De relingplicht voor binnenvaartschepen |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de regels die de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR) stelt ten aanzien van de tijdelijke relingplicht voor binnenvaartschepen?
Ja.
Kunt u bevestigen dat de relingplicht voor binnenvaartschepen uitsluitend geldt voor nieuwbouwschepen langer dan 55 meter? Zo nee, kunt u uitleggen voor welke categorie schepen deze regels van toepassing zijn en hoe lang deze regels gelden?
Bij brief van 26 mei 20141 heb ik uw kamer geïnformeerd over de voorgenomen inzet van de Nederlandse delegatie in de plenaire vergadering van de CCR van 12 juni 2014. Daarbij ben ik ook ingegaan op de relingplicht. Ik heb toen geprobeerd de regeling kort samen te vatten, waardoor de nuances van de relingplicht niet goed tot uitdrukking kwamen. Ik zal daarom nu uitgebreider op de regeling ingaan.
Voor schepen kleiner dan 55 meter met verblijven uitsluitend op het achterschip geldt de relingplicht alleen voor nieuwbouw. Voor schepen kleiner dan 55 meter met verblijven op het voorschip en voor grotere schepen is een overgangstermijn opgenomen waarbinnen ook bestaande schepen moeten worden aangepast. Deze termijn is gezet op 1 januari 2020. Tot die tijd geldt de relingplicht ook bij deze schepen alleen voor nieuwbouw.
Daarnaast zijn een paar specifieke categorieën schepen benoemd die van de relingplicht zijn uitgezonderd. Het betreft om te beginnen duwbakken en sleepschepen zonder verblijven. Deze schepen mogen afzien van een reling, indien aan de buitenkanten van de dekken en gangboorden voetlijsten zijn aangebracht. Een tweede uitzondering geldt tankschepen met een glad dek of een trunkdek. Deze mogen afzien van relingen langs de gangboorden indien de verkeerswegen over de dekken lopen en deze door relingen zijn beschermd. Op plaatsen die niet door relingen zijn beschermd moeten waarschuwingstekens worden aangebracht.
Overigens staat op grond van deze regeling nog niet vast dat bestaande schepen in de toekomst ook daadwerkelijk zullen moeten worden aangepast. De relingplicht zoals die nu geldt, is in werking getreden op 1 december 2011. Zij werd vastgesteld als voorschrift van tijdelijke aard met een werkingsduur tot 30 november 2014.2 Deze zomer heeft de CCR besloten de werkingsduur van het voorschrift met nog eens drie jaar te verlengen tot 30 november 2017. Aan de inhoud is hierbij niets veranderd. Dit betekent dat het voorschrift van rechtswege vervalt nog voordat de overgangstermijn voor bestaande schepen afloopt. Om die reden kon ik met verlenging van de werkingsduur instemmen.
Nederland is, zoals ik eerder heb aangegeven, geen voorstander van een relingplicht, omdat uit onderzoek blijkt dat hetzelfde veiligheidsverhogend effect wordt bereikt met het dragen van een reddingsvest. De andere CCR-lidstaten, met name Duitsland, zijn juist in sterke mate voorstander van relingen. De komende drie jaar zal worden gezocht naar een compromis waarmee iedereen kan leven. Bij de uitwerking hiervan zet ik erop in dat bestaande schepen ongemoeid worden gelaten.
Stelt de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) dezelfde eisen inzake de relingplicht voor binnenvaartschepen als de CCR? Zo nee, waarom niet? Klopt het dat de ILT de relingplicht tevens oplegt aan nieuwbouwschepen korter dan 55 meter? Zo nee, hoe luiden de eisen die de ILT stelt aan de relingplicht voor binnenvaartschepen?
De regelgeving wordt in opdracht van de ILT uitgevoerd door de erkende classificatiebureaus en enkele particuliere keuringsinstanties. Zij zijn belast met het keuren van de schepen en geven het Certificaat van Onderzoek af. Zij voeren de regels daarbij uit zoals beschreven onder het antwoord op vraag 2. De ILT houdt toezicht op de uitvoering van de regels door de classificatiebureaus en particuliere keuringsinstanties en hanteert daarbij geen regels die afwijken van de regels van de CCR.
De tarieven van NS op korte afstanden |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Stop met het rare prijsverschil bij NS op korte afstanden»1 en het LOCOV-advies over de tarieven van NS in 2015?2
Ja. NS heeft mij, zoals de concessie voorschrijft, geïnformeerd over haar besluit. Het advies van de consumentenorganisaties die vertegenwoordigd zijn in het Locov en diverse berichten in de media zijn mij ook bekend. De besluiten van NS over de tarieven voor 2015 voldoen aan de huidige vervoerconcessie voor het hoofdrailnet. NS heeft mij gemeld ook te voldoen aan de tariefparagraaf in de concept concessie 2015–2024.
Deelt u de mening van consumentenorganisaties dat er geen reden is om het reizen met NS op korte afstanden te ontmoedigen? Deelt u de constatering van deze organisaties dat korte-afstandreizigers bij NS vaak geen goed alternatief met het openbaar vervoer hebben, zeker nu steeds vaker parallelle buslijnen verdwijnen door bezuinigingen of het invoeren van het zogenaamde visgraatmodel?
Ik stel vast dat NS zorgvuldig met het advies van de consumentenorganisaties in het Locov is omgegaan en dat NS, mede naar aanleiding van dit advies en binnen de grenzen die de vervoerconcessie stelt, een besluit heeft genomen over de tarieven en proposities in 2015.
NS kent net als de regionale spoorvervoerders Veolia, Connexxion en Arriva (Noordelijke concessie) en vele spoorwegmaatschappijen in het buitenland een minimum- en een maximumtarief. Een belangrijke reden voor het hanteren van een minimumtarief is dat de kosten van een korte rit voor de vervoerder vaak hoger zijn dan de opbrengsten van het kaartje van de reiziger. Er is dus niet zozeer sprake van het ontmoedigen van korte-afstandsreizen, als wel van het vragen van een reële bijdrage.
Op korte afstanden kunnen bus, tram, metro en fiets alternatieven zijn voor de trein. Met de decentralisatie is de bevoegdheid om keuzes te maken in het aanbod van bus, tram en metro bij de decentrale overheden komen te liggen. Hoe zij daarbij omgaan met parallelle buslijnen en een visgraatmodel is aan hen.
Een wijziging van het NS-tariefsysteem zou redelijkerwijs geen financiële consequenties mogen hebben voor NS en voor alle reizigers samen. Zoals ook in het schriftelijk overleg van mei 2013 gewisseld (zie Kamerstuk 23 645 nummer 542), kent elke wijziging van het tariefsysteem (groepen) reizigers die erop vooruit gaan en (groepen) reizigers die erop achteruit gaan. Dat geldt ook in dit geval. Een tariefverlaging voor de korte afstanden zou gepaard moeten gaan met een tariefstijging voor de langere afstanden. NS heeft niet voor een dergelijke wijziging gekozen. Een verhoging op de langere afstanden maakt de trein daar onaantrekkelijker waar de auto vaak de «concurrent» vormt.
Bent u er mee bekend dat het tarief enkele reis ook bepalend is voor maand- en jaarabonnementen, waardoor NS-reizigers op korte afstanden op jaarbasis een paar honderd euro duurder uit kunnen zijn dan wanneer er niet met een minimumtarief van acht tariefeenheden zou worden gewerkt?
Het is mij bekend dat in de vervoerconcessie staat dat een jaartrajectabonnement tweede klas niet meer mag kosten dan 400 keer de prijs van een enkele reis tweede klas. De concessie bevat geen voorschrift over de prijs van maandabonnementen, maar redelijkerwijs zou deze niet meer dan 40 keer de enkele reis prijs moeten zijn. De tarieven voor 2015 voldoen hieraan.
Ook voor abonnementen geldt dat elke wijziging in de manier waarop het tarief wordt berekend voor sommige reizigers gunstig en voor andere ongunstig zou zijn.
Deelt u de mening dat het prijsverschil tussen heen-en terugreis voor een korte afstand met NS met een overstap naar een regionale vervoerder momenteel te groot is?
Op een beperkt aantal trajecten worden reizigers geconfronteerd met verschillende tarieven voor de heen- en de terugreis. Ik kan me voorstellen dat sommige reizigers dit als verwarrend ervaren. Deze situatie wordt veroorzaakt door een combinatie van een aantal factoren:
Volledig oplossen van deze verschillen is alleen mogelijk door het afschaffen van de regionale tariefvrijheid. Dat is niet aan de orde. De regionale tariefvrijheid vormt de kern van de decentralisatie. Overigens hebben alle betrokken partijen de kleine verschillen in de prijs van de heen- en terugreis geaccepteerd als onderdeel van de oplossing voor de lange-afstandskorting en invoering regionale prijzen.
NS heeft in reactie op het advies van de consumentenorganisaties gemeld dit punt te zullen inbrengen in het reguliere overleg tussen de spoorvervoerders met als doel de mogelijke opties en hun consequenties in beeld te brengen. Ik vind het een goed idee dat de spoorvervoerders hier samen naar kijken.
Bent u bereid met NS overeen te komen dat NS met ingang van de nieuwe hoofdrailnetconcessie geen minimumtarief meer rekent van acht tariefeenheden, maar net als alle andere OV-aanbieders in Nederland gaat werken met een landelijk opstaptarief plus een tarief gebaseerd op het aantal kilometers?
Over het wijzigen van het huidige systeem gebaseerd op tariefeenheden in een systeem gebaseerd op kilometers is ook eerder met uw Kamer gesproken3. Het wijzigen van het systeem (wat ook gedaan wordt bij het afschaffen van het minimumtarief) heeft gevolgen voor alle reizigers, zie hiervoor ook de antwoorden op de vragen 2 en 4. Het is daarom niet mogelijk om een dergelijke wijziging voor de nieuwe concessie te regelen.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat voor reizen in het hele openbaar vervoer één regel gaat gelden, namelijk dat er pas opnieuw een opstaptarief hoeft te worden betaald als na 35 minuten wordt overgestapt? Bent u daarom bereid met alle vervoerders en concessieverleners in het Nationaal Openbaar Vervoerberaad (NOVB) in overleg te gaan om ook het dubbele opstaptarief bij een overstap van trein op bus/tram/metro of vice versa af te schaffen en in de nieuwe hoofdrailnetconcessie op te nemen dat NS hieraan moet meewerken?
De wens voor een enkel opstaptarief in het gehele openbaar vervoer is sympathiek. Aan de wens om één opstaptarief te hanteren voor het gehele openbaar vervoer hangt meer vast dan op het eerste gezicht lijkt. Bij het afschaffen van het dubbele opstaptarief op het spoor (bij een overstap op een andere spoorvervoerder opnieuw een opstaptarief) bleken er veel verdelingskwesties en andere vraagstukken te zijn.
Er bestaat geen inzicht in de financiële en andere consequenties van een enkel opstaptarief voor het hele OV. Omdat ook in dit geval een wijziging zowel voor de vervoerders als voor de reizigers financieel neutraal zou moeten zijn, zou deze een verschuiving inhouden van de ene klantgroep naar een andere. Reizigers die overstappen tussen bus/tram/metro en trein zouden bij hun overstap niet opnieuw een opstaptarief hoeven; reizigers die niet overstappen zouden ter compensatie meer moeten gaan betalen. Om hoeveel reizigers en welke bedragen het gaat, is niet bekend. Daarom kan hierover niet op korte termijn een voorschrift opgenomen in de nieuwe concessie. Wel is het iets waar partijen naar kunnen kijken. Het NOVB heeft veel onderwerpen op de werkagenda staan. Hierbij kunnen alle partijen ideeën inbrengen, ik breng de door u gedane suggestie in.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de tweede termijn van het Algemeen overleg Vervoer en beheer hoofdrailnet voorzien op 15 oktober 2014?
Ja.
De financiële steun van Reinier Haga Groep aan het LangeLand Ziekenhuis en de mogelijke overname |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over de ontheffing van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) aan de Reinier Haga Groep om het LangeLand Ziekenhuis in Zoetermeer financieel te steunen?1
Ik heb hier kennis van genomen. De Reinier Haga Groep en het LangeLand Ziekenhuis hebben hierom gevraagd vanwege dreigende betalingsproblemen.
Wie heeft er precies verzocht om de spoedprocedure, en waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Is met de ontheffing de voorgenomen overname van het LangeLand Ziekenhuis door de Reinier Haga Groep onontkoombaar geworden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, partijen hebben een ontheffing gekregen om een concentratie aan te gaan. Aan de ontheffing is het voorschrift verbonden dat Reinier Haga Groep en het LangeLand Ziekenhuis na de concentratie geen stappen zullen zetten gericht op (verdere) organisatorische of operationele integratie van de beide ondernemingen zolang de ACM nog geen definitieve toestemming heeft gegeven. Dat heeft ACM op 24 september 2014 besloten.
Heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) reeds ingestemd met een mogelijke overname? Op welke termijn wordt dit duidelijk?
Op de website van de NZa is te lezen dat op 18 september 2014 de NZa toestemming heeft gegeven aan partijen om hun plannen aan te melden bij de ACM. Dit omdat de betrokken ziekenhuizen hun samenwerkingsplannen hebben afgestemd met de ondernemingsraden, cliëntenraden en de medische staf, zoals de wet voorschrijft.
Wat zijn de gevolgen van de voorgenomen overname voor het voortbestaan van het ziekenhuis in Zoetermeer en de werkgelegenheid aldaar? Worden er gedwongen ontslagen verwacht? Zo ja, hoeveel en in welke mate? Is de vakbond erbij betrokken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mocht de concentratie doorgaan, dan is het aan het bestuur om duidelijkheid te geven over hoe zij invulling willen geven aan de concentratie en wat de gevolgen zijn, zowel naar het personeel als naar andere partijen zoals de gemeente Zoetermeer. Het is niet aan mij om dit te beoordelen. Bovendien zijn allerlei scenario’s denkbaar totdat het bestuur een definitief besluit neemt.
Klopt het dat er al reserveringen zijn voor ontslag van personeel? Zo ja, hoeveel geld is er gereserveerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Zal de overname, wellicht op termijn, leiden tot het ontmantelen van het LangeLand Ziekenhuis in Zoetermeer? Welke plannen liggen ten grondslag aan de financiële steun en overnameplannen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is het gevolg voor het huidige verzorgingsgebied van het betreffende ziekenhuis wanneer dit verdwijnt? Erkent u dat niet alleen aanrijtijden van belang zijn bij een analyse van de bereikbaarheid van zorg, maar ook de zwaarte (en grootte) van het verzorgingsgebied dat een ziekenhuis bedient? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de gevoelige ziekenhuisanalyse van het RIVM uit 2013 is het Langeland Ziekenhuis niet gevoelig voor de 45-minuten norm voor spoedeisende hulp en acute verloskunde. Er zijn geen gevolgen voor de bereikbaarheid binnen 45 minuten met een ambulance van de spoedeisende hulp en acute verloskunde in de regio bij mogelijke sluiting van het Langeland Ziekenhuis.
Het is de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars om voldoende zorg in te kopen waarbij zij dienen te voldoen aan hun zorgplicht.
Is het voortbestaan van de klinische functies, zoals verloskunde, gewaarborgd? Blijft in het ziekenhuis 7x24 uur het licht branden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mocht de concentratie doorgaan, dan is het aan het bestuur om duidelijkheid te geven over hoe zij invulling willen geven aan de concentratie en wat de gevolgen zijn.
Zijn bij deze overname de omgeving, patiënten en personeel (zwaarwegend) geraadpleegd, zoals de fusiewet voorschrijft? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo ja, hoe luidde hun oordeel?2
Zie antwoord vraag 4.
Welk advies geeft de Inspectie voor de Gezondheidzorg (IGZ) voor deze overname? Is de zorg binnen beide zorginstellingen «op orde» om een grote verandering te kunnen ondergaan?
De NZa geeft een zienswijze aan de ACM over de concentratie. De NZa zal in haar zienswijze de eventuele inbreng van de IGZ meenemen. Na het besluit van de ACM wordt de eventueel uitgebrachte zienswijze openbaar.
Op welk onderzoek is gebaseerd dat grote instellingen in de zorg efficiënter zijn? Welke omvang zou een ziekenhuis idealiter moeten hebben naar uw mening? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is mij niet bekend dat grote instellingen in de zorg per definitie efficiënter zijn. Belangrijk is dat er keuzemogelijkheden blijven bestaan voor verzekeraars en verzekerden.
Klopt het dat een adviseur bij het LangeLand Ziekenhuis een gage van 2.500 euro per dag krijgt? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Het is mij niet bekend welke gage personen krijgen die advies geven aan het LangeLand Ziekenhuis. In de wet normering topinkomens (Wnt) is vastgelegd dat er een verplichting is tot transparantie van niet-topfunctionarissen in het jaardocument, maar er is geen inkomensnormering voor niet-topfunctionarissen. Het is dan ook aan de raad van toezicht om hier wat van te vinden en te verantwoorden in het jaardocument dat over 2014 medio 2015 zal verschijnen.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gaza met onmiddellijke ingang onder controle van Hamas en Fatah»?1
Ja.
Kunt u aangeven of de intensievere samenwerking tussen Hamas en Fatah, als gevolg van de eerder gesloten eenheidsregering, betekent dat Hamas en Fatah nu ook een gemeenschappelijke begroting onderhouden?
Dat is niet het geval. Het betreft een herbevestiging van beide partijen dat de technocratische regering, die bestaat uit onafhankelijke personen, ook Gaza gaat besturen.
Kunt u aangeven of het eerdere conflict tussen Hamas en Fatah over het uitbetalen van Hamas ambtenaren door de Palestijnse Autoriteit inmiddels is beslecht? Is het waar dat de salarissen van deze ambtenaren tijdelijk zijn uitbetaald door Qatar?
Qatar heeft geld beschikbaar gesteld aan de technocratische regering om eenmalig ambtenaren die geen deel uitmaken van het veiligheidsapparaat te betalen. Het is nadrukkelijk geen salaris en er zijn geen toezeggingen gedaan voor de toekomst. Alleen personen die niet op internationale sanctielijsten staan komen in aanmerking voor deze eenmalige uitkering.
Kunt u tevens aangeven of de Europese Unie nog altijd zo’n 65.000 ambtenaren in Gaza financieel ondersteunt die sinds 2007 niet hebben gewerkt, zoals bleek uit het rapport van de Europese Rekenkamer van vorig jaar? In hoeverre is die situatie sindsdien gewijzigd?
De EU betaalt via Pegase salarissen van 65.000 ambtenaren die voor de machtsovername van Hamas in dienst waren van de Palestijnse Autoriteit Een deel van deze ambtenaren heeft de afgelopen jaren doorgewerkt, onder meer in het onderwijs en de gezondheidszorg. De technocratische regering heeft de ambtenaren gevraagd weer aan het werk te gaan, maar niet alle ambtenaren hebben hier gevolg aan kunnen geven. Fatah en Hamas zijn overeengekomen dat een comité ingesteld gaat worden voor de integratie van de ambtenaren, waarbij ambtenaren beoordeeld worden op professionele en veiligheidsgronden.
Wat voor gevolgen heeft de bovengenoemde hernieuwde samenwerking voor de financiële steun vanuit Nederland en de Europese Unie aan de Palestijnse Autoriteit? Welke garanties heeft u dat Nederlandse steun niet ten goede komt van Hamas?
Het betreft geld van Qatar, niet van de EU of NL. De lijst van ambtenaren waarvoor de EU een bijdrage geeft is niet gewijzigd.
Kunt u tevens aangeven, met inachtneming van uw recente brief2, hoe de Higher National Commission for Prisoners and Detainees, een verbetering is ten opzichte van het eerdere systeem van betalingen aan gevangenen? Is de perverse prikkel «hoe langer de gevangenisstraf, hoe hoger de betaling» in dit systeem weggenomen? Kunt u bovendien aangeven of in dit systeem ook Hamas-gevangenen worden uitbetaald?
Met de overheveling naar de PLO is de PLO in principe ook verantwoordelijk voor de financiering van de betalingen aan gevangenen. De PLO zal voor de financiering Arabische donoren benaderen. Hiermee worden de financiële stromen nog duidelijker gescheiden. De stap is verwelkomd door de VS.
De regelgeving is echter niet veranderd, de duur van de detentie blijft bepalend voor de toelage. De regelgeving maakt geen onderscheid tussen gevangenen op basis van politieke affiliatie. Het kabinet zal samen met gelijkgezinde partners blijven wijzen op het belang van hervorming van het toelagen systeem.
Het bericht van RTV Oost “Mogelijk chloortrein van AkzoNobel door Overijssel vanwege staking Rotterdam |
|
Paul Ulenbelt , Eric Smaling |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat AkzoNobel voorbereidingen treft om weer chloortreinen te laten rijden, nu er een tekort aan chloor dreigt te ontstaan vanwege stakingen bij de chloorfabriek in het Botlekgebied?1
Ja.
Ben u van mening dat dit transport is toegestaan binnen het convenant dat AkzoNobel heeft afgesloten met de rijksoverheid in 2006, waarin duidelijk gesteld wordt dat er alleen uitzonderlijk transport mag plaatsvinden in geval van onderhoud bij de fabriek? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Incidentele transporten in opdracht van Akzo Nobel Nederland te Rotterdam worden uitgevoerd op basis van het «Convenant Akzo chloortransporten» dat is afgesloten in 2002. Dit convenant staat Akzo Nobel incidenteel transport van chloor door Nederland toe in geval van voorziene en onvoorziene vermindering en om uitval van de lokale productie op te vangen, met het doel bestaande afnamecontracten te kunnen nakomen.
Deelt u de mening dat dit stakingsbreking betreft, wat regelrecht ingaat tegen het internationale stakingsrecht, zoals vastgelegd door de Verenigde Naties? Zo nee, waarom niet?
Het in 2002 gesloten convenant stelt Akzo Nobel Nederland in staat om in bepaalde gevallen incidentele transporten uit te laten voeren die voldoen aan alle veiligheidseisen. Het loonconflict en de hieruit voortvloeiende staking is een kwestie tussen werkgever en werknemers. Het is in voorkomende gevallen aan de rechter om een uitspraak te geven of dit stakingsbreking betreft.
Gaat u in gesprek met AkzoNobel om dit mogelijke transport tegen te houden? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie antwoord vraag 3. Er is geen wettelijke grondslag om deze transporten tegen te houden.
Gaat u zich inzetten om te voorkomen dat dit soort situaties zich vaker voordoen, door met de werkgever in overleg te treden om de arbeidsvoorwaarden van de stakende werknemers te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Nee, het Ministerie van Infrastructuur en Milieu gaat niet over het arbeidsrecht en de arbeidsrechtelijke verhoudingen tussen werkgever en werknemer.
Wilt u deze vragen beantwoorden voordat AkzoNobel een besluit neemt dat invloed op de staking heeft?
Ik streef naar spoedige beantwoording van deze vragen, maar ik ga niet over de bedrijfsvoering van Akzo Nobel en kan dus niet toezeggen dat zij een nader besluit met invloed op de staking aanhoudt tot na de beantwoording.
Het bericht ‘Nederland blijft achter met Europese subsidies’ |
|
Michiel van Veen (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nederland blijft achter met Europese subsidies»?1
Ja.
Is het waar dat van de 2.666 subsidie-aanvragen er 108 door Nederlandse midden- en kleinbedrijven (MKB's)zijn ingediend in de eerste aanvraagronde van het innovatie bevorderende Small and Medium-sized Enterprises (SME)-instrument en dat slechts vier van de 108 aanvragen (4%) zijn goedgekeurd?
De Europese Commissie geeft in het document «SME Instrument Phase 1: Results after cut-off» van 18 juni 2014 aan dat er 2.662 voorstellen zijn ontvangen. Vanuit Nederland zijn inderdaad 108 voorstellen ingediend waarvan 4 gehonoreerd.
Hoe beoordeelt u deze cijfers alsmede de opmerking van de schrijvers van het artikel dat dit een «wake-up call» voor Nederland zou moeten zijn?
Het SME-instrument is één van de instrumenten om het mkb bij Horizon 2020 te betrekken. Het instrument beoogt het mkb te stimuleren om tot introductie van innovatieve producten op de markt te komen die een doorbraak betekenen. Het instrument kent 3 fasen: fase 1 is de haalbaarheidsfase (subsidie € 50.000), fase 2 is de demonstratie- en marktintroductiefase (subsidie € 1 mln tot € 3 mln) en fase 3 de commercialisatiefase (risicofinanciering).
De score waar het artikel in FD over gaat betreft de eerst ronde van aanvragen van het mkb voor fase 1 waarin de mkb’er de technische en commerciële potentie van een «doorbraakinnovatie» op haalbaarheid moeten uitwerken.
In deze eerste ronde zijn er van de 108 Nederlandse voorstellen 4 gehonoreerd. Dit betekent een slagingspercentage van 3,7%. Het gemiddelde slagingspercentage van de gehele call lag op 5,8% (2.662 proposals en 155 gehonoreerd).
In deze eerste call ligt Nederland qua slagingskans weliswaar onder het Europese gemiddelde, maar het is nog te vroeg om hier conclusies aan te verbinden.
