Bent u ermee bekend dat een veel plantaardig(er) dieet een enorme positieve bijdrage kan leveren aan onder andere het dempen van de klimaatverandering, het herstel van de natuur en het voorkomen van nieuwe pandemieën?1 Ziet u hier – als lid van een kabinet met klimaat- en natuurambities – ook een mooie rol voor uzelf om met een relatief kleine aanpassing in het aanbod van voedsel (op uw departement) een voortrekkersrol te nemen?
Ik ben bekend met de positieve bijdrage die een gebalanceerd voedingspatroon kan leveren aan mens en milieu. Bedrijfsrestaurants van de overheid voldoen daarom aan het MVI-inkoopcriterium Overheidsniveau Gezonde Catering. Het Overheidsniveau Gezonde Catering gaat uit van de Richtlijn Eetomgevingen van het Voedingscentrum. Hierdoor wordt stap voor stap gewerkt aan het verschuiven van het aanbod richting de Schijf van Vijf met gezondere en duurzamere keuzes. Hoe meer producten uit de Schijf van Vijf er worden aangeboden, hoe beter het is voor mens en milieu. Hiermee worden werknemers bij de rijksoverheid geholpen om ook op het werk gezonder en duurzamer te eten en te drinken in het bedrijfsrestaurant, de koffiecorner en tijdens bijeenkomsten.
Onderschrijft u de wetenschappelijke inzichten dat een plantaardig(er) dieet zelfs dubbele klimaatwinst oplevert: niet alleen zorgt een afname van het aantal dieren dat wordt gefokt en gedood voor voedsel voor een forse afname van de uitstoot van broeikasgassen, ook zorgt het ervoor dat er landbouwgrond vrijkomt (die immers niet meer nodig is voor het verbouwen van veevoer) die kan worden teruggeven aan de natuur om zo blijvend veel meer CO2 vast te leggen?2
Het kabinet zet in op een gezond en duurzaam voedingspatroon, gebaseerd op de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum. Het Voedingscentrum biedt informatie op basis van wetenschappelijke en onafhankelijke inzichten. Onderdeel hiervan is dat een toename van het aandeel plantaardige eiwitten in het voedingspatroon een belangrijke bijdrage kan leveren aan zowel het klimaat, als aan de gezondheid. Daarmee onderschrijft dit kabinet deze wetenschappelijke inzichten. Om toe te werken naar een duurzamer voedingspatroon van de consument, is het belangrijk om naar de kansen en obstakels te kijken binnen het hele voedselsysteem, van boer tot consument, en alles wat daar tussen zit in de keten.
Bent u bekend met het besluit van de burgemeester van New York om op alle scholen in de stad op vrijdag voortaan plantaardige maaltijden in de kantines aan te bieden (Vegan Fridays)? Deelt u de mening dat ook hier het mes aan meerdere kanten snijdt, namelijk én klimaatwinst én een gevarieerd en gezond menu en een goed voorbeeld voor de scholieren?3
Ik ben bekend met dit besluit. In Nederland is eten volgens de Schijf van Vijf het uitgangspunt voor een gezond voedingspatroon. Als je eet volgens de Schijf van Vijf dan eet je producten die gezondheidswinst opleveren. Ook is het goed voor het milieu. Plantaardige maaltijden dragen bij aan klimaatwinst en een gevarieerd en gezond menu. Daarbij is het belangrijk om te vermelden dat het in Nederland geen wettelijke taak van het onderwijs is om een lunch aan te bieden, daarnaast is bij lang niet elke school een kantine aanwezig.
Bent u bereid mee te doen met de Nationale week zonder vlees en zuivel (van 7 tot en met 13 maart aanstaande)? Doet uw departement ook mee?
De bedrijfscatering op mijn ministerie is deelnemer van de Nationale week zonder vlees en zuivel.
Bent u bereid om op uw departement het principe «Carnivoor? Geef het door!» in te voeren, wat inhoudt dat plantaardig voedsel (geen vlees en andere dierlijke producten) de norm wordt, waarbij ambtenaren en gasten van het ministerie op bestelling dierlijke producten kunnen eten zodat niemand in keuzevrijheid wordt beperkt?
Het Ministerie van SZW heeft zich net als veel andere ministeries aangesloten bij de Rijksbrede visie circulaire catering waarin plantaardige voeding een belangrijk onderdeel is. Concreet betekent dit dat bij alle nieuwe aanbestedingen voor de catering de eiwittransitie een belangrijk aspect is.
Kunt u deze vragen (alleen namens uw eigen departement) beantwoorden voor 7 maart 2022?
Ik heb getracht de antwoorden voor mijn departement voor 7 maart toe te sturen aan uw Kamer. Dit is helaas niet gelukt.
De schrijnende situatie rondom arbeidsmigranten in de grensregio. |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Invallen in grensregio: politie stuit op «Roemeense slaven» die in Nederlandse slachthuizen werken»?1
Het artikel in de Gelderlander en in de Neue Rhein Zeitung2 zijn mij bekend.
Deelt u de mening dat het onbestaanbaar is dat deze Roemenen 100 euro per week moeten betalen om met veertigen in één huis onder erbarmelijke omstandigheden te wonen?
De Nederlandse regels aangaande huurprijzen en kwaliteit van huisvesting gelden niet in Duitsland. Daar gelden vanzelfsprekend de Duitse regels, waaronder regels die zien op fatsoenlijke huisvesting. Door de samenwerking tussen Nederland en Duitsland probeer ik ervoor te zorgen dat misstanden vroegtijdig worden gedetecteerd en misbruik van de kwetsbare positie van arbeidsmigranten kan worden voorkomen.
Uit het artikel van De Gelderlander blijkt dat in Duitsland sinds kort een nieuwe wet van kracht is (Wohnraumstärkungsgesetz). De verhuurder moet aan de lokale overheid melden aan wie men verhuurt en om hoeveel bewoners het gaat. Op basis van dergelijke informatie zijn de gezamenlijke inspecties uitgevoerd.
Is het duidelijk of het hier gaat om Nederlandse of Duitse uitzendbureaus? Wat vindt u ervan dat deze Roemenen door uitzendbureaus in Duitsland gehuisvest worden, zodat de Nederlandse regelgeving, waarin is vastgelegd dat uitzendbureaus niet meer dan 25 procent van het loon mogen vragen voor huisvesting, kunnen omzeilen?
Het ging hier om een Nederlands uitzendbureau. De Nederlandse regels aangaande inhoudingen op het minimumloon zijn onverkort van kracht. Wanneer iemand werkt op Nederlands grondgebied, dan gelden ook de regels omtrent de Wet Minimumloon en de regels omtrent inhoudingen. De plaats van huisvesting is daarin niet bepalend.
Bent u het eens dat arbeidsmigranten die voor Nederlandse werkgevers werken moeten voldoen aan Nederlandse regelgeving en dat het op deze manier omzeilen van de regelgeving zo snel mogelijk gestopt moet worden? Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze regelgeving niet langer omzeild kan worden?
Juist om te voorkomen dat werkgevers de landsgrens misbruiken om bijvoorbeeld het toezicht te ontlopen, is mijn voorganger de samenwerking met Noordrijn-Westfalen gestart. Het is niet zo dat de Nederlandse regels omzeild kunnen worden, maar toezichthouders moeten met elkaar samenwerken om aan beide kanten van de grens feitelijk te kunnen controleren of de wet- en regelgeving wordt nageleefd. Uitzendbureaus die huisvesting voor arbeidsmigranten aanbieden, kunnen een certificaat van de Stichting Normering Flexwonen (SNF) behalen wanneer ze voldoen aan de norm voor huisvesting. In dat kader is een onderzoek ingesteld naar het betreffende bedrijf.
Hoe ziet u deze casus in het licht van het advies van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten, die de afhankelijkheidsrelatie tussen werknemer en werkgever/uitzendbureau in huisvesting als kernprobleem schetst?
De casus onderstreept het belang om niet meer één contract te hebben waarmee alle zaken (werk, zorg huisvesting) geregeld worden voor de arbeidsmigrant. Het opsplitsen daarvan in separate contracten, maakt mogelijk dat bij het onverhoopt wegvallen van het werk, de huisvesting en zorgverzekering niet automatisch ook direct wegvallen.
Hoe bent u van plan om, conform het advies van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten, de ontkoppeling van arbeidscontracten en huurcontracten vorm te geven? Wordt hierbij ook gekeken naar de specifieke uitdagingen van arbeidsmigranten in de grensregio’s of arbeidsmigranten die tijdens hun werk onder wetgeving van verschillende (Europese) landen vallen?
Het scheiden van baas en bed, waar u naar vraagt, kan op meerdere manieren worden bezien. Het kabinet kiest voor een aanpak die past bij het doel dat we willen bereiken: namelijk het versterken van de positie van de arbeidsmigrant en het verminderen van de afhankelijkheid van de werkgever. Arbeidsmigranten moeten niet zomaar op straat belanden wanneer het werk plotseling ophoudt.
Het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap moet daar al bij helpen. Gemeenten kunnen straks een vergunningsplicht instellen voor de verhuur aan arbeidsmigranten. Onderdeel van de algemene regels uit het wetsvoorstel is dat bij de verhuur aan arbeidsmigranten een zelfstandig schriftelijk contract voor de verhuur wordt aangeboden. Daarmee worden het huur- en arbeidscontract losgekoppeld.
Een tweede stap in het verminderen van de afhankelijke positie is het zorgen voor huurbescherming. Wat betreft het aanbieden van een huurcontract met opzegtermijn is de inzet van het kabinet in eerste instantie geweest om het gebruik van tijdelijke huurcontracten voor arbeidsmigranten te stimuleren. Uit de evaluatie van de Wet doorstroming huurmarkt 2015 is gebleken dat deze contractvorm onvoldoende voor dit soort situaties wordt gebruikt in de praktijk. Daarnaast wordt deze als niet-passend ervaren. Op dit moment wordt verkend welke mogelijkheden er zijn om een contractvorm te ontwerpen waarbij de huurpositie van arbeidsmigranten wordt verbeterd.
Over het invoeren van een volledig verbod voor het zijn van werkgever en tevens huisvester heeft het kabinet al vaker aangegeven dit een stap te ver te vinden. Allereerst kan de werkgever op deze manier juist ook hulp bieden bij het vinden van passende huisvesting. Dat is, zeker nu grote schaarste bestaat in de beschikbaarheid van huisvesting, alleen maar behulpzaam. Ook ziet het kabinet een verantwoordelijkheid voor de werkgevers, nu zij deze mensen vaak zelf naar Nederland halen. Door een verbod in te voeren worden werkgevers ook van deze verantwoordelijkheid ontslagen.
Bent u bereid om de samenwerking tussen de Nederlandse, Duitse en Belgische arbeidsinspecties te verbeteren om ervoor te zorgen dat zij dergelijke excessen met over de grens gehuisveste arbeidsmigranten sneller op het spoor komen?
De inspectieacties waarover uw Kamervragen gaan, zijn geïnitieerd vanuit geïntensiveerd overleg met Duitsland. Deze gecoördineerde grensoverschrijdende inspectie is een uiting van nauwe internationale samenwerking om goede arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden te bevorderen. Over deze samenwerking heb ik ook gesproken met mijn collega’s uit België, Duitsland en Luxemburg tijdens de Informele Raad over Werkgelegenheid en Sociaal Beleid die in Bordeaux werd gehouden.
Deze casus illustreert dat grensoverschrijdende misstanden via grensoverschrijdende samenwerking gedetecteerd en aangepakt kunnen worden Hierbij kan nauw aangesloten worden bij de ontwikkelingen bij de European Labour Authority. De ELA kan onder andere gezamenlijke of gecoördineerde inspecties faciliteren. De NLA is goed aangesloten bij de ELA en Nederland heeft een National Liaison Officer gestationeerd bij de ELA.
Wanneer kunt u de Kamer informeren over uitkomsten van besprekingen met onze buurlanden?
Ik hoop uw Kamer in het komende najaar te kunnen informeren.
Bent u bereid om er in Europees verband voor te pleiten dat het onmogelijk zou moeten zijn om regelgeving ten aanzien van arbeidsmigranten (zowel op het gebied van huisvesting als van arbeidsomstandigheden) te omzeilen door misbruik te maken van verschillen in regelgeving over de grens?
Daar waar nationale- en/of Europese regelgeving wordt overtreden, bijvoorbeeld op het gebied van huisvesting of arbeidsvoorwaarden, moet worden ingegrepen. Misbruik van kwetsbare arbeidsmigranten mag nooit lonen. Dat laat onverlet dat er in naburige lidstaten verschillende regelgeving van toepassing kan zijn. Zowel lokale inwoners als arbeidsmigranten kunnen gevolgen ondervinden van deze grensvraagstukken. De aanpak van grensoverschrijdende misstanden vergt grensoverschrijdende samenwerking. De ELA ondersteunt de samenwerking en uitwisseling van informatie tussen toezichthouders in de verschillende lidstaten. De ELA biedt ook ondersteuning bij gezamenlijke grensoverschrijdende controles.
Hoe treedt u op – al dan niet in samenwerking met Europese collega’s – tegen de uitzendbureaus die deze schrijnende situaties van arbeidsmigranten hebben veroorzaakt, in zijn algemeenheid en in deze specifieke casus?
Via het stelsel van verplichte certificering voor uitzendbureaus, dat momenteel door mijn ministerie wordt uitgewerkt, wordt de bescherming van uitzendkrachten verbeterd. Ik ben het ermee eens dat het van belang is dat daarin waarborgen nodig zijn voor goede behandeling en huisvesting van werkenden, waaronder arbeidsmigranten. Ik zal uw Kamer medio dit jaar informeren over de uitwerking en zet mij ervoor in om het nieuwe stelsel zo snel mogelijk in werking te laten treden. Verder worden concrete misstanden door de NLA aangepakt.
Zijn er nog consequenties voor de inlenende slachterij? Welke verantwoordelijkheid heeft dit bedrijf?
Het is de verantwoordelijkheid van zowel de inlener als ook van het uitzendbureau dat arbeidsmigranten onder goede arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden kunnen werken. Zij dragen samen, als keten, verantwoordelijkheid om dit goed te organiseren. De NLA onderzoekt waar dit aan de orde is ook of de inlenende partij aan diens verplichtingen in het kader van de arbeidswetgeving heeft voldaan.
Om bedrijven te ondersteunen bij de selectie van een deugdelijk uitzendbureau, heeft de NLA de checklist «Werken met uitzendbureaus» opgesteld.3 De checklist is tot stand gekomen in samenwerking met de Belastingdienst, de SNCU, de SNA, ABU en NBBU. Deze checklist helpt bedrijven bij het selecteren van een uitzendbureau om zich aan de regels te houden en op een eerlijke, gezonde en veilige manier met uitzendkrachten te werken. Aan de hand van 9 punten kan een uitzendbureau waarmee men werkt of wil werken, worden beoordeeld. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de vraag of het uitzendbureau SNA-gecertificeerd is, of de identiteit van de uitzendkrachten wordt gecontroleerd en of gezorgd wordt voor een gezonde en veilige werkplek conform Arbowet- en regelgeving.
Het artikel ‘Invallen in grensregio: politie stuit op ‘Roemeense slaven’ die in Nederlandse slachthuizen werken’ |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Invallen in grensregio: politie stuit op «Roemeense slaven» die in Nederlandse slachthuizen werken»?1
Het artikel in de Gelderlander en in de Neue Rhein Zeitung2 zijn mij bekend.
Vindt het ook schokkend hoe deze Nederlandse werkgevers met deze werknemers omgaan?
Situaties zoals deze zijn onacceptabel en iedere misstand is er één te veel.
Het is goed dat de handhavende instanties hier hun werk hebben gedaan en uit het nadere onderzoek zal moeten blijken welke wet- en regelgeving hier mogelijk is overtreden. In het bijzonder ben ik blij dat door de samenwerking van de Nederlandse Arbeidsinspectie met de Duitse instanties de misstanden aan het licht zijn gekomen, omdat we specifiek voor deze situaties de samenwerking met Noordrijn-Westfalen zijn aangegaan. Mijn voorganger heeft hierover concrete afspraken gemaakt en die werpen nu vruchten af.
Vindt u het ook stuitend dat opnieuw naar buiten komt, na vele eerdere misstanden, dat Nederlandse slachthuizen werknemers uitbuiten? Zijn dit ook dezelfde slachthuizen die eerder negatief in het nieuws rondom uitbuiting van werknemers zijn gekomen?
Situaties zoals deze zijn onacceptabel en iedere misstand is er één te veel.
Het is goed dat de handhavende instanties hun werk hebben gedaan en uit het nadere onderzoek zal moeten blijken welke wet- en regelgeving hier mogelijk overtreden is.
Ik kan verder niet ingaan op lopende onderzoeken.
Bent u nu, na opnieuw een misstand bij een slachthuis, wel bereid om, zoals in Duitsland, te verplichten dat werknemers in slachthuizen alleen op basis van een vast contact mogen werken? Bent u het eens dat door werknemers een vast contract bij een slachthuis aan te bieden kan worden voorkomen dat werknemers worden uitgebuit door uitzendbureaus?
Eerder meldde mijn voorganger uw Kamer dat hij het eens is met de richting dat er meer vaste dienstverbanden zouden moeten komen en dat er meer geïnvesteerd zou moeten worden in de aard van de arbeidsrelatie in de sector.3 Hierover zijn ook gesprekken gevoerd met de vakbonden en de werkgevers.4 De uitdaging om te komen tot meer vaste dienstverbanden acht ik overigens niet beperkt tot enkel de vleessector. Ook in andere sectoren waarin veel uitzendkrachten worden ingezet, kan dit aan de orde zijn. Te denken valt hierbij aan de transportsector, distributiecentra (inclusief pakketbezorging) en de land- en tuinbouw. Het aanbieden van een vast contract is voor werkenden evenwel geen voorwaarde om gevrijwaard te kunnen blijven van uitbuiting door malafide werkgevers.
Kunt u aangeven via welke uitzendbureaus deze Roemeense werknemers aan het werk waren? Hebben deze uitzendbureaus een Stichting Normering Arbeid (SNA)-keurmerk en/of een Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU)- of Nederlandse Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU)-keurmerk?
Op lopende onderzoeken kan ik niet ingaan.
Bent u bereid om de uitzendbranche en branchevereniging voor slachthuizen vanwege deze misstand op het matje te roepen, hen hierop aan te spreken en er voor te laten zorg dragen dat deze misstanden niet meer plaatsvinden?
Zie het antwoord op vraag 4.
Klopt het dat Nederlandse werkgevers eenvoudig de wet met betrekking tot inhouding huur op het loon kunnen ontlopen door werknemers in het buitenland te laten wonen?
De Nederlandse regels aangaande inhoudingen op het minimumloon zijn onverkort van kracht. Wanneer iemand werkt op Nederlands grondgebied, dan gelden ook de regels omtrent de Wet Minimumloon en de regels omtrent inhoudingen. De plaats van huisvesting is daarin niet bepalend.
Heeft u zicht op hoe vaak het gebeurt dat werknemers net over grens worden gehuisvest om zodoende Nederlandse wetgeving te ontlopen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en hier ook met de uitzendbranche over in gesprek te gaan?
Er zijn -zover ik weet- geen precieze aantallen bekend. Dit heeft te maken met het feit dat Duitsland op andere manier registreert. De regels omtrent de Wet Minimumloon en de regels omtrent inhoudingen gelden wanneer iemand werkt op Nederlands grondgebied. De Nederlandse regels aangaande inhoudingen op het minimumloon zijn dan ook onverkort van kracht. Om goede huisvestingsomstandigheden te realiseren is daarom deze samenwerking met Noordrijn-Westfalen gestart, juist om misstanden die voorkomen direct aan te kunnen pakken.
Het zicht op de woonplek van arbeidsmigranten is in Nederland lastig te verkrijgen. Wanneer zij immers kort komen werken (korter dan vier maanden) kunnen zij zich in de BRP als niet-ingezetene inschrijven, waarbij zij geen verblijfsadres hoeven op te geven in Nederland. Dat gaat de komende periode veranderen. Wanneer het zicht op de in Nederland wonende arbeidsmigranten verbetert, is ook een mismatch in de aantallen ten opzichte van de huisvesting beter op te sporen. Door de recente intensievere contacten tussen Nederland en de Duitse grensregio’s verwachten we meer signalen te ontvangen over misstanden in Duitsland met huisvesting van arbeidsmigranten.
Bent u tevens bereid om in overleg te gaan met Duitsland en België om intensiever te gaan samenwerken om zodoende te voorkomen dat werkgevers de Nederlandse wet omzeilen door werknemers in het buitenland te huisvesten?
De inspectieacties waarover uw Kamervragen gaan, zijn geïnitieerd vanuit geïntensiveerd overleg met Duitsland. Deze gecoördineerde grensoverschrijdende inspectie is een uiting van nauwe internationale samenwerking om goede arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden te bevorderen. Over deze samenwerking heb ik ook gesproken met mijn collega’s uit België, Duitsland en Luxemburg tijdens de Informele Raad over Werkgelegenheid en Sociaal Beleid die in Bordeaux werd gehouden.
Deze casus illustreert dat grensoverschrijdende misstanden via grensoverschrijdende samenwerking gedetecteerd en aangepakt kunnen worden Hierbij kan nauw aangesloten worden bij de ontwikkelingen bij de European Labour Authority. De ELA kan onder andere gezamenlijke of gecoördineerde inspecties faciliteren. De NLA is goed aangesloten bij de ELA en Nederland heeft een National Liaison Officer gestationeerd bij de ELA.
Het verschijnen van de Annual Review of the Human Rights Situation of Lesbian, Gay, Bisexual, Trans and Intersex People covering events that occurred in Europe and Central Asia between January-December 2021 van ILGA Europe |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Kuipers , Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de inhoud van deAnnual Review of the Human Rights Situation of Lesbian, Gay, Bisexual, Trans and Intersex People covering events that occurred in Europe and Central Asia between January–December 2021 van ILGA Europe?
Ja
Bent u op de hoogte van de inhoud van de specifieke passages over de Nederlandse situatie voor LHBTI-personen uit het rapport?
Ja
Kunt u zich herkennen in de algemene conclusies van het rapport? Zo nee, op welke punten niet en waarom?
Het kabinet vindt het belangrijk dat iedereen kan houden van wie hij, zij of hen wil. Zoals in het coalitieakkoord is afgesproken blijft het kabinet werken aan de acceptatie, veiligheid en emancipatie van de lhbti+ gemeenschap. Het Regenboogakkoord is hiervoor de basis. Daarbij kan het rapport, dat de voor lhbti+ personen relevante ontwikkelingen beschrijft die zich in 2021 op diverse terreinen hebben voorgedaan, in sommige gevallen aanknopingspunten bieden voor de verbetering van de positie van lhbti+ personen. Het kabinet herkent zich in de beschrijving die het rapport geeft van de ontwikkelingen in Nederland. Voor wat betreft specifieke onderwerpen wordt verwezen naar het antwoord op vraag 5.
Kunt u zich vinden in de conclusie uit het rapport dat LHBTI-asielzoekers in meerdere EU-landen te maken hebben met discriminatie en onveiligheid in verschillende vormen in en/of rond de asielprocedure, zoals het over onvoldoende toegang beschikken tot (transgender specifieke) zorg (zoals in Denemarken), asielprocedures die de onveiligheid van LHBTI-asielzoekers vergroten (zoals in Duitsland) en het toevoegen van zogenaamd veilige landen waarnaar afgewezen LHBTI-asielzoekers teruggestuurd kunnen worden (zoals in Frankrijk, Malta en Griekenland)? Bent u bereid deze onderwerpen te bespreken met uw Europese collega’s in de Raad van Ministers?
Het rapport is breed opgezet en kan voor verschillende landen verschillende aanknopingspunten bieden om ervoor te zorgen dat de mensenrechten van lhbti+ personen gewaarborgd zijn. Daarbij past terughoudendheid bij het reageren op geuite kritieken die een ander land betreffen. Het is primair aan die andere landen om te reageren op kritieken betreffende hun nationale (asiel)procedure. Daarbij kan iemand die zich in zijn rechten geschaad ziet, zich wenden tot de nationale (rechterlijke) autoriteiten om zijn rechten te effectueren. Ook kan de Europese Commissie in haar rol van «hoedster van de verdragen» actie ondernemen als een EU-land de EU-wetgeving waaraan deze gebonden is niet correct toepast.
Ik vind het dan ook niet aan mij om nu een appreciatie te geven over de wijze waarop andere lidstaten voldoen aan EU-regelgeving en zie geen aanleiding om deze onderwerpen te bespreken binnen de Raad van Ministers.
Kunt u zich herkennen in de schets van de specifiek op Nederland gerichte situatie voor LHBTI-personen? Zo nee, op welke punten niet en waarom?
Het rapport beschrijft de voor LHBTI personen relevante ontwikkelingen die zich in 2021 op diverse terreinen hebben voorgedaan. Ik herken mij in de beschrijving die het rapport geeft van de ontwikkelingen in Nederland.
Ten aanzien van de sociale veiligheid en sociale bescherming van lhbti+ personen wordt in het rapport opgemerkt dat een shelter voor jonge lhbti+ personen is geopend in Utrecht, maar dat er behoefte is aan meer van dit soort opvangplaatsen. Het is belangrijk om in dit verband te weten dat in Nederland het uitgangspunt geldt dat mensen zoveel mogelijk direct een eigen woonplek (al dan niet met begeleiding) krijgen en als dat niet mogelijk is, opvang krijgen in één of tweepersoonskamers die maximaal drie maanden duurt.1 Grootschalige opvang draagt niet bij aan veiligheid en wordt daarom in alle regio’s om- en afgebouwd. De beweging naar kleinschalige opvang en realiseren van woonunits zal deze sociale veiligheid sterk verbeteren, samen met het toerusten van professionals om gender- en lhbti+ sensitief te werken. In het Actieprogramma dak- en thuisloze jongeren (2019–2021) zijn acties ondernomen om beter inzicht te krijgen in de extra kwetsbare groep lhbti+ jongeren. Movisie heeft in opdracht van het Ministerie van VWS een verkenning gedaan naar de situatie van dak- en thuisloze lhbti+ jongeren in Nederland.2 Naar aanleiding hiervan is geïnvesteerd in het vergroten van het handelingsperspectief van professionals, zodat deze jongeren beter geholpen worden. Dit moet ervoor zorgen dat lhbti+ jongeren overal in Nederland terecht kunnen en zo direct de juiste ondersteuning en hulp ontvangen.
De fractie van Volt heeft, samen met de fractie van BIJ1, het vorige kabinet gevraagd om een reflectie op het rapportTranscript of the margins aangaande de behandeling van trans personen uit Latijns-Amerika en de Cariben. Welke beleidsacties heeft het kabinet sinds het verschijnen van dit rapport ondernomen ter verbetering van de positie van transgender asielzoekers uit bovengenoemde gebieden? Welke beleidsacties staan op de planning ter verbetering van hun positie?
