU sprake te zijn van deling der machten, en dienen de Europese instellingen grondrechten na te leven. Het Grondrechtenagentschap (FRA) speelt hierbij als onafhankelijke leverancier van data en adviezen over mensenrechtenkwesties een belangrijke rol. Ook acht het kabinet toetreding van de EU tot het EVRM en de GRECO van groot belang. Deze versterking van extern toezicht door de Raad van Europa kan leiden tot bevordering van rechtsstatelijkheid, evenals de bestrijding en preventie van corruptie binnen de EU instellingen.
Overigens is het niet zo dat uitsluitend de EU de rechtsstatelijkheid van de lidstaten controleert, juist de lidstaten zelf hebben hierin een essentiële taak te vervullen.
Overtredingen met voertuigen voorzien van buitenlandse kentekens |
|
Sander de Rouwe (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
![]() |
Kunt u een overzicht geven van de afgelopen vijf jaar van alle aantallen overtredingen, uitgesplitst per jaar, land van herkomst, kenteken en soort overtreding, die zijn waargenomen door flitsapparatuur en die zijn begaan met voertuigen met een buitenlands kenteken, die afkomstig zijn uit EU-lidstaten anders dan België (BE), Duitsland (DE) en Zwitserland (CH)?
De digitale handhavingsapparatuur (trajectcontrolesystemen, flitspalen en mobiele radarsets) is op dit moment alleen ingesteld om de kentekens uit Nederland, Duitsland, België en Zwitserland te herkennen. De apparatuur herkent geen kentekens uit andere landen.
Kunt u, indien de cijfers uit de voorgaande vraag niet beschikbaar zijn, alle relevant beschikbare schattingen, ramingen en andere informatie verstrekken met betrekking tot genoemde overtredingen met voertuigen voorzien van buitenlandse kentekens?
De politie heeft gedurende één week in augustus 2010 bij alle trajectcontrolesystemen bijgehouden wat het land is waar het overtredende voertuig is geregistreerd anders dan Nederland, België, Duitsland en Zwitserland. Uit deze cijfers bleek dat 3 procent Poolse kentekens waren, 1,5 procent Frans en 0,9 procent Brits. De aantallen van overige landen waren dusdanig klein dat hieruit geen conclusies konden worden getrokken. Het beeld dat uit deze kortdurende meting naar voren komt, wordt ondersteund door een overzicht van het CJIB over het aantal staande houdingen van buitenlandse verkeersovertreders in 2012. Ook hieruit komt het beeld naar voren dat van de buitenlandse verkeersovertreders Polen en Fransen het meeste worden staande gehouden als Belgen, Duitsers en Zwitsers buiten beschouwing worden gelaten.
Afgezien van deze cijfers zijn er geen schattingen of ramingen van de aantallen geflitste kentekens uit andere landen dan Nederland, Duitsland, België of Zwitserland. Gezien de cijfers over het aantal EU-onderdanen uit andere landen dat woonachtig is in Nederland, de cijfers over toerisme en het aandeel vrachtwagens met buitenlandse kentekens op de Nederlandse snelwegen valt evenwel logischerwijs te verwachten dat voertuigen met kentekens uit Frankrijk en Polen na voertuigen met kentekens uit Duitsland en België het meest worden geflitst.
Kunt u over de afgelopen vijf jaar aangeven hoeveel verkeersovertredingen in Nederland met een buitenlands kenteken jaarlijks geregistreerd zijn en hoeveel hiervan daadwerkelijke qua aantallen en geldbedragen geïnd zijn?
In de periode 2009 tot en met 2013 zijn 2.859.717 verkeersovertredingen in Nederland ter inning aan het CJIB aangeboden met de code «niet Nederlands kenteken». Daarvan zijn 2.259.220 zaken als «betaald» geregistreerd. Daarmee is een bedrag van € 150.541.863 geïnd.
Wat wordt gedaan met de overtredingen met een buitenlands kenteken van de afgelopen vijf jaar die nog niet geïnd zijn en hoeveel zijn dit?
Opgelegde boetes die nog niet geïnd zijn kunnen nog «open» staan. Dat betekent dat deze het reguliere incassotraject nog niet geheel hebben doorlopen en een betaling nog kan volgen. Opgelegde boetes die in het reguliere incassotraject oninbaar blijken, kunnen voor inning op grond van het Kaderbesluit 2005/214/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties (PB L 76, blz. 16) worden overgedragen aan het land van de kentekenhouder of zij kunnen worden opgenomen in het opsporingsregister, zodat inning kan plaatsvinden wanneer de kentekenhouder weer in Nederland wordt aangetroffen. Voor de periode 2009 tot en met 2013 is dit met betrekking tot 182.932 zaken het geval.
Klopt het dat de inning van boetes ten gevolge van overtredingen met buitenlandse kentekens op Nederlands grondgebied heel moeilijk gaat? Welke invloed heeft dit op de verkeersveiligheid?
De mogelijkheden om boetes op buitenlandse kentekens te innen zijn iets beperkter dan voor boetes op Nederlandse kentekens, maar het is niet zo dat deze inning veel moeilijker gaat.
Wat is de stand van zaken aangaande de Cross Border Enforcement (CBE)-richtlijn die een efficiënte uitwisseling van buitenlandse boetes mogelijk moet maken? Is deze inmiddels volledig operationeel, zo ja, wat zijn hier de eerste resultaten van?
Op grond van de bedoelde richtlijn moesten lidstaten vóór 7 november 2013 hun kentekenregister (geautomatiseerd) openstellen zodat andere lidstaten de mogelijkheid hebben om de naam- en adresgegevens van buitenlandse kentekenhouders op te vragen die een verkeersovertreding hebben begaan. Nederland heeft aan deze verplichtingen voldaan. Alleen lidstaten die hun kentekenregister eveneens reeds hebben opengesteld mogen het Nederlandse kentekenregister raadplegen.
In november 2013 hebben naast Nederland ook België en Duitsland hun kentekenregister opengesteld. Sinds kort geldt dit ook voor Bulgarije, Frankrijk, Litouwen, Polen en Zweden.
De verwerking van verkeersovertredingen (met name snelheidsovertredingen en roodlichtpassages die door digitale handhavingsmiddelen zijn geconstateerd) die in Nederland zijn gepleegd door voertuigen met een kenteken uit andere landen dan die uit Duitsland, België en Zwitserland, wordt gefaseerd ten uitvoering gebracht. In de eerste fase wordt de handhaving- en executieketen aangepast voor kentekens uit een aantal geselecteerde landen. Gekozen is voor Franse en Poolse kentekens, omdat met voertuigen met deze kentekens – zoals in antwoord op vraag 2 is toegelicht – naar verwachting de meeste overtredingen worden begaan na voertuigen met Belgische en Duitse kentekens. In de fases erna worden telkens andere landen toegevoegd aan de handhaving- en executieketen.
Kunt u de Kamer doen toekomen het «Rapport Bevindingen van Werkgroep Implementatie CBE-richtlijn en Verdrag met België», zoals is vastgesteld op 2 september 2013 en beschikbaar is op het ministerie van Veiligheid en Justitie?
Dit rapport is een intern ambtelijk werkdocument zonder formele status en is niet bedoeld of geschikt voor publicatie.
Hoe vaak heeft Nederland, sinds aansluiting bij de CBE-richtlijn, van andere landen (anders dan BE, DE of CH) boetes ontvangen van aldaar geconstateerde overtredingen begaan door auto’s met een Nederlands kenteken?
Alleen de lidstaat die een boete oplegt beschikt over cijfers van het aantal Nederlandse kentekenhouders dat een verkeersboete heeft ontvangen uit die lidstaat.
Hoe vaak heeft Nederland sinds aansluiting bij de CBE-richtlijn, gegevens van geflitste buitenlandse kentekens (anders dan BE, DU of CHE) verstuurd naar betreffende landen van herkomst?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 6. Bestuurders van voertuigen met kentekens uit andere landen dan België, Duitsland en Zwitserland worden momenteel uitsluitend beboet door deze bestuurders staande te houden.
Het stilleggen van de dienstregeling op het spoor rond Alkmaar, Haarlem en Den Haag |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Storing verkeersleiding legt treinverkeer Noord-Holland deels stil»1 en het bericht «Ook GSM-R treinstoring rond Den Haag»?2
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden van uw voorganger uit 2009 op de schriftelijke vragen van het lid Roemer (SP)3 en van het voormalig lid Cramer (ChristenUnie)4 over het stilleggen van de dienstregeling rond Utrecht en de communicatie aan de reizigers?
Ja.
Wat is uw mening over het grootschalig stilleggen van het treinverkeer rond Alkmaar en Haarlem op 6 mei en rond Den Haag op 7 mei door ProRail en NS als gevolg van een storing van GSM-Rail?
Ik betreur het dat storingen in de communicatie hebben geleid tot aanzienlijke hinder voor de reizigers. Het stilleggen van het treinverkeer rond Alkmaar en Haarlem op 6 mei werd veroorzaakt door een storing in de lokale telefooncentrale op de verkeersleidingspost in Alkmaar. Het stilleggen van het treinverkeer rond Den Haag op 7 mei werd veroorzaakt door in eerste instantie een storing in het KPN-net en vervolgens ook in de lokale telefooncentrale op de verkeersleidingspost in Den Haag. Het GSM-R(ail)-netwerk zelf functioneerde in beide gevallen naar behoren.
In Alkmaar bleek geen directe communicatie met de machinisten meer mogelijk. In verband met een overwegstoring in het gebied was dit wel noodzakelijk. Daarop heeft de verkeersleiding besloten het treinverkeer stil te leggen. In Den Haag was de ernst en de omvang van de storing niet duidelijk, waardoor de verkeersleiding besloot dat het treinverkeer stilgelegd moest worden.
In de op 28 maart 2014 naar uw Kamer gezonden Lange Termijn Spooragenda5 heb ik aangegeven dat de betrouwbaarheid van het treinverkeer verbeterd moet worden. Over de «Be- en bijsturing van de toekomst» is daarin aangegeven dat het doel is om een constantere prestatie neer te zetten dan nu het geval is en dat bij verstoringen treinen zo snel mogelijk weer moeten rijden (paragraaf 5.3.1: «Verhogen betrouwbaarheid»). In de op 23 april 2014 naar uw Kamer gestuurde concept-ontwerpen van de nieuwe beheer- vervoerconcessies6 heb ik dit geconcretiseerd. Zo worden daarin prestatie-eisen gesteld aan de betrouwbaarheid en het voorkomen en oplossen van verstoringen7. Dit moet leiden tot het terugdringen van het grootschalig stilleggen van het treinverkeer als gevolg van dit soort storingen.
Deelt u de mening dat het GSM-Railsysteem geen veiligheidskritisch systeem is? Deelt u daarom de mening dat ondanks de uitval van GSM-Rail treinen gewoon veilig hadden kunnen blijven rijden omdat de seinen, de automatische treinbeïnvloeding (ATB) en de omroepinstallatie wel beschikbaar waren?
Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven werd het stilleggen van het treinverkeer bij deze incidenten niet veroorzaakt door storingen in het GSM-R-netwerk. Dat functioneerde zowel in Alkmaar als in Den Haag naar behoren.
In Alkmaar heeft de verkeersleiding na de uitval van de lokale telefooncentrale geprobeerd door middel van de beschikbare back-up-systemen verbinding te krijgen met de betrokken machinisten. Omdat dit niet lukte was geen directe communicatie met de machinisten mogelijk. Dergelijke communicatie was echter wel noodzakelijk in verband met een overwegstoring in dat gebied. Daarom heeft de verkeersleiding beoordeeld dat de veiligheidsrisico’s zo groot waren dat het treinverkeer moest worden stilgelegd. In Den Haag was sprake van onduidelijkheid over de ernst en omvang van de storing. Op basis daarvan heeft de verkeersleiding besloten dat het treinverkeer moest worden stilgelegd.