Het betreft immers de start van een nieuw instrument waarin, anders dan bij de R&D-projecten in het Zevende Kaderprogramma, de focus ligt op het ontwikkelen van innovatieve producten door een mkb’er die tot een doorbraak op de markt leiden. Daarbinnen betreft het een eerste call voor de haalbaarheidsstudie.
Het nieuwe SME-instrument richt zich op een nieuwe doelgroep, die zijn weg naar het instrument moet vinden. Met RVO.nl vindt overleg plaats op welke wijze de doelgroep het best benaderd en geholpen kan worden en hoe geleerd kan worden van de diverse strategieën van de verschillende lidstaten.
Ook met de Europese Commissie vindt hier overleg over plaats.
Welke van de zes redenen die in het document «SME Instruments Phase 1: Results after cut-off» worden genoemd om subsidieaanvragen af te wijzen, waaronder onvoldoende focus op business-kansen en onvoldoende overtuigende uitleg bij de beschrijving van het voorstel, werden over het algemeen gebruikt bij het weigeren van de subsidie-aanvragen van 104 Nederlandse MKB's? Werden er ook andere redenen aangevoerd dan de zes argumenten die in het bovenstaande document worden genoemd?
In de eerste algemene evaluatie noemt de Commissie 6 leerpunten om de kwaliteit van de voorstellen te verbeteren. Dit betreft echter geen selectiecriteria.
De subsidieaanvraag voor de projecten zijn beoordeeld op de selectiecriteria: «excellentie» (is het projectidee innovatief genoeg), «impact» (is er aandacht besteed aan de business-kansen) en «kwaliteit van de implementatie» (projectmanagement). De individuele evaluatierapporten bevatten slechts scores voor deze drie criteria en een totaalscore. Een project wordt afgewezen als het onvoldoende scoort op één van de criteria. Uit de evaluatieformulieren valt te herleiden dat 91 aanvragers om die reden zijn afgewezen. 17 van de aanvragers voldeden aan alle drie de selectiecriteria. 13 daarvan zijn in de ranking toch niet hoog genoeg geëindigd om gehonoreerd te worden.
Is er een verband tussen het matige succes van het Nederlandse MKB in de eerste aanvraagronde van het SME-instrument en de constatering in uw brief over het Zevende Kaderprogramma voor Onderzoek en Technologische Ontwikkeling (TK 21 501-31 nr. 343) dat het aandeel Nederlandse MKB en grote bedrijven die financiering wisten te verwerven lager was dan gemiddeld?
In het Zevende Kaderprogramma was Nederland met een retour van 7,4% (t.o.v. 5% budget bijdrage) koploper. In Nederland zijn vooral de technologische instituten en universiteiten succesvol geweest in deelname. De participatie van het Nederlandse mkb in KP7 bleef met 13% echter achter ten opzichte van het Europese gemiddelde (15%).
Het is nog te vroeg om een uitspraak te doen of dit beeld hetzelfde is voor Horizon 2020.
Welke rol hebben de overheden van Spanje, Engeland en Italië gespeeld bij de succesvolle aanvragen van MKB'ers in deze landen, aangezien uit het document «SME Instruments Phase 1: Results after cut-off» blijkt dat deze landen beter scoren op het binnenhalen van financiële middelen bij deze regeling?
Er vindt overleg plaats met de Europese Commissie en met de verschillende lidstaten. Het is nog te vroeg om conclusies te trekken over nationale begeleiding aan de hand van de uitkomsten van deze eerste call.
Bent u bereid te onderzoeken hoe het Nederlandse MKB in de toekomst meer kan profiteren van het SME-instrument? Wilt u de Kamer hierover informeren?
Ja. Er wordt bekeken wat de juiste doelgroep is voor dit instrument en op welke wijze deze doelgroep het best benaderd en geholpen kan worden. Hierover vindt ook overleg plaats met de verschillende lidstaten en de Europese Commissie.
Ik zal de Kamer op de hoogte houden van de verdere aanpak en de resultaten daarvan.
Onterechte ziekenhuisrekeningen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Schadepost van tientallen miljoenen voor ziekenhuizen» en «Waanzinrekeningen blijven komen, ondanks invoering «vereenvoudigde ziekenhuisnota»»?1
Ja.
Herinnert u zich uw uitspraken dat, indien de uitkomsten van de onderzoeken naar de jaarrekeningen aanleiding geven om de correctie op het eigen risico nader te bezien, u dat met ziekenhuizen en zorgverzekeraars afspreekt?2 Heeft de extra ronde van controles die, zoals uit eerst genoemd artikel blijkt, tientallen miljoenen euro's aan onterechte declaraties heeft opgeleverd, aanleiding gegeven om inderdaad de correctie op het eigen risico nader te bezien? Zo ja, hoe gaat u hier zorg voor dragen? Zo nee, waarom niet?
De uitkomsten van de omzetonderzoeken zijn nog niet bekend. Ik kan dan ook niet bevestigen dat het om tientallen miljoenen euro’s zou gaan. In het kader van de aanpak jaarrekeningen vraagt de motie-Bruins Slot/Pia Dijkstra (Kamerstuk 28 828, nr. 66), de regering zich ervoor in te zetten dat ook de gedupeerde patiënten die zich niet zelf melden, het onterecht betaalde eigen risico terugkrijgen. Hiervoor ben ik met partijen, waaronder de zorgverzekeraars, in overleg.
Herinnert u zich de eerdere vragen hoe het door patiënten ten onrechte betaalde eigen risico teruggegeven zal worden aan de patiënt en u in reactie hierop heeft aangegeven dat u de zorgverzekeraars zou vragen expliciet informatie te geven aan hun verzekerden over het eigen risico?3 Heeft u hierover inmiddels contact gehad met de zorgverzekeraars? Wat was hun reactie op uw verzoek? Bent u van mening dat hierover momenteel door de zorgverzekeraars voldoende expliciete informatie en voorlichting wordt gegeven aan verzekerden? Zo nee, hoe gaat u de zorgverzekeraars bewegen dit dan toch te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat u in het eerder genoemde debat verwees naar afspraken tussen u en de zorgverzekeraars, die behelzen dat als de verzekerde hierom vraagt de zorgverzekeraar in detail nagaat of het eigen risico terugbetaald moet worden? Hoeveel verzekerden hebben inmiddels een verzoek om teruggave van het eigen risico ingediend bij hun verzekering naar aanleiding van deze onterechte declaraties door de verschillende ziekenhuizen? Welke andere oplossingen zijn eventueel nog denkbaar om het ten onrechte betaalde eigen risico terug te geven aan verzekerden?
Navraag bij ZN leert dat, voor zover bekend, er nog geen verzekerden zijn die de zorgverzekeraars hebben benaderd ten aanzien van de onderhavige declaraties.
Over de motie-Bruins Slot/Pia Dijkstra ben ik in overleg met betrokken partijen.
Deelt u de mening dat de oorzaak van de declaratieproblemen en de waanzinnige rekeningen waar de genoemde artikelen over gaan, is gelegen in een combinatie van onduidelijke regelgeving en een onduidelijk declaratiesysteem? Deelt u de mening dat dit overdeclaratie uitlokt en weinig ruimte biedt voor het in rekening brengen van een eerlijke prijs voor de verleende zorg? Wat is volgens u de voornaamste oorzaak van de problemen met de ziekenhuisrekeningen, zoals die in de artikelen beschreven worden? Welke acties onderneemt u om de declaratieproblematiek op orde te krijgen en zodoende de waanzinnige rekeningen en naheffingen bij ziekenhuizen tot het verleden te laten behoren?
Het artikel uit het Financieel Dagblad van 24 september 2014 betreft het plan van aanpak jaarrekeningen. De oorzaak van de jaarrekeningenproblematiek en het met veldpartijen overeengekomen plan van aanpak staat beschreven in mijn brief van 22 mei 2014 (Kamerstuk 32 620, nr. 117). Kortheidshalve verwijs ik naar deze brief.
Hoewel partijen onduidelijkheid in de regelgeving hebben ervaren deel ik uw mening niet dat dit overdeclaratie uit lokt en er dus weinig ruimte zou zijn voor het in rekening brengen van een eerlijke prijs. Zorgverzekeraars en zorgaanbieders hebben alle ruimte om een reële prijs voor zorgproducten af te spreken. Rekeningen die als waanzinnig hoog worden ervaren zijn meestal het gevolg van te hoog afgesproken prijzen in combinatie met het feit dat de DBC systematiek uit gaat van gemiddelde prijzen. Dit staat los van de genoemde declaratieproblematiek. De aanpak van het terugdringen van (te) hoge rekeningen ligt in eerste instantie bij zorgverzekeraars en zorgaanbieders zelf. Zij zullen producten van een reële prijs moeten voorzien. Dat geldt met name voor lichtere producten waarbij de prijs direct van invloed kan zijn op de vraag of het gehele eigen risico moet worden betaald, of maar een deel daarvan. Daarnaast doet de NZa continue onderzoek naar verbeteringen in de DBC’s. Zo onderzoekt de NZa momenteel de herkenbaarheid van DBC’s die voor SEH zorg worden gedeclareerd. Voor die producten die zo breed zijn geformuleerd dat de gemiddelde prijs vaak niet goed past bij de uitgevoerde zorgactiviteiten bekijkt de NZa of deze opgeknipt kunnen worden in lichte en zware producten.
Kunt u een overzicht geven van het aantal ziekenhuizen dat als gevolg van deze onterechte declaraties, extra controles en naheffingen, geen goedkeurende verklaring krijgen van hun accountant? Heeft u signalen dat ziekenhuizen als gevolg hiervan in financiële problemen komen, doordat leningen worden opgeëist en/of nieuwe leningen niet meer worden verstrekt?
Nee, een dergelijk overzicht kan ik niet geven. De uitkomsten van het jaarrekening traject zijn nog niet bekend. Ten overvloede merk ik op dat het plan van aanpak erop is gericht dat ziekenhuizen juist wel een goedkeuring bij de jaarrekening kunnen krijgen. Overigens is het mij bekend dat een aantal ziekenhuizen er zelf voor heeft gekozen om hun jaarrekening al zonder goedkeurende accountantsverklaring te deponeren, maar wel mee te doen met de uit te voeren omzetonderzoeken. Ik heb geen concrete signalen dat ziekenhuizen hierdoor in de financiële problemen komen.
De invloed van de humanitaire crisis in Jemen op de ontwikkelingssamenwerking van Nederland met Jemen |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Ineenstorting dreigt» en «Veel doden bij aanslagen Jemen»?1 2
Ja.
Heeft de humanitaire crisis in Jemen gevolgen voor het ontwikkelingssamenwerking programma dat Nederland met Jemen heeft? Zo ja, in hoeverre worden de in het verleden met ontwikkelingssamenwerking behaalde resultaten door de huidige onrustige situatie teniet gedaan?
Er zijn geen berichten uit Jemen gekomen die erop duiden dat met Nederlandse ontwikkelingssamenwerking behaalde resultaten teniet worden gedaan door de huidige humanitaire crisis in het land. In Jemen is momenteel 57% van de bevolking afhankelijk van humanitaire hulp. Dit cijfer is niet veranderd na de recente onlusten in Sana’a en in de provincie Amran.
Kunt u aangeven of de huidige crisis gevolgen heeft voor het strategische meerjarenplan van Nederland voor Jemen? Zo ja, wat zijn de gevolgen voor het waterprogramma, het SRGR (Sexual and Reproductive Health and Rights)-programma en het veiligheid en rechtsordeprogramma?
Het is te vroeg om te kunnen bepalen of de huidige crisis gevolgen heeft voor het strategisch meerjarenplan van Nederland voor Jemen. De uitvoering van het strategisch meerjarenplan vanuit de ambassade in Sana’a kan vooralsnog doorgaan. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat bepaalde activiteiten door de huidige situatie geen doorgang kunnen vinden. De Ambassade blijft uiteraard terzake alert en rapporteert over zowel politieke ontwikkelingen als potentiele impact op het OS-programma.
Kunt u aangeven of de huidige situatie consequenties heeft voor het NICHE(Netherlands Initiative for Capacity development in Higher Education)-programma, gericht op versterking van het hoger- en beroepsonderwijs? Zo ja, loopt dit programma door de onrustige situatie en het negatieve reisadvies wederom vertraging op? Zo nee, waarom niet?
Er zijn nog geen aanwijzingen dat het NICHE-programma extra vertraging oploopt als gevolg van de recente onlusten. Wel is het voor partnerorganisaties en voor de Nederlandse ambassade momenteel moeilijk om de voortgang van projecten te monitoren in een situatie waarin reizen in het land ernstig bemoeilijkt wordt.
De lucratieve bijstand |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
Kent u het artikel «Bijstandsmoeder kan zelfs meer dan 2.000 euro netto krijgen»?1
Ja.