Het belang van een zorgvuldige behandeling van de aanvragen van lhbti+ asielzoekers in zijn algemeenheid en transgender personen specifiek is van groot belang voor de personen die het betreft. Het kabinet vindt het belangrijk te werken aan de emancipatie van o.a. transgenderpersonen. In het regenboogstembusakkoord, dat als basis dient voor het werk aan de emancipatie van de lhbti+ gemeenschap in Nederland, is benadrukt dat de mensenrechten van lhbti+ personen prioriteit is in het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Een specifieke benadering, afhankelijk van het land van herkomst, draagt daaraan bij.
Zoals mijn voorganger ook heeft aangegeven in de reactie op de vragen van BIJ1 en Volt3 gebeurt er al veel ten aanzien van het beleid voor lhbti+ asielzoekers in zijn algemeenheid maar ook voor transgender personen specifiek. In het landgebonden asielbeleid kunnen transgender personen worden aangemerkt als risicogroep of als kwetsbare personen die geen bescherming van de autoriteiten en/of internationale organisatie kunnen krijgen. Wanneer uit het algemeen ambtsbericht blijkt dat specifiek transgender personen worden gediscrimineerd door de autoriteiten en door medeburgers, waardoor de bestaansmogelijkheden dusdanig worden beperkt dat zij niet op maatschappelijk en sociaal gebied kunnen functioneren, zal in het landgebonden asielbeleid worden opgenomen dat transgender personen uit dat land een specifieke benadering horen te krijgen. Zo zijn transgender personen na het laatste algemeen ambtsbericht over Venezuela aangemerkt als risicogroep. Maar ook wanneer transgender personen niet zijn opgenomen in het landgebonden asielbeleid of er geen landgebonden asielbeleid is, moet de IND bij de behandeling van de aanvraag zich vergewissen van beschikbare landeninformatie over deze specifieke groep. Dit houdt in dat de IND-medewerker landeninformatie kan opvragen over de specifieke positie van transgender personen in het land van herkomst van de vreemdeling, bij de eigen landenexperts van de IND. Deze informatie wordt betrokken bij de beoordeling van de asielaanvraag.
Daarnaast vindt het kabinet het belangrijk om meer bewustwording over transgender-gerelateerde zaken te creëren en de deskundigheid over de ervaringen en behoeften van transgender asielzoekers verder te bevorderen. Bij de IND is met het aanstellen van lhbti+ coördinatoren al meer aandacht voor het verspreiden van kennis en kunde over lhbti+ onderwerpen, waaronder ook transgender gerelateerde zaken. De coördinatoren gaan specifieke uitleg geven over deze doelgroep en zullen dat ook blijven doen. Naar aanleiding van dit rapport hebben de IND en het Ministerie van Justitie en Veiligheid op ambtelijk niveau contact gehad met het Transgender Netwerk Nederland en zijn de medewerkers uitgenodigd om in gesprek te treden met de lhbti+ coördinatoren om de specificiteit van de situatie van transgenderasielzoekers te belichten. Verder wordt als onderdeel van de uitwerking van het coalitieakkoord momenteel gekeken hoe er opvolging gegeven kan worden aan de passage over het betrekken van externe expertise bij het versterken van de expertise van de IND bij de beoordelingen van lhbti+ asielzoekers. De genoemde acties zijn daar al mee in lijn.
Kunt u aangeven of u, in tegenstelling tot uw voorganger1, bereid bent om de veiligheidssituatie van transgender personen in Latijns-Amerikaanse en Caribische landen waar specifieke transgender-beschermende wetgeving ontbreekt, nogmaals te analyseren? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Voor veel landen in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied zijn geen recente ambtsberichten beschikbaar omdat de situatie in deze landen niet vraagt om specifiek landgebonden asielbeleid. Dit betekent echter niet dat in de behandeling van de asielaanvragen van transgender personen afkomstig uit deze landen geen aandacht bestaat voor hun unieke situatie en de algemene situatie voor transgender personen in hun land van herkomst. Zoals uitvoerig aangegeven door mijn ambtsvoorganger in de beantwoording van de vragen van BIJ1 en Volt wordt alle relevante informatie betrokken bij de beoordeling van de asielaanvraag en vindt dit altijd op individuele basis plaats. Hierbij zal, op basis van de mensenrechten die over vluchtelingenstatus gaan, vooral de vraag relevant zijn of een transgender persoon in geval van dreigende vervolging in het land van herkomst voldoende beschermd kan worden tegen deze vervolging. De aanwezigheid anti-transgenderwetgeving of juist het ontbreken van beschermende transgenderwetgeving kan onderdeel uitmaken bij het beantwoorden van deze vraag. Dit hoeft echter niet per definitie te betekenen dat dit tot gevolg heeft dat alle transgender personen in een dergelijk land onveilig zijn. Ik zie dus geen aanleiding om de veiligheidssituatie buiten de individuele gevallen in deze landen nogmaals te analyseren.
Vooruitlopend op de media-monitor van Transgender Netwerk Nederland; signaleert het kabinet (uit eigen ervaring) een toename van het aantal mediaberichten, zowel nationaal als Europees, waarin de emancipatie van trans vrouwen (ten onrechte) gekoppeld wordt aan mogelijke toename van onveiligheid tegen vrouwen in het algemeen door (cisgender) mannen die zich voordoen als vrouw? Wat is de visie van het kabinet op de toename van dit soort berichten? Is het kabinet bereid hier stelling tegen te nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Het uitgangspunt van het emancipatiebeleid van het kabinet is dat iedereen in Nederland gelijkwaardig is en de vrijheid heeft om te houden van wie je wilt en om zichtbaar jezelf te kunnen zijn. Wat betreft het kabinet gaat de emancipatie van de ene groep niet ten koste van de andere groep. Daar is in het emancipatiebeleid veel aandacht voor. Het gaat om gelijkheid en vrijheid voor iedereen. Vrouwenemancipatie en de emancipatie van transgender personen staan elkaar dus niet in de weg. Eerder gaan ze hand in hand. Bij beide zijn stereotiepe opvattingen over mannelijkheid en vrouwelijkheid van invloed.
Het kabinet is bekend met de zorg die er bij sommigen in de samenleving bestaat dat de emancipatie van trans vrouwen gevolgen zou hebben voor de veiligheid van vrouwen in het algemeen door (cisgender) mannen die zich voordoen als vrouw. Het kabinet ziet dit onder meer terug in de reacties op en berichtgeving rondom het wetsvoorstel Wijziging vermelding geslacht in geboorteakte (Kamerstuk 35 825). Zoals aangegeven in de nota naar aanleiding van het verslag bij dit wetsvoorstel, ziet het kabinet geen enkel verband tussen het – kort gezegd – oneigenlijk gebruik maken van vrouwenfaciliteiten of zelfs het lastig vallen van een andere persoon en het formeel wijzigen van de geslachtsregistratie op de geboorteakte (Kamerstuk 35 825, nr. 7, p. 12, 13). Een dergelijk verband blijkt ook niet uit de evaluatie van de Transgenderwet5 of enige ander bij het kabinet bekend wetenschappelijk onderzoek.
Hoe beziet het kabinet de risico’s voor (de veiligheid van) trans personen als gevolg van een dergelijke toename in kritische berichten over de emancipatie van transgender vrouwen (of transgender personen in het algemeen)?
Het kabinet blijft werken aan de acceptatie, veiligheid en emancipatie van de lhbti+ gemeenschap. Het kabinet streeft ernaar dat iedereen zichzelf kan zijn in de maatschappij, ongeacht iemands geslachtskenmerken, genderidentiteit of genderexpressie. Helaas krijgen transgender personen in Nederland vaker te maken met geweld dan gemiddeld, voelen ze zich twee keer zo vaak onveilig en worden zeven keer zo vaak mishandeld of met mishandeling bedreigd. Deze gegevens laten zien dat er nog een wereld te winnen valt wat betreft de sociale veiligheid van deze groep. Daarom is het kabinet bezorgd over de gevolgen die de kritische berichtgeving over de emancipatie van transgender personen kan hebben voor de veiligheid van transgender personen zelf. Er is in de afgelopen jaren gezocht naar verschillende manieren om de veiligheid van transgender personen te bevorderen. Zo vond op 13 en 14 mei 2022 een internationaal congres plaats over transfobie. Het kabinet zal het aantal meldingen geregistreerd bij antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s), het aantal incidenten (zowel meldingen als aangiften) bij de politie, het aantal specifieke discriminatiefeiten en codis-feiten6 waarbij de discriminatiegrond «transgender» is geregistreerd door het OM en meldingen die binnenkwamen bij Transgender Netwerk Nederland (TNN) nauwlettend blijven monitoren.
In navolging van het voornemen uit het coalitieakkoord om het COC Regenboogakkoord ten uitvoer te brengen; door middel van welke concrete beleidsmaatregelen zal het kabinet het toenemende geweld jegens LHBTI-personen bestrijden? Kunt u een tijdlijn schetsen met betrekking tot deze aankomende beleidsmaatregelen? Zo nee, wanneer verwacht u een dergelijke tijdlijn wel te kunnen schetsen?
Het kabinet blijft werken aan de acceptatie, veiligheid en emancipatie van de lhbti+ gemeenschap. Het kabinet streeft ernaar dat iedereen zichzelf kan zijn in de maatschappij, ongeacht iemands geslachtskenmerken, genderidentiteit of genderexpressie of welke grond dan ook. Helaas is dit niet altijd het geval. Transgender personen krijgen in Nederland vaker dan gemiddeld te maken met geweld, voelen zich twee keer zo vaak onveilig en worden zeven keer zo vaak mishandeld of met mishandeling bedreigd. Het kabinet ondersteunt daarom onder andere de alliantie «Gedeelde trots, gedeeld geluk» van het COC, TNN en NNID7. Deze alliantie richt zich op de sociale acceptatie en veiligheid van lhbti+ personen. Er worden binnen deze alliantie verschillende preventieve activiteiten uitgevoerd om de veiligheid van transgender personen te vergroten, bijvoorbeeld door in te zetten op voorlichting en bewustwording op scholen. Een ander voorbeeld is de jaarlijkse aandacht voor de slachtoffers van transfobie en geweld rondom de Transgender gedenkdag. Daarnaast heeft de Minister van OCW TNN ondersteund bij het organiseren van een internationaal congres over transfobie en geweld tegen transgender personen dat onlangs plaats heeft gevonden. Ook werkt de Minister van OCW samen met Regenboogsteden aan meer veiligheid van lhbti+ personen. Hierbij werken gemeenten met een maatwerk aanpak aan de veiligheid in de wijk van lhbti+ personen. Bovenop de preventieve maatregelen bevat het Actieplan Veiligheid LHBTI 2019–2022 verschillende initiatieven die zich richten op de vergroting van de veiligheid van lhbti+ personen. Zo worden in het samenwerkingsverband aanpak discriminatie tussen OM, politie, en anti-discriminatievoorzieningen (ADV’s) de politiesystemen continu landelijk gescreend om zicht te krijgen op de aard en omvang van discriminatie-incidenten, waaronder de incidenten die lhbti+ gerelateerd zijn. Alle eenheden ontvangen tweewekelijks een overzicht hiervan en de politie neemt deze informatie mee naar het reguliere regionaal discriminatieoverleg met het OM en de ADV’s.
Daarnaast werkt de Minister van Justitie en Veiligheid aan een onderzoeksvoorstel dat zich richt op daderprofielen van daders van geweld tegen lhbti+ personen. Hierbij wordt de Minister van OCW betrokken. De resultaten van dit onderzoek worden later dit jaar verwacht. Deze kennis kan bijdragen aan verder beleid en initiatieven gericht op het tegengaan van geweld tegen transgender personen.
Het kabinet zal, gelijktijdig met het versturen van de Emancipatienota, een planning voor aankomende beleidsmaatregelen op het gebied van veiligheid schetsen.
De leden van de Volt-fractie zijn verheugd over het feit dat de overheid excuses heeft gemaakt voor de voormalige transgender wet, maar vraagt zich af of de compensatie voor slachtoffers als gevolg van deze wet voldoende is. Hoe weegt het kabinet de bezwaren tegen de (ontoereikendheid) van de compensatie? Hoe weegt het kabinet het bedrag van 5.000 euro ten opzichte van het viervoudige bedrag dat in Zweden werd geboden aan slachtoffers van een soortgelijke wet?
De tussen 1985–2014 geldende Transgenderwet bevatte zeer ingrijpende wettelijke voorschriften voor het wijzigen van de geslachtsregistratie, die een ingrijpende factor zijn geweest in de levensloop van vele transgender personen. Het kabinet is ervan overtuigd dat het stellen van deze voorwaarden veel verdriet heeft veroorzaakt bij transgender- en intersekse personen. Daarom zijn er excuses gemaakt en is er een onverplichte tegemoetkoming beschikbaar gesteld. Daarbij realiseert het kabinet zich dat de hoogte van een onverplichte tegemoetkoming nooit in verhouding kan staan tot het aangedane leed. Datzelfde geldt voor het maken van excuses.
Als uitwerking van de erkenning voor het leed dat transgender personen is aangedaan door toepassing van die wet, is op 18 oktober 2021 de tegemoetkomingsregeling in werking getreden. Bij het vormgeven van de regeling is gekeken naar vergelijkbare regelingen in Nederland en daarbuiten, waaronder de Zweedse regeling. Voor het bepalen van de hoogte van de tegemoetkoming is specifiek de aansluiting gezocht bij een eerder toegekende onverplichte tegemoetkoming in Nederland, de tegemoetkoming naar aanleiding van de commissie De Winter. Ook voor de onverplichte tegemoetkoming aan Dutchbat III-veteranen is gekozen voor het bedrag van € 5.000,–. Daarmee sluit de regeling aan bij eerdere Nederlandse regelingen.
In het COC Regenboogakkoord, dat volgens het coalitieakkoord «zorgvuldig» uitgevoerd zal worden, staat de maatregel om tot een wettelijk verbod te komen op non-consensuele, niet-noodzakelijke medische interventies bij intersekse kinderen te komen. In welke mate hangt het voornemen van het kabinet inzake deze maatregel af van de uitkomsten van het onderzoek dat hiernaar plaatsvindt? In het geval dat de onderzoeksresultaten overwegend negatief uitvallen, hoe verhoudt dit zich dan tot de positieve ervaringen in landen waar een dergelijk wettelijk verbod reeds in werking is getreden?
Kinderen hebben een bijzondere en kwetsbare positie: zij zijn afhankelijk van (het oordeel van) hun ouders of degene onder wiens gezag zij vallen. Kinderen zijn bovendien lichamelijk en geestelijk volop in ontwikkeling. Een behandeling kan onomkeerbare lichamelijke en psychische effecten hebben die de rest van het leven persisteren. Dit betekent dat op ouders én zorgverleners bij het nemen van dergelijke beslissingen een belangrijke verantwoordelijkheid rust. Als het om op genezing gerichte zorg gaat, zijn niet noodzakelijke medische interventies reeds verboden op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Als het gaat om uitstelbare medisch noodzakelijke behandelingen moet niet alleen voorkomen worden dat een vroegtijdige ingreep tot vermijdbare schade leidt, maar moet ook voorkomen worden dat uitstel op zichzelf tot schade leidt.
De Minister van VWS hanteert het uitgangspunt dat een medisch oordeel over ingrepen bij DSD8-kinderen altijd aan de medische professionals is. Beslissingen over operatief ingrijpen worden binnen een multidisciplinair team individueel zorgvuldig afgewogen en zijn soms medisch noodzakelijk. Er bestaat een multidisciplinaire professionele richtlijn Diagnostiek bij Disorders/Differences of Sex Development (DSD). Deze is ontwikkeld op initiatief van de Vereniging Klinische Genetica Nederland (VKGN) in samenwerking met o.a. kinderendocrinologen, kinderurologen, laboratoriumspecialisten, klinische genetica en klinisch genetici. Doel van de richtlijn is het optimaliseren van verantwoorde diagnostiek bij DSD. Op dit moment is de Minister van VWS in gesprek over de totstandkoming van een multidisciplinaire kwaliteitsstandaard met zowel generieke als ook conditie-specifieke modules voor de behandeling van personen met een DSD/intersekse conditie. Zie ook het antwoord op een eerdere commissiebrief (Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019 3110, Aanhangsel) en Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nrs. 2281 en 2217, Kamerstuk 33 826, nr. 28). Het onderzoek waarnaar de vraag verwijst, richt zich op het verkrijgen van een genuanceerd inzicht in het aantal genitale operaties bij kinderen met DSD/Intersekse in Nederland. Met het oog op duiding van deze cijfers wordt beoogd trends in de cijfers te ontdekken en te verklaren door kwalitatief onderzoek. Aanvullend heeft het onderzoek tot doel door casuïstiekbeschrijvingen inzicht te geven in factoren die hebben geleid tot het besluit tot een operatie, of tot het uitstellen of afzien ervan. De uitkomsten van het onderzoek en de werkzaamheden m.b.t. de kwaliteitsstandaard Intersekse betrekt het kabinet bij de afspraken die opgenomen zijn in het Coalitieakkoord (en Regenboogakkoord). Het kabinet vindt het te vroeg om op de uitkomsten van deze trajecten vooruit te lopen. Het is van belang om bij de besluitvorming over een eventueel wettelijk verbod zorgvuldige afwegingen te maken.
Wanneer verwacht het kabinet de resultaten van het onderzoek naar medische noodzakelijkheid van geslachts-correctieve, non-consensuele operaties bij intersekse personen?
ZonMw faciliteert (in opdracht van het Ministerie van OCW) een onderzoek naar de prevalentie van (onnodige) medische ingrepen bij kinderen met DSD/Intersekse. Dit ter uitvoering van de motie Bergkamp/Van den Hul (Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 131). Het onderzoek dat door het NIVEL wordt uitgevoerd is gestart in september 2021 en zal naar verwachting in het najaar 2022 gereed zijn. Ook patiëntenverenigingen en NNID zullen hierbij betroken worden. Ik zal uw Kamer t.z.t. informeren over de resultaten van het onderzoek. Het inzicht in aard en omvang van medisch ingrijpen is ook van belang voor het opstellen van de multidisciplinaire kwaliteitsstandaard DSD/Intersekse die momenteel ontwikkeld wordt met ondersteuning van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Is het kabinet het eens met de leden van de Volt-fractie dat, indien het onderzoek wijst op grote schade onder slachtoffers door gaten in de wetgeving, er zo snel mogelijk beleidsmatig op gehandeld dient te worden vanuit het kabinet ter voorkoming en/of beperking van additionele schade onder intersekse personen? Op welke manier wordt er (beleidsmatig) voorgesorteerd op de mogelijke (te verwachten) uitkomsten van dit onderzoek? Heeft het kabinet daarbij in kaart laten brengen hoe vaak dergelijke operaties momenteel – of over de afgelopen jaren genomen – plaats hebben gevonden?
Het kabinet betracht zorgvuldigheid en sorteert op dit moment niet voor op enige uitkomst van het onderzoek. Het doel van het onderzoek is juist om voor de Nederlandse situatie in kaart te brengen hoe vaak dergelijke operaties momenteel – en over de afgelopen jaren genomen – plaats hebben gevonden én tot een beschrijving van de casuïstiek te komen (incl. inzicht in factoren die hebben geleid tot wel opereren/uitstel/afzien van operatie). Zie ook mijn antwoord op vraag 12.
In navolging van het voornemen uit het coalitieakkoord om het COC Regenboogakkoord ten uitvoer te brengen; kunt u een tijdlijn schetsen met betrekking tot het voornemen om te komen tot een wettelijk transitieverlof van transgender personen? Kunt u de eerste contouren schetsen van dergelijke wetgeving? Zo nee, wanneer verwacht u een dergelijke tijdlijn en contouren wel te kunnen schetsen?
Het kabinet is een voorstel voor het transitieverlof aan het uitwerken en is hiervoor in gesprek met de betrokken organisaties. Voor het eind van het jaar zal er een schets voor de invoering van het transitieverlof met de Kamer gedeeld worden.
Is het kabinet voornemens excuses te maken voor de systemische discriminatie van homoseksuelen tussen 1945–1971, in navolging van het rapport van het Verwey-Jonker Instituut aangaande dit onderwerp?
Het kabinet heeft met zorg kennis genomen van de uitkomsten van het rapport, waaruit blijkt dat het Rijk niet systematisch discrimineerde, maar wel bijdroeg aan het systeem in de maatschappij waarbij discriminatie kon plaatsvinden. Zoals de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties bij de in ontvangst name van het rapport van het Verwey-Jonker Instituut aangaf wil het kabinet vooral vooruit kijken. Het huidige kabinet zal de conclusies van het rapport bespreken met belangenorganisaties van LHBTI-personen. Hierover zal u later nader worden geïnformeerd.
Op welke manier zal het nieuwe kabinet (aanvullend) gehoor geven aan de roep om een vergroting van de zichtbaarheid van biseksuele personen?
Het kabinet ondersteunt Stichting Bi+ Nederland die zich inzet voor een bi+ inclusievere samenleving. Het komende jaar werken zij voor wat betreft het vergroten van de zichtbaarheid van bi+ personen o.a. met een netwerk van bi+ ambassadeurs en het organiseren van sociale events als meet-ups. Op social media voeren zij de campagne «1 van 1 miljoen» die ook gericht is op het laten zien van de diversiteit van bi+ personen.
Verder zet het kabinet zich vooral in op het zichtbaar maken van de problematiek van bi+ personen, omdat die vaak nog onzichtbaar is. We weten dat bi+ personen kampen met een slechtere gezondheid, veiligheid en arbeidspositie dan heteroseksuele, lesbische en homoseksuele personen. Er is meer onderzoek nodig om zicht te krijgen op mogelijke oplossingsrichtingen voor deze problematiek.
De afgelopen jaren heeft Stichting Bi+ Nederland kwantitatief en kwalitatief onderzoek laten uitvoeren door 6 universiteiten en kenniscentra naar de ervaringen en gevoelens van bi+ personen en een kennissynthese uitgevoerd. Onderzoeken die nu lopen en dit voorjaar verwacht worden zijn het onderzoek naar wat werkt om bi+ discriminatie te verminderen en het onderzoek vanuit VWS naar de ervaringen, risicofactoren, hulpverlening en preventie van lhbti+ personen en huiselijk en seksueel geweld.
In navolging van het voornemen uit het coalitieakkoord om het COC Regenboogakkoord ten uitvoer te brengen; welke concrete acties zal het nieuwe kabinet ondernemen ter verkorting van de wachtlijsten in de transzorg? Kunt u een tijdlijn schetsen met betrekking tot het voornemen om dergelijke beleidsmaatregelen te nemen? Zo nee, wanneer verwacht u een dergelijke tijdlijn wel te kunnen schetsen?
Het kabinet vindt het belangrijk dat iedereen in Nederland de ruimte krijgt om zichzelf te zijn. Daarbij hoort ook passende medische zorg om het eigen lichaam in overeenstemming te brengen met de eigen genderidentiteit en psychische zorg en begeleiding waar dat nodig is. De gevolgen van de wachtlijsten voor transgender personen zijn groot en het kabinet vindt het aanpakken van de wachtlijsten en het toekomstbestendig maken van deze zorg dan ook van groot belang. Mede daarom hebben de Minister van VWS en Zorgverzekeraars Nederland hun opdracht aan de kwartiermaker transgenderzorg verlengd tot eind 2022; deze zomer zal de kwartiermaker advies uitbrengen voor de periode na 2022. De kwartiermaker stimuleert onder meer de uitbreiding van het zorgaanbod door zorgverzekeraars en zorgaanbieders en de vorming van zorgnetwerken. Ook organiseert de kwartiermaker transgenderzorg in 2022 en 2023 in opdracht van de Minister van VWS enkele webinars voor het nascholen van huisartsen op het gebied van de transgenderzorg. Maar de aanpak van de wachttijden in de transgenderzorg is een meersporenbeleid. Zo worden er stappen gezet gericht op het terugdringen van de wachttijden in de volwassenen ggz. Ook heeft de Staatssecretaris van VWS, samen met de kwartiermaker, contact met de VNG en bovenregionale expertisenetwerken over de psychologische transgenderzorg voor jongeren. (Mede) gelet op het feit dat met name de wachttijden voor psychologische zorg lang zijn, en een indicatie van een psycholoog, psychiater of orthopedagoog een voorwaarde is voor toegang tot somatische transgenderzorg, is er momenteel veel aandacht voor de psychische evaluatie die nodig is voor een indicatiestelling voor somatische transgenderzorg. Omdat de veldpartijen zelf gaan over de vraag wat kwalitatief goede transgenderzorg is, heeft VWS hen gevraagd om de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch te evalueren. Daarbij kijken de betrokken veldpartijen onder meer naar de rol van de psycholoog/psychiater in de transgenderzorg. Het is de verwachting dat het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten dit evaluatietraject in de zomer van 2023 zal afronden. Verder onderhoudt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vanuit haar verantwoordelijkheid op de zorgplicht intensief contact met de zorgverzekeraars voor wat betreft de transgenderzorg. Ook heeft VWS subsidie verstrekt aan ZonMw ten behoeve van extra wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de transgenderzorg, met betrekking tot 1) de sterke toename van de behandelvragen in de afgelopen jaren, en 2) de omvang van de vraag naar transgenderzorg nu en in de komende jaren. Het streven is dat deze onderzoeken eind 2022 worden afgerond.
Zo lang de wachttijd voor een intake voor transgenderzorg bij de psycholoog zo lang is, vindt de Minister van VWS het extra van belang dat transgender personen tijdens hun wachttijd op verzoek ondersteuning kunnen krijgen en/of dat er een luisterend oor wordt geboden. Vanuit de gemeenten kunnen cliënten in het kader van diverse initiatieven ondersteuning krijgen bij hun zelfredzaamheid en participatie. Denk daarbij aan herstelwerkplaatsen, inloophuizen en de inzet van ervaringsdeskundigen. Ook kunnen cliënten een onafhankelijke cliëntondersteuner benaderen wanneer zij hulp nodig hebben bij het regelen van zorg en ondersteuning mocht dit nodig zijn. Verder heeft het Ministerie van VWS een opdracht aan Transvisie en TNN verstrekt voor onderzoek naar de inzet van ervaringsdeskundigen binnen de transgenderzorg. Daarnaast financiert het Ministerie van VWS «Genderpraatjes», een chatservice van Transvisie en TNN voor jongeren en jongvolwassenen die vragen hebben rondom gender en genderidentiteit. Tenslotte zet het kabinet in op betere acceptatie van, en daarmee het verhogen van het welzijn van lhbti+ personen. De Minister van OCW ondersteunt daarom de alliantie «Gedeelde trots, gedeeld geluk» van het COC, TNN en NNID om samen te werken aan de sociale veiligheid en acceptatie van lhbti+ personen. Gezien het belang van het onderwerp is en blijft het kabinet graag in gesprek met de betrokken partijen en belangenorganisaties over de transgenderzorg.
