Transactiekosten die ten koste gaan van de uitkering van uitkeringsontvangers in het buitenland |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de transactiekosten, die in rekening gebracht worden bij mensen met een uitkering bij het UWV die in het buitenland wonen, bijvoorbeeld mensen die in Turkije woonachtig zijn?
Ik ben bekend met het signaal dat uitkeringsgerechtigden met een rekening bij een Turkse bank een lager bedrag krijgen bijgeschreven dan dat UWV overmaakt. Ook ben ik bekend met dat er transactiekosten door banken in rekening kunnen worden gebracht als er een overboeking gedaan wordt naar een land buiten de Single Euro Payments Area (SEPA).
Klopt het dat deze transactiekosten verband houden met het feit dat het UWV sinds 8 november 2021 overgestapt is op het betalingssysteem Target-2? Is hier bij de overgang voldoende rekening mee gehouden?
Dit klopt, betalingen van UWV naar Turkije gaan sinds 8 november 2021 via het Target-2 systeem. Dit is een interbancair Europees betalingssysteem voor de verwerking van eurobetalingen. Met de overgang naar Target-2 zijn er Turkse banken die andere kosten voor de betalingen van het UWV naar Turkije berekenen.
De reden voor de overstap is dat de oude manier van betalen sterk verouderd was. UWV was de laatste partij in Nederland die op de oude manier betalingen deed. Alle banken in Nederland maken gebruik van het Target-2 systeem, en UWV voert alle betalingen naar een bankrekening buiten het SEPA gebied nu ook op dezelfde wijze uit via dit systeem.
Bij de transitie naar Target-2 was bekend dat er mogelijk gevolgen konden zijn voor de uitkeringsgerechtigden, maar voor UWV was de impact per bank of per rekeninghouder niet te duiden. De kosten die Turkse banken doorberekenen zijn niet bekend bij of inzichtelijk voor UWV.
Waarom is het UWV overgestapt op Target-2? Hoe verhoudt dit zich tot het eveneens bestaande Single Euro Payments Area (SEPA)-betalingssysteem?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat uitkeringsgerechtigden bij het UWV door de overgang nu enkele tientallen euro’s per maand minder aan uitkering ontvangen?
UWV heeft het signaal gekregen dat twee grote Turkse banken sinds de overstap naar Target-2 (meer) kosten in rekening brengen voor ontvangen betalingen. De bank rekent hier mogelijk kosten voor door aan de klant, op basis van de bankvoorwaarden en het type bankrekening van de klant.
Houdt dit ook verband met banken die nu, vanwege Target-2, hogere kosten in rekening brengen?
Zie antwoord vraag 4.
Is het bekend voor welke landen en banken dit geldt? Zijn er ook banken die deze extra kosten niet in rekening brengen? Hoe kunnen deze andere banken beter in beeld gebracht worden bij de uitkeringsgerechtigden?
De overgang naar het Target-2 systeem raakt geen andere klanten van UWV want betalingen naar andere landen buiten het SEPA gebied gingen al via Target-2. De kosten die Turkse banken doorberekenen zijn niet bekend bij of inzichtelijk voor UWV. De klant krijgt het bedrag op de betaalspecificatie in Euro gestort, het bedrag dat de bank inhoudt, ziet UWV niet.
Er is alleen iets te zeggen over de totale export van uitkeringen naar Turkije in 2020. Mogelijke dat een deel van deze personen te maken krijgt met hogere doorberekende bancaire kosten.
Los van de overstap naar Target-2 zijn er signalen dat Turkse banken relatief hoge transactiekosten rekenen voor overboekingen uit Nederland. Dit geldt ook voor andere transacties dan UWV uitkeringen.
Ook bij betalingen naar andere landen buiten het SEPA gebied kan het voorkomen dat een bank kosten in rekening brengt. In welke gevallen dit voorkomt en de hoogte van die kosten zijn niet bekend.
Hoe groot is de groep die getroffen wordt door deze hogere transactiekosten en is deze doelgroep goed in beeld?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel extra kosten gaan hiermee gepaard per uitkeringsgerechtigde?
Zie antwoord vraag 6.
Gelden deze extra kosten ook voor andere sociale uitkeringen, toeslagen dan wel voor pensioenen?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u de getroffen groepen en de extra kosten goed in beeld? Zo nee, kunt u hier onderzoek naar doen?
Hoewel het vervelend is dat uitkeringsgerechtigden met een Turkse bankrekening vanaf november jl. extra kosten in rekening gebracht krijgen, is geen rol weggelegd voor het Ministerie van SZW. De oorzaak van het doorberekenen van kosten is gelegen in de bankvoorwaarden en het is niet aan SZW om daarover met de banken in overleg te treden. Het is aan banken zelf om te bepalen welke kosten zij rekenen voor een buitenlandse overboeking. UWV heeft geen invloed op de (hoogte van de) kosten die de begunstigde banken in rekening brengen, niet in de oude en niet in de nieuwe situatie. Het klant contact centrum van UWV verwijst de klant met vragen hierover naar de eigen bank.
Nederland heeft een efficiënt betalingsverkeer en ook binnen het eurogebied worden betalingen efficiënt verwerkt. Internationale betalingen kunnen echter kostbaar en tijdrovend zijn doordat de verschillende systemen achter het verwerken van de betalingen niet goed op elkaar zijn aangesloten. In 2020 heeft de G20 daarom het verbeteren van grensoverschrijdende internationale betalingen tot prioriteit gemaakt en een routekaart opgesteld met 19 bouwstenen voor het verbeteren van grensoverschrijdende betalingen.1
Eén van de doelstellingen waarop de routekaart is gebaseerd, is om de kosten van grensoverschrijdende betalingen omlaag te brengen. Andere doelstellingen zijn onder andere het vergroten van inclusiviteit, transparantie en snelheid. De Nederlandsche Bank is namens Nederland actief betrokken en neemt deel aan de werkgroepen die zijn gestart om elementen van de routekaart verder uit te werken en met oplossingen te komen. Verschillende private partijen, zoals banken, zijn hier ook bij betrokken omdat het realiseren van verbeteringen internationale samenwerking vereist van private en publieke partijen. De routekaart zal de komende jaren op internationaal niveau verder worden uitgevoerd.
Welke actie kunt u ondernemen om deze extra transactiekosten weer ongedaan te maken? Bent u bereid om zich ervoor in te spannen dat mensen in het buitenland er niet financieel op achteruit gaan vanwege de wijziging van het betalingssysteem? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u hierover in overleg gaan met de Nederlandse en buitenlandse banken die dit betreft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u hierover in overleg gaan met de toezichthouders op de banken, De Nederlandsche Bank (DNB), de Europese Centrale Bank (ECB) en de Europese Bankautoriteit (EBA)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u deze hogere bankkosten betrekken bij het samenstellen van koopkrachtplaatjes (mede door het Centraal Planbureau (CPB) en het Nibud)? Zo nee, waarom niet?
De koopkrachtontwikkeling van huishoudens die buiten Nederland wonen wordt niet meegenomen in de koopkrachtplaatjes van het CPB en SZW. Dat komt onder andere omdat deze mensen belasting betalen in het land waarin zij woonachtig zijn, en de koopkrachtplaatjes alleen kijken naar het Nederlandse belastingstelsel. Bovendien heeft een deel van de uitkeringsgerechtigden te maken met hogere bankkosten. Dergelijke kosten kunnen dan ook niet worden meegenomen in de koopkrachtplaatjes.
Berichten omtrent de ineffectieve besteding van coronagerelateerde opleidingssubsidies. |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Harry Bevers (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten over ineffectieve besteding van 200 miljoen euro voor het omscholen van mensen die hun baan kwijt zouden raken door de coronacrisis?1 2
Ja
Waarom is er gekozen voor een constructie waarbij de snelst ingediende aanvragen werden gehonoreerd in plaats van scherper te kijken naar het nut en de noodzaak van (subsidie voor) een opleiding?
Voor de eerste twee aanvraagtijdvakken van de tijdelijke subsidieregeling NL leert door met inzet van scholing zijn aanvragen op volgorde van binnenkomst behandeld. Voor het derde tijdvak is de behandelvolgorde door loting bepaald. Loting geeft alle aanvragers een gelijke kans en is niet gevoelig voor vertraging bij het indienen van de aanvraag door mogelijke (ict)-problemen. Loting kost iets meer tijd dan behandeling op volgorde van binnenkomst, maar nog steeds veel minder tijd dan een kwalitatieve beoordeling van de aanvragen zou kosten. Beide methoden zijn gekozen omdat daarmee snel scholingsaanbod beschikbaar kon worden gesteld. Snelheid was belangrijk omdat het om een tijdelijke crisismaatregel ging, die is ingezet om de gevolgen van de coronacrisis zoveel mogelijk te beperken. Zowel aan de opleiders als aan het aanbod zijn overigens wel kwaliteitseisen gesteld, waaronder de eis dat het aanbod relevant moest zijn voor de arbeidsmarkt.
Voor een inhoudelijke beoordeling van de aanvragen is destijds niet gekozen, omdat de ervaring leert dat dit veel tijd kost. De uitvoeringsorganisatie had daar op dat moment geen capaciteit voor.
Hoe beoordeelt u het feit dat sectoren die kampen met structurele personeelstekorten, zoals de zorg, soms onvoldoende toegang hadden tot de subsidie vanwege de hiervoor benoemde constructie?
De subsidieregelingen die vallen onder NL Leert Door zijn opgezet aan het begin van de coronacrisis, toen nog onduidelijk was wat de mogelijke gevolgen zouden zijn en er grote werkloosheid dreigde te ontstaan. In die omstandigheden is er voor gekozen om iedereen te ondersteunen die als gevolg van de crisis zijn baan had verloren of mogelijk zijn baan dreigde te verliezen. Bij zo’n brede doelstelling past een breed en divers aanbod van scholing, ontwikkeladvies en ondersteuning. De regelingen bieden kansen aan werkenden (inclusief zelfstandigen) en werkzoekenden om zich te heroriënteren op hun loopbaan via ontwikkeladviezen, om zich bij te scholen of om, via de maatregelen NL leert door met inzet van sectoraal maatwerk, meer op maat gemaakte ondersteuning te krijgen voor behoud van werk of het maken van een overstap naar toekomstig werk. De regelingen stonden ook open voor tekortsectoren zoals de zorg, techniek en ICT en worden ook door deze sectoren gebruikt. De regeling voor scholing en de regeling voor sectoraal maatwerk lopen nog door tot einde 2022 (administratieve afhandeling loopt nog door in de eerste maanden van 2023), de regeling voor ontwikkeladvies is afgelopen. Daarnaast is als onderdeel van het sociaal pakket door EZK een omscholingsregeling gemaakt, waarmee werkgevers financiële ondersteuning kunnen krijgen voor nieuwe medewerkers die zich laten omscholen naar een beroep in de techniek of ict. Deze regeling loopt dit jaar nog door.
Constaterende dat ruim de helft van het aanbod niet beschikbaar was voor mensen met mbo 3-niveau en lager, hoe gaat u invulling geven aan de opgave om deze groep om te scholen waar nodig?
De omvang van het aanbod zegt op zich nog niets over het bereik van het aanbod bij specifieke groepen. Bij het aanbod zitten bijvoorbeeld ook cursussen basisvaardigheden. De evaluatie van de regelingen zal leren hoe het bereik is geweest bij mensen met verschillende opleidingsachtergronden. Een eerste tussenrapport zal rond de zomer van 2022 naar de Tweede Kamer worden gestuurd. Op basis van een monitor kan nu wel al iets worden gezegd over de eerste twee tijdvakken, het derde tijdvak loopt dit hele jaar nog. Ongeveer 79 procent van de afgeronde minst omvangrijke scholingstrajecten (categorie A genoemd in de regeling) was op mbo-2 niveau. Van de iets omvangrijker scholing (categorie B) is ruim 44 procent afgerond op mbo-2 niveau. Zie voor meer informatie de Rapportage tweede peiling monitor online scholing3. Voor een verdere invulling van de opgave om praktisch opgeleiden verder te scholen zie ook het antwoord op vraag 5.
