Het bericht dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) het Openbaar Ministerie (OM) heeft gepasseerd bij het fraudeonderzoek in het St. Antonius Ziekenhuis te Nieuwegein |
|
Reinette Klever (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «NZa passeert Openbaar Ministerie in groot fraudeonderzoek»?1
Wij hebben kennisgenomen van de berichtgeving. Voor de beantwoording van deze vragen verwijzen wij naar de brief «Jaarrekeningentraject en afstemming NZa en OM» die uw Kamer 26 juni jongstleden heeft ontvangen.
Heeft de NZa in overleg met het OM besloten alleen een bestuurlijke boete op te leggen, en af te zien van een strafrechtelijk onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het OM wel aanknopingspunten zag voor vervolging in deze fraudezaak?
Zie antwoord vraag 1.
Is het tripartiet protocol in deze fraudezaak correct gevolgd? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het gebruikelijk dat een overheidsorgaan strafrechtelijke vervolging voorkomt door snel een bestuurlijke boete op te leggen?
In het Nederlandse toezichthoudsysteem is het algemene adagium dat onrechtmatigheden zo veel mogelijk in het bestuursrecht worden aangepakt. Het CSO Zorg is ingesteld om zaken waarin zich een samenloop van het bestuurs- en het strafrecht voordoet, te bespreken. Deze samenloop is er in geval van een verdenking van strafbare feiten die tevens op grond van de Wet Marktordening Gezondheidszorg beboetbare feiten vormen, of dat nu overtredingen (schuld) of misdrijven (opzet) betreffen. Dergelijke feiten mogen slechts eenmaal worden bestraft op grond van het zogenoemde «ne bis in idem» beginsel dat onder meer in art. 5:44 Awb en art. 68 WvSr is vastgelegd.
Op grond van artikel 5:44, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht dient het bestuursorgaan (in dit geval de NZa), indien de gedraging tevens een strafbaar feit is, deze aan de officier van justitie voor te leggen. De NZa heeft medegedeeld de geconstateerde feiten als overtredingen aan te merken en aangegeven dat er van opzet niet is gebleken. De vraag of de zaak zich uiteindelijk ook leent voor strafrechtelijke afdoening is in hoge mate afhankelijk van de vraag of er sprake was van opzet of niet. De NZa heeft zelfstandig, op basis van het beschikbare onderzoeksmateriaal, de conclusie getrokken dat er in het onderhavige geval van opzet niet is gebleken en de gedraging derhalve niet tevens een strafbaar feit opleverde. Hiermee heeft de NZa gehandeld conform deze wettelijke bepaling. Het vormen van een strafrechtelijk inhoudelijk oordeel door het OM op basis van het feitencomplex zoals weergegeven in het onderzoeksrapport was derhalve niet aan de orde.
Welk effect heeft een bestuurlijke boete op de zorgkosten, en welk effect heeft strafrechtelijke vervolging? Wat heeft uw voorkeur?
In algemene zin kan niet worden aangegeven wat het (verschil in) effect is van een bestuurlijke boete op de zorgkosten ten opzichte van een strafrechtelijke vervolging. Zowel de bestuurlijke boete als een strafoplegging die kan volgen na strafrechtelijke vervolging heeft een punitief karakter. Overigens bestaan ook in het strafrecht mogelijkheden om onterecht genoten voordeel af te pakken.
In dit geval heeft het bestuurlijke toezicht geleid tot terugbetaling van onterechte declaraties door het St. Antonius Ziekenhuis. Inmiddels heeft de ziekenhuissector de handschoen zelf opgepakt om iedere twijfel over goede of verkeerde declaraties weg te nemen. Het is voor het eerst dat ziekenhuizen de hele administratie doorspitten over de twee voorgaande jaren (i.e. 2012 en 2013).
Welke personen hebben het NZa-onderzoek bij het St. Antonius Ziekenhuis uitgevoerd?
De NZa heeft gemeld dat dit medewerkers zijn die op grond van artikel 72 van de Wet marktordening gezondheidszorg zijn aangesteld als toezichthouder.
Zijn de onderzoekers in het verleden direct of indirect betrokken geweest bij het St. Antonius Ziekenhuis? Zo ja, in welke hoedanigheid?
De NZa heeft gemeld dat er geen sprake is van betrokkenheid door de onderzoekers.
Bent u van mening dat de NZa voldoende afstand houdt tot de instellingen waarop zij toezicht houdt?
Ja. Het staat voorop dat de NZa als (markt)toezichthouder onafhankelijk moet opereren van de zorgaanbieders en ziektekostenverzekeraars waarop zij toe ziet. Voor de regulerende taken is de NZa verplicht kennis te vergaren omtrent feiten en af te wegen belangen bij het nemen van haar besluiten. De NZa maakt daarbij gebruik van veldpartijen. Dit betekent dat de input van veldpartijen wordt meegenomen bij het ontwikkelen van beleid door de NZa (voor zover vallend binnen het mandaat van de NZa). Formele vaststelling van het beleid vindt plaats binnen de Raad van Bestuur van de NZa, die hierover onafhankelijk besluit. Om de onafhankelijkheid van (markt)toezicht te borgen bestaat binnen de NZa een organisatorische scheiding tussen toezicht en handhaving enerzijds en regulering anderzijds.
Deelt u de mening dat fraude nooit mag lonen, en dat fraudeurs altijd door het OM vervolgd moeten worden?
Wij vinden fraude en onrechtmatige declaraties in de zorg niet acceptabel. Het zet de betaalbaarheid en de solidariteit van het stelsel onder druk en ondermijnt de vertrouwen in overheidsinstituties.
De middelen die bestemd zijn voor de zorg moeten op een goede manier worden besteed. Dat vereist een cultuur waarin alle partijen integer omgaan met zorggeld en de geldende wetten en regels naleven. Als blijkt dat de regels niet worden nageleefd, treden toezichthouders en opsporingsdiensten daar gericht tegen op. In algemene zin is van belang dat fraude alleen met een integrale aanpak op een effectieve manier voorkomen en bestreden kan worden. Alleen als wordt ingezet op gerichte aandacht voor preventie (waaronder goede voorlichting, fraudebestendige wet- en regelgeving), controle, toezicht en handhaving kan sprake zijn van een effectieve aanpak. Met een dergelijke integrale aanpak is het ook mogelijk de inzet van het strafrecht goed af te stemmen op wat andere partijen in de handhavingsketen doen.
Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat het OM nooit meer op een dergelijke wijze door de NZa wordt tegengewerkt, dan wel belemmerd in de opsporing en vervolging van fraudeurs?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat het RIVM heeft geconcludeerd dat bewoners van Krimpregio’s zich gemiddeld minder gezond voelen |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Alarm over ongezonde krimpregio's» waarin melding wordt gemaakt van het rapport van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?1
Ja.
Kent u het bedoelde rapport «Gezondheid in krimpregio's: Verdiepingsstudie» van het RIVM?
Ja.
Hoe oordeelt u de uitkomst dat 24% van de mensen in de krimpgebieden zich minder gezond voelt tegen 19% gemiddeld?
Uit het rapport Gezondheid in krimpregio’s (RIVM rapport 270171003/2011) bleek al dat de ervaren gezondheid van mensen die in krimpregio’s wonen over het algemeen wat minder goed is dan in de rest van Nederland. Deze verschillen konden toen maar voor een deel verklaard worden door de bevolkingskenmerken (geslacht, leeftijd, etniciteit, opleidingsniveau, inkomen en huishoudenstype). Uit de verdiepingsstudie van 2014 blijkt dat vooral de sociaaleconomische situatie in de krimpregio’s sterk samenhangt met de gezondheid van de inwoners van de krimpregio’s. Dat de sociaaleconomische status van mensen en de omgeving waarin zij wonen en werken bepalend kunnen zijn voor hun gezondheid is reeds langer bekend.
Bent u van mening dat mensen in krimpregio's gelijke rechten hebben op een goede gezondheid?
In eerste instantie is gezondheid van mensen zelf. Dit betekent dat mensen zelf in eerste instantie aan zet zijn. Het kabinet staat voor eigen verantwoordelijkheid en eigen kracht van mensen. Het is daarbij wel van belang dat iedereen gelijke informatie heeft om de gezonde keuze te maken. Hierin is een belangrijke taak voor de overheid weggelegd. Om in de Nederlandse samenleving goed te kunnen functioneren is het ook noodzakelijk dat iedereen over voldoende basisvaardigheden beschikt. Ook daar zet de overheid zich voor in.
Daarnaast zijn er ook veel factoren waar mensen zelf geen invloed op hebben, zoals leefstijl, de leefomgeving, of werkomstandigheden. Met het Nationaal Programma Preventie «Alles is Gezondheid…» wordt ook op deze factoren stevig ingezet.
Hoe oordeelt u over de constatering dat de minder gunstige sociaal-economische situatie van mensen in deze regio's een oorzaak is?
Het is reeds langer bekend dat de sociaaleconomische status van mensen en hun omgeving bepalende factoren kunnen zijn voor hun gezondheid. Daarom heeft het Kabinet met het programma «Alles is Gezondheid» fors ingezet op het verminderen van gezondheidsachterstanden. Activiteiten richten zich daarbij op die groepen die de grootste gezondheidsrisico’s lopen, zowel wat betreft de lichamelijke als de psychische gezondheid. Naast de sociaaleconomische situatie van mensen kijkt het programma ook naar de fysieke en sociale leefomgeving van mensen.
Onderdeel van programma «Alles is Gezondheid…» is het stimuleringsprogramma voor de lokale aanpak van gezondheidsachterstanden. Dit programma richt zich met name ook op wijken in krimpregio’s en plattelandsgebieden.
Overigens maakt de RIVM studie duidelijk dat er verschillen te constateren vallen tussen de krimpgebieden: in Zuid-Limburg en Groningen hangen de gezondheidsverschillen vooral samen met sociaaleconomische factoren, in Zeeland met de leeftijdsopbouw.
Erkent u dat tot op heden de sociaal-economische gezondheidsverschillen in Nederland vooral aandacht krijgen in buurten (bijvoorbeeld krachtwijken) van grotere steden? Vindt u vergelijkbare aandacht voor krimpgebieden in de rede liggen?
Nee. Vanuit het Interbestuurlijk Actieplan Bevolkingsdaling ondersteunt het Rijk sinds 2009 lokale en regionale partijen bij het aanpakken van de problematiek rond bevolkingsdaling/bevolkingstransities. Deze aanpak richt zich op de thema’s wonen en ruimte, economische vitaliteit en voorzieningen (inclusief zorg). Het Rijk heeft in 2012 met de drie provincies waarin de krimpgebieden gelegen zijn convenanten afgesloten, waarin ook afspraken zijn gemaakt over de zorg. Lessen die in de wijken in grote steden zijn geleerd over de aanpak van gezondheidsverschillen, kunnen bij de ontwikkeling van aanpakken in de krimpgebieden worden gebruikt.
Bent u van mening dat in een welvarend land als Nederland iedereen gelijke rechten op goede gezondheid heeft ongeacht de sociaal-economische situatie en ongeacht of iemand in een grote stad of in een krimpgebied woont?
Zoals in het antwoord op vraag vier verwoord, wordt gezondheid bepaald door een combinatie van factoren waarop mensen zelf soms wel en soms geen invloed hebben. Daar waar het gaat om factoren waar mensen zelf wel invloed op hebben, zoals leefstijl, moet iedereen een gelijke kans hebben om de gezonde keus te maken. Daar waar het factoren betreft waar mensen zelf weinig of geen invloed op hebben, worden bijvoorbeeld het programma «Alles is Gezondheid…» en het stimuleringsprogramma voor de lokale aanpak van gezondheidsachterstanden ingezet om gelijke kansen te creëren. Ongeacht de sociaaleconomische situatie en ongeacht of iemand in een grote stad of in een krimpgebied woont.
Erkent u dat de minder goed ervaren gezondheid in deze regio's, de vergrijzende bevolking en de afnemende bevolking invloed zullen hebben op de vraag?
Ja.
Erkent u dat een aandachtspunt voor beleidsmakers daarom moet zijn dat in deze gebieden de zorg goed moet aansluiten bij de behoefte en dat er in deze dunbevolkte gebieden soms andere voorzieningen vereist zijn dan in een stad? Zo nee, waarom niet?