Voor meer informatie verwijs ik graag naar de voortgangsbrief transgenderzorg die de Minister van VWS recent aan uw Kamer heeft toegezonden (Kamerstuk 31 016, nr. 349).
Wat zijn de voornemens van het kabinet om de geslachtswijziging in het paspoort naar een «X» mogelijk te maken? Kunt u, in lijn met het voornemen van de coalitie om dit specifieke punt uit het COC Regenboogakkoord uit te voeren, de termijn schetsen waarop dit mogelijk zal worden?
Het kabinet vindt het belangrijk dat Regenboogakkoord 2021 zorgvuldig wordt uitgevoerd. Bij het wetsvoorstel tot Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het veranderen van de voorwaarden voor wijziging van de vermelding van het geslacht in de akte van geboorte (Kamerstuk 35 825) is door het Lid Van Ginneken (D66) een amendement ingediend, dat strekt tot het regelen van een non-binaire geslachtregistratie, de zogenoemde «X», in de geboorteakte in plaats van een «M» of «V» (Kamerstuk 35 825, nr. 10).
Zoals meegedeeld aan uw Kamer op 17 december 2021 (Kamerstuk 35 825, nr. 11) betekent het amendement een substantiële wijziging van het wetsvoorstel en heeft het kabinet eind vorig jaar de VNG, de NVVB, de Staatscie. Internationaal Privaatrecht en de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit gevraagd hun zienswijze uit te brengen om een zo voortvarend mogelijke behandeling van het wetsvoorstel te waarborgen. Daarnaast is een interdepartementale inventarisatie gaande om de gevolgen voor wet- en regelgeving en de consequenties voor uitvoeringsorganisaties incl. kosten in beeld te brengen. Recent is de Raad van State gevraagd advies uit te brengen over het amendement. Na ontvangst van het advies van de Raad van State zal een nader rapport worden opgesteld. Op basis van de zienswijzen, de uitkomsten van de interdepartementale inventarisatie en het advies van de Raad van State zal het kabinet een oordeel geven over het amendement. Wat betreft de termijn waarop het mogelijk zal zijn een «X» in de geboorteakte te laten opnemen kan op dit moment nog niets worden gezegd. Dit hangt enerzijds af van de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging Transgenderwet en anderzijds van de kabinetsappreciatie van het amendement.
Het bericht dat de politie is gestuit op ‘Roemeense slaven’ |
|
Bart van Kent |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht: «Invallen in grensregio: politie stuit op «Roemeense slaven» die in Nederlandse slachthuizen werken»1?
Situaties zoals deze zijn onacceptabel en iedere misstand is er één te veel.
Het is goed dat de handhavende instanties hier hun werk hebben gedaan en uit het nadere onderzoek zal moeten blijken welke wet- en regelgeving hier mogelijk overtreden is. In het bijzonder ben ik blij dat door de samenwerking van de Nederlandse Arbeidsinspectie met de Duitse instanties de misstanden aan het licht zijn gekomen, omdat we specifiek voor deze situaties de samenwerking met Noordrijn-Westfalen zijn aangegaan. Mijn voorganger heeft hierover concrete afspraken gemaakt en die werpen nu zijn vruchten af.
Vindt u het onmenselijk dat deze mensen 100 euro per persoon moeten betalen voor een huis met maar één toilet en douche per veertien personen? Zo ja, hoe gaat u er zo snel mogelijk voor zorgen dat dit niet meer voor kan komen?
De Nederlandse regels aangaande huurprijzen en kwaliteit van huisvesting gelden niet in Duitsland. Daar gelden vanzelfsprekend de Duitse regels, waaronder regels die zien op fatsoenlijke huisvesting. Op last van de Duitse autoriteiten zijn ten aanzien van de geïnspecteerde onderkomens maatregelen getroffen. Door de samenwerking tussen Nederland en Duitsland probeer ik ervoor te zorgen dat misstanden vroegtijdig worden gedetecteerd en misbruik van de kwetsbare positie van arbeidsmigranten kan worden voorkomen.
Uit het artikel van De Gelderlander en de Neue Rhein Zeitung2 blijkt dat in Duitsland sinds vorig jaar juli een nieuwe wet van kracht is («Wohnraumstärkungsgesetz»). De verhuurder moet aan lokale overheid melden aan wie men verhuurt en om hoeveel bewoners het gaat. Op basis van dergelijke informatie zijn de gezamenlijke inspecties uitgevoerd.
Bent u bereid om, vooruitlopend op de uitwerking van de adviezen van het Aanjaagteam Arbeidsmigranten, tussentijds met een verplichting voor verhuur aan arbeidsmigranten van tenminste één kamer, vallend onder het reguliere huurrecht, te komen?
In Nederland werkt de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening aan de Wet Goed Verhuurderschap. Dit wetsvoorstel ligt op dit moment ter advies voor aan de Raad van State. De wet geeft gemeenten de mogelijkheid een vergunning in te stellen voor de verhuur aan arbeidsmigranten, waarbij gemeenten als voorwaarde kunnen stellen dat een eigen slaapkamer per arbeidsmigrant wordt aangeboden. Zodra het advies van de Raad van State binnen is, is het voornemen zo snel mogelijk met dit voorstel naar de Tweede Kamer te gaan. Het is niet mogelijk om regels op te leggen aan verhuurders in het buitenland. De Duitse overheid gaat over deze huisvesting en de huisvesting moet aan de regels voldoen die in Duitsland gelden. Door de Duits-Nederlandse samenwerking en het uitwisselen van informatie kunnen we ervoor te zorgen dat misstanden vroegtijdig worden gedetecteerd en misbruik van kwetsbare arbeidsmigranten kan worden voorkomen.
Wat vindt u ervan dat Nederlandse uitzendbureaus gebruikmaken van de in het artikel aangehaalde constructie waardoor zij meer dan 25% van het loon voor huisvesting kunnen inhouden?
De Nederlandse regels aangaande inhoudingen op het minimumloon zijn onverkort van kracht. Wanneer iemand werkt op Nederlands grondgebied, dan gelden ook de regels omtrent de Wet Minimumloon en de regels omtrent inhoudingen. De plaats van huisvesting is daarin niet bepalend.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de uitzendbureaus die hier verantwoordelijk voor zijn zo hard mogelijk worden aangepakt en deze constructie onmogelijk wordt gemaakt?
Juist om te voorkomen dat werkgevers de landsgrens misbruiken om bijvoorbeeld het toezicht te ontlopen, zijn wij de samenwerking met Noordrijn-Westfalen gestart. Het is niet zo dat de Nederlandse regels omzeild kunnen worden, maar toezichthouders moeten met elkaar samenwerken om aan beide kanten van de grens feitelijk te kunnen controleren of de wet- en regelgeving wordt nageleefd. Uitzendbureaus die huisvesting voor arbeidsmigranten aanbieden, kunnen een certificaat van de Stichting Normering Flexwonen (SNF) behalen wanneer ze voldoen aan de norm voor huisvesting. In dat kader is een onderzoek ingesteld naar het betreffende bedrijf.
Bent u bereid de uitzonderingen op inhouden en verrekenen op het wettelijk minimumloon uitsluitend toe te staan voor reguliere huurcontracten en de andere mogelijkheden uit de wet te schrappen?
In het besluit minimumloon zijn duidelijke voorwaarden gesteld waaronder inhoudingen op het wettelijk minimumloon ten behoeve van huisvesting mogen worden gepleegd. Zo mag volgens dit besluit alleen een inhouding voor huisvesting worden gedaan indien de huisvesting gecertificeerd is door bijvoorbeeld SNF of AKF (Agrarisch Keurmerk Flexwonen). Op deze manier wordt via de wet geborgd dat de huisvesting deugdelijk is.
Kunt u delen bij welk uitzendbureau deze misstanden zijn aangetroffen en welke boete dit uitzendbureau heeft gekregen? Heeft het uitzendbureau een bestuursverbod opgelegd gekregen? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) naar overtreding van arbeidswetten zoals de Wet Arbeid Vreemdelingen, de Arbeidstijdenwet en de Wet Minimumloon loopt nog. Daarom is (nog) geen sprake van opgelegde sancties, zoals bestuurlijke boetes of een civielrechtelijk bestuursverbod. Op lopende onderzoeken kan ik verder niet ingaan.
Gaat u ervoor zorgen dat ook de inlener hierop aangesproken wordt?
Het is de verantwoordelijkheid van zowel de inlener als ook van het uitzendbureau dat arbeidsmigranten onder goede arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden kunnen werken. Zij dragen samen, als keten, verantwoordelijkheid om dit goed te organiseren. De NLA onderzoekt waar dit aan de orde is ook of de inlenende partij aan diens verplichtingen in het kader van de arbeidswetgeving heeft voldaan.
Bent u het eens dat de regels rond het huisvesten en aannemen van arbeidsmigranten zo snel mogelijk moeten worden aangescherpt zodat arbeidsmigranten zo goed mogelijk tegen malafide uitzendbureaus worden beschermd? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit dit jaar nog gebeurt?
Via het stelsel van verplichte certificering voor uitzendbureaus, dat momenteel door mijn ministerie wordt uitgewerkt, wordt de bescherming van uitzendkrachten verbeterd. Ik ben het ermee eens dat het van belang is om daarin goede huisvesting van werkenden, waaronder arbeidsmigranten te waarborgen. Ik zal uw Kamer medio dit jaar informeren over de uitwerking en zet mij ervoor in om het nieuwe stelsel zo snel mogelijk in werking te laten treden. Daarnaast werkt de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening aan het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap. Deze wet geeft gemeenten de mogelijkheid een vergunningsplicht voor de verhuur aan arbeidsmigranten in te stellen. Daarbij krijgen gemeente de mogelijkheid om bij het introduceren van die vergunningsplicht een aantal kwaliteitseisen op te nemen. Het gaat daarbij om het eisen van een eigen af te sluiten verblijfsruimte en eisen gericht op het bewaren en bereiden van voedsel en was-voorzieningen. Op dit moment ligt het wetsvoorstel ter advies voor bij de Raad van State.
Hoe gaat u deze misstanden aanpakken terwijl de aanbevelingen van het Aanjaagteam Arbeidsmigranten nog door uw ministerie worden uitgewerkt?
Zoals eerder aan uw Kamer gerapporteerd in de Kamerbrief Jaarrapportage Arbeidsmigranten3 wordt over de volle breedte de aanbevelingen van het aanjaagteam uitgevoerd. Hiertoe behoort ook de aanbeveling van het Aanjaagteam om meer grensoverschrijdend te werken en een apart multidisciplinair team in te stellen dat alleen grensoverschrijdende zaken op zich neemt, dat gezamenlijk inspecteert en gegevens kan uitwisselen met buitenlandse toezichthouders. Dit team moet samenwerken met de Europese Arbeidsautoriteit; de European Labour Authority. De precieze opzet en vorm van dit team moet nog nader worden vastgesteld. In de tussentijd worden (grensoverschrijdende) misstanden onverminderd aangepakt door de verschillende toezichthouders en andere partijen. Met mijn collega’s van België, Duitsland en Luxemburg heb ik hierover gesproken tijdens de Informele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid in Bordeaux.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de uitwerkingen van het advies van het Aanjaagteam Arbeidsmigranten worden afgestemd met de Nederlandse buurlanden zodat uitbuiting over de grens via dit soort constructies niet meer kan voorkomen?
In bilaterale- en multilaterale samenwerkingsverbanden (bijvoorbeeld via de Europese Arbeidsautoriteit) wordt al heel nauw samengewerkt om grensoverschrijdende uitbuiting aan te pakken. Hierover spreek ik tevens met collega’s in internationaal verband (zie ook het antwoord op vraag 10). Ook in onze buurlanden wordt stevig ingezet op het aanpakken van grensoverschrijdende misstanden. De ambassades van de EU-lidstaten in ons land hebben een Engelstalige samenvatting van de Jaarrapportage Arbeidsmigranten ontvangen. Zij zijn hiermee op de hoogte gebracht van de uitvoering die wordt gegeven aan de aanbevelingen van het Aanjaagteam.
Het bericht dat de Hoogvliet medewerkers een bonus geeft als ze zich niet ziek melden |
|
Bart van Kent |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Hoogvliet betaalt werknemers bonus als ze niet ziek zijn»?1
Ik vind het belangrijk dat werkgevers zich op een positieve manier inzetten om werknemers fit en gezond te houden. De werkgever is verplicht om gezamenlijk met de werknemer gezonde en veilige arbeidsomstandigheden te organiseren. De werkgever is daarvoor primair verantwoordelijk vanuit de Arbeidsomstandighedenwet en heeft hierin een zorgplicht richting zijn werknemer (artikel 3 Arbowet). Vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers kunnen hier samen afspraken over maken.
Bent u het eens dat een bonus op niet ziek melden gevaarlijk kan zijn voor werknemers omdat het werknemers stimuleert om ziek naar hun werk te komen?
Werkgevers kunnen in hun beloningsbeleid bonussen op niet ziek melden opnemen. De gedachte is dat dit, onder de juiste randvoorwaarden, een deel van het kortdurend verzuim kan beperken.
Belangrijk is daarbij dat er voor gewaakt moet worden dat het effect van een dergelijke regeling is dat zieke werknemers toch naar kantoor gaan. Dat kan niet de bedoeling zijn omdat het zowel de eigen gezondheid van de werknemer, als de gezondheid van collega’s en klanten kan schaden.
Vindt u het verantwoord dat bedrijven zoals de Hoogvliet stimuleren dat werknemers zich niet ziek melden terwijl een werknemer met corona verplicht thuis zou moeten blijven?
Een beloningsbeleid dat generiek gericht is op het beperken van kort verzuim mag er niet toe leiden dat werknemers met corona gestimuleerd worden om naar het werk te komen. Juist in deze periode is het belangrijk dat werkgevers en werknemers zorgvuldig zijn en helpen verdere verspreiding van het coronavirus voorkomen.
Ik heb overigens begrepen dat Hoogvliet haar medewerkers opdraagt om de regels van het RIVM te volgen en dat werknemers hun bonus niet verliezen door quarantaine of isolatie als gevolg van corona.
Bent u het eens dat een bonus op niet ziek melden een perverse prikkel is die niet mogelijk zou moeten zijn? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit in het vervolg te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven is het aan werkgevers om in overleg met een vertegenwoordiging van de werknemers afspraken te maken over gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en het beloningsbeleid vast te stellen. Bonussen op niet ziek melden kunnen daar een onderdeel van vormen. Ik vind het belangrijk dat sociale partners bij het vaststellen van dit beleid er zorg voor dragen dat het werknemers met een ziekte of handicap niet onevenredig treft.
Navraag leert mij dat de cao Supermarkt VGL een wachtdag kent: over de eerste dag van een ziekmelding wordt geen loon doorbetaald, met de bedoeling om veelvuldig kort verzuim tegen te gaan. In plaats van deze malus op ziekte in de cao Supermarkt VGL kent Hoogvliet een bonus toe bij niet ziek melden.
Het bericht ‘Friese mbo's verliezen deel van inburgeraars’ |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Kiki Hagen (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Friese mbo’s verliezen deel van inburgeraars»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Hoe beoordeelt u dat Friese Poort en Friesland College zich niet hebben ingeschreven voor de B1-Route en de Z-route voor nieuwkomers met beperkt leervermogen omdat ze de vergoedingen niet kostendekkend achten?
Zoals ook in het artikel is opgenomen vinden de roc’s dat het beschikbare budget te laag is. De rechter heeft de roc’s daarin het ongelijk gesteld en heeft gesteld dat de gemeenten een uitvoerig en zorgvuldig traject doorlopen hebben waarbij de totstandkoming van de financiële bandbreedtes voldoende inzichtelijk is. Dat bandbreedtes mogelijk niet voor alle aanbieders kostendekkend zijn, betekent niet dat deze niet reëel zijn. In twee andere kort gedingen heeft de rechter dezelfde conclusie getrokken. Met het oog op deze uitspraken zie ik geen aanleiding om nadere maatregelen te treffen.
Bent u op de hoogte dat ook Vluchtelingenwerk afhaakt om dezelfde reden? Zo ja, vindt u deze reden gegrond?
Zie antwoord 2. Met het oog op de uitspraken van de kort gedingen zie ik geen aanleiding om nadere maatregelen te treffen.
Welke gevolgen heeft dit voor de inburgeraars in de desbetreffende regio?
Zoals in het artikel is te lezen, was de aanbesteding verlengd tot februari. Dat bandbreedtes mogelijk niet voor alle aanbieders kostendekkend zijn, betekent niet dat deze niet reëel zijn. Zo is het de regio gelukt om de aanbestedingsprocedure af te ronden. Er is in de regio Friesland een aanbod gecontracteerd voor zowel de B1-route als de Z-route. Dit betekent dat inburgeringsplichtigen kunnen instromen in een van deze routes en er dus geen sprake is van nadelige gevolgen voor deze doelgroep.
Hoe verhoudt dit zich tot het onderzoek naar de bekostiging van de onderwijsroute in het nieuwe inburgeringsstelsel?2
In mijn brief van 12 november 20213 en 29 juni jl.4 heb ik de Kamer geïnformeerd over de onderwijsroute en dan specifiek over de extra middelen voor de korte termijn om de onderwijsroute voor inburgeringsplichtigen mogelijk te maken.
Met de kortetermijnoplossing is € 24 mln. extra beschikbaar gesteld om de aanbestedingen voor in ieder geval 2022 vlot te trekken en is de tijdelijke financiering met cumulatief € 35 mln. voor de periode van 2023 t/m 2025 verlengd. Met dit budget is er sprake van meerjarige financiële duidelijkheid. De verwachting is dat, zo blijkt uit de meest recente gegevens vanuit Divosa, gemeenten en onderwijsinstellingen dit jaar nog tot gunning van de onderwijsroute overgaan.
Verder heb ik in het Commissiedebat Inburgering en Integratie van 6 juli jl. toegezegd samen met de Minister voor Primair en Voortgezet onderwijs, de opties voor een structurele borging uit te werken en in het najaar een bestuurlijk overleg met de betrokken veldpartijen te organiseren.
Deelt u de mening dat deze ontwikkeling tegen de doelstelling uit het coalitieakkoord ingaat, die stelt dat we «de roc’s versterken als regionale opleidingscentra, waarin ook volwassenen een leven lang leren en ook nieuwkomers – op basis van de nieuwe inburgeringswet – vanaf dag één leren en integreren»?
Ik begrijp dat deze ontwikkeling tot zorgen leidt en tot vragen in relatie tot het coalitieakkoord. In de eerdergenoemde verkenning rondom de continuïteit van de onderwijsroute wordt ook het versterken van de rol van roc’s meegenomen.
Zo ja, welke acties gaat u ondernemen om zorg te dragen dat er gespreid over het hele land voor alle inburgeraars afdoende aanbod is om opleidingen te volgen voor de B1-route en de Z-route, en dat Friese mbo’s de B1-route en Z-route behouden?
Naast de roc’s bestaan ook andere (private) taalinstellingen die een voorstel in kunnen dienen voor de aanbesteding voor de B1-route en de Z-route. Zoals ook blijkt uit deze casus in de regio Friesland is het gelukt om een aanbod voor de B1-route en de Z-route te realiseren met private partijen. Ik zie derhalve geen aanleiding om specifieke maatregelen te treffen om te stimuleren dat de B1-route en de Z-route wordt behouden bij de Friese MBO’s of andere roc’s.
Wanneer verwacht u de gesprekken af te ronden over de financiering van de onderwijsroute voor de komende jaren?
Zoals eerder genoemd heb ik naast de eerder toegezegde € 24 mln., ook voor de jaren 2023 t/m 2025 aanvullend budget voor de onderwijsroute beschikbaar gesteld. Daarnaast werk ik samen met mijn collega van Primair en Voortgezet onderwijs aan de structurele oplossing voor het vraagstuk van de onderwijsroute. De financiering van de onderwijsroute is uiteraard een onderdeel dit vraagstuk. In het Commissiedebat Inburgering en Integratie van 6 juli jl. heb ik toegezegd in het najaar een bestuurlijk overleg te houden over de toekomst van de onderwijsroute.
Hoe beoordeelt u de uitspraak uit het artikel «omdat het roc met een flexibele schil werkte, hoeven er geen mensen ontslagen te worden»?
De uitspraak biedt onvoldoende context om hier diep op in te gaan. Echter, het lijkt erop dat de bedrijfsvoering van het roc, ook met geen of minder instroom van inburgeraars, niet negatief wordt getroffen. Met betrekking tot de continuïteit van de onderwijsroute heeft het behoud van de infrastructuur van de roc’s mijn aandacht.
Mogelijke arbeidsongeschiktheid als gevolg van uitgestelde zorg vanwege corona |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met situaties waarin sprake is van (dreigende) arbeidsongeschiktheid als gevolg van uitgestelde zorg vanwege corona, zoals bijvoorbeeld iemand met een versleten knie of heup in afwachting een uitgestelde operatie voor een knie- of heupprothese?
Sinds de uitbraak van de coronapandemie staat de zorg in Nederland onder grote druk. Daardoor wordt een deel van de zorg uitgesteld. Ik ben me ervan bewust dat het uitblijven van een behandeling de belastbaarheid van een zieke werknemer en zijn re-integratie negatief kan beïnvloeden. Als een zieke werknemer door uitgestelde zorg niet binnen de periode van 104 weken loondoorbetaling bij ziekte of Ziektewet het werk volledig heeft hervat, is het mogelijk dat hij daarna een WIA-uitkering ontvangt.
Kunt u aangeven om hoeveel personen dit naar verwachting gaat?
Een werkgever en zijn zieke werknemer zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de terugkeer in het arbeidsproces. De bedrijfsarts adviseert over de re-integratiemogelijkheden op basis van de belastbaarheid van de zieke werknemer. De mate waarin uitgestelde zorg de belastbaarheid heeft beïnvloedt en het effect daarvan op de re-integratie, zal per zieke werknemer verschillen. Dit wordt niet bijgehouden of geregistreerd. Dit maakt dat er geen inzicht is in hoe groot de groep werknemers is waarbij uitgestelde zorg vanwege corona een rol speelt of heeft gespeeld in hun re-integratie.
Zijn er meer (vergelijkbare) situaties bekend waarin werknemers als gevolg van uitgestelde zorg door corona hiermee te maken krijgen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe wordt omgegaan met werknemers die hiermee te maken krijgen?
Als door omstandigheden, gelegen buiten de werknemer zelf, een re-integratietraject geen doorgang kan vinden, blijft de werknemer zijn loon of Ziektewetuitkering ontvangen. Dit geldt in alle gevallen. Er zijn helaas meer ziekten met een onvoorspelbaar verloop, waarbij soms onverhoopt meer tijd nodig is voor de re-integratie dan de periode van 104 weken loondoorbetaling bij ziekte of Ziektewet. Na die periode komt een werknemer mogelijk in aanmerking voor een WIA-uitkering. Dat betekent niet het einde van de re-integratie. Ook voor uitkeringsgerechtigden geldt dat er nadruk ligt op ondersteuning van de re-integratie op de arbeidsmarkt.
In hoeverre wordt hierbij ook rekening gehouden met de revalidatieperiode na afloop van een uitgestelde operatie, waardoor een ziekteperiode nog langer kan duren en mogelijk de termijn van twee jaar in de Ziektewet wordt overschreden?
Voor alle werknemers die ziek worden en daardoor hun eigen werk niet meer kunnen doen, gelden de regels zoals vastgesteld in de Wet verbetering poortwachter. Re-integratie is maatwerk en de belastbaarheid van de zieke werknemer is leidend in het re-integratietraject. Dit betekent dat er wordt gekeken naar de mogelijkheden van de individuele zieke werknemer op dat moment en op basis daarvan er een re-integratieplan wordt opgesteld. Na de periode van 104 weken kan de zieke werknemer een WIA-uitkering aanvragen. Werkgever en werknemer kunnen kiezen voor een vrijwillige verlenging van de loondoorbetalingsperiode bij ziekte wanneer zij denken dat de werknemer binnenkort (volledig) terug kan keren in zijn oude werk. Verlenging van de periode van 104 weken gebeurt in samenspraak, werkgever en werknemer dienen hiertoe gezamenlijk een verzoek in bij UWV. Wanneer zij dat doen en UWV kent de verlenging toe, wordt de WIA-aanvraag uitgesteld.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat werknemers om deze reden na twee jaar in de Ziektewet te hebben gezeten in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) terecht komen? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om mensen in een dergelijke situatie tegemoet te komen zodat zij niet als gevolg van uitgestelde zorg ontslagen worden en een WIA-uitkering aan moeten vragen?
Als gevolg van de coronapandemie kunnen zieke werknemers langer op hun medische behandeling hebben moeten wachten of in sommige situaties mogelijk nog steeds wachten op hun behandeling. Ik kan me indenken dat dit tot onzekerheid over de gezondheid kan leiden voor werknemers die hier mee te maken krijgen. Het uitstellen van een medische behandeling kan de ziekteperiode van een werknemer verlengen. De invloed van het uitstellen van een medische behandeling verschilt per individu. Het re-integreren van zieke werknemers is en blijft maatwerk gedurende de periode van 104 weken van loondoorbetaling of Ziektewetuitkering. Als een zieke werknemer niet binnen de periode van 104 weken loondoorbetaling bij ziekte of Ziektewet het werk volledig heeft hervat, is het mogelijk dat hij daarna een WIA-uitkering ontvangt. In samenspraak kunnen werkgever en werknemer de loondoorbetalingsperiode bij ziekte met maximaal één jaar verlengen. De WIA-aanvraag wordt dan uitgesteld. Als een werknemer daarna recht heeft op een WIA-uitkering betekent dit echter niet dat de inzet op re-integratie stopt. Ook betekent het niet dat de werkgever tot ontslag moet over gaan. Ook de WIA kent mogelijkheden om de re-integratie bij de werkgever voort te zetten.
Het toekennen van een groot bedrag aan NOW-steun aan een meermaals veroordeeld bedrijf, dat weigert dwangsommen te betalen. |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Is het u bekend dat het bedrijf Bert’s Animal Verhuur € 40.000,– aan dwangsommen moet betalen? Is het u ook bekend dat het bedrijf al eerder € 100.000,– aan dwangsommen opgelegd heeft gekregen van de gemeente West Maas en Waal?1 2 3
Het is mij bekend dat er door de Inspectie lasten onder dwangsom zijn opgelegd.
Is het juist dat Bert’s Animal Verhuur in totaal € 154.875,– aan tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW)-steun heeft ontvangen?4
Gebaseerd op de door UWV gepubliceerde gegevens in de NOW-registers heeft Bert’s Animal Verhuur tot en met de NOW 4 cumulatief 170.646 euro aan NOW-subsidie ontvangen. Dit bedrag betreft een voorschot op basis van verwacht omzetverlies, de definitieve afrekening van de subsidie volgt na vaststelling van het daadwerkelijke omzetverlies. Eventueel aangevraagde subsidies voor de NOW5 en NOW6 zijn (nog) niet bekend.