Hoe zorgen we ervoor, ook met het oog op bijvoorbeeld het aankomende Stimulering Arbeidsmarktpositie (STAP)-traject, dat toekomstige subsidies wel terecht komen bij de mensen, bedrijven en sectoren die het het hardst nodig hebben?
Met het STAP-budget worden drempels weggenomen waardoor het voor mensen toegankelijker wordt om scholing te financieren. Ten opzichte van de recent afgeschafte fiscale aftrek scholingskosten, hoeven scholingskosten met het STAP-budget niet langer te worden voorgeschoten, is er tot € 1.000 geen eigen bijdrage nodig en is voor scholing boven de € 1.000 direct duidelijk wat de eigen bijdrage is. Ook kunnen praktisch geschoolden ontwikkeladviezen aanvragen en is er hulp beschikbaar bij het aanvragen van STAP via de telefoon of fysieke locaties (UWV-kantoren, bibliotheken en regionale leerwerkloketten).
De beschikbaarheid van toegankelijke financiering via het STAP-budget is van groot belang, maar op zichzelf niet voldoende om alle groepen in staat te stellen om met scholing en ontwikkeling aan de slag te gaan. Het is bekend dat de meeste mensen leren op en van het werk. Dat geldt met name voor meer kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt. Dit vraagt om een gezamenlijke aanpak, met inzet van werkgevers, sectoren, vakbonden, opleiders en publiek-private samenwerkingsverbanden in de regio’s. Het kabinet zet voortbouwend op de Routekaart voor leren en ontwikkelen4 in op een breed palet aan maatregelen om mensen te ondersteunen en bedrijven – onder meer via de SLIM-regeling – te stimuleren om te investeren in een sterke leercultuur op het werk. Daarbij komt ook de in het coalitieakkoord aangekondigde uitbreiding van de publieke financiering van scholing en ontwikkeling via het principe van leerrechten aan de orde. Dit principe houdt in dat er meer scholingsbudget beschikbaar komt voor mensen die minder initieel onderwijs hebben genoten.
Na inwerkingtreding van het STAP-budget start ook de monitoring en evaluatie van de regeling. Op deze manier verzamelt SZW inzichten over wie de regeling gebruikt en waaraan het STAP-budget wordt besteed, zodat waar wenselijk het STAP-budget zo nodig verder kan worden gericht.
Is er nu, na twee jaar leven met corona, meer zicht op waar de tekorten in de arbeidsmarkt het grootst zijn en waar omscholing zou kunnen helpen?
De economie trekt aan, waardoor de arbeidsmarkttekorten weer oplopen. Op basis van onderzoek van ROA en UWV zijn de tekorten met name groot in de zorg, het onderwijs en de techniek, maar ook in de horeca5. Ondanks de krapte op de arbeidsmarkt staan er nog veel mensen aan de kant.
Bij het oplossen van krapte zijn de werkgevers en sectoren als eerste zelf aan zet. De werkgever kan het beste bepalen welke oplossingsrichting voor zijn of haar bedrijf het meest passend is om personeel te werven en te selecteren. De werkgever kan hierbij in gesprek treden met werknemers, onderwijsinstellingen en andere betrokkenen. Daar bovenop kunnen werkgevers gebruik maken van de dienstverlening in de 35 arbeidsmarktregio’s via de Werkgeversservicepunten. Een werkgeversservicepunt geeft werkgevers kosteloos advies en ondersteunt bij de werving en selectie van personeel.
Werkzoekenden en werkenden die met ontslag bedreigd worden kunnen daarnaast dienstverlening ontvangen vanuit 35 regionale mobiliteitsteams. Binnen deze teams gebruiken werkgevers, werknemers, onderwijs, gemeenten en UWV elkaars expertise en dienstverlening bij het bieden van gerichte ondersteuning naar nieuw werk, ook richting krapteberoepen. Gemeenten ontvangen daarnaast jaarlijks een budget van circa 675 miljoen ten behoeve van de re-integratie van mensen in de bijstand. Met de inzet van deze middelen kunnen gemeenten toekomstperspectief bieden aan de bijstandscliënt.
Het kabinet zet aanvullend in op (om)scholing om mensen in staat te stellen om zich aan te passen aan de veranderende arbeidsmarkt via een leven lang ontwikkelen (LLO). Zie ook de kamerbrief Routekaart leren en ontwikkelen waarnaar bij vraag 5 is verwezen.
Het bericht 'Rutte gaat in gesprek met bedrijfsleven over toenemende 'ellende'' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Inge van Dijk (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Rutte gaat in gesprek met bedrijfsleven over toenemende «ellende»»?1
Ja.
Bent u al met het bedrijfsleven in gesprek gegaan? Zo nee, wanneer gaat dit gebeuren? Kan de Kamer van de uitkomsten van het gesprek een terugkoppeling ontvangen?
Als kabinet vinden we het belangrijk om met het bedrijfsleven in gesprek te blijven. Zowel over de steunpakketten als over de contactbeperkende maatregelen, maar ook over de andere uitdagingen waar bedrijven voor komen te staan als gevolg van covid. De Minister-President heeft in de persconferentie van 14 januari 2021 opgemerkt dat de verantwoordelijke bewindspersonen, de Ministers van Economische Zaken en Klimaat (EZK), Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Financiën en de Staatssecretaris van Financiën (Fiscaliteit en Belastingdienst), namens het kabinet in gesprek zijn met het bedrijfsleven. Zo heeft de Minister van EZK diverse gesprekken gevoerd met de verschillende sectoren, zoals de horeca en de detailhandel. De Ministers van SZW en EZK hebben bovendien nauw en frequent contact met de sociale partners. De gesprekken zullen ook de komende tijd worden voortgezet.
Hoe gaat het u invulling geven aan de opgave «Bedrijven komen uit een zware periode door de coronacrisis en het einde lijkt helaas nog niet in zicht. Daar waar financieel gezonde ondernemingen door corona niet vooruitkomen door schulden, spant het kabinet zich in om tot oplossingen te komen uit het coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst»» (Coalitieakkoord 2021 – 2025, pag.2? Deelt u de mening dat een grondige verkenning van de «staat van de schulden» als gevolg van de coronacrisis noodzakelijk is? Bent u bereid om deze verkenning uit te (laten) voeren en daarbij een aantal scenario’s te ontwikkelen die voor getroffen ondernemers een oplossing kunnen bieden? Wilt u in deze verkenning specifiek aandacht schenken aan belasting-, huur-, bank- en overige schulden?
Hoe het kabinet van plan is om te gaan met de desbetreffende passage uit het Coalitieakkoord zal nader uiteengezet worden in de middellangetermijnvisie op het steun- en herstelpakket waar het kabinet momenteel aan werkt. Dit kwartaal zullen wij uw Kamer daarover informeren.
Meer zicht krijgen op de huidige financiële positie van het bedrijfsleven is een uitdaging. De voornaamste oorzaak hiervoor is het gebrek aan gedetailleerde actuele data van de balansposities van bedrijven. Dit geldt met name voor rechtsvormen zoals vof’s (vennootschap onder firma) en eenmanszaken (gebruikelijke rechtsvorm voor zelfstandigen), waarvoor het niet verplicht is om een jaarrekening op te stellen. Wat het tevens complex maakt is dat ondernemers schulden op veel verschillende plekken hebben uitstaan; bij elkaar (bijvoorbeeld als leveranciers), bij financiers, bij de overheid en mogelijk nog anderen.
De vooruitzichten voor de Nederlandse economie zijn gunstig en de verwachting is daarom dat het overgrote deel van de ondernemers op eigen kracht uit de crisis komt. Het is niet raadzaam om in alle gevallen faillissementen te voorkomen, omdat dit een gezonde dynamiek in de economie hindert. In sommige gevallen is een faillissement de beste oplossing voor de ondernemer zodat deze stopt met het opbouwen van schulden en zich kan richten op nieuw of ander werk. Ook kan het doortrekken van steun zorgen voor oneerlijke concurrentie voor levensvatbare bedrijven. Dit neemt niet weg dat sommige in de kern gezonde ondernemingen in betalingsproblemen kunnen komen, ondanks bijvoorbeeld de ruime aflossingsregeling voor belastingschulden.
Het is daarom belangrijk om de ontwikkelingen ten aanzien van de schulden te blijven monitoren. Het kabinet onderzoekt in dat kader momenteel in samenwerking met DNB de coronaschuldenproblematiek en zal dit perspectief ook betrekken in de middellangetermijnvisie op het steun- en herstelpakket. Naar aanleiding van de motie-Mulder3 treedt het kabinet in overleg met het bedrijfsleven over de opgebouwde belastingschulden vanwege het uitstel van betaling van belastingen.
Er is een breed instrumentarium beschikbaar om die groep ondernemers te ondersteunen. Zo zijn er regelingen voor het saneren van schulden opdat de ondernemer na succesvolle schuldsanering met een schone lei verder kan of goed kan stoppen. Voor zzp-ers is dat bijvoorbeeld een minnelijke schuldhulpregeling, die desnoods door de rechter via een dwangakkoord kan worden afgedwongen als een schuldeiser niet wil meewerken, maar ook het wettelijk schuldsaneringstraject. Voor alle bedrijven is er sinds 1 januari 2021 de Wet homologatie onderhands akkoord die ondernemers helpt om een akkoord met schuldeisers tot stand te brengen, om vervolgens te stoppen of door te gaan met de onderneming. Om ondernemers in staat stellen door te starten vanuit een WHOA-procedure, is er sinds 1 juni 2021 het TOA-krediet (maximaal € 100.000,– gecombineerd met 12 maanden coaching). Om deelname aan een saneringsakkoord aantrekkelijker te maken voor private schuldeisers, stelt de Belastingdienst (en Douane) zich tijdelijk soepeler op bij minnelijke saneringsakkoorden. Van 1 augustus 2022 tot en met 30 september 2023 neemt de Belastingdienst genoegen met hetzelfde uitkeringspercentage als aan concurrente schuldeisers toekomt.
Hoe gaat u om met de motie-Romke de Jong/Aartsen over een stoppersregeling voor ondernemers die hun bedrijf willen beëindigen (Kamerstuk 35 420, nr. 287)? Hoe kijkt u naar de positie van ondernemers die bijna de gepensioneerde leeftijd bereiken en in de coronaperiode aantoonbaar (belasting)schulden hebben opgebouwd?
De motie Romke de Jong/Aartsen over een stoppersregeling voor ondernemers die nu hun bedrijf willen beëindigen sluit aan bij de koers van het kabinet dat wie wil stoppen, daarbij ook ondersteund moet worden. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 3 is daarvoor breed instrumentarium beschikbaar voor zowel bedrijven als zzp-ers, waaronder natuurlijk ondernemers die bijna de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, via een minnelijke schuldhulpregeling, eventueel met dwangakkoord, de wettelijke schuldsanering en de Wet homologatie onderhands akkoord.
Naast hetgeen juridisch mogelijk is, wordt ondernemers ook andere vormen van steun geboden, bijvoorbeeld via de programma’s «Zwaar weer» en «Emotie en perspectief» van de Kamer van Koophandel en door coaching door het Ondernemersklankbord en Collectief Schuldregelen.
Bij brief van 14 juni 2021 (Kamerstuk 35 420, nr. 314) heeft het vorige kabinet bovendien aangekondigd dat er een tijdelijke wet turboliquidaties komt die tot doel heeft de turboliquidatie een toegankelijker instrument te maken voor ondernemers die hun bedrijf willen beëindigen. Dit voorstel is in consultatie geweest en zal na advies van de Raad van State aan uw Kamer worden aangeboden voor behandeling. Voor een versneld schuldsaneringstraject voor zzp-ers onder de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) wordt komende tijd met het veld bezien of het mogelijk is een pilot te starten. Daarnaast ligt bij uw Kamer het wetsvoorstel inzake de verbetering doorstroom van de gemeentelijke schuldhulpverlening naar de Wsnp (35 915). Deze wetswijziging houdt in dat de «goede-trouw-toets» bij een verzoek tot toelating Wsnp wordt teruggebracht van vijf naar drie jaar. Bovendien wordt geregeld dat de rechter in schrijnende gevallen kan afwijken van de dwingende afwijzingsgrond wanneer in de tien jaar voorafgaand aan het verzoek, de Wsnp al van toepassing is geweest.