Het GSM-R-systeem is niet veiligheidskritisch in die zin dat uitval hiervan altijd moet leiden tot stilleggen van het treinverkeer. Dit is onder andere toegelicht in de hierboven aangehaalde antwoorden op vragen van het voormalig lid Cramer. GSM-R is wel van belang voor een veilige afhandeling van het treinverkeer, zoals onder andere aangegeven in antwoorden op vragen van het lid Slob over de veiling van GSM-frequenties en de mogelijke interferentie met GSM-R8. Zo wordt GSM-R onder andere gebruikt voor de communicatie tussen machinisten en treindienstleiders en mag een machinist niet vertrekken als zijn telecommunicatieverbinding met de verkeersleidingspost niet functioneert9.
Is de landelijke uitrol van een back-upsysteem van GSM-Rail zoals in genoemde antwoorden op eerdere Kamervragen toegezegd sinds eind 2009 afgerond? Zo ja, heeft deze back-up gefunctioneerd bij de storingen rond Haarlem en Alkmaar respectievelijk Den Haag? Indien deze niet gefunctioneerd heeft, wat is de zin van zo’n back-up en waarom wordt er in dergelijke gevallen niet automatisch teruggevallen op het commerciële GSM-net?
ProRail heeft mij geïnformeerd dat de landelijke uitrol van het back-up-systeem waar in de antwoorden op vragen van het lid Roemer naar verwezen wordt inderdaad in 2009 is gerealiseerd. Het betreft hier het dubbel uitvoeren van de verbindingen tussen de lokale telefooncentrales op de verkeersleidingsposten en het GSM-R-netwerk.
De back-up om over te schakelen naar een andere verbinding heeft bij de storing in Alkmaar niet adequaat gefunctioneerd. Oorzaak daarvan was een fout bij een eerder uitgevoerde software-upgrade in de telefooncentrale. Bij de storing in Den Haag heeft de back-up verbinding wel enige tijd gefunctioneerd, maar is vervolgens ook uitgevallen. Als terugvaloptie hiervoor waren op de verkeersleidingsposten mobiele GSM-R-telefoons beschikbaar.
Gebleken is dat het niet mogelijk was om deze mobiele telefoons in de betreffende situatie effectief in te zetten door de verkeersleiding. Dit is niet acceptabel. Inmiddels heeft ProRail op landelijke schaal organisatorische en procedurele verbetermaatregelen doorgevoerd en opleidingstrajecten in gang gezet om de beschikbare back-up-voorzieningen beter te benutten.
Zoals aangegeven functioneerde het GSM-R-netwerk zelf naar behoren. De storingen zaten in de lokale telefooncentrales waardoor terugval op het commerciële GSM-net ook geen oplossing was geweest.
Kunt u verklaren waarom ProRail en NS ondanks het feit dat GSM-rail niet veiligheidskritisch is en ondanks de eventuele aanwezigheid van genoemd back-upsysteem de complete dienstregeling op een groot aantal trajecten in Noord-Holland op 6 mei 2014 en op een groot aantal trajecten rond Den Haag op 7 mei 2014 heeft platgelegd vanwege een storing met GSM-Rail? Waarom zijn de treinen niet gewoon blijven rijden, desnoods met een beperkte dienstregeling of met een beperkte snelheid?
Zie het antwoord op vraag 4. Ook voor veilige afhandeling van het treinverkeer met een beperkte snelheid is communicatie tussen machinisten en treindienstleiders van belang.
Bent u van mening dat het stilleggen van het treinverkeer, vanwege het feit dat ProRail tijdelijk niet met één druk op de knop alle treinen kan waarschuwen voor eventuele spoorlopers langs het spoor, een proportionele maatregel is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 4. Het niet functioneren van de zogenaamde «alarmoproep», waarmee met één druk op de knop alle treinen in de onmiddellijke omgeving gewaarschuwd kunnen worden, was slechts één van de factoren die daarbij een rol hebben gespeeld.
Deelt u de mening dat dergelijke grote storingen zoals rond Alkmaar en Den Haag vermijdbaar zijn en niet zouden mogen plaatsvinden in een «disaster tolerant» systeem dat ProRail zegt te hebben? Welke maatregelen gaan ProRail en NS nemen om dit soort storingen in de toekomst uit te sluiten en om te voorkomen dat het treinverkeer zo grootschalig wordt stilgelegd?
In het antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven dat ik op basis van de nieuwe concessies verlang dat ProRail en NS ervoor zorgen dat dergelijke grote storingen minder zullen voorkomen. De concrete maatregelen die zij daartoe gaan nemen zullen beschreven worden in de jaarlijkse beheerplannen respectievelijk vervoerplannen. Eén daarvan betreft het «disaster tolerant» maken van het GSM-R-netwerk. ProRail heeft mij geïnformeerd dat dit eind 2015 gerealiseerd zal zijn. Bij uitval van het GSM-R-netwerk kan dan binnen 4 uur worden uitgeweken naar het back-up-netwerk.
Wat vindt u van de informatievoorziening tijdens genoemde storingen? Vindt u het acceptabel dat NS een uur lang geen prognose heeft afgegeven over de duur van de storing en dat er ook geen omreisadvies is gegeven via het regionale OV (zoals R-net)?
Op beide dagen heeft NS meteen nadat bekend was dat het treinverkeer ernstig verstoord was in de omgeving van Alkmaar respectievelijk Den Haag op www.ns.nl gecommuniceerd dat er geen treinverkeer van en naar Alkmaar respectievelijk Den Haag mogelijk was. Op de getroffen stations is op de informatieschermen de boodschap «Let op omroepbericht» geplaatst. Ook via andere media, bijvoorbeeld Teletekst en Twitter, is de storing gepubliceerd.
Op dat moment was er nog geen prognose voor de hersteltijd bekend. Toen de storingen eenmaal verholpen waren, in beide gevallen na ongeveer een uur, is het treinverkeer weer opgestart. Ook dit is op www.ns.nl en via Twitter gecommuniceerd. Omdat het treinverkeer in deze opstartfase nog niet conform de reguliere dienstregeling verliep heeft NS de reizigers via de omroep over elke individuele vertrekkende trein geïnformeerd.
NS heeft mij geïnformeerd dat er gedurende de storing geen omreisadvies gegeven kon worden omdat al het treinverkeer in de bediengebieden van de verkeersleidingsposten in Alkmaar respectievelijk Den Haag was stilgelegd. NS heeft mij bovendien geïnformeerd dat het niet realistisch was om de grote hoeveelheid getroffen reizigers via het regionale OV te laten reizen. Dit is conform de afspraken die NS hierover met regionale vervoerders heeft gemaakt.
Ik vind dat de informatievoorziening en dienstverlening aan de reiziger beter moet. In de Lange Termijn Spooragenda wordt verwezen naar noodzakelijke verbeteringen bij dit soort verstoringen van het treinverkeer. Over reisinformatie heb ik daarin aangegeven dat deze tijdig, correct en consistent moet zijn. In concept-ontwerpvervoerconcessie heb ik dit geconcretiseerd in prestatie-eisen aan reisinformatie10. Bovendien worden daarin ook prestatie-eisen gesteld aan vervangend vervoer bij ontregelingen11. Dit moet leiden tot betere reisinformatie en adequaat vervangend vervoer bij dit soort verstoringen.
De Belgiëroute voor pensioenfondsen |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Pensioenen van Aon mogelijk naar België»?1
Ja.
In hoeverre zijn De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM), de Nederlandse toezichthouders, betrokken bij het toezicht op pensioenregelingen die over de grens worden uitgevoerd?
In geval een pensioenregeling van een Nederlandse werkgever wordt uitgevoerd door een pensioenuitvoerder uit een andere lidstaat blijven, op grond van artikel 20 van de Europese Pensioenfondsenrichtlijn (Richtlijn 2003/41/EG), het Nederlandse sociaal- en arbeidsrecht en de in de Pensioenwet vervatte informatiebepalingen van toepassing op de uitvoering van de regeling. Dit houdt tevens in dat DNB en AFM verantwoordelijk blijven voor het toezicht op die toepasselijke bepalingen van Nederlands recht, als toegelicht in de artikelen 199 tot en met 202 van de Pensioenwet.
Hoe is gewaarborgd dat er, eventueel in overleg met de Belgische toezichthouder, voldoende rekening gehouden wordt met de belangen van de Nederlandse deelnemers, van welke generatie dan ook?
Specifiek ten aanzien van een mogelijke collectieve waardeoverdracht van pensioenrechten en -aanspraken naar een andere lidstaat heeft DNB aan mij aangegeven dat een collectieve waardeoverdracht van een Nederlands pensioenfonds naar een pensioenuitvoerder in een andere lidstaat in beginsel op dezelfde wijze door DNB wordt behandeld als een collectieve waardeoverdracht tussen twee pensioenfondsen in Nederland. DNB let er dus op dat aan de wettelijke eisen van onder meer artikel 84 van de Pensioenwet (dat onderdeel is van het toepasselijke Nederlandse sociaal en arbeidsrecht) wordt voldaan en dat de belangen van de bij de collectieve waardeoverdracht betrokken (gewezen) deelnemers en gepensioneerden op evenwichtige wijze door het bestuur van het Nederlandse pensioenfonds worden afgewogen. In het geval er sprake is van collectieve waardeoverdracht op grond van artikel 83 van de Pensioenwet, houdt de AFM er toezicht op dat deelnemers zijn geïnformeerd over het voornemen tot collectieve waardeoverdracht.
Het prudentieel toezicht op een Nederlandse pensioenregeling ondergebracht in België wordt uitgevoerd door de Belgische toezichthouder; de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (FSMA). Deze is bij de uitoefening van haar toezicht gebonden aan de bepalingen uit de Europese Pensioenfondsenrichtlijn. De pensioenregeling zal aan deze geharmoniseerde minimumeisen moeten voldoen. Voor grensoverschrijdende pensioenfondsen geldt overigens dat de pensioenverplichtingen ten alle tijden volledig gefinancierd dienen te zijn. Deze eis geldt niet voor nationale pensioenfondsen en kan dus feitelijk als zwaarder worden ervaren.
Zoals hiervoor aangegeven blijven het Nederlandse sociaal- en arbeidsrecht en de in de Pensioenwet vervatte informatiebepalingen van toepassing op de uitvoering van de pensioenregeling van een Nederlandse werkgever door een pensioeninstelling uit een andere lidstaat. Daarbij bepaalt artikel 2, dertiende lid, van de Pensioenwet welke bepalingen uit de Pensioenwet worden gerekend tot het toepasselijke Nederlandse recht.
Verder schrijft de Europese pensioenfondsenrichtlijn onder meer voor dat de activa worden belegd in het belang van de deelnemers en pensioengerechtigden en dat ook bij de waardering van verplichtingen de belangen van deelnemers en pensioengerechtigden worden beschermd. De richtlijn kent geen bepaling als artikel 105 Pensioenwet, dat Nederlandse pensioenfondsbesturen verplicht tot evenwichtige belangenafweging. Werkgevers, werknemers en deelnemers zouden dergelijke verschillen moeten onderkennen en meewegen bij de afweging om het pensioen eventueel buiten Nederland onder te brengen (zie ook volgende vraag).
In hoeverre hebben een ondernemingsraad en deelnemersraad inspraak bij een verhuizing van het pensioen naar het buitenland?
Op grond van artikel 23, vierde lid, van de Pensioenwet heeft een werkgever de instemming van de ondernemingsraad nodig voor een besluit om de pensioenovereenkomsten onder te brengen bij een pensioeninstelling in een andere lidstaat van de Europese Unie.