Erkent u dat in Nederland een absurde situatie is ontstaan waardoor een bijstandsmoeder tot meer dan 2.000 euro netto per maand binnenkrijgt waar een groot deel van werkend Nederland fors minder verdient?
Het is van belang dat werken vanuit een bijstandsuitkering lonend is. Op dit moment is dat voor alleenstaande ouders onvoldoende het geval. Alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering die 4 dagen per week tegen het wettelijk minimumloon aan het werk gaan, gaan er momenteel financieel op achteruit. Deze zogenoemde «armoedeval» is voor het kabinet niet acceptabel. Het is van groot belang dat werken financieel loont. Daarom heeft het kabinet besloten om het stelsel van kindregelingen te hervormen, zodat deze «armoedeval» per 2015 wordt opgelost.
Deelt u de visie dat deze situatie onrechtvaardig is en zo spoedig mogelijk dient te veranderen in het voordeel van werkend Nederland?
Door de herziening van de kindregelingen wordt de armoedeval per 2015 opgelost.
Bent u bereid de marginale druk nu eindelijk eens echt aan te pakken en te zorgen dat meer werken gaat lonen, door het invoeren van een vlaktaks met een zeer laag tarief en een start te maken met het ontmantelen van het toeslagencircus? Zo neen, waarom niet?
Het bevorderen van de werkgelegenheid is één van de doelstellingen van het kabinet bij de herziening van het belastingstelsel. Dat is bovendien een belangrijke pijler van het regeerakkoord. Daarnaast is in het regeerakkoord afgesproken dat het kabinet staat voor evenwichtige inkomensverhoudingen. Deze doelstellingen zijn ook terug te zien in het koopkrachtbeeld voor 2015. Werken wordt lonender door een verhoging van de arbeidskorting. Door de herziening van de kindregelingen wordt de armoedeval van alleenstaande ouders in de bijstand opgelost. Door 2/3e van de tijdelijke verlaging van het tarief van de eerste schijf in de loon- en inkomstenbelasting structureel te maken wordt de koopkracht van iedereen, maar vooral van lage inkomens, ondersteund. Kortom: het kabinet verkleint de wig en zorgt voor een evenwichtig inkomensbeeld. Bij de herziening van het belastingstelsel staat, naast complexiteitsreductie, het bevorderen van economische groei en werkgelegenheid voorop. Het kabinet heeft diverse keuzes gemaakt om dit te bereiken en gaat de komende tijd hierover het gesprek aan met de fracties van de Tweede Kamer.
Begrijpt u dat door het systeem van toeslagen en extraatjes juist de minima gevangen zitten in hun inkomensgroep omdat meer werken betekent dat zij verschillende toeslagen en aanvullingen kwijtraken en zo te maken krijgen met de zogenaamde armoedeval?
Zie antwoord vraag 4.
Zo ja, bent u bereid te kiezen voor doelmatigheid (economische groei en werkgelegenheid) in plaats van links gedefinieerde rechtvaardigheid (nivellering middels enorme aanvullingen en toeslagen) zodat, zeker op termijn, iedereen profiteert?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat de Schenkingsvrijstelling nieuwbouw volgens NVB-bouw in feite nu al verlopen’ is |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het krantenartikel waarin wordt bericht dat de schenkingsvrijstelling nieuwbouw volgens NVB-bouw, de Vereniging voor ontwikkelaars en, bouwondernemers in feite nu al verlopen is?1
Ja.
Volgens de verruimde schenkingsvrijstellingsregeling in verband met de eigen woning moet het geschonken bedrag van maximaal € 100.000 vóór 1 januari 2015 aan de aankoop van de woning zijn besteed; is het waar dat aankoop van een nieuwbouwwoning – waarbij in de regel in termijnen wordt betaald – door de strikte formulering in de wet (de Uitvoeringsregeling) in de dagelijkse praktijk dus al ruim vóór 1 januari 2015 niet meer mogelijk is?
De tijdelijk verruimde vrijstelling voor de schenkbelasting heeft voor zowel nieuwbouwwoningen als voor bestaande woningen de voorwaarde dat als de schenking wordt gebruikt voor de betaling van (een deel van) de koopsom of aflossing van (een deel van) de eigenwoningschuld, de betaling respectievelijk de aflossing plaatsvindt in de periode 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2014. De systematiek van de tijdelijk verruimde vrijstelling is hiermee gelijk aan de systematiek voor de reguliere verhoogde vrijstelling voor schenkingen voor de eigen woning. Vanaf 1 januari 2015 zal de reguliere verhoogde vrijstelling weer gelden, waarbij een schenking aan een kind tussen 18 en 40 jaar ten behoeve van de eigen woning eenmalig is vrijgesteld van schenkbelasting tot een bedrag van € 52.752.
Bij de aanschaf van een woning in aanbouw is de aankoopsom doorgaans niet ineens verschuldigd, maar worden aan de koper slechts de bouwtermijnen in rekening gebracht die overeenstemmen met de voortgang van de bouw. De koper betaalt in de praktijk de eerste termijn zodra hij eigenaar wordt van de grond, de tweede zodra de fundering is opgeleverd etc. Naar de letter van de wet kan de vrijstelling dus alleen worden gebruikt voor de termijnen die voor 31 december 2014 worden betaald. Het kabinet heeft besloten de tijdelijk verruimde vrijstelling niet te verlengen maar acht het wel wenselijk om soepel om te gaan met de regels waar het gaat om een woning in aanbouw. Voor situaties waarin in 2014 al een begin is gemaakt met de besteding van een geschonken bedrag voor een woning in aanbouw, zal het kabinet goedkeuren dat, indien het geschonken bedrag in 2014 nog niet geheel kan worden besteed aan de woning in aanbouw omdat in 2014 nog onvoldoende bouwtermijnen zijn vervallen om het geschonken bedrag volledig te besteden, de tijdelijk verruimde vrijstelling toch van toepassing is op de besteding van het resterende bedrag in 2015. Het bedrag dat in 2014 nog niet besteed is, zal dan besteed moeten worden aan de eerstvolgende bouwtermijn(en) in 2015. De exacte voorwaarden waaraan deze goedkeuring gebonden is, zullen op korte termijn in een beleidsbesluit worden bekendgemaakt.
Kunt u uw visie geven op inhoud en argumenten, aangevoerd in de brief van NVB-bouw van 1 oktober jl?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat een deel van de begunstigden door de regeling niet optimaal – in de geest van de wet – gebruik kan maken van de verruimde schenkingsregeling in voor 1 januari 2015?
De tijdelijk verruimde vrijstelling is een eenmalige crisismaatregel waarmee is beoogd om extra middelen voor de financiering of verbouwing van een koopwoning of aflossing van een eigenwoningschuld te genereren. Hiermee is een impuls gegeven aan de woningverkoop in een periode van crisis op de woningmarkt. De groep die tot aanschaf en gedeeltelijke betaling van een nieuwbouwwoning is overgegaan in de periode vanaf 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2014 behoort dus ook tot de groep waarvan beoogd is om deze te stimuleren tot aankoop van de woning. Ik vind het dan ook redelijk dat aan deze groep, onder de voorwaarden zoals hierboven beschreven in het antwoord op de vragen 2, 3 en 7, tegemoet wordt gekomen.
Bent u van mening dat de positieve impuls die van de schenkingsregeling uitgaat voor de nieuwbouw hierdoor ook beperkt wordt, en dat dit ongewenst is?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de belastingvrijstelling voor de verbouwing van een bestaand huis nog wél tot 2017 mogelijk is?
Bij verbetering of onderhoud van een eigen woning mag een in 2014 gedane schenking in 2014, 2015 en 2016 worden aangewend. De achtergrond hiervan is dat een verbouwing vaak over een langere periode loopt zodat het moment van besteding van de schenking lastiger te plannen is dan het geval is als de schenking aangewend wordt voor aanschaf van een eigen woning of aflossing op een eigenwoningschuld. Ook op dit punt is aangesloten bij de voorwaarden die gelden voor toepassing van de reguliere verhoogde vrijstelling met betrekking tot de eigen woning. Overigens kan, in tegenstelling tot de recente berichtgeving door Netwerk Notarissen, alleen gebruik worden gemaakt van de tijdelijk verruimde vrijstelling voor verbetering of onderhoud indien de begunstigde van de schenking in 2014 al de eigen woning bezit.
Bent u van mening dat in geval van een nieuwbouwwoning het billijk is het aankoopmoment bepalend te laten zijn voor de belastingvrijstelling en niet de tenaamstelling? Bent u bereid het beleid voor de bedoelde groep begunstigden nog aan te passen of coulance te betrachten op dit punt?
Zie antwoord vraag 2.
Het voornemen van het vliegveld Princess Juliana International Airport en het havenbedrijf The Harbour Group of Companies van Sint Maarten om casino’s te bouwen |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het voornemen van het vliegveld Princess Juliana International Airport en het havenbedrijf The Harbour Group of Companies van Sint Maarten om casino’s te bouwen?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het in hemelsnaam mogelijk is dat er vergunningen worden verleend voor casino’s terwijl er een moratorium is op casino- en loterijvergunningen?2
Er is geen moratorium op casinovergunningen. Minister T. Richardson heeft het bestaande moratorium voor casino-vergunningen op 1 oktober 2014 opgeheven.
Beaamt u de conclusies uit het integriteitsrapport van PWC dat overheidsbedrijven, waaronder The Harbour Group of Companies, lak hebben aan regels omtrent integriteit en transparantie?
De conclusies in het PWC rapport zijn opgesteld door een onderzoeksteam van een gerenommeerd onderzoeksbureau. Het onderzoek is begeleid door een commissie onder voorzitterschap van de heer mr.dr. M. Oosting in opdracht van de Gouverneur. Ik heb geen reden te twijfelen aan de kwalificatie van hun bevindingen.
Hoe verhoudt deze vergunningverstrekking zich tot bovenstaand rapport?
Een van de aanbevelingen in het PWC rapport is om een onafhankelijke «gaming oversight board» in het leven te roepen, een raad die de uitgifte en verlengingen van casino-vergunningen regelt onder toezicht van het Openbaar ministerie (OM). Het is een van de onderwerpen die bij de opstelling van het plan van aanpak door de regering van Sint Maarten moet worden geadresseerd.
Kunt u aangeven waarom de financiën van The Harbour Group of Companies geheim worden gehouden? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is mij niet bekend.
Wat wordt er gedaan om ervoor te zorgen dat corruptie en criminaliteit op het eiland bij de overheids NV’s aangepakt wordt?
De opsporing van strafbare feiten en deze bij het OM voor vervolging voordragen is aan de justitiële autoriteiten van Sint Maarten, die dit zo nodig kunnen intensiveren. De deugdelijke uitvoering van deze taken is echter voor een groot deel afhankelijk van de capaciteit die de opsporingsdiensten en het OM hebben. Er is in de recente integriteitsrapporten vastgesteld dat deze gering is. Dit onderwerp zal bezien worden in het kader van het plan van aanpak dat naar aanleiding van de uitgebrachte integriteitsrapporten moet worden opgesteld en dat ik in tijdens de begrotingsbehandeling op 1 oktober 2014 heb aangekondigd.
Deelt u de mening dat de situatie op het eiland zeer ernstig is en dat er totaal geen besef van integriteit is op Sint Maarten? Zo nee, waarom niet?
De integriteitsituatie op het eiland is inderdaad zeer ernstig. De integriteitsrapporten zijn over de hele linie zeer kritisch en wijzen uit dat het gebrek aan integriteit zich tot in de haarvaten van de samenleving heeft vastgezet. Uit het feit dat er geen signalen zijn dat de regering zelfs maar een begin heeft gemaakt met het opstellen van een plan van aanpak dat moet leiden tot herstel van de situatie, kan worden afgeleid dat zij de ernst en omvang van de problematiek en de urgentie die het heeft om dit op te lossen, niet of onvoldoende onderkent.
Deelt u de mening dat er klaarblijkelijk geen sprake is van bestuurlijk ingrijpen door Sint Maarten en het tijd is om Sint Maarten een aanwijzing te geven op basis van artikel 43, tweede lid, van het Statuut, de zogenaamde waarborgfunctie? Zo nee, waarom niet?
