Parkeergarages |
|
Eric Smaling |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Parkeergarage voldoet allang niet meer aan de eisen van deze tijd»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het praktijkonderzoek van Grontmij waaruit blijkt dat 90% van de ontwerpen van parkeergarages niet goed zijn op het gebied van veiligheid en toegankelijkheid?2
Ik heb navraag gedaan bij Grontmij over dit onderzoek. Grontmij is een adviesbureau dat adviseert over parkeren en parkeergarages. Het persbericht is slechts gebaseerd op de ervaringen van Grontmij bij dit advieswerk. Er is geen landelijk onderzoek uitgevoerd door Grontmij. Ook kon Grontmij mij geen rapport overleggen van haar bevindingen. Volgens Grontmij zijn veel parkeergarages te krap ontworpen waardoor het parkeren lastig is en er vaak schade ontstaat aan auto’s. De reactie van de ANWB bevestigt de ervaringen van Grontmij. Het is niet aan de rijksoverheid om schade aan auto’s in parkeergarages te voorkomen. Het is aan marktpartijen om parkeergarages te bouwen of aan te bieden die voldoen aan de wensen van automobilisten en de eigen verantwoordelijkheid van de autobestuurder om voorzichtig te zijn bij het rijden en parkeren in parkeergarages, zeker als deze beschikt over een grote auto.
Hoe vindt u de reactie van de ANWB, die stelt dat auto’s breder worden en daardoor niet goed passen, in verhouding staan tot de bevinding van Grontmij dat ook ontwerpen van nieuwe parkeergarages niet voldoen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre deelt u de mening dat gezien het vaak hoge parkeertarief een automobilist mag verwachten dat men de auto veilig en op een prettige manier kan parkeren zonder een verhoogde kans op schade?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is er gebeurd met de constatering uit 2007 van het Nederlands Normalisatie-instituut, luidende «te krappe parkeerplekken leidt tot parkeerschades met alle gevolgen van dien», door het ontbreken van de parkeergaragenorm (NEN 2443)?
De betreffende constatering staat in het NEN-rapport «Vereenvoudiging NEN-normen Bouwbesluit» uit 2007. De norm NEN 2443 is in dit rapport slechts genoemd als een norm die eenvoudig leesbaar is en zodoende een voorbeeld kan zijn voor de vereenvoudiging van NEN-normen die in het Bouwbesluit worden aangewezen. In dat rapport staat het volgende over NEN 2443 opgenomen:
NEN heeft met die zinsnede alleen de reden willen aangeven waarom deze NEN 2443 veel wordt gebruikt zonder dat deze verplicht is op grond van het Bouwbesluit. NEN heeft dus niet beoogd om NEN 2443 alsnog onderdeel te laten zijn van het Bouwbesluit.
Op welk manieren kunt u de veiligheid en de toegankelijkheid van parkeergarages en -vakken garanderen en welke wettelijke kaders gelden hiervoor?
Het is niet aan mij om de veiligheid en toegankelijkheid van auto’s in parkeervoorzieningen te garanderen of wettelijk te regelen. Zoals ik bij het antwoord op de vragen 2, 3 en 4 heb geantwoord, beschouw ik het voorkomen van schade aan auto’s in parkeergarages niet als een taak voor de rijksoverheid. Wel kunnen er door gemeenten middels de bouwverordening of een bestemmingsplan parkeernormen worden vastgelegd. De parkeernorm bepaalt het aantal te realiseren parkeerplekken bij nieuwbouwprojecten. Behalve het aantal kan de gemeente hierbij ook de minimale afmetingen van de parkeervlakken vastleggen. Deze gelden dan ook voor de parkeervlakken in parkeergarages.
De veiligheidsvoorschriften die in het Bouwbesluit aan parkeergarages worden gesteld beogen de bescherming van personen en niet die van auto’s. Deze voorschriften hebben onder andere betrekking op de brandveiligheid. Bouwers, eigenaren of exploitanten van parkeergarages zijn verantwoordelijk dat hieraan wordt voldaan. De gemeente is verantwoordelijk voor het toezicht en de handhaving. De brandveiligheidsvoorschriften in het Bouwbesluit 2012 zijn deels geformuleerd als functionele voorschriften, waarvan de invulling ter beoordeling van de gemeente is. Mijn streven is om deze veiligheidsvoorschriften nader uit te werken in specifiekere prestatievoorschriften. Ik heb daartoe reeds een oriënterend onderzoek in gang gezet, waarbij ook de brandbaarheid van moderne auto’s wordt beschouwd.
Bent u bereid om in navolging van de aanbeveling van de Vereniging Eigen Huis in 2011, de NEN 2443-norm, of een afgeleide hiervan die minimale afmetingen voor parkeerplaatsen vaststelt, op te nemen in het Bouwbesluit? Zo nee, op welke wijze gaat u dan zorgen dat parkeergarages voldoen aan de eisen van deze tijd? En zo ja, per wanneer?
De Vereniging Eigen Huis (VEH) heeft in 2011 deze aanbeveling gedaan in het kader van het opstellen van het nieuwe Bouwbesluit 2012. Deze aanbeveling is toen niet overgenomen. Enerzijds omdat het Bouwbesluit 2012 een beleidsneutrale omzetting was van het Bouwbesluit 2003, dat ook geen eisen stelde aan parkeerplaatsen. Anderzijds omdat het ook toen als de primaire verantwoordelijkheid van marktpartijen werd gezien om te zorgen voor een daadwerkelijk bruikbare parkeergarage als onderdeel van een te bouwen woning of woongebouw. Deze argumenten gelden nu nog steeds en ik zal daarom geen nieuwe voorschriften opnemen in het Bouwbesluit.
Wel werk ik aan de verbetering van de kwaliteitsborging in de bouw en de bescherming van de bouwconsument. Meest recent heb ik u hierover op 16 juni 2014 (Kamerstukken II 2013/14, 32 757) geïnformeerd. Deze verbeteringen beogen eveneens te borgen dat als men een woning laat bouwen met garage, deze garage dan ook daadwerkelijk bruikbaar is om een auto in te parkeren.
De ontruiming van een gedeelte van het centrum van Amsterdam naar aanleiding van de bommelding op 25 juni 2014 |
|
Otwin van Dijk (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de beroering die de ontruiming van een gedeelte van Amsterdam na de bommelding van 25 juni 2014 veroorzaakte?1
Ja.
Kunt u aangeven welk gedeelte van het centrum van Amsterdam moest ontruimen en welke maatregelen van kracht waren? Behoorde het Krasnapolsky hotel ook tot het gebied dat ontruimd moest worden?
Zowel de Bijenkorf als de parkeergarage naast de Bijenkorf moesten worden ontruimd. Daarnaast zijn de Dam en enkele belangrijke toe- en uitgangswegen zoals het Rokin en het Damrak afgezet. Het besluit tot ontruiming betrof niet het Hotel Krasnapolsky.
Welk contact is over een mogelijke evacuatie geweest tussen de politie, beveiliging en de verantwoordelijken in het hotel? Welke besluiten zijn genomen en op basis van welke informatie? Hoe oordeelt u over deze besluiten?
De politie heeft omliggende bedrijven geïnformeerd over de ontstane situatie. Met het hotel Krasnapolsky heeft de politie gedurende de afhandeling van het incident contact gehouden. De contactmomenten waren van informerende en adviserende aard (er zijn geen besluiten opgelegd). Hotel Krasnapolsky heeft op basis van de informatie en de adviezen een aantal passende maatregelen genomen, zoals het tijdelijk sluiten van één van de ingangen tot het hotel. Voor personen in het hotel was het mogelijk om het hotel via de zij- en achteruitgang te verlaten.
Bent u ervan op de hoogte dat het personeel van het Krasnapolsky hotel in de veronderstelling was dat het hotel ontruimd moest worden, maar dat hier om praktische redenen van werd afgezien omdat een deel van de gasten invalide was?2
De gemeente Amsterdam en politie zijn hier niet mee bekend en ook de beveiligingsfunctionaris van Hotel Krasnapolsky kan dit niet bevestigen.
In hoeverre heeft het feit dat een deel van de gasten van het hotel invalide was, meegespeeld in de beslissing om niet te ontruimen? Vindt u dat het uit moet maken of aanwezigen valide of invalide zijn als een ontruiming wordt overwogen op basis van dreigend gevaar?
Dat aspect heeft niet meegespeeld en dient ook niet mee te spelen. Hotel Krasnapolsky is niet ontruimd, omdat het zich niet in de gevarencirkel bevond.
Maakt u zich, ongeacht of ontruiming van het Krasnapolsky hotel uiteindelijk benodigd was, zorgen om het feit dat in de praktijk blijkt dat preventieve evacuaties flinke vertraging oplopen of worden uitgesteld als het invalide mensen betreft?
Elke context van een ontruiming is anders en politiemensen zijn in staat om daar professioneel op in te spelen en om te gaan met de aanwezigheid van (groepen) invaliden. Ik heb geen indicatie dat preventieve evacuaties vertraging oplopen, of worden uitgesteld als het invalide personen betreft.
Kunt u zich voorstellen dat invalide mensen ontzetten schrikken als ontruimingen zeer stroef verlopen of zij in onzekerheid zitten over de wijze waarop het gebouw verlaten dient te worden? Welke acties onderneemt u om invalide mensen zich veilig te laten voelen in de openbare ruimte?
Een ontruiming wordt veelal gecoördineerd door de bedrijfshulpverlening, maar kan ook plaatsvinden op last van de politie. Daarbij kan sprake zijn van een ontruiming van een gebouw, maar ook van een gebied.
Bij evacuatie gaat het om een grootschalige ontruiming van gebieden, zoals het geval is bij een overstroming of een natuurbrand. In tegenstelling tot een ontruiming is er bij een evacuatie vaak geen sprake van een acute dreiging, maar kan men deze dreiging (meestal) aan zien komen. Een gecoördineerde evacuatie start na een formele toestemming van een daarvoor bevoegde bestuurder, doorgaans de burgemeester.
Gebouwen in Nederland zijn zodanig ontworpen dat bij een ontruiming in het geval van brand de aanwezige personen zichzelf, al dan niet met hulp van anderen, tijdig in veiligheid kunnen brengen. Mensen die incidenteel hulp van anderen nodig hebben (rolstoelgebruikers, mensen die moeilijk ter been zijn) worden bij een ontruiming, of evacuatie te allen tijde indien nodig geholpen door de hulpverleners.
Heeft u gegevens over in hoeverre publieke gebouwen in Nederland geschikt zijn voor evacuatie van invalide mensen? Zo ja, hoe gebruikt u deze gegevens om evacuaties van invalide mensen te verbeteren? Zo nee, bent u voornemens om deze gegevens te verzamelen?
Ik beschik niet over die gegevens en vind het ook niet nodig om die gegevens alsnog te verzamelen. Op grond van de bouwregelgeving is een gebouw zodanig ontworpen dat bij een ontruiming de aanwezigen tijdig in veiligheid kunnen komen of worden gebracht. Wanneer een aanwezige persoon zich, bijvoorbeeld in verband met een handicap, niet zelf tijdig in veiligheid kan brengen, zal hij daarbij hulp van anderen nodig hebben.
De gebruiker van het gebouw inventariseert eventuele risico’s en richt de interne ontruimingsorganisatie daarop in.
Welke ambities heeft u om evacuaties van invalide mensen beter te laten verlopen? Heeft u, net als de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met zijn percentage bushaltes dat geschikt moet zijn voor invalide mensen, een cijfermatige doelstelling voor het geschikt maken van ontruimingsroutes in publieke gebouwen?
Zoals vermeld in de brief van 8 april 20143 zal de werkingssfeer van de voorschriften omtrent evacuatie in noodsituaties, bestrijding van brand en verlening van eerste hulp bij ongevallen in de Arbeidsomstandighedenwet worden verduidelijkt.
Daarnaast zullen het «Bouwbesluit 2012» en de toekomstige algemene maatregel van bestuur «Brandveilig gebruik overige plaatsen» specifieke bepalingen krijgen omtrent met name de ontruiming van personen in geval van brand.
Het gaat hierbij om het adequaat kunnen evacueren van bijvoorbeeld patiënten in een ziekenhuis, gedetineerden, bezoekers van een discotheek en van evenementen, in het geval van brand, of een andere calamiteit.
De asielaanvraag van klokkenluider Snowden |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Waarom heeft klokkenluider Snowden geen antwoord gekregen op zijn verzoek tot asiel in Nederland?1
Een asielverzoek kan ingevolge de Vreemdelingenwet 2000 enkel in Nederland en in persoon worden ingediend. Het verzoek van de heer Snowden kan om die reden niet als asielverzoek in de zin van de Vreemdelingenwet worden aangemerkt en is dan ook niet als zodanig in behandeling genomen.