Bent u bekend met de uitspraak van de Hoge Raad naar aanleiding van prejudiciële vragen over huurkorting in coronatijd (ECLI:NL:HR:2021:1974)? Welke mogelijkheden ziet u om ook voor ondernemers met een eigen pand (gefinancierd door de bank) die omzetverlies lijden als gevolg van de lockdowns een korting te bewerkstelligen? Hoe staat u tegenover het tijdelijk opschorten van de aflossingen van deze financieringen, zoals ook tijdens de eerste lockdown is gedaan, om ondernemers lucht te geven? Bent u bereid om met banken in gesprek te gaan over de hoge afsluitkosten en extra kosten voor «Bijzonder Beheer» waarmee ondernemers geconfronteerd worden, wanneer zij bij een bank om herfinanciering vragen? Wat vindt u van het idee om «herfinancieringsvouchers» beschikbaar te stellen, waarmee ondernemers deze afsluit-/oversluitkosten kunnen betalen en op individuele basis met hun bank in gesprek kunnen voor herfinanciering?
Het kabinet is bekend met de uitspraak. De uitspraak van de Hoge Raad volgt op eerdere rechterlijke uitspraken in kwesties rond huurkortingen in verband met het wegvallen van omzet van huurders door de contactbeperkende maatregelen van de overheid. Deze eerdere rechterlijke uitspraken volgden in het algemeen de lijn van het Steunakkoord huren retail van 3 juni 2020, waarin handvatten zijn opgenomen voor retailers en verhuurders om tot afspraken over de huur van winkelruimte te komen. Hoewel vrijwillig, heeft het Steunakkoord gediend als basis voor het overgrote deel van de afspraken tussen huurders en verhuurders over de verdeling van de pijn van de crisis. Het Steunakkoord is tot stand gekomen op initiatief van de brancheorganisaties in vastgoed en retail. Ook de banken en het Ministerie van EZK waren actief betrokken bij het tot stand komen van het Steunakkoord.
Het is aan de banken zelf om te bepalen hoe zij hun financiële dienstverlening aan ondernemers inrichten en de kosten die zij daaraan koppelen.4 Het kabinet verwacht van banken dat zij hun klanten individueel op de juiste manier begeleiden en dat zij in de kern gezonde bedrijven waar nodig hun financiële dienstverlening blijven aanbieden.
Banken hebben eerder aangegeven bij het aflopen van het generieke moratorium geen meerwaarde meer te zien in een generieke opschorting van aflossingen of verstrekking van kortingen. Dit generieke uitstel was erop gericht om de initiële schok van de coronacrisis zo goed als mogelijk op te kunnen vangen. Een dergelijke algemene maatregel houdt onvoldoende rekening met de bijzondere en individuele omstandigheden waarin bedrijven kunnen verkeren.
Banken hebben sinds geruime tijd weer goed inzicht in de situatie van hun klanten en kunnen daardoor op zoek naar passende oplossingen. Banken kijken in de herstelfase samen met de klant naar passende en verstandige oplossingen, toegespitst op de specifieke behoefte, bijvoorbeeld via (individueel) aangepaste of verlengde aflossingsschema’s. Het kabinet verwacht van de banken dat zij daarmee ook echt een onderdeel van de oplossing na de crisis zijn, maar tegelijkertijd dat zij ook een goede risicobeoordeling maken of een bedrijf in de toekomst voldoende kredietwaardig is. Voor sommige bedrijven kan gelden dat op zoek moet worden gegaan naar passende oplossingen met behulp van begeleiding van hun bank. Het ligt voor de hand dat een intensievere begeleiding extra kosten met zich mee brengt.
Het Ministerie van EZK overlegt op reguliere basis met de banken over wat nodig is om in de kern gezonde ondernemers overeind te houden, zowel op het gebied van de liquiditeit als de eigenvermogenspositie. Met de banken en met MKB-NL is afgesproken dat in deze gesprekken signalen over mogelijke knelpunten in de bedrijfsfinanciering worden meegenomen. In het kader van deze dialoog zal dan ook binnenkort gesproken worden met de banken over signalen omtrent hoge afsluitkosten en extra kosten voor «Bijzonder Beheer».
Gezien dit bovenstaande ziet het kabinet vooralsnog geen aanleiding om herfinancieringsvouchers te overwegen.
Hoeveel dossiers schrijnende gevallen van ondernemers die tussen wal en schip van regelingen vallen, bijvoorbeeld omdat ze starter of overgenomen zijn en hun KvK-gegevens niet corresponderen met de werkelijke bedrijfssituatie, liggen er op dit moment nog bij Team TVL van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)? Wat gaat u doen om ook deze groep ondernemers te helpen de eindstreep van de coronacrisis te halen? Wanneer kan de Kamer concrete voorstellen naar aanleiding van de motie-Aukje de Vries c.s. over kijken hoe binnen de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) en Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) meer schrijnende gevallen kunnen worden geholpen (Kamerstuk 25 295, nr. 1674) tegemoet zien?
Het kabinet beseft dat het huidige steunpakket niet op iedere individuele situatie aansluit, en dat voelt ongemakkelijk. De kern van deze kwestie blijft dat geautomatiseerde afhandeling nodig is om de TVL in zijn volle omvang, met snelheid uit te voeren. Dat geldt ook voor de NOW. De afhandeling leunt daarom voor een belangrijk deel op generieke registerinformatie zoals die uit het Handelsregister, die helaas niet overal voldoende aansluit op de individuele situatie van ondernemers. Het niet-gebruiken van generieke registerinformatie zou een volledig handmatig proces vereisen, wat veel te lang duurt en dat terwijl de ondernemer snel geld nodig heeft. Er is een breed gevoelde noodzaak om zoveel mogelijk getroffen ondernemers te steunen, waarbij oog is voor de menselijke maat. Maar om ondernemers ook snel van steun te kunnen voorzien, waarbij misbruik zoveel mogelijk voorkomen moet worden, is het ook noodzakelijk om een doelmatige regeling met duidelijke afgebakende voorwaarden op te stellen. Hierin een balans vinden is een precair proces, met weinig manoeuvreerruimte. Hoe meer ondernemers die tussen wal en schip vallen we willen helpen, hoe meer uitzonderingsgronden op de subsidieaanvraag nodig zijn, hoe langer alle ondernemers op geld moet wachten en hoe meer risico’s en complexiteit dat meebrengt in de uitvoering.
Binnen de TVL bestaat een maatwerkteam dat ondernemers in bijzondere omstandigheden snel en adequaat helpt. Zo ondersteunt dit team ondernemers in het aanvraagproces, door te helpen bij het herstellen van fouten in de aanvraag en, waar mogelijk, bezwaren ruimhartig toekent. Niet elke ondernemer is hier helaas mee geholpen. Voor deze groep is er een speciale commissie ingesteld die als uiterst vangnet dient voor ondernemers die door uitzonderlijke omstandigheden, buiten hun toedoen, niet aan de subsidievoorwaarden kunnen voldoen. Het gaat hierbij om situaties als ernstige ziekte, overlijden of brand. Hierover is uw Kamer per brief geïnformeerd (Kamerstuk 35 420, nr. 233). Van de 548 cases binnen het maatwerktraject zijn er inmiddels 506 afgerond. Het merendeel is via de bestaande uitvoeringsprocessen opgelost. Er zijn 37 zaken voorgelegd aan de commissie bijzondere gevallen. 15 van de 37 zaken zijn door de commissie bijzondere gevallen gehonoreerd, bij 20 zaken zijn alternatieve oplossingen aangedragen en in twee zaken is RVO in afwachting van het advies.
Daarnaast heeft het kabinet, in lijn met de motie van het lid Aukje de Vries (Kamerstuk 25 295, nr. 1674), een onderzoek ingesteld naar hoe ondernemers beter geholpen kunnen worden die als gevolg van verbouwing, overname, ziekte of de startdatum van hun onderneming niet, of in mindere mate, in aanmerking komen voor TVL en NOW. Dit onderzoek en de uitwerking van de opties die hieruit naar voren komen, is in volle gang. Hierin is ook, in lijn met de motie Nijboer (kamerstuk 35 420, nr. 432), problematiek m.b.t. zwangerschapsverlof van ondernemers in de referentieperiode meegenomen. Voor laatstgenoemde groep heeft het kabinet op 31 januari aan uw Kamer meegedeeld dat er binnen de TVL Q4, onder voorbehoud van goedkeuring van de Europese Commissie, een gerichte hardheidsclausule wordt geïmplementeerd. Het kabinet koppelt de uitkomsten van het onderzoek voor wat betreft de andere genoemde groepen snel aan uw Kamer terug. Het is een tijdrovend proces om verschillende opties te onderzoeken en te toetsen op uitvoeringstechnische haalbaarheid en juridische houdbaarheid. Maar het kabinet spant zich er – zoals uit voorgaande mag blijken – voor in om daar waar nodig ondernemers door deze moeilijke periode te helpen.
Hoe vaak is beroep bij een bestuursrechter ingesteld tegen een TVL-beslissing? Zijn er algemene lijnen, conclusies en/of lessen te trekken uit de uitspraken die de rechter heeft gedaan? In hoeveel van alle TVL-beroeps- en/of rechtzaken is de indiener van het beroep (gedeeltelijk) in het gelijk gesteld? Bent u bereid om naar aanleiding van de geleerde lessen en juridische uitspraken het handelingskader voor RVO met betrekkint tot de behandeling van TVL-aanvragen en bijbehorende bezwaar- en beroepsprocedures aan te passen?
In totaal zijn er 17.000 bezwaren aangetekend tegen een TVL-besluit op een totaal van 590.000 TVL-besluiten. Inmiddels heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) in totaal 590 beroepszaken ontvangen, waarvan 187 procedures zijn afgerond. In 40 zaken heeft het CBb het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing op bezwaar wordt bevestigd. Verder waren 42 beroepszaken niet ontvankelijk bij het CBb. Het CBb heeft de ondernemer in zeven gevallen gelijk gegeven. In de overige zaken is het beroep door de ondernemer ingetrokken. Waar nodig wordt de uitvoering van de regeling aangepast naar aanleiding van deze zaken. Een belangrijke algemene les die het kabinet getrokken heeft naar aanleiding van deze beroepszaken is dat sectorale afbakening in de TVL zeer lastig uitvoerbaar is. Hieronder volgt een korte opsomming van de belangrijkste uitspraken aan de hand waarvan de behandeling van TVL-aanvragen is aangepast.
Het belangrijkste onderwerp tot nu toe in de beroepszaken is het bepalen van de hoofdactiviteit van de ondernemer met gebruikmaking van SBI-codes uit het handelsregister. De hoofdactiviteit van de onderneming is van invloed op het subsidiebedrag. Een aantal zaken had betrekking op ondernemers die geen volledige, correcte of actuele inschrijving in het handelsregister hadden gedaan. In december 2020 zijn drie tussenuitspraken gedaan over het bepalen van de hoofdactiviteit (ECLI:NL:CBB:2020:996, 997 en 998). RVO heeft sinds deze tussenuitspraken bij overige lopende zaken deze nieuwe werkwijze toegepast. Zo hebben deze zaken in belangrijke mate bijgedragen aan de intrekking van 97 beroepszaken door de ondernemer, nadat RVO de beroepszaken in het licht van de tussenuitspraken heeft getoetst. Mede naar aanleiding van deze tussenuitspraken is vanaf Q1 2021 een gerichte hardheidsclausule opgenomen in de regeling. Hiermee is de mogelijkheid voor RVO opgenomen om alsnog subsidie te verstrekken op basis van een bepaalde hoofdactiviteit als de ondernemer kan aantonen dat op de peildatum daadwerkelijk een bepaalde hoofdactiviteit werd uitgevoerd en de inschrijving in het handelsregister dus onjuist blijkt te zijn.