Artikel 43, eerste lid, van het Statuut draagt de verantwoordelijkheid voor deugdelijk bestuur aan ieder land van het Koninkrijk afzonderlijk op. Die zorgtaak wordt echter een gedeelde verantwoordelijkheid in Koninkrijksverband als die zorgtaak door een land wordt verwaarloosd. Het Koninkrijk moet er op toezien dat de in artikel 43 Statuut genoemde waarden, te weten fundamentele menselijke rechten en vrijheden, de rechtszekerheid en deugdelijkheid van het bestuur, in de landen worden gerespecteerd. Met betrekking tot de deugdelijkheid van bestuur heeft de Koninkrijksregering de Gouverneur opgedragen onderzoek te laten doen naar de integriteit van het openbaar bestuur op Sint Maarten. De bevindingen daarvan zijn inmiddels bekend. Het is aan de regering van Sint Maarten actief te werken aan een herstel van de deugdelijkheid van het bestuur op basis van de aanbevelingen in het rapport van de Commissie-Wit evenals die in het rapport van de Commissie-Oosting, rekening houdend met door de Rijksministerraad benoemde prioriteiten. Nederland is bereid daaraan bijstand te verlenen. Het nemen van een maatregel komt in overweging wanneer de zorgtaak die elk der landen op grond van het eerste lid van artikel 43 Statuut heeft met betrekking tot onder andere het deugdelijk bestuur, structureel verwaarloosd wordt en er intern geen redres wordt geboden.
Deelt u de mening dat zolang er geen transparantie is bij de overheidsbedrijven, met name The Harbour Group of Companies en Princess Juliana International Airport, Sint Maarten nooit in aanmerking kan komen voor een lening? Zo nee, waarom niet?
Het verzoek om een lening heeft mij niet bereikt en is ook thans niet aan de orde. Ik sluit niet uit dat de regering van Sint Maarten in de toekomst wellicht wel een dergelijk verzoek zal doen. Dit zal dan te zijner tijd dienen te worden beoordeeld mede in het licht van de rijkswet financieel toezicht.
Bent u bekend met het artikel «Stapel weer docent bij Fontys Tilburg»?1
Ja, hiermee ben ik bekend.
Welke bestuurder(s) van Fontys is/zijn eindverantwoordelijk voor het aantrekken op freelancebasis van de heer Stapel die aan de basis staat van de verrijking van onze woordenschat met de zelfstandig naamwoorden «fopprofessor» en «fraudeprofessor»?
Fontys Hogescholen heeft te kennen gegeven dat de heer Stapel is aangetrokken om als freelancer enkele gastcolleges te verzorgen. Hij was dus niet in dienst van Fontys Hogescholen, noch was hij actief als docent binnen een opleiding. Binnen Fontys Hogescholen is het zo dat de directie van een instituut, in dit geval de directie van Fontys Academy for Creative Industries, eindverantwoordelijk is voor de invulling van het onderwijs van haar opleidingen, inclusief het aantrekken van docenten of, zoals in dit geval, het inschakelen van gastsprekers daartoe.
Op grond van welke overweging is deze bestuurder/zijn deze bestuurders tot de slotsom gekomen dat het aantrekken van de heer Stapel toegevoegde waarde heeft voor deze Fontys Academy?
Fontys Hogescholen geeft aan dat de heer Stapel is gevraagd enkele gastcolleges te verzorgen over het thema reputatieschade en hoe je daarmee omgaat, vanuit zijn persoonlijke ervaringen en achtergrond. De gastcolleges maakten geen deel uit van het curriculum van de opleiding. Studenten konden op vrijwillige basis deze gastcolleges bijwonen en kregen hiervoor geen studiepunten.
Hebben of hadden de betrokken bestuurders een persoonlijke relatie met de heer Stapel en indien dat zo is, heeft dat een rol gespeeld bij het aantrekken van de heer Stapel als docent?
Fontys Hogescholen laat weten dat er geen sprake was van persoonlijke relaties.
Deelt u de mening dat u als verantwoordelijk bewindspersoon actie moet ondernemen om deze schaamteloze benoeming die voor de reputatie van Fontys schadelijk is, ongedaan te maken? Zo nee, waarom niet?
De instellingen zijn verantwoordelijk voor de invulling van hun onderwijs, hun personeelsbeleid en reputatie. En nogmaals, de heer Stapel was aangetrokken om als freelancer enkele gastcolleges te verzorgen en studenten uit eigen ervaring te vertellen over de schaduwzijde van succes. Hij was niet bij Fontys in dienst en de gastcolleges waren geen onderdeel van het curriculum, noch waren zij verplicht.
Het bericht “Controles op EU-subsidies moeten slimmer” |
|
Aukje de Vries (VVD), Mark Verheijen (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de heer Brenninkmeijer, lid van de Europese Rekenkamer, inzake de verplichte lidstaatverklaring?1 Wat vindt u van deze uitspraken?
Ja.
De heer Brenninkmeijer heeft als lid van de Europese Rekenkamer een onafhankelijke positie en is zelf verantwoordelijk voor zijn uitspraken.
Hoe gaat het kabinet zich ervoor inzetten dat de komende jaren meer aandacht wordt besteed aan het wegnemen van politieke en administratieve belemmeringen om tot Nationale Verklaringen door alle lidstaten te komen, zoals gesteld in het rapport «Budgetrecht in Europees perspectief»?2
Nederland blijft zich onverminderd inzetten om te komen tot een goede verantwoording over de Europese begroting en is voorstander van een Nationale Verklaring. Lidstaten moeten zich openlijk en transparant verantwoorden over de besteding van EU gelden. Ik zal daar aandacht voor blijven vragen. In dit verband heeft de Europese werkgroep vrijwillige Nationale Verklaringen onder leiding van Commissaris Semeta een einddocument opgeleverd met daarin een uitwerking en aanbevelingen voor de toepassing van de Nationale Verklaring en drie formats van een Nationale Verklaring. De Commissie zal dit document na presentatie in de Raad naar het Europees parlement, de Raad en de Europese Rekenkamer sturen. In de Raad zal ik aandacht vragen voor de uitkomsten van dit rapport.
Deelt u de mening dat de Europese Rekenkamer haar controle-inzet zou kunnen verleggen naar lidstaten die in dit opzicht minder goed werk leveren, waarbij meer inspanning plaatsvindt bij lidstaten die hun controle nog niet op orde hebben of die daarover minder transparant zijn, en goed gedrag belonen en slecht gedrag sanctioneren?
Het kabinet is voorstander van risicogerichte controles. De Europese Rekenkamer controleert conform het verdrag echter per fonds en niet per lidstaat. De heer Brenninkmeijer geeft aan dat nationale rekenkamers meer gericht onderzoek zouden moeten doen zodat Europese Rekenkamer daarop kan voortbouwen. Ik ondersteun deze gedachte, te meer daar dit de mogelijkheid kan bieden om meer lidstaat gericht tot een oordeel te kunnen komen. De controledruk kan dan ook worden verminderd voor die lidstaten die hun systeem op orde hebben.
Deelt u de analyse van de heer Brenninkmeijer die waarschuwt voor een isolatie van Nederland? Heeft dit op enigerlei wijze negatieve gevolgen voor Nederland?
Met de achterliggende doelstellingen van de Nationale Verklaring staat Nederland geenszins alleen. Over de instrumenten daarvoor wordt verschillend gedacht. De druk die Nederland in de afgelopen periode, mede met de Nationale Verklaring, op de Europese discussie over een goede en transparante verantwoording van lidstaten heeft gelegd, heeft er mede toe geleid dat er in het Financieel Reglement verplicht de zogenaamde «Beheersverklaringen» zijn opgenomen. Dit is een cruciaal element waarop de Nationale Verklaring is gebouwd en die bijdraagt aan een betere verantwoording. Ook de opname van de vrijwillige Nationale Verklaring in het Financieel Reglement en de uitwerking daarvan in een guidance note van de Commissie (zie hiervoor) zijn stappen in door Nederland gewenste richting.
Bent u bereid onverminderd door te gaan met het pleiten voor de invoering van een verplichte lidstaatverklaring? Bent u bereid zich in te zetten voor het openbaar en inzichtelijk maken van de verantwoordingsdocumenten in het kader van het Financieel Reglement van de EU-begroting en dat deze niet onder ambtelijke, maar onder politieke verantwoordelijkheid worden opgesteld?
Zie antwoord vraag 2.
De vergoeding van een geneesmiddel zonder de meerwaarde ervan te beoordelen |
|
Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de Taxe prijs van Tecfidera (dimethylfumaraat van Biogen) per vandaag met 156% is verhoogd (prijs in oktober € 32,59/capsule 240 mg)?1
Ja, hiervan ben ik op de hoogte.
Waarom heeft Zorginstituut Nederland (ZIN) het geneesmiddel Tecfidera beoordeeld, zonder het in prijs te vergelijken met een magistraal bereid dimethylfumaraat (DMF) met een identieke werkzame stof en een vergelijkbare toediening? Klopt het dat het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) dit indertijd wel heeft gedaan voor de vergelijking Lucentis en magistraal bereid Avastin bij natte maculadegeneratie?
De beoordeling van Tecfidera door ZIN was in het kader van het Geneesmiddelen Vergoedingensysteem (GVS). Uitgangspunt in een beoordeling voor het GVS is, of het geneesmiddel onderling vervangbaar is met een ander geneesmiddel of andere geneesmiddelen in het systeem. Als dit het geval is, dan wordt het geneesmiddel opgenomen in een zogenaamd cluster. Een cluster kent een vergoedingslimiet.
In het beoordelingsrapport2 van Tecfidera geeft ZIN aan hoe zij tot het advies tot clustering is gekomen. In het rapport worden wel de andere fumuraten meegenomen in de beoordeling. Het klopt dat de prijs van Tecfidera t.o.v. de niet in Nederland geregistreerde fumaraten geen rol heeft gespeeld bij het clusteringsadvies. Dit is conform de regelgeving.
Bij de beoordeling van Lucentis is inderdaad vergeleken met de werkzame stof van Avastin, te weten bevacizumab.
Klopt het dat ZIN wel op de hoogte was van het bestaan van DMF magistraal, omdat het CVZ deze bereiding in 2007 heeft beoordeeld en voor psoriasis rationeel heeft gevonden?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft u dit oordeel overgenomen zonder prijsvergelijking met het magistrale product te vragen? Is er contact geweest tussen uw ministerie en ZIN, voorafgaand aan of tijdens de beoordeling van Tecfidera?
Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
In aanvulling hierop, ZIN gaat over de inhoudelijke beoordeling van de effectiviteit in geval van clustering en niet over de prijs. De vergoedingslimiet van het cluster is immers leidend.
Er is geen contact geweest tussen het ministerie en ZIN voorafgaand aan of tijdens de beoordeling van Tecfidera over de prijs.
Is het waar dat ZIN in zijn beoordeling van Tecfidera de kosten van de huidige standaard behandeling met interferonen en de meerkosten van Tecfidera bij verdringing van interferonen heeft betrokken? Is deze kostenvergelijking gebaseerd op de prijs zoals die tot oktober gold? Zou het advies anders zijn uitgevallen als de prijs van oktober was toegepast?
Nee, bij het clusteradvies is geen rekening gehouden met de kosten van Tecfidera in relatie tot de kosten van de standaardbehandeling met interferonen. Indirect heeft ZIN er wel rekening meegehouden, namelijk in de beoordeling van Aubagio, het geneesmiddel waar Tecfidera mee geclusterd wordt.
In het antwoord op vraag 2, 3 en 4 staat dit toegelicht.
Is het waar dat Biogen-Idec de prijs van Tecfidera 240 mg in oktober met 160% heeft verhoogd (van € 20,37 in september naar € 32,59 in oktober)? Wat vindt u van het feit dat deze prijsverhoging betekent dat Tecfidera nu boven de GVS-limiet (Geneesmiddelen Vergoedingssysteem) is gekomen, en dat de patiënt € 875 per maand moet bijbetalen? (GVS vergoeding € 950, prijs € 1.825, bijbetaling per maand (2 x daags 240 mg) € 875)
Het klopt dat Biogen-Idec de prijs in oktober verhoogd heeft. De kostenverhoging komen echter niet voor rekening van het basispakket. De prijs boven de vergoedingslimiet wordt immers niet vergoed. Ik vind deze prijsverhoging fors, ook al komt de prijsverhoging niet laste van het basispakket.
Daarnaast, een GVS cluster gaat uit van onderling vervangbare middelen en van de beschikbaarheid van vergelijkbare geneesmiddelen voor de patiënt. Met andere woorden, er blijft voldoende keuzevrijheid voor de voorschrijver en de patiënt om de behandeling af te stemmen op de individuele medische noodzaak en wens van de patiënt. Dit kan leiden tot een keuze voor een geneesmiddel met een prijs op of onder de vergoedingslimiet.
Klopt het dat de magistraal bereide azSDMF tabletten met gereguleerde afgifte en enteric coating van twee grootbereiders in Nederland € 1,73 per 240 mg kosten?
Ja, dit is ongeveer de prijs.
Klopt het dat Biogen in het blad voor patiënten met MS een advertentie heeft geplaatst voor Tecfidera? In hoeverre was hierbij sprake van onrechtmatige reclame? Is het waar dat, als 25% van de MS patiënten Tecfidera gaan gebruiken, dit € 95 mln kost? Klopt het dat de kosten voor 4000 MS-patiënten die DMF gaan gebruiken maar dit met het magistrale product doen, € 5 miljoen kosten? Hoe gaat u het gebruik van de magistraal bereide tablet bevorderen en zo € 90 miljoen besparen?