Ja, zorg moet aansluiten op de behoefte. Op lokaal en regionaal niveau kan men er het beste voor zorgen dat vraag en aanbod op elkaar aansluiten en een passend zorgaanbod creëren. Nabijheid van zorg, ook voor de patiënt/burger in de krimpregio’s, is één van de speerpunten van het beleid. De minister van VWS heeft onder andere tijdens het Algemeen Overleg Ziekenhuiszorg van 26 maart 2014 toegezegd de Tweede Kamer een visie op de curatieve zorg in krimpregio’s toe te zenden. Uw Kamer ontvangt deze brief na de zomer. In deze brief wordt onder andere ingegaan op experimenteermogelijkheden, verantwoordelijkheden met betrekking tot spoedeisende hulp, de rol van de zorgverzekeraar en samenwerking in krimpregio's. Na de zomer ontvangt u tevens de reactie op de verdiepingsstudie van het RIVM naar gezondheid in krimpregio’s.
Op 4 juni jl. heeft de minister voor Wonen en Rijksdienst samen met de Staatssecretaris van VWS de brief Transitieagenda Langer zelfstandig wonen gestuurd (Kamerstukken II 2013–2014, 32 847 nr. 121). Hierin geeft het kabinet aan wat de rol van de rijksoverheid is om het langer zelfstandig wonen voor mensen met behoefte aan zorg en ondersteuning mogelijk te maken.
Zijn u goede voorbeelden in Nederland bekend, waardoor gezamenlijke inspanning de sociaal-economische gezondheidsverschillen succesvol worden teruggedrongen?
Ja, er zijn voorbeelden te noemen waarbij sociaaleconomische gezondheidsverschillen worden teruggedrongen door een gezamenlijke inspanning van partijen. De resultaten in Utrecht Overvecht zijn positief:
Ook de resultaten van Urban40 (onderzoek van de Universiteit van Amsterdam, Maastricht University en het RIVM naar investeringen in 40 achterstandswijken en de effecten daarvan op gezondheid) zijn positief. Investeringen hadden een positief effect op de gezondheid, met name daar waar op grote schaal maatregelen werden doorgevoerd die meerdere thema’s tegelijk bestreken. Ook in wijken waarin expliciet aandacht was besteed aan het thema gezondheid (onder de noemer «experiment gezonde wijk») veranderde de gezondheid van bewoners op een aantal punten en in relatief korte tijd ten goede.
Uit divers onderzoek blijkt ook dat maatregelen die in het kader van gezondheidsbescherming worden genomen, zoals zoutreductie en het verwijderen van transvetten (wat ook door partijen gezamenlijk wordt gedaan) vooral effect hebben op mensen met een lage opleiding.
Specifiek in de krimpgebieden lopen verschillende initiatieven. GoedLeven in Zeeuws-Vlaanderen is een programma dat door een integrale aanpak en brede samenwerking onder andere betere zorg wil realiseren. In Noord Nederland is met behulp van een screeningsinstrument veel inzicht gegeven in hoe ouderen, ook in de krimpgebieden in Groningen, hun gezondheid, kwetsbaarheid en welbevinden ervaren. Dit inzicht heeft geleid tot meer vraaggestuurde interventies. Binnen het stimuleringsprogramma voor de lokale aanpak van gezondheidsachterstanden zal daarnaast meer ervaring worden opgedaan met de integrale aanpak van gezondheidsachterstanden, ook in krimpgebieden. Een belangrijk doel van het stimuleringsprogramma is om deze kennis op te schalen en te verspreiden zodat ook andere gemeenten hier hun voordeel mee kunnen doen.
Hoe beoordeelt u de taken en mogelijkheden van de lokale, provinciale en landelijke overheid om sociaal-economische en regionale gezondheidsverschillen terug te dringen?
De belangrijkste aangrijpingspunten voor de aanpak van sociaaleconomische gezondheidsverschillen liggen op lokaal niveau, dichtbij de mensen, partijen en partners waar het om gaat. Dit is ook de reden dat de focus van het stimuleringsprogramma op een lokale aanpak ligt en dat het beleid voor zorg nog meer gedecentraliseerd wordt. Uitwisseling van kennis en ervaring kan vervolgens op regionaal of landelijk niveau plaatsvinden. Daarbij moet worden opgemerkt dat het hier een erg taaie problematiek betreft, die een langdurige inspanning vergt.
In het Interbestuurlijk Actieplan Bevolking (2009) en de Interbestuurlijke Voortgangsrapportages Bevolkingsdaling (2011/2012) is de aanpak van de gevolgen van bevolkingsdaling en andere demografische veranderingen vastgelegd, waarbij ook gekozen is voor een interbestuurlijke aanpak met primaire verantwoordelijkheid voor gemeenten en een regierol (in het bijzonder in het fysieke domein) voor provincies. Bij deze aanpak spelen ook maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en actieve burgers een belangrijke rol.
Zie beantwoording Kamervragen 30/11/2011 2011Z22428
Een verboden vlag tijdens Veteranendag |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Verboden vlag overschaduwt Veteranendag»?1
Ja.
Klopt het dat de Indonesische ambassade bij de organisatie van Veteranendag heeft aangedrongen om de Morgenster-vlag tijdens het Nationaal Defilé niet te voeren?
Zo ja, waarom is Defensie gezwicht onder deze onacceptabele druk van buitenaf?
Zo nee, wat is dan de oorzaak van het feit dat de Morgenster dit jaar voor het eerst is verboden op Veteranendag?
Bent u bereid deze vlag toch toe te staan als teken voor respect voor de Nederlandse veteranen die in de jaren ’60 vochten voor Nieuw-Guinea en voor de Papoea-gemeenschap in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het besluit is een verantwoordelijkheid van het comité. Ik heb begrip voor dit besluit.
Het bericht ‘Inloggen op mijn.rvo.nl verandert’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Inloggen op mijn.rvo.nl verandert»?1
Ja.
Is het waar dat Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) pas op 14 juni jl. een brief aan ondernemers heeft gestuurd met informatie over de veranderde inlogwijze op mijn.rvo.nl, terwijl de RVO al eind mei bekend maakte dat de manier waarop ondernemers en organisaties inloggen op mijn.rvo.nl per 1 juli 2014 wijzigt?
Ja.
In hoeverre is het nieuwe mijn.rvo.nl voldoende getest en operationeel? Bestaat er een overgangsperiode voor de overgang op het nieuwe mijn.rvo.nl en zo ja, hoe lang is deze periode?
Het inloggen met eHerkenning is niet nieuw. Al een paar jaar kan bij het voormalig Dienst Regelingen-loket worden ingelogd met eHerkenning. Bij voormalig AgentschapNL (ook onderdeel van RVO.nl) loggen alle ondernemers al sinds verleden jaar in met eHerkenning. Het gebruik van eHerkenning komt mede voort uit de wet Markt en overheid, die vanaf 1 juli 2012 van kracht is met een overgangsperiode van 2 jaar. Het Ministerie van Economische Zaken en haar uitvoeringsorganisaties lopen nu voorop bij de invoering van eHerkenning bij de rijksoverheid. In het kader van de kabinetsdoelstelling Digitale Overheid 2017 willen we dat bedrijven binnen enkele jaren bij alle overheidsorganisaties met eHerkenning (of met eID, de opvolger van eHerkenning) kunnen inloggen.
Het is de bedoeling dat ondernemers en organisaties vanaf 1 juli 2014 bij RVO.nl inloggen met eHerkenning; particulieren kunnen met DigiD inloggen.
eHerkenning werkt inmiddels al op mijn.rvo.nl. De inlogpagina van mijn.rvo.nl is per 1 juli 2014 gewijzigd. De benodigde werkzaamheden hiervoor zijn uitgevoerd en het inloggen met eHerkenning is uitgebreid getest.
De meeste ondernemers hoeven niet meteen op 1 juli in te loggen, hierdoor hebben ze nog voldoende tijd om een eHerkenningsmiddel aan te schaffen.
De oude authenticatiemiddelen (ook van het voormalige Dienst Regelingen-loket) worden in maximaal zes maanden geheel uitgefaseerd: in uitzonderlijke situaties mag het eigen middel gebruikt worden om in te loggen. Per 1 januari 2015 is het eigen middel niet meer bruikbaar en is inloggen met eHerkenning (voor ondernemers en organisaties) en Digid (voor particulieren) de enige manier om bij RVO.nl in te loggen.
Bent u van mening dat er door de RVO vroegtijdig en duidelijke informatie is verstrekt aan ondernemers?
Er is voor gekozen om de communicatie te starten na de indienperiode van de Gecombineerde Opgave. Dit is een jaarlijkse opgave voor agrarisch ondernemers. Met deze opgave leveren zij gegevens aan voor de landbouwtelling, de mestwetgeving en een aantal subsidies. De brief aan de agrarische ondernemers is na de uiterste indiendatum Gecombineerde Opgave (15 mei) en de uiterste aanmelddatum Derogatie (13 juni) verstuurd, zodat de boodschap in de brief ook voldoende bij de doelgroep landt.
Direct na de indienperiode van de Gecombineerde Opgave is gestart met een campagne in de media (informatie op www.rvo.nl en mijn.rvo.nl, advertenties in verschillende bladen, banners, en er zijn artikelen verschenen in de vakbladen). Daarnaast hebben de ondernemers die moeten gaan inloggen met eHerkenning een persoonlijke brief gehad.
De meeste ondernemers hoeven niet direct op of na 1 juli in te loggen bij RVO.nl. Ondernemers zijn in de persoonlijke brief geïnformeerd dat zij tijdig eHerkenning moeten aanvragen. Voor ondernemers die gebruikmaken van een bedrijfsmanagementsysteem waarmee ze vaak hun dieren melden, verandert er niets.
Bent u van mening dat de overgangsperiode, met het oog op de stappen die moeten worden ondernomen om een eHerkenningsmiddel aan te schaffen en de internetfaciliteiten in het buitengebied, dit een redelijke termijn is voor ondernemers om een eHerkenningsmiddel aan te schaffen? Zo niet, bent u bereid de ingangsdatum van 1 juli 2014 voor het eHerkenningsmiddel als toegangssleutel voor ondernemers op te schorten?
De meeste ondernemers hoeven niet direct na 1 juli een aangifte te doen. Ondernemers hebben dan ook voldoende tijd om eHerkenning aan te vragen. Ondernemers ontvangen ook veelal van huidige middelenleveranciers een aanbod om over te stappen op eHerkenning.
Voor het aanvragen van en het inloggen met eHerkenning hebben ondernemers geen andere internetfaciliteiten nodig dan die zij ook al nodig hadden om bij RVO.nl in te loggen met het oude middel. De ingangsdatum van 1 juli wordt dus niet opgeschort. Zoals bij vraag 3 is aangeven, kunnen de oude authenticatiemiddelen (ook van het voormalige Dienst Regelingen-loket) in maximaal zes maanden worden uitgefaseerd.
Wat zijn de gevolgen voor ondernemers die er niet in slagen om op tijd of correcte informatie door te geven via het nieuwe systeem?
RVO.nl wil voorkomen dat ondernemers vanaf 1 juli geen diensten kunnen afnemen omdat ze nog geen eHerkenningsmiddel hebben aangeschaft.
Daarom communiceert RVO.nl nu aan ondernemers en organisaties dat zij officieel vanaf 1 juli met een eHerkenningsmiddel moeten inloggen en het middel daarvoor moeten aanschaffen.
RvO.nl wil niet dat ondernemers onbedoeld in problemen komen. Daarom kan door ondernemers voor wie het onmogelijk is om tijdig eHerkenning aan te vragen nog ingelogd worden met het oude inlogmiddel; zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3. RVO.nl mag vanaf 1 juli geen nieuwe of vervangende gebruikersnamen en wachtwoorden meer uitgeven vanwege de Wet Markt en Overheid.
Klopt het dat er bij de aanschaf van een eHerkenningsmiddel abonnementskosten bij de ondernemer in rekening worden gebracht door RVO? Zo ja, hoe staat deze lastenverzwaring in verhouding tot een gelijk speelveld binnen de EU?
De Wet Markt en Overheid bepaalt dat de overheid zich niet onder ongelijke voorwaarden als concurrent van het bedrijfsleven mag gedragen. Dat geldt ook voor inloggen op websites van de overheid om zaken te doen, zoals op mijn.rvo.nl. Het bedrijfsleven biedt voor de bestaande inlogmethode met gebruikerscode en wachtwoord namelijk een passend alternatief, namelijk eHerkenning. Ondernemers dienen een eHerkenningsmiddel te kopen bij een van de middelenleveranciers. RVO.nl brengt geen abonnementskosten voor eHerkenning aan ondernemers in rekening.
Onlangs is de Europese Verordening Elektronische Identiteiten en Vertrouwensdiensten (eIDAS) aangenomen. De verordening laat lidstaten vrij om kosten voor identificatiemiddelen al of niet bij de gebruiker in rekening te brengen.