Heeft dit bedrijf gebruik gemaakt van andere coronasteunregelingen?
Zoals gemeld in het openbare register van de TVL heeft dit bedrijf een TVL-subsidie ontvangen. Tot en met Q3 2021 zijn in dit register ondernemers opgenomen die meer dan € 100.000 TVL-subsidie hebben ontvangen, vanaf Q4 2021 is deze ondergrens losgelaten. Voor Bert’s Animal Verhuur staat een cumulatief bedrag vermeld van € 164.071. Ook hier geldt dat de in de registers vermelde bedragen de uitgekeerde voorschotten betreft, niet de hoogte van definitieve subsidieverstrekking.
Begrijpt u de ophef die ontstaat als er een groot bedrag aan NOW-steun gaat naar een bedrijf dat eerder is stilgelegd door de rechter wegens malversaties, waaraan verschillende dwangsommen zijn opgelegd en dat systematisch de wet overtreedt als het om dierenwelzijn gaat?
Ja, die ophef begrijp ik. In het geval van misstanden kent ons land gelukkig goede wet- en regelgeving om hier adequaat naar te handelen. Specifiek voor de NOW geldt dat het een snel opgezette regeling in crisistijd betreft die grofmazig is, om de uitvoering ervan mogelijk te houden. Er is daarom maar een beperkt aantal voorwaarden opgenomen waaraan wordt getoetst. Dierenwelzijn is geen onderdeel van deze voorwaarden. Dat betekent dat als deze werkgever voldoet aan de aan de NOW-subsidie gestelde voorwaarden, hij aanspraak mag maken op deze subsidie om de lonen door te betalen en de verstrekking hiervan dus niet onrechtmatig is. Nadat het bedrijf de definitieve vaststelling van de subsidie heeft aangevraagd, zal worden beoordeeld of aan deze voorwaarden is voldaan.
Kunt u toelichten hoe het kan dat een bedrijf dat illegaal dieren verhuurt een erkend leerbedrijf is?5
Mbo-studenten lopen stage bij een door SBB (Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven) erkend leerbedrijf. Bedrijven kunnen een erkend leerbedrijf worden wanneer zij voldoen aan de voorwaarden uit het erkenningsreglement van SBB. Zij moeten daarvoor kunnen aantonen dat ze voldoende bij de mbo-opleiding passende werkzaamheden verrichten, voldoende kwalitatieve begeleiding kunnen bieden en dat de stageplek (sociaal) veilig is voor de student. Op basis van deze criteria is Bert’s Animal Verhuur erkend als leerbedrijf voor vier mbo-opleidingen: bedrijfsleider dierverzorging, medewerker dierverzorging, medewerker veehouderij en vakbekwaam medewerker dierverzorging. Naar aanleiding van signalen over overtredingen van het bestemmingsplan van de gemeente houdt SBB extra goed vinger aan de pols of het leerbedrijf aan de voorwaarden voor erkenning kan blijven voldoen. Op basis van gegevens van SBB en DUO is bekend dat er op dit moment geen studenten stagelopen bij Bert’s Animal Verhuur.
Hoe is het mogelijk dat er nog steeds een rendier illegaal te huur wordt aangeboden op de site van Bert’s Animal Verhuur, terwijl deze illegale verhuur door uw ambtsvoorganger al in 2019 gesignaleerd is? Waarom is hier niet op gehandhaafd, aangezien dit een overtreding van bijlage IV is van het Besluit houders van dieren?6 7
Tijdens een recente inspectie is vastgesteld dat er geen rendieren meer op het bedrijf aanwezig zijn. Deze zijn al enige tijd geleden verkocht en worden dus ook niet meer voor de verhuur aangeboden.
Hoe vaak heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) de afgelopen vijf jaar handhavend opgetreden tegen Bert’s Animal Verhuur?
In 2017 heeft de NVWA 3 maal handhavend opgetreden na constatering van dierwelzijnsovertredingen. In 2018 gebeurde dit twee keer, en in 2019 ook twee keer. In 2020 is eenmaal handhavend opgetreden. In alle gevallen ging het om overtredingen met betrekking tot dierwelzijn. Uiteindelijk heeft dit in 2021 geleid tot het onder verscherpt toezicht plaatsen van dit bedrijf.
Het bericht 'Minister zet ventilatie op scholen op 1' |
|
Jeanet van der Laan (D66), Kiki Hagen (D66) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minister zet ventilatie op scholen op 1»?1
Ja.
Heeft u een beeld van de ventilatie op kinder- en buitenschoolse opvanglocaties, instellingen voor vroeg- en voorschoolse educatie (vve’s) en op mbo’s, hogescholen en universiteiten? Komen daar ook CO2-meters?
Het kabinet heeft geen inzicht in de maatregelen met betrekking tot ventilatie op instellingsniveau in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en hoger onderwijs (ho). De verantwoordelijkheid voor een gezond onderwijs- en werkklimaat ligt primair bij de instellingen. Daarom heeft OCW regelmatig contact met de sectorraden over de ventilatie op onderwijslocaties in het mbo en ho. Zij geven aan dat onderwijsinstellingen veel aandacht hebben voor de ventilatie in de lokalen. Zij hebben OCW gemeld dat zowel in het mbo als ho de afgelopen periode inventarisaties hebben plaatsgevonden of de ventilatie in de gebouwen van de instellingen op orde is. Waar nodig zijn maatregelen getroffen om de situatie te verbeteren. Daarnaast organiseren de sectorraden bijeenkomsten over dit onderwerp en in het mbo zijn in de richtlijnen van de MBO-raad ook afspraken gemaakt over CO2-metingen2. Op het gebied van ventilatie dienen alle onderwijsruimten bovendien te voldoen aan de normen opgenomen in het Bouwbesluit 2012.3
Inzicht in de luchtkwaliteit is van belang om waar nodig extra maatregelen te kunnen nemen met betrekking tot ventilatie. Het is aan instellingen om op dit vlak zelf een passende manier te vinden om dit inzicht te verkrijgen en passende maatregelen te treffen. Om de luchtkwaliteit in de onderwijsgebouwen op peil te houden maakt een deel van de instellingen gebruik van een klimaatbeheersingssysteem. Via dit systeem krijgen de instellingen inzicht in de luchtkwaliteit in de diverse ruimtes. Daarnaast worden ook mobiele CO2-meters ingezet, om metingen te doen wanneer er zorgen zijn over de luchtkwaliteit in een specifieke ruimte.
Het kabinet heeft geen beeld van de ventilatie op kinder- en buitenschoolse opvanglocaties. De verantwoordelijkheid voor een gezonde (werk)omgeving ligt bij de houder. Locaties dienen aan bepaalde eisen te voldoen en hier wordt risico-gestuurd toezicht op gehouden. Zie verder bij het antwoord op vraag 3.
Onderschrijft u de ambitie van Minister Wiersma (Primair en Voortgezet Onderwijs) om ventilatie op scholen te verbeteren? Zo ja, welke stappen zet u om te garanderen dat elk kind, elke student en elke werknemer op kinder- en buitenschoolse opvanglocaties, vve’s, mbo’s, hogescholen en universiteiten in schone lucht werkt en studeert? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft dat ventilatie op alle plekken waar onderwijs gegeven wordt op orde moet zijn. Ook voor kinderen binnen kinderopvangvoorzieningen acht het kabinet een goede luchtkwaliteit van belang4. Vanuit de Wet Kinderopvang en het Bouwbesluit 2012 worden eisen gesteld aan respectievelijk het veiligheids- en gezondheidsbeleid en de luchtkwaliteit. Hierop wordt toegezien door gemeenten en de GGD.
In de Wet Kinderopvang zijn geen specifieke eisen omschreven met betrekking tot de luchtkwaliteit maar de wet schrijft wel voor dat alle kinderopvanglocaties de beschikking moeten hebben over een actueel gezondheid- en veiligheidsbeleid. In dit beleid worden de belangrijkste risico’s beschreven met betrekking tot de gezondheid en veiligheid van de kinderen. Luchtkwaliteit kan één van deze risico’s zijn. Mocht dit het geval zijn dan is de opvanglocatie verplicht om dit in zijn gezondheid- en veiligheidsbeleid te beschrijven en hier maatregelen op te nemen.
De verantwoordelijkheid voor het creëren van een gezonde (werk)omgeving in de kinderopvang ligt bij de houder, aangezien dit om een private sector gaat. Vanuit het RIVM is een handreiking5 opgesteld met richtlijnen voor onder andere het luchten, ventileren en het gebruik van een CO2-meter voor een gezond binnenmilieu ten behoeve van het beperken van de verspreiding van infectieziekten onder kinderen en medewerkers. De handreiking is geschreven voor alle medewerkers en beroepskrachten die werkzaam zijn in kinderopvangvoorzieningen.
Ook heeft de Belangenvereniging van Ouders in de Kinderopvang (BOinK), in samenwerking met Kenniscentrum Ruimte-OK, een app6 ontwikkeld die kinderopvanglocaties en scholen kan helpen de luchtkwaliteit in groepsruimtes, slaapruimtes en klaslokalen te verbeteren. De app bevat o.a. informatie, oplossingen en een stappenplan. De app is bedoeld voor pedagogisch medewerkers, leerkrachten, locatiemanagers, houders, conciërges, directeuren en besturen van kinderopvang en onderwijs.
De inspectie van de kinderopvanglocaties wordt door de GGD uitgevoerd. Het toezicht in de kinderopvang vindt risico-gestuurd plaats. Dit houdt in dat de toezichthouder het veiligheid- en gezondheidsbeleid beoordeelt, afhankelijk van onder andere het risicoprofiel van de locatie. Mocht de risico-inschatting door de houder en de situatie die de toezichthouder aantreft daartoe aanleiding geven, dan wordt luchtkwaliteit in de beoordeling meegenomen. De toezichthouder toetst of de houder de risico’s voldoende heeft beschreven en maatregelen heeft genomen.
Verder moet de huisvesting van kinderopvangvoorzieningen voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Dit besluit omschrijft specifieke eisen voor de luchtkwaliteit in de kinderopvang. Mocht een bestaande kinderopvanglocatie niet voldoen aan de voorschriften, dan kan de desbetreffende gemeente waar de opvanglocatie is gevestigd verlangen van de houder dat het pand wordt aangepast. De zaken die niet voldoen aan de voorschriften moeten binnen een redelijke termijn worden aangepast door de eigenaar van de opvanglocatie.
In het mbo en ho ligt de verantwoordelijkheid voor een gezond werk- en onderwijsklimaat primair bij de instellingen. Zij hebben de verantwoordelijkheid om te voldoen aan de normen in het Bouwbesluit en het opvolgen van de adviezen die het RIVM op het gebied van ventilatie in onderwijsruimtes verstrekt7. Zoals aangegeven bij vraag 2 zijn er door de sectoren acties ondernomen om de ventilatie waar nodig te verbeteren. Vakbonden hebben aangegeven desalniettemin signalen te krijgen dat niet op elke plek de ventilatie op orde lijkt te zijn en zij graag zouden zien dat onderwijsbesturen meer op het vlak van ventilatie zouden ondernemen. Het ministerie heeft naar aanleiding hiervan een gesprek gefaciliteerd tussen vakbonden en de sectorraden voor mbo- en ho-instellingen hierover. De sectorraden hebben toegezegd met de werknemersorganisaties in gesprek te blijven over manieren waarop deze zorgen kunnen worden weggenomen en hun signalen serieus te nemen.
Komt de hulplijn voor primair onderwijs (PO) en voortgezet onderwijs (VO) ook beschikbaar voor kinder- en buitenschoolse opvanglocaties, vve’s, mbo’s, hogescholen en universiteiten? Zo nee, waar kunnen deze locaties terecht als zij nog geen schone lucht in klaslokalen hebben?
De hulplijn voor primair onderwijs (po) en voortgezet onderwijs (VO) wordt niet beschikbaar gesteld voor kinder- en buitenschoolse opvanglocaties, mbo en ho. De verantwoordelijkheid voor goede luchtkwaliteit in de kinderopvang ligt bij de houder en niet bij de overheid. Voor informatie over luchtkwaliteit en ventilatie is de handreiking van het RIVM8 beschikbaar, evenals de app9 van BOinK (zie antwoord 2). De app is in samenwerking met Kenniscentrum Ruimte-OK ontwikkeld. Dit is de partij die ook de hulplijn voor PO en VO beschikbaar stelt.
Voor mbo en ho geldt dat doordat de meeste instellingen eigenaar zijn van de panden die zij gebruiken, er binnen de instellingen reeds veel expertise is op het gebied van huisvesting. Daarnaast wordt er binnen de sectoren ook informatie en kennis uitgewisseld over (het gebruik van) diverse systemen om luchtverversing te realiseren. Medewerkers en studenten kunnen dan ook bij hun eigen instelling terecht als zij vragen hebben over de ventilatie in onderwijsruimtes.
Het bericht ‘Meerderheid scholen weigert inzet zzp’ers ondanks lerarentekort’ |
|
Mariëlle Paul (VVD), Bart Smals (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Meerderheid scholen weigert inzet zzp’ers ondanks lerarentekort»?1
Ja.
Klopt het dat het lerarentekort daadwerkelijk wordt vergroot, doordat scholen weigeren om leraren als zzp’er in te zetten?
Er zijn geen signalen dat het weigeren van zzp’ers zou leiden tot een toename van het lerarentekort. Scholen zijn over het algemeen terughoudend in het inzetten van zzp’ers, onder andere omdat dat de continuïteit van het onderwijs aan kan tasten. Voor de inzet van zzp’ers zijn geen exacte cijfers beschikbaar, maar uit de Trendrapportage 2021 blijkt dat in 2020 de kosten voor de inzet van zzp’ers in een leraarfunctie op scholen in het primair en voortgezet onderwijs naar schatting 0,1% van de totale personeelskosten bedroeg. In het funderend onderwijs is het uitgangspunt dat leraren werkzaam zijn op basis van een vast contract.
Om te zorgen voor voldoende en goed personeel investeert dit kabinet fors in leraren en onderwijs. Zo wordt geïnvesteerd in de salarissen van leraren in het primair onderwijs, in het verlagen van werkdruk en in professionaliseren.
Klopt het dat het handhavingsmoratorium nog in werking is en dat opdrachtgevers zelfstandigen kunnen inzetten zonder het risico te lopen op boetes en/of naheffingen van de Belastingdienst, behoudens een zeer selecte groep van kwaadwillenden?
In het coalitieakkoord is de ambitie uitgesproken om de arbeidsmarkt te hervormen en met aanpassingen te komen. Als onderdeel van dit pakket arbeidsmarktmaatregelen, wordt in lijn met het Coalitieakkoord, ook gekeken naar de (inzet van) publiekrechtelijke handhaving.
Het klopt dat het handhavingsmoratorium nog in werking is. Binnen het handhavingsmoratorium kan gehandhaafd worden bij kwaadwillendheid maar ook wanneer aanwijzingen (te geven vanaf 1 september 2019) niet binnen een redelijke termijn zijn opgevolgd. Aanwijzingen kunnen gegeven worden in gevallen waarin de arbeidsrelatie onjuist is gekwalificeerd, zonder dat bewezen hoeft te worden dat sprake is van evidente en opzettelijke schijnzelfstandigheid. Handhaving naar aanleiding van een aanwijzing die niet binnen de gestelde termijn is opgevolgd, kan met terugwerkende kracht tot het moment dat de betreffende aanwijzing is gegeven.
Klopt het dat de webmodule Wet DBA2 nog niet in gebruik is? Zo ja, wat is de planning voor het in gebruik nemen van deze webmodule?
Zoals in de zevende voortgangsbrief «werken als zelfstandige»3 is aangegeven door het vorige kabinet is de besluitvorming over de webmodule overgelaten aan het huidige kabinet. In het coalitieakkoord is opgenomen dat de verdere ontwikkeling van een webmodule kan bijdragen aan het vooraf verkrijgen van zekerheid voor zzp’ers over de aard van de arbeidsrelatie. Voor de zomer zullen wij u nader informeren over de uitwerking van deze in het coalitieakkoord opgenomen ambitie. Tot die tijd is in ieder geval de pilotomgeving van de webmodule beschikbaar.
Kan de webmodule de risico’s op boetes en/of naheffingen van de Belastingdienst van de huidige Wet DBA afdoende minimaliseren, zodat scholen voldoende zekerheid krijgen bij het inzetten van zzp’ers?
Zoals in het antwoord op vraag 4 al vermeld, heeft het kabinet in het coalitieakkoord de ambitie neergelegd om via verdere doorontwikkeling van de webmodule de onduidelijkheid en onzekerheid rondom het werken met/als zelfstandige(n) verder te reduceren. Aan de uitwerking van dat voornemen wordt de komende tijd gewerkt, voor de zomer zullen we u nader informeren.
De uitkomst bij de huidige pilotversie is een indicatie en geen juridische beslissing. De pilotversie van de webmodule fungeert als een voorlichtingsinstrument. Kortom: de opdrachtgever kan geen zekerheid aan de uitkomst ontlenen. Tegelijkertijd kan de duidelijkheid die de webmodule biedt meer inzicht geven in de (mate van) risico’s die in een concrete casus worden gelopen.
In de pilotversie van de webmodule wordt een van de volgende uitkomsten gegeven:
Wordt een indicatie buiten dienstbetrekking afgegeven, dan geeft dit op dit moment opdrachtgevers duidelijkheid, maar geen zekerheid, of een bepaalde opdracht zich er wel voor leent om buiten dienstbetrekking te worden uitgevoerd (bijvoorbeeld door een zelfstandige). De opdrachtgever kan aan de uitkomst van de pilotversie met deze indicatie op voorhand geen zekerheid ontlenen dat er als er conform de uitkomsten van de webmodule wordt gewerkt geen sprake kan zijn van een dienstbetrekking.
Wordt een indicatie (fictieve) dienstbetrekking afgegeven dan heeft dit ook geen rechtsgevolgen. Tegelijkertijd geldt wel dat de kans dat daadwerkelijk sprake is van een dienstbetrekking reëel is en de opdrachtgever er verstandig aan doet om bij deze uitkomst uit de webmodule te bekijken of de wijze waarop de arbeidsverhouding is vormgegeven, zou moeten worden herzien. Dit kan er ook toe leiden dat hij ervoor kiest de opdrachtnemer/werknemer in dienst te nemen.
Wanneer kan het kabinet zekerheid geven over de wet- en regelgeving waaraan meer flexibele arbeidscontracten moeten voldoen?
Met de planningsbrief Ministerie SZW4 is uw Kamer op de hoogte gebracht van de planning omtrent de in het coalitieakkoord aangekondigde voornemens en prioriteiten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De uitwerking op het brede arbeidsmarktbeleid met onder andere de ambities ten aanzien van flex/vast, zzp, van werk(loosheid) naar werk en leven lang ontwikkelen worden in samenhang en in overleg met uitvoering, sociale partners en andere maatschappelijke partners opgepakt. De ambitie van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is om voor het zomerreces van 2022 een eerste hoofdlijnenbrief of eventueel verschillende brieven op deelclusters te sturen.
Wat is de invloed van de voortdurende onzekerheid over flexibele contracten op de groei van onze economie? Als dat niet bekend is, kan het kabinet dit dan laten onderzoeken en de Kamer hierover nader informeren?
In algemene zin geldt dat een goed functionerende rechtsstaat en economische ontwikkeling elkaar positief beïnvloeden. En dat rechtszekerheid, dat wil zeggen de mate waarin wet- en regelgeving kenbaar en duidelijk is voor burgers en bedrijven, gezien wordt als één van de kenmerken van hoe een rechtsstaat functioneert.
Specifiek over de relatie tussen economische groei en onzekerheid over flexibele contracten van zelfstandigen is ons geen onderzoek bekend. Het kabinet zou die relatie kunnen laten onderzoeken. De toegevoegde waarde van dergelijk onderzoek lijkt echter beperkt. De noodzaak van meer zekerheid voor zelfstandigen en opdrachtgevers is immers duidelijk. Niet voor niets spreekt het coalitieakkoord de ambitie uit om helderheid te bieden aan zelfstandigen en tegelijkertijd schijnzelfstandigheid tegen te gaan door betere publiekrechtelijke handhaving. Middelen en menskracht zetten wij, ook als het gaat om onderzoek, bij voorkeur in om kennis op te doen die nodig is om die ambities te realiseren.
Wat is de invloed van de voortdurende onzekerheid over flexibele contracten op het tekort aan arbeidskrachten in diverse sectoren, zoals de zorg en het onderwijs? Als dit niet bekend is, kan het kabinet dit dan laten onderzoeken en de Kamer hierover nader informeren?
Over de relatie tussen genoemde onzekerheid en vraag en aanbod van arbeidskrachten in sectoren is ons geen onderzoek bekend. Ook hier geldt dat het kabinet de relatie zou kunnen laten onderzoeken. Wij zijn echter niet voornemens om dat te doen. Overwegingen daarbij zijn vergelijkbaar met hetgeen in het vorige antwoord is geschetst. De noodzaak om tekorten aan arbeidskrachten in sectoren als zorg en onderwijs op te vangen wordt breed onderkend. Het kabinet neemt ook maatregelen die helpen om tekorten in vitale sectoren op te vangen. Ook in de zorg en het onderwijs. Nader onderzoek zal hierbij ongetwijfeld nuttig en nodig zijn. Voorkeur van het kabinet is om dergelijk onderzoek te richten op het in kaart brengen van oplossingen, niet op het verder uitdiepen van het probleem. Werkgevers kunnen ook iets doen om mensen aan zich te binden op een krappe arbeidsmarkt. Zij kunnen bijvoorbeeld betere arbeidsvoorwaarden bieden.
Lopen de scholen die wel zzp’ers inzetten het risico tegen naheffingen en boetes aan te lopen, terwijl er geen sprake is van kwaadwillendheid? Delen de bewindspersonen de mening dat dit zeer onwenselijk is en dat het kabinet zich derhalve moet inspannen om dit te voorkomen?
Het is onwenselijk als scholen onverwachts tegen het risico op naheffingen en boetes aanlopen zolang er geen besluit is genomen over het handhavingsmoratorium.
Scholen die zzp’ers inzetten en daarbij de arbeidsrelatie onjuist kwalificeren kunnen bij een controle wel een aanwijzing krijgen waarna de opdrachtgever de arbeidsrelatie anders moet vormgeven of als dienstbetrekking moet verwerken in de aangifte. Wanneer een aanwijzing niet binnen de gestelde termijn is opgevolgd, kan met terugwerkende kracht tot het moment dat de betreffende aanwijzing is gegeven worden gehandhaafd. Het kabinet spant zich in om de ambities voor de arbeidsmarkt van de toekomst uit het coalitieakkoord uit te werken. Zoals in het antwoord op vraag 3 al is vermeld wordt hierbij ook gekeken naar de (inzet van) publiekrechtelijke handhaving. Scholen die zzp’ers inzetten en zich daarbij houden aan de wet- en regelgeving lopen nooit risico op naheffingen en boetes.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Miljoenen voor omscholing komen nauwelijks in de sectoren terecht die het nodig hebben: 'Dit slaat de plank volledig mis'. |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Miljoenen voor omscholing komen nauwelijks in de sectoren terecht die het nodig hebben: «Dit slaat de plank volledig mis»»?1
Ja.
Hoe kijkt u er tegen aan dat slechts 30 procent van de 1200 aangeboden opleidingen die gesubsidieerd worden door «NL Leert Door» zich richt op zogenaamde «kansrijke beroepen», beroepen met goede baankansen?
De subsidieregelingen die vallen onder NL Leert Door zijn opgezet aan het begin van de coronacrisis, toen nog onduidelijk was wat de mogelijke gevolgen zouden zijn en er grote werkloosheid dreigde te ontstaan. In die omstandigheden is er voor gekozen om iedereen te ondersteunen die als gevolg van de crisis zijn baan had verloren of mogelijk zijn baan dreigde te verliezen. Bij zo’n brede doelstelling past een breed en divers aanbod van scholing, ontwikkeladvies en ondersteuning. De aangeboden scholing is dan ook bewust breed gehouden en is zeker niet alleen bedoeld voor omscholing maar ook voor bijscholing. Lang niet iedereen hoeft over te stappen naar een heel ander beroep. De scholing in NL Leert Door is daarom ook gericht op het bijblijven in je vak en op het versterken van basis- en beroepsvaardigheden. De regelingen stonden ook open voor tekortsectoren zoals de zorg, techniek en ICT en worden ook door deze sectoren gebruikt. Verder is door EZK als onderdeel van het sociaal pakket een omscholingsregeling gemaakt voor werkgevers die nieuwe werknemers in de techniek of ICT willen omscholen. Deze regeling staat dit jaar nog open.
Kunt u aangegeven hoe u ervoor gaat zorgen dat het percentage van 30% verhoogd wordt en dat met de subsidie van «NL Leert Door» coachingstrajecten, trainingen en opleidingen worden gefaciliteerd die leiden tot om- en bijscholing gericht op sectoren en banen waar nu grote krapte is?
De regelingen van NL Leert Door zijn gemaakt in crisistijd en bewust voor een brede doelgroep ter beschikking gesteld. Het karakter van de aangeboden scholing is eveneens breed gehouden, omdat in die tijd onduidelijk was hoe de arbeidsmarkt er op de langere termijn zou uitzien. Bovendien is lang niet voor iedereen omscholing aan de orde. Voor veel werkenden is het ook van belang om vaardigheden te blijven ontwikkelen binnen het vak dat ze beoefenen.
In die crisistijd was snelheid van belang en vooral ook eenvoud van de regelingen om de uitvoeringslasten zoveel mogelijk te beperken. Het richten van de regelingen op doelgroepen en/of op specifiek aanbod betekent een enorme extra belasting van de uitvoeringsorganisatie. Aangezien deze regelingen einde 2022 aflopen of – in geval van ontwikkeladvies – al afgelopen zijn en de uitvoeringsorganisatie nog steeds fors belast is, ligt een dergelijke aanpassing niet voor de hand.
Ziet u mogelijkheden om de beroepenlijst die is vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) aan te passen naar de beroepen die daadwerkelijk tot de kansrijke beroepen horen?
UWV brengt reeds in beeld wat kansrijke beroepen zijn. De lijst van UWV is gebaseerd op cijfers over de afgelopen periode. Het Overzicht Kansrijke beroepen stamt van 20 december 2021.
Wat is de reden dat ruim de helft van het gesubsidieerde aanbod niet toegankelijk is voor mensen met een mbo niveau 3-opleiding of lager?