Op 31 augustus 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:845) heeft het CBb nadere invulling gegeven aan het begrip «start van de activiteiten» in de regeling. Daarbij moet volgens het CBb rekening worden gehouden met de afgifte van vergunningen en andere evidente juridische belemmeringen voor het kunnen en mogen starten van de activiteiten. In reactie hierop past het RVO deze beoordeling toe bij vergelijkbare zaken.
Bent u bekend met de problematiek van (horeca)ketens, die als gevolg van het subsidieplafond in de TVL en het criterium van «groepsverbondenheid» niet voor steun in aanmerking komen? Hoe groot is de groep ondernemingen die hierdoor buiten de boot valt? Welke mogelijkheden biedt de Tijdelijke kaderregeling staatssteun van de Europese Commissie om voor deze groep alsnog een voorziening te treffen, bijvoorbeeld via steun voor niet-gedekte vaste kosten waarvoor een aanzienlijk hoger subsidieplafond geldt? Kunt u hier uitgebreid en gemotiveerd op ingaan? Ziet u aanleiding om in EU-verband de toepasselijkheid van de Tijdelijke kaderregeling staatssteun tegen het licht te houden en te laten evalueren met het oog op toekomstige crises? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is hiermee bekend. De Tijdelijke Kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (hierna: de Tijdelijke Kaderregeling) kent diverse vormen van steun. Om ondernemers snel van liquide steun te voorzien heeft Nederland voor wat betreft TVL voor steun op basis van paragraaf 3.1 van het Europese tijdelijk staatssteunkader gekozen. Hiermee is Nederland gebonden aan de staatssteunplafonds uit deze paragraaf. Op 18 november 2021 zijn de staatssteunplafonds verhoogd van € 1,8 mln. naar € 2,3 mln. en € 290.000,– respectievelijk € 345.000,– voor landbouwondernemingen of ondernemingen die actief zijn in de visserij- en aquacultuursector. Deze bedragen zijn doorgevoerd in de TVL, waardoor ondernemers maximale ruimte hebben gekregen om gebruik te maken van de TVL.
Al eerder is een aparte regeling voor het grootbedrijf onder paragraaf 3.12 van het Europees steunkader verkend, die voor ongedekte vaste lasten een hoger maximum van 12 miljoen per groep verbonden ondernemingen kent. Een dergelijke regeling kan grote bedrijven ondersteunen die met substantiële omzetderving te maken hebben. Een regeling onder 3.12 is echter complex en vergt veel van de uitvoering. Zo moeten de daadwerkelijk gemaakte vaste kosten worden aangetoond. Controle daarop kan in de uitvoering enkele jaren in beslag nemen tot de subsidie kan worden vastgesteld. Ook vermindert deze regeling de prikkels bij eigenaren, verhuurders en schuldeisers om verlies te nemen. Daarbij zijn grotere bedrijven doorgaans beter in staat zelf financiering te regelen, kennen ze schaalvoordelen en hebben over het algemeen een sterkere onderhandelingspositie in de keten om doorlopende vaste lasten te beperken. Daarnaast kan het grootbedrijf ook gebruikmaken van de NOW. Om deze redenen heeft het kabinet eerder al besloten dat er geen regeling onder artikel 3.12 wordt opgesteld en kunnen ondernemers gebruikmaken van de mogelijkheden onder artikel 3.1.
In algemene zin lijkt het zinvol om de Tijdelijke Kaderregeling te evalueren, maar dat zou geen gevolgen hebben voor de specifieke situatie binnen de TVL. Er is door Nederland reeds gevraagd om een beoordeling van de gevolgen van de toepassing van het de Tijdelijke Kaderregeling op het speelveld van de interne markt.
Ontvangt u ook signalen van ondernemers die aanlopen tegen het feit dat lockdowns veelal zijn verspreid over twee kwartalen, waardoor zij met de huidige drempels omzetverlies niet vergoed krijgen? Waarom is het niet mogelijk te rekenen aan de hand van de sluitingsperiode: vier weken dicht = vier weken compensatie?
Het kabinet is bekend met deze signalen. Het is begrijpelijk dat dit tot frustraties leidt bij ondernemers die hierdoor geen ondersteuning ontvangen. Het kabinet is bekend met deze signalen. Het is begrijpelijk dat dit tot frustraties leidt bij ondernemers die hierdoor geen ondersteuning ontvangen. De steunmaatregelen zijn generiek van aard. Dit houdt in dat in algemene zin geldt dat bij een kortere periode toevallige omzetschommelingen een grotere rol spelen, waardoor meer niet-corona gerelateerde omzetverliezen gecompenseerd zouden worden van bijvoorbeeld bedrijven die niet door de maatregelen worden getroffen. Ondernemers met substantiële omzetverliezen komen ook bij een langere meetperiode voor de omzet in aanmerking voor de regeling. Een kortere periode kan voordeliger uitpakken voor een specifieke groep ondernemers die nu net onder de omzetdrempel zitten, doordat zij een goede omzet hebben gedraaid in de maanden met minder coronamaatregelen. Daar staat tegenover dat een kortere periode groepen ondernemers zal benadelen die, ook vanwege de maatregelen, grote omzetverliezen buiten de periode hadden.
Het is voor de TVL onuitvoerbaar om af te wijken van de kwartaalsystematiek. De TVL wordt berekend én gecontroleerd op basis van de omzetgegevens uit de btw-aangifte en die wordt per kwartaal gedaan. Om ondernemers snel van liquiditeit te voorzien is de TVL vanwege de omvang een grotendeels geautomatiseerde subsidieregeling. De handmatige controle die nodig zou zijn om de kwartalen om te rekenen naar maanden is, zeker op korte termijn, daarom onuitvoerbaar. Om ondernemers beter tegemoet te komen in Q4 2021 is de omzetverliesdrempel in de TVL verlaagd naar 20 procent. Deze drempel is bij uitzondering verlaagd vanwege de abrupte lockdown. Ondernemers hadden door de korte tijd tussen de aankondiging en de invoering van de lockdown weinig kans om hun bedrijfsvoering tijdig aan te passen. De omzetverliesdrempel in de NOW was al 20 procent. Ten slotte is het risicovol om een regeling open te stellen voor de duur van een maand. Reguliere, niet corona-gerelateerde omzetverliezen komen op deze manier ook sneller in aanmerking voor steun, waardoor het risico op oneigenlijk gebruik groot is. Bovendien vergroot dit ook de kans op misbruik, door bijvoorbeeld omzetmanipulatie.
Daarnaast geldt voor de NOW dat één regeling per maand een te grote druk op UWV zou leggen. Bij de NOW-5 is daarom gekozen voor de tweemaandsperiode november-december, zonder de maand oktober waarin veel minder contactbeperkende maatregelen golden. De toen geldende contactbeperkingen werden voorzien tot en met december. Om administratieve lasten met betrekking tot de vaststellingscontroles bij werkgevers te beperken is er bovendien voor gekozen de NOW niet te verlengen voorbij de jaargrens. Voor de NOW-6 is vanaf januari 2022 vervolgens weer voor een driemaandsperiode gekozen, om ondernemers in het licht van de aangekondigde contactbeperkende maatregelen zoveel mogelijk rust en zekerheid te bieden. Deze omzetperiodes kunnen niet meer worden aangepast. Een wijziging van de omzetperiode gedurende de NOW is juridisch alleen mogelijk als alle werkgevers alsnog een redelijke kans krijgen om een NOW-aanvraag te doen, om een reeds ingediende aanvraag te wijzigen, of als alsnog een keuze wordt geboden tussen verschillende omzetperiodes. Uitvoeringstechnisch is het echter onhaalbaar om al gedane aanvragen voor de NOW-5 handmatig aan te passen, of om binnen de NOW-6 meerdere en verschillende omzetperiodes te hanteren.
Wat is de status van de Aanvullende Tegemoetkoming Evenementen (ATE)? Wanneer gaat deze regeling open?
De ATE ligt nu ter goedkeuring bij de Europese Commissie in Brussel. Als deze goedkeuring binnen is, zal de regeling gepubliceerd worden en opengesteld worden.
Op 23 november 2021 is reeds de prenotificatie gestart, waarna op 17 januari jl. de notificatie is aangevangen. Gedurende deze (pre)notificatie periode heeft de Commissie meerdere malen verduidelijkende vragen gesteld. Om ervoor te zorgen dat ondernemers in de tussentijd op de hoogte gehouden worden is het proces met de status van de openstelling van de regeling op de website van RVO weergegeven. Ondernemers konden zich ook al melden bij RVO in afwachting van de openstelling.
Ziet u ook het probleem dat de detailhandel als gevolg van de lockdowns nauwelijks of geen reserves meer heeft, er geen investeringsruimte is om te innoveren en digitaliseren en het daardoor niet mogelijk is te concurreren met bijvoorbeeld webwinkels? Welke mogelijkheden ziet u om de detailhandel daarin te ondersteunen?
De detailhandel wordt op verschillende manieren ondersteund bij innovatie en digitalisering. De partners achter de Retailagenda, waaronder het Ministerie van EZK, stimuleren innovatieve ontwikkelingen door samen te werken aan het ontwikkelen van nieuwe verdienmodellen en innovatieve oplossingen ter ondersteuning van ondernemers in de detailhandel. In dit verband is het ook goed om het programma Versnelling digitalisering mkb van EZK te noemen, dat ook open staat voor ondernemers in de detailhandel. In het kader van dit programma worden workshops georganiseerd, waarbij studenten uit mbo, hbo en wo praktische adviezen rondom digitalisering bieden aan mkb’ers.
De gevolgen van de beperkende maatregelen voor de reserves van ondernemers zullen verschillen per branche en per individuele ondernemer. De branches mode, schoenen en sport zullen harder zijn geraakt dan bijvoorbeeld de foodsector. Daarnaast zijn ook de individuele omstandigheden van de ondernemer van grote invloed, bijvoorbeeld de vraag of de betreffende ondernemer voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor ondersteunende maatregelen.
Ook voor de coronacrisis zette digitalisering sommige sectoren, waaronder de detailhandel, onder druk. Om in de toekomst levensvatbaar te zijn en te blijven, is het belangrijk dat ondernemers regelmatig hun verdienmodel tegen het licht houden en nadenken over hun bedrijfsstrategie op de langere termijn.
Wat is thans het beroep op de tijdelijk versoepelde regeling Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz)? Kunt u dit laten uitvragen bij gemeentes? Acht u het beschikbare budget toereikend?
Sinds 1 oktober 2021 kunnen zelfstandigen een beroep doen op het tijdelijk versoepelde Bbz. Om een eerste indruk te kunnen krijgen van het beroep op deze regeling is de snelle monitoring onder gemeenten (gestratificeerde schatting) die ook gebruikt werd voor de Tozo doorgezet. De schatting voor het vierde kwartaal van 2021 zal meegenomen worden in de Monitoringsbrief die aan het einde van dit kwartaal naar de Kamer gestuurd wordt. Belangrijk om hierbij de benadrukken is dat het gaat om het geschatte aantal aanvragen. Over het daadwerkelijke aantal verstrekte uitkeringen zijn nog geen gegevens beschikbaar. Deze volgen op een later moment. Er zijn ook nog geen gegevens beschikbaar over de Bbz-uitgaven in 2021. Er zijn geen signalen bekend dat het toegekende budget over 2021 ontoereikend is geweest.
Is u bekend of er gemeenten zijn waar middelen beschikbaar gesteld voor de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK) nog niet (volledig) zijn uitgegeven? Indien u dit niet weet, kunt u dit nagaan via bijvoorbeeld de VNG? Wat kunt u doen om ervoor te zorgen dat deze middelen niet op de plank blijven, maar alsnog worden ingezet om door de coronacrisis getroffen ondernemers te ondersteunen?