Op grond van het huidige artikel 111, tweede lid, van de Pensioenwet heeft de deelnemersraad een adviesrecht over elk voorgenomen besluit van het pensioenfonds tot:
Aangezien een verhuizing van het pensioen naar het buitenland altijd samen zal gaan met de elementen a en b en soms ook met c, kan de deelnemersraad in zo’n geval gebruik maken van zijn adviesrecht. Niet alle ondernemingspensioenfondsen hebben echter een deelnemersraad.
Vanaf 1 juli aanstaande vervalt overigens de deelnemersraad als gevolg van de wet versterking bestuur pensioenfondsen. Vanaf dat moment hebben alle pensioenfondsen ofwel een verantwoordingsorgaan ofwel een belanghebbendenorgaan. Het nieuwe verantwoordingsorgaan heeft een adviesrecht ten aanzien van de elementen a, b en c op grond van artikel 115a, derde lid, van de Pensioenwet. Het nieuwe belanghebbendenorgaan heeft op grond van artikel 115c van de Pensioenwet, een goedkeuringsrecht ten aanzien van de elementen a en c en een adviesrecht ten aanzien van b.
Werknemers en deelnemers zijn in verschillende rollen dus betrokken bij het voornemen tot het eventueel onderbrengen van het pensioen in het buitenland. Het is van groot belang dat zij goed letten op de gevolgen daarvan.
In hoeverre hebben Nederlandse deelnemers invloed op de statuten, het financieringsplan en de beheersovereenkomst die een Belgisch Organisme voor de Financiering van Pensioenen (OFP) bij de Belgische toezichthouder deponeert? In hoeverre is de Nederlandse toezichthouder bij onder andere de inhoud hiervan betrokken?
De sociale partners hebben indirect invloed door middel van hun rol bij de totstandkoming van de pensioenovereenkomst. Zij zijn verantwoordelijk voor de inhoud van de pensioenregeling, die wordt vastgelegd in de pensioenovereenkomst. De OFP zal deze pensioenovereenkomst moeten uitvoeren en het is aan de Belgische toezichthouder om te beoordelen of de formele stukken van de OFP in overeenstemming zijn met de pensioenovereenkomst. De Nederlandse toezichthouder heeft bij deze beoordeling geen formele rol. De Nederlandse deelnemers hebben geen directe invloed op de stukken die een OFP opstelt ten behoeve van de uitvoering van een Nederlandse pensioenovereenkomst.
Klopt het dat een OFP zelf kan beslissen welke solidariteitsgraad wordt toegepast onder de aangesloten ondernemingen? Zo ja, hoe kunnen Nederlandse deelnemers hier invloed op uitoefenen?
Op grond van de Belgische wetgeving moet een OFP inderdaad bepalen welke solidariteitsgraad wordt toegepast onder zijn bijdragende ondernemingen. De regels inzake de omvang van de solidariteit moeten worden vastgelegd in de statuten of in een overeenkomst met de bijdragende onderneming(en), de zogenaamde beheersovereenkomst.
Het zal duidelijk zijn dat een Nederlandse regeling slechts zal worden uitgevoerd door een Belgische OFP wanneer met de Nederlandse bijdragende onderneming(en) vooraf overeenstemming wordt bereikt over de toepasselijke solidariteitsregeling. Daarbij is de Nederlandse werkgever gehouden aan de pensioenovereenkomst die tussen werkgever(s) en werknemers is overeengekomen.
Klopt het dat een OFP zijn eigen regels en berekeningsmethode mag bepalen voor de technische voorziening? Zo ja, hoe wordt voorkomen dat een OFP zich (te) rijk kan rekenen?
Een OFP is volgens de Belgische wetgeving verplicht de technische voorzieningen te waarderen op basis van een prudente actuariële waardering zowel inzake rentevoeten, als inzake biometrische gegevens, rekening houdend met alle verplichtingen overeenkomstig de uitgevoerde pensioenregeling. Dit bedrag moet voldoende zijn om de uitbetaling van reeds verschuldigde pensioenen en de reeds opgebouwde pensioenrechten van de aangeslotenen te waarborgen. De toegepaste economische en actuariële hypothesen moeten op voorzichtige wijze worden bepaald waarbij een redelijke marge voor negatieve afwijkingen in acht moet worden genomen en derhalve de duurzaamheid wordt verzekerd. De berekeningsbasis van de technische voorzieningen moet opgenomen worden in het financieringsplan dat overeengekomen wordt tussen het OFP en de bijdragende ondernemingen. Het is van belang om op te merken dat de Belgische waarderingsregels nadrukkelijk gekoppeld zijn aan de opgenomen bijstortingsverplichting van de werkgever.
Voor pensioenregelingen die voorzien in een hoogte van uitkeringen (vaste prestatie regelingen) mogen de technische voorzieningen in geen geval minder bedragen dan de verworven reserves zoals bepaald door de pensioenregeling met als minimum de verworven reserves zoals bepaald door de sociale of arbeidswetgeving die op de pensioenregeling van toepassing is. Bij de uitvoering van een Nederlandse vaste prestatie regeling door een OFP, zal de technische voorziening dus minstens moeten overeenstemmen met de overdrachtswaarde zoals bepaald volgens het Nederlandse standaardtarief. De FSMA, houdt toezicht op de naleving van deze vereisten.
In hoeverre zijn de zogenaamde sociale comités bij OFP’s te vergelijken met deelnemersraden of verantwoordingsorganen in Nederland?
Allereerst moet opgemerkt dat het niet verplicht is om een sociaal comité in te stellen bij een OFP. De Belgische wetgeving biedt de mogelijkheid een sociaal comité in te stellen, mits de oprichting en werking ervan het toezicht door de FSMA niet belemmeren. Sociale comités kunnen met name ingesteld worden om de uitvoering van de geldende bepalingen van sociaal en arbeidsrecht voor de uitvoering van een bepaalde grensoverschrijdende pensioenregeling te faciliteren. De betrokken partijen, waartoe in voorkomend geval ook de Nederlandse werkgever en deelnemers behoren, kunnen vrij beslissen over de oprichting, samenstelling, bevoegdheden en werking van een sociaal comité.
Zijn Nederlandse bedrijven gebonden aan de wettelijke bijstortverplichting in België als zij hun pensioenregeling daarheen verhuizen?
Belgische werkgevers hebben op grond van het Belgische sociaal en arbeidsrecht een resultaatsverbintenis ten aanzien van de nakoming van een Belgische pensioenregeling. Deze verplichting geldt echter niet voor Nederlandse werkgevers, aangezien zij niet onder het Belgische sociaal en arbeidsrecht vallen. Uiteraard is het wel mogelijk dat een Nederlandse werkgever zich vrijwillig contractueel garant stelt voor de nakoming van de met zijn werknemers overeengekomen pensioenregeling, ongeacht in welke lidstaat de pensioenregeling wordt uitgevoerd.
Mocht een Nederlandse werkgever zich echter niet garant stellen voor de nakoming van de pensioenregeling, dan zullen de verplichtingen niet volgens de gebruikelijk Belgische waarderingsregels berekend kunnen worden, aangezien deze nadrukkelijk gekoppeld zijn aan het bestaan van een werkgeversgarantie. Op dit moment is onduidelijk welke consequenties hieraan verbonden zullen worden. Er ligt op dit moment een andere casus voor waarin dit mogelijk aan de orde is en de Belgische toezichthouder studeert nog op de gevolgen. Een mogelijkheid zou zijn dat de Belgische toezichthouder in overleg met DNB in deze situatie eenzelfde mate van zekerheid voorschrijft als in Nederland geldt. De mogelijkheid bestaat echter ook dat er minder stringente eisen worden gesteld, aangezien de Europese Pensioenfondsenrichtlijn minimumbepalingen bevat. Wel is zoals eerder gezegd relevant dat voor grensoverschrijdende pensioenfondsen geldt dat de verplichtingen ten alle tijden volledig gefinancierd dienen te zijn.
Zoals eerder aangegeven is het belangrijk dat werknemers en deelnemers goed letten op, en kritische vragen stellen over, de gevolgen van een eventuele onderbrenging van de pensioenregeling in een andere lidstaat. Ook dit aspect zal daarin zorgvuldig moeten worden meegewogen.
Op welke manier worden de pensioenuitkeringen belast?
Als een werknemer pensioen opbouwt bij een in België gevestigd pensioenfonds op basis van een pensioentoezegging door een Nederlandse werkgever ter zake van in Nederland verrichte arbeid, dan is het pensioen een Nederlandse bron van inkomen. Volgens de nationale wetgeving (Wet op de loonbelasting 1964 en Wet IB 2001) zijn de (in Nederland fiscaal gefaciliteerde) pensioenuitkeringen dan belast als inkomen uit werk en woning (box2. Dat is ook het geval als de genieter van de pensioenuitkeringen niet in Nederland woont (artikel 7, tweede lid, onderdeel b, Wet IB 2001). Bij personen die niet in Nederland wonen, kan op grond van een belastingverdrag de heffing over de pensioenuitkeringen zijn toegewezen aan het woonland. In het belastingverdrag met België is voor personen die in België wonen, de heffing over de fiscaal in Nederland gefaciliteerde pensioenuitkeringen ook aan Nederland als bronstaat toegewezen onder nadere voorwaarden.
De toewijzing in een belastingverdrag van de belastingheffing aan het woonland staat echter los van de vraag of het pensioen is opgebouwd bij een in Nederland of in België gevestigd pensioenfonds. Waar het pensioenfonds is gevestigd, is dus niet relevant.
Het in België gevestigde pensioenfonds is overigens op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 verplicht de Nederlandse Belastingdienst over de uitkeringen inlichtingen te verschaffen. Verder is het Belgische pensioenfonds verplicht aansprakelijkheid te aanvaarden voor de invordering van de belasting die is verschuldigd in Nederland (artikel 19a, eerste lid, onderdeel f, Wet op de loonbelasting 1964 jo. artikel 19a, derde lid Wet LB, jo. artikel 10d Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965).
De waarborgen voor voldoende landelijke specialistische opvang voor slachtoffers van mensenhandel |
|
Magda Berndsen (D66), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de zorgen van de landelijke instellingen over het voortbestaan van gespecialiseerde opvang voor slachtoffers van mensenhandel als gevolg van de decentralisatie van de zorg?1
Ja.
Herinnert u zich de door de Tweede Kamer aangenomen motie waarin wordt verzocht, ook na de voltooiing van de decentralisaties, te waarborgen dat er voldoende landelijke specialistische opvang en hulpverlening is voor slachtoffers van mensenhandel, ook buiten de regio van het slachtoffer?2
U doelt op de motie van het lid Segers c.s. over opvang van slachtoffers van mensenhandel of eergerelateerd geweld (33 750-VI-71), waarin de regering wordt verzocht om, ook na de voltooiing van de decentralisaties te waarborgen dat er voldoende landelijke specialistische opvang en hulpverlening is voor slachtoffers van mensenhandel of eergerelateerd geweld, ook buiten de regio van het slachtoffer.
Zoals ook in de brief aan uw Kamer is gemeld 3 december 2013 (TK II, 33 750 VI, nr. 93) hecht het Kabinet groot belang aan de opvang van specifieke groepen, zoals slachtoffers van loverboys of eergerelateerd geweld. De verantwoordelijkheid voor deze slachtoffers en de financiering hiervan wordt vanaf 2015 structureel bij gemeenten belegd. Met betrekking tot de opvang van deze slachtoffers spreek ik momenteel met gemeenten af dat zij de opvang vanaf 1 januari 2015 gezamenlijk inkopen. Zo wordt geregeld dat deze slachtoffers kunnen worden opgevangen, ongeacht herkomstregio. Ook blijft het mogelijk om, indien de veiligheidssituatie daarom vraagt, de opvang te regelen buiten de regio waar het slachtoffer vandaan komt. Het budget voor deze groepen blijft structureel beschikbaar. De VNG heeft voor de financiering van de functies voor jeugdhulp voor alle gemeenten gezamenlijk afspraken over gemaakt in een landelijk transitiearrangement. Fier Fryslân en Kompaan en De Bocht zijn partij bij deze afspraken. Dit landelijk transitiearrangement houdt in dat er landelijk afspraken zijn gemaakt over de voorwaarden waaronder gemeenten de zorg inkopen, in de vorm van een raamcontract. Gemeenten is geadviseerd om voor deze functie een deel van hun budget (2,2% voor alle landelijke functies) te reserveren. Daarbij geldt dat gemeenten hoe dan ook gehouden zijn om te voorzien in deze functie van jeugdhulp als een jeugdige met de bedoelde problematiek zich meldt.