Deze advertentie ken ik niet. In algemene zin, het is niet toegestaan om voor receptgeneesmiddelen reclame te maken gericht op het algemene publiek. Indien dit wel wordt waargenomen kan er een klacht ingediend worden bij de Stichting Code Geneesmiddelenreclame.
Ik verwacht niet dat de uitgaven aan de geneesmiddelen binnen het cluster waar Tecfidera onderdeel van is boven de 20,5 miljoen euro zullen uitstijgen. Ik baseer mijn verwachting op het advies van ZIN over Aubagio3, het middel waar Tecfidera onderling mee vervangbaar is.
Het is niet mijn taak om het gebruik van een bepaalde tablet te bevorderen of niet. Ik zie het wel als mijn taak om ervoor te waken dat binnen het systeem doelmatige zorg geleverd kan worden en dat er geen ongewenste prikkel uitgaan van huidige wet- en regelgeving. Binnen het GVS is het eerste mogelijk. Het is aan partijen om redelijke prijzen binnen het GVS te realiseren. Maar omdat dit een bijzondere casus is, waarvan ik verwacht dat het aantal wel zal toenemen, heeft dit wel mijn speciale aandacht. In mijn antwoord op vraag 13 ga ik hier uitgebreider op in.
Bent u bereid ZIN de beoordeling opnieuw te laten doen, maar nu met de huidige Taxe-prijs? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals ik ook in het antwoord op uw 2 vraag heb toegelicht, is de prijs van het geneesmiddel van Tecfidera niet bepalend voor de uitkomst van het advies van ZIN, in dit geval clusteren met Aubagio.
Klopt het dat zowel Duitsland (Igwiq) als Groot Brittannië (Nice) geen toegevoegde waarde van DMF ten opzichte van interferonen hebben kunnen vaststellen? Waarom wordt er in Nederland niet gekeken naar de toegevoegde waarde? Klopt het dat deze landen daarom het middel niet in de vergoeding hebben opgenomen?
Het Zorginstituut heeft dezelfde conclusie getrokken als Igwiq en als NICE, namelijk dat Tecfidera geen meerwaarde heeft ten opzichte van de interferonen.
In beide landen wordt Tecfidera wel vergoed.
Waarom heeft u geen prijsonderhandeling gestart voor dit middel? Wat zijn de concrete kostendalingen door de prijsonderhandelingen tot nu toe?
Bij opname was Tecfidera clusterbaar met een bestaand middel. Bovendien was er geen sprake van een indicatie-uitbreiding van dit cluster en ging opname van Tecfidera daarom niet gepaard met meerkosten voor het geneesmiddelkader. Om deze reden is voor Tecfidera afgezien van een onderhandeling. Bij Tecfidera is met de beschikbaarheid van een alternatief in de vorm van een magistrale bereiding sprake van een bijzondere situatie. In dit geval is sprake van een duurder geneesmiddel ten opzichte van het magistrale geneesmiddel of het doorgeleverde geneesmiddel. De magistrale bereiding valt ook nog steeds onder het pakket. Zoals ik ook in het antwoord op vraag 13 aangeef, is deze bijzondere situatie aanleiding voor mij om met relevante partijen hierover in gesprek te gaan.
Sinds eind 2012 is tot nu toe voor negen geneesmiddelen een financieel arrangement afgesloten bij het vergoedingsbesluit. Voor al deze individuele arrangementen geldt dat de overeengekomen prijsverlagingen niet openbaar gemaakt worden.
De lagere uitgaven als gevolg van de arrangementen bij geneesmiddelen voor de ziekte van Pompe en chronische hepatitis C hebben het grootste aandeel in de totale opbrengst van alle arrangementen. Afhankelijk van de mate dat het bij pakketopname geprognosticeerde aantal te behandelen patiënten bij chronische hepatitis C wordt gerealiseerd wordt aan deze twee geneesmiddelen gezamenlijk enkele tientallen miljoenen euro minder uitgegeven.
De potentiële jaarlijkse opbrengst van de arrangementen voor geneesmiddelen tegen boezemfibrilleren (NOACs) zou kunnen oplopen tot een uitgavenverlaging van enkele tientallen miljoenen euro. Vooralsnog blijven bij deze geneesmiddelengroep de daadwerkelijke patiëntvolumes achter bij de initiële prognoses.
Is het waar dat Europese regelgeving toestaat dat neurologen MS-patiënten volgens het convenant dat de specialisten met u hebben gesloten, op stofnaam DMF voorschrijven, en dat de apotheek ook een magistrale bereiding mag afleveren?
Ja. De Europese geneesmiddelenrichtlijn 2001/83/EG staat toe dat geneesmiddelen op een recept worden aangeduid met hun algemene of generieke benaming, dan wel op stofnaam. De Nederlandse Geneesmiddelenwet bepaalt in artikel 1, onderdeel pp, dat een geneesmiddel op het recept wordt aangeduid met de stofnaam ofwel met de merknaam.
De Europese geneesmiddelenrichtlijn bepaalt verder dat apothekers geneesmiddelen «magistraal» mogen bereiden. Dit betekent dat er dan geen fabrikantenvergunning of handelsvergunning nodig is voor dit geneesmiddel. Het moet dan wel gaan om een geneesmiddel dat door de apotheker in de apotheek wordt bereid op recept van een arts.
Mijn ambtsvoorganger is op het onderwerp magistrale bereidingen in een brief4 aan uw Kamer uitgebreid ingegaan. Hier wil ik verder ook graag naar verwijzen.
Voor welke andere geneesmiddelen geldt dat de grondstof uit octrooi is, maar de indicatie wel onder octrooi valt of de indicatie onder een Europese registratie voor weesgeneesmiddelen valt? Welke besparing zou kunnen worden bereikt wanneer alleen de magistrale bereiding wordt vergoed?
In de tijdspanne die voor de beantwoording van een kamervraag staat is het niet goed mogelijk om een volledig inzicht te geven voor welke andere geneesmiddelen geldt dat de grondstof uit octrooi is, maar de indicatie wel onder octrooi valt of de indicatie onder een Europese registratie voor weesgeneesmiddelen valt. En welke besparing dan kunnen worden bereikt wanneer alleen de magistrale bereiding wordt vergoed.
Enkele voorbeelden zijn Carbaglu,Wilzin en Firdapse. Maar deze opsomming is nog niet uitputtend. Zie ook onderstaand.
Zoals ik ook tijdens het AO met de vaste kamer commissie heb aangegeven op 2 oktober 2014 zal ik datgene waar u in de vraag naar verwijst, nadrukkelijk de aandacht geven. Ik licht dit toe.
Tecfidera, net als Carbaglu, Wilzen en Firdapse, zijn voorbeelden van drug-rediscovery. Drug-rediscovery (het registreren van off label toepassingen of het registreren van oude bekende werkzame stoffen waar nog geen registratie voor was) is een relatief nieuw thema waarop het beleid de komende tijd vorm moet krijgen. Het heeft mijn nadrukkelijke aandacht. In de praktijk zie ik wel dat drug-rediscovery mondjesmaat tot stand komt, tegelijkertijd is een aantal voorbeelden dat er dan onmaatschappelijk hoge prijzen worden gevraagd voor de bekende oude werkzame stoffen. Dit vind ik onwenselijk, al past dit binnen het GVS, zoals ik bovenstaand heb aangegeven. Ik heb hier al met de fabrikant over gesproken. Dit heeft nog niet geleid tot een andere prijsstelling.
Ik zal de komende tijd met betrokkenen bepalen waar drug-rediscovery een oplossing kan zijn en hoe dit goed geregeld kan worden, zonder dat er extreem hoge prijzen gevraagd gaan worden. Daarnaast zal ik met betrokken inzichtelijk maken hoe groot het probleem is waar u in vraag 13 naar vraagt. Ik zal u hiervan op de hoogte houden.
Digitale dienstverlening bij decentralisaties |
|
Manon Fokke (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «digitale dienstverlening decentralisaties schiet ernstig tekort»?1
Ja
Deelt u de mening dat het voor de dienstverlening in het sociale domein van groot belang is dat digitale informatievoorziening en -dienstverlening bij gemeenten op tijd op orde zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ten dele, de transitie van de decentralisaties in het sociaal domein is niet afhankelijk van digitale informatievoorziening en -dienstverlening, wel liggen er kansen om met digitalisering de dienstverlening verder te verbeteren en efficiency te realiseren.
Het is van groot belang dat gemeenten spoedig binnen de wettelijke kaders eigen beleid vormen en uitvoeringsmaatregelen nemen voor de decentralisaties in het sociaal domein, om continuïteit van zorg en maatschappelijke ondersteuning te bieden.
Om gemeenten hierbij te ondersteunen heeft de VNG het programma Informatievoorziening Sociaal Domein (VISD) ontwikkeld. Doel van dit programma is gemeenten te ondersteunen bij de inrichting van de informatievoorziening door het ontwikkelen van standaarden. Voorbeelden van onderdelen van het programma zijn: het ontwikkelen van een regiesysteem, het ontwikkelen van een gegevensset van de gemeentelijke monitor sociaal domein en het verminderen van risico’s voor informatiebeveiliging.
Is het waar dat «gemeenten flink achter [lopen] op schema met hun digitale informatievoorziening en dienstverlening in het sociale domein» van de decentralisaties? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, waar blijkt het tegendeel uit en hoe verhoudt zich dat tot de constateringen in het genoemde artikel?
De conclusie dat gemeenten op schema achter lopen laat ik voor de rekening van de onderzoekers. Er bestaat momenteel geen wettelijke verplichting voor gemeenten om hun informatievoorziening en dienstverlening -ook niet in het in het sociale domein- digitaal aan te bieden. Wel verwachten burgers steeds meer digitale dienstverlening van de overheid.
Uit de peiling van het Transitievolgsysteem van het Ministerie van VWS blijkt dat alle gemeenten in de back office hard werken aan de inbedding van de nieuwe taken in de organisatie, maar dat op het vlak van administratieve processen en ICT nog een aantal stappen moeten worden gezet. In de algemene ledenvergadering van de VNG op 17 juni jl. is een resolutie breed gesteund waarin de VNG haar leden oproept landelijke standaarden die in het kader van de decentralisaties zijn ontwikkeld toe te passen. Via het VISD programma wordt hier invulling aangegeven.
Daarnaast is half september de website www.hoeverandertmijnzorg.nl live gegaan. Via deze website kunnen burgers informatie krijgen over de dienstverlening in het sociaal domein. De website is onderdeel van het Informatiepunt Langdurige Zorg en Jeugd. Het informatiepunt werkt nauw samen met de gemeentelijke informatiepunten (telefonisch, loket, digitaal). Voor alle gemeenten zijn de contactgegevens verzameld, zodat burgers vanuit het Informatiepunt adequaat kunnen worden doorverwezen naar hun eigen gemeente.
Omdat burgers steeds meer digitale dienstverlening verwachten van de overheid en omdat digitalisering kansen om de dienstverlening efficiënter uit te voeren, is het beleid van het kabinet er op gericht dat burgers en bedrijven hun zaken met de overheid overwegend digitaal kunnen gaan afhandelen. In mijn visiebrief van 23 mei 2013 over de Digitale overheid heb ik uw Kamer uiteengezet hoe ik deze doelstelling voor burgers aanpak en op 23 juni 2014 heb ik u geïnformeerd over de tussenstand van de digitale overheid.
Om te bevorderen dat de kansen die het digitale kanaal biedt beter worden benut, ook in het sociale domein, zal ik in het kader van de uitvoeringsagenda Digitale overheid nadere afspraken maken met onder anderen de VNG.
Tevens bereid ik samen met mijn collega van EZ wetgeving voor, die het online beschikbaar stellen van informatie verplicht, en ontwikkelen wij een monitor digitale overheid die de voortgang over het aanbod en gebruik van digitale diensten periodiek zal meten.
Betekent dit achterlopen dat er het risico bestaat dat vanaf 1 januari 2015 burgers bij sommige gemeenten niet of onvoldoende terecht kunnen voor dienstverlening op het gebied van werk, inkomen en zorg? Zo ja, wat kunt u doen om er voor te zorgen dat die dienstverlening per die datum wel op orde is? Zo nee, waarom niet?