De middelen voor de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK) zijn via het gemeentefonds beschikbaar gesteld. Gemeenten hebben ruimte om zelf afwegingen hierin te nemen en leggen hierover verantwoording af aan de gemeenteraad. Gemeenten hoeven over de besteding van de middelen dus geen verantwoording af te leggen aan het Rijk. Er is dan ook geen overzicht van de bestedingen. Ook de VNG beschikt niet over dergelijke informatie.
De TONK is per 1 oktober 2021 beëindigd. Gemeenten blijven inwoners die financieel in de knel komen ondersteunen. Dat kan zijn via algemene bijstand of Bbz en zo nodig ook via bijzondere bijstand, noodfondsen of maatwerkloketten.
Eventueel resterende TONK middelen kunnen hiervoor worden ingezet. Eerste signalen die we van enkele gemeenten hebben ontvangen is dat resterende TONK-middelen ook worden ingezet in financiële ondersteuning van inwoners.
Bovendien zijn er geen signalen dat de middelen op dit gebied ontoereikend zijn om de benodigde ondersteuning te bieden. Dit is ook in lijn met de beantwoording op vraag 12 met betrekking tot het Bbz.
Klimaatbanen |
|
Suzanne Kröger (GL), Senna Maatoug (GL), Bouchallikh |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Erkent u dat het gebrek aan handen voor de uitvoering van alle klimaatambities de achilleshiel is van het regeerakkoord?
Dit kabinet heeft grote ambities op het terrein van klimaat en investeert fors in een duurzame toekomst voor Nederland. Zoals vaak het geval is bij grote publieke investeringen is het absorptievermogen van de arbeidsmarkt dan een essentieel aandachtspunt. De miljarden die dit kabinet vrijmaakt voor de stikstof- en klimaatopgave moeten worden omgezet in concrete projecten en daarvoor zijn voldoende vakmensen – zoals ook in het Coalitieakkoord wordt gesignaleerd – cruciaal: nu, en zeker ook op weg naar 2050.
In eerste instantie is het aan werkgevers om te zorgen voor voldoende gekwalificeerd personeel, en de daarvoor benodigde stappen te zetten. Denk aan het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden, het verhogen van de lonen, het creëren van een sterke leercultuur en/of job-carving1 om mensen aan te trekken. Tegelijkertijd heeft de overheid een rol in het beter doen functioneren van de arbeidsmarkt, zeker wanneer een maatschappelijke uitdaging zoals de klimaat- en energietransitie in het geding komt. Op het moment lijkt matching op de markt niet voldoende tot stand te komen en dat maakt dat een tekort aan handen een knelpunt kan zijn voor de uitvoering van de klimaatplannen van het kabinet.
Dat vraagt om breed te kijken wat er nodig is om deze problematiek te verhelpen. Hierbij kan worden gekeken naar manieren om werkenden/werkzoekenden en werkgevers beter bij elkaar te brengen (onder andere via van-werk-naar-werk begeleiding via regionale mobiliteitsteams), om (meer) werken aantrekkelijker te maken, of om arbeidsproductiviteit te verhogen, bijvoorbeeld door scholing en technologische innovatie te stimuleren. Op verzoek van uw Kamer2 werkt het kabinet samen met regio’s, sociale partners en branches aan een aanvalsplan om de inzet op dit onderwerp uit te breiden. Uw Kamer is onlangs geïnformeerd over onze inzet om aanvullend beleid op te nemen in een Actieplan Groene Banen (Kamerstuk 32 813, nr. 974).
Om welke sectoren en/of beroepen maakt u zich het meeste zorgen?
Krapte op de arbeidsmarkt is op dit moment een breed probleem waar vrijwel alle sectoren mee te maken hebben: van logistiek tot de bouw en van zorg tot ICT.
Afgaande op voorwerk van de Taakgroep Arbeidsmarkt en Scholing (onderdeel van het Klimaatakkoord), data van het UWV3 en onderzoek van de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs (SBB)4 ontstaat een beeld van waar de problematiek naar verwachting het grootst is. Binnen de klimaatopgave zijn tekorten vooral nijpend in de sectoren elektriciteit, industrie en gebouwde omgeving. Specifieke beroepsgroepen waar het om gaat zijn onder andere elektriciens, monteurs industriële machines en installaties, productieplanners en loodgieters/installateurs gawalo (gas, water en loodgieter). Op het Dashboard Klimaatbeleid is vorig jaar voor het eerst een integraal overzicht gemaakt van voor de klimaatopgave essentiële beroepen en het aantal openstaande vacatures voor die beroepen.5
Hoeveel gerichte opleidingstrajecten voor zij-instromers lopen er nu in het land? Hoeveel mensen worden op dit moment via een dergelijk traject omgeschoold? Wat is er nodig om meer van dit soort trajecten op te starten? Is er landelijke regie op al deze trajecten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft geen overzicht van alle opleidingstrajecten voor zij-instromers, die gericht zijn op de energietransitie. Werkgevers, private opleiders en onderwijsinstellingen zijn vrij om opleidingstrajecten te starten en de inhoud van de trajecten vorm te geven. Het is momenteel ook niet bekend hoeveel mensen een gericht opleidingstraject voor zij-instromers volgen. Het kabinet gaat aan de slag om hier meer inzicht in te krijgen.
Wat gaat u concreet doen om ervoor te zorgen dat voldoende mensen zich gaan laten omscholen?
Werkenden en werkzoekenden voeren in principe zelf regie op hun leer- en loopbaan. Het is belangrijk dat werkgevers investeren in een leercultuur en werkenden in staat stellen om te leren en te ontwikkelen. Ondersteunend is er vanuit het Rijk een uitgebreid LLO-instrumentarium dat erop is gericht om mensen in staat te stellen zich aan te passen aan de veranderende arbeidsmarkt, een sterke leercultuur te creëren en het stimuleren van eigen regie bij individuen.6 Het kabinet vindt het belangrijk om- en bijscholing breed toegankelijk te maken en zet in op permanente scholing. In het coalitieakkoord is afgesproken om bovenop de bestaande middelen vier keer 125 miljoen euro beschikbaar te stellen. De komende tijd wordt nader uitgewerkt hoe dit budget precies zal worden besteed. Daarnaast is er dit jaar ook budget vrijgemaakt voor een nieuwe openstelling van de regeling «Omscholing naar kansrijke beroepen in de ICT of techniek».
Een belangrijke randvoorwaarde voor omscholing is een toegankelijk en flexibel scholingsaanbod voor volwassenen. In dit kader wordt onder meer ingezet op mbo-certificaten voor onderdelen van opleidingen met een zelfstandige betekenis op de arbeidsmarkt. In het hbo kent men FastSwitch, een omscholingsplatform van de hogescholen waarin zij samenwerken om zowel werkenden als niet-werkenden versneld om te scholen met baangarantie naar een van de kraptesectoren techniek, IT, zorg en onderwijs.
Relevant voor de klimaattransitie is bovendien het Techniekpact, van waaruit werken in de techniek wordt gestimuleerd en gemonitord. In reactie op de motie Amhaouch (Kamerstuk 35 925 XIII, nr. 38) wordt gewerkt aan een aanvalsplan en wordt binnenkort uitgebreider ingegaan op de effectiviteit van initiatieven ter bevordering van arbeidsaanbod in de techniek.
Bent u bereid om daarbij ook onorthodoxe maatregelen te overwegen, bijvoorbeeld door het verlies van inkomen bij mensen te compenseren als zij kiezen voor omscholing naar een klimaatberoep?
De opgave die er ligt is fors. Tegelijkertijd is de rol van de overheid in sturing op de arbeidsmarkt beperkt: werkenden en werkzoekenden voeren zelf regie op hun loopbaan en werkgevers zullen zich doorgaans inspannen om voldoende personeel aan te trekken of op te leiden. Werkgevers kunnen bijvoorbeeld gunstige lonen of omscholingstrajecten aanbieden. In de praktijk zien we dit nu al veel gebeuren, bijvoorbeeld bij netbeheerders.
Het kabinet gaat de komende tijd met betrokken partijen in gesprek om in kaart te brengen welke aanvullende (beleids)inzet kan helpen om te zorgen dat we het tekort aan technische vakmensen terugdringen. Het kabinet zal met een open blik kijken naar de opties die hieruit naar voren komen. Eventueel beleid moet wel breed ervaren belemmeringen wegnemen en iets toevoegen aan inspanningen van werkgevers en werkenden, in plaats van die inspanningen te vervangen. We gaan bovendien goed kijken naar de samenhang met de algemene beleidsinzet rondom krapte, aangezien ook andere maatschappelijk belangrijke sectoren met krapte te maken hebben. Eventuele aanvullende acties zullen worden meegenomen in het te ontwikkelen Actieplan Groene Banen. Over de totale aanpak wordt de Kamer voor de zomer geïnformeerd naar aanleiding van de motie Paternotte/Heerma (Kamerstuk 35 788, nr. 128).
Welke acties zijn er tot nu toe voortgekomen uit de Taakgroep Arbeidsmarkt en Scholing Klimaatakkoord?
In de taakgroep Arbeidsmarkt en Scholing bij het Klimaatakkoord werkt een grote groep stakeholders (o.a. sociale partners, onderwijs, ministeries en decentrale overheden) samen om te zorgen voor voldoende vakkrachten voor de energietransitie. Behalve op meer instroom richt de taakgroep zich op een adequaat scholingsaanbod, goede arbeidsmarktinformatie, aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden en het betrekken van werklozen en mensen in die fossiele branches hun baan verliezen. Zo heeft elk van de vijf klimaattafels inmiddels een aanpak opgezet rond arbeidsmarktknelpunten die de uitvoering van het Klimaatakkoord in die sector belemmeren. In de gebouwde omgeving is de samenwerking Mensen Maken de Transitie operationeel gemaakt, waarin uitvoerende partijen werken aan voldoende personeel voor de verduurzaming van huizen en aan slimme werkwijzen om het werk goed te organiseren rond beschikbare menskracht. Er zijn voorbereidingen getroffen om de aanleg van laadinfrastructuur voor elektrisch vervoer te koppelen aan Mensen Maken de Transitie. Ook is met bedrijven en brancheorganisaties in de energiesector is het zogeheten «Plan-E» opgesteld, gericht op instroom in de elektriciteitssector inclusief de regionale coördinatie die daarvoor nodig is. Tot slot is op het terrein van arbeidsmarktinformatie is een klimaatdashboard opgesteld, waarvoor UWV periodiek kraptecijfers aanlevert en het Planbureau voor de Leefomgeving en het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt prognoses opstellen.
Hoe worden mensen op dit moment gestimuleerd om zich te om te scholen naar een klimaatberoep? Kunt u daarbij uitsplitsen naar jongeren die nog moeten kiezen voor een opleiding en mensen die zich mogelijk willen laten omscholen?
Veel beroepen die van belang zijn voor de energietransitie zijn technische banen. Veel werkgevers en onderwijsinstellingen betrokken bij de energietransitie presenteren om- en bijscholingsaanbod voor werkenden en werkzoekenden7 in de techniek. Het Rijk stimuleert mensen via het Techniekpact met de regionale samenwerkingsverbanden, zoals de Techniekcollectie in Limburg, om zich om te scholen naar een beroep in de techniek en ICT. Verder zijn er diverse maatschappelijke initiatieven om mensen gericht te stimuleren zich om te scholen naar een klimaatberoep of een studie gericht daarop.