Omdat het vaak relatief dure zorgvormen betreft ligt het voor de hand dat gemeenten over de financiering binnen hun regio afspraken maken over het delen van kosten en gezamenlijk optrekken in het realiseren van voldoende beschikbaarheid. Het tijdig realiseren van continuïteit van zorg voor alle vormen van jeugdhulp, is een verantwoordelijkheid van gemeenten. De gemeenten worden daarin ondersteund en waar nodig zal de Transitieautoriteit Jeugd bemiddelen en de gemeenten van advies voorzien
Ik heb woensdag 14 mei 2014 een bestuurlijk overleg gehad met de VNG en de Federatie Opvang over het stelsel van de vrouwenopvang. Daarin heb ik afspraken gemaakt over een kwaliteitsimpuls in de vrouwenopvang. Onderdeel van deze afspraken is dat de gemeenten gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de
specifieke groepen kwetsbare slachtoffers, die vanwege de vereiste specifieke deskundigheid of veiligheid bovenregionaal of landelijk moeten worden opgevangen. Slachtoffers van loverboys vallen ook onder deze categorie. De VNG gaat middelen voor de opvang van deze categorie slachtoffers apart zetten en deze vorm van vrouwenopvang centraal inkopen. Hierdoor blijft de beschikbaarheid van deze speciaal voor de slachtoffers van loverboys ingestelde opvangplaatsen nu en in de toekomst geborgd.
Herinnert u zich uw belofte voornamelijk minderjarige slachtoffers van mensenhandel beter op te vangen en te behandelen?
Zie antwoord vraag 2.
Wie is verantwoordelijk voor het voorkomen dat deze kinderen en jongeren opnieuw slachtoffer worden van mensenhandel?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de gevolgen van het gebrek aan financiering en aan deskundigheid voor de behandeling van (minderjarige) slachtoffers van mensenhandel?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zorgt u ervoor dat de opvang en de behandeling van (minderjarige) slachtoffers adequaat verloopt en compleet wordt gegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Welk effect heeft de overplaatsing naar andere instellingen voor (minderjarige) slachtoffers van mensenhandel?
In de Jeugdwet is continuïteit van zorg geregeld. Dit houdt in dat de jeugdige in 2015 het lopende zorgtraject mag afmaken bij de huidige hulpverlener en redelijkerwijs niet kan worden overgeplaatst naar een andere instelling. Voor nieuwe plaatsingen geldt dat als het voor de veiligheid van het slachtoffer nodig is om buiten de eigen gemeente te worden geplaatst dit in het nieuwe stelsel net als nu het geval is ook mogelijk is.
Wat zijn de risico’s van het plaatsen van minderjarige slachtoffers van mensenhandel in instellingen met andere probleemkinderen, onder wie ook jongens?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van de Kamervragen van mevrouw Van der Burg ((2014Z068120). Daarin staat het volgende. In de jeugdzorg wordt veel met gemengde groepen gewerkt, op grond van de opvatting onder professionals dat behandeling en verblijf in gemengde groepen het beste zijn voor een gezonde ontwikkeling van de jongeren. Jongeren die het slachtoffer zijn van mishandeling, seksueel misbruik of loverboyproblematiek zijn uitermate kwetsbaar. Juist in deze gevallen moet er sprake zijn van een behandeling op maat. Er is niet één behandeling die voor alle jongeren passend is. Dit kan betekenen dat (tijdelijk) opvang en behandeling in een gesloten setting nodig is, soms opvang in groepen met meisjesspecifieke problemen, maar soms ook juist niet. De behandeling van meisjes die mogelijk slachtoffer zijn van loverboys gebeurt dan ook in verschillende settings, die tijdens het behandeltraject kunnen wijzigen: variërend van opvang in afgeschermde meisjesgroepen tot gemengde woongroepen. In de afgeschermde meisjesgroepen verblijven meisjes met verschillende problemen (dus niet alleen loverboyslachtoffers). Soms is het van belang dat de opvang plaatsvindt in de eigen regio (vanwege contacten met familie en netwerk), soms juist niet. Via maatwerk wordt gezocht naar de best passende opvang voor ieder individu, waarbij gekeken wordt naar de specifieke situatie. Deze maatwerkbenadering vinden wij positief.
Hoe waarborgt u dat gespecialiseerde opvang, voornamelijk voor minderjarige slachtoffers van mensenhandel, over een jaar nog bestaat?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u concreet uiteenzetten welke afspraken zijn gemaakt met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten teneinde ervoor te zorgen dat landelijke specialistische instellingen niet ondergesneeuwd raken? Kunt u tevens aangeven voor welke periode deze afspraken gelden? Hoe wordt na deze termijn het voorbestaan van landelijk specialistische instellingen gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de gevolgen van de onzekere financiering voor deze instellingen? Kunt u dit met concrete cijfers (fte’s, aantal bedden…) aangeven?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe voorkomt u grote ongelijkheid tussen gemeenten? Hoe garandeert u dat kinderen en jongeren ook buiten de eigen regio worden opgevangen en behandeld als het nodig is?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zorgt u ervoor dat de bezuinigingen en de verschillende procedures geen gevolgen hebben voor de bescherming van de slachtoffers?
Zie antwoord vraag 2.
Kunnen deze vragen voor donderdag 15 mei 2014, in verband met het geplande algemeen overleg inzake kindermishandeling/geweld in afhankelijkheidsrelaties, beantwoord worden?
Nee.
De aanpak van de overschrijding van luchtkwaliteitseisen op de ’s-Gravendijkwal in Rotterdam |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het dat het afsluiten van de ’s-Gravendijkwal in Rotterdam voor vrachtverkeer, zoals in uw eerdere beantwoording van 31 maart 2014 is aangegeven, onvoldoende is om de luchtkwaliteit in de straat en de omgeving binnen de Europese luchtkwaliteitseisen te laten vallen?1 Zo ja, wat zijn de gevolgen voor Rotterdam wanneer hier niet aan wordt voldaan?
Het is juist dat het afsluiten van de ’s-Gravendijkwal voor vrachtverkeer onvoldoende is om deze straat binnen de geldende luchtkwaliteitsnormen te brengen.
In het algemeen geldt voor een locatie dat, zolang niet aan de luchtkwaliteitsnormen wordt voldaan, daar geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn die de luchtkwaliteit verslechteren.
Kunt u aangeven wat er nodig is om de luchtkwaliteit op de ‘s-Gravenwijkwal structureel te verbeteren, zodat deze binnen de Europese normen valt?
Bij de beantwoording van de eerder door het lid Smaling over dit onderwerp gestelde vragen1 heb ik reeds toegelicht hoe in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) de verschillende overheden samenwerken om tot oplossing van knelpunten te komen. De primaire verantwoordelijkheid voor maatregelen om de luchtkwaliteit langs de
‘s-Gravendijkwal te verbeteren, ligt bij de gemeente Rotterdam.
Is het mogelijk dat de aanpak van de luchtkwaliteitsproblematiek op de ‘s-Gravendijkwal wordt meegenomen binnen het renovatieproject van de Maastunnel? Zo ja, bent u bereid om hier met de gemeente Rotterdam over in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vorige vraag.
Bent u het, gezien de te verwachten verdere toename van het vrachtverkeer als gevolg van het gereedkomen van de Tweede Maasvlakte, ermee eens dat het handhaven van de luchtkwaliteit op en rond de ‘s-Gravendijkwal ook een verantwoordelijkheid is van het Rijk? Zo nee, waarom niet?
Met behulp van de jaarlijkse Monitoringsrapportage NSL volg ik de luchtkwaliteit in ons land. Als zich nieuwe knelpunten voordoen, is er sprake van een gezamenlijke verantwoordelijkheid om te bekijken hoe die knelpunten kunnen worden opgelost. Ik richt mij daarbij op generieke maatregelen die overal leiden tot verbetering van de luchtkwaliteit. Zoals ik hiervoor heb aangegeven ligt de verantwoordelijkheid voor stedelijke knelpunten zoals de ’s-Gravendijkwal primair bij de stad zelf.
Is er eerder onderzocht wat het effect zou zijn wanneer de ringweg van Rotterdam wordt aangepakt en er daarbij gekozen wordt voor «inprikkers» waardoor doorgaande verbindingen dwars door de stad zoals de ‘s-Gravendijkwal en de Schiekade kunnen worden ontlast?
Het verkeersbeeld in de regio Rotterdam wordt door de gemeente Rotterdam en Rijkswaterstaat met enige regelmaat besproken om tot een zo goed mogelijke afwikkeling te komen. Rotterdam heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar mogelijkheden om knelpunten te ontlasten, en het ligt voor de hand dat daarbij ook deze mogelijkheid in beschouwing is genomen.
Welk budget zou er nodig zijn om de Ringweg van Rotterdam aan te pakken met zogenaamde «inprikkers»?
Voor zover mij bekend zijn er geen concrete voorstellen aan de orde die een dergelijke aanpak beogen.
Het beleid van kinderdagverblijven t.a.v. inentingen van kinderen waar zij zorg voor dragen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek dat RTL nieuws heeft gedaan naar het beleid van kinderdagverblijven t.a.v. inentingen van kinderen waar zij zorg voor dragen?1
Ja.
Deelt u de mening dat ouders er recht op hebben te weten hoe hun kinderdagverblijf omgaat met kinderen die niet ingeënt zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zou dit recht op informatie het best geëffectueerd kunnen worden door standaard in de GGD-controles op te laten nemen hoe een kinderdagverblijf omgaat met niet-ingeënte kinderen, en of deze binnen het kinderdagverblijf aanwezig zijn? Zo nee, ziet u andere manieren om hierin te voorzien?
Het is voorstelbaar dat ouders willen weten of er niet ingeënte kinderen in het kinderdagverblijf aanwezig zijn. Het kinderdagverblijf kan ouders informeren over het beleid ten aanzien van de toelating van kinderen die niet deelnemen aan het Rijksvaccinatie programma. Daarbij kan toegelicht worden dat kinderen onder de leeftijd van 14 maanden allemaal nog niet zijn ingeënt tegen BMR (Bof, Mazelen, Rode hond) en MenC (Meningokokken C). Ook kan aangegeven worden dat, indien dit ook de praktijk is, het kinderdagverblijf de ouders verzoekt om op vrijwillige basis informatie te verstrekken over de vaccinatiestatus van het kind. Op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (verder: Wbp) is het niet toegestaan dat een kinderdagverblijf ouders verplicht tot het geven van dergelijke medische (persoons)gegevens. Indien ouders expliciet instemmen met het verstrekken van gegevens over de vaccinatiestatus van hun kind, kan het kinderdagverblijf – zoals het RIVM ook adviseert – deze gegevens registreren. De GGD kan dan snel handelen, in geval van uitbraak van een ziekte. Dit blijkt in veel gevallen reeds de praktijk te zijn. Tot slot kan het kinderdagverblijf desgevraagd aangeven of er, voor zover bekend, wel of geen kinderen worden opgevangen die niet deelnemen aan het Rijksvaccinatieprogramma, mits deze gegevens niet zijn te herleiden tot personen.