De subsidieregelingen die vallen onder NL Leert Door zijn opgezet aan het begin van de coronacrisis, toen nog onduidelijk was wat de mogelijke gevolgen zouden zijn en er grote werkloosheid dreigde te ontstaan. In die omstandigheden is er voor gekozen om iedereen te ondersteunen die als gevolg van de crisis zijn baan had verloren of mogelijk zijn baan dreigde te verliezen. Bij zo’n brede doelstelling past een breed en divers aanbod van scholing, ontwikkeladvies en ondersteuning. De omvang van het aanbod zegt op zich nog niets over het bereik van het aanbod bij specifieke groepen. Bij het aanbod zitten bijvoorbeeld ook cursussen basisvaardigheden. De evaluatie van de regelingen zal leren hoe het bereik is geweest bij mensen met verschillende opleidingsachtergronden. Een eerste tussenrapport zal rond de zomer van 2022 naar de Tweede Kamer worden gestuurd. Op basis van een monitor kan nu wel al iets worden gezegd over de eerste twee tijdvakken, het derde tijdvak loopt dit hele jaar nog. Ongeveer 79 procent van de afgeronde minst omvangrijke scholingstrajecten (categorie A genoemd in de regeling) was op mbo-2 niveau. Van de iets omvangrijker scholing (categorie B) is ruim 44 procent afgerond op mbo-2 niveau. Zie voor meer informatie de Rapportage tweede peiling monitor online scholing2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat juist de mensen met een mbo niveau 3-opleiding of lager toegang krijgen en gestimuleerd worden om gebruik te maken van de «NL Leert Door» regeling?
In de communicatie over NL Leert Door is expliciet aandacht besteed aan het bereik van de regelingen bij praktisch geschoolden. Ook zijn stakeholders hierbij betrokken die nauw in contact staan met deze groepen. Behalve NL Leert Door komt er binnenkort het STAP-budget en flankerend daaraan het STAP-ontwikkeladvies. Dat ontwikkeladvies is alleen voor praktisch geschoolden (maximaal mbo-2 niveau). Zij kunnen bovendien hulp krijgen bij het aanvragen van STAP via de telefoon of fysieke locaties (UWV kantoren, bibliotheken en regionale leerwerkloketten).
De beschikbaarheid van toegankelijke financiering is van groot belang, maar op zichzelf niet voldoende om alle groepen in staat te stellen om met scholing en ontwikkeling aan de slag te gaan. Het is bekend dat de meeste mensen leren op en van het werk. Dat geldt met name voor meer kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt. Een brede aanpak is nodig, met inzet van werkgevers, sectoren, sociale partners, opleiders en publiek-private samenwerkingsverbanden in regio’s. Het kabinet bouwt daarom voort op de Routekaart voor leren en ontwikkelen3 met naast STAP een breder palet aan maatregelen om mensen te ondersteunen en, onder meer via de SLIM-regeling, te investeren in een stimulerende leercultuur op het werk. Verder is in het coalitieakkoord de publieke financiering van scholing en ontwikkeling uitgebreid, via het principe van leerrechten. Dit principe houdt in dat er meer scholingsbudget beschikbaar komt voor mensen die minder initieel onderwijs hebben genoten.
Bent u voornemens de regeling(en) aan te passen zodat deze regelingen minder willekeurig en breed worden weggezet via wie het eerst komt, het eerst maalt, maar de scholingsmiddelen veel meer gericht worden toegekend aan doelgroepen zoals mbo niveau 3 en anders praktisch geschoolden en gericht naar sectoren en banen waar grote krapte is?
Zie antwoord vraag 3.
Onderzoekt u waar het geld nodig is en kijkt u wat de kwaliteit van opleiders is? Zo ja, hoe vindt dit plaats?
In de regeling NL Leert door met inzet van scholing worden eisen gesteld aan opleiders en aan het aanbod dat zij beschikbaar willen stellen. Zo moeten opleiders voldoen aan kwaliteitseisen en moet het aanbod arbeidsmarktrelevant zijn. Opleiders moeten bijvoorbeeld in het bezit zijn van een kwaliteitskeurmerk.
Bent u bereid om nog eens kritisch naar de «NL Leert Door»-regeling te kijken en deze waar nodig aan te passen zodat de subsidie gaat naar de werknemers waarvoor de subsidie met name bedoeld is?
De regelingen voor scholing en ontwikkeladvies zijn in de crisisperiode bewust gemaakt voor een brede doelgroep van zowel werkenden (inclusief zelfstandigen) als niet werkenden. De evaluatie van de regelingen zal laten zien hoe het bereik is geweest en hoe het aanbod benut is geweest. Zie ook het antwoord bij vraag 7.
Zorgwekkende cijfers uit achterstandswijken en armoede onder Syriërs |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht ««Zorgwekkende» cijfers uit achterstandswijken: «Schrok van armoede onder de Syriërs»»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Bent u het eens dat de mate van armoede en werkloosheid onder specifieke migrantengroepen zoals Syriërs en Eritreeërs laat zien dat succesvolle integratie niet vanzelfsprekend is en we beperking van immigratie en een beter werkend integratiebeleid moeten nastreven?
Het kabinet zet middels een gecoördineerde EU-aanpak in op beheersing van de immigratiestromen; ook waar het gaat om asielmigratie. Tegelijk is integratiepotentieel geen onderdeel van de Nederlandse asieltoets. EU-recht en internationaal recht biedt hiervoor ook geen ruimte. Wel geldt er ook voor houders van een verblijfsvergunning asiel een inburgeringsvereiste voor het verkrijgen van een verblijfsrecht voor onbepaalde tijd.
Verder is een succesvolle integratie nooit vanzelfsprekend en dat geldt onverminderd voor de integratie van nieuwkomers uit Syrië en Eritrea. Ook voor deze statushouders vormt de inburgering hier een belangrijke eerste opstap voor. Het nieuwe inburgeringsstelsel biedt daarvoor – zoals ook het SCP vorig jaar al concludeerde2 – een goede basis. Ook volgens het SCP is er sprake van goed onderbouwde beleidskeuzes. Daarbij wijs ik erop dat – zoals ook het CBS recentelijk op basis van grootschalig kwantitatief onderzoek vaststelde3 – integratie en participatie tijd kost. Dit wordt ook bevestigd door de monitor die het CBS op verzoek van SZW en JenV bijhoudt4. Onder het cohort Syrische en Eritrese statushouders dat 2014 een status verkreeg, loopt het aandeel dat participeert in onderwijs of op de arbeidsmarkt langzaam op en bereikte (op het meest recente peilmoment) na 5 jaar ongeveer 60%. In mei worden deze cijfers opnieuw met een jaar geactualiseerd.
Wat is uw analyse van de oorzaken van de hoge mate van armoede onder de genoemde groepen?
De diversiteit van mensen die in armoede leven is groot. Zo ook het aantal factoren dat een rol speelt hierbij. Eenoudergezinnen, alleenstaanden tot aan de AOW-leeftijd, huishoudens met een niet-westerse migratieachtergrond, bijstandsontvangers en laagopgeleiden zijn groepen die van oudsher kampen met een relatief hoog risico op armoede. Veelal speelt bij deze risicogroepen een gestapelde problematiek5.
Bij de nieuwkomers, zo ook de personen met een Syrische achtergrond, speelt de bovengemiddelde afstand tot de arbeidsmarkt een belangrijke rol: ze hebben minder vaak werk en daardoor lagere inkomens. Deze bovengemiddelde afstand tot de arbeidsmarkt kan op zijn beurt door verschillende factoren verklaard worden. Bijvoorbeeld de lange inactiviteit op de arbeidsmarkt door achtereenvolgens de vlucht, de opvang in asielzoekerscentra, afwachting van de beslissing over de asielaanvraag, gevolgd door de tijd die inburgering en taalverwerving kost en wat vaak in combinatie gaat met het regelen van de nareis van achterbleven gezinsleden en het vinden van de juiste huisvesting. Het verkleinen van de mede hierdoor opgebouwde afstand tot de arbeidsmarkt kost daarna veel tijd, en de meeste Syrische statushouders zijn nog relatief kort in Nederland. Bij een deel van de groep kan ook het niet hebben van juiste diploma’s of uitdagingen die spelen bij waardering van in het buitenland verkregen diploma’s een rol spelen. Bovendien speelt ook arbeidsmarktdiscriminatie een rol6.
Hoewel er dus verschillende verklaringen zijn voor de gesignaleerde bovengemiddelde armoede onder deze groep, deel ik uw mening dat dit zorgelijk is. Daarom zet het kabinet stevig in om zowel randvoorwaarden als de taalvaardigheid en de positie op de arbeidsmarkt van (onder meer) deze groep te verbeteren, als ook om armoede aan te pakken. Dit doet het kabinet via onder meer de nieuwe Inburgeringswet, de Werkagenda Verdere Integratie Arbeidsmarkt, de aanpak van schuldenproblematiek en de aanpak tegen discriminatie en racisme. Daarnaast is het Kabinet voornemens om een beoogd programma op het terrein van Armoede te starten. De inzichten uit de KIS Wijkmonitor zal het kabinet daar ook bij betrekken.
Deelt u de mening dat het extra zorgelijk is dat een grote groep van de nieuwkomers in armoede al langer dan vijf jaar in Nederland is en er toch niet in slaagt aan de slag te komen en wat is uw specifieke analyse daarbij?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel van de Syriërs en Eritreeërs die sinds 2015 naar Nederland zijn gekomen hebben een vrijstelling gekregen van de inburgeringsplicht?
In onderstaande tabellen is weergegeven hoeveel inburgeraars van Syrische of Eritrese komaf, die sinds 2015 of later inburgeringsplichtig zijn geworden, tot nu toe een vrijstelling of ontheffing van de inburgeringsplicht hebben gekregen of nog inburgeringsplichtig zijn. Een vrijstelling van de inburgeringsplicht vindt meestal plaats omdat de inburgeringsplichtige al andere diploma’s heeft gehaald waaruit voldoende kennis van het Nederlands en de Nederlandse samenleving blijkt. Een ontheffing van de inburgeringsplicht vindt bijvoorbeeld plaats op medische gronden, als een arts heeft vastgesteld dat iemand vanwege psychische, verstandelijke of lichamelijke beperkingen niet in staat is om aan de exameneisen te voldoen, of als iemand aantoonbaar voldoende inspanningen heeft geleverd maar het niet is gelukt om aan de inburgeringsplicht te voldoen.
Uit de tabellen is af te lezen dat een aanzienlijk deel van de inburgeraars van Syrische en Eritrese uit de cohorten 2015 tot en met 2017 al heeft voldaan aan de inburgeringsplicht of daarvan is ontheven of vrijgesteld. Dat inburgeraars uit de latere cohorten veelal nog bezig zijn met inburgeren is logisch gezien de standaard inburgeringstermijn drie jaar is en deze termijn om diverse redenen meerdere keren kan worden verlengd als er omstandigheden zijn waardoor de inburgeraar niet goed kan studeren voor het examen of verhinderd wordt om examens af te leggen. Dit is bijvoorbeeld het geval in de volgende situaties:
164
1,5%
608
3,6%
1.288
14,0%
2.098
48,9%
3.184
74,8%
4.941
87,1%
7.604
99,1%
19.887
33
0,3%
61
0,4%
60
0,7%
99
2,3%
88
2,1%
152
2,7%
11
0,1%
504
3.034
27,1%
5.368
31,6%
3.296
35,8%
671
15,7%
94
2,2%
16
0,3%
7
0,1%
12.486
7.957
71,1%
10.939
64,4%
4.552
49,5%
1.419
33,1%
892
20,9%
563
9,9%
56
0,7%
26.378
11.188
16.976
9.196
4.287
4.258
5.672
7.678
59.255
Bron DUO: peildatum 1 januari 2022
155
8,7%
205
12,9%
267
33,6%
498
51,3%
606
63,6
1.121
81,2%
1.097
99,2%
3.949
33
1,9%
23
1,4%
20
2,5%
40
4,1%
33
3,5%
54
3,9%
1
0,1%
204
493
27,7%
453
28,6%
120
15,1%
72
7,4%
14
1,5%
3
0,2%
3
0,3%
1.158
1.097
61,7%
905
57,1%
388
48,8%
361
37,2%
299
31,4%
203
14,7%
4
0,4%
3.257
1.778
1.586
795
971
952
1.381
1.105
8.568
Bron DUO: peildatum 1 januari 2022
Is bekend of er een verband bestaat tussen de mate van armoede en de mate waarin iemand succesvol is ingeburgerd?
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat een succesvolle inburgering een significant positieve invloed heeft op de mate van arbeidsparticipatie en, aangezien werk aan de basis ligt van inkomen, daarmee dus op het inkomen.
Zo concluderen bijvoorbeeld het SCP, WODC, CBS en RIVM op basis van een grootschalig longitudinaal onderzoek onder Syrische statushouders die sinds 2014 in Nederland een verblijfsstatus asiel hebben gekregen7 dat het afronden van de inburgering significant bijdraagt aan het hebben van betaald werk: de «inburgering blijkt een belangrijke factor voor het hebben van werk en het actief zijn op de arbeidsmarkt». Zij hebben zowel een fors hogere kans om werk te vinden als een hogere arbeidsoriëntatie dan Syrische statushouders die niet ingeburgerd zijn. Dit blijkt bovendien een zelfstandig effect te zijn: als voor andere verschillen (als woonregio, huishoudenssamenstelling of opleiding) wordt gecontroleerd, blijft de invloed van de inburgering overeind.
Soortgelijke conclusies werden in meer in den brede in het verleden ook al getrokken door Regioplan8 en het CPB en SCP9. De conclusie dat het behalen van het inburgeringsdiploma positieve invloed heeft voor de kans op betaald werk, kent dan ook een robuuste onderzoeksmatige onderbouwing.
Is bekend of er een verband bestaat tussen de mate van armoede en de mate waarin iemand de Nederlandse taal beheerst?
Het is bekend dat er een verband bestaat tussen armoede en beperkte beheersing van de Nederlandse taal. Initiatieven om stevig in te zetten op basisvaardigheden kunnen daarom bijdragen aan zowel de aanpak van laaggeletterdheid als de aanpak van armoede. Het interdepartementale programma Tel mee met Taal kent verscheidene projecten die hierop inzetten. Van de lokale bibliotheek tot aan de werkvloer: het is belangrijk om laaggeletterdheid te bestrijden met als onder andere het doel om geldzorgen, armoede en schulden te voorkomen en/of de gevolgen ervan minder schrijnend te maken. Voorbeelden van andere instrumenten die bijdragen aan het verbeteren van de Nederlandse taal zijn de Wet inburgering en de taaleis in de Participatiewet. Zo heeft de Wet inburgering 2021 onder andere als doel dat inburgeringsplichtigen zo snel mogelijk werk vinden, waar het leren van de Nederlandse taal een belangrijk onderdeel van is. Door de regierol in de uitvoering bij gemeenten te leggen, kunnen inburgering en participatie meer integraal opgepakt worden. Bijvoorbeeld met duale trajecten op leren en werken, maar ook door aandacht voor financiële zelfredzaamheid bij de start van het inburgeringstraject. De taaleis in de Participatiewet is tevens een instrument om bijstandsgerechtigden die de taal onvoldoende beheersen te verplichten om de taal beter te leren, om zo de kans op een baan te vergroten.
Is het juist dat het programma «Verdere integratie op de arbeidsmarkt (VIA)» oplossingen zou moeten aanreiken voor achterstanden bij specifieke migrantengroepen? Zo ja, welke oplossingen zijn dit, wanneer gaat u deze in de praktijk invoeren en kunt een aparte stand van zaken brief over het VIA-programma naar de Kamer sturen?
Het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA) werkt aan gelijkwaardige kansen op de arbeidsmarkt voor alle mensen met een migratieachtergrond. In pilots is de afgelopen jaren onderzocht «wat werkt» bij verschillende subgroepen in verschillende situaties. Onder meer is onderzocht wat werkt bij het combineren van leren en werken voor nieuwkomers en wat werkt bij intensievere begeleiding van mensen met een Somalische achtergrond in de bijstand. De lessen uit de reeds afgeronde pilots worden toegepast en verspreid met de Werkagenda VIA, een samenwerkingsverband van 21 landelijke partijen. Bijvoorbeeld als het gaat om een succesvolle uitvoering van leerwerktrajecten zijn screening en selectie van kandidaten, continue aandacht voor taal, intensieve begeleiding van de werknemer en aandacht voor inclusie op de werkvloer van belang. Over de lessen van de afgeronde pilots10, de (voorlopige) uitkomsten van Programma VIA11 en de Werkagenda VIA12 is uw Kamer eind vorig jaar geïnformeerd. Specifiek voor statushouders wordt in het kader van de Werkagenda VIA de komende periode door verschillende partijen ingezet op het stimuleren van meer leer-werktrajecten en het verspreiden van kennis over het intensief begeleiden met dedicated klantmanagers.
Om de ontwikkelingen in de arbeidsmarktkansen – en posities van verschillende groepen met een migratieachtergrond te kunnen te volgen is er de monitor «Gelijke kansen en posities op de arbeidsmarkt, ongeacht migratieachtergrond», ontwikkeld. Met de inzichten uit deze monitor worden waar nodig beleid en activiteiten aangescherpt de komende periode.
Bent u bereid met de gemeenten waar relatief veel nieuwkomers uit de genoemde groepen wonen om de tafel te gaan om oplossingen te bespreken waaronder het standaard inzetten van de taaleis en een aanbod voor werk, zodat mensen niet met een (vrijstelling van) inburgeringspapier alsnog aan de zijlijn blijven staan?
Met de komst van de nieuwe wet inburgering hebben gemeenten meer mogelijkheden om inburgering en participatie te combineren. Als de inburgering onverhoopt zonder diploma wordt afgesloten heeft de gemeente het instrument van de taaleis om verdere taalverwerving te verplichten naast eventuele andere re-integratieverplichtingen.
Dit voorjaar komt de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen met een beleidsplan met de hoofdlijnen van een herziening van de Participatiewet. In het voorbereidingstraject is als knelpunt opgehaald dat bijstandsgerechtigden zich te weinig ondersteund voelen en dat regelgeving integrale ondersteuning door gemeenten bemoeilijkt. In het beleidsplan zal hieraan aandacht worden besteed. Dat plan zal een samenhangend geheel zijn van verbeteringen op de korte en lange termijn.
Wanneer verwacht u over te kunnen gaan tot de invoering van het verplicht passend aanbod, zodat iedereen met een uitkering wordt gestimuleerd aan de slag te komen?
Zie antwoord vraag 9.
Wanneer verwacht het kabinet over te gaan tot het zoveel mogelijk verhogen van de taaleis naar B1 als standaard eis voor naturalisatie?
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Ministerie van Justitie en Veiligheid verkennen op dit moment gezamenlijk de mogelijkheid tot het voor zoveel mogelijk personen bereiken van een zo hoog mogelijk niveau van beheersing van de Nederlandse taal voor naturalisatie en het leveren van maatwerk hierin. Uw Kamer wordt hier na de zomer over geïnformeerd.
Verlof bij vroeggeboorte |
|
Senna Maatoug (GL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat met ingang van het nieuwe geboorteverlof is vervallen dat het verlof ook opgenomen kan worden in de eerste maand nadat de baby thuis komt (wettelijk geformaliseerd als: dat de baby op het adres van de moeder komt te wonen)?
Dit klopt gedeeltelijk. Voordat de Wet invoering extra geboorteverlof (WIEG) op 1 juli 2020 in werking trad, konden partners van de moeder twee dagen betaald kraamverlof opnemen op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO). Het ging hierbij om een ongeclausuleerd recht. De werknemer kon dit naar eigen inzicht opnemen binnen vier weken nadat het kind thuis was gekomen.
Met de inwerkingtreding van de WIEG is dit geboorteverlof voor partners uitgebreid. Partners hebben nu recht op eenmaal de wekelijkse arbeidsduur tegen 100 procent loondoorbetaling, binnen de eerste vier weken na de geboorte, en aanvullend vijf maal de wekelijkse arbeidsduur met een uitkering van 70 procent van het loon (tot 70 procent van het maximumdagloon). Deze vijf aanvullende weken kunnen in de eerste zes maanden na de geboorte van het kind worden opgenomen. Het recht op dit aanvullende geboorteverlof van vijf weken kan slechts worden genoten, indien eerst het geboorteverlof van eenmaal de wekelijkse arbeidsduur met loondoorbetaling door de werkgever is genoten.
Deze nieuwe definitie houdt dus in dat de partner met de komst van de WIEG recht heeft op geboorteverlof vanaf de eerste dag na de bevalling, in plaats van vanaf de dag dat het kind feitelijk op hetzelfde adres woont als de moeder, zoals de definitie voorheen was. Enerzijds kan de wet als strenger worden gezien, anderzijds maakt de wet het nu wel mogelijk dat de partner verlof opneemt als het kind aansluitend aan de geboorte enkele dagen of weken in het ziekenhuis verblijft, in tegenstelling tot voorheen. De partner heeft ook recht op vijf weken aanvullend geboorteverlof, die naar eigen inzicht flexibel kunnen worden opgenomen binnen een half jaar na de geboorte.
Klopt het dat het nu alleen mogelijk is om in de maand na de geboorte het verlof op te nemen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de wet (Wet Arbeid en Zorg (WAZO) art. 4:2 lid 1) strenger is geworden op dit punt?
Zie antwoord vraag 1.
Is deze definitie bewust aangepast of is dit een onbedoeld effect?
Deze definitie is in de WIEG bewust aangepast. Het UWV kan via de Basisregistratie personen (BRP) namelijk wel beschikken over de datum van geboorte, maar niet over de datum waarop het kind op hetzelfde adres als de moeder woont. De definitie is dus aangepast in verband met de uitvoerbaarheid, zodat UWV eenduidig kan vaststellen op welk moment het recht op (aanvullend) geboorteverlof ontstaat en tot welk moment dit kan worden opgenomen.
Bent u het eens dat dit verschil veel uitmaakt bij te vroeggeboren kinderen, die makkelijk meer dan een maand in het ziekenhuis moeten blijven?
Deze nieuwe definitie kan voor partners inderdaad verschil uitmaken bij vroeggeboren kinderen, die (voor langere tijd) in het ziekenhuis moeten blijven na de geboorte. Zoals in de memorie van toelichting bij de WIEG is aangegeven, maakt dit geboorteverlof het voor partners ook mogelijk om verlof op te nemen als het kind nog niet op het adres van de moeder woont, maar bijvoorbeeld in een ziekenhuis verblijft.1 In het antwoord op vragen 1, 2 en 3 is hier nader op ingegaan.
Zo bieden we partners de mogelijkheid om na een vroeggeboorte zowel in het ziekenhuis als thuis meer aanwezig te kunnen zijn dan voorheen mogelijk was. De partner kan hierdoor meer tijd doorbrengen met het kind en kan de moeder zo nodig ondersteunen of ontlasten in deze moeilijke periode.
Klopt het dat het bevallingsverlof 16 weken is en pas wordt verlengd wanneer de baby meer dan zeven weken in het ziekenhuis ligt, wat betekent dat de moeder van een baby, die bijvoorbeeld tien of meer weken te vroeg wordt geboren, met een feitelijke (gecorrigeerde) leeftijd van zes weken van de baby weer moet gaan werken?
Rond de geboorte van het kind kan een moeder doorgaans aanspraak maken op zestien weken verlof. Hierin wordt een onderscheid gemaakt tussen het recht op maximaal zes weken zwangerschapsverlof voorafgaand aan de geboorte en minstens tien weken bevallingsverlof na de geboorte van het kind.2 Een werkneemster moet uiterlijk vier weken voor de uitgerekende datum zwangerschapsverlof opnemen. Alle dagen die minder dan zes weken aan zwangerschapsverlof worden opgenomen, worden opgeteld bij het bevallingsverlof. Ook in het geval van een vroeggeboorte worden de dagen dat er minder dan zes weken van het zwangerschapsverlof gebruik is gemaakt bij het bevallingsverlof opgeteld. Wanneer er in verband met de vroeggeboorte van het kind geen zwangerschapsverlof is genoten, wordt het aantal weken bevallingsverlof dus zestien weken.
In het geval dat het kind een langere tijd in het ziekenhuis moet worden opgenomen na de geboorte, kan de moeder recht hebben op extra bevallingsverlof. Dit is ook wel bekend als de couveuseregeling. De dagen dat het kind in het ziekenhuis moet verblijven na de geboorte, kunnen door de moeder worden opgeteld bij het bevallingsverlof. Hiervoor geldt een maximum van tien extra weken bevallingsverlof, maar de eerste (niet ongebruikelijke) week in het ziekenhuis is uitgezonderd. Dit extra bevallingsverlof geldt echter alleen voor gevallen waarin de periode van opname in het ziekenhuis langer is dan de eventuele extra dagen bevallingsverlof (het niet genoten zwangerschapsverlof).3 Met deze regeling wordt bereikt dat deze moeders, net als moeders van wie het kind niet in het ziekenhuis wordt opgenomen, behoudens uitzonderingsgevallen, tien weken thuis voor het kind kunnen zorgen (minus één week, omdat kort verblijf in het ziekenhuis niet ongebruikelijk is).
In alle situaties geldt dat het afhankelijk is van het geboortemoment en de duur van de ziekenhuisopname of het bevallingsverlof dient te worden verlengd om te bereiken dat de moeder de genoemde periode thuis voor het kind kan zorgen. Dit geldt ook wanneer een kind zes of meer weken te vroeg wordt geboren. Het totale zwangerschaps- en bevallingsverlof is dan zestien weken. Wanneer de ziekenhuisopname in die situatie zeven weken is, bedraagt het resterende verlof na thuiskomst negen weken. Dit is een even lange periode als het verlof voor een moeder van wie het kind op de verwachte datum wordt geboren en tot één week in het ziekenhuis verblijft (nl. tien weken bevallingsverlof minus één week, omdat een dergelijk verblijf in het ziekenhuis niet ongebruikelijk is). Daarom wordt het verlof in deze voorbeeldsituatie niet verlengd. Wanneer de ziekenhuisopname langer is dan zeven weken, bijvoorbeeld acht weken, heeft de moeder na thuiskomst nog maar acht weken verlof. Dan heeft zij recht op een extra week verlof. Het verlof kan maximaal 25 weken bedragen (zestien weken zwangerschaps- en bevallingsverlof en negen weken verlenging (tien weken minus één week).
Zeker in het geval van een vroeggeboorte en ziekenhuisopname kan ik me de wens om zoveel mogelijk tijd met het pasgeboren kind door te brengen goed voorstellen. Ik denk dat we met het gebruikelijke verlof van zestien weken en de couveuseregeling deze wens voldoende kunnen ondersteunen. Overigens kan er door zowel de moeder als haar eventuele partner bijvoorbeeld ook aanspraak worden gemaakt op (vanaf 2 augustus 2022 betaald) ouderschapsverlof.
Bent u zich ervan bewust dat, zelfs al zou de medische toestand van de baby dit toestaan, het zeer onwaarschijnlijk is dat er dan al kinderopvang geregeld kan worden?