In de verschillende decentralisatie wetten is neergelegd dat gemeenten per 1 januari toegang tot de zorg en maatschappelijke ondersteuning geregeld moeten hebben. Op welke wijze zij deze toegang regelen en of ze hierbij gebruik maken van digitale dienstverlening is aan de gemeenten zelf. Het ontbreken van toegang via het digitale kanaal betekent niet dat burgers niet of onvoldoende terecht kunnen voor dienstverlening op het gebied van werk, inkomen en zorg en maatschappelijke ondersteuning. Juist in het sociaal domein lijkt een persoonlijke benadering in bepaalde gevallen het meest opportuun.
In hoeverre kunnen gemeenten die achterlopen bij het introduceren van digitale informatievoorziening en dienstverlening in het sociale domein leren van gemeenten die dit wel op orde hebben? Wat kunt u hierin betekenen?
Door het Rijk en de VNG zijn er reeds verschillende instrumenten ingericht om de gemeenten te ondersteunen. Hiervoor hebben de departementen gezamenlijk met de VNG het ondersteuningsteam decentralisatie ingericht. Daarnaast is er het VISD programma, waar de nieuwe praktijk in zogenaamde livings labs wordt beproefd en via een kennisplatform worden de inzichten verzameld en gedeeld met alle andere gemeenten.
Het benutten van de ervaringen van voorlopers van digitale dienstverlening krijgt ook een plaats in de uitvoeringsagenda digitale overheid.
Het bericht 'Akzo Nobel overweegt Chloortransport' |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Akzo Nobel overweegt chloortransport»?1
Ja.
Kunt u toelichten wat de risico's zijn bij dit transport en wie de verantwoordelijkheid draagt in het geval er iets mocht misgaan?
Chloor is een zeer giftig gas, dat in vloeibare toestand wordt vervoerd. De kans dat er iets misgaat bij het transport is klein. Voor het vervoer van chloor gelden strenge voorschriften op basis van de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor. Voor het vervoer van chloor geldt naast het pakket van internationale voorschriften het zogenaamde chloorregime. Deze houden onder meer in dat met dezelfde trein geen andere gevaarlijke stoffen mogen worden vervoerd, een rangeerverbod en beperking van de rijsnelheid.
Primair is het bedrijfsleven zelf verantwoordelijk voor de veiligheid. De ILT houdt toezicht op het vervoer. Bij incidentele chloortransporten is er sprake van 100% controle wat inhoudt dat alle chloortransporten op de van toepassing zijnde regelgeving worden gecontroleerd.
Kunt u toelichten welke criteria precies gelden voor het toestaan van incidentele chloortransporten?
Incidentele transporten in opdracht van Akzo Nobel Nederland te Rotterdam worden uitgevoerd op basis van het «Convenant Akzo chloortransporten» dat is afgesloten in 2002. Het convenant staat Akzo Nobel Nederland toe incidenteel chloortransporten uit te voeren onder bijzondere omstandigheden tot een maximum van 10.000 ton per jaar. Op grond van het convenant moet schriftelijk verslag worden gedaan over de uitgevoerde transporten, onder opgave van reden, hoeveelheden en data.
Hoe kijkt u aan tegen de noodzaak van dit transport, afgewogen tegen de oorzaak van het chloortekort in de Botlek, namelijk een loonconflict tussen Akzo Nobel en haar werknemers?
Het in 2002 gesloten convenant stelt Akzo Nobel Nederland in staat om in bepaalde gevallen incidentele transporten uit te laten voeren om voorziene (bijvoorbeeld groot onderhoud), onvoorziene vermindering en uitval van lokale productie op te vangen. Deze bepaling is opgenomen om bestaande afnamecontracten te kunnen blijven honoreren en economische vervolgschade te voorkomen. Akzo Nobel Nederland heeft zich verplicht door middel van goede planning en afspraken met afnemers de transporten zoveel mogelijk te beperken. Staking op de locatie in Rotterdam kan leiden tot een zodanige (onvoorziene) uitval van productie dat een transport noodzakelijk is om de afnamecontracten te kunnen blijven honoreren. Het loonconflict en de hieruit voortvloeiende staking is een kwestie tussen werkgevers en werknemers waarbij het rijk geen partij is.
Het bericht dat Philadelphia afziet van het bieden van gehandicaptenzorg aan mensen met een verstandelijke beperking vanwege de nieuwe wetgeving |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgaanbieder Philadelphia zich in 150 van de 200 gemeenten terugtrekt, en geen zorg meer biedt aan 450 tot 600 mensen met een verstandelijke beperking?1
De cliënten van Philadelphia waar het hier om gaat krijgen extramurale begeleiding. Deze begeleiding valt vanaf 2015 onder verantwoordelijkheid van gemeenten en wordt door hen ingekocht. Ik vind continuïteit van zorg en ondersteuning van het grootste belang. Hiervoor is een aantal waarborgen in de Wmo 2015 opgenomen. Het overgangsrecht in de Wmo 2015 borgt de continuïteit van ondersteuning. In artikel 8.3 van de Wmo 2015 wordt geregeld dat cliënten de zorg behouden (in natura of pgb) welke zij onder de AWBZ verkregen. Dat geldt gedurende de looptijd van hun AWBZ-indicatiebesluit, maar uiterlijk tot 1 januari 2016. Het overgangsrecht regelt de aanspraak van de cliënten, maar niet de plichten van zorgaanbieders. Als een zorgaanbieder de zorg niet wil leveren, kan de zorgaanbieder hiertoe niet worden gedwongen.
Met de decentralisatie verandert het speelveld. Onder de AWBZ was een schaalvergroting waarneembaar. Organisaties als Philadelphia hebben destijds gekozen om landelijk te gaan werken. Het maatschappelijk ondernemerschap zal naar verwachting kleinschaliger worden en weer meer lokaal worden ingevuld. Ik respecteer ook de keuze van Philadelphia om niet voor één of enkele cliënten een aanbestedingsprocedure te willen ingaan.
Hoe oordeelt u over de verklaring van Philadelphia niet te willen onderhandelen met 200 verschillende gemeenten over het bieden van begeleiding en dagbesteding, omdat dit te ingewikkeld en te bureaucratisch is? Zou de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) niet juist bureaucratie moeten uitbannen?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe lang bent u al op de hoogte van de plannen van Philadelphia geen zorg meer te bieden in tenminste 150 gemeenten? Op welke momenten is er contact geweest tussen Philadelphia en uw ministerie over dit probleem? Kunt u een overzicht van contactmomenten aan de Kamer doen toekomen?
Dit voorjaar bleek dat Philadelphia er over dacht haar activiteiten in een aantal gemeenten te beëindigen. Daartoe was destijds evenwel nog geen besluit genomen. Naar aanleiding van de uitzending van RTV oost op 26 september jl. is er contact geweest tussen mijn ministerie en Philadelphia op 29 september en op 13 oktober jl. Uit deze contacten is duidelijk geworden dat Philadelphia zich maximaal wil inzetten om tot een zorgvuldige overdracht van cliënten te komen. Philadelphia is hierover met de betrokken gemeenten in gesprek en informeert cliënten actief.
Kunt u aangeven hoe de overgang van begeleiding en dagbesteding gaat verlopen, nu Philadelphia zich terugtrekt in tenminste 150 gemeenten? Welke garanties of eisen worden/zijn getroffen in de betreffende gemeenten?
Philadelphia heeft aangegeven zich maximaal in te spannen voor een «warme overdracht» naar de nieuwe aanbieder. Vooruitlopend op de aanbestedingen is al een substantieel deel van de cliënten overgedragen door Philadelphia. De Wmo 2015 bevat een zorgvuldige regeling van het overgangsrecht voor AWBZ cliënten. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de inkoop van ondersteuning in het kader van het overgangsrecht Wmo. Daarnaast hebben gemeenten en de «nieuwe aanbieders» de inspanningsverplichting om voor een zorgvuldige overdracht van de cliënt van de huidige naar de nieuwe aanbieder te zorgen.
Kunnen gemeenten niet beter een basistarief hanteren voor de inkoop van begeleiding en dagbesteding, waardoor grote verschillen tussen gemeenten en de enorme bureaucratie voor zorginstellingen ongedaan gemaakt worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten hebben als regisseur en inkoper van maatschappelijke ondersteuning een belangrijke rol in de vernieuwing van ondersteuning en het tot stand komen van nieuwe, meer integrale ondersteuningsarrangementen en bekostigingsvormen. Eén vast basistarief past daarbij niet. De waarborgen van artikel 21a van de Wmo zijn verankerd in de Wmo 2015, waarbij in meer algemene zin de verplichting op de gemeenten is gelegd om bij verordening regels te stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening. De artikelen 2.6.4 t/m 2.6.6 van de Wmo 2015 voorzien hierin.
Kunt u aangeven hoe gemeenten in voorbereiding op de decentralisatie een basistarief hanteren, conform de aangenomen initiatiefwet van het lid Leijten tot wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning ter bevordering van de kwaliteit van de huishoudelijke verzorging en ter invoering van basistarieven voor de huishoudelijke verzorging (Kamerstukken 31 347) dat is overgenomen in de Wmo 2015?
Zoals bij vraag 5 aangeven, zijn de waarborgen voor werknemers uit hoofde van de initiatiefwet van het lid Leijten verankerd in de Wmo 2015. Daarbij is er gekozen voor een verankering die past bij uitgangspunten van de Wmo 2015 en bij de beoogde doelen van initiatiefwet Leijten. Gemeenten zijn op dit moment bezig met de afronding van de inkoop of hebben deze net afgerond. Bij de inkoop zijn gemeenten gehouden aan eerder genoemde artikelen 2.6.4 tot en met 2.6.6 van de Wmo 2015, waarin de waarborgen voor een goede verhouding tussen prijs en kwaliteit zijn opgenomen. Eventuele knelpunten kunnen worden besproken tijdens het twee-wekelijks voortgangsoverleg met de landelijke partijen over de hervorming van de langdurige zorg.
Bent u bereid met spoed een reëel basistarief vast te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de hoogte van dit basistarief?
Nee. Voor een toelichting wil ik u verwijzen naar mijn antwoord bij vraag 5.
Wat gebeurt er met de individuele begeleiding en dagbesteding voor de 450 tot 600 mensen met een verstandelijke beperking die dit per 1 januari 2015 kwijtraken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals eerder aangegeven bij vraag 2 en 4 is de continuïteit van zorg voor huidige AWBZ-cliënten geborgd met het overgangsrecht Wmo 2015. Dat geldt gedurende de looptijd van hun AWBZ-indicatiebesluit, maar uiterlijk tot 1 januari 2016. Gemeenten zijn verantwoordelijk om de ondersteuning in het kader van het overgangsrecht in te kopen. Indien dit niet bij de huidige aanbieder kan, zal de gemeente een andere passende aanbieder contracteren. Daarnaast hebben gemeenten en de «nieuwe aanbieders» de inspanningsverplichting om voor een zorgvuldige overdracht van de cliënt van de huidige naar de nieuwe aanbieder te zorgen. Dit kan zijn het overnemen van personeel of het organiseren van een «warme overdracht» naar de nieuwe aanbieder. Philadelphia heeft aangegeven dit samen met gemeenten op te pakken.
Kunt u aangeven op welke wijze mensen die nu AWBZ-zorg hebben, en 2015 een overgangsjaar is, daarop aanspraak kunnen maken? Kunt u specifiek ingaan op de situatie van de 450 tot 600 mensen die hun zorg via Philadelphia verliezen?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven hoe de zorg die Philadelphia vanaf 2015 niet meer wil aanbieden wordt overgenomen? Dienen andere zorgaanbieders dit over te kopen? Kunt u uitleggen hoe dit proces vorm krijgt? Welke gevolgen heeft dit voor zorgbehoevenden en personeel?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid samen met Philadelphia en gemeenten te regelen dat de mensen die nu begeleiding en dagbesteding krijgen dit niet verliezen per 2015? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Zie antwoord vraag 8.
Is u bekend hoeveel andere zorgaanbieders stoppen met het bieden van begeleiding en dagbesteding, omdat zij niet met verschillende gemeenten willen of kunnen onderhandelen? Hoeveel mensen treft dit in totaal? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Ik heb geen overzicht van het aantal zorgaanbieders wat stopt met het verlenen van zorg en ondersteuning. Ik bespreek periodiek met de koepels van aanbieders de signalen die zij ontvangen. Mocht ik signalen ontvangen dat het stoppen van een aanbieder leidt tot het mogelijk in gevaar komen van continuïteit van zorg en ondersteuning, dan zal ik hier samen met de betrokken landelijke partijen actie op ondernemen. Het Interventieteam Hervorming Langdurige Zorg onder leiding van Doekle Terpstra vervult hier ook een belangrijke rol in.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen overleg Transitie Wmo dat geagendeerd staat op 8 oktober 2014?
Ik heb het overgrote deel van uw vragen beantwoord tijdens de eerste termijn van het Algemeen overleg Transitie Wmo op 8 oktober 2014. Hierbij treft u ook schriftelijk mijn antwoorden aan.