De inspectie door de GGD op basis van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, richt zich bij de controle op de vraag of een veilige en gezonde opvangomgeving voldoende is gewaarborgd. Hierbij wordt dan met name toegespitst op de vraag of het kinderdagverblijf heeft voorzien in voldoende (voorzorgs)maatregelen in geval van uitbraak van een ziekte. De Minister van SZW zal in overleg met de GGD bezien of bij de GGD-inspectie – conform het advies van het RIVM – aandacht kan worden gegeven aan het belang van een registratie van de vaccinatiestatus van de opgevangen kinderen.
Wat vindt u ervan dat er kinderdagverblijven zijn die niet-ingeënte kinderen willen weigeren?
Zoals reeds aangegeven in de beantwoording op de vragen van Kamerleden Tellegen en Rutte over dit onderwerp (Kamerstuk 2014D13205), is er geen juridische basis voor een algehele weigering zondermeer om niet ingeënte kinderen toe te laten tot kinderopvangvoorzieningen. Afhankelijk van de situatie en het concrete risico kan er een objectieve rechtvaardigingsgrond zijn om (bijvoorbeeld) één of meer kinderen (tijdelijk) de toegang tot een kinderopvangvoorziening te weigeren. Een dergelijke weigering moet een legitiem doel dienen en tevens een passend en noodzakelijk middel zijn om dit doel te bereiken. Gedacht kan worden aan een situatie waarin een ziekte zich op een bepaald moment voordoet, bijvoorbeeld in een bepaalde regio of binnen een bepaalde risicogroep. Overwegingen van proportionaliteit en subsidiariteit spelen in dit verband een belangrijke rol. Het is uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of de weigering juridisch aanvaardbaar is.
Wanneer een kinderdagverblijf een kind weigert louter op basis van het feit dat het niet is ingeënt conform het Rijksvaccinatieprogramma (verder: RVP) en zonder dat er een aantoonbare rechtvaardigingsgrond aanwezig is, zou de rechter kunnen oordelen dat het kinderdagverblijf handelt in strijd met het verbod op discriminatie.
Het RIVM geeft overigens aan dat het louter toelaten van kinderen die deelnemen aan het RVP een zeer beperkt effect heeft op het risico van het oplopen van de ziekten waartegen gevaccineerd wordt. In de eerste plaats is de vaccinatiegraad in Nederland hoog, waardoor de meeste RVP-ziekten weinig voorkomen en kinderen die deelnemen aan het RVP beschermd zijn tegen de ziekten waartegen ze gevaccineerd zijn. Daarnaast is het kinderdagverblijf maar één van de potentiële besmettingsroutes. Ook buiten het kinderdagverblijf kunnen contacten zijn met ongevaccineerde personen. In de praktijk worden de ziekten, waartegen in het RVP gevaccineerd wordt, meestal opgelopen buiten het kinderdagverblijf, zoals via familie en reizen naar het buitenland. Tot slot geldt dat ook kinderen die wel deelnemen aan het RVP sommige van deze ziektes (bof, mazelen, rode hond en meningokokken C) kunnen introduceren op het kinderdagverblijf, omdat kinderen pas op de leeftijd van 14 maanden tegen deze ziekten gevaccineerd worden.
Het rapport van Oxfam Novib over belastingontwijking door bedrijven |
|
Henk Nijboer (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Business Among Friends» van Oxfam Novib?1
Ja
Deelt u de conclusie van Oxfam Novib dat de belastinginkomsten in sommige ontwikkelingslanden met meer dan 100 procent kunnen stijgen als multinationals belasting afdragen in landen waar ze economisch actief zijn? Zo nee, waarom niet?
Mijn indruk uit de publicaties van Oxfam Novib is dat de suggestie dat de belastinginkomsten in sommige ontwikkelingslanden met meer dan 100 procent kunnen stijgen als multinationals belasting afdragen in landen waar ze economisch actief zijn, niet zo zeer gebaseerd is op het rapport «Business Among Friends» als wel vooruit loopt op een nog te publiceren onderzoek door Alex Cobham en Petr Janský.2
Zonder kennis van dat rapport is de gestelde vraag niet te beantwoorden. Het antwoord zal in elk geval afhangen van de wijze waarop in dat onderzoek invulling wordt gegeven aan «het afdragen van belasting in landen waar ondernemingen actief zijn».
Deelt u de mening dat Nederland een verantwoordelijkheid heeft in het behoud van de belastinggrondslag van ontwikkelingslanden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe ziet deze verantwoordelijkheid er volgens u uit en op welke wijze geeft Nederland hier internationaal uiting aan? In het bijzonder, hoe verhoudt het delen van Nederlandse fiscale expertise met ontwikkelingslanden zich tot de inspanningen van andere Europese landen?
In de notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011 en de brief aan de Kamer van 30 augustus 2013 staat dat Nederland speciale aandacht heeft voor de bijzondere positie van ontwikkelingslanden. Belangrijke aandachtspunten zijn de ruimte voor bronheffingen en het actief aanbieden om anti-misbruikbepalingen in het verdrag op te nemen. Op dit moment is Nederland bezig met het benaderen van 23 ontwikkelingslanden over het opnemen van een anti-misbruikbepaling in het bestaande belastingverdrag. Nederland loopt op dit punt internationaal voorop. Daarnaast is Nederland actief op het gebied van het verlenen van technische assistentie aan ontwikkelingslanden. Dat doet Nederland zowel bilateraal als via multilaterale programma’s, bijvoorbeeld van de OESO; uit het bijgevoegde (meeste recente) overzicht van het OESO-programma blijkt dat de Nederland op dat terrein relatief veel doet. In de bijlage bij deze brief treft u een overzicht aan van de bijdragen3.
Wat is uw reactie op de aanbeveling van Oxfam Novib meer landen een gelijke stem te geven bij de totstandkoming van het actieplan om grondslagerosie en winstverschuiving tegen te gaan? Deelt u zowel de zorg als de door deze organisatie aangedragen oplossing? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft het belang van het tegengaan van agressieve fiscale planning door grote of beursgenoteerde (internationaal opererende) bedrijven, die door middel van fiscale planning zorgdragen voor erosie van belastinggrondslagen. Hieraan kan onder meer rapportage door grote of beursgenoteerde bedrijven volgens het principe van country-by-country reporting over belastingbetalingen in de landen waarin zij actief zijn, bijdragen. Nederland geeft dan ook volop steun aan internationale initiatieven tot bevordering van transparantie door middel van belastingrapportages. In de EU geldt een dergelijke verplichting inmiddels voor multinationals in de mijnbouw, bosbouw en financiële sector. Daarbij heeft Nederland wel aandacht voor de mogelijk negatieve economische consequenties van publieke beschikbaarheid van deze informatie. Nederland heeft er bij de onderhandelingen inzake de Richtlijn voor bekendmaking niet-financiële informatie en diversiteitbeleid voor gepleit dat de EU Commissie een onderzoek uitvoert naar de impact van publieke country-by-country reporting voor alle sectoren. Eind februari 2014 hebben de Raad en het Europees Parlement in triloogonderhandelingen een akkoord bereikt over deze richtlijn. Op 15 april heeft het Europees Parlement met de richtlijn ingestemd, naar verwachting zal de Raad de richtlijn na de zomer bekrachtigen. In de richtlijn is een bepaling opgenomen op basis waarvan de EU Commissie uiterlijk in juli 2018 een evaluatie afrondt en rapporteert over de mogelijkheid van het introduceren van een verplichting voor grote ondernemingen om jaarlijks een country-by-country rapportage te vervaardigen, die minstens informatie bevat over gemaakte winst, betaalde winstbelasting en ontvangen overheidssubsidie.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat multinationals openheid van zaken geven over de winsten die ze per land maken, zodat schadelijke belastingontwijking door winstverschuiving kan worden voorkomen? Zo nee, waarom niet? Wat zijn de inspanningen van Nederland om in Brussel country-by-country-reporting verplicht te stellen voor multinationals? Wanneer worden de resultaten van het aangekondigde «impact assessment» naar de Kamer gestuurd?2
De uitzending van Zembla van 30 april jl. en de schriftelijke verklaring van het ministerie van Veiligheid en Justitie aangaande het uitzetten van vreemdelingen naar Guinee |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Linda Voortman (GL), Gerard Schouw (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft de Nederlandse overheid ook de verantwoordelijkheid na te gaan of de afgifte van (vervangende) reisdocumenten wel op een ordentelijke en juridisch zuivere wijze worden afgegeven? Zo ja, hoe verhoudt zich dit met het uitgangspunt dat dit «een verantwoordelijkheid van de autoriteiten van dit betreffende land is»?1
Zembla besteedde in de uitzending van 1 mei jl. aandacht aan het uitzetten van vreemdelingen naar Guinee. De toenmalige Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel en ik hebben uw Kamer hierover reeds enkele malen schriftelijk geïnformeerd2 en het onderwerp is ook in diverse overleggen met uw Kamer aan de orde geweest.3 Voorts heb ik, gelet op de belangstelling van uw Kamer voor dit dossier, het Memorandum of Understanding tussen de Nederlandse en Guineese autoriteiten vertrouwelijk ter inzage gelegd bij uw Kamer.
Voorts heeft de Commissie Integraal Toezicht Terugkeer onderzoek gedaan naar de terugkeer naar Guinee, waaronder naar de status van de afgegeven reisdocumenten. Zij zal hierover verslag uitbrengen in haar jaarverslag 2013 dat naar verwachting begin juni zal verschijnen.
Terugname van eigen onderdanen is een internationaal gewoonterechtelijke verplichting van staten. Zoals ik ook in de eerdere beantwoording heb aangegeven, is het aan de landen zelf om de praktische invulling van deze verplichting vorm te geven en de toegang van de eigen onderdanen tot het grondgebied te waarborgen. Veel landen geven voor de terugkeer (vervangende) reisdocumenten af. Andere landen waarborgen de toegang op andere wijze, in sommige gevallen zelfs zonder dat (vervangende) reisdocumenten worden afgegeven.
Het is niet aan de Nederlandse overheid uitspraken te doen over of bepaalde (vervangende) reisdocumenten ten behoeve van terugkeer al dan niet rechtsgeldig zouden zijn. Dat is aan de autoriteiten die op basis van het betreffende document toegang verlenen tot het grondgebied. Het zou ook niet passen wanneer buitenlandse autoriteiten door Nederland afgegeven documenten voor grensoverschrijding van eigen onderdanen in twijfel zouden trekken.
De Guineese minister van Veiligheid Diané heeft op 30 april jl. tegenover de Nederlandse ambassadeur in Dakar, die ook Nederland in Guinee vertegenwoordigt, verklaard dat «de procedures door Guinee zelf weliswaar niet altijd zijn gevolgd, maar dat er niets illegaals of onrechtmatigs heeft plaatsgevonden».
Het bovenstaande geldt niet alleen voor Guinee, maar ook voor andere landen zoals Armenië.
Wat is uw inhoudelijke reactie op de verklaring van de douane van Guinee die aangeeft dat de verstrekte reispapieren van uitgezette Guineeërs niet rechtsgeldig zijn anders dan het antwoord dat dit in de praktijk zelden tot problemen leidt? Wat is uw inhoudelijke reactie op de uitspraken van de Minister van Veiligheid en Burgerbescherming en van de Minister voor de Guineese Diaspora en de douane van Guinee? Wat is uw reactie op de stelling dat reisdocumenten zijn afgegeven door een ministerie wat al enkele jaren niet meer bestaat? Stelt u – gezien uw schriftelijke reactie – dat – zolang het uitzetten succesvol blijkt – er voor Nederland geen probleem bestaat?
Zie antwoord vraag 1.