Kunt u toelichten waarom er voor het aanvragen van een DigiD geen kosten in rekening worden gebracht en voor het aanvragen van een eHerkenningsmiddel wel, aangezien op de website van RVO een vergelijking wordt gemaakt met DigiD? Hoe verhoudt een dergelijke lastenverzwaring zich tot de ambitie van het kabinet om de lasten voor ondernemers te verminderen?
De gebruiker betaalt niet direct voor DigiD. Maar door de overheidsinstantie die DigiD gebruikt, worden daarvoor wel kosten gemaakt. Die worden betaald uit de algemene middelen. De gebruikers betalen dus indirect mee aan DigiD.
Bij de start van de ontwikkeling en invoering van eHerkenning zijn kosten gemaakt die de overheid op zich heeft genomen. Commerciële bedrijven brengen nu de eHerkenningsmiddelen op de markt en beheren deze. De ondernemer betaalt het middel zelf. Door de concurrentie tussen de aanbieders kunnen verschillende middelen scherper geprijsd worden. De verwachting is dat de ondernemer per saldo erop vooruit gaat door de invoering van eHerkenning, onder meer door tijdsbesparing.
Het mogelijk tot 'persona non grata' verklaren van de Nederlandse diplomaat Serry wegens poging tot steun aan Hamas |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving waarin wordt aangeduid dat de Israëlische minister Lieberman stappen overweegt om de Nederlandse diplomaat Serry, VN-coördinator voor het Midden-Oosten Vredesproces (MOVP), tot persona non grata te verklaren?1 Hoe beoordeelt u deze berichtgeving? Wat is de feitelijke stand van zaken?
Volgens de media zou de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken van plan zijn om de speciaal coördinator van de VN voor het Midden-Oosten Vredesproces, Robert Serry, tot persona non-grata te verklaren. In een verklaring heeft Serry toegelicht dat de Palestijnse premier Hamdallah hem informeel benaderd heeft over een mogelijke VN-rol bij de uitbetaling van salarissen aan Hamas-ambtenaren in Gaza. Serry heeft daarop gereageerd met de opmerking dat instemming van alle partijen bij het vredesproces nodig is en heeft ook de Israëlische autoriteiten geïnformeerd.
Heeft de heer Serry inderdaad gepoogd om de nodige miljoenen dollars over te laten maken naar de terroristische organisatie Hamas? Zo ja, hoe beoordeelt u deze poging?
Zie antwoord vraag 1.
Was u op de hoogte van deze handelwijze van de heer Serry? Zo niet, hoe kan het mogelijk zijn dat een Nederlandse diplomaat dergelijke activiteiten zou kunnen verrichten die volstrekt haaks staan op de opstelling van Nederland jegens Hamas, zonder dat u hiermee bekend bent?
Robert Serry is een voormalig Nederlands diplomaat en inmiddels in dienst van de VN. De handelswijze van de heer Serry is een zaak voor de VN. Het kabinet voorziet geen gevolgen voor de Nederlandse betrekkingen met Israël.
In hoeverre is de Nederlandse regering verantwoordelijk voor deze mogelijke handelwijze van de heer Serry? Welke consequenties kan dit hebben voor de betrekkingen met Israël?
Zie antwoord vraag 3.
Welke consequenties heeft het als de heer Serry inderdaad tot persona non grata wordt verklaard door de Israëlische regering?
Volgens recente berichten is het persona non-grata verklaren van de heer Serry niet aan de orde.
Welke stappen gaat u nu zetten, zowel richting de heer Serry als richting de Israëlische autoriteiten?
Zie het antwoord op vragen 3 en 4: dit is een zaak voor de VN.
Wilt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Fraude bij schadeherstel van auto’s |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Omvangrijke fraude bij autoschadeherstel»?1 Wat is uw reactie op dit bericht?
Ja. Ik vind het goed dat het Verbond van Verzekeraars onderzoek heeft gedaan naar onregelmatigheden en fraude bij de reparatie van blikschade aan personenauto’s in de ongestuurde schadestroom en met aanbevelingen is gekomen om dit tegen te gaan. Fraude is een ernstige en ondermijnende vorm van criminaliteit en dient voorkomen en bestreden te worden.
Deelt u de mening van het Verbond van Verzekeraars dat het volstrekt onacceptabel is dat in meer dan tien procent van alle uitgevoerde reparaties er sprake is van fraude?
Ja.
Op welke wijze steunt u de oproep van het Verbond van Verzekeraars aan de autoschadeherstelbranche om maatregelen te nemen tegen de omvangrijke fraude?
De maatregelen die de branche in dit kader neemt, ondersteun ik, zolang deze binnen de wettelijke kaders passen en proportioneel zijn. Dit betekent bijvoorbeeld dat ze geen aantasting van de privacy mogen veroorzaken.
Ik vind het verder goed dat de autoschadeherstelbranche is opgeroepen deze problematiek uiterst serieus te nemen en maatregelen te nemen om fraude te voorkomen.
Steunt u de plannen van het Verbond van Verzekeraars om periodieke controles c.q. audits op reparaties uit te voeren en incidenten met schadeherstelbedrijven systematisch te registreren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het voornemen van het Verbond van Verzekeraars om standaard een kopie van de oorspronkelijke calculatie naar de voertuigeigenaar te sturen zodat autobezitters misstanden ook zelf kunnen signaleren en bij hun verzekeraar aan de bel trekken over dubieuze herstellers? Ziet u meer mogelijkheden om autobezitters, mede gelet op de eigen veiligheid als gebruiker van het voertuig, te helpen bij signalering van mogelijke fraude bij schadeherstel?
Een sluitende aanpak van fraude kan alleen in gezamenlijkheid worden gerealiseerd. Daarbij kunnen alle betrokken partijen, verzekeraars, schadeherstelbedrijven, maar ook de burger wiens auto hersteld wordt een rol spelen. Zoals ik hierboven reeds heb aangegeven, steun ik de maatregelen die de branche neemt zolang de maatregelen binnen de wettelijke kaders passen en proportioneel zijn.
Naast de genoemde aanbevelingen kan bijvoorbeeld nog aan de maatregel worden gedacht waarbij bedrijven misstanden in hun omgeving signaleren en melden bij de eigen brancheorganisatie of bij verzekeraars. Daarnaast kan het helpen als de branche consumenten voorlichting geeft over de aspecten waar ze op moeten letten bij autoschadeherstelbedrijven.
De RDW en de Stichting Verzekeringsbureau Voertuigcriminaliteit (VbV) kunnen tenslotte een rol spelen bij de signalering van mogelijke fraude bij schadeherstel. Een samenwerking tussen deze partijen is onlangs verankerd in het Convenant Schadevoertuigen. De afspraken zien onder andere op het uitwisselen van informatie. In de nabije toekomst kan een data-analyse van de verzamelde gegevens bijdragen aan het terugdringen van fraude met schadevoertuigen.
Indien de autoschadeherstelbranche er zelf niet in slaagt het structurele fraudeprobleem op te lossen, bent u dan bereid in te grijpen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Naast de maatregelen die de verzekeringsbranche in haar onderzoek noemt, is een aantal andere acties ondernomen. Het Verbond van Verzekeraars heeft in 2011 met de Nationale Politie en het OM het «Convenant aanpak verzekeringsfraude» opgesteld. Eén van de doelen van het convenant is te komen tot een integrale, programmatische aanpak van verzekeringsfraude. Deze aanpak bestaat uit preventie, detectie, civielrechtelijke en strafrechtelijke afhandeling. Belangrijke uitgangspunten van het convenant zijn dat bij de aanpak van verzekeringsfraude preventie voorop staat en dat verzekeraars primair zelf verantwoordelijk zijn voor de (civielrechtelijke) afhandeling van fraudegevallen.
In een nadere uitwerking van het convenant is bepaald dat een eventuele aangifte in beginsel alleen – aanvullend – door verzekeraars wordt gedaan indien sprake is van een concreet fraudevermoeden binnen één van de door de verzekeringsbranche zelf benoemde thema’s. Recentelijk heeft de branche een aantal nieuwe thema’s benoemd voor de periode 2014–2015, waaronder fraude door dienstverleners bij autoschadeherstel. Politie en OM hebben voor het doen van aangifte vaste contactpersonen voor verzekeringsfraude aangewezen. Het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit (CBV) van het Verbond van Verzekeraars heeft hierbij een intermediairfunctie.
Indien aangifte wordt gedaan, zal het OM bepalen of er in dat specifieke geval voldoende aanknopingspunten zijn om een strafrechtelijk onderzoek te starten.
Op welke manier gaan het Openbaar Ministerie en de politie invulling en uitvoering geven aan «fraude door herstelbedrijven» als aangiftethema 2014–2015 en welke doelstelling vindt u dat hiermee in 2015 moet worden behaald?
Zie antwoord vraag 6.
Fraude met kinderopvangtoeslag |
|
Henk Nijboer (PvdA), Keklik Yücel (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending «Fraude met kinderopvangtoeslag door een buitenschoolse opvang»?1
Ja.
Klopt het dat er in deze casus acht gezinnen zijn die geen enkele toeslag (ook geen huur- en zorgtoeslag) meer krijgen, twee gezinnen waar een uithuiszetting dreigt en veel gezinnen bedragen terug moeten betalen tussen de 5.000 en 80.000 euro? Zijn er meer gevallen bekend van frauderende ondernemers waar de ouders uiteindelijk de dupe zijn? Zo ja, hoeveel?
Vanwege de geheimhoudingsplicht kan ik niet in de openbaarheid op individuele gevallen ingaan. In het algemeen kan ik wel het volgende zeggen. Ouders zijn zelf verantwoordelijk voor de juistheid van een aanvraag voor (een voorschot) kinderopvangtoeslag. Als achteraf blijkt dat aan een van de voorwaarden niet is voldaan, moet volgens de wet (Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en de Wet kinderopvang) de gehele toeslag worden terugbetaald. Ouders kunnen altijd tegen een terugvordering in bezwaar en eventueel in beroep gaan. Ik ben niet bekend in hoeveel gevallen ouders de dupe zijn van frauderende ondernemers.
Hoe succesvol is het terugvorderingsbeleid van de Belastingdienst? In hoeveel gevallen wordt het complete bedrag met succes teruggevorderd? Hoe verandert dit percentage met de grootte van het terug te vorderen bedrag?
In de wettelijke systematiek van toeslagen wordt na een aanvraag van een burger een voorschot uitgekeerd en vindt achteraf een definitieve toekenning van de toeslag plaats. De burger doet een aanvraag op basis van een geschat inkomen. Verder moet de burger bij zijn aanvraag voor een toeslag specifieke grondslagen per toeslagsoort opgeven. Zo moet bij de kinderopvangtoeslag worden opgegeven van welke soort opvang er gebruik wordt gemaakt, het aantal uren opvang, de prijs, het aantal kinderen en het aantal gewerkte uren. Het is inherent aan deze systematiek van bevoorschotting dat een deel van de uitgekeerde toeslagen door de Belastingdienst moet worden teruggevorderd dan wel dat er moet worden nabetaald.
Bij terugvordering van teveel uitbetaalde toeslagen kan de toeslaggerechtigde gebruik maken van een betalingsregeling. De burger krijgt standaard 24 maanden de tijd om te veel aangevraagde toeslagbedragen terug te betalen. In het overgrote deel van de gevallen, wordt de aangeboden terugbetalingsregeling nageleefd. Wanneer er niet aan de betalingsverplichting wordt voldaan, neemt de Belastingdienst invorderingsmaatregelen.
In een klein deel van de gevallen wordt de schuld buiten invordering gesteld. Het gaat kort gezegd om burgers waarbij er geen verhaalmogelijkheden (meer) zijn omdat ze failliet zijn gegaan of in de schuldhulpsanering zitten of om burgers die met onbekende bestemming zijn vertrokken. Deze vorderingen blijven wel invorderbaar. In het geval geen standaard betalingsregeling dan wel een betalingsregeling op maat mogelijk is, kan binnen vijf jaar na afloop van de betalingstermijn een vordering worden verrekend met alle eenmalige en lopende uitkeringen die een schuldenaar ontvangt van de Belastingdienst. Het gaat dan om lopende toeslagvoorschotten, voorlopige teruggaven inkomstenbelasting, definitieve tegemoetkomingen en definitieve aanslagen.