Bij brief van 12 januari 2003 van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, aan de Tweede Kamer (TK 2002–2003 19 637, nr. 719) is aangegeven dat het niet langer mogelijk is bij een Nederlandse vertegenwoordiging in het buitenland een machtiging tot voorlopig verblijf aan te vragen met als doel «asiel».
In deze brief is aangegeven dat de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 in juridische zin het einde betekende van de mogelijkheid om een verzoek tot overkomst voor asiel in te dienen in het land van herkomst. Dit is gelegen in het feit dat de vluchtelingendefinitie in de Vreemdelingenwet gelijk is aan die van het Vluchtelingenverdrag. Onder het Vluchtelingenverdrag kan iemand die zich in het land van herkomst bevindt de jure niet als vluchteling worden erkend. Indien een vreemdeling zich voor asielrechtelijke bescherming meldt op een Nederlandse post buiten zijn land van herkomst, kan deze in het voorkomende geval wel onder de vluchtelingendefinitie van het Vluchtelingenverdrag vallen. Het uitgangspunt is ook in dat geval dat de vreemdeling niet voor bescherming in Nederland in aanmerking komt. De vreemdeling dient zich namelijk voor het verkrijgen van bescherming in eerste instantie te wenden tot de autoriteiten van het land waar hij zich bevindt. De meeste landen zijn partij bij het Vluchtelingenverdrag en zullen deze bescherming kunnen bieden. Indien blijkt dat dit niet mogelijk is, dient de vreemdeling zich te wenden tot UNHCR ten behoeve van statusdeterminatie. Indien UNHCR de aanvrager als mandaatvluchteling beschouwt, wordt betrokkene beschermd.
Waarom hebt u naar aanleiding van eerdere vragen over dit onderwerp de Kamer niet geïnformeerd over dit asielverzoek?
Er bestaat geen praktijk waarbij het kabinet de Kamer proactief informeert over individuele beschermingsverzoeken. Dit is met het oog op de privacy en veiligheid van individuen in zijn algemeenheid ook niet wenselijk. Er zijn door uw Kamer daarnaast geen expliciete vragen gesteld die in dit geval tot een andere handelwijze noopten.
Bent u bereid dit asielverzoek van de heer Snowden alsnog in procedure te nemen? Bent u bereid in die procedure mee te wegen dat de onthullingen van de heer Snowden van grote betekenis zijn geweest voor ons nationale belang?
Neen. Ik verwijs hierbij naar de uitgebreide beantwoording van vraag 1.
De fors gestegen lonen van bankiers |
|
John Kerstens (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Loon bij banken fors hoger»?1 Deelt u de mening dat deze ontwikkeling volstrekt onwenselijk is?
Ik ben bekend met het bericht. Ten aanzien van de tweede vraag verwijs ik naar ik de beantwoording van de vragen 2 en 3.
Herinnert u zich uw uitspraak dat de beloningen in de financiële sector al veel te hoog zijn?2 Op welke wijze en op welke termijn bent u voornemens de lonen van bankiers te normaliseren? Hoe verhoudt uw ambitie zich met de door Nederlandse banken wederom aangekondigde verhogingen van het vaste salaris voor hun medewerkers?
Zoals ik in het verleden vaker heb aangegeven ben ik van mening dat de lonen in de financiële sector verlaagd kunnen worden. Dat geldt voor het gehele personeelsbestand, zowel de top van de onderneming als het CAO-personeel. Een verlaging van de lonen heeft onder meer tot gevolg dat de financiële sector meer op hetzelfde loonpeil van vergelijkbare sectoren komt te liggen. Dit komt ook concurrentie op de Nederlandse arbeidsmarkt tussen deze sectoren ten goede. De loonvorming is echter voorbehouden aan werkgevers en werknemers. De overheid speelt daar in beginsel geen rol bij.
In mijn brief van maart 2014 over de CAO ontwikkelingen bij banken heb ik aangeven dat ingezet is op een versobering van CAO’s.3 Uit de in de berichtgeving beschreven CBS-data komt echter naar voren dat de totale loonkosten van de onderneming, bij een krimpend werknemersbestand, toenemen in plaats van afnemen. Dit komt in de eerste plaats doordat de door het CBS gehanteerde definitie van loonkosten een breder bereik kent dan enkel het vaste loon van medewerkers. De definitie omvat onder meer variabele beloningen, vakantiegeld en sociale premies die ten laste van de werkgever komen. Verschillende factoren kunnen daarmee de CBS data beïnvloeden. Een van de verklaringen voor de stijging is dat sociale plannen kosten met zich meebrengen voor de onderneming. Daarbij speelt mee dat het personeelsbestand van banken in vergelijking tot 15 jaar geleden bestaat uit oudere werknemers welke veelal hoger opgeleid zijn.4
Hoe oordeelt u over het gegeven dat bankmedewerkers zelfs na de crisis in 2008 hun salaris met 1,3% per jaar sterker zagen stijgen dan andere werknemers? Bent u het er mee eens dat dit na het uitbreken van zo’n crisis eigenlijk niet uit te leggen en maatschappelijk onacceptabel is?
Zie antwoord vraag 2.
Is de constatering juist dat, mede als gevolg van het aanstaande bonusplafond van 20%, alle Nederlandse banken hun personeel compenseren via een verhoging van het vaste salaris? Zo nee, welke banken hebben hun personeel niet gecompenseerd (en zijn daarnaast niet voornemens dit te doen)? Op welke wijzen worden werknemers gecompenseerd bij de banken die dit wel gaan doen of dit reeds hebben gedaan?
Zoals ik in mijn begeleidende brief uiteen heb gezet is verhoging van de vaste beloning ter compensatie van het verlies aan variabele beloning een verantwoordelijkheid van de onderneming. In mijn begeleidende brief heb ik ten aanzien van de vier grootbanken aangegeven hoe de ontwikkeling van de vaste en variabele beloning van het senior management plaats heeft gevonden en in maart heb bent u geïnformeerd over de wijze waarop CAO’s bij banken zich hebben ontwikkeld. Ik beschik niet over verdere gegevens met betrekking tot de wijze waarop banken medewerkers compenseren voor de versobering van variabele beloningen.
Hoe verschilt het periodiek verhogen van het vaste salaris bij «goed presteren» van een prestatiegebonden bonus in de zin van het wettelijke bonusplafond? Op welke wijze kan worden voorkomen dat bankpersoneel via een omweg alsnog wordt beloond voor risicovol gedrag dat niet direct in dienst staat van het klantbelang?
Het Wetsvoorstel beloningsbeleid financiële ondernemingen richt zich op de perverse prikkels die van variabele beloningen uit kunnen gaan. Dit geeft een aanleiding en rechtvaardiging voor overheidsingrijpen, in de eerste plaats met het oog op bescherming van de klant. Hoge vaste beloningen, hoewel maatschappelijk zeer onwenselijk, brengen in beginsel geen perverse prikkel met zich mee. Het wetsvoorstel richt zich dan ook niet op deze vorm van belonen. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is, om ontwijkingsgedrag van de beloningsregels te voorkomen, uitgebreid uiteengezet wanneer sprake is van een variabele of vaste beloning. Voor een volledige beschrijving verwijs ik naar de pagina’s 25 t/m 27 van de memorie van toelichting. Kort gezegd kwalificeert een beloning die een voorwaardelijk karakter heeft (bijvoorbeeld door de koppeling aan het behalen van een doel, of het leveren van een bepaalde prestatie) altijd als variabele beloning. Bij het bepalen of sprake is van een variabele beloning is het karakter van de beloning bepalend, en niet de kwalificatie die door de onderneming wordt toegekend aan de beloning. Een onderneming dient dus aannemelijk te kunnen maken dat daadwerkelijk sprake is van een vaste beloning.
Bent u het eens met de veelgehoorde redenering van Nederlandse banken dat een salarisstijging noodzakelijk kan zijn om getalenteerd personeel aan te trekken? Zo ja, hoe verhoudt het aantrekken van deze mensen zich tot de breed gedeelde wens de financiële sector meer dienstbaar te maken? Op welke manier wordt beloond naar prestaties die de dienstbaarheid van de sector dichterbij brengen?
Het is mij bekend dat de financiële sector onder meer wijst op het aantrekken van getalenteerd personeel als bezwaar tegen het recent ingediende wetsvoorstel. Ik vind deze argumentatie te kort door de bocht. Het is algemeen bekend dat voor personen in hogere salarisschalen sfeer, opleiding en doorgroeimogelijkheden prevaleren boven een hoger inkomen bij het kiezen van een nieuwe baan.
Ik kan mij tegelijkertijd voorstellen dat in bijzondere gevallen, voor individuen die excelleren in hun vakgebied binnen een internationaal speelveld, de hoogte van de variabele beloning een doorslaggevende factor kan zijn. Met het oog op die personen heb ik in het wetsvoorstel de mogelijkheid voor ondernemingen opgenomen om een hoger bonusplafond van gemiddeld 20% te hanteren voor de totale groep aan personen die beloningsafspraken hebben gemaakt die niet onder de CAO vallen.
De gevangenschap van politieke activisten in Indonesië |
|
Michiel Servaes (PvdA), Harry van Bommel , Grace Tanamal (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten over mishandeling van de Molukse onderwijzer en politiek activist Johan Teterissa, die een gevangenisstraf van 15 jaar uitzit omdat hij deelnam aan een vreedzame demonstratie op het eiland Ambon in 2007?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het lot van de groep activisten die tijdens een vreedzame demonstratie ter herdenking van de onafhankelijkheidsverklaring van de Zuid-Molukken op 25 april jl. werden gearresteerd? Zo ja, wat is er met hen gebeurd? Zo nee, bent u bereid informatie over hun lot in te winnen bij de Indonesische autoriteiten?2
Het kabinet heeft begrepen dat elf personen zijn gearresteerd (zonder geweld), waarna drie personen vrijwel direct zijn vrijgelaten.
Klopt het dat er in Indonesië meer dan zeventig mensen gevangen zitten voor het bijwonen, organiseren van of deelnemen aan vreedzame politieke activiteiten, of het hijsen of wuiven van de verboden onafhankelijkheidsvlag van de Molukken en West-Papua?
Volgens Amnesty International zitten in Indonesië meer dan 70 «gewetensgevangenen» vast. De Indonesische autoriteiten maken hierover geen cijfers bekend. In de reguliere dialoog tussen Nederland en Indonesië komen diverse onderwerpen aan de orde, inclusief mensenrechten en de vrijheid van meningsuiting en vereniging. Deze onderwerpen komen ook aan de orde tijdens de EU-Indonesië mensenrechtendialoog.
Beschouwt u deze groep gevangenen, net als Amnesty International, als gewetensgevangenen en erkent u dat met hun veroordeling het – ook door Indonesië erkende – recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op vreedzame vereniging zijn geschonden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om bilateraal, dan wel in EU-verband, contact op te nemen met de Indonesische regering om de zaak van Johan Teterissa en die van de andere gewetensgevangenen in Indonesië te bespreken en te pleiten voor hun onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating? Zo ja, bent u bereid dit nog voor de Indonesische presidentsverkiezingen van 9 juli a.s. te doen gezien het feit dat het in Indonesië gebruikelijk is dat een scheidend president amnestie verleent aan gevangen, en de omstandigheden voor een succesvol pleidooi derhalve juist in deze periode gunstig zijn? Zo nee, waarom niet?
De heer Teterissa werd in juni 2006 met anderen gearresteerd na het zwaaien met de vlag van de zogenoemde RMS ten overstaan van president Yudhoyono. Het hijsen van de vlag van de separatistische RMS-beweging is in Indonesië een ernstig delict. De heer Teterissa kreeg in 2008 levenslang (later omgezet naar 15 jaar) omdat hij het brein achter het incident zou zijn geweest.
Nederland heeft bilateraal, in EU-kader en in de VN-Mensenrechtenraad herhaaldelijk zijn zorgen geuit over de hoge straffen voor betrokkenen. Ook is aandacht gevraagd voor overplaatsing van Molukse gevangenen. Tijdens het nota-overleg mensenrechten op 30 juni is toegezegd dat het kabinet de plaatsing van Molukse gevangenen dichter bij huis met de Indonesische regering zal opnemen, en dat dit ook in EU-verband zal worden opgepakt.
Bent u bereid om – vooruitlopend op de gewenste vrijlating – bilateraal of in EU-verband, bij de Indonesische regering te pleiten voor overplaatsing van Johan Teterissa, op humanitaire gronden, naar een gevangenis dichterbij zijn familie? Zo ja, wanneer en in welk verband zult u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De stichting Collectief Onrecht |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Erven ondernemingsvermogen mag lager belast blijven»1 en herinnert u zich de eerdere vragen over de stichting Meldpunt Collectief Onrecht?2
Ja
Betekent de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat er definitief een einde is gekomen aan de kans dat particulieren op grond het onderscheid van fiscale vrijstelling van successie- en schenkingsrechten tussen ondernemingen en particulieren, recht op belastingteruggave zouden kunnen hebben? Zo ja, hoe oordeelt u dan over het feit dat de genoemde stichting d.d. 26 juni 2014 toch nog steeds beweert dat particulieren vanwege dit onderscheid belasting zouden kunnen terugvorderen?3 Zo nee, wat betekent die uitspraak dan wel?