Is het uw overtuiging dat (juridische) problemen of twijfels over de reispapieren niet bestaan zolang de autoriteiten in Guinee de uitgezette vreemdelingen toelaten? Op welke wijze doet dit recht aan de praktijk van corruptie in Guinee? Heeft de Nederlandse overheid geen enkele verantwoordelijkheid wanneer er gerede twijfel ontstaat over de uitgifte van reispapieren, bijvoorbeeld wanneer een ambtenaar niet bevoegd blijkt te zijn deze documenten te ondertekenen en af te geven?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft uw ministerie ooit signalen ontvangen dat de reispapieren verstrekt door Guineese autoriteiten niet rechtsgeldig zouden zijn? Zo ja, wanneer was dat? Heeft uw ministerie deze signalen ooit onderzocht? Zo ja, wat was de uitkomst hiervan? Zo nee, ontstaat met deze passieve houding niet het risico dat Nederland bijdraagt aan de corruptie in derde landen en/of de rechten van uitgezette vreemdelingen worden geschonden?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom kiest u er niet voor de reispapieren exclusief door de Guinese ambassade in Brussel af te laten geven? Bent u bereid het uitzettingsbeleid naar Guinee grondig te herzien en tot dat moment geen vreemdelingen meer uit te zetten waarvan de reispapieren zijn afgegeven door een taskforce of andere ambtenaren die daartoe niet gemachtigd zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u garanderen dat de vreemdelingen die zijn uitgezet naar Guinee daadwerkelijk beschikken over de Guineese nationaliteit? Lopen de vreemdelingen, waarvan nu wordt gesteld dat zij met ongeldige papieren Guinee zijn binnengekomen, gevaar? Bent u bereid deze vreemdelingen op enige wijze te monitoren?
Er is geen enkele indicatie dat de door Guinee teruggenomen onderdanen niet zouden beschikken over de Guineese nationaliteit. Een finale check door de Guineese autoriteiten heeft plaats aan de grens. In het individuele geval waarin op grond van uitlatingen van één gezinslid zelf aan de grens twijfel rees over de nationaliteit, zijn betrokkenen terug vervoerd naar Nederland.
De beslissing van de IND om iemand geen vergunning te verlenen, wordt zorgvuldig genomen waarbij alle bekende informatie uit het land van herkomst wordt meegewogen en waarin de vreemdeling wordt bijgestaan door een rechtsbijstandverlener. Ook vindt vrijwel altijd nog toetsing plaats door de rechter. Ik ben dan ook geen voorstander van monitoring van individuele vreemdelingen na terugkeer. Daarbij is bovendien van belang dat monitoring door de Nederlandse overheid niet past binnen het normale diplomatieke verkeer. Omgekeerd zou het immers ook niet passen wanneer autoriteiten van andere landen zouden monitoren hoe het Nederlanders in Nederland vergaat.
Bent u bekend met vergelijkbare problematiek uit andere landen, waaronder bijvoorbeeld Armenië, waarbij twijfels bestaan over de rechtsgeldigheid van de verstrekte documenten? Zo ja, kunt u een overzicht geven van deze problemen en van de betreffende landen, inclusief de door u genomen maatregelen?
Zie antwoord vraag 1.
De sanering van het vervuilde terrein van Thermphos in Vlissingen |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Alarm over deal Thermphos»?1
Ja.
Wat is naar uw opvatting de beste oplossing voor de sanering van het vervuilde terrein van Thermphos in Vlissingen? Kunt uw antwoord toelichten?
De beste oplossing is dat er zo snel mogelijk met de curatoren een overeenkomst tot stand komt, opdat in ieder geval de vervuiler meebetaalt en met de sanering kan worden gestart.
Zoals blijkt uit het zesde openbare verslag in het faillissement van Thermphos van 20 maart 2014 hebben de curatoren van het failliete Thermphos, Zeeland Seaports, zijnde de grondeigenaar van het Thermphosterrein en de provincie Zeeland, betrokken als bevoegd gezag inzake de omgevingsvergunning en de bodembescherming, op hoofdlijnen overeenstemming bereikt over een regeling die ze hebben vastgelegd in een zogenoemde term sheet. Deze regeling is nog niet definitief. Uit het faillissementsverslag blijkt dat de essentie van de regeling erop neerkomt dat uit de boedel een bedrag van 37,2 miljoen euro zal worden betaald aan een zogenaamde Special Purpose Vehicle die zich gaat toeleggen op de sanering van het Thermphosterrein. Dit bedrag zal voor het overgrote deel worden aangewend voor de sanering en het beheer van het terrein gedurende de sanering. Als de regeling definitief wordt getroffen, zullen de curatoren zo spoedig mogelijk opdracht geven aan een aannemer om de sanering ter hand te nemen. Vooralsnog ga ik ervan uit dat deze regeling niet van tafel is. Aannemelijk is dat plannen van betrokkenen er toe kunnen leiden dat de sanering van het Thermphosterrein weer op gang kan komen. Het spreekt voor zich dat dat een goede ontwikkeling zou zijn. Daarbij zullen partijen ook beter in staat zijn het verder oplopen van de kosten van het beheer te voorkomen.
Voor de wijze van sanering van het Thermphosterrein bestaan verschillende mogelijkheden. Ik ben thans nog niet bekend met de optie die, indien de regeling tussen de curatoren, Zeeland Seaports en de provincie Zeeland definitief wordt, zal worden gekozen. Indien mijn verantwoordelijkheid voor de naleving van de Kernenergiewet met zich brengt dat ik mij hierover een oordeel moet vormen, dan zal ik daarbij zowel de schade en de sociale en maatschappelijke gevolgen veroorzaakt door ioniserende straling als de kosten van de door de houder van de Kernenergiewetvergunning te nemen maatregelen in overweging nemen. De vorm, omvang en duur van de door de houder van de Kernenergiewetvergunning te nemen maatregelen moeten op weg naar en tijdens de sanering van het Thermphosterrein zodanig zijn dat de blootstelling van mens en milieu aan straling zo laag als redelijkerwijs mogelijk is.
Wat is naar uw mening de verantwoordelijkheid van de provincie Zeeland en van Zeeland Seaports? Kunt u uw antwoord toelichten, daarbij mede in beschouwing nemend de financiële positie van de provincie Zeeland en de financiële draagkracht van Zeeland Seaports?
Zoals ook gemeld in mijn antwoorden op de Kamervragen van de leden Vos en De Vries (Vergaderjaar 2012–2013, Aanhangsel van de Handelingen II, nr. 1335) kan, indien de boedel van Thermphos onvoldoende opbrengt om de ontmanteling en sanering te voltooien, de eigenaar van de grond, Zeeland Seaports, net als andere eigenaren van registergoederen, in beeld komen. Als eigenaar van de grond is Zeeland Seaports na afwikkeling van het faillissement ook verantwoordelijk voor de veiligheid ter plaatse en mogelijke schade die zou kunnen ontstaan voor derden vanwege op het terrein aanwezige vervuiling. De provincie Zeeland is als overheidsinstantie betrokken vanwege de zorg voor de omgevingsvergunning en de bodembescherming. Bovendien is de provincie Zeeland aandeelhouder van Zeeland Seaports.
Voor wat betreft de financiële positie en draagkracht van de provincie Zeeland en Zeeland Seaports verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2. De provincie Zeeland en Zeeland Seaports zijn samen met de curatoren bezig met het sluiten van een deal. Naar ik heb begrepen loopt er op dit moment nog een onderzoek naar onder meer de kosten van sanering. Ik ga ervan uit dat de uitkomst van dit onderzoek relevant is voor de vraag of de regeling die partijen thans zijn overeengekomen in de term sheet definitief wordt. Maar of die uitkomst er nu wel of niet is, ik ben als Minister van Economische Zaken niet de aangewezen persoon om een oordeel te vormen over de financiële positie en draagkracht van de provincie Zeeland en Zeeland Seaports.
Hoe beoordeelt u het besluit van de Europese Commissie om geen middelen beschikbaar te stellen voor de sanering van het Thermphosterrein, gegeven het feit dat de commissie eerder heeft geweigerd een verbod in te stellen op dumping van goedkoop fosfor uit Kazachstan, hetgeen er toe heeft geleid dat een faillissement van Thermphos niet meer was af te wenden? Kunt u ook dit antwoord toelichten?
Het besluit om geen antidumpingheffingen in te stellen werd genomen door de lidstaten op basis van het voorstel van de Europese Commissie. Tijdens het 30-ledendebat van 2 april 2013 heb ik uw Kamer toegezegd om een beroep te doen op de Europese Commissie voor een financiële bijdrage voor de kosten van het saneren van het Thermphosterrein.
Naar aanleiding van deze toezegging zijn mijn ministerie en de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland bij de EU in overleg getreden met de Europese Commissie. Er is gesproken over financiële steun voor zowel het saneren van het terrein als een mogelijke doorstart van Thermphos op basis van «groene fosfor». Tijdens deze gesprekken bleek dat er geen mogelijkheden zijn voor een financiële bijdrage van de Europese Commissie voor de sanering. De Europese Commissie was wel bereid om te kijken naar de mogelijkheden om een duurzame doorstart te steunen op basis van de productie van «groene fosfor». Omdat uiteindelijk een duurzame doorstart niet mogelijk bleek, zijn de mogelijkheden voor steun hiervoor vanuit de Europese Commissie en de European Investment Bank (EIB) niet meer aan de orde gekomen.
In de brief van 4 november 2013 heb ik de uitkomsten van het overleg met de Europese Commissie over een financiële bijdrage voor de sanering van het Thermphosterrein aan uw Kamer meegedeeld (Kamerstuk 29 826, nr. 57).
Blijft u van mening dat er geen rijksmiddelen beschikbaar kunnen worden gesteld om de sanering mede te financieren? Zo ja, kunt u toelichten waarom?
Zoals volgt uit mijn antwoord op vraag 3, is er vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de Kernenergiewet geen reden om de sanering mede te financieren vanuit mijn begroting. Overigens heb ik in het debat op 2 april 2013 (Handelingen II 2012/12, nr. 69, item 23, blz. 37–52) reeds gemeld dat ik, waar nodig, met de provincie Zeeland en Zeeland Seaports blijf samenwerken om de boedel veilig te stellen voor de bekostiging van het opruimen van het Thermphosterrein.
Het gebruik van open standaarden bij de doventolkdienst KPN Teletolk |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden die uw collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede namens u, op 14 november 2013 aan de Kamer gestuurd heeft op vragen van de leden Van Laar, Oosenbrug en Otwin van Dijk over de nieuwe telefoonbemiddelingsdienst?1
Ja.
Zijn er inmiddels nieuwe aanbieders van Total Conversation-software toegetreden tot de Nederlandse markt? Zo nee, weet u waarom dit nog niet gebeurd is?
Er zijn tot nu toe geen nieuwe aanbieders van Total Conversation (TC)-software toegetreden tot de Nederlandse markt.
KPN is met Omnitor, een Zweeds bedrijf, en Ives, een Frans bedrijf, al enige tijd geleden een procedure gestart om de TC-producten van deze bedrijven toegankelijk te maken voor KPN Teletolk.
De procedure met Omnitor is afgerond en er is aangetoond dat KPN Teletolk toegankelijk is voor het product EcTouch van Omnitor. Dit product wordt nog niet aangeboden op de Nederlandse markt. De procedure met Ives is nog niet afgerond en er moet nog een aantal technische problemen worden opgelost.
Is het waar dat de software voor KPN Teletolk en SignCall geleverd worden door hetzelfde bedrijf waardoor de facto een met subsidie en premiegeld gefinancierd monopolie bestaat? Zo ja, hoe beoordeelt u deze situatie? Zo nee, waarom is dit niet waar?
De software voor het platform van KPN Teletolk en voor Signcall is geleverd door nWise, een Zweeds bedrijf.
Deze software is door SignCall in 2012 geïntroduceerd op de Nederlandse markt om de weggevallen tekstdienst van AnnieS op te vangen. Dit bedrijfje leverde indertijd een tekstdienst voor doven via de Blackberry. Na het faillissement van AnnieS was dringend een interim-oplossing nodig om de gevolgen voor de dovenwereld op te vangen. Dat is toen mogelijk gemaakt door een financiële bijdrage van de Ministeries van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, van Volkshuisvesting, Welzijn en Sport en van Veiligheid en Justitie. De introductie van deze software staat volledig los van de introductie van KPN Teletolk.