In het eerste halfjaar van 2014 is € 228 miljoen aan terug te betalen kinderopvangtoeslag geïnd. In dezelfde periode is € 27 miljoen aan terug te betalen kinderopvangtoeslag buiten invordering gesteld (oninbaar geleden) vanwege onder andere faillissementen, wettelijke schuldsanering en overlijden. Deze cijfers komen uit de 14e Halfjaarsrapportage van de Belastingdienst die onlangs naar uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 31 066, nr. 215). Het invorderingssysteem van de Belastingdienst is er niet op ingericht om informatie te genereren over inningspercentages in relatie tot de omvang van het terug te vorderen toeslagbedrag.
Wordt er – direct of indirect – ook teruggevorderd van frauderende tussenpersonen of ondernemers of slechts van de ouders?
Ouders zijn verantwoordelijk voor de juistheid van een aanvraag kinderopvangtoeslag. Indien achteraf blijkt dat niet voldaan wordt aan de wettelijke voorwaarden om voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komen wordt het ten onrechte ontvangen bedrag dan ook teruggevorderd van de ouders. Indien blijkt dat een kinderopvanginstelling medeplichtig is aan het aanvragen van een onjuiste kinderopvangtoeslag of dit heeft uitgelokt, kan sinds 1 januari 2014 de Belastingdienst/Toeslagen deze instelling een bestuurlijke boete opleggen. Ook kan de kinderopvanginstelling in dat geval aansprakelijk worden gesteld indien de kinderopvangtoeslag op haar bankrekening is uitbetaald. De Belastingdienst/Toeslagen kan in geval van onrechtmatig handelen ook strafrechtelijke of civiele stappen ondernemen tegen een kinderopvanginstelling. Daarnaast staat het ouders zelf vrij om zelf aangifte te doen van een strafbaar feit tegen een kinderdagverblijf of een gastouderbureau of een civiele schadevergoedingsprocedure aan te spannen.
Wordt er in het terugvorderingsbeleid van de Belastingdienst rekening gehouden met dit soort specifieke gevallen van oplichting? Hoe is dit in de praktijk vormgegeven?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beziet u deze problemen met het terugvorderen van toeslagen in het licht van de motie Nijboer/Neppérus2, die de regering verzoekt «de toekenning van toeslagen zo vorm te geven dat het aantal terugbetalingen substantieel wordt verminderd»?
Het is inherent aan de huidige voorschotsystematiek dat nabetalingen en terugvorderingen ontstaan. Belastingdienst/Toeslagen berekent het recht op kinderopvangtoeslag op basis van schattingen van burgers, onder andere met betrekking tot het inkomen, het aantal gewerkte uren en het aantal af te nemen uren kinderopvang. Het kunnen beschikken over actuele en betrouwbare gegevens uit basisregistraties en/of andere derden gegevens is een continu aandachtspunt voor Belastingdienst/Toeslagen. Belastingdienst/Toeslagen heeft in 2013 een aantal veranderingen in het toezicht doorgevoerd die moeten bijdragen aan het verminderen van het aantal terugbetalingen. Zo wordt voorafgaand aan het moment van beschikken en betalen, vastgesteld bij welke aanvragen sprake is van een risico op onjuistheid of onvolledigheid. In dergelijke gevallen wordt de aanvragers gevraagd om met bewijsstukken de juistheid en/of volledigheid van hun aanvraag aan te tonen. Over de uitvoering van de motie Nijboer/Neppérus informeer ik u in de aanstaande Halfjaarsrapportage.
De replenishment meeting van het Global Partnership for Education |
|
Eric Smaling , Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kunt u bevestigen dat er op 25 en 26 juni a.s. een replenishment meeting van het Global Partnership for Education (GPE) zal zijn in Brussel? Kunt u aangeven of en zo ja hoe Nederland vertegenwoordigd zal zijn bij deze bijeenkomst?1
Ja. Gegeven de afbouw van het beleid voor basisonderwijs en hiermee ook de afbouw van de Nederlandse steun aan het GPE is Nederland niet vertegenwoordigd op deze bijeenkomst.
Deelt u de overwegingen van het GPE over het belang van investeringen in onderwijs in ontwikkelingslanden?2 Zo neen, waarom niet? Zo ja, welke rol ziet u hierin voor Nederland weggelegd, mede gelet op de toezegging die u afgelopen najaar deed?3
Ja. Zoals toegezegd is Nederland andere donoren -in het kader van arbeidsdeling- blijven aansporen om de financiële steun aan onderwijs te handhaven en/of te verhogen. In een brief aan EU Commissaris Piebalgs and GPE bestuursvoorzitter Gillard heb ik een oproep gedaan om steun te blijven verlenen aan onderwijs. Ook in bijeenkomsten van Nordic+ vertegenwoordigers (10 en 11 juni) en EU lidstaten (5/6 mei en 3 juni) heeft Nederland andere donoren aangespoord om te blijven investeren in onderwijs.
Kunt u aangeven welke inzet Nederland pleegt om andere donoren, en in het bijzonder de Europese Unie zelf, op te roepen substantieel bij te dragen aan de financiering van het GPE voor de komende tijd?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om tijdens de GPE replenishment bijeenkomst de Nederlandse steun voor de afronding en uiteindelijke goedkeuring en uitvoering van de Lucens Richtlijnen onder de aandacht te brengen? Bent u tevens bereid tijdens deze bijeenkomst andere lidstaten op te roepen dit proces te steunen teneinde scholen en universiteiten te beschermen tegen militair gebruik tijdens een gewapend conflict? Zo neen, waarom niet?
Aangezien Nederland niet deelnam aan deze replenishment bijeenkomst, konden andere lidstaten niet opgeroepen worden dit proces te steunen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór aanvang van de replenishment meeting?
Beantwoording van deze vragen vóór aanvang van de replenishment meeting (25 juni) was gezien het krappe tijdsbestek niet mogelijk (vragen werden op dinsdag 24 juni ingezonden).
Een Nederlandse topdiplomaat die steun wilde geven aan Hamas |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Report: Liberman seeks to expel UN-envoy for trying to give aid to Hamas»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken de Nederlandse VN-topdiplomaat Serry tot persona non grata wil laten verklaren?
Volgens de media zou de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken van plan zijn om de speciaal coördinator van de VN voor het Midden-Oosten Vredesproces, Robert Serry, tot persona non-grata te verklaren. In een verklaring heeft Serry toegelicht dat de Palestijnse premier Hamdallah hem informeel benaderd heeft over een mogelijke VN-rol bij de uitbetaling van salarissen aan Hamas-ambtenaren in Gaza. Serry heeft daarop gereageerd met de opmerking dat instemming van alle partijen bij het vredesproces nodig is en heeft ook de Israëlische autoriteiten geïnformeerd.
Klopt het dat de heer Serry op verschillende manieren getracht heeft tientallen miljoenen dollars aan hulp over te maken aan de islamitische terreurgroep Hamas?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de visie dat de absurde actie van de topdiplomaat en PvdA'er ook vanuit Nederland veroordeeld dient te worden? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en welke termijn zult u dit doen?
Op basis van de informatie zoals beschreven in het antwoord op vragen 2 en 3 acht het kabinet Nederlandse betrokkenheid niet aan de orde.
Een veroordeelde pedofiel |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Sytze van der V. woont boven kinderopvang in Amersfoort»?1
Ja.
Klopt het dat een veroordeelde pedoseksueel in Amersfoort een huis heeft gekregen boven een kinderopvang?
De burgemeester van Amersfoort heeft mij gemeld dat er geen sprake was van toewijzing van een woning door de gemeente. Betrokkene heeft zelf een woning geregeld en de burgemeester is hierover pas na de verhuizing geïnformeerd.
In algemene zin is een veroordeelde zedendelinquent in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor re-integratie, waaronder het vinden van huisvesting. Wanneer hij zijn straf heeft uitgezeten, is hij weer vrij burger en heeft hij vrijheid van vestiging. Dit betekent dat diegene zich, net als ieder ander, kan inschrijven voor woningen. Indien aan de criteria die desbetreffende woningcorporatie stelt, is voldaan, kan een huis worden toegewezen.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat een veroordeelde pedoseksueel überhaupt een huis heeft toegewezen gekregen in de buurt van instellingen die met kinderen werken?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre was de burgemeester op de hoogte van het absurde gegeven dat deze pedoseksueel een huis heeft toegewezen gekregen boven een kinderopvang en waarom is dit niet bij voorbaat geblokkeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kijkt u aan tegen het idee veroordeelde pedoseksuelen te weren uit kinderrijke gebieden?
Ik begrijp de zorg die de terugkeer in de maatschappij van een veroordeelde zedendelinquent teweeg kan brengen. Om deze terugkeer zo zorgvuldig en verantwoord mogelijk plaats te laten vinden kan het openbaar Ministerie of de strafrechter, naar aanleiding van een gepleegd strafbaar feit, vrijheidsbeperkende straffen en maatregelen opleggen.
Met het oog op de maatschappelijke veiligheid wordt beoordeeld welke maatregelen en voorwaarden noodzakelijk zijn voor een juiste begeleiding van een, in dit geval, zedendelinquent die terugkeert in de maatschappij. Die beoordeling betreft een zorgvuldige afweging van alle, soms tegengestelde, belangen waarbij de feiten en omstandigheden van het individuele geval worden betrokken.
Daarnaast ben ik voornemens om te bewerkstelligen dat dit type delinquenten, waar nodig, langer onder toezicht van de reclassering kan worden gehouden. Om deze reden heb ik de afgelopen periode gewerkt aan het wetsvoorstel Langdurig toezicht op tbs-gestelden, zeden- en zware geweldsdelinquenten, dat volgens de planning van uw Kamer in september van dit jaar behandeld zal worden.
Het weren van veroordeelde pedoseksuelen uit alle kinderrijke gebieden is evenwel praktisch gezien niet mogelijk. Overigens keren jaarlijks een paar honderd (zeden-) delinquenten grotendeels probleem- en geruisloos terug in de samenleving. Voor slechts een beperkt aantal gevallen leidt de terugkeer tot problemen met huisvesting.
De Uitbesteding van de SAR-taken vanwege 'vliegende Fyra' voor Defensie |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat u de komende vijf jaar stopt met het uitvoeren van maritieme zoek- en reddingsacties met helikopters?1
Ja.
Klopt het dat de reden voor deze uitbesteding de vertraagde levering van de NH-90 is, die te snel roest en slijt?
De uitbesteding liep al. Tijdens de introductieperiode van de NH-90 staat namelijk ook de uitvoering van de Search and Rescue (SAR) taken met helikopters van Defensie onder druk. Om die reden heeft Defensie al eerder besloten tot de tijdelijke uitbesteding van de SAR-taken gedurende de nachtelijke uren. Overleg met het beleidsverantwoordelijke Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft er begin dit jaar toe geleid dat de inzet van helikopters voor SAR-taken de komende jaren het beste kan worden uitbesteed, dat wil zeggen zolang de NH-90 nog niet volledig is geïntroduceerd. De ingehuurde helikopters worden beschikbaar gesteld aan de Kustwacht, die operationeel verantwoordelijk is voor de SAR op de Noordzee en in de ruime binnenwateren.
Herinnert u zich de waarschuwing tijdens het Algemeen overleg Materieel op 13 maart 2013, dat de NH-90 een «vliegende Fyra» voor Defensie dreigt te worden? In hoeverre komt dit nu uit?
In het desbetreffende algemeen overleg heb ik te kennen gegeven dat deze vergelijking niet opgaat. Hierbij heb ik aan de Kamer gemeld dat Defensie wordt geconfronteerd met grote problemen, maar dat zowel de inzet van de NH-90 helikopter tijdens de antipiraterijmissie voor de kust van Somalië als die in het Caribisch gebied succesvol was. De problemen bij de NH-90 hebben voor een belangrijk deel te maken met de kinderziekten van een wapensysteem in ontwikkeling, zoals bijvoorbeeld ook te zien is bij de CV-90. Ook de introductie van de Lynx-helikopter ging destijds niet vanzelf. Ik heb u daarover geïnformeerd in mijn brief van 27 juni jl. over de voortgang van het NH-90 project.
Klopt het dat de Kamer over de uitbesteding van de SAR-taken niet geïnformeerd is? Waarom verwijst uw woordvoerder naar het ministerie van Infrastructuur en Milieu en vindt u kennelijk dat hier geen pro-actieve informatieplicht van u naar de Kamer geldt?
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu is beleidsverantwoordelijk voor SAR. De taken zijn operationeel belegd bij de Kustwacht. De ingehuurde helikopters worden ter beschikking gesteld aan de Kustwacht. De SAR-taken zelf worden dus niet uitbesteed. Het SAR-beleid is beschreven in de Nota Maritieme en Aeronautische Noodhulp, die in 2010 is aangeboden aan de Kamer. Daarin zijn ook de ambities voor de uitbreiding van de SAR-normen opgenomen. Het betreft hier de uitvoering van staand beleid.