Ik stel vast dat het Hof een helder antwoord heeft gegeven op de vraag of het onderscheid van de fiscale vrijstelling tussen ondernemingen en particulieren strijdig is met artikel 14 EVRM juncto artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM dan wel artikel 1 Twaalfde Protocol bij het EVRM. Het Hof beschrijft daarbij de vigerende belastingwetgeving en citeert zeer uitvoerig uit de relevante jurisprudentie van de Hoge Raad en de beslissing van de belastinginspecteur, alvorens op basis daarvan tot zijn beslissing te komen. Het Hof beantwoordt de voorgelegde vraag ontkennend, en verklaart de verzoekers niet-ontvankelijk. Hiertegen staat geen rechtsmiddel open, zodat de procedure dus definitief is beëindigd.
Overigens blijkt uit de site van SMCO dat het EHRM alle ingediende verzoekschriften van het SMCO in de zaak erf- en schenkbelasting heeft afgewezen.
Deelt u de mening dat stichtingen, zoals Collectief Onrecht ten aanzien van erfbelasting, die particulieren laten betalen voor een juridische dienst die feitelijk niets meer is dan het wekken van loze verwachtingen en die feitelijk ook door die particulieren gratis zelf had kunnen worden verricht, de facto valse voorwendselen gebruiken voor eigen geldelijk gewin? Zo ja, is dit toegestaan en waarom? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Of de Stichting Meldpunt Collectief Onrecht zich aan dergelijke handelwijze schuldig maakt, is een vraag die de burgerlijke rechter kan beantwoorden als individuele personen die zich bij de Stichting hebben gemeld om hun belangen te laten behartigen in deze zaak en die zich benadeeld voelen, een oordeel vragen over de toelaatbaarheid van de handelwijze van de Stichting Meldpunt Collectief Onrecht in deze zaak. Daarnaast is het aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om een beoordeling te maken of sprake is van een oneerlijke handelspraktijk en of haar optreden in dit geval gewenst is. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Wat is de stand van zaken van de meldingen over de Stichting Melding Collectief Onrecht die de Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft ontvangen?
Er zijn, na de enkele meldingen in het voorjaar, geen nieuwe meldingen over de Stichting Meldpunt Collectief Onrecht bij ACM binnengekomen. Of de ACM besluit op te treden naar aanleiding van meldingen is aan haar, als onafhankelijk orgaan ter beoordeling en daarover kan in het belang van een eventueel onderzoek geen uitspraak worden gedaan.
Kunnen de ACM of de Reclame Code Commissie zonder meldingen door consumenten, ook uit eigen beweging optreden tegen stichtingen die valse verwachtingen wekken? Zo ja, welke middelen staan hun ter beschikking en worden die in de praktijk ook aangewend? Zo nee, waarom niet en deelt u de mening dat die mogelijkheid ter bescherming van consumenten wel zou moeten komen?
De ACM houdt toezicht op de naleving van de regels over oneerlijke handelspraktijken wanneer sprake is van niet-financiële producten en diensten. Een voorbeeld van een oneerlijke handelspraktijk is misleidende reclame. Het is aan de ACM om te besluiten of zij optreedt tegen bepaalde vermeende oneerlijke handelspraktijken. De middelen die de ACM daarbij kan inzetten variëren van een gesprek met de betreffende organisatie tot het opleggen van een boete. De ACM kan deze instrumenten inzetten als zij in een concreet geval oneerlijke handelspraktijken signaleert.
Als consumenten menen dat een reclame-uiting misleidend is, kunnen zij ook een klacht indienen bij de Reclame Code Commissie (hierna: RCC). De ACM en de RCC werken samen bij inbreuken op regels inzake misleidende en vergelijkende reclame. Deze samenwerking is geregeld in een samenwerkingsprotocol. De ACM kan handhavend optreden als sprake is van collectieve inbreuken op het consumentenrecht. Kern van het samenwerkingsprotocol is dat de ACM waar mogelijk zaken met betrekking tot misleidende en agressieve handelspraktijken op het gebied van reclame en vergelijkende reclame ter behandeling overlaat aan de RCC. Er kunnen redenen zijn om hiervan af te wijken. In dat geval draagt de RCC de zaak ter behandeling over aan de ACM. Dit kan onder meer het geval zijn bij het niet nakomen van een uitspraak of bij recidive.
Op grond van artikel 7 lid 2 van het Reglement betreffende de werkwijze van de Reclame Code Commissie kan de RCC ook ambtshalve beoordelen. Dit betekent dat de RCC zonder melding door consumenten kan optreden. De RCC maakt tot dus verre weinig gebruik van deze mogelijkheid. Wel wordt deze bevoegdheid – terughoudend- toegepast in het geval een consument een klacht indient en een evidente overtreding van de regels niet opneemt in zijn klacht. De RCC kan dan ambtshalve de klacht aanvullen. De RCC geeft desgevraagd aan terughoudend te zijn met het zelf oppakken van deze bevoegdheid omdat, om willekeur te voorkomen, dit zou impliceren dat zij alle reclame-uitingen zou moeten volgen.
Het gebrek aan open data bij de overheid |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Veel gebroken links en nauwelijks nieuwe data op open data portaal overheid»1 en herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp?2
Ja, ik ken het bericht. Ik heb op eerdere vragen een aantal acties aangekondigd die ook in uitvoering zijn genomen.
Is het waar dat «het aantal toegankelijke datasets op data.overheid.nl zelfs afgenomen (is)ten opzichte van een jaar geleden»? Zo ja, waarom is dat? Zo nee, wat is er niet waar aan het gestelde en waaruit blijkt het tegendeel?
Bekend is dat het aantal daarbij fluctueert omdat datasets worden toegevoegd, onttrokken of samengevoegd. Er wordt namelijk constant gewerkt aan zowel een kwantitatieve als kwalitatieve verbetering in het aanbod van data-sets. Er wordt gewerkt aan een upgrade van het data.overheid.nl waarmee dat inzichtelijk wordt gemaakt.
Waarom voegden «de ministeries met de grootste uitgaven op de rijksbegroting (...) het afgelopen jaar geen data toe (...) aan data.overheid.nl»?
Voor zover dat de ministeries van SZW en VWS betreft:
Het ministerie van SZW biedt via het open data portaal al gegevens aan uit het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen: https://data.overheid.nl/data/dataset/gegevens-kinderopvanglocaties-lrkp
Ook vraagt SZW gegevens uit bij CBS. CBS heeft een proef met open data gedaan waarbij honderdvijftig datasets zijn ontsloten via een speciaal ontwikkelde interface. Deze zomer zal het CBS alle 3200 datasets in StatLine als open data gaan aanbieden. Ten slotte wordt via DANS (Data Archiving and Networked Services) data aangeboden dat gegeneerd is via onderzoek. Een deel van de data die namens SZW gegeneerd wordt, wordt dus als open data ontsloten. Bovendien verkent SZW het komend half jaar welke data SZW structureel meer als open data kan aanbieden.
Bij VWS wordt aan open data in het zorgdomein gewerkt. Voor de stand van zaken daarin, verwijs ik graag naar de aangekondigde brief van de minister van VWS om u te informeren over de voortgang op het verzoek van de leden Dijkstra en Voortman (TK 28 828, nr. 34) om meer zorgdata als open data openbaar beschikbaar te stellen.
Waarom betreffen de meeste open data die wel beschikbaar zijn vooral verwijzingen naar geo-informatie en bevatten de datasets nauwelijks informatie «over overheidsuitgaven, economie, gezondheidszorg en werkgelegenheid»?
Dit laat zich historisch verklaren doordat er met betrekking tot geo-informatie al veel data beschikbaar en gestandaardiseerd was. Voor andere data geldt dat dit een nieuw ontwikkelingsterrein is voor zowel aanbieders als hergebruikers.
Is het waar dat op data.overheid.nl van de 8.159 bestanden slechts 4.500 bestanden geraadpleegd kunnen worden, waarvan 3.591 een gebroken link weergeven, en dat van de 1.334 valide locaties er maar 826 een valide respons geven? Zijn er uiteindelijk slechts 271 unieke bestanden via data.overheid.nl te raadplegen? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit een bedroevende constatering is, en wat doet u om dit te verbeteren? Zo nee, wat is er dan niet waar en wat zijn de juiste cijfers?
Mij is bekend dat een aanzienlijk deel van de bestanden waarnaar data.overheid.nl verwijst nog niet direct raadpleegbaar is. Het gaat hier om bestanden die vooralsnog alleen op verzoek van een hergebruiker, leverbaar zijn. Omdat deze bestanden daarmee niet voldoen aan de definitie van open data wordt er aan gewerkt om deze bestanden, conform bestuurlijke toezegging, per 1 januari 2015 ook direct via data.overheid.nl beschikbaar te hebben.
Hoe verhoudt de in het genoemde artikel opgenomen stelling dat «Nederland nog altijd achter loopt met het ontsluiten van overheidsinformatie als open data» zich tot uw inzet om het aanbod van beschikbare en herbruikbare data te vergroten?
Ik deel de stelling dat Nederland achter zou lopen niet maar wel de mening dat daaraan een stevige impuls zou moeten worden gegeven leidend tot een grotere beschikbaarheid van open data. Het Kabinet zal u eind september informeren over de wijze waarop hieraan op een beter gestructureerde wijze invulling kan worden gegeven.
In hoeverre komt het daadwerkelijke beleid ten aanzien van open data van de rijksoverheid nog overeen met uw eerdere antwoord «dat openbaar beschikbare en herbruikbare data een centrale rol kunnen spelen bij het verbeteren van openbaar bestuur en het stimuleren van economische groei»?
Daarin is niets gewijzigd. Duidelijk is dat om die centrale rol daadwerkelijk te kunnen vervullen, extra inzet op ontsluiting en hergebruik wenselijk is.
Wat gaat u doen om de beschikbaarheid van open data daadwerkelijk op een hoger plan te tillen?
Het Kabinet zal u eind september over de aanpak nader informeren.
Het bericht dat de zorgsector een goede markt is voor interim-managers |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het tarief voor interim-managers in de zorg is gestegen van € 112 per uur naar € 145 per uur? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Hoe verklaart u de tariefstijging van interim-managers in de zorg, terwijl dit in andere sectoren is gedaald? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Vindt u het acceptabel dat enerzijds massaal ontslag wordt aangevraagd voor zorgverleners, en dat anderzijds interim-managers meer gaan verdienen? Zo ja, waarom? Zo nee, gaat u deze trend keren?
Vindt u de verhouding tussen het uurtarief van interim-managers ten opzichte van zorgverleners reëel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe verhoudt een dergelijk inkomen zich tot de Wet normering topinkomens (WNT) als wordt uitgegaan van de normen in 2015? Wat zou een interim-bestuurder maximaal per uur mogen verdienen als deze onder de WNT zou vallen?
Denkt u ook dat het mogelijk is dat door de normering van de beloning voor bestuurders er een verschuiving plaatsvindt naar meer interim-werk waarvoor die beloningsnormering niet geldt? Zo ja, wat zegt dat volgens u over de bestuurders in de zorgsector? Kunt u uw antwoord toelichten?
Brandwonden van een 86-jarige man na een douchebeurt |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een 86-jarige man na een douchebeurt onder de brandwonden zit?1
Ik heb het bericht over dit tragisch ongeval gelezen en vind het vreselijk voor de familie. Ik ben me er ook van bewust dat deze calamiteit een grote impact heeft op de betrokken zorgprofessionals.
Is het waar dat dit is gebeurd doordat een stagiaire de man douchte? Zo ja, waar was deze stagiaire in haar opleiding? Was zij al bekwaam genoeg om deze taak alleen uit te voeren? Zo neen, hoe is dit dan gebeurd?
De inspectie heeft besloten direct zelf een onderzoek naar deze calamiteit te starten. Gelet op de stand van het onderzoek kan de inspectie nog geen uitspraken doen over de toedracht van de calamiteit. De inspectie betrekt de familie bij dit onderzoek, dat naar verwachting in het najaar wordt afgerond.
Gaat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) dit voorval onderzoeken? Zo ja, per wanneer verwacht zij met een oordeel te kunnen komen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak zijn stagiaires betrokken bij ongelukken die via een incidentenmelding bij de IGZ binnenkomen?