Er zijn geen harde cijfers bekend over hoe vaak vroeggeboorte problemen oplevert bij het tijdig vinden van kinderopvang. Doorgaans kan een kind vanaf zes weken tot drie maanden oud terecht bij een kinderopvang. Ook voor een vroeggeboren kind zou, als de medische toestand dit toelaat, opvang kunnen worden geregeld vanaf het moment dat de ouders/verzorgers geen aanspraak meer kunnen maken op bevallings- of geboorteverlof. Desalniettemin ben ik mij er terdege van bewust dat dit de zorgen over de kwetsbaarheid van een (veel) te vroeg geboren kind niet wegneemt. In sommige gevallen zal het, ondanks dat de medische toestand het toe zou laten, moeilijk zijn om het kind na een zware periode naar de kinderopvang te brengen.
Ook kan het personeelstekort in de kinderopvang in de huidige situatie leiden tot wachtlijsten, waardoor ouders niet direct een plek kunnen vinden. In bepaalde situaties zou het kind bij vroeggeboorte mogelijk een aantal weken eerder dan verwacht bij de kinderopvang terecht moeten kunnen, wat door deze situatie extra wordt bemoeilijkt. In de Kamerbrief van 29 november jl. bent u geïnformeerd over de stappen die ik samen met de sector zet in de aanpak van werkdruk en de personeelstekorten in de kinderopvang, bijvoorbeeld door de mogelijkheden personeel in opleiding in te zetten op korte termijn te verruimen.4
Ik hecht er waarde aan er nogmaals op te wijzen dat het Nederlandse verlofstelsel naast het bevallings- en geboorteverlof meer verlofvormen kent die ouders mogelijk de ruimte kunnen bieden langer voor hun pasgeboren kind te zorgen, alvorens ze het kind naar de kinderopvang brengen.
Is er over nagedacht om bij vroeggeboorte alsnog van 16 weken bevallingsverlof uit te gaan, of in ieder geval meer dan 10 weken?
Dit is reeds het geval. Het bevallingsverlof is tenminste tien weken, vermeerderd met het aantal dagen dat minder dan zes weken aan zwangerschapsverlof is opgenomen. Wanneer er in verband met de vroeggeboorte van het kind geen zwangerschapsverlof is genoten, wordt het aantal weken bevallingsverlof dus zestien weken. In de antwoorden op vragen 1, 2, 3 en 6 is hier nader op ingegaan.
Hoe is dit in andere landen geregeld?
Onderstaand een tabel met een overzicht van verlofvoorzieningen rondom vroeggeboorte in een aantal andere EU-lidstaten.5 Een internationale vergelijking is lastig, omdat de uitgangssituatie per land verschilt en niet duidelijk is wanneer exact sprake is van vroeggeboorte dat recht geeft op extra verlof. Uit de onderstaande tabel blijkt dat het verlof bij vroeggeboorte in Duitsland wordt verlengd met vier extra weken tot achttien weken en in Oostenrijk tot twintig weken. Dat is minder dan in Nederland, waar het verlof inclusief verlenging tot 25 weken kan bedragen. In Ierland daarentegen is het reguliere verlof met 26 weken al aanmerkelijk langer dan in Nederland. In Denemarken geldt een heel ander systeem, waarbij aan de ouders gezamenlijk een langdurig verlof wordt toegekend (50 weken), waardoor een specifieke regeling bij vroeggeboorte of ziekenhuisopname niet nodig lijkt.
Lidstaat
Zwangerschaps-, bevallings- en geboorteverlof
Extra voorzieningen rondom vroeggeboorte
Cyprus
De moeder heeft recht op 18 weken verlof, waarvan 2 tot 9 weken voor de uitgerekende datum. De vader heeft 2 weken geboorteverlof, binnen de eerste 16 weken op te nemen.
Bij ziekenhuisopname van het kind (bijv. door vroeggeboorte) kan het bevallingsverlof met maximaal 6 weken worden uitgebreid. Vaders kunnen bij vroeggeboorte of ziekenhuisopname van het kind hun verlof opnemen tot het eind van het bevallingsverlof.
Duitsland
De moeder heeft recht op 14 weken verlof, waarvan 6 weken voor de uitgerekende datum en 8 na de geboorte.
In het geval van een vroeggeboorte of ziekenhuisopname wordt het bevallingsverlof uitgebreid naar 12 weken na de geboorte. Bij een vroeggeboorte worden daar de dagen verlof waarop de moeder voor de geboorte geen aanspraak heeft gemaakt bij opgeteld.
Frankrijk
De moeder heeft recht op 16 weken verlof, waarvan 6 voor de geboorte en 10 erna. De partner heeft recht op 25 dagen verlof.
In het geval van vroeggeboorte of zwangerschapscomplicaties, kan het verlof van de moeder worden uitgebreid met 2 weken voor de geboorte en 4 weken erna. De partner heeft bij ziekenhuisopname van het kind direct na geboorte recht op maximaal 30 opeenvolgende extra dagen.
Ierland
De moeder heeft recht op 26 weken betaald verlof, waarvan minstens 2 voor de geboorte en 4 na de geboorte, en 16 weken onbetaald verlof.
In het geval van een vroeggeboorte heeft de moeder recht op extra verlof, ter hoogte van de tijd tussen de daadwerkelijke geboorte en de verwachtte start van het bevallingsverlof.
Italië
De moeder heeft recht op 5 maanden verlof, waarvan 1 tot 2 maanden voor de geboorte en 3 tot 4 na de geboorte. De vader heeft recht op 7 dagen betaald verlof en 1 dag onbetaald verlof.
Bij vroeggeboorte van meer dan 2 maanden voor de uitgerekende datum kan het verlof worden uitgebreid en bij ziekenhuisopname van het kind wordt het verlof gepauzeerd.
Litouwen
De moeder heeft recht op 70 dagen verlof voorafgaand aan de geboorte en 56 dagen na geboorte.
Bij vroeggeboorte is het verlof betaald voor 126 dagen na de geboorte.
Oostenrijk
De moeder heeft recht op 8 weken verlof voor en 8 weken na de geboorte van het kind.
Bij vroeggeboorte wordt het bevallingsverlof uitgebreid naar 12 weken.
De staking van veerschippers bij de Maasveren |
|
Bart van Kent |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat Stichting De Maasveren erop aanstuurt om bij nieuwe arbeidsvoorwaardenonderhandelingen de vakbond buitenspel te zetten waardoor voor veerschippers de vrije keuze voor een werknemersvertegenwoordiging vanuit een vakbond in het geding komt?
In Nederland geldt het principe van contractsvrijheid. Sociale partners bepalen zelf met wie ze om tafel gaan zitten en afspraken maken. Het kader waarbinnen de onderhandelingen plaatsvinden, wordt gevormd door de relevante nationale en internationale wet- en regelgeving. De rol van de regering ziet met name op het scheppen van de voorwaarden waarin onderhandelingen kunnen plaatsvinden.
In algemene zin hecht ik, als Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, er waarde aan dat werkgevers en werknemers gezamenlijk goede afspraken maken over arbeidsvoorwaarden. Collectieve onderhandelingen zijn een zaak van werkgevers en werknemers. De invulling van de onderhandelingen is daarmee ook aan de sociale partners zelf. Hoewel het gebruikelijk is om afspraken over arbeidsvoorwaarden vast te leggen in een cao, bestaat daartoe geen verplichting. Het is natuurlijk mogelijk dat cao-onderhandelingen uiteindelijk niet leiden tot het daadwerkelijk afsluiten van een overeenkomst tussen werkgevers(organisaties) en vakbonden. Ook op individueel niveau kunnen afspraken over arbeidsvoorwaarden worden gemaakt. Overigens blijkt uit recente mediaberichten dat de acties voorlopig zijn opgeschort vanwege de aanstelling van een bemiddelaar.
Hoe kijkt u naar de ontwikkeling dat steeds meer werkgevers de vakbond aan de kant proberen te schuiven? Bent u het eens dat dit een zorgwekkende ontwikkeling is en ziet u de noodzaak om in de grijpen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom accepteert u dat een bedrijf als Maasveren alles op alles zet om een door werknemers gekozen vertegenwoordiging aan de kant te schuiven?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de veerschippers ook in het vervolg onder de vlag van de FNV kunnen onderhandelen? Gaat u contact opnemen met Stichting De Maasveren om ze aan te spreken op hun gedrag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het met de veerschippers eens dat de Maasveren een essentiële verbinding zijn voor de regio? Ziet u een noodzaak om de veren in publieke handen te laten komen indien de toekomst onzeker wordt door de opstelling van de werkgever? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit voor elkaar te krijgen?
Navraag bij provincies Gelderland en Noord-Brabant leert dat gemeenten de veerdiensten inderdaad beschouwen als essentiële verbindingen voor de regio. Beide provincies zijn van mening dat de verantwoordelijkheid voor veerdiensten primair bij de betreffende oevergemeenten ligt. Zij kunnen op maat invulling geven aan de instandhouding en exploitatie van een veerdienst, passend bij de functie die het betreffende veer vervult. In dat kader vindt het kabinet het ook positief dat de oevergemeenten bij de Maasveren een bemiddelaar hebben aangesteld. Bovendien zijn er – indien nodig – vanuit beide provincies mogelijkheden voor aanvullende ondersteuning. Vanuit het kabinet is er geen intentie om veren in publieke handen te laten komen. Dit betreft een decentrale afweging, waar het kabinet niet in de bevoegdheden van publieke en private partijen wil treden.
Gaat u met het bestuur van Stichting De Maasveren in gesprek om hen te wijzen op het Rijksbeleid omtrent «Gelijk Werk, Gelijk Loon»1? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kunt u ons hierover voorzien van een terugkoppeling?
Zoals in antwoord op vraag 1, 2 en 3 aangegeven is de invulling van onderhandelingen aan sociale partners zelf. Voor zover bekend zijn de onderhandelingen nog gaande, daarbij wordt van de Stichting de Maasveren verwacht dat zij het geldende beleid respecteren, waarin in beginsel «gelijk loon voor gelijk werk» geldt.
Gaat u met de betrokken gemeenten (Oss, Maasdriel en West Maas en Waal) en de provincies Noord-Brabant en Gelderland in gesprek over de continuïteit van de veren? Zo ja, op welke termijn kunt u ons hierover terugkoppelen? Zo nee, waarom niet?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 4 is het niet primair aan mij, als Minister van IenW, om hierover een gesprek aan te gaan. Ik heb goede hoop dat de Stichting en de oevergemeenten er met inzet van de bemiddelaar uitkomen en daarmee de continuïteit gewaarborgd is. Mocht dat tot onvoldoende zekerheid leiden, dan zijn eerst beide provincies aan zet.
Gaat u met de betrokken gemeenten (Oss, Maasdriel en West Maas en Waal) en de provincies Noord-Brabant en Gelderland in gesprek over het garanderen dat de arbeidsvoorwaarden worden gerespecteerd? Zo ja, op welke termijn kunt u ons hierover terugkoppelen? Zo nee, waarom niet?
Zoals beschreven in antwoord op vraag 1, 2 en 3, is de invulling van onderhandelingen en het overeenkomen van arbeidsvoorwaarden aan sociale partners zelf.
Gaat u een voorstel maken voor de samenstelling van een nationaal verenfonds zodat veerschippers niet meer in de private sector hoeven te werken en essentiële verbindingen zoals de Maasveren weer in publieke handen kunnen komen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Transactiekosten die ten koste gaan van de uitkering van uitkeringsontvangers in het buitenland |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de transactiekosten, die in rekening gebracht worden bij mensen met een uitkering bij het UWV die in het buitenland wonen, bijvoorbeeld mensen die in Turkije woonachtig zijn?
Ik ben bekend met het signaal dat uitkeringsgerechtigden met een rekening bij een Turkse bank een lager bedrag krijgen bijgeschreven dan dat UWV overmaakt. Ook ben ik bekend met dat er transactiekosten door banken in rekening kunnen worden gebracht als er een overboeking gedaan wordt naar een land buiten de Single Euro Payments Area (SEPA).
Klopt het dat deze transactiekosten verband houden met het feit dat het UWV sinds 8 november 2021 overgestapt is op het betalingssysteem Target-2? Is hier bij de overgang voldoende rekening mee gehouden?
Dit klopt, betalingen van UWV naar Turkije gaan sinds 8 november 2021 via het Target-2 systeem. Dit is een interbancair Europees betalingssysteem voor de verwerking van eurobetalingen. Met de overgang naar Target-2 zijn er Turkse banken die andere kosten voor de betalingen van het UWV naar Turkije berekenen.
De reden voor de overstap is dat de oude manier van betalen sterk verouderd was. UWV was de laatste partij in Nederland die op de oude manier betalingen deed. Alle banken in Nederland maken gebruik van het Target-2 systeem, en UWV voert alle betalingen naar een bankrekening buiten het SEPA gebied nu ook op dezelfde wijze uit via dit systeem.
Bij de transitie naar Target-2 was bekend dat er mogelijk gevolgen konden zijn voor de uitkeringsgerechtigden, maar voor UWV was de impact per bank of per rekeninghouder niet te duiden. De kosten die Turkse banken doorberekenen zijn niet bekend bij of inzichtelijk voor UWV.
Waarom is het UWV overgestapt op Target-2? Hoe verhoudt dit zich tot het eveneens bestaande Single Euro Payments Area (SEPA)-betalingssysteem?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat uitkeringsgerechtigden bij het UWV door de overgang nu enkele tientallen euro’s per maand minder aan uitkering ontvangen?
UWV heeft het signaal gekregen dat twee grote Turkse banken sinds de overstap naar Target-2 (meer) kosten in rekening brengen voor ontvangen betalingen. De bank rekent hier mogelijk kosten voor door aan de klant, op basis van de bankvoorwaarden en het type bankrekening van de klant.
Houdt dit ook verband met banken die nu, vanwege Target-2, hogere kosten in rekening brengen?
Zie antwoord vraag 4.
Is het bekend voor welke landen en banken dit geldt? Zijn er ook banken die deze extra kosten niet in rekening brengen? Hoe kunnen deze andere banken beter in beeld gebracht worden bij de uitkeringsgerechtigden?
De overgang naar het Target-2 systeem raakt geen andere klanten van UWV want betalingen naar andere landen buiten het SEPA gebied gingen al via Target-2. De kosten die Turkse banken doorberekenen zijn niet bekend bij of inzichtelijk voor UWV. De klant krijgt het bedrag op de betaalspecificatie in Euro gestort, het bedrag dat de bank inhoudt, ziet UWV niet.
Er is alleen iets te zeggen over de totale export van uitkeringen naar Turkije in 2020. Mogelijke dat een deel van deze personen te maken krijgt met hogere doorberekende bancaire kosten.
Los van de overstap naar Target-2 zijn er signalen dat Turkse banken relatief hoge transactiekosten rekenen voor overboekingen uit Nederland. Dit geldt ook voor andere transacties dan UWV uitkeringen.
Ook bij betalingen naar andere landen buiten het SEPA gebied kan het voorkomen dat een bank kosten in rekening brengt. In welke gevallen dit voorkomt en de hoogte van die kosten zijn niet bekend.
Hoe groot is de groep die getroffen wordt door deze hogere transactiekosten en is deze doelgroep goed in beeld?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel extra kosten gaan hiermee gepaard per uitkeringsgerechtigde?
Zie antwoord vraag 6.
Gelden deze extra kosten ook voor andere sociale uitkeringen, toeslagen dan wel voor pensioenen?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u de getroffen groepen en de extra kosten goed in beeld? Zo nee, kunt u hier onderzoek naar doen?
Hoewel het vervelend is dat uitkeringsgerechtigden met een Turkse bankrekening vanaf november jl. extra kosten in rekening gebracht krijgen, is geen rol weggelegd voor het Ministerie van SZW. De oorzaak van het doorberekenen van kosten is gelegen in de bankvoorwaarden en het is niet aan SZW om daarover met de banken in overleg te treden. Het is aan banken zelf om te bepalen welke kosten zij rekenen voor een buitenlandse overboeking. UWV heeft geen invloed op de (hoogte van de) kosten die de begunstigde banken in rekening brengen, niet in de oude en niet in de nieuwe situatie. Het klant contact centrum van UWV verwijst de klant met vragen hierover naar de eigen bank.
Nederland heeft een efficiënt betalingsverkeer en ook binnen het eurogebied worden betalingen efficiënt verwerkt. Internationale betalingen kunnen echter kostbaar en tijdrovend zijn doordat de verschillende systemen achter het verwerken van de betalingen niet goed op elkaar zijn aangesloten. In 2020 heeft de G20 daarom het verbeteren van grensoverschrijdende internationale betalingen tot prioriteit gemaakt en een routekaart opgesteld met 19 bouwstenen voor het verbeteren van grensoverschrijdende betalingen.1
Eén van de doelstellingen waarop de routekaart is gebaseerd, is om de kosten van grensoverschrijdende betalingen omlaag te brengen. Andere doelstellingen zijn onder andere het vergroten van inclusiviteit, transparantie en snelheid. De Nederlandsche Bank is namens Nederland actief betrokken en neemt deel aan de werkgroepen die zijn gestart om elementen van de routekaart verder uit te werken en met oplossingen te komen. Verschillende private partijen, zoals banken, zijn hier ook bij betrokken omdat het realiseren van verbeteringen internationale samenwerking vereist van private en publieke partijen. De routekaart zal de komende jaren op internationaal niveau verder worden uitgevoerd.
Welke actie kunt u ondernemen om deze extra transactiekosten weer ongedaan te maken? Bent u bereid om zich ervoor in te spannen dat mensen in het buitenland er niet financieel op achteruit gaan vanwege de wijziging van het betalingssysteem? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u hierover in overleg gaan met de Nederlandse en buitenlandse banken die dit betreft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u hierover in overleg gaan met de toezichthouders op de banken, De Nederlandsche Bank (DNB), de Europese Centrale Bank (ECB) en de Europese Bankautoriteit (EBA)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u deze hogere bankkosten betrekken bij het samenstellen van koopkrachtplaatjes (mede door het Centraal Planbureau (CPB) en het Nibud)? Zo nee, waarom niet?
De koopkrachtontwikkeling van huishoudens die buiten Nederland wonen wordt niet meegenomen in de koopkrachtplaatjes van het CPB en SZW. Dat komt onder andere omdat deze mensen belasting betalen in het land waarin zij woonachtig zijn, en de koopkrachtplaatjes alleen kijken naar het Nederlandse belastingstelsel. Bovendien heeft een deel van de uitkeringsgerechtigden te maken met hogere bankkosten. Dergelijke kosten kunnen dan ook niet worden meegenomen in de koopkrachtplaatjes.
Berichten omtrent de ineffectieve besteding van coronagerelateerde opleidingssubsidies. |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Harry Bevers (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten over ineffectieve besteding van 200 miljoen euro voor het omscholen van mensen die hun baan kwijt zouden raken door de coronacrisis?1 2
Ja
Waarom is er gekozen voor een constructie waarbij de snelst ingediende aanvragen werden gehonoreerd in plaats van scherper te kijken naar het nut en de noodzaak van (subsidie voor) een opleiding?
Voor de eerste twee aanvraagtijdvakken van de tijdelijke subsidieregeling NL leert door met inzet van scholing zijn aanvragen op volgorde van binnenkomst behandeld. Voor het derde tijdvak is de behandelvolgorde door loting bepaald. Loting geeft alle aanvragers een gelijke kans en is niet gevoelig voor vertraging bij het indienen van de aanvraag door mogelijke (ict)-problemen. Loting kost iets meer tijd dan behandeling op volgorde van binnenkomst, maar nog steeds veel minder tijd dan een kwalitatieve beoordeling van de aanvragen zou kosten. Beide methoden zijn gekozen omdat daarmee snel scholingsaanbod beschikbaar kon worden gesteld. Snelheid was belangrijk omdat het om een tijdelijke crisismaatregel ging, die is ingezet om de gevolgen van de coronacrisis zoveel mogelijk te beperken. Zowel aan de opleiders als aan het aanbod zijn overigens wel kwaliteitseisen gesteld, waaronder de eis dat het aanbod relevant moest zijn voor de arbeidsmarkt.
Voor een inhoudelijke beoordeling van de aanvragen is destijds niet gekozen, omdat de ervaring leert dat dit veel tijd kost. De uitvoeringsorganisatie had daar op dat moment geen capaciteit voor.
Hoe beoordeelt u het feit dat sectoren die kampen met structurele personeelstekorten, zoals de zorg, soms onvoldoende toegang hadden tot de subsidie vanwege de hiervoor benoemde constructie?
De subsidieregelingen die vallen onder NL Leert Door zijn opgezet aan het begin van de coronacrisis, toen nog onduidelijk was wat de mogelijke gevolgen zouden zijn en er grote werkloosheid dreigde te ontstaan. In die omstandigheden is er voor gekozen om iedereen te ondersteunen die als gevolg van de crisis zijn baan had verloren of mogelijk zijn baan dreigde te verliezen. Bij zo’n brede doelstelling past een breed en divers aanbod van scholing, ontwikkeladvies en ondersteuning. De regelingen bieden kansen aan werkenden (inclusief zelfstandigen) en werkzoekenden om zich te heroriënteren op hun loopbaan via ontwikkeladviezen, om zich bij te scholen of om, via de maatregelen NL leert door met inzet van sectoraal maatwerk, meer op maat gemaakte ondersteuning te krijgen voor behoud van werk of het maken van een overstap naar toekomstig werk. De regelingen stonden ook open voor tekortsectoren zoals de zorg, techniek en ICT en worden ook door deze sectoren gebruikt. De regeling voor scholing en de regeling voor sectoraal maatwerk lopen nog door tot einde 2022 (administratieve afhandeling loopt nog door in de eerste maanden van 2023), de regeling voor ontwikkeladvies is afgelopen. Daarnaast is als onderdeel van het sociaal pakket door EZK een omscholingsregeling gemaakt, waarmee werkgevers financiële ondersteuning kunnen krijgen voor nieuwe medewerkers die zich laten omscholen naar een beroep in de techniek of ict. Deze regeling loopt dit jaar nog door.
Constaterende dat ruim de helft van het aanbod niet beschikbaar was voor mensen met mbo 3-niveau en lager, hoe gaat u invulling geven aan de opgave om deze groep om te scholen waar nodig?
De omvang van het aanbod zegt op zich nog niets over het bereik van het aanbod bij specifieke groepen. Bij het aanbod zitten bijvoorbeeld ook cursussen basisvaardigheden. De evaluatie van de regelingen zal leren hoe het bereik is geweest bij mensen met verschillende opleidingsachtergronden. Een eerste tussenrapport zal rond de zomer van 2022 naar de Tweede Kamer worden gestuurd. Op basis van een monitor kan nu wel al iets worden gezegd over de eerste twee tijdvakken, het derde tijdvak loopt dit hele jaar nog. Ongeveer 79 procent van de afgeronde minst omvangrijke scholingstrajecten (categorie A genoemd in de regeling) was op mbo-2 niveau. Van de iets omvangrijker scholing (categorie B) is ruim 44 procent afgerond op mbo-2 niveau. Zie voor meer informatie de Rapportage tweede peiling monitor online scholing3. Voor een verdere invulling van de opgave om praktisch opgeleiden verder te scholen zie ook het antwoord op vraag 5.
Hoe zorgen we ervoor, ook met het oog op bijvoorbeeld het aankomende Stimulering Arbeidsmarktpositie (STAP)-traject, dat toekomstige subsidies wel terecht komen bij de mensen, bedrijven en sectoren die het het hardst nodig hebben?
Met het STAP-budget worden drempels weggenomen waardoor het voor mensen toegankelijker wordt om scholing te financieren. Ten opzichte van de recent afgeschafte fiscale aftrek scholingskosten, hoeven scholingskosten met het STAP-budget niet langer te worden voorgeschoten, is er tot € 1.000 geen eigen bijdrage nodig en is voor scholing boven de € 1.000 direct duidelijk wat de eigen bijdrage is. Ook kunnen praktisch geschoolden ontwikkeladviezen aanvragen en is er hulp beschikbaar bij het aanvragen van STAP via de telefoon of fysieke locaties (UWV-kantoren, bibliotheken en regionale leerwerkloketten).
De beschikbaarheid van toegankelijke financiering via het STAP-budget is van groot belang, maar op zichzelf niet voldoende om alle groepen in staat te stellen om met scholing en ontwikkeling aan de slag te gaan. Het is bekend dat de meeste mensen leren op en van het werk. Dat geldt met name voor meer kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt. Dit vraagt om een gezamenlijke aanpak, met inzet van werkgevers, sectoren, vakbonden, opleiders en publiek-private samenwerkingsverbanden in de regio’s. Het kabinet zet voortbouwend op de Routekaart voor leren en ontwikkelen4 in op een breed palet aan maatregelen om mensen te ondersteunen en bedrijven – onder meer via de SLIM-regeling – te stimuleren om te investeren in een sterke leercultuur op het werk. Daarbij komt ook de in het coalitieakkoord aangekondigde uitbreiding van de publieke financiering van scholing en ontwikkeling via het principe van leerrechten aan de orde. Dit principe houdt in dat er meer scholingsbudget beschikbaar komt voor mensen die minder initieel onderwijs hebben genoten.
Na inwerkingtreding van het STAP-budget start ook de monitoring en evaluatie van de regeling. Op deze manier verzamelt SZW inzichten over wie de regeling gebruikt en waaraan het STAP-budget wordt besteed, zodat waar wenselijk het STAP-budget zo nodig verder kan worden gericht.
Is er nu, na twee jaar leven met corona, meer zicht op waar de tekorten in de arbeidsmarkt het grootst zijn en waar omscholing zou kunnen helpen?
De economie trekt aan, waardoor de arbeidsmarkttekorten weer oplopen. Op basis van onderzoek van ROA en UWV zijn de tekorten met name groot in de zorg, het onderwijs en de techniek, maar ook in de horeca5. Ondanks de krapte op de arbeidsmarkt staan er nog veel mensen aan de kant.
Bij het oplossen van krapte zijn de werkgevers en sectoren als eerste zelf aan zet. De werkgever kan het beste bepalen welke oplossingsrichting voor zijn of haar bedrijf het meest passend is om personeel te werven en te selecteren. De werkgever kan hierbij in gesprek treden met werknemers, onderwijsinstellingen en andere betrokkenen. Daar bovenop kunnen werkgevers gebruik maken van de dienstverlening in de 35 arbeidsmarktregio’s via de Werkgeversservicepunten. Een werkgeversservicepunt geeft werkgevers kosteloos advies en ondersteunt bij de werving en selectie van personeel.
Werkzoekenden en werkenden die met ontslag bedreigd worden kunnen daarnaast dienstverlening ontvangen vanuit 35 regionale mobiliteitsteams. Binnen deze teams gebruiken werkgevers, werknemers, onderwijs, gemeenten en UWV elkaars expertise en dienstverlening bij het bieden van gerichte ondersteuning naar nieuw werk, ook richting krapteberoepen. Gemeenten ontvangen daarnaast jaarlijks een budget van circa 675 miljoen ten behoeve van de re-integratie van mensen in de bijstand. Met de inzet van deze middelen kunnen gemeenten toekomstperspectief bieden aan de bijstandscliënt.