Herinnert u zich uw antwoord op de suggestie om de SAR-taken uit te besteden, namelijk dat deze taken door de NH-90 uitgevoerd zouden gaan worden vanaf 2014 en dat uitbesteding voor u geen besparingen op zou leveren?2
Ja. Overleg met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft er begin dit jaar echter toe geleid dat de inzet van helikopters voor SAR-taken de komende jaren het beste kan worden uitbesteed, dat wil zeggen zolang de NH-90 nog niet volledig is geïntroduceerd. Zie ook het antwoord op de vragen 2 en 6.
Heeft u een draai gemaakt als het gaat om de uitbesteding van de SAR-taken?
Nee. SAR is een integraal onderdeel van het takenpakket van de maritieme helikopters. Het is dan ook mijn intentie om deze taken uiteindelijk te laten uitvoeren door de NH-90.
Waarom is bij de aanbesteding voor de civiele uitvoering van de SAR-taken gekozen voor een termijn van vijf jaar? Moet hieruit worden afgeleid dat de problemen met de invoering van de NH-90 zich over eenzelfde periode uitstrekken?
Ervaringen met het afsluiten van (helikopter) inhuurcontracten tonen aan dat de prijs per jaar afneemt, naarmate de duur van een contract langer wordt. Door de vertraging van de introductie van de NH-90 kwam het beschikbare aantal vlieguren onder druk komt te staan. Deze factoren pleiten ervoor een contract af te sluiten voor de duur van tenminste vijf jaar. Daarbij wordt de mogelijkheid opengehouden het bestaande contract te verlengen aan het einde van de contracttermijn. Het betreft een optie voor maximaal twee keer een verlenging van een jaar.
Is uw besluit om de SAR-taken uit te besteden ingegeven door bezuinigingen?
Nee. Het besluit is ingegeven door de vertraging van de introductie van de NH-90.
Bent u bereid de Kamer met de grootst mogelijke spoed, nog vóór het zomerreces, te informeren over de NH-90-problematiek?
Ja.
Het bericht dat de bewoners uit de Tarwewijk, Rotterdam-Zuid angstig zijn voor de vrijlating van de 15-jarige Rotterdamse jongen die woensdag is aangehouden voor mishandeling van een meisje |
|
Harm Beertema (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Buurt nekschopper vreest wraakactie» en «Schoppende jongen voor rechter-commissaris»?1 2 3
Ja.
Heeft u vernomen dat de gepeste 15-jarige leerlinge van het Thorbecke College anderhalf jaar lang door een groep werd achtervolgd met dreigementen, treiterijen op straat, op school en via whatsapp en andere social media? Heeft u vernomen dat er op een gegeven moment vijftien kinderen stonden te schelden voor de deur?4 Ervan uitgaand dat de school over een pestprotocol beschikt en dat dat werd nageleefd, deelt u de mening dat het in dit geval totaal heeft gefaald? Zo nee, waarom niet?
Ik heb kennis genomen van de artikelen waar u naar verwijst. Een dergelijke situatie waarin een meisje gepest en zelfs mishandeld wordt, is onacceptabel. Ik heb samen met de Kinderombudsman een plan van aanpak tegen pesten gemaakt, omdat ik vind dat wij allen – niet alleen de school, maar ook medeleerlingen, leraren en ouders – een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben om pesten tegen te gaan.
Sommige vormen van pesten zijn strafbaar, zoals mishandeling, bedreiging en belaging. Het is belangrijk dat er aangifte wordt gedaan als er sprake is van een strafbaar feit. De school kan ook maatregelen treffen tegen pesters. Een notoire pester kan worden geschorst of verwijderd of tijdelijk naar een Reboundvoorziening worden gestuurd.
De wethouder Onderwijs, Jeugd en Zorg van Rotterdam heeft aangekondigd onderzoek te laten verrichten naar deze specifieke casus. De Jeugdconsul van de gemeente Rotterdam heeft de opdracht gekregen de gebeurtenissen rond de mishandeling van de leerlinge van het Thorbecke College tot op de bodem uit te zoeken. Ik vind het goed dat er actie ondernomen wordt en dat de toedracht en de rol van de school hierin wordt onderzocht. De lessen die hieruit geleerd kunnen worden, kunnen helpen bij het voorkomen van dergelijke nare incidenten in de toekomst.
In ogenschouw nemend dat zich ook in andere delen van het land dergelijke ernstige gevallen van maandenlange en soms zelfs jarenlange leerlingenterreur voordoen, deelt u de mening dat de pestprotocollen zich in eerste instantie moeten richten op het identificeren, het isoleren en het straffen van de daders, omdat alleen op die manier de slachtoffers de veiligheid geboden wordt waar zij het volste recht op hebben? Zo nee, waarom niet?
Ik ben sowieso van mening dat een effectieve aanpak van pesten veel meer behelst dan het in huis hebben van een pestprotocol. Een goede aanpak van pesten is structureel en consequent en vergt de aandacht en inzet van alle betrokkenen in en om de school. Met de aangekondigde wetgeving wordt het voor de inspectie mogelijk om effectief toezicht te houden op de sociale veiligheid van de leerlingen op school. In de huidige situatie is er vaak – met een pestprotocol in de la – sprake van een papieren werkelijkheid die bekeken wordt door de inspectie. Dat wordt straks anders; de taak van scholen om zorg te dragen voor de sociale veiligheid van de leerlingen wordt verankerd in de sectorwetten. Elke school moet pesten tegengaan en de resultaten van haar anti-pestbeleid in beeld brengen via leerlingenquêtes. De inspectie gaat dan toezicht houden op basis van de gegevens waar het echt om gaat: de informatie over de veiligheid en het welzijn van de leerlingen.
Als er sprake is van pesten, moet een school de pesters aanpakken. De school moet alert en daadkrachtig optreden bij ernstige pestsituaties. In dit geval is dit gelukkig ook gebeurt, Maar met het aanpakken van de daders alleen wordt pesten doorgaans niet opgelost. We weten dat pesten een ingewikkeld proces is. Vaak zijn er meerdere pesters bij betrokken, maar ook omstanders die zwijgzaam toekijken en niet ingrijpen. Sommige leerlingen die gepest zijn, ontpoppen zich later tot pesters. De oplossing voor pesten moet dus ook in de groep worden gevonden en moet recht doen aan de verschillende – en soms wisselende – rollen van leerlingen. Het Nederlands Jeugdinstituut heeft dit voorjaar vastgesteld dat een aantal anti-pestprogramma’s veelbelovend is en een belangrijke rol kan spelen bij de aanpak van pesten. De anti-pestprogramma’s die veelbelovend zijn, houden rekening met de groepsdynamiek die aan de orde is bij pesten en benaderen het probleem in zijn geheel.
Deelt u de mening dat het hard aanpakken van de pesters door de school en eventueel door Justitie zeer urgent is geworden door het snel toenemende gebruik van social media, waardoor daders door «de straat» in plaats van door de bevoegde instanties aangepakt dreigen te worden? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u deze dreiging anders afwenden?
De cijfers over pesten – voor zover we daar inzicht in hebben – zijn al enkele jaren hetzelfde. We zien geen toename in het pesten, wel komt cyberpesten vaker voor.5 In het plan van aanpak tegen pesten heb ik dan ook benadrukt dat ook cyberpesten onder de gezamenlijke verantwoordelijkheid van school en ouders valt. Cyberpesten is een verschijningsvorm van pesten, geen separaat probleem. Leraren dienen hiervoor aandacht te hebben, want hoewel digitaal pesten niet altijd in het klaslokaal plaatsvindt, zijn de gevolgen ervan wel altijd merkbaar in de klas.
Ik vind niet dat het hard aanpakken van pesters urgenter wordt door de opkomst van social media, maar ik vind wel dat we alert moeten zijn op wat er op social media gebeurt. We moeten online pesten net zo serieus nemen als offline pesten.
De doodsoorzaak van een gedetineerde die in 2011 is overleden |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Lijk arrestant Ihsan Gürz vol sporen van politiegeweld»?1
Ja.
Kent u de inhoud van het in het bericht genoemde rapport van de forensisch medisch specialist?
Er is op dit moment een procedure aanhangig ter behandeling van een klacht die op grond van artikel 12 Wetboek van Strafvordering is ingediend vanwege het besluit van het openbaar ministerie om geen vervolging in te stellen in verband met het overlijden van betrokkene. Het betreffende rapport is opgesteld in opdracht van nabestaanden van betrokkene en is door hen ingebracht in deze procedure. Het openbaar ministerie heeft mij meegedeeld zodoende bekend te zijn met dit rapport. Nu deze zaak onder de rechter is, kunnen er geen mededelingen over worden gedaan.
Is de inhoud van het rapport voor u aanleiding nog eens de doodsoorzaak van de genoemde gedetineerde te onderzoeken? Zo ja, waarom en op welke wijze gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet en waarom wijkt de conclusie van het genoemde rapport van de forensisch medisch specialist over de doodsoorzaak van de gedetineerde af van de eerder vastgestelde doodsoorzaak?
Zie antwoord vraag 2.
De voorgenomen verkoop door Ymere van 180 woningen in Amsterdam |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten: «Ymere zet 180 huishoudens uit huurwoningen in Centrum» en »Woningverkoop Ymere drijft kersverse coalitie uiteen»?1
Ja.
Kunt u aangeven op welke gronden de clausule van dringend eigen gebruik mag worden ingeroepen? Kunt u daarbij tevens het verschil aangeven tussen opknappen, renovatie en (ver)nieuwbouw in relatie tot dringend eigen gebruik?
Verhuurders mogen verschillende gronden aanvoeren als dringend eigen gebruik, maar verkoop van de woning van de woning is wettelijk daarvan uitgezonderd (adagium «koop breekt geen huur»). Als verkoop van de woning de enige doelstelling is, is een beroep van een verhuur op dringend eigen gebruik bij huuropzegging dus niet toegestaan.
Of het beroep van de verhuurder op dringend eigen gebruik slaagt, hangt af van het oordeel van de rechter. De rechter betrekt alle omstandigheden van het geval in die beoordeling.
De wet specificeert dat onder dringend eigen gebruik wordt verstaan:
Onder dringend eigen gebruik wordt volgens de wet ook verstaan (art. 7:274 leden 3 en 4 BW):
Onder renovatie wordt verstaan: zowel sloop met vervangende nieuwbouw als gedeeltelijke vernieuwing door verandering of toevoeging. Hierin wordt dus geen onderscheid gemaakt tussen opknappen, renovatie en (ver)nieuwbouw. Er moet wel onderscheid gemaakt worden tussen het verrichten van noodzakelijk onderhoud en renovatie. Als «opknappen» alleen het verrichten van noodzakelijk onderhoud of herstel van onderhoudsgebreken behelst, is dat dus op zichzelf geen grond voor dringend eigen gebruik.
Is het opzeggen van vaste huurcontracten gevolgd door verkoop van het bezit, om daarmee de renovatie van ander woningen mede te bekostigen in uw ogen een reden om beroep te doen op de clausule voor dringend eigen gebruik? Kunt u dit toelichten?
Het doorslaggevende criterium is of de renovatie niet mogelijk is zonder beëindiging van de huurovereenkomst. Dit kan worden beoordeeld door de rechter. Daarbij betrekt hij de omstandigheid dat de verhuurder de woning na renovatie wil verkopen. Zoals hiervoor aangegeven kan verkoop – als enige doelstelling – geen grond zijn voor een beroep op dringend eigen gebruik, renovatie die niet mogelijk is zonder beëindiging van de huur kan dat wel zijn. De verhuurder moet aannemelijk maken dat een noodzaak tot renovatie bestaat die dringend is en niet zonder beëindiging van de huur mogelijk is. Daarbij spelen ondere andere bouwkundige en financiële aspecten een rol (zie mijn antwoord op vraag 5).
Kan er sprake zijn van dringend eigen gebruik als blijkt dat de renovatie – al dan niet deels – aan de verhuurder verwijtbaar is, omdat de verhuurder zijn zorgplicht/ onderhoudsplicht jegens de huurder onvoldoende na is gekomen? Kunt u dit toelichten?
In de jurisprudentie zijn er voorbeelden dat de rechter een beroep op dringend eigen gebruik niet honoreert, omdat het is veroorzaakt door handelen of nalaten van de verhuurder. Het onvoldoende nakomen van de onderhoudsverplichting kan dus aanleiding zijn voor de rechter om te oordelen dat er geen sprake is van dringend eigen gebruik of, als dat wel zo is, dat de belangenafweging in het voordeel van de huurder uitvalt.