Bij de inspectie zijn cijfers bekend over hoe vaak iemand die een opleiding nog niet heeft afgerond, betrokken is bij een melding. Extra onderzoek vind ik daarom niet nodig. De inspectie heeft mij laten weten dat zij sinds januari 2006 tot heden 29 meldingen van incidenten heeft ontvangen waarbij een stagiair(e) betrokken is geweest. Ik merk daarbij op dat het ontstaan van een calamiteit in de meeste gevallen niet toe te schrijven is aan één gebeurtenis of zorgverlener, maar aan een samenloop van gebeurtenissen. Oorzaken die ten grondslag liggen aan een calamiteit kunnen zich bevinden op organisatorisch, technisch, medewerkers- of cliëntniveau.
Bent u bereid te onderzoeken hoe vaak ongelukken gebeuren, omdat de zorg verleend wordt door iemand die de opleiding nog niet voltooid heeft? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer verwacht u dat dit onderzoek klaar is?
Zie antwoord vraag 4.
De vrijlating en arrestatie van een zwangere vrouw in Sudan |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Harry van Bommel , Raymond de Roon (PVV), Han ten Broeke (VVD), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Sudanese dag na vrijlating opgepakt?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Merriam Ibrahim inderdaad opnieuw is opgepakt nadat de rechtbank gisteren het doodvonnis had vernietigd? Kunt u bevestigen dat zij is opgepakt bij een poging het land te verlaten?
De rechtbank had mevrouw Ibrahim maandag 23 juni vrijgesproken van het doodvonnis. Op dinsdag 24 juni werd mevrouw Ibrahim vastgehouden op het vliegveld, zij probeerde inderdaad het land te verlaten.
Kunt u aangeven op welke grond mevrouw Ibrahim opnieuw is gearresteerd?
Mevrouw Ibrahim werd vastgehouden op verdenking van het gebruik van valse documenten, maar zij is niet officieel gearresteerd. Donderdag 26 juni aan het einde van de dag werd mevrouw Ibrahim weer vrijgelaten en ze bevindt zich nu op de Amerikaanse ambassade in afwachting van verdere procedures.
Bent u bereid de Sudanese ambassadeur opnieuw te ontbieden om de onmiddellijke vrijlating te eisen?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u mogelijkheden om de internationale druk op de Sudanese regering op te voeren?
Ja. Door middel van stille diplomatie wordt de internationale druk nu opgevoerd.
Sluikreclame op scholen |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Henk van Gerven , Jasper van Dijk |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht «Voorlichting voedselbedrijven op scholen lijkt op sluikreclame»?1
Het bericht heb ik met interesse gelezen en geeft goed aan welk standpunt Foodwatch heeft ten aanzien van de huidige afspraken binnen de Reclamecode voor Voedingsmiddelen.
Deelt u de mening van Foodwatch dat de «voorlichting» van voedselbedrijven wettelijk verboden moet worden omdat deze neerkomt op sluikreclame?
Nee. De verantwoordelijkheid voor het verstandig omgaan met reclame gericht op kinderen ligt momenteel bij de industrie en mediapartijen. De voedingsmiddelenindustrie en mediapartijen reguleren dit zelf door middel van de afspraken in de Reclamecode voor Voedingsmiddelen. De huidige Reclamecode voor Voedingsmiddelen beschrijft wat wel en niet mag richting het onderwijs en de kinderopvang en heeft als uitgangspunt dat reclame op kinderdagverblijven en scholen niet geoorloofd is. Hiervan wordt uitgezonderd een voorlichtende reclamecampagne die plaats vindt met instemming van de overheid en/of een andere erkende autoriteit op het terrein van voeding, gezondheid en/of beweging. Door goedkeuring van een onafhankelijke instantie zoals het Voedingscentrum wordt voorkomen dat er sprake is van sluikreclame. Aan deze afspraak hebben de industrie en media zich gecommitteerd en met deze afspraak geven deze partijen aan deze verantwoordelijkheid te willen en kunnen dragen.
Deelt u de mening dat het misleidend is als voedselbedrijven zogenaamd voorlichting geven, terwijl zij in werkelijkheid reclame maken voor hun producten?
Het is niet wenselijk als bedrijven door middel van voorlichting ongeoorloofd reclame maken voor voedingsmiddelen en zich hierbij niet houden aan de strekking van de afspraken in de Reclamecode voor Voedingsmiddelen. Zelfregulering kan alleen functioneren als de zelfregulerende bedrijven zich hier aan houden. Als een erkende autoriteit zoals het Voedingscentrum echter akkoord is met vorm en inhoud van de voorlichting, zoals omschreven in de Reclamecode voor Voedingsmiddelen, kan er geen sprake zijn van misleiding.
Hoe oordeelt u over de Ronald McDonald Shows, waarbij het bedrijf langskomt op scholen om kinderen «les te geven»? Vindt u dit aanvaardbaar?
De huidige Reclamecode voor Voedingsmiddelen beschrijft wat de voedingsmiddelenindustrie wel en niet mag richting het onderwijs en de kinderopvang. Het is hierbij in ieder geval belangrijk dat de gemaakte afspraken ook worden nageleefd. De activiteiten die door de industrie worden uitgevoerd, dienen volledig overeen te komen met de gemaakte afspraken. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de industrie.
De Reclamecode voor Voedingsmiddelen biedt partijen momenteel veel ruimte om hier op een eigen wijze invulling aan te geven. Bovenstaande initiatieven zijn daar voorbeelden van.
Onderdeel van een goede zelfregulering is om regelmatig de gemaakte afspraken te herzien, om ervoor te zorgen dat de afspraken nog duidelijk en betekenisvol zijn en alle partijen zich er aan houden. In 2013 heeft de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) reeds aangegeven de regels omtrent voedingsreclame gericht op kinderen te willen aanscherpen. De totstandkoming van deze aanscherpingen duurt echter langer dan verwacht. Mijn zorgen hierover heb ik geuit aan de FNLI. Tevens heb hierbij ik aangegeven dat de huidige Reclamecode nog te veel openingen biedt voor partijen om er op eigen zienswijze in te handelen. Ik verwacht dat de beoogde aanscherpingen uiterlijk aan het einde van dit jaar tot stand zijn gekomen. In het voorjaar van 2015 zal ik u hierover informeren en u mijn reactie hierop geven.
Hoe oordeelt u over het smeerdiploma van Blue Band met een lespakket voor kinderen? Vindt u dit aanvaardbaar?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening van hoogleraar Katan, dat de voorlichting van bedrijven «altijd gekleurd» is?
Elke vorm van voorlichting en communicatie is per definitie en in bepaalde mate gekleurd. Dit geldt voor zowel voorlichting van de overheid, maatschappelijke organisaties als bedrijven. Er is echter een verschil tussen kleuring en ongeoorloofde reclame. Om te voorkomen dat er sprake is van ongeoorloofde reclame voor voedingsmiddelen in het onderwijs en kinderopvang is de afspraak gemaakt tussen industrie en media om dit alleen te doen met goedkeuring van een erkende autoriteit zoals het Voedingscentrum.
Deelt u deze mening van Foodwatch: «De educatieve doelen van scholen en kinderdagverblijven zijn niet te verenigen met de commerciële belangen van voedselproducenten. Zij moeten daar dan ook wegblijven. Kinderen zijn geen marketingobject»?2
Ik deel deze mening niet. Scholen en kinderdagverblijven hebben inderdaad andere doelen dan voedselproducenten. Dit neemt niet weg dat partijen in het kader van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid, wel mogen inzetten op maatschappelijke doelen. De problematiek van ongezonde voeding en overgewicht is dermate complex dat dit alleen maar opgelost kan worden in samenwerking met alle betrokken actoren. Juist daarom wordt via het nationale programma Alles is gezondheid… ingezet op het verbinden van partijen uit verschillende sectoren. Zo werken we samen aan het verbeteren van de gezondheid van de Nederlandse bevolking. Het erkennen van het spanningsveld en complexiteit zie ik echter niet als reden om de dialoog en verkenning van mogelijkheden per definitie te vermijden.
Deelt u de mening dat bedrijven misbruik maken van de Reclamecode voor Voedingsmiddelen, omdat daarin staat dat reclame verboden is?
Nee. De Reclamecode voor Voedingsmiddelen is helder over de afspraak om alleen scholen en kinderdagverblijven te benaderen met goedkeuring van een erkende autoriteit. Als partijen zich hier niet aan houden is er sprake van het niet naleven van de afspraken uit de Reclamecode, niet van misbruik van de Reclamecode. Het niet naleven van de afspraken uit Reclamecode door bedrijven past echter niet in een goed functionerende zelfregulering. Daarnaast ben ik van mening dat de huidige afspraken in de Reclamecode ruim geformuleerd zijn en aanscherpingen op deze afspraken noodzakelijk zijn. Over het uitblijven van de aangekondigde aanscherpingen heb ik, zoals eerder aangegeven, mijn zorgen geuit aan de FNLI.
Welke regels hanteren scholen over reclame op scholen, bijvoorbeeld in het kader van het convenant sponsoring? Vindt u die regels nog up-to-date?
Het verantwoord omgaan met reclame en sponsoring op scholen is primair een verantwoordelijkheid van de scholen. In 2009 hebben de betrokken partijen hierover afspraken gemaakt in het convenant sponsoring. Deze afspraken behelzen onder andere dat er draagvlak moet zijn voor de betreffende sponsoring, zowel binnen de school als bij de bij de school betrokkenen. Deze afspraken vormen nog steeds passende kaders waarbinnen sponsoring op scholen plaats kan vinden. De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap neemt op dit moment het initiatief om het convenant in samenspraak met alle deelnemende partijen te evalueren en te verlengen. Naar verwachting zal dit proces in oktober 2014 zijn afgerond.
Naast de afspraken die de sector in het convenant zelf heeft gemaakt, moeten bedrijven zich bij reclame gericht op kinderen uiteraard houden aan de Reclamecode voor Voedingsmiddelen zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 en verder.
Deelt u de mening dat het verwerpelijk is om op scholen ruimte te bieden aan bedrijven die «consumenten op zo jong mogelijke leeftijd aan hun merken willen binden»?
Ik deel de mening dat kinderen in het primair onderwijs gevrijwaard moeten zijn van ongeoorloofde reclame voor voedingsmiddelen, dus ook door de door u omschreven bedrijven. Hiervoor hebben de industrie en media afspraken gemaakt in de Reclamecode voor Voedingsmiddelen.
Deelt u de mening dat voorlichting over voedsel op scholen en kinderdagverblijven door onafhankelijke organisaties moet worden gegeven? Zo ja, wat gaat u hiertoe ondernemen?
Ik deel de mening dat voorlichting over voedsel op basisscholen en kinderdagverblijven in ieder geval goedgekeurd moet zijn door een erkende autoriteit om te bewaken dat de juiste voorlichting wordt gegeven en er geen sprake is van ongeoorloofde reclame gericht op kinderen, zoals ook is beschreven in de Reclamecode voor Voedingsmiddelen. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 7 deel ik niet de mening dat dit exclusief door deze organisaties gedaan moet worden.
Bent u bereid de petitie van Foodwatch te ondertekenen?3
Een petitie is een instrument voor burgers om een onderwerp te agenderen, cq op de politieke agenda te zetten. Het lijkt mij passend dat ik daar op reageer, zoals met deze antwoorden.
De ronselfilm ‘Fighting Journalists, Oh Oh Aleppo 'De spookstad’ |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de ronselfilm «Fighting Journalists, Oh Oh Aleppo «De spookstad»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze film het ronselen van jongeren in Nederland voor de jihad in Syrië en de Levant tot doel heeft? Zo nee, waarom niet?
De film heeft de intentie om jongeren te radicaliseren en te stimuleren tot uitreis naar jihadistische strijdgebieden. Door middel van sociale media probeert de jihadistische beweging openlijk en provocerend naar buiten te treden teneinde jongeren op een sekteachtige wijze te rekruteren. Deze online aanwezigheid van de jihadistische beweging werkt radicalisering in de hand en faciliteert een glijdende schaal: van online retoriek naar fysieke actie.
Hoe beoordeelt u het feit dat het hier vooral derdegeneratieallochtonen betreft, die in de door de regering gehanteerde definitie als autochtoon te boek staan?
Het is niet relevant welke generatie allochtonen of autochtonen betrokken zijn bij het tot stand komen van deze film. Duidelijk is echter wel dat de geradicaliseerde jongeren zich tegen de kernwaarden van onze samenleving afzetten en dat dit onacceptabel is.
Bent u bereid de mensen en/of organisatie(s) achter deze ronselfilm op te pakken en te berechten, en deze personen, als zij een tweede paspoort bezitten, het Nederlandse paspoort af te nemen en hen uit te zetten? Zo nee, waarom niet?
Het ronselen voor de jihad is een misdrijf. Het openbaar ministerie beslist per geval over eventuele vervolging. Bij een onherroepelijke veroordeling wegens een terroristisch misdrijf kan op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap het Nederlanderschap worden ingetrokken als sprake is van een dubbele nationaliteit.
Medische zorg voor gedetineerden |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Zorg ter voorkoming van overlijden in detentie»?1
Ja.