Informatie over de keuzemogelijkheden is ook belangrijk. Leerwerkloketten, de regionale mobiliteitsteams en UWV wijzen mensen op beroepen in de tekortsectoren waaronder beroepen in de techniek. Daarnaast hebben het UWV, de MBO Raad, SBB en de Nederlandse Raad voor Training en Opleiding een inspiratiekaart opgesteld voor bij- en omscholing naar kansrijke beroepen via het mbo, met speciale aandacht voor klimaatbanen. Deze inspiratiekaart kan mensen helpen om te kiezen voor een klimaatbaan.8
Op het landelijk platform voor hoger onderwijs FastSwitch besteedt het label Be an Engineer, gericht op de techniek, ook bijzondere aandacht aan de energietransitie. Zie verder het antwoord op vraag 4 over wat het Rijk doet om mensen te stimuleren om zich om te scholen.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Westerveld en Bouchallikh over een betere voorlichting in het onderwijs over de kansen en het carrièreperspectief in de technieksector?1
Het is belangrijk om leerlingen en studenten in staat te stellen een goed onderbouwde studiekeuze te kunnen maken. Daarbij is goede loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB) in het onderwijs van belang. Het Expertisepunt LOB heeft over arbeidsmarktinformatie en LOB al diverse informatieproducten beschikbaar gesteld. Op de portal KiesMBO kunnen (aankomende) mbo-studenten terecht voor onafhankelijke studie- en beroepskeuze-informatie. Het geeft een objectief beeld van de arbeidsmarkt na het behalen van een mbo-diploma waaronder informatie over salaris en kans op stage en werk. Verder stimuleert het Techniekpact mensen om te kiezen voor de techniek en financiert OCW het programma «Meer meisjes in de techniek». Via dit programma werken scholen samen met de MBO Raad en VHTO, aan de werving en het behoud van meisjes in de technische opleidingen.
In aanvulling hierop verkent het Ministerie van OCW hoe uitvoering kan worden geven aan de motie Westerveld en Bouchallikh over een betere voorlichting in het onderwijs over de kansen en het carrièreperspectief in de technieksector. Daarbij wordt gekeken hoe in het voortgezet onderwijs en mbo voorlichting aan leerlingen en studenten wordt gegeven over opleidingen en beroepen, en de mate waarin arbeidsmarktperspectieven van beroepen daarbij aandacht krijgen.
Wat zijn de meest voorkomende belemmeringen voor mensen om zich om te scholen naar een klimaatberoep? Wat doet u om deze belemmeringen weg te nemen?
De werkloosheid is op dit moment laag. Ook andere sectoren kennen tekorten, wat zij-instroom naar een klimaatberoep bemoeilijkt.
Op persoonlijk vlak kunnen er belemmeringen zijn om te investeren in eigen scholing en ontwikkeling, zoals negatieve leerervaringen uit het verleden, een gebrek aan vertrouwen in eigen kunnen of persoonlijke problemen. Ook kunnen er praktische belemmeringen zijn, zoals het gebrek aan ondersteuning vanuit de werkgever, tijd en financiering.10
Daarnaast begint (inter)sectorale mobiliteit bij de huidige werkgever. Een werkgever moet hiervoor openstaan en dit zowel via een cao of via het HR-beleid stimuleren. Dit vergt een investering vanuit de werkgever, want een zij-instromer vergt meer inzet op begeleiding terwijl de capaciteit door de tekorten onder druk staat. Tegelijkertijd moet ook een zij-instromer investeren in een scholingstraject. Een optimaal van-werk-naar-werktraject (of van niet-werk naar werk) heeft de risico’s, en daarmee de belemmeringen, optimaal verdeeld tussen zij-instromer, werkgever en eventueel opleider.
Verder constateert het kabinet ook andere belemmeringen, zoals:
Zie verder antwoord 4 en 7 voor een overzicht van bestaand beleid om deze belemmeringen weg te nemen.
Herkent u dat voor veel mensen de belemmering van scholing is dat salaris tijdens scholing niet wordt betaald? Welke rol ziet u daarin voor de werkgever en welke voor de overheid?
Dat beeld herkennen wij gedeeltelijk. Er bestaan verschillende belemmeringen die mensen kunnen ervaren om te investeren in hun eigen scholing en ontwikkeling, waaronder praktische belemmeringen zoals gebrek aan financiële middelen (zie vraag 9).
Belemmeringen kunnen sterk verschillen per persoon. Werkgevers zijn in de eerste plaats aan zet om deze weg te nemen, in samenspraak met werkenden/werkzoekenden (zie vraag 5). Een goed voorbeeld van werkgevers die hierin hun verantwoordelijkheid nemen vind ik het feit dat diverse netbeheerders11 eigen omscholingstrajecten aanbieden waarin werkenden kunnen worden om- of bijgeschoold.
Een interessante mogelijkheid voor scholing met inkomen is de Beroepsbegeleidende leerweg (BBL). Een BBL-student heeft een contract bij een bedrijf en leert het merendeel van de tijd binnen dat bedrijf. Daarnaast is hij of zij gemiddeld nog 1–2 dagen op school. Op deze manier leert iemand direct de vaardigheden in de praktijk én is er sprake van een inkomen. In het hoger onderwijs werkt FastSwitch vanuit een «Match&Go»-aanpak waarbij de omscholer eerst wordt geholpen aan een arbeidscontract met passend salaris dat direct of na een korte scholingsperiode ingaat. Na de match start de omscholer met een leerwerktraject op maat.
Een andere interessante mogelijkheid voor scholing met inkomen is de Omscholingsregeling voor kansrijke beroepen in de ICT en techniek. Wanneer een werkgever iemand omschoolt en daarvoor gebruik maakt van deze subsidieregeling ontvangt een werknemer inkomen. De werkgever en werknemer moeten namelijk (minimaal) tijdens de looptijd van het omscholingstraject een arbeidsovereenkomst hebben afgesloten.
Hoe staat u tegenover het idee van een werkgarantiefonds waarmee werknemers met behoud van inkomen worden omgeschoold en begeleid naar de banen van de toekomst?
Het is belangrijk om de capaciteit en middelen voor overheidsbeleid doelmatig in te zetten. Op een krappe arbeidsmarkt met grote behoefte aan (technisch geschoold) personeel zullen veel werkenden (zeker vanuit de fossiele industrie) ook zonder extra overheidsondersteuning elders aan het werk kunnen. Tijdelijk verlies van inkomen kan immers ook worden gecompenseerd door werkgevers, of gedragen door werkenden zelf. Een werkgarantiefonds waarbij de overheid inkomen compenseert en daarmee de arbeidsmarktpositie versterkt van werkenden die ook nu al kansrijk zijn, is daarom niet doelmatig. Het ligt meer voor de hand om te blijven kijken naar brede toegankelijkheid van omscholingsprogramma’s en de aantrekkelijkheid van de klimaatsector voor werkenden.
Het bericht dat het UWV wachtlijsten op illegale wijze wegwerkt |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Het UWV werkt wachtlijsten op illegale wijze weg: uitkering verstrekt zonder beoordeling arts» in Trouw van 13 januari jl.1?
Ja.
Klopt het dat het UWV-kantoor in Zwolle vorig jaar bij wijze van proef zieke zestigplussers zonder medische toets een arbeidsongeschiktheidsuitkering (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)-uitkering) heeft gegeven tot aan hun pensioen? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het en wanneer bent u hiervan op de hoogte gebracht?
Ja. Medio december 2021 heeft UWV SZW laten weten dat in het district Zwolle een kleinschalige proef is uitgevoerd met een andere wijze van de claimbeoordeling voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) voor een specifieke doelgroep. Een arbeidsdeskundige heeft bij een groep van dertig zieke werknemers van zestig jaar en ouder een (plausibiliteits-)beoordeling gedaan. UWV heeft mij geïnformeerd dat bij negentien mensen is afgezien van een verzekeringsgeneeskundige beoordeling. Zij hebben een WIA-uitkering (WGA 80–100) toegekend gekregen zonder beoordeling door een verzekeringsarts.
Klopt het dat het UWV-kantoor in Hengelo plannen heeft voor een dergelijke pilot op veel grotere schaal? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het en wanneer bent u hiervan op de hoogte gebracht?
Ja. UWV heeft laten weten dat in het district Hengelo een plan is opgesteld -maar niet uitgevoerd- voor een andersoortige proef op grotere schaal. Op dat moment was in Hengelo een werkvoorraad van 821 WIA-claimbeoordelingen.
Hoe beoordeelt u de situatie dat het UWV op dit punt in verschillende regio’s verschillend beleid voert?
Met het oog op de rechtsgelijkheid vind ik uniform beleid wenselijk. Tegelijkertijd zie ik met UWV de noodzaak om lokaal nieuwe werkwijzen te beproeven om het landelijk beleid ten aanzien van de sociaal-medische dienstverlening te innoveren en bewezen effectiever te maken. Het is een realiteit dat UWV op dit moment niet alle sociaal-medische beoordelingen tijdig kan verrichten. De problematiek verschilt per district en per kantoor en een eenvoudige en uniforme oplossing is niet voorhanden. Een succesvolle pilot in een regio kan -mits juridisch houdbaar en acceptabel- landelijk als beleid uitgevoerd worden. Zie ook mijn antwoord op vraag 3 van de leden De Kort en Smals over hetzelfde onderwerp.
Deelt u de mening dat daarmee de rechtsgelijkheid in gevaar komt en dat dit onwenselijk is?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat er, conform de wet, pas sprake kan zijn van een dergelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering na keuring, en dat er dus geen rechtsgrond is voor toekenning van een WIA-uitkering zonder keuring vooraf?
Ja. In artikel 6, eerste lid, van de WIA is bepaald dat de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, gebaseerd wordt op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
Erkent u dat met name (eigenrisicodragende) werkgevers gedupeerd worden door deze gang van zaken aangezien zij nu mogelijk ten onrechte opgezadeld worden met de kosten van een WIA-uitkering voor hun werknemer?
Op dit moment heb ik onvoldoende zicht op gevolgen voor werkgevers en de bijbehorende juridische risico’s. Die hangen af van de precieze uitvoering van de proef in Zwolle. UWV laat een evaluatie doen van de voorbereiding, besluitvorming en uitvoering. De uitkomsten hiervan deel ik uiterlijk in het voorjaar met uw Kamer (zie antwoord op vraag 10).
Hoe beoordeelt u het risico dat veel werkgevers bezwaarschriften zullen indienen en dat dit vervolgens opnieuw leidt tot capaciteitsproblemen bij UWV of dat een dergelijk onwettig besluit bij de rechter alsnog ongedaan wordt gemaakt?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe zijn de (juridische) risico’s, waaronder genoemde risico’s bij vraag 8, verkend en meegewogen bij het besluit om tot deze werkwijze over te gaan?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u, tot slot, aangeven hoe u het tijdspad ten aanzien van besluitvorming over een oplossing voor het capaciteitsprobleem bij UWV voor zich ziet? Op welke termijn bent u van plan de Kamer over de uitkomsten hiervan te informeren?
Over de aanpak ben ik in gesprek ben met de sociale partners, samen met UWV en de Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde. In de Stand van de Uitvoering van december vorig jaar heb ik aangegeven uw Kamer uiterlijk in het voorjaar te informeren over de uitkomsten van dit traject.
Werkgevers zetten personeel onder druk om quarantaineregels te ontwijken |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «FNV: werkgevers zetten personeel onder druk om quarantaineregels te ontwijken»1?
Ja.
Vindt u het ook zorgwekkend dat werkgevers hun personeel onder druk zetten om, ondanks dat zij in quarantaine moeten, toch gedwongen naar het werk te komen?
Ik onderschrijf het belang van het naleven van de regels met betrekking tot quarantaine en isolatie. Quarantaine is een voorzorgsmaatregel indien er nauw contact geweest is met een besmet persoon, maar er nog geen besmetting is vastgesteld. Isolatie is aan de orde wanneer er sprake is van een positieve testuitslag. De maatregelen ten aanzien van quarantaine zijn inmiddels aanzienlijk versoepeld en ook de isolatieperiode is ingekort, desondanks is het van groot belang dat werkgevers deze maatregelen correct naleven. De werkgever is verplicht zorg te dragen voor een veilige en gezonde werkomgeving. Naleving van de quarantainemaatregelen hoort daarbij. Werknemers in strijd met deze maatregelen toch dwingen te komen werken is ongewenst.
Bent u ook bezorgd dat er hierdoor meer besmettingen zullen plaatsvinden op de werkvloer?