De beantwoording van vragen over de intensieve kindzorg vanaf 2015 |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u, aan de hand van een voorbeeld, inzichtelijk maken welke begeleiding onder de Jeugdwet valt, en welke onder de Zorgverzekeringswet (Zvw), gegeven het feit dat begeleiding en persoonlijke verzorging voor de groep intensieve kindzorg vaak in elkaars verlengde liggen, en daarom ook vaak door dezelfde persoon worden uitgevoerd?1
Verpleging, verzorging en begeleiding voor kinderen met een intensieve zorgvraag is onder de aanspraak wijkverpleging in de Zvw gebracht.
Zoals in de het besluit zorgverzekeringen beschreven, gaat het bij intensieve kindzorg om de volgende twee groepen:
Alle begeleiding die een jeugdige in het kader van intensieve kindzorg nodig heeft zal vanuit de Zorgverzekeringswet worden verleend. Dit betekent niet per definitie dat een jeugdige met intensieve kindzorg nooit aanspraak zal kunnen maken op begeleiding vanuit de Jeugdwet. Dit zal dan echter geboden kunnen worden vanwege andere problematiek, zoals beperkingen als het gevolg van een (lichte) verstandelijke beperking.
Waaronder valt kortdurend verblijf voor de groep intensieve kindzorg? Is dat de Zvw of de Jeugdwet?
Voor kinderen die onder de doelgroep intensieve kindzorg vallen, zoals in de hierboven beschreven twee situaties, geldt dat logeren of tijdelijk verblijven in een instelling onder de Zvw valt. Bij IKZ ligt het zwaartepunt hierbij op het toezicht dat op het niveau van een verpleegkundige geboden wordt.
Wat zijn de kosten van gespecialiseerde instellingen voor kortdurend verblijf voor de groep intensieve kindzorg? Is het tarief dat wordt vergoed uit de Zvw dan wel de Jeugdwet hiervoor toereikend?
Ik neem aan dat hier wordt gedoeld op bijvoorbeeld kinderhospices. Voor de gehele wijkverpleging geldt een taakstelling in 2015, die ook zijn weerslag kan hebben op intensieve kindzorg.
Zorgverzekeraars hebben afspraken gemaakt over de contractering van intensieve kindzorg. Deze afspraken zijn in overleg met de Vereniging Gespecialiseerde Verpleegkundige Kindzorg (VGVK) tot stand gekomen.
De afspraken houden in dat de bestaande aanbieders voor intensieve kindzorg door zorgverzekeraars actief benaderd worden voor een contract voor 2015. Met deze aanbieders wordt een maximum budget voor 2015 afgesproken en er zal een standaard indicatie worden gehanteerd. Voor deze standaardindicatie wordt verwacht van de zorgaanbieders dat zij de noodzakelijke verpleegkundige zorg leveren evenals de aanvullende zorg zoals die in artikel 3.8 van beleidsregel (NR/CU-721) staat omschreven, namelijk vervoer, pedagogische ondersteuning en verblijf.
Het verhalen van de kosten van het opruimen van drugsafval op de daders |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «gemeente niet geïnformeerd over drugsdumpers»?1
Ja.
Is het waar dat het zelden gebeurt dat de politie dumpers van drugsafval opspoort? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, waar blijkt het tegendeel uit? Hoe vaak heeft de politie het afgelopen jaar verdachten van het dumpen van drugsafval opgespoord?
De dumpingen vinden grotendeels plaats in het buitengebied. De kans dat de daders hierbij op heterdaad worden betrapt is derhalve gering. Het is mede om die reden van belang dat het aantal drugsdumpingen wordt teruggebracht. Met het aanpakken van de productie van synthetische drugs wordt ook het aantal drugsdumpingen teruggedrongen. De aanpak van de productie van drugs heeft daarom onverminderd prioriteit, ook na 2014. Een belangrijke focus daarbij ligt op het verstoren van het productieproces. Het wordt criminelen moeilijk gemaakt om aan het benodigde gereedschap en de chemische grondstoffen te komen, bijvoorbeeld door intensieve internationale samenwerking met de bronlanden van deze grondstoffen. Naast deze aanpak aan de voorkant loopt in Noord-Brabant een project gericht op de aanpak van dumpingen. Diverse partners werken daarin samen om de gevolgen van de drugsdumpingen en de daarmee gepaard gaande opruimkosten te beperken.
Zoals ik reeds heb gemeld in antwoord op vragen van de leden Jacobi en Rebel over «Handhaving dumping drugsafval in de natuur»2, kan het dumpen van drugsafval onder verschillende feiten worden vastgelegd, hetzij als een milieudelict, hetzij als overtreding van de Opiumwet. Het dumpen van drugsafval wordt als zodanig niet geregistreerd in de bedrijfsprocessensystemen van het openbaar ministerie (OM). Navraag bij de Nationale politie heeft uitgewezen dat ook door de politie voor dit soort incidenten niet een afzonderlijke classificatie wordt gebruikt. Deze incidenten zijn derhalve niet onder de noemer van «dumpen van drugsafval» in het bedrijfsprocessensysteem Basisvoorziening Handhaving (BVH) te identificeren.
Is het waar dat de gemeente Landerd niet op de hoogte was van het feit dat de daders van een dumping van drugsafval bij de politie en de justitiële autoriteiten bekend waren? Zo ja, hoe kwam dat? Zo nee, wat is dan niet waar?
Uit het opsporingsonderzoek van politie en OM is niet gebleken wie er verantwoordelijk was voor deze drugsdumping. Zodoende kon de gemeente niet geïnformeerd worden over mogelijke daders. De berichtgeving op dit punt klopt dus niet.
Deelt u de mening dat als verdachten van het dumpen van drugsafval bekend zijn en het tot een strafzaak is gekomen, de grondeigenaar er dan baat bij zou hebben om van die strafzaak te weten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Een benadeelde heeft dan de mogelijkheid om een vordering in te dienen als benadeelde partij, welke vordering gelijktijdig met de strafzaak wordt behandeld. Voor een vergoeding komt alleen in aanmerking die schade die rechtstreeks het gevolg is van het feit, zoals dat in de tenlastelegging is omschreven. Een drugsdumping kan met het oog daarop als milieudelict ten laste worden gelegd.
De vordering mag overigens geen onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Is dat wel het geval, dan zal de strafrechter de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren en kan de benadeelde zijn vordering vervolgens aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Acht u het mogelijk dat grondeigenaren vaker niet op de hoogte zijn of worden gesteld van het feit dat verdachten van een dumping verwikkeld zijn in een strafzaak? Zo ja, wat kunt u doen om te bewerkstelligen dat grondeigenaren wel goed geïnformeerd raken of worden? Zo nee, waarom acht u dit niet mogelijk?
Ik kan die mogelijkheid niet geheel uitsluiten. Indien bij politie en OM bekend is wie verantwoordelijk is voor het dumpen van drugsafval, zal tevens worden bezien wie daardoor mogelijk schade heeft geleden. Het OM geeft uitvoering aan de verantwoordelijkheid om de betrokkenen te informeren over het verloop van de strafrechtelijke procedure en hen in de gelegenheid te stellen zich te voegen als benadeelde partij.
Welke rol kan een strafrechter hebben in het geval er sprake is van schade ten gevolge van het dumpen van drugsafval ten aanzien van het vergoeden van de veroorzaakte schade, ook al is de partij die schade heeft ondervonden niet bij het strafproces betrokken? Moet een strafrechter altijd rekening houden met de vraag of er sprake is van schade?
Als een benadeelde zich niet heeft gevoegd in de strafprocedure heeft de strafrechter de mogelijkheid om, in het geval van een voorwaardelijke veroordeling, op grond van artikel 14c, tweede lid, sub 1 Wetboek van Strafrecht de bijzondere voorwaarde te stellen van een gehele of gedeeltelijke vergoeding van de door het strafbare feit veroorzaakte schade. Ook voor schadevergoeding als bijzondere voorwaarde is een causaal verband tussen delict en schade noodzakelijk.
Deelt u de mening dat de kosten van het opruimen van drugsafval bij voorkeur door de verdachte vervuiler zelf betaald dienen te worden? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het bovenstaande voorbeeld van de gemeente Landerd?
De kosten waarmee grondeigenaren worden geconfronteerd om gedumpt drugsafval op te ruimen dienen primair ten laste te komen van de dader. Als politie en OM erin slagen om degene te vinden die voor een drugsdumping verantwoordelijk is, wordt tevens onderzocht of de kosten op diegene kunnen worden verhaald. In een recente uitspraak (d.d. 6 augustus 2014) van de Raad van State is bepaald dat de grondeigenaar niet zonder meer verantwoordelijk kan worden gehouden voor drugsdumpingen die buiten zijn schuld en medeweten op zijn terrein zijn gedaan.3 Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 3 en 9.
Deelt u de mening dat het onredelijk kan zijn om grondeigenaren die het slachtoffer zijn van drugsdumpingen, zelf voor de kosten van het opruimen daarvan op te laten draaien? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om die onredelijke situaties te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Acht u het mogelijk en wenselijk om, net zoals voor het opruimen van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog, een regeling te treffen om gemeenten of andere grondeigenaren die geconfronteerd worden met hoge kosten voor het opruimen van drugsafval daarvoor financieel te compenseren? Zo ja, op welke wijze gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Bij de behandeling van de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu is door het leden Cegerek (PvdA) en Dijkstra (VVD) een amendement4 ingediend om geld vrij te maken voor een tegemoetkoming in de kosten van het opruimen van drugsdumpingen. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft dit amendement ontraden. Over dit amendement zal in de week van 24 november worden gestemd. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 7 en 8.
Gesubsidieerde Turks-Marokkaanse apartheid in een zwembad |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Apartheid in zwembad»?1
Ja.
Deelt u de visie dat het absurd is dat een deel van een openbaar zwembad vrijgemaakt wordt zodat alleen Turkse en Marokkaanse mannen er kunnen zwemmen?
Het kabinet maakt zich sterk voor een samenleving waarin mensen actief participeren. Projecten die tot doel hebben dat mensen zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun leven en weer gaan participeren, door bijvoorbeeld te beginnen met vrijwilligerswerk, zijn wenselijk. Dit project is hier een voorbeeld van.
De zwemactiviteiten zijn onderdeel van een lokaal uitgevoerd programma dat is gericht op sociaal-maatschappelijk geïsoleerde mannen van 50 jaar en ouder. In dit geval wordt er naast bijvoorbeeld het bevorderen van de gezondheid toegewerkt naar een breder doel, namelijk het activeren van deze mannen. Het doel is vergroten van zelfkennis en bewustwording van het belang van zelfreflectie waardoor mannen gestimuleerd worden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun leven en weer gaan participeren in de maatschappij.
Voor de zwemactiviteit wordt gebruik gemaakt van een klein en separaat bassin dat in warmte aan te passen is. Dit bassin wordt gebruikt voor begeleide activiteiten zoals zwangerschapszwemmen en is nooit toegankelijk voor reguliere klanten van het zwembad. De overige bassin zijn tijdens de zwemactiviteit van Kantara-Brug geopend voor iedereen.
Segregatie op basis van etniciteit is onwenselijk. Dit zou het contact tussen mensen van verschillende achtergronden belemmeren. Wat betreft de zwemactiviteit van de stichting Kantara-Brug is hiervan geen sprake. De stichting heeft laten weten dat zowel allochtone en autochtone mannen mee kunnen doen aan de activiteiten van het programma.
Deelt u de mening dat het nu eens afgelopen dient te zijn met gekkigheid als apart zwemmen voor Turkse en Marokkaanse mannen en gesubsidieerde «anti-isolementscursussen»?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het Amsterdamse stadsbestuur te manen om in te grijpen in deze idioterie? Zo neen, waarom niet?
De stichting Kantara-Brug is voorheen in Amsterdam West actief geweest met het project «Meermans». Een emancipatieproject voor mannen dat volledig werd gefinancierd door het Oranje Fonds. Inmiddels is het project onderdeel van een groter programma dat zich ook richt op mannenemancipatie. Aan dit programma is door het stadsdeel West eind 2013 eenmalig een subsidie van 50.000 euro verleend. Een klein onderdeel van de subsidie wordt besteed aan de zwemactiviteit.
De gemeente Amsterdam heeft laten weten dat de zwemactiviteit past in het programma waaraan subsidie is verleend. Wat betreft het beleid ten aanzien van subsidieverleningen zijn gemeentelijke overheden, binnen de geldende wet- en regelgeving, vrij hun eigen standpunt te bepalen.
Kunt u de verstrekte subsidie van 55.000 euro inhouden op de uitkering voor het gemeentefonds? Zo neen, waarom stemt u in met deze vorm van etnische en sekse segregatie?
Zie antwoord vraag 4.