Deelt u de mening van de auteurs dat de politie niet altijd goed kan beoordelen of personen die worden binnengebracht een lichamelijke ziekte hebben en dat zij soms ten onrechte als bijvoorbeeld dronken worden beschouwd en daardoor de benodigde zorg niet krijgen? Zo ja, deelt u dan ook de mening van de auteurs dat voor die beoordeling altijd een arts nodig is? Hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De Nationale Politie heeft in samenwerking met de GGD een protocol opgesteld waarin het tijdig inschakelen van medisch geschoold personeel in voornoemde gevallen is geregeld. Dit houdt onder meer in dat beoordelingen van ziekteverschijnselen bij personen in cellencomplexen of ophoudruimtes van de politie niet uitgevoerd dienen te worden door politieagenten of arrestantenverzorgers. Zij beschikken immers niet over de benodigde medische achtergrond. Alle personen die bij de politie worden ingesloten, worden bevraagd over hun gezondheid. Op basis hiervan wordt al dan niet een arts gewaarschuwd, die vervolgens verantwoordelijk is voor de medische begeleiding en behandeling. Geïntoxiceerde personen worden over het algemeen overgebracht naar een politiecellencomplex, omdat de voorzieningen daar veelal beter zijn dan in de politiebureaus. De politie geeft hiermee uitvoering aan de waarborgen zoals deze zijn vastgelegd in artikelen 2 en 3 EVRM. Wellicht ten overvloede wordt gewezen op de rapporten van het CPT2 van 2008 en 2012 waarin de toegang tot de medische zorg voor personen in politiecellen in het algemeen adequaat wordt bevonden.3
In hoeverre is het in een bovenstaande situatie niet inschakelen van medisch opgeleid personeel in strijd met het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het voorstel dat arrestantenverzorgers op het politiebureau verplicht moeten worden om een arts van de penitentiaire inrichting waarnaar de arrestant wordt overgeplaatst, ervan op de hoogte te stellen als een patiënt medische zorg nodig heeft gehad tijdens het verblijf op het politiebureau?
De auteurs wijzen op het belang van adequate informatiedeling en continuïteit in de zorgverlening binnen de strafrechtsketen. Het belang hiervan ondersteun ik en heeft mijn aandacht. Relevant vertrekpunt is dat de uitwisseling van medische gegevens vanwege het medisch beroepsgeheim voorbehouden is aan medische beroepsbeoefenaren. Een arts die door de politie wordt ingeroepen, treedt meestal eenmalig op als behandelaar en heeft vaak geen zicht op het justitiële vervolgtraject. De arts is verantwoordelijk voor een schriftelijke weergave van diens bevindingen en de verleende zorg. De procedure is vervolgens dat de arrestantenverzorger de medische informatie in een gesloten enveloppe meegeeft voorafgaand aan het vervoer, zodat deze bij aankomst in de penitentiaire inrichting aan de medische dienst kan worden overgedragen. Standaard wordt bij iedere gedetineerde binnen 24 uur na plaatsing een medische intake verricht. De medische dienst van de inrichting legt zo nodig ook contact met de bij de politie geconsulteerde arts.
Verschillende initiatieven zijn gaande om de informatie-uitwisseling tussen de politie en de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) te verbeteren. Zo wordt gewerkt aan het verkorten van de verblijfsduur op het politiebureau en snellere overplaatsing naar de penitentiaire inrichtingen. Op het hiervoor ingestelde aanmeld- en overdrachtformulier worden ook bijzonderheden met betrekking tot gedrag en gezondheid uitgevraagd, zoals drugsgebruik, medicatiegebruik en agressie. Ook wordt hierop aangegeven of iemand medische zorg nodig heeft zodat de medische dienst de zorgverlening in de penitentiaire inrichting hierop kan instellen. Het nieuwe aanmeldformulier wordt in het najaar van 2014 landelijk uitgerold.
Een tweede ontwikkeling richt zich op de uitbreiding van het Elektronisch Patiënten Dossier (EPD) binnen alle justitiële inrichtingen. Het EPD is reeds ingevoerd voor huisartsen en wordt uitgebreid met GGZ-toepassing. Hiermee wordt voorzien in een digitaal en integraal informatiesysteem waarmee zorgverleners in alle inrichtingen van DJI, ook bij overplaatsingen, beschikken over de relevante informatie over gedetineerden met medische problematiek. Met het oog op verdere optimalisering heeft DJI een zogenaamd zorgkoppelpunt ingekocht, waarmee op termijn de informatie-uitwisseling met externe zorgverleners mogelijk wordt. Dit is bijvoorbeeld nuttig bij (tijdelijke) overbrenging naar een regulier ziekenhuis of een GGZ-instelling.
Wat vindt u van het idee van de auteurs om voor gedetineerden met medische zorgbehoeften (incl. het verstrekken van medicatie) een groeidocument te gebruiken of een digitaal dossier op te maken dat bij iedere overplaatsing gecontroleerd en bijgewerkt moet worden?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat patiënten bij een acuut medisch probleem nog steeds in een Justitieel Medisch Centrum kunnen worden opgenomen, terwijl een dergelijk centrum alleen voor medisch stabiele patiënten is bedoeld? Zo ja, waarom is dat zo? Spelen in die gevallen penitentiaire overwegingen een zwaardere rol dan medische overwegingen? Zo nee, waarom niet?
Het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ), voorheen het Justitieel Medisch Centrum, is nadrukkelijk bestemd voor gedetineerde patiënten die niet-spoedeisende somatische zorg nodig hebben. Wanneer spoedeisende medische zorg nodig is of zorg die de mogelijkheden van het JCvSZ overstijgt, vindt overbrenging naar een regulier ziekenhuis plaats. Daar ontvangt een justitiabele, al dan niet onder bewaking, de noodzakelijke zorg. Zo is het mogelijk dat een operatie plaatsvindt in een regulier ziekenhuis en de gedetineerde gedurende de herstelperiode verblijft in het JCvSZ tot terugplaatsing naar de penitentiaire inrichting verantwoord is. Penitentiaire belangen en omstandigheden doorkruisen dit niet. Een arts van het JCvSZ beslist op basis van heldere in- en exclusiecriteria over de opname. Zoals ik in maart van dit jaar reeds aan uw Kamer meldde, constateerde de IGZ dat de afspraken hieromtrent worden nageleefd. 4
Afhandeling van incidenten door penitentiaire en TBS-inrichtingen |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u toelichten wat in penitentiaire inrichtingen het beleid is ten aanzien van het verbaliseren van drugsvondsten in de inrichting?
Het aangiftebeleid in alle penitentiaire inrichtingen is gebaseerd op de door het Openbaar Ministerie opgestelde «Aanwijzing Opiumwet». Het aantreffen van meer dan 0,5 gram harddrugs bestemd voor eigen gebruik, de handel in harddrugs en het bezit van en handel in meer dan 5 gram softdrugs leiden tot aangifte. De politie en het Openbaar Ministerie oordelen vervolgens over het wel of niet verbaliseren van de aangifte en de verdere strafrechtelijke vervolging.
Kunt u toelichten wat in tbs-inrichtingen het beleid is ten aanzien van het verbaliseren van drugsvondsten in de inrichting?
Op grond van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden rust op het hoofd van de tbs-inrichting de verplichting om tegen een tbs-gestelde of anderszins verpleegde aangifte te doen van alle strafbare feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, die tijdens de tenuitvoerlegging van de tbs met verpleging van overheidswege worden begaan. Voor overtreding van artikel 11 van de Opiumwet is voorlopige hechtenis toegelaten.
Hoeveel processen-verbaal worden er jaarlijks opgemaakt van drugsvondsten in tbs-inrichtingen? Kunt u dit per inrichting uitsplitsen?
Het aantal aangiftes en dus ook het aantal opgemaakte processen-verbaal wordt niet landelijk voor de penitentiaire inrichtingen bijgehouden. Hetzelfde geldt voor de tbs-sector als geheel. Voor tbs-gestelden met een verlofmachtiging wordt dit wel bijgehouden. Sinds 2011 is in deze categorie tweemaal aangifte gedaan voor verdenking van drugsgerelateerde feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan.
Hoeveel processen-verbaal worden er jaarlijks opgemaakt van drugsvondsten in penitentiaire inrichtingen? Kunt u dit per inrichting uitsplitsen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gebeurt er uiteindelijk met de drugs die gevonden is in de inrichtingen?
Gevonden drugs worden aan de politie overgedragen ter vernietiging.
Welke procedure wordt gevolgd op het moment dat een patiënt of een bezoeker in een penitentiaire inrichting wordt betrapt op drugsbezit? Welke procedure geldt in tbs-inrichtingen?
Gedetineerden worden gehoord door de directeur, die vervolgens beslist over een op te leggen sanctie. Sancties zijn bijvoorbeeld plaatsing op een strafcel, ontzegging van bezoek of uitsluiting van deelname aan bepaalde activiteiten. Ook wordt aangifte gedaan op grond van de «Aanwijzing Opiumwet» van het Openbaar Ministerie. Op invoer en drugsbezit door tbs-gestelden staan verschillende sancties zoals kamerarrest, uitsluiting van bepaalde activiteiten en het opschorten van verlofmogelijkheden. Bij een vermoeden van strafbare feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, wordt aangifte gedaan. Indien aan de tbs-gestelde tegen wie aangifte wordt gedaan verlof is verleend, wordt dit verlof terstond ingetrokken.
Bij invoer van drugs door het bezoek van een gedetineerde wordt aangifte tegen de bezoeker gedaan. In het vervolg kan de bezoeker de toegang tot de penitentiaire inrichting worden ontzegd of vindt het bezoek plaats achter glas. Ook in de tbs kunnen aan bezoekers die drugs invoeren beperkingen van de bezoekmogelijkheden worden opgelegd. De directeur van de kliniek kan, afhankelijk van de situatie, maatregelen nemen. Hierbij kunt u denken aan begeleid bezoek of het ontzeggen van de toegang tot de kliniek.
Wat is het beleid in zowel penitentiaire inrichtingen als tbs-inrichtingen op waarheidsvinding als het gaat om vermoedelijke strafbare feiten, zoals bijvoorbeeld brandstichting, drugsbezit of geweldsincidenten?
De penitentiaire inrichting handelt het merendeel van de incidenten zelf af. Dit betreft lichte(re) incidenten, zonder ernstige gevolgen, waar de directeur zelf een sanctie oplegt. Bij ernstiger incidenten kan zowel een gedetineerde als een medewerker van de penitentiaire inrichting aangifte doen. Iedere penitentiaire inrichting maakt hierover afspraken met de regionale politie-eenheid. Die afspraken zijn afhankelijk van de prioriteiten bij de politie. Bij (vermoeden van) voortgezet crimineel handelen wordt het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) van de politie geïnformeerd. Vanzelfsprekend kan de politie indien nodig onderzoek doen in een penitentiaire inrichting in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. Als het vermoeden bestaat dat inrichtingspersoneel betrokken is bij strafbare feiten kan ook het Bureau Integriteit van DJI worden ingeschakeld.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 geldt voor het hoofd van een tbs-inrichting, dat vermoedt dat een tbs-gestelde zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, dat hij gehouden is daarvan aangifte te doen. Betreft het een feit waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten dan bepaalt het hoofd, al dan niet in overleg met de jurist van de inrichting, of toch aangifte wordt gedaan. Verder bestaat de mogelijkheid voor andere tbs-gestelden om aangifte te doen. De waarheidsvinding ligt vervolgens in handen van politie en justitie.
Daarnaast wordt bij een strafbaar feit altijd een melding «bijzonder voorval» naar de Dienst Justitiële Inrichtingen gezonden, waarbij ook wordt gemeld of aangifte is gedaan. Incidenten spelen vanzelfsprekend een rol in de verdere behandeling van een tbs-gestelde.
In hoeverre wordt bij een vermoeden van een strafbaar feit contact opgenomen met de politie? Wat is het beleid hierop in zowel penitentiaire Inrichtingen als tbs-inrichtingen?
Binnen de penitentiaire inrichtingen geldt het landelijk integriteitsbeleid en de eerder genoemde werkwijze van het GRIP voor het handelen bij een vermoeden van een strafbaar feit. Ten aanzien van strafbare feiten door tbs-gestelden geldt de al genoemde aangifteplicht. Wanneer het hoofd van de tbs-inrichting vermoedt dat er sprake is van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, doet hij tegen de desbetreffende tbs-gestelde(n) aangifte bij de politie.
Krijgt de politie na een (gewelds)incident altijd de mogelijkheid om te onderzoeken of sprake is geweest van een strafbaar feit? Zo nee, waarom niet? Wat is hierin het beleid in penitentiaire inrichtingen? Is dat beleid hetzelfde als bij tbs-inrichtingen? Zo nee, wat is het verschil en waarom?