Bent u op de hoogte van signalen dat het systeem van KPN Teletolk niet voldoet aan de open standaard van Total Conversation? Betekent het dat wanneer het systeem van KPN Teletolk hier niet aan voldoet, KPN niet voldoet aan de eisen van de Telecommunicatiewet?
De Total Conversation-standaard die het systeem van KPN Teletolk gebruikt is de standaard die is voorgeschreven in de desbetreffende wetgeving. KPN voldoet daarmee aan de eisen die de Telecommunicatiewet stelt. Binnen de standaard zijn er echter op details verschillende mogelijkheden voor implementatie, waardoor voor volledige interoperabiliteit soms overleg tussen aanbieders van verschillende varianten nodig is. Dat vergt van beide kanten bereidheid tot overleg en technische afstemming. KPN heeft mij bericht dat zij steeds met haar leveranciers overleg voert en zo nodig diepgaand onderzoek laat doen om technische problemen die zich voordoen op te lossen.
Op welke wijze dwingt u af dat de standaard van Total Conversation op correcte wijze door KPN geïmplementeerd wordt? Waar kunnen organisaties en bedrijven die hieraan twijfelen hun bevindingen overleggen?
De klachten zijn mij bekend. Het gaat hier om een Frans bedrijf. Zoals bij het antwoord op vraag 4 is aangegeven, kunnen binnen de voorgeschreven standaard op detail verschillen bestaan. Het is daarom zaak dat de betrokken bedrijven deze met elkaar afstemmen. Dat kan betekenen dat beide partijen aanpassingen zullen moeten doen om volledige interoperabiliteit te bereiken waarbij de beste oplossing voor de gebruiker voorop moet staan. Voorts kan een partij zich tot de ACM, de toezichthouder op de naleving van de Telecomwetgeving, wenden, indien zij denkt dat de Telecommunicatiewet niet of niet correct wordt nageleefd.
Kent u klachten van aanbieders van Total Conversation-software dat zij technische problemen hebben bij het aansluiten op het platform van KPN Teletolk? Wat raadt u deze bedrijven aan om te doen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het voor gezonde marktverhoudingen goed zou zijn wanneer er meerdere aanbieders van Total Conversation-software actief worden op de Nederlandse markt? Zo ja, wat gaat u doen om te bewerkstelligen dat dit binnen zes maanden gerealiseerd is?
Ja. De Total Conversation-software die in het kader van de bemiddelingsdienst wordt gebruikt, is gebaseerd op open standaarden en is voor iedereen beschikbaar en iedereen kan daar op aansluiten. Dat is zo geregeld in het Besluit en de Regeling universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen. Er is dus beoogd te voorzien in een open markt, waarop meerdere aanbieders van Total Conversation-software actief kunnen zijn. Met het Franse bedrijf, zo heeft KPN mij meegedeeld, vindt nog steeds afstemming plaats en naar verwachting zal dit binnen zes maanden tot een oplossing leiden.
Het bericht dat leden van het Europees Parlement 200 miljoen euro hebben gedeclareerd |
|
Geert Wilders (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EP declareerde 200 miljoen aan kantoorkosten»?1
Ja.
Is het kabinet met ons van mening dat deze declaraties streng moeten worden gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?
Voor kantoorkosten krijgt een lid van het Europees Parlement een forfaitaire vergoeding, waarvoor geen declaraties hoeven worden ingediend. Een dergelijke forfaitaire regeling beoogt de administratieve lasten van het Europees Parlement te verlichten. Leden van de Tweede Kamer kennen een vergelijkbare regeling.
Is het bericht juist dat enkele Nederlandse EP-leden van de VVD geen bonnetjes overleggen of bewaren, zodat er dus niet kan worden gecontroleerd of er niet gefraudeerd wordt met deze kantoorkosten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat het kabinet ondernemen om ervoor te zorgen dat alle EP-leden worden gecontroleerd op de rechtmatigheid van uitgaven en dat EP-leden die frauderen worden gestraft?
Het kabinet hecht aan een degelijke verantwoording van publieke middelen. Leden van het Europees Parlement ontvangen hun salaris en onkostenvergoedingen uit de begroting van het Europees Parlement als onderdeel van de EU-begroting. De publieke controle op deze uitgaven is de verantwoordelijkheid van de Europese Rekenkamer. De controlesystemen van het Europees Parlement functioneren volgens de Europese Rekenkamer doeltreffend (Jaarverslag 2012).
Het bericht ‘Meer regeldruk dreigt door transitieplannen’ |
|
Otwin van Dijk (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Meer regeldruk dreigt door transitieplannen» en de bijbehorende brief van Actal over haar bevindingen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het belangrijk is de regeldruk te verminderen door de transities?
Ik deel deze mening.
Waarom zijn c.q. worden er geen afspraken gemaakt over het verminderen van regeldruk en bureaucratie in de transitieplannen over de Jeugdwet, de Wet langdurige zorg, de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Zorgverzekeringswet?
Het is staand kabinetsbeleid dat bij wijzigingen in wet- en regelgeving de effecten voor regeldruk inzichtelijk worden gemaakt. Bij zowel de Jeugdwet als de hervorming van de langdurige zorg is dit ook gebeurd. Hierbij is gekeken naar de regeldruk in de huidige situatie en is een doorkijk gemaakt naar de effecten voor regeldruk in de toekomstige situatie. Uit onderzoek blijkt dat er door de decentralisaties een vermindering van regeldruk plaats zal vinden van ca. € 20 mln. voor burgers en bedrijven. Dit bedrag levert een bijdrage aan de kabinetsdoelstelling om in deze kabinetsperiode € 2,5 mrd. aan regeldruk te verminderen en draagt daarmee bij aan het realiseren van deze kabinetsdoelstelling.
Een verdere verlaging in de daaropvolgende jaren is een reële verwachting, omdat het beleid er op is gericht om mensen zo lang mogelijk zelfstandig thuis te laten wonen en gezien de inzet op algemeen toegankelijke voorzieningen. In de transitieplannen voor de hervorming van de langdurige zorg zijn dan ook afspraken vastgelegd, waarin een aantal van de aanbevelingen uit het onderzoek naar regeldruk zijn betrokken. Het gaat hierbij vooral om afspraken om overbodige regels en administratieve verplichtingen te schrappen, het standaardiseren van de gegevensuitvraag, methoden van uitvraag en registratieverplichtingen en het benutten van de tussentijdse evaluatie van het experiment Regelarme instellingen en het programma Verspilling in de Zorg. Ook hebben de betrokken organisaties afspraken gemaakt over het inrichten van een gezamenlijke organisatie van waaruit gestuurd wordt op een adequate informatievoorziening voor de periode vanaf 1 januari 2015 om regeldruk te verminderen.
Bent u bereid de vier aanbevelingen van Actal op te volgen, waaronder concrete afspraken die gemaakt dienen te worden om regeldruk en bureaucratie te verminderen? Zo niet, waarom niet?
De aanbevelingen van Actal zie ik als ondersteuning van mijn ingezette beleid, waarbij ik mij sterk maak om afspraken te maken met alle actoren om de overheveling van taken en bevoegdheden te ondersteunen en begeleiden. Ik heb bijvoorbeeld bij de het geactualiseerde Transitieplan Jeugd, welke op 7 maart aan uw Kamer is aangeboden, heldere afspraken gemaakt met daarin concrete doelstellingen, tijdspaden en een verantwoordelijkheidsverdeling van de actoren.
Welke (extra) maatregelen gaat u nemen om regeldruk en bureaucratie tijdens en na de transitie te verminderen? Gaat u op zeer korte termijn met alle betrokkenen spreken over hoe regeldruk en bureaucratie verminderd kunnen worden? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
Basis voor de acties die bij vraag 4 zijn genoemd is de input die ik heb verzameld over de wijze waarop de decentralisaties en de uitvoering daarvan het best vormgegeven kan worden. Of de uitwerking zich zo zal ontwikkelen zoals verondersteld, zal ik uiteraard volgen en indien noodzakelijk zal ik maatregelen nemen. Overigens wil het kabinet zicht houden op de regeldrukeffecten voor burgers, professionals en bedrijven van alle decentralisaties. Daarom zal het kabinet vanaf 2015, als de betreffende transities zijn afgerond, met gemeenten monitoren wat de regeldrukeffecten van deze decentralisaties zijn en welke inspanningen moeten worden geleverd om eventuele negatieve effecten te verminderen.
Het bericht dat de plaatsvervangend Secretaris-Generaal van de Navo Rusland tot tegenstander verklaarde |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «NATO official: Russia now an adversary»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de plaatsvervangend Secretaris-Generaal van de Navo heeft uitgesproken dat de Navo nu Rusland als een tegenstander beschouwt?
Plv. SG NAVO Vershbow heeft niet namens het Bondgenootschap gesproken; hij heeft zijn eigen mening gegeven.
Waarop is diens uitspraak gebaseerd dat Rusland de Navo als tegenstander ziet?
Dat is het Kabinet niet bekend.
Wie heeft deze plaatsvervangend Secretaris-Generaal gemachtigd om Rusland tot tegenstander van de Navo te verklaren?
Zie antwoord op vraag 2.
Vindt u dat deze uitspraak een toegevoegde waarde heeft? Zo ja, waaruit bestaat die dan?
Nee, de NAVO-ministers hebben begin april afgesproken dat de praktische NAVO-samenwerking met Rusland in het kader van de NAVO-Rusland Raad wordt opgeschort, maar dat het diplomatieke kanaal openblijft. Voor Nederland blijft een strategisch partnerschap van de NAVO met Rusland het langere termijndoel, hoezeer de huidige situatie de voorwaarden daarvoor ook onder druk heeft gezet
Sprak de plaatsvervangend Secretaris-Generaal ook namens het Navo-lid Nederland?
Zie antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om afstand te nemen van deze uitspraak? Zo nee, waarom niet?
Nee, Vershbow heeft immers niet namens het Bondgenootschap gesproken; hij heeft zijn eigen mening verwoord.
Gaat u er voor pleiten dat de Navo deze uitspraak terugneemt? Zo nee, waarom niet?
Nee, belangrijker dan de vraag of Rusland momenteel al dan niet een tegenstander is van de NAVO, is de vraag welke gevolgen de crisis in Oekraïne moet hebben voor de relatie tussen de NAVO en Rusland. De discussie daarover is gaande binnen het Bondgenootschap, mede in aanloop naar de ministeriële bijeenkomsten op het niveau van de Ministers van Defensie en Buitenlandse Zaken in juni en de NAVO-top in september 2014.
Wilt u elk van deze vragen afzonderlijk en uiterlijk 13 mei 2014 beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Suriname van de Toescheidingsovereenkomst af wil |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Suriname wil einde aan rechten «Suri-Nederlanders»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de wens van Suriname om de Toescheidingsovereenkomst op te zeggen? Welke stappen zijn of worden er in deze richting gezet?
Eenzijdige opzegging van de Toescheidingsovereenkomst (hierna: TO) is verdragsrechtelijk niet mogelijk. In 2005 maakte de toenmalige Surinaamse regering kenbaar de TO op te willen zeggen. Nederland is geen voorstander van beëindiging van de TO, zolang de rechten die een bepaalde groep Surinaamse Nederlanders aan de TO kunnen ontlenen niet voldoende zijn gewaarborgd. In 2010 vond de laatste onderhandelingsronde plaats. Vanuit de huidige Surinaamse regering zijn vooralsnog geen initiatieven genomen om de onderhandelingen voort te zetten.