Ik begrijp dat het voor werkgevers gezien de huidige besmettingsaantallen een grote uitdaging is voldoende bezetting te realiseren en roosters rond te krijgen. Dat neemt niet weg dat naleving van de maatregelen zeer belangrijk is. Wanneer de regels niet worden nageleefd, kan dat leiden tot verdere verspreiding van het virus op de werkvloer. Dat zal de continuïteit van de bedrijfsprocessen ook niet ten goede komen.
Bent u bovendien ook bekend met het feit dat werknemers, die in quarantaine moeten, door de werkgever gedwongen worden om vakantiedagen op te nemen?
Werknemers die in quarantaine moeten en om die reden niet kunnen werken hebben recht op loon voor de afgesproken arbeidsduur, zolang de arbeidsovereenkomst duurt. Het is niet toegestaan dat de werkgever voor die periode vakantiedagen afschrijft. Is het voor een werknemer mogelijk om gedurende de periode van quarantaine thuis te werken, dan geldt dat de werknemer gedurende de quarantaine thuis werkt en om die reden uiteraard ook recht heeft op loon. Ook ten aanzien van isolatie geldt dat de werkgever loon moet doorbetalen en de werknemer niet mag vragen om vakantiedagen op te nemen. Zie verder mijn antwoord op vraag 7 over uitzonderingen op quarantaine in geval van essentiële bedrijfsprocessen.
Bent u het eens dat het ongewenst is dat werknemers voor hun quarantaineperiode vakantiedagen moeten opnemen?
Ja, daar ben ik het mee eens. Als een werknemer in quarantaine gaat en kan thuiswerken, dan moet de werknemer dat doen. Kan dat niet, dan mag een werkgever geen verlofuren aftrekken, tenzij dat in overleg met de werknemer gebeurt. De werkgever moet het salaris van de werknemer doorbetalen, ook als de werknemer gedurende de quarantaineperiode niet kan werken. Hetzelfde geldt ten aanzien van isolatie.
Klopt het dat als werknemers in quarantaine moeten dit onder een ziekmelding dient te vallen? Zo ja, kunt u dit toelichten hoe dit wettelijk is geregeld?
Zoals aangegeven is quarantaine niet hetzelfde als isolatie. Quarantaine is uit voorzorg, bijvoorbeeld als de werknemer in contact is geweest met iemand die corona heeft en er nog geen besmetting is vastgesteld bij de werknemer zelf. Een werknemer die positief getest is op corona gaat in isolatie. In dat geval kan ook sprake zijn van ziekte. Vooropgesteld wordt dat een werknemer zich ziek kan melden wanneer die werknemer als gevolg van de ziekte niet in staat is zijn werkzaamheden te verrichten. In dat geval heeft de werknemer recht op loondoorbetaling bij ziekte op grond van 7:629 van het Burgerlijk Wetboek. Als een werknemer in isolatie gaat maar geen klachten heeft en dus ook niet ziek is, bestaat er recht op loon op grond van artikel 7:628 van het Burgerlijk Wetboek. Als een werknemer tijdens quarantaine of isolatie in staat is om thuis te werken, bestaat er uiteraard recht op loon omdat de werknemer zijn werkzaamheden uitvoert. In aanvulling hierop heeft het kabinet, gegeven het urgente belang voor de volksgezondheid, met het UWV afgesproken dat vangnetters (zoals uitzendkrachten en eindedienstverbanders) die vanwege de quarantaine of isolatie niet kunnen werken, aanspraak kunnen maken op een ziektewetuitkering.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat werkgevers hun personeel niet naar het werk laten komen of vakantiedagen laten opnemen als zij in quarantaine moeten?
Vooropgesteld wordt dat het van groot belang is dat werkgevers en werknemer de maatregelen omtrent quarantaine en isolatie naleven. De werkgever is verplicht te zorgen voor een veilige en gezonde werkomgeving. Daar hoort naleving van de maatregelen ter voorkoming van verspreiding van het virus op de werkvloer bij. Als een werknemer in quarantaine of isolatie moet, dient de werkgever het loon door te betalen, zonder dat daarvoor vakantiedagen moeten worden opgenomen.
Daarbij wordt echter opgemerkt dat uitzonderingen van kracht zijn, gezien de aanzienlijke toename van het aantal besmettingen en de ontwrichtende werking daarvan op de maatschappij.
Op basis van het 138e OMT-advies heeft het kabinet met ingang van 15 januari 2022 het advies omtrent quarantaine en isolatie versoepeld voor personen die langer dan een week geleden een booster hebben gehad en voor personen die vanaf 1 januari 2022 positief zijn getest op corona. Voorts adviseerde het OMT een uitzondering te maken op de quarantaineregels voor werknemers in essentiële bedrijfsprocessen. Het kabinet heeft dit advies overgenomen en een handreiking uitgewerkt na gesprekken met de sociale partners.
Werkgevers kunnen een uitzondering maken op de quarantaineregels, als aan de volgende voorwaarden is voldaan. Het moet gaan om een quarantaineadvies bij nauw contact met iemand die besmet is met corona en niet in geval van isolatie na een positieve test of ziekte. Er is sprake van een functie die cruciaal is voor de continuïteit van de organisatie (de bedrijfsvoering wordt ernstig belemmerd bij het wegvallen van de specifieke werknemer). De werkzaamheden die de betreffende werknemer verricht, kunnen niet op een andere wijze worden verricht (bijvoorbeeld thuiswerken). De werknemer kan niet vervangen worden. Als laatste voorwaarde geldt dat de werkgever met de ondernemingsraad, personeelsvertegenwoordiging of personeelsvergadering bepaalt welke functies cruciaal zijn voor de bedrijfsvoering.
Bent u bereid om hierover met de vakbeweging in overleg te gaan en bij signalen over deze misstanden de Nederlandse Arbeidsinspectie op deze bedrijven af te sturen?
Ik ben regelmatig in gesprek met vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers over de naleving van de maatregelen op de werkvloer. In deze overleggen benadruk ik dat de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) een loket heeft waar klachten en signalen over risico’s van corona op de werkplek kunnen worden gemeld. En dit gebeurt ook. De NLA kan een onderzoek instellen als er op basis van de verkregen informatie een vermoeden is van een overtreding van de Arbowetgeving. De werkgever moet zorgen voor een veilige en gezonde arbeidsplaats. Het niet naleven van de adviezen omtrent quarantaine en isolatie door de werkgever kan erop duiden dat de werkgever hiervoor onvoldoende zorg draagt.
Bent u verder ook bezorgd dat, in sectoren waarbij er wachtdagen zijn bij ziekte, personeel, terwijl zij in quarantaine moeten, toch naar het werk komen omdat zij het inkomen niet kunnen missen?
De wet staat werkgevers en werknemers toe 1 of 2 wachtdagen overeen te komen in geval van ziekte. De wachtdagen zijn daarmee alleen relevant voor werknemers die na een positieve testuitslag in isolatie moeten. Wachtdagen kunnen worden afgesproken in de arbeidsovereenkomst of in de cao. Wachtdagen kunnen een onwenselijke prikkel geven om bij ziekte toch aan het werk te gaan. De overheid kan echter niet zomaar inbreken in die afspraken tussen werkgever en werknemer. De Stichting van de Arbeid heeft op 1 april 2020 ook een oproep gedaan aan decentrale cao-partijen. In die context heeft het kabinet met sociale partners gesproken over het betrachten van coulance bij het toepassen van deze wachtdagen bij ziekte.
Bent u bereid om te onderzoeken of er een oplossing kan komen voor compensatie voor werkgevers indien werknemers in quarantaine moeten?
Het kabinet heeft al eerder uitgebreid verkend welke mogelijkheden er zijn om de (financiële) gevolgen van quarantaine of isolatie voor werkgevers en werkenden te beperken. In de brief van 9 december 20202 is de Kamer geïnformeerd dat een compensatie van ondervonden financiële gevolgen geen haalbare route is gebleken: het is niet mogelijk te komen tot een regeling die zowel gericht als uitvoerbaar is. Een regeling die de juiste groep mensen bereikt is immers per definitie complex, en in algemene zin geldt dat het toevoegen van nog een complexe regeling de continuïteit van de al zwaarbelaste uitvoeringsorganisaties in gevaar kan brengen, met alle risico’s van dien.
Het bericht dat bijstandsgerechtigden in de knel komen door hoge terugvorderingen |
|
Bart van Kent |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw mening over het bericht dat bijstandsgerechtigden in de knel komen door hoge terugvorderingen ondanks versoepelingen bij gemeentes?1
Ik neem de signalen zeer serieus en deel uw zorgen over in de knel komende bijstandsgerechtigden. Daarom werk ik met de inbreng van gemeenten, burgers en andere betrokkenen aan een beleidsplan. Hierin wordt gekeken naar korte en langere termijn oplossingen in de volle breedte van de uitvoering en de daaraan verbonden dilemma’s. Hierover is de Kamer per brief op 10 september 2021 geïnformeerd.2
Deelt u de mening dat deze praktijken en daaruit volgende schrijnende situaties onacceptabel zijn in ons land?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat schijnbaar de helft van de sociale advocatuur en sociaal raadslieden aangeeft dat zelfs na versoepelingen van de regelingen in de gemeentes er geen significante verbeteringen zijn in de behandeling van mensen in de bijstand?
Uit het vorige zomer gestarte traject rond de Participatiewet komt naar voren dat ervaren hardheden binnen de Participatiewet mede hun oorzaak vinden in een stapeling van strikte regels. De individuele regel kan strikt maar redelijk zijn, maar in een stapeling van verschillende strikte regels, die allemaal op het bord van de bijstandsgerechtigde terechtkomen, kan een onredelijkheid ontstaan. In dit samenspel kan het effect van separate versoepelingen vervagen. In het reeds aangehaalde beleidsplan zoek ik daarom naar een combinatie van maatregelen, waardoor hardheden beter kunnen worden voorkomen.
Hoe kan het dat er weer berichten zijn van rechters die niet adequaat de redelijkheid lijken te toetsen van deze terugvorderingszaken? In hoeveel gevallen is dit van toepassing? Welke lessen uit de rechterlijke toetsing in de toeslagenaffaire zijn ook hier toe te passen?
Als Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen kan ik niet treden in individuele uitspraken van rechters. Ik beschik in die zin ook niet over mogelijke aantallen. In het kader van het traject rond de Participatiewet zoek ik wel nadrukkelijk naar oplossingen waarbij de rechter beslissingen expliciet op hun redelijkheid kan toetsen, juist om situaties zoals die bij de Toeslagenaffaire naar boven kwamen te voorkomen.
Hoe verhoudt deze problematiek zich met de door de Kamer aangenomen motie die oproept «voor mensen in de bijstand een landelijke vrijstelling van giften te realiseren van € 1.200 per jaar»? Hoe lang duurt het nog voor u uitvoering gaat geven aan deze aangenomen motie-Jasper van Dijk (Kamerstuk 24 515, nr. 580)?
De aangenomen motie vraagt om aanpassing van de wet. Het middelenbegrip binnen de Participatiewet is complex. Dat laat ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in de casus Wijdemeren3 zien, waarbij boodschappen uiteindelijk niet onder giften als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel m, van de Participatiewet bleken te vallen. Het met de motie beoogde doel om mensen in de bijstand meer ruimte te bieden vraagt daarom om een bredere (niet sec op giften geënte) blik op de middelenparagraaf binnen de wet. Ik wil de uitvoering van de motie meenemen in het beleidsplan zoals aan u toegezegd.
Wat gaat u doen om gemeenten aan te sporen zelf ook alvast de regeling te versoepelen op een manier die voor daadwerkelijke verbetering zorgt, aangezien de landelijke uitwerking van de motie traag verloopt? Wat gaat u doen om de landelijke uitwerking te versnellen?