In het geval van een aangifte geeft de directeur van de betreffende penitentiaire inrichting of tbs-inrichting politie en justitie voldoende gelegenheid de aangifte te onderzoeken.
Kunt u uitgebreid toelichten of er landelijk afspraken met de politie zijn gemaakt over het melden van vermoedelijke strafbare feiten of dat deze afspraken door elke inrichting afzonderlijk zijn gemaakt? Kunt u aangeven wat deze afspraak of afspraken inhouden?
Voor het antwoord inzake de penitentiaire inrichtingen verwijs ik naar het antwoord op vraag 7. Voor het antwoord inzake de tbs-inrichtingen verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 2 en 7, met de aanvulling dat ik ook een landelijk geldende handleiding heb laten opstellen. Onder andere het Openbaar Ministerie, de nationale politie en de tbs-inrichtingen waren hierbij nauw betrokken. Deze handleiding beschrijft de werkwijze in het geval van het vermoeden van een strafbaar feit waarop de aangifteplicht van toepassing is. Er is een duidelijke verdeling van verantwoordelijkheden en er is een beschrijving van het werkproces voor de aangiftes en het verbaliseren daarvan.
De handleiding vermeldt dat op basis van de wet en eventueel in overleg met de jurist van de inrichting, het hoofd van de inrichting bekijkt of het incident waarbij de tbs-gestelde betrokken is mogelijk een strafbaar feit betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. In gevallen waarin sprake is van een strafbaar feit waarvoor mogelijk voorlopige hechtenis is toegelaten dient direct contact te worden opgenomen met de lokale contactpersoon van de politie en met de TBS-officier, zodat het incident bij alle partijen bekend is, en gezamenlijk kan worden vastgesteld of het inderdaad een strafbaar feit is waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, en zo mogelijk ook al een (eerste) beoordeling kan worden gedaan of betrokkene als verdachte zal worden aangemerkt. Wordt geconcludeerd dat het een strafbaar feit betreft waarvoor een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden afgegeven dan doet het (plaatsvervangend) hoofd van de inrichting aangifte van het strafbare feit bij de politie. Wanneer 112 is gebeld, komt de politie ter plaatse en wordt bij voorkeur de aangifte direct opgenomen of binnen 2 x 24 uur alsnog in de inrichting ofwel op een politiebureau. Wanneer er aangifte wordt gedaan in een niet-noodsituatie, ontvangt de inrichting binnen 24 uur een ontvangstbevestiging van de politie. Daarna ontvangt de inrichting het proces-verbaal van de politie. Indien de inrichting akkoord is met de inhoud daarvan, wordt dit proces-verbaal ondertekend en teruggezonden naar de politie. Indien de inrichting niet instemt met de inhoud van het proces-verbaal, wordt contact gezocht met de politie en wordt bezien of het proces-verbaal kan worden aangepast.
Het bericht dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) het Openbaar Ministerie (OM) heeft gepasseerd bij het fraudeonderzoek in het St. Antonius Ziekenhuis te Nieuwegein |
|
Reinette Klever (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «NZa passeert Openbaar Ministerie in groot fraudeonderzoek»?1
Wij hebben kennisgenomen van de berichtgeving. Voor de beantwoording van deze vragen verwijzen wij naar de brief «Jaarrekeningentraject en afstemming NZa en OM» die uw Kamer 26 juni jongstleden heeft ontvangen.
Heeft de NZa in overleg met het OM besloten alleen een bestuurlijke boete op te leggen, en af te zien van een strafrechtelijk onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het OM wel aanknopingspunten zag voor vervolging in deze fraudezaak?
Zie antwoord vraag 1.
Is het tripartiet protocol in deze fraudezaak correct gevolgd? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het gebruikelijk dat een overheidsorgaan strafrechtelijke vervolging voorkomt door snel een bestuurlijke boete op te leggen?
In het Nederlandse toezichthoudsysteem is het algemene adagium dat onrechtmatigheden zo veel mogelijk in het bestuursrecht worden aangepakt. Het CSO Zorg is ingesteld om zaken waarin zich een samenloop van het bestuurs- en het strafrecht voordoet, te bespreken. Deze samenloop is er in geval van een verdenking van strafbare feiten die tevens op grond van de Wet Marktordening Gezondheidszorg beboetbare feiten vormen, of dat nu overtredingen (schuld) of misdrijven (opzet) betreffen. Dergelijke feiten mogen slechts eenmaal worden bestraft op grond van het zogenoemde «ne bis in idem» beginsel dat onder meer in art. 5:44 Awb en art. 68 WvSr is vastgelegd.
Op grond van artikel 5:44, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht dient het bestuursorgaan (in dit geval de NZa), indien de gedraging tevens een strafbaar feit is, deze aan de officier van justitie voor te leggen. De NZa heeft medegedeeld de geconstateerde feiten als overtredingen aan te merken en aangegeven dat er van opzet niet is gebleken. De vraag of de zaak zich uiteindelijk ook leent voor strafrechtelijke afdoening is in hoge mate afhankelijk van de vraag of er sprake was van opzet of niet. De NZa heeft zelfstandig, op basis van het beschikbare onderzoeksmateriaal, de conclusie getrokken dat er in het onderhavige geval van opzet niet is gebleken en de gedraging derhalve niet tevens een strafbaar feit opleverde. Hiermee heeft de NZa gehandeld conform deze wettelijke bepaling. Het vormen van een strafrechtelijk inhoudelijk oordeel door het OM op basis van het feitencomplex zoals weergegeven in het onderzoeksrapport was derhalve niet aan de orde.
Welk effect heeft een bestuurlijke boete op de zorgkosten, en welk effect heeft strafrechtelijke vervolging? Wat heeft uw voorkeur?
In algemene zin kan niet worden aangegeven wat het (verschil in) effect is van een bestuurlijke boete op de zorgkosten ten opzichte van een strafrechtelijke vervolging. Zowel de bestuurlijke boete als een strafoplegging die kan volgen na strafrechtelijke vervolging heeft een punitief karakter. Overigens bestaan ook in het strafrecht mogelijkheden om onterecht genoten voordeel af te pakken.
In dit geval heeft het bestuurlijke toezicht geleid tot terugbetaling van onterechte declaraties door het St. Antonius Ziekenhuis. Inmiddels heeft de ziekenhuissector de handschoen zelf opgepakt om iedere twijfel over goede of verkeerde declaraties weg te nemen. Het is voor het eerst dat ziekenhuizen de hele administratie doorspitten over de twee voorgaande jaren (i.e. 2012 en 2013).
Welke personen hebben het NZa-onderzoek bij het St. Antonius Ziekenhuis uitgevoerd?
De NZa heeft gemeld dat dit medewerkers zijn die op grond van artikel 72 van de Wet marktordening gezondheidszorg zijn aangesteld als toezichthouder.
Zijn de onderzoekers in het verleden direct of indirect betrokken geweest bij het St. Antonius Ziekenhuis? Zo ja, in welke hoedanigheid?
De NZa heeft gemeld dat er geen sprake is van betrokkenheid door de onderzoekers.
Bent u van mening dat de NZa voldoende afstand houdt tot de instellingen waarop zij toezicht houdt?
Ja. Het staat voorop dat de NZa als (markt)toezichthouder onafhankelijk moet opereren van de zorgaanbieders en ziektekostenverzekeraars waarop zij toe ziet. Voor de regulerende taken is de NZa verplicht kennis te vergaren omtrent feiten en af te wegen belangen bij het nemen van haar besluiten. De NZa maakt daarbij gebruik van veldpartijen. Dit betekent dat de input van veldpartijen wordt meegenomen bij het ontwikkelen van beleid door de NZa (voor zover vallend binnen het mandaat van de NZa). Formele vaststelling van het beleid vindt plaats binnen de Raad van Bestuur van de NZa, die hierover onafhankelijk besluit. Om de onafhankelijkheid van (markt)toezicht te borgen bestaat binnen de NZa een organisatorische scheiding tussen toezicht en handhaving enerzijds en regulering anderzijds.
Deelt u de mening dat fraude nooit mag lonen, en dat fraudeurs altijd door het OM vervolgd moeten worden?
Wij vinden fraude en onrechtmatige declaraties in de zorg niet acceptabel. Het zet de betaalbaarheid en de solidariteit van het stelsel onder druk en ondermijnt de vertrouwen in overheidsinstituties.
De middelen die bestemd zijn voor de zorg moeten op een goede manier worden besteed. Dat vereist een cultuur waarin alle partijen integer omgaan met zorggeld en de geldende wetten en regels naleven. Als blijkt dat de regels niet worden nageleefd, treden toezichthouders en opsporingsdiensten daar gericht tegen op. In algemene zin is van belang dat fraude alleen met een integrale aanpak op een effectieve manier voorkomen en bestreden kan worden. Alleen als wordt ingezet op gerichte aandacht voor preventie (waaronder goede voorlichting, fraudebestendige wet- en regelgeving), controle, toezicht en handhaving kan sprake zijn van een effectieve aanpak. Met een dergelijke integrale aanpak is het ook mogelijk de inzet van het strafrecht goed af te stemmen op wat andere partijen in de handhavingsketen doen.
Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat het OM nooit meer op een dergelijke wijze door de NZa wordt tegengewerkt, dan wel belemmerd in de opsporing en vervolging van fraudeurs?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat de Vrije Universiteit (VU) onderzoek gaat doen naar mogelijke datafraude in wetenschappelijk werk van econome Karima Kourtit |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «VU gaat onderzoeken of er fraude is gepleegd bij werk Karima Kourtit»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat in acht door mevrouw Kourtit gepubliceerde artikelen is gefraudeerd met data, wat door alle door NRC Handelsblad geraadpleegde wetenschappers wordt bevestigd en dat van deze acht artikelen er drie in het proefschrift staan, dat al eerder werd afgekeurd door de onderzoekscommissie? Deelt u de mening dat het vreemd is dat de promotie van mevrouw Kourtit op 25 juni aanstaande gewoon doorgang zal vinden? Deelt u de mening dat deze promotie op dit moment onwenselijk zou zijn en bent u bereid de rector magnificus van de Vrije Universiteit (VU) nadrukkelijk te verzoeken de promotieplechtigheid aanstaande woensdag niet door te laten gaan? Zo nee, waarom niet?
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving in NRC. Ik heb mij hierover door de Vrije Universiteit laten informeren, die mij het volgende heeft gemeld:
Naar aanleiding van een (anonieme) melding kort voor de beoogde verdediging van het proefschrift op 29 mei 2013 heeft de toenmalige decaan besloten de geplande verdediging uit te stellen. De melding is vervolgens onderzocht door een commissie die tot de conclusie kwam dat in het proefschrift tekortkomingen voorkwamen. De commissie adviseerde de promovenda in de gelegenheid te stellen deze te herstellen en een nieuw concept ter beoordeling voor te leggen. Deze aanbevelingen zijn door het college van bestuur van de Vrije Universiteit overgenomen, de toenmalige promotor en beide copromotoren hebben zich teruggetrokken en het college van decanen heeft nieuwe promotoren aangewezen. Onder hun leiding heeft de promovenda een nieuw manuscript voorbereid.
Op 22 november 2013 is een tweede, eveneens anonieme, melding ingediend en deze is door een commissie onderzocht. De melding had zowel betrekking op artikelen die in de eerste versie van het proefschrift waren gebruikt als op artikelen die niet in het proefschrift waren opgenomen. Omdat deze al door een commissie onderzocht waren, zijn de artikelen die deel uitmaakten van het eerste concept proefschrift niet onderzocht. De commissie heeft haar bevindingen over deze tweede klacht gerapporteerd aan het college van bestuur. Het college heeft geconstateerd dat de aanbevelingen van deze commissie geen betrekking hebben op artikelen die in de eerste versie van het proefschrift voorkwamen noch van invloed zijn op de openbare verdediging van het proefschrift. De resultaten van de commissie en het besluit daarover van het college van bestuur zullen aan betrokkenen worden voorgelegd alvorens hierover mededelingen worden gedaan.
Inmiddels is op 13 juni een derde anonieme melding ingediend bij de Ombudsman wetenschappelijke integriteit van de Vrije Universiteit. Deze melding betreft vermeende datamanipulatie, onder meer in artikelen in het proefschrift van betrokkene. De VU en de uit internationale wetenschappers samengestelde leescommissie ontvingen al eerder documenten waarin vermoedens van datamanipulatie werden uitgesproken. De leescommissie heeft daarop besloten tot een wetenschappelijke ondervraging van promovenda en is daarbij tot de conclusie gekomen dat zij overtuigend kan aantonen dat noch met de oorsprong noch met de behandeling van de data die aan het proefschrift ten grondslag liggen iets mis is. Het proefschrift is door de commissie getoetst en verdedigbaar bevonden. De commissie heeft het college van decanen geadviseerd de kandidate tot de openbare verdediging toe te laten. Op basis van dit advies heeft inmiddels de promotie plaatsgevonden.