Het kabinet zet aanvullend in op (om)scholing om mensen in staat te stellen om zich aan te passen aan de veranderende arbeidsmarkt via een leven lang ontwikkelen (LLO). Zie ook de kamerbrief Routekaart leren en ontwikkelen waarnaar bij vraag 5 is verwezen.
Het bericht 'Rutte gaat in gesprek met bedrijfsleven over toenemende 'ellende'' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Inge van Dijk (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rutte gaat in gesprek met bedrijfsleven over toenemende «ellende»»?1
Ja.
Bent u al met het bedrijfsleven in gesprek gegaan? Zo nee, wanneer gaat dit gebeuren? Kan de Kamer van de uitkomsten van het gesprek een terugkoppeling ontvangen?
Als kabinet vinden we het belangrijk om met het bedrijfsleven in gesprek te blijven. Zowel over de steunpakketten als over de contactbeperkende maatregelen, maar ook over de andere uitdagingen waar bedrijven voor komen te staan als gevolg van covid. De Minister-President heeft in de persconferentie van 14 januari 2021 opgemerkt dat de verantwoordelijke bewindspersonen, de Ministers van Economische Zaken en Klimaat (EZK), Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Financiën en de Staatssecretaris van Financiën (Fiscaliteit en Belastingdienst), namens het kabinet in gesprek zijn met het bedrijfsleven. Zo heeft de Minister van EZK diverse gesprekken gevoerd met de verschillende sectoren, zoals de horeca en de detailhandel. De Ministers van SZW en EZK hebben bovendien nauw en frequent contact met de sociale partners. De gesprekken zullen ook de komende tijd worden voortgezet.
Hoe gaat het u invulling geven aan de opgave «Bedrijven komen uit een zware periode door de coronacrisis en het einde lijkt helaas nog niet in zicht. Daar waar financieel gezonde ondernemingen door corona niet vooruitkomen door schulden, spant het kabinet zich in om tot oplossingen te komen uit het coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst»» (Coalitieakkoord 2021 – 2025, pag.2? Deelt u de mening dat een grondige verkenning van de «staat van de schulden» als gevolg van de coronacrisis noodzakelijk is? Bent u bereid om deze verkenning uit te (laten) voeren en daarbij een aantal scenario’s te ontwikkelen die voor getroffen ondernemers een oplossing kunnen bieden? Wilt u in deze verkenning specifiek aandacht schenken aan belasting-, huur-, bank- en overige schulden?
Hoe het kabinet van plan is om te gaan met de desbetreffende passage uit het Coalitieakkoord zal nader uiteengezet worden in de middellangetermijnvisie op het steun- en herstelpakket waar het kabinet momenteel aan werkt. Dit kwartaal zullen wij uw Kamer daarover informeren.
Meer zicht krijgen op de huidige financiële positie van het bedrijfsleven is een uitdaging. De voornaamste oorzaak hiervoor is het gebrek aan gedetailleerde actuele data van de balansposities van bedrijven. Dit geldt met name voor rechtsvormen zoals vof’s (vennootschap onder firma) en eenmanszaken (gebruikelijke rechtsvorm voor zelfstandigen), waarvoor het niet verplicht is om een jaarrekening op te stellen. Wat het tevens complex maakt is dat ondernemers schulden op veel verschillende plekken hebben uitstaan; bij elkaar (bijvoorbeeld als leveranciers), bij financiers, bij de overheid en mogelijk nog anderen.
De vooruitzichten voor de Nederlandse economie zijn gunstig en de verwachting is daarom dat het overgrote deel van de ondernemers op eigen kracht uit de crisis komt. Het is niet raadzaam om in alle gevallen faillissementen te voorkomen, omdat dit een gezonde dynamiek in de economie hindert. In sommige gevallen is een faillissement de beste oplossing voor de ondernemer zodat deze stopt met het opbouwen van schulden en zich kan richten op nieuw of ander werk. Ook kan het doortrekken van steun zorgen voor oneerlijke concurrentie voor levensvatbare bedrijven. Dit neemt niet weg dat sommige in de kern gezonde ondernemingen in betalingsproblemen kunnen komen, ondanks bijvoorbeeld de ruime aflossingsregeling voor belastingschulden.
Het is daarom belangrijk om de ontwikkelingen ten aanzien van de schulden te blijven monitoren. Het kabinet onderzoekt in dat kader momenteel in samenwerking met DNB de coronaschuldenproblematiek en zal dit perspectief ook betrekken in de middellangetermijnvisie op het steun- en herstelpakket. Naar aanleiding van de motie-Mulder3 treedt het kabinet in overleg met het bedrijfsleven over de opgebouwde belastingschulden vanwege het uitstel van betaling van belastingen.
Er is een breed instrumentarium beschikbaar om die groep ondernemers te ondersteunen. Zo zijn er regelingen voor het saneren van schulden opdat de ondernemer na succesvolle schuldsanering met een schone lei verder kan of goed kan stoppen. Voor zzp-ers is dat bijvoorbeeld een minnelijke schuldhulpregeling, die desnoods door de rechter via een dwangakkoord kan worden afgedwongen als een schuldeiser niet wil meewerken, maar ook het wettelijk schuldsaneringstraject. Voor alle bedrijven is er sinds 1 januari 2021 de Wet homologatie onderhands akkoord die ondernemers helpt om een akkoord met schuldeisers tot stand te brengen, om vervolgens te stoppen of door te gaan met de onderneming. Om ondernemers in staat stellen door te starten vanuit een WHOA-procedure, is er sinds 1 juni 2021 het TOA-krediet (maximaal € 100.000,– gecombineerd met 12 maanden coaching). Om deelname aan een saneringsakkoord aantrekkelijker te maken voor private schuldeisers, stelt de Belastingdienst (en Douane) zich tijdelijk soepeler op bij minnelijke saneringsakkoorden. Van 1 augustus 2022 tot en met 30 september 2023 neemt de Belastingdienst genoegen met hetzelfde uitkeringspercentage als aan concurrente schuldeisers toekomt.
Hoe gaat u om met de motie-Romke de Jong/Aartsen over een stoppersregeling voor ondernemers die hun bedrijf willen beëindigen (Kamerstuk 35 420, nr. 287)? Hoe kijkt u naar de positie van ondernemers die bijna de gepensioneerde leeftijd bereiken en in de coronaperiode aantoonbaar (belasting)schulden hebben opgebouwd?
De motie Romke de Jong/Aartsen over een stoppersregeling voor ondernemers die nu hun bedrijf willen beëindigen sluit aan bij de koers van het kabinet dat wie wil stoppen, daarbij ook ondersteund moet worden. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 3 is daarvoor breed instrumentarium beschikbaar voor zowel bedrijven als zzp-ers, waaronder natuurlijk ondernemers die bijna de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, via een minnelijke schuldhulpregeling, eventueel met dwangakkoord, de wettelijke schuldsanering en de Wet homologatie onderhands akkoord.
Naast hetgeen juridisch mogelijk is, wordt ondernemers ook andere vormen van steun geboden, bijvoorbeeld via de programma’s «Zwaar weer» en «Emotie en perspectief» van de Kamer van Koophandel en door coaching door het Ondernemersklankbord en Collectief Schuldregelen.
Bij brief van 14 juni 2021 (Kamerstuk 35 420, nr. 314) heeft het vorige kabinet bovendien aangekondigd dat er een tijdelijke wet turboliquidaties komt die tot doel heeft de turboliquidatie een toegankelijker instrument te maken voor ondernemers die hun bedrijf willen beëindigen. Dit voorstel is in consultatie geweest en zal na advies van de Raad van State aan uw Kamer worden aangeboden voor behandeling. Voor een versneld schuldsaneringstraject voor zzp-ers onder de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) wordt komende tijd met het veld bezien of het mogelijk is een pilot te starten. Daarnaast ligt bij uw Kamer het wetsvoorstel inzake de verbetering doorstroom van de gemeentelijke schuldhulpverlening naar de Wsnp (35 915). Deze wetswijziging houdt in dat de «goede-trouw-toets» bij een verzoek tot toelating Wsnp wordt teruggebracht van vijf naar drie jaar. Bovendien wordt geregeld dat de rechter in schrijnende gevallen kan afwijken van de dwingende afwijzingsgrond wanneer in de tien jaar voorafgaand aan het verzoek, de Wsnp al van toepassing is geweest.
Bent u bekend met de uitspraak van de Hoge Raad naar aanleiding van prejudiciële vragen over huurkorting in coronatijd (ECLI:NL:HR:2021:1974)? Welke mogelijkheden ziet u om ook voor ondernemers met een eigen pand (gefinancierd door de bank) die omzetverlies lijden als gevolg van de lockdowns een korting te bewerkstelligen? Hoe staat u tegenover het tijdelijk opschorten van de aflossingen van deze financieringen, zoals ook tijdens de eerste lockdown is gedaan, om ondernemers lucht te geven? Bent u bereid om met banken in gesprek te gaan over de hoge afsluitkosten en extra kosten voor «Bijzonder Beheer» waarmee ondernemers geconfronteerd worden, wanneer zij bij een bank om herfinanciering vragen? Wat vindt u van het idee om «herfinancieringsvouchers» beschikbaar te stellen, waarmee ondernemers deze afsluit-/oversluitkosten kunnen betalen en op individuele basis met hun bank in gesprek kunnen voor herfinanciering?
Het kabinet is bekend met de uitspraak. De uitspraak van de Hoge Raad volgt op eerdere rechterlijke uitspraken in kwesties rond huurkortingen in verband met het wegvallen van omzet van huurders door de contactbeperkende maatregelen van de overheid. Deze eerdere rechterlijke uitspraken volgden in het algemeen de lijn van het Steunakkoord huren retail van 3 juni 2020, waarin handvatten zijn opgenomen voor retailers en verhuurders om tot afspraken over de huur van winkelruimte te komen. Hoewel vrijwillig, heeft het Steunakkoord gediend als basis voor het overgrote deel van de afspraken tussen huurders en verhuurders over de verdeling van de pijn van de crisis. Het Steunakkoord is tot stand gekomen op initiatief van de brancheorganisaties in vastgoed en retail. Ook de banken en het Ministerie van EZK waren actief betrokken bij het tot stand komen van het Steunakkoord.
Het is aan de banken zelf om te bepalen hoe zij hun financiële dienstverlening aan ondernemers inrichten en de kosten die zij daaraan koppelen.4 Het kabinet verwacht van banken dat zij hun klanten individueel op de juiste manier begeleiden en dat zij in de kern gezonde bedrijven waar nodig hun financiële dienstverlening blijven aanbieden.
Banken hebben eerder aangegeven bij het aflopen van het generieke moratorium geen meerwaarde meer te zien in een generieke opschorting van aflossingen of verstrekking van kortingen. Dit generieke uitstel was erop gericht om de initiële schok van de coronacrisis zo goed als mogelijk op te kunnen vangen. Een dergelijke algemene maatregel houdt onvoldoende rekening met de bijzondere en individuele omstandigheden waarin bedrijven kunnen verkeren.
Banken hebben sinds geruime tijd weer goed inzicht in de situatie van hun klanten en kunnen daardoor op zoek naar passende oplossingen. Banken kijken in de herstelfase samen met de klant naar passende en verstandige oplossingen, toegespitst op de specifieke behoefte, bijvoorbeeld via (individueel) aangepaste of verlengde aflossingsschema’s. Het kabinet verwacht van de banken dat zij daarmee ook echt een onderdeel van de oplossing na de crisis zijn, maar tegelijkertijd dat zij ook een goede risicobeoordeling maken of een bedrijf in de toekomst voldoende kredietwaardig is. Voor sommige bedrijven kan gelden dat op zoek moet worden gegaan naar passende oplossingen met behulp van begeleiding van hun bank. Het ligt voor de hand dat een intensievere begeleiding extra kosten met zich mee brengt.
Het Ministerie van EZK overlegt op reguliere basis met de banken over wat nodig is om in de kern gezonde ondernemers overeind te houden, zowel op het gebied van de liquiditeit als de eigenvermogenspositie. Met de banken en met MKB-NL is afgesproken dat in deze gesprekken signalen over mogelijke knelpunten in de bedrijfsfinanciering worden meegenomen. In het kader van deze dialoog zal dan ook binnenkort gesproken worden met de banken over signalen omtrent hoge afsluitkosten en extra kosten voor «Bijzonder Beheer».
Gezien dit bovenstaande ziet het kabinet vooralsnog geen aanleiding om herfinancieringsvouchers te overwegen.
Hoeveel dossiers schrijnende gevallen van ondernemers die tussen wal en schip van regelingen vallen, bijvoorbeeld omdat ze starter of overgenomen zijn en hun KvK-gegevens niet corresponderen met de werkelijke bedrijfssituatie, liggen er op dit moment nog bij Team TVL van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)? Wat gaat u doen om ook deze groep ondernemers te helpen de eindstreep van de coronacrisis te halen? Wanneer kan de Kamer concrete voorstellen naar aanleiding van de motie-Aukje de Vries c.s. over kijken hoe binnen de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) en Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) meer schrijnende gevallen kunnen worden geholpen (Kamerstuk 25 295, nr. 1674) tegemoet zien?
Het kabinet beseft dat het huidige steunpakket niet op iedere individuele situatie aansluit, en dat voelt ongemakkelijk. De kern van deze kwestie blijft dat geautomatiseerde afhandeling nodig is om de TVL in zijn volle omvang, met snelheid uit te voeren. Dat geldt ook voor de NOW. De afhandeling leunt daarom voor een belangrijk deel op generieke registerinformatie zoals die uit het Handelsregister, die helaas niet overal voldoende aansluit op de individuele situatie van ondernemers. Het niet-gebruiken van generieke registerinformatie zou een volledig handmatig proces vereisen, wat veel te lang duurt en dat terwijl de ondernemer snel geld nodig heeft. Er is een breed gevoelde noodzaak om zoveel mogelijk getroffen ondernemers te steunen, waarbij oog is voor de menselijke maat. Maar om ondernemers ook snel van steun te kunnen voorzien, waarbij misbruik zoveel mogelijk voorkomen moet worden, is het ook noodzakelijk om een doelmatige regeling met duidelijke afgebakende voorwaarden op te stellen. Hierin een balans vinden is een precair proces, met weinig manoeuvreerruimte. Hoe meer ondernemers die tussen wal en schip vallen we willen helpen, hoe meer uitzonderingsgronden op de subsidieaanvraag nodig zijn, hoe langer alle ondernemers op geld moet wachten en hoe meer risico’s en complexiteit dat meebrengt in de uitvoering.
Binnen de TVL bestaat een maatwerkteam dat ondernemers in bijzondere omstandigheden snel en adequaat helpt. Zo ondersteunt dit team ondernemers in het aanvraagproces, door te helpen bij het herstellen van fouten in de aanvraag en, waar mogelijk, bezwaren ruimhartig toekent. Niet elke ondernemer is hier helaas mee geholpen. Voor deze groep is er een speciale commissie ingesteld die als uiterst vangnet dient voor ondernemers die door uitzonderlijke omstandigheden, buiten hun toedoen, niet aan de subsidievoorwaarden kunnen voldoen. Het gaat hierbij om situaties als ernstige ziekte, overlijden of brand. Hierover is uw Kamer per brief geïnformeerd (Kamerstuk 35 420, nr. 233). Van de 548 cases binnen het maatwerktraject zijn er inmiddels 506 afgerond. Het merendeel is via de bestaande uitvoeringsprocessen opgelost. Er zijn 37 zaken voorgelegd aan de commissie bijzondere gevallen. 15 van de 37 zaken zijn door de commissie bijzondere gevallen gehonoreerd, bij 20 zaken zijn alternatieve oplossingen aangedragen en in twee zaken is RVO in afwachting van het advies.
Daarnaast heeft het kabinet, in lijn met de motie van het lid Aukje de Vries (Kamerstuk 25 295, nr. 1674), een onderzoek ingesteld naar hoe ondernemers beter geholpen kunnen worden die als gevolg van verbouwing, overname, ziekte of de startdatum van hun onderneming niet, of in mindere mate, in aanmerking komen voor TVL en NOW. Dit onderzoek en de uitwerking van de opties die hieruit naar voren komen, is in volle gang. Hierin is ook, in lijn met de motie Nijboer (kamerstuk 35 420, nr. 432), problematiek m.b.t. zwangerschapsverlof van ondernemers in de referentieperiode meegenomen. Voor laatstgenoemde groep heeft het kabinet op 31 januari aan uw Kamer meegedeeld dat er binnen de TVL Q4, onder voorbehoud van goedkeuring van de Europese Commissie, een gerichte hardheidsclausule wordt geïmplementeerd. Het kabinet koppelt de uitkomsten van het onderzoek voor wat betreft de andere genoemde groepen snel aan uw Kamer terug. Het is een tijdrovend proces om verschillende opties te onderzoeken en te toetsen op uitvoeringstechnische haalbaarheid en juridische houdbaarheid. Maar het kabinet spant zich er – zoals uit voorgaande mag blijken – voor in om daar waar nodig ondernemers door deze moeilijke periode te helpen.
Hoe vaak is beroep bij een bestuursrechter ingesteld tegen een TVL-beslissing? Zijn er algemene lijnen, conclusies en/of lessen te trekken uit de uitspraken die de rechter heeft gedaan? In hoeveel van alle TVL-beroeps- en/of rechtzaken is de indiener van het beroep (gedeeltelijk) in het gelijk gesteld? Bent u bereid om naar aanleiding van de geleerde lessen en juridische uitspraken het handelingskader voor RVO met betrekkint tot de behandeling van TVL-aanvragen en bijbehorende bezwaar- en beroepsprocedures aan te passen?
In totaal zijn er 17.000 bezwaren aangetekend tegen een TVL-besluit op een totaal van 590.000 TVL-besluiten. Inmiddels heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) in totaal 590 beroepszaken ontvangen, waarvan 187 procedures zijn afgerond. In 40 zaken heeft het CBb het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing op bezwaar wordt bevestigd. Verder waren 42 beroepszaken niet ontvankelijk bij het CBb. Het CBb heeft de ondernemer in zeven gevallen gelijk gegeven. In de overige zaken is het beroep door de ondernemer ingetrokken. Waar nodig wordt de uitvoering van de regeling aangepast naar aanleiding van deze zaken. Een belangrijke algemene les die het kabinet getrokken heeft naar aanleiding van deze beroepszaken is dat sectorale afbakening in de TVL zeer lastig uitvoerbaar is. Hieronder volgt een korte opsomming van de belangrijkste uitspraken aan de hand waarvan de behandeling van TVL-aanvragen is aangepast.
Het belangrijkste onderwerp tot nu toe in de beroepszaken is het bepalen van de hoofdactiviteit van de ondernemer met gebruikmaking van SBI-codes uit het handelsregister. De hoofdactiviteit van de onderneming is van invloed op het subsidiebedrag. Een aantal zaken had betrekking op ondernemers die geen volledige, correcte of actuele inschrijving in het handelsregister hadden gedaan. In december 2020 zijn drie tussenuitspraken gedaan over het bepalen van de hoofdactiviteit (ECLI:NL:CBB:2020:996, 997 en 998). RVO heeft sinds deze tussenuitspraken bij overige lopende zaken deze nieuwe werkwijze toegepast. Zo hebben deze zaken in belangrijke mate bijgedragen aan de intrekking van 97 beroepszaken door de ondernemer, nadat RVO de beroepszaken in het licht van de tussenuitspraken heeft getoetst. Mede naar aanleiding van deze tussenuitspraken is vanaf Q1 2021 een gerichte hardheidsclausule opgenomen in de regeling. Hiermee is de mogelijkheid voor RVO opgenomen om alsnog subsidie te verstrekken op basis van een bepaalde hoofdactiviteit als de ondernemer kan aantonen dat op de peildatum daadwerkelijk een bepaalde hoofdactiviteit werd uitgevoerd en de inschrijving in het handelsregister dus onjuist blijkt te zijn.
Op 31 augustus 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:845) heeft het CBb nadere invulling gegeven aan het begrip «start van de activiteiten» in de regeling. Daarbij moet volgens het CBb rekening worden gehouden met de afgifte van vergunningen en andere evidente juridische belemmeringen voor het kunnen en mogen starten van de activiteiten. In reactie hierop past het RVO deze beoordeling toe bij vergelijkbare zaken.
Bent u bekend met de problematiek van (horeca)ketens, die als gevolg van het subsidieplafond in de TVL en het criterium van «groepsverbondenheid» niet voor steun in aanmerking komen? Hoe groot is de groep ondernemingen die hierdoor buiten de boot valt? Welke mogelijkheden biedt de Tijdelijke kaderregeling staatssteun van de Europese Commissie om voor deze groep alsnog een voorziening te treffen, bijvoorbeeld via steun voor niet-gedekte vaste kosten waarvoor een aanzienlijk hoger subsidieplafond geldt? Kunt u hier uitgebreid en gemotiveerd op ingaan? Ziet u aanleiding om in EU-verband de toepasselijkheid van de Tijdelijke kaderregeling staatssteun tegen het licht te houden en te laten evalueren met het oog op toekomstige crises? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is hiermee bekend. De Tijdelijke Kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (hierna: de Tijdelijke Kaderregeling) kent diverse vormen van steun. Om ondernemers snel van liquide steun te voorzien heeft Nederland voor wat betreft TVL voor steun op basis van paragraaf 3.1 van het Europese tijdelijk staatssteunkader gekozen. Hiermee is Nederland gebonden aan de staatssteunplafonds uit deze paragraaf. Op 18 november 2021 zijn de staatssteunplafonds verhoogd van € 1,8 mln. naar € 2,3 mln. en € 290.000,– respectievelijk € 345.000,– voor landbouwondernemingen of ondernemingen die actief zijn in de visserij- en aquacultuursector. Deze bedragen zijn doorgevoerd in de TVL, waardoor ondernemers maximale ruimte hebben gekregen om gebruik te maken van de TVL.
Al eerder is een aparte regeling voor het grootbedrijf onder paragraaf 3.12 van het Europees steunkader verkend, die voor ongedekte vaste lasten een hoger maximum van 12 miljoen per groep verbonden ondernemingen kent. Een dergelijke regeling kan grote bedrijven ondersteunen die met substantiële omzetderving te maken hebben. Een regeling onder 3.12 is echter complex en vergt veel van de uitvoering. Zo moeten de daadwerkelijk gemaakte vaste kosten worden aangetoond. Controle daarop kan in de uitvoering enkele jaren in beslag nemen tot de subsidie kan worden vastgesteld. Ook vermindert deze regeling de prikkels bij eigenaren, verhuurders en schuldeisers om verlies te nemen. Daarbij zijn grotere bedrijven doorgaans beter in staat zelf financiering te regelen, kennen ze schaalvoordelen en hebben over het algemeen een sterkere onderhandelingspositie in de keten om doorlopende vaste lasten te beperken. Daarnaast kan het grootbedrijf ook gebruikmaken van de NOW. Om deze redenen heeft het kabinet eerder al besloten dat er geen regeling onder artikel 3.12 wordt opgesteld en kunnen ondernemers gebruikmaken van de mogelijkheden onder artikel 3.1.
In algemene zin lijkt het zinvol om de Tijdelijke Kaderregeling te evalueren, maar dat zou geen gevolgen hebben voor de specifieke situatie binnen de TVL. Er is door Nederland reeds gevraagd om een beoordeling van de gevolgen van de toepassing van het de Tijdelijke Kaderregeling op het speelveld van de interne markt.
Ontvangt u ook signalen van ondernemers die aanlopen tegen het feit dat lockdowns veelal zijn verspreid over twee kwartalen, waardoor zij met de huidige drempels omzetverlies niet vergoed krijgen? Waarom is het niet mogelijk te rekenen aan de hand van de sluitingsperiode: vier weken dicht = vier weken compensatie?
Het kabinet is bekend met deze signalen. Het is begrijpelijk dat dit tot frustraties leidt bij ondernemers die hierdoor geen ondersteuning ontvangen. Het kabinet is bekend met deze signalen. Het is begrijpelijk dat dit tot frustraties leidt bij ondernemers die hierdoor geen ondersteuning ontvangen. De steunmaatregelen zijn generiek van aard. Dit houdt in dat in algemene zin geldt dat bij een kortere periode toevallige omzetschommelingen een grotere rol spelen, waardoor meer niet-corona gerelateerde omzetverliezen gecompenseerd zouden worden van bijvoorbeeld bedrijven die niet door de maatregelen worden getroffen. Ondernemers met substantiële omzetverliezen komen ook bij een langere meetperiode voor de omzet in aanmerking voor de regeling. Een kortere periode kan voordeliger uitpakken voor een specifieke groep ondernemers die nu net onder de omzetdrempel zitten, doordat zij een goede omzet hebben gedraaid in de maanden met minder coronamaatregelen. Daar staat tegenover dat een kortere periode groepen ondernemers zal benadelen die, ook vanwege de maatregelen, grote omzetverliezen buiten de periode hadden.
Het is voor de TVL onuitvoerbaar om af te wijken van de kwartaalsystematiek. De TVL wordt berekend én gecontroleerd op basis van de omzetgegevens uit de btw-aangifte en die wordt per kwartaal gedaan. Om ondernemers snel van liquiditeit te voorzien is de TVL vanwege de omvang een grotendeels geautomatiseerde subsidieregeling. De handmatige controle die nodig zou zijn om de kwartalen om te rekenen naar maanden is, zeker op korte termijn, daarom onuitvoerbaar. Om ondernemers beter tegemoet te komen in Q4 2021 is de omzetverliesdrempel in de TVL verlaagd naar 20 procent. Deze drempel is bij uitzondering verlaagd vanwege de abrupte lockdown. Ondernemers hadden door de korte tijd tussen de aankondiging en de invoering van de lockdown weinig kans om hun bedrijfsvoering tijdig aan te passen. De omzetverliesdrempel in de NOW was al 20 procent. Ten slotte is het risicovol om een regeling open te stellen voor de duur van een maand. Reguliere, niet corona-gerelateerde omzetverliezen komen op deze manier ook sneller in aanmerking voor steun, waardoor het risico op oneigenlijk gebruik groot is. Bovendien vergroot dit ook de kans op misbruik, door bijvoorbeeld omzetmanipulatie.
Daarnaast geldt voor de NOW dat één regeling per maand een te grote druk op UWV zou leggen. Bij de NOW-5 is daarom gekozen voor de tweemaandsperiode november-december, zonder de maand oktober waarin veel minder contactbeperkende maatregelen golden. De toen geldende contactbeperkingen werden voorzien tot en met december. Om administratieve lasten met betrekking tot de vaststellingscontroles bij werkgevers te beperken is er bovendien voor gekozen de NOW niet te verlengen voorbij de jaargrens. Voor de NOW-6 is vanaf januari 2022 vervolgens weer voor een driemaandsperiode gekozen, om ondernemers in het licht van de aangekondigde contactbeperkende maatregelen zoveel mogelijk rust en zekerheid te bieden. Deze omzetperiodes kunnen niet meer worden aangepast. Een wijziging van de omzetperiode gedurende de NOW is juridisch alleen mogelijk als alle werkgevers alsnog een redelijke kans krijgen om een NOW-aanvraag te doen, om een reeds ingediende aanvraag te wijzigen, of als alsnog een keuze wordt geboden tussen verschillende omzetperiodes. Uitvoeringstechnisch is het echter onhaalbaar om al gedane aanvragen voor de NOW-5 handmatig aan te passen, of om binnen de NOW-6 meerdere en verschillende omzetperiodes te hanteren.