Mijn voorganger heeft eerder aangegeven dat hij de motie vooralsnog (vanwege de demissionaire status van het kabinet) enkel tot uitvoering kon brengen door gemeenten op te roepen steeds een individuele afweging te maken als het om schenkingen gaat. Kijkend naar de aanwezige jurisprudentie zijn er geen duidelijke signalen dat gemeenten hier in individuele casussen onvoldoende gebruik van maken. Ik wil doorgaan met actief het gesprek opzoeken met gemeenten om samen met hen te kijken welke mogelijkheden de wet al biedt om onbedoelde hardheden bij de uitvoering van de wet te voorkomen. Voor giften geldt daarbij dat de huidige wet (artikel 31, tweede lid, onderdeel m) de gemeente reeds ruimte geeft om individuele giften buiten beschouwing te laten, namelijk voor zover het college van oordeel is dat de giften uit oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn. Verder neem ik zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5 de uitvoering van deze motie mee in het eerdergenoemde beleidsplan.
Hoe gaat u de mensen compenseren die tussen het aannemen van de motie door de Kamer en de uiteindelijke (trage) uitvoering hiervan te compenseren?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat de hele Participatiewet een probleem is en op de schop moet?
De Participatiewet vraagt op een aantal punten om fundamentele verbeteringen, die verder gaan dan losse aanpassingen. Hierover ben ik momenteel in gesprek met gemeenten en andere betrokkenen. Dit leidt tot het reeds aangehaalde beleidsplan met een samenspel van oplossingen. Over de stand van zaken en stappen tot nadere uitwerking van dit beleidsplan zal ik uw Kamer deze maand per voortgangsbrief verder informeren.
De signalen die zij ontvangen m.b.t. de steunmaatregelen voor zzp’ers |
|
Thierry Aartsen (VVD), Marijke van Beukering-Huijbregts (D66), Romke de Jong (D66), Judith Tielen (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Herkent u de signalen dat gemeenten anders omgaan met de ondersteuning van zelfstandigen dan het Kabinet beoogt? Herkent u de signalen van veel zelfstandigen dat zij geconfronteerd worden met een vermogens- of levensvatbaarheidstoets bij de aanvraag van steun? Zo ja, wat doet u met deze signalen?
Er is inderdaad een aantal signalen in de media geweest dat gemeenten te veel informatie zouden hebben opgevraagd. Gemeenten moeten in het (vereenvoudigd) Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) de levensvatbaarheid beoordelen en hebben daar informatie voor nodig. Gemeenten kijken daarbij naar de soort onderneming, de individuele omstandigheden van de zelfstandig ondernemer en de lokale economie. Dat kan bij gemeenten leiden tot verschillen en gemeenten hebben daarin een decentrale verantwoordelijkheid. Ook kunnen gemeenten aanvullende informatie uitvragen als die relevant en noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvraag. Informatie over vermogen kan in sommige gevallen van belang zijn bij de levensvatbaarheidstoets. Daar waar bij het ministerie signalen binnenkomen dat gemeenten (te)veel informatie zouden uitvragen, wordt dit uitgezocht en als blijkt dat er inderdaad onnodige informatie wordt uitgevraagd, wordt de VNG verzocht contact hierover op te nemen met de betreffende gemeente.
Daarnaast heeft de voormalig Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gemeenten in de Kamerbrief over het steunpakket in het eerste kwartaal van 20222 en in het Gemeentenieuws van SZW opgeroepen om alleen informatie uit te vragen die noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvraag van het vereenvoudigde Bbz. Ook is hierover gecommuniceerd in de werkgroep dienstverlening (waar gemeenten en VNG zitting in hebben).
Wat vindt u ervan dat – ondanks de eerdere uitspraak van het kabinet dat «gemeenten alleen informatie kunnen uitvragen die relevant is voor de beoordeling van de aanvraag» – gemeenten klaarblijkelijk1 toch vragen stellen over het vermogen van zelfstandigen? Kunt u zich voorstellen dat dit voor zelfstandigen een belemmering is om steun aan te vragen? Bent u bereid ervoor te zorgen dat gemeenten de «instructies» m.b.t. steun voor zelfstandigen beter opvolgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier bent u in contact met de Vereniging Nederlandse Gemeenten, Divosa en individuele gemeenten om ervoor te zorgen dat uw beleid op de bedoelde manier wordt toegepast? In hoeverre beschouwen deze organisaties de ondersteuning van zelfstandigen als voldoende? En in hoeverre werken zij eraan om zelfstandigen snel te ondersteunen tijdens deze fase van de coronacrisis?
Gemeenten hechten er, net zoals het kabinet, veel belang aan dat zelfstandigen snel en goed ondersteund worden. Er is voortdurend en intensief contact met de VNG, Divosa en gemeenten over dit beleid en de uitvoering ervan in diverse werkgroepen. Juist dit contact heeft ervoor gezorgd dat het Bbz is vereenvoudigd, omdat gemeenten aangaven dat het reguliere Bbz niet zou zijn toegerust op de verwachte aantallen na afloop van de Tozo. Daarnaast vinden gemeenten op de websites van Divosa, VNG, Stimulansz en het Platform voor Publieke Ondernemersadviesorganisaties Nederland de meest actuele informatie en ondersteuningsproducten waarmee ze het vereenvoudigde Bbz adequaat kunnen uitvoeren. Gemeenten geven aan ondernemers hiermee goed te kunnen ondersteunen.3
Heeft u (cijfermatig) inzicht in de ontwikkeling van enerzijds de omzetten en aantal gewerkte uren van zelfstandigen en anderzijds het interen op de financiële reserves en buffers van zelfstandigen? Kunt u deze cijfers delen? Hoe beoordeelt u deze ontwikkelingen in vergelijking met werknemers in loondienst?
Er is recent onderzoek van de Universiteit Leiden4 naar de werkgelegenheidseffecten van de coronacrisis op zelfstandigen. Daaruit blijkt dat het aantal gewerkte uren van zelfstandigen in 2020 en in het begin van 2021 gedaald is. Ook is de daling van het aantal gewerkte uren bij zelfstandigen sterker dan bij werknemers. CBS-cijfers laten eenzelfde beeld zien.5
Bij de evaluatie van het steunpakket zal eveneens ingegaan worden op overige ontwikkelingen met betrekking tot onder andere de werkgelegenheidseffecten en de financiële positie van zelfstandigen en werknemers tijdens de coronacrisis. Over deze evaluatieaanpak is uw Kamer eind 2021 nader geïnformeerd.6
Kunt u zich voorstellen dat zelfstandigen zich door de overheid niet serieus genomen voelen omdat voor velen een eventuele tegemoetkoming tot maximaal bijstandsniveau niet in verhouding staat tot hun verlies van inkomen door corona? Zo ja, wat kunt u eraan doen om te laten zien dat u zelfstandigen serieus neemt?
Het zijn moeilijke tijden voor ondernemers. Dit geldt zeker voor ondernemers in die sectoren die nog steeds geconfronteerd worden met maatregelen. Ik begrijp dan ook heel goed dat ondernemers en werkenden zich zorgen maken en dat onzekerheid over hun inkomen hard aankomt. Daarom biedt het kabinet ook inkomensondersteuning via het Bbz. Het Bbz is een tijdelijke vangnetvoorziening voor zelfstandigen met financiële problemen om hen in staat te stellen weer volledig zelfstandig in het bestaan te voorzien. Het klopt dat een voorziening op bijstandsniveau niet het hele verlies aan inkomen compenseert, maar het biedt wel een basis. Dit Bbz is vereenvoudigd. Tot 1 april 2022 geldt dat eventueel aanwezig vermogen geen reden vormt om de aanvraag inkomensondersteuning af te wijzen, terwijl dat in het reguliere Bbz eerst zou leiden tot voorlopige leenbijstand. De ondersteuning kan met terugwerkende kracht aangevraagd worden. Ook geldt een maandsystematiek in plaats van een jaarsystematiek. Deze maandsystematiek leidt daarbij tot een verrekening van inkomsten die gunstiger voor ondernemers uitpakt omdat over een heel jaar bezien alle inkomsten meetellen en deze kunnen tegenvallen maar ook meevallen. De voorwaarden zijn ruimer dan de voorwaarden die in het reguliere Bbz gelden. Daarnaast is er ook nog ondersteuning beschikbaar die gemeenten kunnen bieden in de vorm van bijzondere bijstand, kan een deel van de zelfstandigen aanspraak maken op de TVL en/of de NOW en is er ook aanvullende ondersteuning in de vorm van heroriëntatie op ondernemerschap beschikbaar.
Hoeveel zelfstandigen hebben zich – met behulp van de regionale mobiliteitsteams bijvoorbeeld – sinds maart 2020 laten omscholen of zijn in loondienst gaan werken? Kunt u cijfers hierover met de Kamer delen? Hoe kwalificeert u de mobiliteit van deze zelfstandigen?
Sinds september 2021 zijn de 35 regionale mobiliteitsteams (RMT’s) in het land operationeel. Landelijk is nog geen cijfer te geven over het aantal zelfstandigen dat bij de RMT’s heeft aangeklopt voor ondersteuning bij het vinden van werk. In algemene zin valt de vraag naar dienstverlening van de regionale mobiliteitsteams tot nu toe nog mee, mede vanwege de steunmaatregelen en de huidige economische situatie (lage werkloosheid). Momenteel werken we aan een monitor om dit inzichtelijker te krijgen. Hierover wordt de Kamer via de volgende voortgangsbrief over het coronasteun- en herstelpakket geïnformeerd. De Bbz-loketten en RMT’s werken actief samen om de aanvullende RMT-dienstverlening waar nodig aan te bieden aan zelfstandigen. Uit de tweewekelijkse overleggen met de operationeel coördinatoren van de 35 RMT’s blijkt dat zelfstandige ondernemers ook uit eigen beweging de weg naar het RMT weten te vinden.
Heeft u overwogen om de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (TOZO) te herintroduceren, op dezelfde manier vorm gegeven als tijdens de eerste TOZO? Wat is de uitvoerbaarheid van een dergelijke regeling? Wat is de reden dat u niet heeft besloten tot een herintroductie daarvan?
Het kabinet is van mening dat het in deze fase van de pandemie van belang is dat de inkomensondersteuning bij die zelfstandigen terecht komt van wie verwacht wordt dat ze na het wegvallen van de contact beperkende maatregelen in staat zijn hun onderneming succesvol voort te zetten. Ook ondernemers zelf zijn niet gebaat bij het aanhouden van een niet-levensvatbaar bedrijf. Per 1 oktober 2021 is als overgang van de Tozo naar het reguliere Bbz, een versoepelde versie van het Bbz in werking getreden. Hierbij wordt ook gekeken naar de levensvatbaarheid van het bedrijf. Het kabinet is van mening dat dit het beste past bij de huidige situatie. Zelfstandigen van wie de onderneming niet levensvatbaar is, komen zo eerder in beeld zodat er naast inkomensondersteuning vanuit gemeenten ook ondersteuning bij heroriëntatie richting andere (bedrijfs-)activiteiten kan worden geboden. Gemeenten bieden daarnaast schuldhulpverlening aan zelfstandig ondernemers.
Hoe gaat u ervoor te zorgen dat zelfstandigen die door corona hun omzet en inkomen hebben zien verdampen, voldoende inkomen of omzet kunnen verdienen?
De verwachting is dat zelfstandigen met in de kern levensvatbare bedrijven mettertijd voldoende inkomen of omzet kunnen verdienen. Ook zet het kabinet in op ondersteuning in de vorm van heroriëntatie op ondernemerschap. Het gaat hierbij onder andere om coaching, scholing en schuldhulpverlening. Voor ondersteuning via de bijzondere bijstand en schuldhulpverlening heeft het kabinet € 45 mln. vrijgemaakt voor 2022. Ik ben in gesprek over de schuldhulpverlening met onder andere de VNG, MKB-NL, herstructureringsdeskundigen, schuldhulpverlening voor ondernemers (de NVVK en ook individuele schuldhulpverleners).7 Ook de krapte op de arbeidsmarkt kan ondernemers mogelijkheden bieden om in hun inkomen te voorzien. Tot slot doet het kabinet zijn best om ondernemers in de problemen zo goed mogelijk te bereiken. We roepen ondernemers op om zich bij hun gemeente te melden voor de juiste ondersteuning.