Indien er sprake is van dringend eigen gebruik van een wooncomplex, kan de belangenafweging van de rechter mede afhankelijk zijn van de omstandigheden van het wooncomplex, bijvoorbeeld dat de huurder de nog enig overgebleven bewoner is die geen aanbod voor een andere woning heeft geaccepteerd. Bij dringend eigen gebruik van «losse» woningen spelen alleen de omstandigheden van huurder, verhuurder en de betreffende woning.
Kunt u toelichten op basis van bestaande jurisprudentie, hoe hoog de kosten van renovatie/ vernieuwbouw moeten zijn voordat er rechtmatig gebruik kan worden gemaakt van de clausule voor dringend eigen gebruik? Is hier sprake van misbruik dan wel oneigenlijk gebruik van wetgeving om andere doeleinden van deze woningcorporatie mogelijk te maken?
In de jurisprudentie is er geen grensbedrag aan te wijzen van de hoogte van de renovatiekosten waarbij de rechter oordeelt dat de verhuurder de woning dringend voor eigen gebruik nodig heeft. De jurisprudentie is casuïstisch, doordat alle omstandigheden van het geval bij de beoordeling betrokken worden. Wel heeft de Hoge Raad op 26 maart 2010 (NJ 2010/190) (Herenhuisarrest) geoordeeld dat de wens om te renoveren op zich geen beroep op dringend eigen gebruik rechtvaardigt, ook niet als de exploitatie van het gehuurde onrendabel is, maar dat dit anders kan zijn als er een structurele wanverhouding bestaat tussen exploitatiekosten en huuropbrengsten. Bij de beoordeling of er een structurele wanverhouding tussen exploitatiekosten en huuropbrengsten bestaat, dient in het licht van de huurbescherming van huurders terughoudendheid te worden betracht. Bij de beoordeling of er sprake is van een structurele wanverhouding spelen de kosten van de renovatie, de hoogte van de geldende huurprijs, de huurverhoging die de huurder heeft aangeboden te betalen, een waardestijging van de woning en de door partijen betrachte zorgvuldigheid een rol. Maar als een structurele wanverhouding wordt aangenomen leidt dat nog niet zonder meer tot beëindiging van de huurovereenkomst; de belangenafweging tussen de verhuurder en huurder kan dan nog in het voordeel van de huurder uitvallen. Daarbij spelen alle omstandigheden van het geval een rol, waaronder ook de hoogte van de aangeboden verhuiskostenvergoeding, de vervangende woonruimte en de overige belangen over en weer.
De vraag of hier sprake is van misbruik dan wel oneigenlijk gebruik van de in de wetgeving opgenomen opzeggingsgrond «dringend eigen gebruik» is uiteindelijk aan het oordeel van de rechter, die in alle aan hem voorgelegde gevallen alle omstandigheden van het geval in de beoordeling zal betrekken.
Past volgens u deze stap van Ymere bij de agenda van het nieuwe Amsterdamse stadsbestuur voor minder sociale huur en daardoor meer segregatie naar inkomen in de meer populaire stadsdelen zoals de binnenstad of meer segregatie tussen de stadsdelen?
De gemeente Amsterdam bepaalt hierin haar eigen agenda. Het aantal sociale huurwoningen in het Amsterdamse stadsdeel Centrum bedraagt op dit moment circa 26.000 woningen, ofwel 52% van de totale woningvoorraad van het stadsdeel. 15.000 (30% van de totale woningvoorraad) van deze woningen zijn in bezit van corporaties en 11.000 in het bezit van particuliere verhuurders.2 Ymere verhuurt 5.000 sociale huurwoningen in het Centrum van Amsterdam. Renovatie en vervolgens deels verkopen en deels in het middensegment geliberaliseerd verhuren van 180 woningen kan in dit gebied met veel sociale huurwoningen de segregatie naar inkomen verminderen.
Gemeenten kunnen overigens prestatieafspraken maken met woningcorporaties over de beschikbare woningvoorraad voor de doelgroep (huishoudens met een lager inkomen). In de novelle bij de herziene Woningwet (Wijziging van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting, 33 966) wordt die vrijblijvendheid vervangen door een plicht voor woningcorporaties om met hun werkzaamheden naar redelijkheid bij te dragen aan het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid. Uitgangspunt daarbij is dat die bijdrage wordt vastgelegd in concrete prestatieafspraken tussen gemeente en corporatie waaraan beide partijen elkaar kunnen houden.
De voortgang van de behandeling van de claims van weduwen van slachtoffers van standrechtelijke executies in Indonesië |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de beschuldiging van de advocaat van de Indonesische weduwen van slachtoffers van standrechtelijke executies dat uitbetaling van een mogelijke schadevergoeding opzettelijk wordt getraineerd?1 Wat is uw reactie hierop?
Wij zijn bekend met de publicatie in NRC van 22 mei 2014. Het is onjuist dat de uitbetaling van een mogelijke schadevergoeding wordt getraineerd.
Kunt u bevestigen dat tot nu toe slechts één claim is toegekend? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
In april zijn, naast de zeventien eerdere claims, drie nieuwe claims ingediend. Inmiddels zijn acht claims toegewezen en tien niet omdat deze niet aannemelijk zijn gemaakt. Twee claims zijn ingetrokken. Voor de beantwoording van deze vraag wordt verder verwezen naar de brief die heden over dit onderwerp naar de Voorzitter van de Tweede Kamer is verzonden.
Kunt u verder bevestigen dat twee van de 17 weduwen inmiddels zijn overleden? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Er zijn twee weduwen overleden, één voor haar claim werd ingediend, de andere daarna. De advocate van de weduwen heeft te kennen gegeven dat zij die twee claims zal intrekken. In één geval heeft dat ook te maken met de onderbouwing.
Is het waar dat na een half jaar beraad de claims van 14 van de weduwen in eerste instantie onvoldoende zijn bevonden? Indien ja, waarom werden deze onvoldoende bevonden? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar de brief die heden over dit onderwerp naar de Voorzitter van de Tweede Kamer is verzonden.
Is het verder waar dat als een weduwe overlijdt haar claim niet automatisch overgaat op haar kinderen? Indien ja, waarom is hiervoor gekozen? Indien neen, wat is hier dan over afgesproken? Klopt het dat deze procedure afwijkt van een lopende procedure voor de rechter?
Het betreft een vordering in verband met de door de weduwe geleden schade. Het is rechtens zo dat deze vordering niet vatbaar is voor vererving. Als er een rechtszaak aanhangig is terwijl de weduwe overlijdt, vervalt de vordering niet. De advocate van de weduwen is inmiddels toegezegd dat dat ook geldt als zij een nieuwe claim onder de regeling indient.
Wat is uw reactie op de beschuldiging van de advocaat van de weduwen dat overdreven veel bewijs gevraagd wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de Staatcourant van 10 september 2013 is een bekendmaking gepubliceerd, waarin staat welke onderbouwing wordt gevraagd. Het gaat hier om het aannemelijk maken van de claim. Dit is een minder strenge eis dan in een rechtszaak. Met deze regeling komt de Staat de weduwen tegemoet.
Deelt u de opvatting dat het van groot belang is dat er spoedig opheldering over komt of de weduwen recht hebben op een schadevergoeding? Indien ja, ziet u mogelijkheden om de procedure te versnellen? Indien neen, waarom niet?
Ja. De ervaringen met de toepassing van de regeling zullen het naar verwachting mogelijk maken nieuwe gevallen sneller af te wikkelen. Dit is mede afhankelijk van de kwaliteit van de aangeleverde dossiers.
Het bericht dat de minister van mening blijft dat studiepunten afgepakt mogen worden |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het artikel «Oppositie aanvaardt afpakken tentamenpunten niet» en het commentaar van hogeronderwijsexpert Kwikkers, die stelt dat de wet en de wetsgeschiedenis op dit punt volkomen helder zijn en het hier geen kwestie van opinie betreft?1
Het standpunt van de oppositie laat ik aan de oppositie. De opvattingen van de heer Kwikkers deel ik niet. Ik verwijs naar mijn antwoorden op onderstaande vragen en met name ook naar het in antwoord 3 verwerkte oordeel van de rechter.
Op welke wijze heeft de druk die onderwijsinstellingen mogelijk ervaren, om aan prestatie- en rendementseisen te moeten voldoen, u bewogen om deze vrije interpretatie over het laten vervallen van tentamenpunten toe te staan?
Mijn opvatting, zoals verwoord in mijn brief van 12 maart 2014 (Kamerstuk 31 288, nr. 384) heeft geen relatie met de mogelijk door instellingen ervaren druk om hun prestatieafspraak te realiseren.
Hoe verhoudt zich het vervallen van studiepunten met de beleidsdoelstelling verbetering van rendement?
In de beantwoording van eerdere kamervragen heb ik gewezen op de ontwikkeling dat de mogelijkheid om de geldigheidstermijn van met goed gevolg afgelegde tentamens te beperken ook in bredere zin in het kader van onderwijskundige doelstellingen wordt gebruikt dan alleen om te voorkomen dat studenten met verouderde kennis afstuderen. Bijvoorbeeld als maatregel om studiebevordering vorm te geven, die past in een pakket van kwaliteits-vervorderende maatregelen. Artikel 7.13, tweede lid, aanhef en onder k, van de WHW biedt ruimte voor een dergelijke toepassing. De rechter heeft dit bevestigd. Het College van beroep voor het hoger onderwijs (CBHO) heeft overwogen «dat argumenten als marginale studievoortgang en onvoldoende studieperspectief acceptabel zijn als geldigheidsbeperkende maatregel».2
Kunt u uw onderbouwing van de antwoorden op de eerder gestelde vragen2 verder toelichten? Kunt u de passage uit de WHW3 en de daarbijbehorende toelichting die naar uw mening uw visie over het laten vervallen van tentamenpunten onderschrijft, hier weergeven en toelichten?
Mijn opvatting over de mogelijkheid om de geldigheidsduur van tentamens te beperken baseer ik op de tekst van artikel 7.13, tweede lid, aanhef en onder k, van de WHW, dat bepaalt dat in de onderwijs- en examenregeling «(...) per opleiding of groep van opleidingen worden vastgelegd de geldende procedures en rechten en plichten met betrekking tot het onderwijs en de examens, waaronder ten minste waar nodig, de geldigheidsduur van met goed gevolg afgelegde tentamens, behoudens de bevoegdheid van de examencommissie die geldigheidsduur te verlengen.» De tekst van de wet is leidend. De toelichting bij deze wettekst zegt «dat er in uitzonderingsgevallen aanleiding kan zijn om de geldigheidsduur van tentamens te beperken» (Kamerstukken II 1988/89, 21 073, nr. 3, bladzijde 129). Dit is niet in tegenspraak met het gestelde in antwoord 3. Ik ga er niet van uit dat het beperken van de geldigheidsduur in de Onderwijs- en Examenregeling (OER) de regel is, maar zoals het CBHO heeft overwogen, doet de toelichting bij artikel 7.13, tweede lid, onder k, van de WHW niet af aan de bredere toepassing als vermeld in antwoord 3.5 Het behoort tot de bevoegdheid van de instelling om te bepalen of er een reden is die de beperking van de geldigheidsduur nodig maakt. Via het instemmingsrecht op de OER kan de medezeggenschap invloed houden op de wijze waarop de instelling aan deze bevoegdheid uitvoering geeft. En de examencommissie kan in individuele gevallen om haar moverende redenen de geldigheidsduur verlengen.
Wat is uw reactie op de volgende passages uit de wetshistorie die wel direct betrekking hebben op het laten vervallen van tentamenpunten, te weten de Toelichting van de regering op haar conceptontwerp WHW (Staatsuitgeverij, 1988, p. 22/23): «Onderdeel e4 maakt beperking van de geldigheidsduur van tentamens (dus niet van examens) mogelijk. Daartoe kan in uitzonderingsgevallen aanleiding zijn op gebieden waarop kennis snel veroudert.», alsook de memorie van toelichting5: «Onderdeel f maakt beperking van de geldigheidsduur van tentamens (dus niet van examens) mogelijk. Daartoe kan in uitzonderingsgevallen aanleiding zijn.»? Geven deze passages in hun context helder aan dat tentamens alleen mogen vervallen in de uitzonderlijke situatie dat het duidelijk verouderde kennis betreft?
De passage «op gebieden waarop kennis snel veroudert» stond alleen in het concept-wetsvoorstel dat was bedoeld voor consultatie van organisaties van belanghebbenden. In het wetsvoorstel zoals ingediend in de Tweede Kamer en daar is aanvaard is deze passage achterwege gelaten.