Wat is de status van de Aanvullende Tegemoetkoming Evenementen (ATE)? Wanneer gaat deze regeling open?
De ATE ligt nu ter goedkeuring bij de Europese Commissie in Brussel. Als deze goedkeuring binnen is, zal de regeling gepubliceerd worden en opengesteld worden.
Op 23 november 2021 is reeds de prenotificatie gestart, waarna op 17 januari jl. de notificatie is aangevangen. Gedurende deze (pre)notificatie periode heeft de Commissie meerdere malen verduidelijkende vragen gesteld. Om ervoor te zorgen dat ondernemers in de tussentijd op de hoogte gehouden worden is het proces met de status van de openstelling van de regeling op de website van RVO weergegeven. Ondernemers konden zich ook al melden bij RVO in afwachting van de openstelling.
Ziet u ook het probleem dat de detailhandel als gevolg van de lockdowns nauwelijks of geen reserves meer heeft, er geen investeringsruimte is om te innoveren en digitaliseren en het daardoor niet mogelijk is te concurreren met bijvoorbeeld webwinkels? Welke mogelijkheden ziet u om de detailhandel daarin te ondersteunen?
De detailhandel wordt op verschillende manieren ondersteund bij innovatie en digitalisering. De partners achter de Retailagenda, waaronder het Ministerie van EZK, stimuleren innovatieve ontwikkelingen door samen te werken aan het ontwikkelen van nieuwe verdienmodellen en innovatieve oplossingen ter ondersteuning van ondernemers in de detailhandel. In dit verband is het ook goed om het programma Versnelling digitalisering mkb van EZK te noemen, dat ook open staat voor ondernemers in de detailhandel. In het kader van dit programma worden workshops georganiseerd, waarbij studenten uit mbo, hbo en wo praktische adviezen rondom digitalisering bieden aan mkb’ers.
De gevolgen van de beperkende maatregelen voor de reserves van ondernemers zullen verschillen per branche en per individuele ondernemer. De branches mode, schoenen en sport zullen harder zijn geraakt dan bijvoorbeeld de foodsector. Daarnaast zijn ook de individuele omstandigheden van de ondernemer van grote invloed, bijvoorbeeld de vraag of de betreffende ondernemer voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor ondersteunende maatregelen.
Ook voor de coronacrisis zette digitalisering sommige sectoren, waaronder de detailhandel, onder druk. Om in de toekomst levensvatbaar te zijn en te blijven, is het belangrijk dat ondernemers regelmatig hun verdienmodel tegen het licht houden en nadenken over hun bedrijfsstrategie op de langere termijn.
Wat is thans het beroep op de tijdelijk versoepelde regeling Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz)? Kunt u dit laten uitvragen bij gemeentes? Acht u het beschikbare budget toereikend?
Sinds 1 oktober 2021 kunnen zelfstandigen een beroep doen op het tijdelijk versoepelde Bbz. Om een eerste indruk te kunnen krijgen van het beroep op deze regeling is de snelle monitoring onder gemeenten (gestratificeerde schatting) die ook gebruikt werd voor de Tozo doorgezet. De schatting voor het vierde kwartaal van 2021 zal meegenomen worden in de Monitoringsbrief die aan het einde van dit kwartaal naar de Kamer gestuurd wordt. Belangrijk om hierbij de benadrukken is dat het gaat om het geschatte aantal aanvragen. Over het daadwerkelijke aantal verstrekte uitkeringen zijn nog geen gegevens beschikbaar. Deze volgen op een later moment. Er zijn ook nog geen gegevens beschikbaar over de Bbz-uitgaven in 2021. Er zijn geen signalen bekend dat het toegekende budget over 2021 ontoereikend is geweest.
Is u bekend of er gemeenten zijn waar middelen beschikbaar gesteld voor de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK) nog niet (volledig) zijn uitgegeven? Indien u dit niet weet, kunt u dit nagaan via bijvoorbeeld de VNG? Wat kunt u doen om ervoor te zorgen dat deze middelen niet op de plank blijven, maar alsnog worden ingezet om door de coronacrisis getroffen ondernemers te ondersteunen?
De middelen voor de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK) zijn via het gemeentefonds beschikbaar gesteld. Gemeenten hebben ruimte om zelf afwegingen hierin te nemen en leggen hierover verantwoording af aan de gemeenteraad. Gemeenten hoeven over de besteding van de middelen dus geen verantwoording af te leggen aan het Rijk. Er is dan ook geen overzicht van de bestedingen. Ook de VNG beschikt niet over dergelijke informatie.
De TONK is per 1 oktober 2021 beëindigd. Gemeenten blijven inwoners die financieel in de knel komen ondersteunen. Dat kan zijn via algemene bijstand of Bbz en zo nodig ook via bijzondere bijstand, noodfondsen of maatwerkloketten.
Eventueel resterende TONK middelen kunnen hiervoor worden ingezet. Eerste signalen die we van enkele gemeenten hebben ontvangen is dat resterende TONK-middelen ook worden ingezet in financiële ondersteuning van inwoners.
Bovendien zijn er geen signalen dat de middelen op dit gebied ontoereikend zijn om de benodigde ondersteuning te bieden. Dit is ook in lijn met de beantwoording op vraag 12 met betrekking tot het Bbz.
Klimaatbanen |
|
Bouchallikh , Senna Maatoug (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Erkent u dat het gebrek aan handen voor de uitvoering van alle klimaatambities de achilleshiel is van het regeerakkoord?
Dit kabinet heeft grote ambities op het terrein van klimaat en investeert fors in een duurzame toekomst voor Nederland. Zoals vaak het geval is bij grote publieke investeringen is het absorptievermogen van de arbeidsmarkt dan een essentieel aandachtspunt. De miljarden die dit kabinet vrijmaakt voor de stikstof- en klimaatopgave moeten worden omgezet in concrete projecten en daarvoor zijn voldoende vakmensen – zoals ook in het Coalitieakkoord wordt gesignaleerd – cruciaal: nu, en zeker ook op weg naar 2050.
In eerste instantie is het aan werkgevers om te zorgen voor voldoende gekwalificeerd personeel, en de daarvoor benodigde stappen te zetten. Denk aan het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden, het verhogen van de lonen, het creëren van een sterke leercultuur en/of job-carving1 om mensen aan te trekken. Tegelijkertijd heeft de overheid een rol in het beter doen functioneren van de arbeidsmarkt, zeker wanneer een maatschappelijke uitdaging zoals de klimaat- en energietransitie in het geding komt. Op het moment lijkt matching op de markt niet voldoende tot stand te komen en dat maakt dat een tekort aan handen een knelpunt kan zijn voor de uitvoering van de klimaatplannen van het kabinet.
Dat vraagt om breed te kijken wat er nodig is om deze problematiek te verhelpen. Hierbij kan worden gekeken naar manieren om werkenden/werkzoekenden en werkgevers beter bij elkaar te brengen (onder andere via van-werk-naar-werk begeleiding via regionale mobiliteitsteams), om (meer) werken aantrekkelijker te maken, of om arbeidsproductiviteit te verhogen, bijvoorbeeld door scholing en technologische innovatie te stimuleren. Op verzoek van uw Kamer2 werkt het kabinet samen met regio’s, sociale partners en branches aan een aanvalsplan om de inzet op dit onderwerp uit te breiden. Uw Kamer is onlangs geïnformeerd over onze inzet om aanvullend beleid op te nemen in een Actieplan Groene Banen (Kamerstuk 32 813, nr. 974).
Om welke sectoren en/of beroepen maakt u zich het meeste zorgen?
Krapte op de arbeidsmarkt is op dit moment een breed probleem waar vrijwel alle sectoren mee te maken hebben: van logistiek tot de bouw en van zorg tot ICT.
Afgaande op voorwerk van de Taakgroep Arbeidsmarkt en Scholing (onderdeel van het Klimaatakkoord), data van het UWV3 en onderzoek van de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs (SBB)4 ontstaat een beeld van waar de problematiek naar verwachting het grootst is. Binnen de klimaatopgave zijn tekorten vooral nijpend in de sectoren elektriciteit, industrie en gebouwde omgeving. Specifieke beroepsgroepen waar het om gaat zijn onder andere elektriciens, monteurs industriële machines en installaties, productieplanners en loodgieters/installateurs gawalo (gas, water en loodgieter). Op het Dashboard Klimaatbeleid is vorig jaar voor het eerst een integraal overzicht gemaakt van voor de klimaatopgave essentiële beroepen en het aantal openstaande vacatures voor die beroepen.5
Hoeveel gerichte opleidingstrajecten voor zij-instromers lopen er nu in het land? Hoeveel mensen worden op dit moment via een dergelijk traject omgeschoold? Wat is er nodig om meer van dit soort trajecten op te starten? Is er landelijke regie op al deze trajecten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft geen overzicht van alle opleidingstrajecten voor zij-instromers, die gericht zijn op de energietransitie. Werkgevers, private opleiders en onderwijsinstellingen zijn vrij om opleidingstrajecten te starten en de inhoud van de trajecten vorm te geven. Het is momenteel ook niet bekend hoeveel mensen een gericht opleidingstraject voor zij-instromers volgen. Het kabinet gaat aan de slag om hier meer inzicht in te krijgen.
Wat gaat u concreet doen om ervoor te zorgen dat voldoende mensen zich gaan laten omscholen?
Werkenden en werkzoekenden voeren in principe zelf regie op hun leer- en loopbaan. Het is belangrijk dat werkgevers investeren in een leercultuur en werkenden in staat stellen om te leren en te ontwikkelen. Ondersteunend is er vanuit het Rijk een uitgebreid LLO-instrumentarium dat erop is gericht om mensen in staat te stellen zich aan te passen aan de veranderende arbeidsmarkt, een sterke leercultuur te creëren en het stimuleren van eigen regie bij individuen.6 Het kabinet vindt het belangrijk om- en bijscholing breed toegankelijk te maken en zet in op permanente scholing. In het coalitieakkoord is afgesproken om bovenop de bestaande middelen vier keer 125 miljoen euro beschikbaar te stellen. De komende tijd wordt nader uitgewerkt hoe dit budget precies zal worden besteed. Daarnaast is er dit jaar ook budget vrijgemaakt voor een nieuwe openstelling van de regeling «Omscholing naar kansrijke beroepen in de ICT of techniek».
Een belangrijke randvoorwaarde voor omscholing is een toegankelijk en flexibel scholingsaanbod voor volwassenen. In dit kader wordt onder meer ingezet op mbo-certificaten voor onderdelen van opleidingen met een zelfstandige betekenis op de arbeidsmarkt. In het hbo kent men FastSwitch, een omscholingsplatform van de hogescholen waarin zij samenwerken om zowel werkenden als niet-werkenden versneld om te scholen met baangarantie naar een van de kraptesectoren techniek, IT, zorg en onderwijs.
Relevant voor de klimaattransitie is bovendien het Techniekpact, van waaruit werken in de techniek wordt gestimuleerd en gemonitord. In reactie op de motie Amhaouch (Kamerstuk 35 925 XIII, nr. 38) wordt gewerkt aan een aanvalsplan en wordt binnenkort uitgebreider ingegaan op de effectiviteit van initiatieven ter bevordering van arbeidsaanbod in de techniek.
Bent u bereid om daarbij ook onorthodoxe maatregelen te overwegen, bijvoorbeeld door het verlies van inkomen bij mensen te compenseren als zij kiezen voor omscholing naar een klimaatberoep?
De opgave die er ligt is fors. Tegelijkertijd is de rol van de overheid in sturing op de arbeidsmarkt beperkt: werkenden en werkzoekenden voeren zelf regie op hun loopbaan en werkgevers zullen zich doorgaans inspannen om voldoende personeel aan te trekken of op te leiden. Werkgevers kunnen bijvoorbeeld gunstige lonen of omscholingstrajecten aanbieden. In de praktijk zien we dit nu al veel gebeuren, bijvoorbeeld bij netbeheerders.
Het kabinet gaat de komende tijd met betrokken partijen in gesprek om in kaart te brengen welke aanvullende (beleids)inzet kan helpen om te zorgen dat we het tekort aan technische vakmensen terugdringen. Het kabinet zal met een open blik kijken naar de opties die hieruit naar voren komen. Eventueel beleid moet wel breed ervaren belemmeringen wegnemen en iets toevoegen aan inspanningen van werkgevers en werkenden, in plaats van die inspanningen te vervangen. We gaan bovendien goed kijken naar de samenhang met de algemene beleidsinzet rondom krapte, aangezien ook andere maatschappelijk belangrijke sectoren met krapte te maken hebben. Eventuele aanvullende acties zullen worden meegenomen in het te ontwikkelen Actieplan Groene Banen. Over de totale aanpak wordt de Kamer voor de zomer geïnformeerd naar aanleiding van de motie Paternotte/Heerma (Kamerstuk 35 788, nr. 128).
Welke acties zijn er tot nu toe voortgekomen uit de Taakgroep Arbeidsmarkt en Scholing Klimaatakkoord?
In de taakgroep Arbeidsmarkt en Scholing bij het Klimaatakkoord werkt een grote groep stakeholders (o.a. sociale partners, onderwijs, ministeries en decentrale overheden) samen om te zorgen voor voldoende vakkrachten voor de energietransitie. Behalve op meer instroom richt de taakgroep zich op een adequaat scholingsaanbod, goede arbeidsmarktinformatie, aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden en het betrekken van werklozen en mensen in die fossiele branches hun baan verliezen. Zo heeft elk van de vijf klimaattafels inmiddels een aanpak opgezet rond arbeidsmarktknelpunten die de uitvoering van het Klimaatakkoord in die sector belemmeren. In de gebouwde omgeving is de samenwerking Mensen Maken de Transitie operationeel gemaakt, waarin uitvoerende partijen werken aan voldoende personeel voor de verduurzaming van huizen en aan slimme werkwijzen om het werk goed te organiseren rond beschikbare menskracht. Er zijn voorbereidingen getroffen om de aanleg van laadinfrastructuur voor elektrisch vervoer te koppelen aan Mensen Maken de Transitie. Ook is met bedrijven en brancheorganisaties in de energiesector is het zogeheten «Plan-E» opgesteld, gericht op instroom in de elektriciteitssector inclusief de regionale coördinatie die daarvoor nodig is. Tot slot is op het terrein van arbeidsmarktinformatie is een klimaatdashboard opgesteld, waarvoor UWV periodiek kraptecijfers aanlevert en het Planbureau voor de Leefomgeving en het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt prognoses opstellen.
Hoe worden mensen op dit moment gestimuleerd om zich te om te scholen naar een klimaatberoep? Kunt u daarbij uitsplitsen naar jongeren die nog moeten kiezen voor een opleiding en mensen die zich mogelijk willen laten omscholen?
Veel beroepen die van belang zijn voor de energietransitie zijn technische banen. Veel werkgevers en onderwijsinstellingen betrokken bij de energietransitie presenteren om- en bijscholingsaanbod voor werkenden en werkzoekenden7 in de techniek. Het Rijk stimuleert mensen via het Techniekpact met de regionale samenwerkingsverbanden, zoals de Techniekcollectie in Limburg, om zich om te scholen naar een beroep in de techniek en ICT. Verder zijn er diverse maatschappelijke initiatieven om mensen gericht te stimuleren zich om te scholen naar een klimaatberoep of een studie gericht daarop.
Informatie over de keuzemogelijkheden is ook belangrijk. Leerwerkloketten, de regionale mobiliteitsteams en UWV wijzen mensen op beroepen in de tekortsectoren waaronder beroepen in de techniek. Daarnaast hebben het UWV, de MBO Raad, SBB en de Nederlandse Raad voor Training en Opleiding een inspiratiekaart opgesteld voor bij- en omscholing naar kansrijke beroepen via het mbo, met speciale aandacht voor klimaatbanen. Deze inspiratiekaart kan mensen helpen om te kiezen voor een klimaatbaan.8
Op het landelijk platform voor hoger onderwijs FastSwitch besteedt het label Be an Engineer, gericht op de techniek, ook bijzondere aandacht aan de energietransitie. Zie verder het antwoord op vraag 4 over wat het Rijk doet om mensen te stimuleren om zich om te scholen.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Westerveld en Bouchallikh over een betere voorlichting in het onderwijs over de kansen en het carrièreperspectief in de technieksector?1
Het is belangrijk om leerlingen en studenten in staat te stellen een goed onderbouwde studiekeuze te kunnen maken. Daarbij is goede loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB) in het onderwijs van belang. Het Expertisepunt LOB heeft over arbeidsmarktinformatie en LOB al diverse informatieproducten beschikbaar gesteld. Op de portal KiesMBO kunnen (aankomende) mbo-studenten terecht voor onafhankelijke studie- en beroepskeuze-informatie. Het geeft een objectief beeld van de arbeidsmarkt na het behalen van een mbo-diploma waaronder informatie over salaris en kans op stage en werk. Verder stimuleert het Techniekpact mensen om te kiezen voor de techniek en financiert OCW het programma «Meer meisjes in de techniek». Via dit programma werken scholen samen met de MBO Raad en VHTO, aan de werving en het behoud van meisjes in de technische opleidingen.
In aanvulling hierop verkent het Ministerie van OCW hoe uitvoering kan worden geven aan de motie Westerveld en Bouchallikh over een betere voorlichting in het onderwijs over de kansen en het carrièreperspectief in de technieksector. Daarbij wordt gekeken hoe in het voortgezet onderwijs en mbo voorlichting aan leerlingen en studenten wordt gegeven over opleidingen en beroepen, en de mate waarin arbeidsmarktperspectieven van beroepen daarbij aandacht krijgen.
Wat zijn de meest voorkomende belemmeringen voor mensen om zich om te scholen naar een klimaatberoep? Wat doet u om deze belemmeringen weg te nemen?
De werkloosheid is op dit moment laag. Ook andere sectoren kennen tekorten, wat zij-instroom naar een klimaatberoep bemoeilijkt.
Op persoonlijk vlak kunnen er belemmeringen zijn om te investeren in eigen scholing en ontwikkeling, zoals negatieve leerervaringen uit het verleden, een gebrek aan vertrouwen in eigen kunnen of persoonlijke problemen. Ook kunnen er praktische belemmeringen zijn, zoals het gebrek aan ondersteuning vanuit de werkgever, tijd en financiering.10
Daarnaast begint (inter)sectorale mobiliteit bij de huidige werkgever. Een werkgever moet hiervoor openstaan en dit zowel via een cao of via het HR-beleid stimuleren. Dit vergt een investering vanuit de werkgever, want een zij-instromer vergt meer inzet op begeleiding terwijl de capaciteit door de tekorten onder druk staat. Tegelijkertijd moet ook een zij-instromer investeren in een scholingstraject. Een optimaal van-werk-naar-werktraject (of van niet-werk naar werk) heeft de risico’s, en daarmee de belemmeringen, optimaal verdeeld tussen zij-instromer, werkgever en eventueel opleider.
Verder constateert het kabinet ook andere belemmeringen, zoals:
Zie verder antwoord 4 en 7 voor een overzicht van bestaand beleid om deze belemmeringen weg te nemen.
Herkent u dat voor veel mensen de belemmering van scholing is dat salaris tijdens scholing niet wordt betaald? Welke rol ziet u daarin voor de werkgever en welke voor de overheid?
Dat beeld herkennen wij gedeeltelijk. Er bestaan verschillende belemmeringen die mensen kunnen ervaren om te investeren in hun eigen scholing en ontwikkeling, waaronder praktische belemmeringen zoals gebrek aan financiële middelen (zie vraag 9).
Belemmeringen kunnen sterk verschillen per persoon. Werkgevers zijn in de eerste plaats aan zet om deze weg te nemen, in samenspraak met werkenden/werkzoekenden (zie vraag 5). Een goed voorbeeld van werkgevers die hierin hun verantwoordelijkheid nemen vind ik het feit dat diverse netbeheerders11 eigen omscholingstrajecten aanbieden waarin werkenden kunnen worden om- of bijgeschoold.
Een interessante mogelijkheid voor scholing met inkomen is de Beroepsbegeleidende leerweg (BBL). Een BBL-student heeft een contract bij een bedrijf en leert het merendeel van de tijd binnen dat bedrijf. Daarnaast is hij of zij gemiddeld nog 1–2 dagen op school. Op deze manier leert iemand direct de vaardigheden in de praktijk én is er sprake van een inkomen. In het hoger onderwijs werkt FastSwitch vanuit een «Match&Go»-aanpak waarbij de omscholer eerst wordt geholpen aan een arbeidscontract met passend salaris dat direct of na een korte scholingsperiode ingaat. Na de match start de omscholer met een leerwerktraject op maat.
Een andere interessante mogelijkheid voor scholing met inkomen is de Omscholingsregeling voor kansrijke beroepen in de ICT en techniek. Wanneer een werkgever iemand omschoolt en daarvoor gebruik maakt van deze subsidieregeling ontvangt een werknemer inkomen. De werkgever en werknemer moeten namelijk (minimaal) tijdens de looptijd van het omscholingstraject een arbeidsovereenkomst hebben afgesloten.
Hoe staat u tegenover het idee van een werkgarantiefonds waarmee werknemers met behoud van inkomen worden omgeschoold en begeleid naar de banen van de toekomst?
Het is belangrijk om de capaciteit en middelen voor overheidsbeleid doelmatig in te zetten. Op een krappe arbeidsmarkt met grote behoefte aan (technisch geschoold) personeel zullen veel werkenden (zeker vanuit de fossiele industrie) ook zonder extra overheidsondersteuning elders aan het werk kunnen. Tijdelijk verlies van inkomen kan immers ook worden gecompenseerd door werkgevers, of gedragen door werkenden zelf. Een werkgarantiefonds waarbij de overheid inkomen compenseert en daarmee de arbeidsmarktpositie versterkt van werkenden die ook nu al kansrijk zijn, is daarom niet doelmatig. Het ligt meer voor de hand om te blijven kijken naar brede toegankelijkheid van omscholingsprogramma’s en de aantrekkelijkheid van de klimaatsector voor werkenden.
Het bericht dat het UWV wachtlijsten op illegale wijze wegwerkt |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Het UWV werkt wachtlijsten op illegale wijze weg: uitkering verstrekt zonder beoordeling arts» in Trouw van 13 januari jl.1?
Ja.
Klopt het dat het UWV-kantoor in Zwolle vorig jaar bij wijze van proef zieke zestigplussers zonder medische toets een arbeidsongeschiktheidsuitkering (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)-uitkering) heeft gegeven tot aan hun pensioen? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het en wanneer bent u hiervan op de hoogte gebracht?
Ja. Medio december 2021 heeft UWV SZW laten weten dat in het district Zwolle een kleinschalige proef is uitgevoerd met een andere wijze van de claimbeoordeling voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) voor een specifieke doelgroep. Een arbeidsdeskundige heeft bij een groep van dertig zieke werknemers van zestig jaar en ouder een (plausibiliteits-)beoordeling gedaan. UWV heeft mij geïnformeerd dat bij negentien mensen is afgezien van een verzekeringsgeneeskundige beoordeling. Zij hebben een WIA-uitkering (WGA 80–100) toegekend gekregen zonder beoordeling door een verzekeringsarts.
Klopt het dat het UWV-kantoor in Hengelo plannen heeft voor een dergelijke pilot op veel grotere schaal? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het en wanneer bent u hiervan op de hoogte gebracht?
Ja. UWV heeft laten weten dat in het district Hengelo een plan is opgesteld -maar niet uitgevoerd- voor een andersoortige proef op grotere schaal. Op dat moment was in Hengelo een werkvoorraad van 821 WIA-claimbeoordelingen.
Hoe beoordeelt u de situatie dat het UWV op dit punt in verschillende regio’s verschillend beleid voert?
Met het oog op de rechtsgelijkheid vind ik uniform beleid wenselijk. Tegelijkertijd zie ik met UWV de noodzaak om lokaal nieuwe werkwijzen te beproeven om het landelijk beleid ten aanzien van de sociaal-medische dienstverlening te innoveren en bewezen effectiever te maken. Het is een realiteit dat UWV op dit moment niet alle sociaal-medische beoordelingen tijdig kan verrichten. De problematiek verschilt per district en per kantoor en een eenvoudige en uniforme oplossing is niet voorhanden. Een succesvolle pilot in een regio kan -mits juridisch houdbaar en acceptabel- landelijk als beleid uitgevoerd worden. Zie ook mijn antwoord op vraag 3 van de leden De Kort en Smals over hetzelfde onderwerp.
Deelt u de mening dat daarmee de rechtsgelijkheid in gevaar komt en dat dit onwenselijk is?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat er, conform de wet, pas sprake kan zijn van een dergelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering na keuring, en dat er dus geen rechtsgrond is voor toekenning van een WIA-uitkering zonder keuring vooraf?
Ja. In artikel 6, eerste lid, van de WIA is bepaald dat de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, gebaseerd wordt op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
Erkent u dat met name (eigenrisicodragende) werkgevers gedupeerd worden door deze gang van zaken aangezien zij nu mogelijk ten onrechte opgezadeld worden met de kosten van een WIA-uitkering voor hun werknemer?
Op dit moment heb ik onvoldoende zicht op gevolgen voor werkgevers en de bijbehorende juridische risico’s. Die hangen af van de precieze uitvoering van de proef in Zwolle. UWV laat een evaluatie doen van de voorbereiding, besluitvorming en uitvoering. De uitkomsten hiervan deel ik uiterlijk in het voorjaar met uw Kamer (zie antwoord op vraag 10).
Hoe beoordeelt u het risico dat veel werkgevers bezwaarschriften zullen indienen en dat dit vervolgens opnieuw leidt tot capaciteitsproblemen bij UWV of dat een dergelijk onwettig besluit bij de rechter alsnog ongedaan wordt gemaakt?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe zijn de (juridische) risico’s, waaronder genoemde risico’s bij vraag 8, verkend en meegewogen bij het besluit om tot deze werkwijze over te gaan?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u, tot slot, aangeven hoe u het tijdspad ten aanzien van besluitvorming over een oplossing voor het capaciteitsprobleem bij UWV voor zich ziet? Op welke termijn bent u van plan de Kamer over de uitkomsten hiervan te informeren?
Over de aanpak ben ik in gesprek ben met de sociale partners, samen met UWV en de Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde. In de Stand van de Uitvoering van december vorig jaar heb ik aangegeven uw Kamer uiterlijk in het voorjaar te informeren over de uitkomsten van dit traject.