Op grond van de door de Vrije Universiteit verstrekte informatie ben ik van mening dat door betrokkenen zorgvuldig is besloten de promotie doorgang te doen vinden. Ik wijs er daarbij op dat de universiteit in haar besluitvorming volledig autonoom is.
Heeft u vernomen dat hoogleraar Nijkamp heeft toegezegd de ruwe data te overhandigen aan Richard Gill voor nader onderzoek? Erkent u dat op zijn minst dit onderzoek moet zijn afgerond voordat de promotie van mevrouw Kourtit eventueel kan doorgaan?
Ik baseer mij bij mijn oordeel op de onderzoeken die zijn gedaan onder verantwoordelijkheid van de Vrije Universiteit. Op basis daarvan kom ik tot de conclusie dat het besluit de promotie doorgang te laten vinden zorgvuldig is genomen.
Het bericht dat het RIVM heeft geconcludeerd dat bewoners van Krimpregio’s zich gemiddeld minder gezond voelen |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Alarm over ongezonde krimpregio's» waarin melding wordt gemaakt van het rapport van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?1
Ja.
Kent u het bedoelde rapport «Gezondheid in krimpregio's: Verdiepingsstudie» van het RIVM?
Ja.
Hoe oordeelt u de uitkomst dat 24% van de mensen in de krimpgebieden zich minder gezond voelt tegen 19% gemiddeld?
Uit het rapport Gezondheid in krimpregio’s (RIVM rapport 270171003/2011) bleek al dat de ervaren gezondheid van mensen die in krimpregio’s wonen over het algemeen wat minder goed is dan in de rest van Nederland. Deze verschillen konden toen maar voor een deel verklaard worden door de bevolkingskenmerken (geslacht, leeftijd, etniciteit, opleidingsniveau, inkomen en huishoudenstype). Uit de verdiepingsstudie van 2014 blijkt dat vooral de sociaaleconomische situatie in de krimpregio’s sterk samenhangt met de gezondheid van de inwoners van de krimpregio’s. Dat de sociaaleconomische status van mensen en de omgeving waarin zij wonen en werken bepalend kunnen zijn voor hun gezondheid is reeds langer bekend.
Bent u van mening dat mensen in krimpregio's gelijke rechten hebben op een goede gezondheid?
In eerste instantie is gezondheid van mensen zelf. Dit betekent dat mensen zelf in eerste instantie aan zet zijn. Het kabinet staat voor eigen verantwoordelijkheid en eigen kracht van mensen. Het is daarbij wel van belang dat iedereen gelijke informatie heeft om de gezonde keuze te maken. Hierin is een belangrijke taak voor de overheid weggelegd. Om in de Nederlandse samenleving goed te kunnen functioneren is het ook noodzakelijk dat iedereen over voldoende basisvaardigheden beschikt. Ook daar zet de overheid zich voor in.
Daarnaast zijn er ook veel factoren waar mensen zelf geen invloed op hebben, zoals leefstijl, de leefomgeving, of werkomstandigheden. Met het Nationaal Programma Preventie «Alles is Gezondheid…» wordt ook op deze factoren stevig ingezet.
Hoe oordeelt u over de constatering dat de minder gunstige sociaal-economische situatie van mensen in deze regio's een oorzaak is?
Het is reeds langer bekend dat de sociaaleconomische status van mensen en hun omgeving bepalende factoren kunnen zijn voor hun gezondheid. Daarom heeft het Kabinet met het programma «Alles is Gezondheid» fors ingezet op het verminderen van gezondheidsachterstanden. Activiteiten richten zich daarbij op die groepen die de grootste gezondheidsrisico’s lopen, zowel wat betreft de lichamelijke als de psychische gezondheid. Naast de sociaaleconomische situatie van mensen kijkt het programma ook naar de fysieke en sociale leefomgeving van mensen.
Onderdeel van programma «Alles is Gezondheid…» is het stimuleringsprogramma voor de lokale aanpak van gezondheidsachterstanden. Dit programma richt zich met name ook op wijken in krimpregio’s en plattelandsgebieden.
Overigens maakt de RIVM studie duidelijk dat er verschillen te constateren vallen tussen de krimpgebieden: in Zuid-Limburg en Groningen hangen de gezondheidsverschillen vooral samen met sociaaleconomische factoren, in Zeeland met de leeftijdsopbouw.
Erkent u dat tot op heden de sociaal-economische gezondheidsverschillen in Nederland vooral aandacht krijgen in buurten (bijvoorbeeld krachtwijken) van grotere steden? Vindt u vergelijkbare aandacht voor krimpgebieden in de rede liggen?
Nee. Vanuit het Interbestuurlijk Actieplan Bevolkingsdaling ondersteunt het Rijk sinds 2009 lokale en regionale partijen bij het aanpakken van de problematiek rond bevolkingsdaling/bevolkingstransities. Deze aanpak richt zich op de thema’s wonen en ruimte, economische vitaliteit en voorzieningen (inclusief zorg). Het Rijk heeft in 2012 met de drie provincies waarin de krimpgebieden gelegen zijn convenanten afgesloten, waarin ook afspraken zijn gemaakt over de zorg. Lessen die in de wijken in grote steden zijn geleerd over de aanpak van gezondheidsverschillen, kunnen bij de ontwikkeling van aanpakken in de krimpgebieden worden gebruikt.
Bent u van mening dat in een welvarend land als Nederland iedereen gelijke rechten op goede gezondheid heeft ongeacht de sociaal-economische situatie en ongeacht of iemand in een grote stad of in een krimpgebied woont?
Zoals in het antwoord op vraag vier verwoord, wordt gezondheid bepaald door een combinatie van factoren waarop mensen zelf soms wel en soms geen invloed hebben. Daar waar het gaat om factoren waar mensen zelf wel invloed op hebben, zoals leefstijl, moet iedereen een gelijke kans hebben om de gezonde keus te maken. Daar waar het factoren betreft waar mensen zelf weinig of geen invloed op hebben, worden bijvoorbeeld het programma «Alles is Gezondheid…» en het stimuleringsprogramma voor de lokale aanpak van gezondheidsachterstanden ingezet om gelijke kansen te creëren. Ongeacht de sociaaleconomische situatie en ongeacht of iemand in een grote stad of in een krimpgebied woont.
Erkent u dat de minder goed ervaren gezondheid in deze regio's, de vergrijzende bevolking en de afnemende bevolking invloed zullen hebben op de vraag?
Ja.
Erkent u dat een aandachtspunt voor beleidsmakers daarom moet zijn dat in deze gebieden de zorg goed moet aansluiten bij de behoefte en dat er in deze dunbevolkte gebieden soms andere voorzieningen vereist zijn dan in een stad? Zo nee, waarom niet?
Ja, zorg moet aansluiten op de behoefte. Op lokaal en regionaal niveau kan men er het beste voor zorgen dat vraag en aanbod op elkaar aansluiten en een passend zorgaanbod creëren. Nabijheid van zorg, ook voor de patiënt/burger in de krimpregio’s, is één van de speerpunten van het beleid. De minister van VWS heeft onder andere tijdens het Algemeen Overleg Ziekenhuiszorg van 26 maart 2014 toegezegd de Tweede Kamer een visie op de curatieve zorg in krimpregio’s toe te zenden. Uw Kamer ontvangt deze brief na de zomer. In deze brief wordt onder andere ingegaan op experimenteermogelijkheden, verantwoordelijkheden met betrekking tot spoedeisende hulp, de rol van de zorgverzekeraar en samenwerking in krimpregio's. Na de zomer ontvangt u tevens de reactie op de verdiepingsstudie van het RIVM naar gezondheid in krimpregio’s.
Op 4 juni jl. heeft de minister voor Wonen en Rijksdienst samen met de Staatssecretaris van VWS de brief Transitieagenda Langer zelfstandig wonen gestuurd (Kamerstukken II 2013–2014, 32 847 nr. 121). Hierin geeft het kabinet aan wat de rol van de rijksoverheid is om het langer zelfstandig wonen voor mensen met behoefte aan zorg en ondersteuning mogelijk te maken.
Zijn u goede voorbeelden in Nederland bekend, waardoor gezamenlijke inspanning de sociaal-economische gezondheidsverschillen succesvol worden teruggedrongen?
Ja, er zijn voorbeelden te noemen waarbij sociaaleconomische gezondheidsverschillen worden teruggedrongen door een gezamenlijke inspanning van partijen. De resultaten in Utrecht Overvecht zijn positief:
Ook de resultaten van Urban40 (onderzoek van de Universiteit van Amsterdam, Maastricht University en het RIVM naar investeringen in 40 achterstandswijken en de effecten daarvan op gezondheid) zijn positief. Investeringen hadden een positief effect op de gezondheid, met name daar waar op grote schaal maatregelen werden doorgevoerd die meerdere thema’s tegelijk bestreken. Ook in wijken waarin expliciet aandacht was besteed aan het thema gezondheid (onder de noemer «experiment gezonde wijk») veranderde de gezondheid van bewoners op een aantal punten en in relatief korte tijd ten goede.
Uit divers onderzoek blijkt ook dat maatregelen die in het kader van gezondheidsbescherming worden genomen, zoals zoutreductie en het verwijderen van transvetten (wat ook door partijen gezamenlijk wordt gedaan) vooral effect hebben op mensen met een lage opleiding.
Specifiek in de krimpgebieden lopen verschillende initiatieven. GoedLeven in Zeeuws-Vlaanderen is een programma dat door een integrale aanpak en brede samenwerking onder andere betere zorg wil realiseren. In Noord Nederland is met behulp van een screeningsinstrument veel inzicht gegeven in hoe ouderen, ook in de krimpgebieden in Groningen, hun gezondheid, kwetsbaarheid en welbevinden ervaren. Dit inzicht heeft geleid tot meer vraaggestuurde interventies. Binnen het stimuleringsprogramma voor de lokale aanpak van gezondheidsachterstanden zal daarnaast meer ervaring worden opgedaan met de integrale aanpak van gezondheidsachterstanden, ook in krimpgebieden. Een belangrijk doel van het stimuleringsprogramma is om deze kennis op te schalen en te verspreiden zodat ook andere gemeenten hier hun voordeel mee kunnen doen.
Hoe beoordeelt u de taken en mogelijkheden van de lokale, provinciale en landelijke overheid om sociaal-economische en regionale gezondheidsverschillen terug te dringen?
De belangrijkste aangrijpingspunten voor de aanpak van sociaaleconomische gezondheidsverschillen liggen op lokaal niveau, dichtbij de mensen, partijen en partners waar het om gaat. Dit is ook de reden dat de focus van het stimuleringsprogramma op een lokale aanpak ligt en dat het beleid voor zorg nog meer gedecentraliseerd wordt. Uitwisseling van kennis en ervaring kan vervolgens op regionaal of landelijk niveau plaatsvinden. Daarbij moet worden opgemerkt dat het hier een erg taaie problematiek betreft, die een langdurige inspanning vergt.
In het Interbestuurlijk Actieplan Bevolking (2009) en de Interbestuurlijke Voortgangsrapportages Bevolkingsdaling (2011/2012) is de aanpak van de gevolgen van bevolkingsdaling en andere demografische veranderingen vastgelegd, waarbij ook gekozen is voor een interbestuurlijke aanpak met primaire verantwoordelijkheid voor gemeenten en een regierol (in het bijzonder in het fysieke domein) voor provincies. Bij deze aanpak spelen ook maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en actieve burgers een belangrijke rol.
Zie beantwoording Kamervragen 30/11/2011 2011Z22428
De uitspraken van de heer K. (bestuurslid van de Stichting Islamitisch Onderwijs (SIO) Amsterdam en Omstreken) |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Haags raadslid steunt terreurbeweging ISIS»1 en de steunbetuiging aan de terroristische organisatie ISIS die hij eerder op zijn facebook-pagina uitsprak? Deelt u de mening dat deze steunbetuiging verwerpelijk is?
Ja, ik ben bekend met het bericht dat u noemt en ook ik vind deze steunbetuiging verwerpelijk.
Is het waar dat de heer K. namens de SIO Amsterdam en Omstreken voornemens is om een islamitische school te stichten in Amsterdam? Zo ja, is het waar dat de gemeente Amsterdam de SIO Amsterdam en Omstreken voor 1 augustus aanstaande een locatie voor de te stichten school moet aanbieden?