Voor wat betreft de passage uit de memorie van toelichting bij artikel 7.13, tweede lid, aanhef en onder f (later vernummerd naar 7.13, tweede lid, aanhef en onder k) die zegt «dat er in uitzonderingsgevallen aanleiding kan zijn om de geldigheidsduur van tentamens te beperken» (Kamerstukken II 1988/89, 21 073, nr. 3, bladzijde 129), verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Deelt u de uitleg in genoemd toelichtend commentaar bij artikel 7.13 van de WHW, dat de woorden «waar nodig» in de wettekst niet alleen impliceren dat de noodzaak ter beoordeling is van het bestuur met instemming van de medezeggenschapsraad, maar dat bovendien is vereist dat het instellingsbestuur die noodzaak objectief hard maakt vanwege de uitzonderlijke reden die moet bestaan om een ontneming van een recht (in dit geval op de gehaalde studiepunten) te rechtvaardigen? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel deze uitleg niet. De zinsnede «waar nodig» in artikel 7.13, tweede lid, aanhef en onder k van de WHW betekent dat, uitsluitend indien een instelling gebruik maakt van de bevoegdheid om de geldigheidduur van tentamens te beperken, zij de geldigheidsduur en de daarmee verband houdende procedures, rechten en plichten in de OER tot uitdrukking moet brengen. Maakt de instelling geen gebruik van de bevoegdheid de geldigheidsduur te beperken, dan hoeft dat alles niet. Uiteraard moeten instellingen bij de toepassing van hun bevoegdheid wel de maatschappelijke zorgvuldigheid betrachten. Zij mogen (hoge) eisen stellen aan studenten maar moeten ook rekening houden met gerechtvaardigde belangen van studenten. De medezeggenschap kan via het instemmingsrecht op de OER invloed houden op de wijze waarop de instelling van haar bevoegdheid om de geldigheidsduur van tentamens te beperken, gebruik maakt. Dat is elders in de WHW vastgelegd.
Deelt u de opvatting dat ook artikel 7.11 van de WHW (vijfde lid) van belang is voor een juiste wetsuitleg, in die zin dat de genoemde verklaring (betreffende de verplichting dat een andere instelling (de desbetreffende examencommissie) deze verklaring meeweegt in beslissingen over vrijstelling) gezien tekst, strekking en wetsgeschiedenis onbeperkt geldig is en dit wetssystematisch ook wijst op onbeperkte geldigheid van een gehaald tentamen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel deze opvatting niet. De artikelen hebben verschillende oogmerken. Artikel 7.13, tweede lid, aanhef onder k van de WHW strekt ertoe te regelen dat beperking van geldigheidsduur van tentamens blijkt uit de OER, alsmede de daarmee verband houdende procedures, rechten en plichten. Artikel 7.11, vijfde lid van de WHW is in het leven geroepen om te regelen dat degene die een opleiding, anders dan door het afronden daarvan, verlaat aan de examencommissie een verklaring kan vragen waaruit blijkt welke tentamens hij met succes heeft afgerond.
Deelt u de mening dat financiële overwegingen en/of rendementsoverwegingen in ieder geval niet onder een onderwijskundige reden kunnen worden geschaard, zoals ook terug te lezen is in het toelichtend commentaar bij artikel 7.13 (tweede lid onder j)? Zo nee, op welke wijze kunt u onderbouwen dat met onderwijskundige redenen ook rendementsoverwegingen zijn bedoeld? Zijn er voorbeelden uit de parlementaire geschiedenis die uw opvatting staven?
Eerder heb ik de Kamer meegedeeld dat mijns inziens het verhogen van studievoortgang wel degelijk als onderwijskundige reden kan worden gezien, indien een verhoging van studievoortgang een kwalitatieve verbetering van het onderwijsaanbod en de ondersteuning van studenten impliceert, zodat zij op een goede manier in staat worden gesteld een kwalitatief goede studie binnen de daarvoor bestemde tijd af te ronden.
Ik ben van mening dat studievoortgang geen doel op zichzelf moet zijn. De maatregelen die instellingen treffen om studenten sneller te laten studeren moeten leiden tot een verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. Die kwaliteitsbevorderende maatregelen liggen bijvoorbeeld op het gebied van de intensivering van het onderwijs of de verbetering van de docentkwaliteit. Ook kunnen het maatregelen zijn op het gebied van een intensievere studie- en studentbegeleiding en de monitoring van de studieresultaten.
Overigens is het aan de instelling om, met inachtneming van de maatschappelijke zorgvuldigheidsnormen, inhoud te geven aan de bevoegdheid bedoeld in artikel 7.13, tweede lid, aanhef en onder k. De wetgever heeft daarbij voor diverse procedurele waarborgen gezorgd (regeling in het OER, instemmingsrecht medezeggenschap en een verlengingsbevoegdheid voor de examencommissie). Mij zijn geen voorbeelden in de wetsgeschiedenis bekend.
Deelt u de mening dat een instelling zich niet mag en kan verschuilen achter een (willekeurige) onderwijskundige reden?
De wet schrijft voor dat het instellingsbestuur de beperking van de geldigheidsduur in de OER opneemt. Van een verschuilen kan en mag geen sprake zijn. Ik wijs u er nogmaals op dat de medezeggenschap op dit deel van de OER instemmingsrecht heeft.
Deelt u de mening dat de wetgever met artikel 7.13 (tweede lid, onder k) de bedoeling heeft de student te beschermen? Zo nee, tot wiens bescherming strekt deze wetbepaling dan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel de mening dat artikel 7.13, tweede lid, onder k, van de WHW de student beschermt. Maar het heeft ook een breder oogmerk. Dat geldt voor artikel 7.13 in zijn geheel, dat ziet op de inhoud van de OER. De OER moet de student helderheid verschaffen over de inhoud en de inrichting van de opleiding en het onderwijs het aantal en de volgtijdelijkheid van tentamens, of tentamens beperkt geldig zijn, de rechten en verplichtingen van de student etc. Dit alles dient de rechtszekerheid van de student.
Deelt u de mening dat de wet en de daarbijbehorende toelichting geen kwestie zijn van een mening of opvatting, maar dat de wet tot een objectief oordeel en het waarborgen van rechten dient te leiden?
De wet moet te goeder trouw worden uitgelegd. De tekst van artikel 7.13, tweede lid, aanhef en onder k van de WHW is leidend.
Bent u het er mee eens dat voorkomen moet worden dat studenten hun recht steeds in afzonderlijke gevallen bij de rechter zouden moeten bevechten en dat dit uit het oogpunt van duidelijkheid, rechtsgelijkheid, rechtszekerheid en rechtsstatelijkheid een buitengewoon slechte zaak zou zijn?
Artikel 7.13, tweede lid, aanhef en onder k, beoogt precies dergelijke onwenselijke effecten te voorkomen door ervoor te zorgen dat de student weet in welke gevallen er een beperkte geldigheidsduur is en wat de procedures en de rechten en plichten zijn in dat geval. Overigens, uit een oogpunt van rechtsstatelijkheid, moet de gang naar de rechter wel open staan.
Deelt u de opvatting over vereiste staatsrechtelijke zuiverheid, dat het een Minister niet vrijstaat om bij brief de ook uit de wetsgeschiedenis duidelijk blijkende betekenis van een recht en de rechtspositie van studenten, noch de bedoeling van de wetgever, te wijzigen?
Ik heb mij in mijn brieven gebaseerd op de tekst van de wet, die ook voor mij leidend is. Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 3, 4, 5 en 11.
Hoe gaat u voorkomen dat een vrijere interpretatie zoals u die lijkt te hebben voorgesteld rechtsongelijkheid en willekeur in de hand werkt?
Er is geen sprake van een vrijere interpretatie. De wettekst is helder. Zoals bij alle wettelijk toegekende bevoegdheden zal bij de toepassing daarvan de vereiste zorgvuldigheid betracht moeten worden. Bovendien kan de medezeggenschap dit toetsen via haar instemmingsrecht op de OER. Daarnaast zien de Inspectie van het Onderwijs en de rechter toe op de rechtmatigheid van de bevoegdheidsuitoefening.
Hoe gaat u voorkomen dat rechten zonder uitdrukkelijke wettelijke grondslag worden ontnomen?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 4 en 5 en ook naar de in antwoord 3 verwerkte oordeel van de rechter. De tekst van artikel 7.13, tweede lid, aanhef en onder k, van de WHW geeft het instellingsbestuur de bevoegdheid om de geldigheidsduur van tentamens te beperken. Er is dus een wettelijke grondslag.
Bent u van mening dat een principiële wijziging van de betekenis en reikwijdte van een wetsartikel, zoals u die kennelijk wenst, alleen kan plaatsvinden door middel van een wijziging van de WHW?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 4 en 5 en de in antwoord 3 verwerkte oordeel van de rechter. Ik baseer mijn opvatting op de tekst van artikel 7.13, tweede lid, aanhef en onder k. Een wijziging van dat artikel is niet nodig.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat er op zeer korte termijn helderheid en duidelijkheid is over de geldigheidsduur van tentamens?
Voor helderheid en duidelijkheid over het wettelijk kader waarbinnen de geldigheidsduur van tentamens kan worden beperkt verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 4 en 5.
De beloningen bij vermogensbeheerders |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «AFM bepleit uurtje-factuurtje»?1
Ja.
Deelt u de mening van de AFM (Autoriteit Financiële Markten) dat vermogensbeheerders zich per uur moeten laten betalen en niet op basis van het vermogen dat zij beheren? Zo nee, waarom niet?
De AFM heeft op haar eigen website een nieuwsbericht geplaatst met haar standpunt over de beloning van vermogensbeheersers.2 In de kern is het standpunt van de AFM dat de beloning die een vermogensbeheerder ontvangt voor zijn dienstverlening in het belang van de klant moet zijn. Een beloning voor de vermogensbeheerder zou, analoog aan de beloning voor adviseurs en bemiddelaars, eerlijk en niet onredelijk moeten zijn. De klant zou alleen moeten betalen voor de dienstverlening die de vermogensbeheerder daadwerkelijk biedt.
De AFM heeft richting mij aangegeven dat zij niet van mening is dat vermogensbeheerders alleen nog maar op basis van uurloon zouden mogen werken. Wel is de AFM van mening dat een vaste procentuele vergoeding van het belegd vermogen, onafhankelijk van de dienstverlening of het beheerde vermogen, onwenselijk zou kunnen zijn. De AFM stelt daarbij de vraag of een klant met een vermogen van € 300.000 daadwerkelijk driemaal zoveel inspanning van de vermogensbeheerder vergt dan een klant met een vermogen van € 100.000.
Sinds de invoering van het provisieverbod voor beleggingsondernemingen per 1 januari 2014 mogen vermogensbeheerders geen provisies meer ontvangen. De klant betaalt nu direct voor zijn dienstverlening. Het is dus belangrijk dat de vermogensbeheerder duidelijk maakt waarvoor de klant betaalt. Dat geldt in gelijke mate voor elke vorm van beloning. In de praktijk zijn er diverse vormen van beloning die in het belang van de klant kunnen zijn. Vaste vergoedingen, zoals een uurloon of een vaste jaarlijkse vergoeding, zijn hier voorbeelden van. Maar ook een procentuele beheervergoeding die degressief verloopt en daarmee beperkt wordt in hoogte, is mogelijk en kan in het belang van de klant zijn.
Het is mijn inziens nog te vroeg om conclusies te trekken ten aanzien van de verschillende vormen van beloning, nu de marktontwikkelingen die in gang zijn gezet met de invoering van het provisieverbod voor beleggingsondernemingen per 1 januari 2014 nog hun beslag moeten krijgen. Het is echter van belang dat de vermogensbeheerder in deze veranderende markt nadenkt over de wijze waarop hij beloond wil worden door zijn klanten en daarover ook met klanten in gesprek gaat.
Bent u het met de AFM eens dat een procentuele vergoeding oneerlijker en minder transparant is dan een vergoeding per gewerkt uur? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om hier iets aan te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het met vermogensbeheerder Ezra van Coevorden van «Balans Vermogensbeheer», die ook in het artikel aan het woord komt, eens dat een beloning op basis van een uurtarief vermogensbeheerders dwingt om beter uit te leggen wat zij precies voor hun klanten doen?
Zie antwoord vraag 2.
De plannen voor ontwikkeling van het KNSF-terrein in Muiden |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het ontwerp-bestemmingsplan voor de ontwikkeling van het KNSF-terrein in Muiden waarvoor de gemeenteraad van Muiden recentelijk heeft ingestemd met tervisielegging?