Is er ambtelijk overleg met Suriname over de wens tot opzegging van het verdrag? Indien ja, kunt u toelichten hoe deze dialoog verloopt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat Suriname stelt dat het verdrag nooit heeft gewerkt en het ook nooit zal werken, terwijl u stelt dat de mening dat het verdrag nooit heeft gewerkt niet wordt gedeeld?
Het primaire doel van de TO was – in het licht van de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 – de toekenning van nationaliteit te regelen van Nederlanders van Surinaamse afkomst. Dat doel is bereikt.
Kunt u aangeven of, en zo ja op welke terreinen, Suriname zich niet aan de in het verdrag overeengekomen afspraken houdt?
Zie het antwoord op vraag 4; het hoofddoel van de TO is bereikt. De onderhandelingen tussen Suriname en Nederland naar aanleiding van de Surinaamse wens tot beëindiging van de TO concentreerden zich met name op de leden 2 en 3 van artikel 5 van de TO en de aldaar geformuleerde rechten van een groep Nederlanders van Surinaamse afkomst. Deze bepalingen worden in de praktijk door Suriname niet nageleefd. Zoals laatstelijk aan uw Kamer medegedeeld in de brief van 26 augustus 2011 van mijn ambtsvoorganger2 heeft Nederland begrip voor het feit dat Suriname bepaalde van die rechten, met name grondwettelijke rechten zoals actief en passief kiesrecht, wil voorbehouden aan personen met de Surinaamse nationaliteit. Waar het gaat om bijvoorbeeld rechten met betrekking tot reizen en het verwerven van grond dienen deze rechten echter onverkort gewaarborgd te blijven.
Deelt u de opvatting dat de nieuwe Surinaamse diasporawet die de Toescheidingsovereenkomst zou moeten vervangen, veel minder ver gaat dan het huidige verdrag met Nederland? Indien ja, kunt u toelichten op welke punten de diasporawet minder ver gaat?
De nieuwe Surinaamse diasporawet heeft een geheel andere vorm en karakter dan de TO. De diasporawet is immers geen nationaliteitsregeling. Voor zover de vraag doelt op een vergelijking van de diasporawet met de in het antwoord op vraag 5 genoemde bepalingen van de TO, deelt het kabinet die opvatting niet, omdat de diasporawet een veel grotere groep personen betreft. Van vervanging is bovendien geen sprake zolang de TO nog van kracht is.
Is het kabinet bereid om, zoals eerder gesuggereerd, naar het Internationaal Gerechtshof te stappen als Suriname de Toescheidingsovereenkomst eenzijdig naast zich neer zou leggen? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord op de vragen 2 en 3. De TO is niet beëindigd. Het ligt dan ook niet voor de hand dat Nederland naar het Internationaal Gerechtshof stapt.
Het bericht "Blinde paniek door zorgbrief" |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Blinde paniek door zorgbrief»?1
Ja.
Bent u voornemens een brief te versturen aan 800.000 AWBZ-zorggeïndiceerden? Zo ja, sinds wanneer bestaat dit voornemen?
Neen.
Het – volgens de van toepassing zijnde privacyregels – zorgvuldig informeren van de huidige AWBZ-cliënten over de veranderingen in de langdurige zorg vind ik zeer belangrijk. Daarom zullen cliënten via verschillende kanalen vanuit het Rijk geïnformeerd worden. Er zal vanuit VWS geen persoonlijke brief worden verstuurd over de gegevensoverdracht of over de persoonlijke situatie. VWS is ten eerste juridisch niet bevoegd om over de gegevens van cliënten te beschikken. Een dergelijke brief zou ten tweede slechts algemene informatie over de veranderingen in de langdurige zorg kunnen bevatten en geen informatie over de persoonlijke veranderingen voor de cliënt.
Heeft u ervan kennis genomen dat uit het krantenbericht is op te maken dat u nog niet weet wanneer de brief verstuurd gaat worden, en wat de inhoud daarvan zal zijn? Weet u dat inmiddels wel? Zo nee, wanneer weet u dat wel, en bent u bereid de Kamer daarover te informeren? Zo ja, wat is de inhoud van de brief, en wanneer wordt deze verstuurd?
De inhoud van het krantenbericht is mij bekend. In verband met zorgvuldige communicatie naar mensen, kies ik er voor om de communicatie over de veranderingen in de langdurige zorg als volgt vorm te geven. Eerst zullen cliënten geïnformeerd worden door het Rijk over het waarom, wat en wanneer van de veranderingen via berichtgeving in kranten, folders, websites, radio, televisie en bijeenkomsten. Het gaat niet alleen om informatie over wat gaat veranderen, maar ook over de continuïteit van zorg, zoals geborgd in het overgangsrecht in de relevante wetten.
Hierna zullen cliënten door zowel gemeenten, zorgverzekeraars als ZBO’s concreter worden geïnformeerd over wat er in de persoonlijke situatie verandert. Gezien het belang en de verantwoordelijkheid van het Rijk zal VWS met deze partijen faciliteren, bijvoorbeeld met voorbeeld-teksten, folders en een helpdesk. Daarnaast zal VWS alle communicatie die de komende maanden vanuit gemeenten, zorgverzekeraars en ZBO’s in de richting van AWBZ-cliënten wordt gestuurd, in kaart brengen en op elkaar afstemmen.
Een en ander wordt overigens pas concreet ingang gezet wanneer en indien de Eerste kamer met de Wmo 2015 heeft ingestemd.
Kunt u in deze brief ingaan op de specifieke gevolgen voor de geadresseerde in kwestie? Anders gezegd: weet de geadresseerde concreet wat er precies gaat wijzingen in de zorg en ondersteuning die hij/zij krijgt na het lezen van de brief? Zo ja, hoe komt u aan deze informatie? Zo nee, welke zin heeft het dan een dergelijke brief te versturen, daarbij in acht nemend de onrust die u veroorzaakt?
Door het informeren van mensen via de hierboven uitgelegde stappen zullen zij eerst algemeen geïnformeerd worden over de veranderingen en continuïteit in de zorg en ondersteuning waarna vervolgens gemeenten, zorgverzekeraars en andere organisaties hen concreet over de persoonlijke situatie zullen informeren. Gemeenten ontvangen, binnen 10 werkdagen na publicatie van de Wmo 2015 in het Staatsblad, een beperkte set van gegevens zodat zij met dezse clienten in gesprek kunnen en passende zorg en ondersteuning per 2015 voor cliënten kunnen vormgeven.
Heeft u een sluitende administratie van alle mensen die zorg uit de AWBZ ontvangen? Indien iemand de bewuste brief niet ontvangt, betekent dit dan dat betrokkene gewoon zijn oude rechten behoudt? Bij wie ligt de bewijslast? Indien die bij u ligt, hoe gaat u dan zorgdragen voor een sluitend systeem?
Het CAK beschikt uit hoofde van haar kerntaak over de gegevens van mensen die AWBZ zorg gebruiken, die ouder zijn dan 18 jaar. Het CIZ beschikt uit hoofde van haar kerntaak over de gegevens van mensen die zij hebben geïndiceerd. De gegevens van het CAK en CIZ zijn niet aan VWS verstrekt. VWS beschikt niet, en is niet bevoegd om te beschikken, over individuele gegevens van AWBZ-geindiceerden.
Het overgangsrecht, waaraan u in uw vraag refereert, is adequaat geregeld in de vigerende wet- en regelgeving.
Zijn de zorginstellingen (op het gebied van V&V, VG, LG en GGZ) betrokken bij het voornemen AWBZ-zorggerechtigden te informeren? Zo ja, zijn zij voorbereid op de vele verzoeken om informatie die zij krijgen?
Ja. In de werkafspraken transitie hervorming langdurige zorg, die ik in maart met onder andere de koepels van aanbieders heb gemaakt, is communicatie een belangrijk onderwerp. Met de ondertekenaars van de werkafspraken ben ik in overleg over de verdere uitwerking van de communicatie richting cliënten en de wijze waarop vragen en verzoeken om informatie adequaat, tijdig en in samenspraak opgepakt kunnen worden.
Zijn de gemeenten betrokken bij het voornemen AWBZ-zorggerechtigden te informeren? Zo ja, zijn zij voorbereid op de vele verzoeken om informatie die zij krijgen? Zo ja, zijn zij rond de zomer al in staat aan te geven in hoeveel gevallen zij een nieuw indicatiebesluit gaan nemen die consequenties kan hebben voor de hoeveelheid zorg en ondersteuning die mensen tot 1 januari 2015 krijgen?
Ja. Met de VNG ben ik in overleg over de communicatie en hoe de gemeenten zich kunnen voorbereiden op verzoeken om informatie. Na het ontvangen van cliëntgegevens in juli en de contractering van aanbieders voor 1 oktober zullen gemeenten inzicht kunnen geven aan cliënten over de inrichting van de ondersteuning gedurende het overgangsjaar 2015 en de ondersteuning na afloop van het overgangsrecht in 2015.
Indien zorginstellingen en gemeenten de vele vragen over de gevolgen niet meer aankunnen, heeft uw ministerie dan een helpdesk voor verontruste zorgontvangers? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid deze in te richten?
Ja. Het CAK richt op verzoek van VWS per 1 september een centrale helpdesk in, die bereikbaar is met een gratis viercijferig telefoonnummer. Deze helpdesk is bedoeld als centrale vraagbaak, waar mensen met algemene vragen over de wijzigingen per 2015 terecht kunnen. Hierbij kan de helpdesk algemene vragen van mensen beantwoorden en hiermee ondersteunend werken voor gemeenten en zorginstellingen. Vragen over de specifieke situatie in de gemeente of instelling zullen door de gemeenten en instellingen zelf worden beantwoord.
Is het niet merkwaardig dat alle AWBZ-gerechtigden aangeschreven worden, terwijl er voor hen overgangsrecht geregeld is, maar de Wmo-gerechtigden niet door u geïnformeerd worden over de gewijzigde wet, aangezien voor hen geen overgangsrecht geldt?
Het overgangsrecht in de Wmo 2015 is van toepassing op AWBZ-gerechtigden waarvan de ondersteuning overgaat naar de Wmo 2015. De rechten van «bestaande» Wmo-cliënten vloeien voort uit de door de gemeente afgegeven beschikkingen. Dat betekent dat het juridisch gezien ook aan gemeenten is om wijzigingen in die rechtsbetrekking aan te brengen Dit omvat ook het op behoorlijke wijze afbouwen van verstrekte rechten en het hanteren van een redelijke termijn waarop rechten eventueel aflopen. De VNG heeft de gemeenten met een ledenbrief geadviseerd over de wijze waarop zij overgangsrecht voor huidige Wmo-cliënten kunnen vormgeven.
Bent u ervan overtuigd dat de overgangstermijnen en het overgangsrecht van de Wmo 2015 veel te krap zijn, waardoor er veel onzekerheid voor zorgontvangers en zorgverleners zal zijn het komende jaar en grote problemen in de uitvoering, bijvoorbeeld als gevolg van de vele bezwaar- en beroepzaken?
Neen. Voor zorgverleners is een extra zekerheid ingebouwd doordat gemeenten voor 1 oktober helderheid moeten bieden richting de aanbieder over de contractering in 2015. Het overgangsrecht van een jaar geldt voor mensen die op grond van AWBZ indicatie overgaan naar de Wmo 2015 tenzij de indicatie eerder afloopt. Het overgangsrecht voor beschermd wonen is vijf jaar. Deze overgangsrechten kunnen de toets van de Algemene wet bestuursrecht en het EVRM doorstaan. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het inrichten van hun toegangsfunctie met ingang van 1 januari 2015, inclusief een procedure voor klachtenafhandeling. Hier zal ik ook op monitoren de komende periode.
Indien uit het antwoord op vraag 4 blijkt dat u niet in staat bent aan te geven wat de specifieke consequenties zijn voor zorgontvangers, wat vindt u dan van de stelling dat de invoering van de zorghervormingen te snel gaat?
Ik ben het niet eens met de stelling.