Op 28 oktober 2010 is van de Stichting Islamitisch Onderwijs Amsterdam en omstreken een aanvraag ontvangen voor goedkeuring van de stichting van een scholengemeenschap voor voortgezet onderwijs voor mavo, havo en vwo op islamitische grondslag in Amsterdam. De aanvraag voldeed aan de wettelijke stichtingsnormen. Het criterium waarop alle aanvragen worden getoetst is de aanwezigheid van voldoende leerlingpotentieel. Indien dit wordt aangetoond, moet de bewindspersoon de stichtingsaanvraag goedkeuren. Er is in dezen geen discretionaire bevoegdheid. De aanvraag is derhalve goedgekeurd door mijn ambtsvoorganger (Staatscourant Jaargang 2011, nr. 16 108, 5 september 2011). Zodra de school daadwerkelijk van start gaat, komt de gevraagde scholengemeenschap voor mavo, havo en vwo in Amsterdam voor bekostiging in aanmerking. Vooralsnog is nog geen zicht op een definitieve startdatum.
Het is niet zo dat de gemeente Amsterdam vóór 1 augustus 2014 huisvesting moet aanbieden. Elke gemeente moet binnen zes jaar na goedkeuring van de stichtingsaanvraag voorzien in de huisvesting van een nieuwe school. De gemeente is daarbij vanzelfsprekend afhankelijk van de beschikbaarheid van gebouwen.
Het is mij bekend dat de heer K., oftewel de heer Khoulani, lid is van het bestuur van de stichting SIO Amsterdam en Omstreken. Toen de stichtingsaanvraag werd gedaan, maakte hij overigens nog geen deel uit van het bestuur. De heer Khoulani is sinds 1 september 2013 secretaris van Stichting SIO Amsterdam en Omstreken.
Geven de uitspraken van de heer K. u aanleiding om het besluit voor het stichten van een islamitisch vo door SIO te heroverwegen?
De school is reeds gesticht en de wet biedt mij geen mogelijkheden om het eerder genomen besluit te herzien. Wel vind ik het uiterst ongewenst dat iemand die publiekelijk dergelijke uitspraken doet als bestuurder van een school zou kunnen fungeren. Op dit moment heb ik geen bekostigingsrelatie met deze stichting en daarom ook geen instrumentarium om actie te ondernemen. Dat ga ik wel doen op het moment dat de stichting daadwerkelijk voor bekostiging in aanmerking komt en men van start wil gaan met de school. Bij het antwoord op vraag 5 en 6 ga ik hier nader op in.
Onderschrijft u wel de opmerking van de minister van Buitenlandse Zaken dat ISIS een gevaar voor Nederland en Europa is2 en is dit het officiële kabinetsstandpunt wat betreft ISIS?
Ja. ISIS en de door ISIS gepropageerde radicale ideologie is een bedreiging voor de stabiliteit in de regio. Daarnaast heeft de jihadistische strijd in Syrië en Irak een aantrekkingskracht op buitenlandse strijders, waaronder ook Nederlanders. Zoals al eerder door het kabinet aangegeven vormt deze groep strijders een mogelijke bedreiging voor Nederland.
De dreiging van ISIS tegen het Westen is onverminderd aanwezig. In Europa hangt dit voor een groot deel samen met de jihadgang naar Syrië en Irak, en de daarop volgende terugkeer van jihadstrijders naar Europa. Terugkeerders vormen een substantieel risico voor de nationale veiligheid, omdat zij in jihadistische strijdgebieden vechtervaring hebben opgedaan en getraind zijn in het gebruik van bijvoorbeeld wapens en explosieven.
ISIS wordt door de VN, EU en Nederland beschouwd als een terroristische organisatie. Het kabinet vindt het gewelddadig en extreem onverdraagzaam gedachtegoed van ISIS, waar de beweging voor staat en waarin zij de rechtvaardiging vindt voor haar gruwelijk handelen, verwerpelijk. Het is bijzonder zorgelijk dat er individuen in Nederland zijn die dit gedachtegoed delen, maar daar staat tegenover dat de weerzin tegen deze beweging breed wordt gedeeld in de Nederlandse samenleving, ook onder onze moslimgemeenschappen.
Deelt u de mening dat de kwaliteit van het onderwijs niet los kan worden gezien van de kwaliteit van bestuurders, hun missie en visie op vorming en onderwijzen van kinderen, en dat deze kwaliteit in het geding is op basis van de uitspraken van de heer K.? Zo ja, deelt u de mening op basis van de uitspraken van de heer K. en zijn rol als bestuurslid van de SIO Amsterdam en Omstreken dat het ondenkbaar is dat deze stichting als bevoegd gezag van een school kan en/of zal optreden?
Het is hoogst onwenselijk dat een bestuurder van een school publiekelijk dit soort uitspraken doet. De school is een plek waar jongeren elkaar ontmoeten en waar burgerschap wordt voorgeleefd. In de kern gaat burgerschap over de essentiële waarden die het fundament zijn van onze democratische samenleving. Deze waarden, zoals vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst, respect voor andere meningen en luisteren naar elkaar zijn hiermee onlosmakelijk verbonden. Het sympathiseren met terroristische organisaties of het prediken van geweld en onverdraagzaamheid is hiermee onverenigbaar.
In artikel 17 van de Wet op het Voortgezet Onderwijs is de burgerschapstaak van scholen vastgelegd. Iedere school voor primair of voortgezet onderwijs in Nederland moet zich houden aan deze wettelijke burgerschapstaak en daar zien we ook op toe.
In dit geval is er nog geen sprake van een school. De heer Khoulani is secretaris van het bestuur van de Stichting Islamitisch Onderwijs. Deze stichting heeft in 2010 een aanvraag gedaan om een nieuwe islamitische VO-school in Amsterdam te stichten. Deze aanvraag is goedgekeurd, maar op dit moment is nog geen huisvesting beschikbaar en zijn er dus geen concrete plannen om te starten met de school. Zodra ik de melding ontvang dat de school door het beschikbaar komen van huisvesting daadwerkelijk in aanmerking kan komen voor bekostiging, zal ik de inspectie inschakelen. Ik zal de inspectie vragen onderzoek te doen naar de mate waarin dit bestuur geloofwaardig invulling kan geven aan de geldende bekostigingsvoorwaarden, waaronder de wettelijke burgerschapstaak.
Mocht de inspectie constateren dat dit onvoldoende of niet het geval is, dan is dit voor mij reden om alles in het werk te stellen om te voorkomen dat deze bestuurders met de school van start kunnen gaan. Het belang van goed onderwijs voor elke leerling staat bij mij voorop. De rol en verantwoordelijkheid van de bestuurders is daarin van groot belang.
Over welke instrumenten beschikt u om het stichten van een school door de SIO Amsterdam en Omstreken te blokkeren? Bent u bereid om al het mogelijke te doen om het stichten van een school door de SIO te blokkeren?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen voor 3 juli aanstaande beantwoorden met het oog op de korte termijn waarop de gemeente Amsterdam mogelijk huisvesting voor de te stichten school moet bewerkstelligen?
Ja.
Antisemitische incidenten in Nederland |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Monitor antisemitische incidenten in Nederland 2013 van het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI)?1
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat het aantal antisemitische incidenten in 2013 fors is gestegen? Welke specifieke inzet pleegt u om de in de monitor beschreven incidenten tegen te gaan?
Het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI) registreerde 147 antisemitische incidenten in 2013 tegen 114 in 2012. Ik vind deze cijfers zorgelijk. Antisemitisme heeft de blijvende aandacht van het Kabinet en is onderdeel van de brede aanpak van racisme en discriminatie. Over de specifieke inzet op antisemitisme heb ik uw Kamer onder meer op 16 januari 2014 in de brief Ronde Tafels antisemitisme geïnformeerd2.
Het kabinet zal, zoals ook is aangekondigd in de gemeenschappelijke verklaring na het overleg met de Joodse organisaties op 4 augustus jongstleden3, in navolging van verschillende gemeenten, het initiatief nemen om met alle betrokken partijen de oplopende spanningen tussen groepen te bespreken en waar nodig te interveniëren. Dit zal onder meer gebeuren in de eerstvolgende Ronde Tafel antisemitisme bijeenkomst op 24 september a.s.
Als vervolg op het Catshuisoverleg van 4 augustus zijn de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ik in een overleg met het Centraal Joods Overleg ook overeengekomen om op korte termijn op lokaal niveau rondetafelgesprekken met gemeenten, scholen en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties te organiseren. De inzet is om onder meer op de sporen educatie, opvoeding en rolmodellen (peer education) een impuls te geven aan de preventie en bestrijding van discriminatie en antisemitisme.
Welke acties verricht u om antisemitisme op internet tegen te gaan? Welke aanknopingspunten vindt u in andere Europese landen om deze antisemitische uitingen te bestrijden?
In 2008 hebben overheid, bedrijfsleven en belangenverenigingen de gedragscode notice and take down opgesteld. De gedragscode beschrijft hoe particulieren en bedrijven in de online sector omgaan met klachten over onrechtmatige (strafbare) inhoud op internet, waaronder discriminerende inhoud. Internet service providers en webhosts zijn aansprakelijk voor de informatie die hun klanten aanbieden als zij deze informatie na een terechte klacht niet weghalen.
Antisemitisme op het internet wordt net als andere discriminerende uitingen actief bestreden door het meldpunt internet discriminatie (MiND Nederland). Als het om een strafbare uiting gaat, wordt de moderator van de website verzocht de melding te verwijderen. Indien noodzakelijk doet MiND aangifte van de uiting. Momenteel worden de aanvullende mogelijkheden verkend om de aanpak van antisemitisme in EU-verband te agenderen ter invulling van de motie Dijkgraaf.4
Bent u bereid met het CIDI in gesprek te gaan over het verbeteren van het doen van aangifte en het registreren van antisemitische incidenten?
Ja. Zoals aangegeven in het actieprogramma discriminatie5 wordt er jaarlijks gesproken met het CJO, waar het CIDI deel van uitmaakt. In dat kader kan ook gesproken worden over het doen van aangifte en het registreren van antisemitische incidenten. Zoals toegelicht in de brief Rassendiscriminatie van 19 mei 2014 aan uw Kamer6 is het aanpassen van het registratiesysteem van de politie ten behoeve van de vroegherkenning van antisemitisme al in gang gezet.
Onderkent u dat een gedemoniseerd beeld van Israël een gevaarlijke voedingsbodem biedt voor antisemitische incidenten?
Het onderzoek van de Anne Frank Stichting naar antisemitisme binnen het voortgezet onderwijs laat zien dat een groot deel van de antisemitische uitingen door jongeren gerelateerd is aan het supporten van betaald voetbalclubs en aan het Midden-Oosten conflict. In het door mij toegezegde onderzoek naar triggerfactoren van antisemitisme worden beide als factor meegenomen.
Welke consequenties verbindt u aan uw eigen kwalificaties dat het onderzoek van de universiteit Bielefeld naar de beeldvorming onder Europeanen inzake Israël onacceptabel en bijzonder zorgwekkend is?2
Nee, ik ben niet voornemens onderzoek te doen naar de beeldvorming inzake Israël. Mijn verantwoordelijkheid ligt bij het bestrijden van antisemitisme in Nederland. Zoals in het antwoord op vraag 5 is vermeld, wordt het Midden-Oosten conflict wel als factor meegenomen in het toegezegde onderzoek naar triggerfactoren van antisemitisme.
Bent u voornemens om te laten onderzoeken welke oorzaken ten grondslag liggen aan de zorgwekkende beeldvorming inzake Israël in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u voornemens om in samenwerking met het Simon Wiesenthal Center de parameters voor het onderzoek te formuleren, zoals rabbijn Abraham Cooper in zijn brief heeft aangeboden?3
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Verboden vlag overschaduwt Veteranendag’ |
|
Gert-Jan Segers (CU), Harry van Bommel , Elbert Dijkgraaf (SGP), Raymond de Roon (PVV), Joël Voordewind (CU) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verboden vlag overschaduwt Veteranendag»?1
Ja.
Is het waar dat de Nederlandse veteranen niet de zogenaamde «Morgenster-vlag» mogen voeren? Zo nee, wat is dan wel de situatie? Zo ja, door wie is dat besluit genomen?
Is het waar dat de Morgenster-vlag tijdens het Nationaal Defilé niet gevoerd mag worden vanwege de gevoeligheid in Indonesië? Is er met de Indonesische autoriteiten overleg geweest over deze kwestie? Zo ja, wat is hierbij de inzet van Nederland geweest? Hoe verhoudt deze inzet zich tot het standpunt van de Nederlandse regering ten opzichte van de Indonesische onderdrukking van de Papoea’s?
Deelt u de mening dat de Morgenster-vlag ook tijdens het Nationaal Defilé gevoerd mag worden? Deelt u de mening dat met het voeren van deze vlag ook een duidelijk signaal wordt afgegeven naar Indonesië waar het dragen van deze vlag verboden is?
Bent u bereid om zo snel als mogelijk aan de desbetreffende veteranen duidelijk te maken dat zij in alle vrijheid de Morgenster-vlag mogen dragen tijdens het Nationaal-Defilé?
Het besluit is een verantwoordelijkheid van het comité. Ik heb begrip voor dit besluit.
Bent u bereid deze vragen nog vóór de Veteranendag op 28 juni te beantwoorden?
Ja.