Ja, ik ben bekend met het ontwerp-bestemmingsplan «De Krijgsman», dat betrekking heeft op de ontwikkeling van het KNSF-terrein in de gemeente Muiden.
Blijft de gemeente Muiden met de in het ontwerp-bestemmingsplan vastgestelde bouwhoogtes – 95% van de bebouwing mag zelfs tussen de 18,5 en 23 meter hoog worden – naar uw mening wel binnen de grenzen van de Wet ruimtelijke ordening (WRO) en voldoet dit ontwerp-bestemmingsplan volgens u aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening?
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het de verantwoordelijkheid van de gemeente om bestemmingsplannen vast te stellen ten behoeve van «een goede ruimtelijke ordening». Hier ligt geen Rijksverantwoordelijkheid. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet de gemeente voldoen aan relevante wet- en regelgeving en op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een brede afweging maken van alle relevante feiten en betrokken belangen. Het ontwerp-bestemmingsplan «De Krijgsman» ligt in de periode 23 mei tot en met 23 juli 2014 ter visie. In deze periode kan een ieder bij de gemeenteraad een zienswijze indienen op het ontwerp-bestemmingsplan. Nadat het bestemmingsplan is vastgesteld kan door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Afdeling beoordeelt hierbij of een bestemmingsplan aan de wet- en regelgeving voldoet en de gemeente de belangen in redelijkheid heeft afgewogen.
Bent u van mening dat het niet aanvaardbaar is dat een gemeente flexibiliteit van bebouwingsmogelijkheden regelt door in een bestemmingsplan voor vrijwel alle bouwblokken extreme bouwhoogtes op te nemen? Bent u van mening dat andere functies en/of belangen van derden hiermee in de knel (kunnen) komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is de keuze voor deze bouwhoogte ingegeven door de wens om het project financieel haalbaar te maken? Zo ja, bent u van mening dat dergelijke extreme bouwkeuzes nooit het gevolg mogen zijn van de wens om een project exploitabel te maken? Bent u van mening dat het creëren van een maatschappelijk gewenst en prettig woonklimaat leidend moet zijn?
Zoals aangegeven moet de gemeente Muiden conform de Awb een brede afweging maken van alle relevante feiten en betrokken belangen. Daarbij zullen ook financiële overwegingen worden betrokken. De Afdeling beoordeelt of de gemeente alle belangen in redelijkheid heeft afgewogen.
Worden de eerder gemaakte afspraken over natuurbehoud en natuurontwikkeling wel gehandhaafd in het ontwerp-bestemmingsplan? Klopt het dat het Kruitbos grotendeels verloren gaat?
De gemeente Muiden heeft bij navraag te kennen gegeven dat deze afspraken worden gehandhaafd in het ontwerp-bestemmingsplan. In het ontwerp-bestemmingsplan wordt door de gemeente aangegeven welke delen van het Kruitbos gehandhaafd blijven en door de gemeente in beheer worden genomen.
Klopt het dat in het ontwerp-bestemmingsplan de passage «behoud natuur- en cultuurwaarden» is vervangen door «behoud beplantingsbeeld»? Zo ja, wat zijn de inhoudelijke gevolgen van deze wijziging en waarom heeft deze wijziging plaatsgevonden?
In het ontwerp-bestemmingsplan heeft de gemeente Muiden gekozen voor de term «behoud beplantingsbeeld». De gemeente heeft bij navraag aangegeven dat deze term beantwoordt aan de uitgangspunten van het door de gemeente vastgestelde ambitiedocument voor het gebied. Nu het ontwerp-bestemmingsplan ter visie ligt, kan een ieder bij de gemeenteraad hierover een zienswijze indienen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de schadeclaim van € 376 miljoen van KNSF Vastgoed?
Aangezien het hier gaat om een zaak tussen de gemeente Muiden en KNSF Vastgoed is voor de beantwoording van deze vraag input gevraagd van de gemeente Muiden. De gemeente geeft aan dat de schadeclaim van KNSF Vastgoed en de gemeentelijke schadeclaim zijn bevroren tot het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. Ook de daaraan verbonden gerechtelijke procedures zijn gestaakt. Na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan zijn beide schadeclaims van tafel. In een tussen partijen gesloten overeenkomst is als uiterste termijn voor het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan 31 januari 2015 of zo veel eerder als mogelijk vastgelegd.
Wat zijn de implicaties voor de keuze voor de bouwhoogtes op het luchthaveninpassingsbesluit – in het bijzonder met betrekking tot de aanvliegroutes – voor Schiphol?
Vanuit het luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) gelden er voor het gebied geen hoogterestricties. De westrand van het gebied ligt op ruim 16 kilometer van de dichtstbijzijnde baan van Schiphol en bevindt zich zowel buiten het vigerende beperkingengebied van het LIB, als het voorgenomen beperkingengebied met aanvullende hoogtebeperkingen voor de bescherming van de vliegpaden en de bescherming van de werking van apparatuur van de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL).
Is er bij het ontwerp-bestemmingsplan rekening gehouden met het waarborgen van een goed woon- en leefklimaat in relatie tot de geluidsoverlast die de aanvliegroutes van Schiphol veroorzaken? Hoe denkt u te voorkomen dat de Raad van State – na vernietiging van een deel van het bestemmingsplan Badhoevedorp-Lijnden Oost in de gemeente Haarlemmermeer – wederom een streep zet door een bestemmingplan voor een woningbouwproject in de omgeving van Schiphol?
De gemeente Muiden zal in de afweging voor het bouwen van woningen in het gebied rekening moeten houden met de mogelijke negatieve invloed van vliegtuiggeluid op het woon- en leefklimaat. In de uitspraak over het bestemmingsplan Badhoevedorp-Lijnden Oost oordeelde de Afdeling dat de gemeente Haarlemmermeer onvoldoende heeft onderbouwd dat bij de woningbouwlocatie Schuilhoeve «een aanvaardbaar woon- en leefklimaat» kan worden gerealiseerd. Door deze uitspraak zijn gemeenten, waar onder de gemeente Muiden, erop gewezen dit aspect transparant en goed in hun afweging te betrekken.
Wat zijn de implicaties van de keuze voor deze bouwhoogte voor het naastgelegen Unesco Werelderfgoedgebied «Stelling van Amsterdam»?
In het gebied is ruimte voor ontwikkelingen, mits deze de uitzonderlijke universele waarde van de Stelling van Amsterdam behouden of versterken. De gemeente Muiden staat voor de opgave de instandhoudingsopgave te betrekken bij de definitieve planontwikkeling en vergunningverlening.
De F-35 die naar Nederland komt voor geluidsmeting en Luchtmachtdagen |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat een van de twee Nederlandse F-35»s mogelijk in de zomer van 2016 naar de Luchtmachtdagen komen?1
Ja.
Klopt het dat u er «alles aan doet» om in 2016 een toestel naar Leeuwarden te halen?2
Ik heb u op 25 april jl. (BS2014013010) laten weten dat ik de mogelijkheden bezie om een F-35A toestel voor een korte periode naar Nederland te halen, maar dat dit nog enkele jaren kan duren. Zo worden de Nederlandse testtoestellen tot en met 2018 in de Verenigde Staten gebruikt voor de operationele testfase. Van een concreet vooruitzicht is dus nog geen sprake. Zodra dit wél het geval is, zal ik u daarover informeren. Als een toestel naar Nederland zou komen kan het geluid daarvan worden ervaren. Aanvullende geluidsmetingen in Nederland zullen naar verwachting niet noodzakelijk zijn. In de Verenigde Staten zijn in 2013 uitgebreide aanvullende geluidsmetingen uitgevoerd en de resultaten daarvan worden momenteel door het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium en TNO geanalyseerd. Ik verwacht u daarover na de zomer te kunnen informeren.
Klopt het dat u bereid bent een F-35 testtoestel naar Volkel te halen om zo duidelijkheid te scheppen over de hoeveelheid geluid die het toestel produceert?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer kunt u, in het licht van het bovenstaande, uitsluitsel geven richting de gemeente Uden en de omwonenden van de vliegbasis over het moment waarop het testtoestel naar Volkel gehaald wordt voor geluidsmetingen?
Zie antwoord vraag 2.
De verwachte toename van medische kosten voor asielzoekers |
|
Sietse Fritsma (PVV), Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Meer asielzoekers vinden onderdak in EU in 2013»?1
Ja.
Klopt het dat de asielinstroom in Nederland tot op heden veel hoger ligt dan in de eerste maanden van 2013?
Ja. De asielinstroom in de algemene asielprocedure (AA) over de eerste 4 maanden van 2013 lag op 5.320. In de vergelijkbare periode in 2014 lag dit aantal op 7.760.
Worden alle asielzoekers in Nederland medisch gescreend en onderzocht op b.v. HIV en TBC? Wat zijn de gemiddelde kosten hiervan per asielzoeker?
In principe worden alle asielzoekers bij binnenkomst in Nederland enkel gescreend op tuberculose om zo het gevaar van tuberculosebesmetting voor de Nederlandse samenleving te beperken. De gemiddelde kosten per asielzoeker voor deze screening bedragen ongeveer € 58,– per onderzoek bij een instroom van 15.000 personen. In de kosten is echter een groot deel vaste kosten verdisconteerd, waardoor bij hogere aantallen de kosten per onderzoek afnemen.
Wat is uw schatting van deze kosten voor asielzoekers voor 2013 en 2014, gelet op de kosten die in 2012 € 72 mln. bedroegen?
De kosten voor de (curatieve) medische zorg voor asielzoekers voor 2013 bedroeg € 72,6 miljoen. Gelet op het grillige verloop van de asielinstroom op dit moment is niet goed in te schatten hoe hoog de totale asielinstroom voor 2014 zal zijn. Dit betekent ook dat een inschatting van de totale kosten voor de medische zorg voor asielzoekers voor 2014 niet kan worden gegeven. De gemiddelde kosten voor de (curatieve) medische zorg per asielzoeker bedroegen in 2013 € 4.870. Het is niet de verwachting dat deze gemiddelde kosten in 2014 zullen toenemen.
Bent u ervan op de hoogte dat de staatssecretaris voor Veiligheid en Justitie onlangs sprak over mogelijk 65.000 asielzoekers voor het einde van dit jaar? Wat zou een dergelijke instroom van asielzoekers betekenen voor de medische kosten?
Zie antwoord vraag 4.
Waar haalt u extra budget vandaan om de verwachte hogere kosten voor medische zorg aan asielzoekers te betalen?
De kosten voor eerstejaars asielopvang van asielzoekers uit DAC-landen worden toegerekend aan het budget ontwikkelingssamenwerking (ODA). Door de verhoogde raming van de asielinstroom neemt de toerekening aan ODA toe. Vanuit de verhoogde ODA-toerekening kunnen de extra opvangkosten, waaronder de kosten voor medische zorg, worden betaald.
Waarom krijgen vrouwelijke asielzoekers, in tegenstelling tot Nederlandse vrouwen boven de 21, wel gratis anticonceptiemiddelen uit het basispakket?
In 2007 is vergoeding van anticonceptie weer opgenomen in het pakket voor asielzoekers, omdat uit onderzoek is gebleken dat een substantieel aantal van de abortussen bij asielzoekers te herleiden bleek op de (financiële) onbereikbaarheid van voorbehoedsmiddelen voor deze doelgroep.
Kunt u een overzicht geven van alle zorg die asielzoekers gratis krijgen, maar waar Nederlanders een eigen bijdrage voor moeten neer tellen, of alles zelf moeten betalen?
In de Regeling Zorg Asielzoekers is opgenomen dat alle eigen bijdragen worden vergoed. Dit betreft voornamelijk eigen bijdragen geneesmiddelen, hulpmiddelen, kraamzorg en fysiotherapie (alleen bij chronisch indicaties).
Waarom valt medische zorg voor asielzoekers niet onder het eigen risico?
De medische zorg voor asielzoekers wordt volledig vergoed door de Nederlandse overheid. Het instellen van een eigen risico zou betekenen dat de Nederlandse overheid dit voor asielzoekers aan zichzelf vergoedt. Dit en de extra bijkomende administratieve lasten maken het invoeren van een eigen risico niet wenselijk.
Bent u bereid alleen medisch noodzakelijk zorg te vergoeden voor asielzoekers? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het VAO van 19 juni 2014 naar aanleiding van het algemeen overleg over de medische zorg voor vreemdelingen van 28 mei 2014, hebben de leden Fritsma en Klever (PVV) op dit punt een motie ingediend. In reactie hierop heeft de Minister van VWS aangegeven hiertoe niet bereid te zijn en ook waarom. Bij stemming van 24 juni 2014 is deze motie verworpen.