De strijd rondom ADHD-medicatie voor volwassen |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Argos «Strijd om ADHD-medicijnen voor volwassenen»1 en het bericht «Offlabelgebruik methylfenidaat omstreden»?2
Ja.
Kunt u ingaan op de registratieprocedure van het middel Strattera van farmaceut Eli Lilly? Kunt u reageren op de uitlatingen van Dick Bijl over het onderzoek dat door deze farmaceut is gedaan, en hierbij specifiek ingaan op de samenstelling van de patiëntengroep?
De registratieprocedure van het middel Strattera is beschreven in het Europese publieke beoordelingsrapport – de zogenaamde EPAR. Deze EPAR is te vinden op de website van de Britse evenknie van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG), registratieautoriteit MHRA (http://www.mhra.gov.uk/home/groups/pl-a/documents/websiteresources/con020684.pdf). Het Verenigd Koninkrijk (in casu de MHRA) is voor Strattera de leidende lidstaat in Europa. Deze stelt de rapporten op en de overige lidstaten geven hier hun commentaar op. Deze rapporten en de commentaren hierop zijn in het EPAR terug te vinden, evenals de reacties van de firma Eli Lilly op de commentaren.
De punten die Dick Bijl opvoert ten aanzien van de inclusie- en exclusiecriteria van patiënten in de onderzoeksgroepen zijn bij het CBG bekend en deze zijn ook onderdeel van discussie geweest. In twee van de tien studies was de samenstelling van de patiëntengroep niet optimaal. Deze tekortkomingen zijn tijdens de beoordeling aan de orde geweest en meegewogen. Alles in beschouwing genomen was de baten/risico balans positief.
Kunt u uiteenzetten op basis van welke onderzoeken en argumenten het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) ervoor heeft gekozen geen vergunning te verstrekken voor het middel Concerta voor gebruik door volwassenen? Kunt hierbij ook ingaan op de vraag waarom het middel wel veilig voor kinderen wordt geacht?
Ook voor deze aanvraag voor indicatie-uitbreiding heeft de MHRA een EPAR gepubliceerd waarin de registratieprocedure staat beschreven. Hieruit is op te maken dat er onderzoek naar werkzaamheid en risico’s is gedaan bij 944 patiënten verdeeld over vier studies: drie kortetermijnstudies en een langetermijnstudie.
De bewijslast schoot tekort zowel wat betreft de werkzaamheid als de risico’s op een groot aantal punten, waarvan de belangrijkste zijn:
In de langetermijnstudie bleek Concerta zich niet te onderscheiden van placebo.
In de studies bleken de patiënten te lijden onder een groot aantal bijwerkingen: zo was er een duidelijke verhoging van hartslag en bloeddruk te zien, waarbij onduidelijk bleef of dit verband hield met een toegenomen risico op hart- en vaataandoeningen en sterfte. Bovendien gaf een aantal psychiatrische bijwerkingen als angst en spanning, depressie, vijandigheid en agressie reden tot grote zorg over de risico’s.
De registratiehouder heeft nog tijdens deze procedure verder afgezien van deze indicatie-uitbreiding naar volwassenen. Het beoordelingsrapport (EPAR) is te vinden op de site van de MHRA: http://www.mhra.gov.uk/home/groups/l-unit1/documents/websiteresources/con2033483.pdf
Concerta is voor gebruik bij kinderen geregistreerd op basis van een vergelijkbare besluitvormingsprocedure, op basis van voor deze doelgroep relevant onderzoek en data. Hierbij is werkzaamheid aangetoond, zowel bij korte- als langetermijngebruik. Risico’s op bijwerkingen blijken bij kinderen kleiner te zijn en dan met name op de bijwerkingen die bij volwassenen in sterkere mate worden waargenomen: de cardiovasculaire en de psychiatrische bijwerkingen. Daarnaast wordt in de bijsluiter beschreven hoe de behandelaar deze bijwerkingen dient te monitoren en hoe hij hier op kan reageren, waardoor het risico ingeperkt kan worden.
Klopt het dat het middel wel mag worden voorgeschreven aan volwassenen die het middel ook als kind al kregen, en hier goed op reageerden? Waarom mag het middel niet meer worden voorgeschreven wanneer ADHD pas op latere leeftijd wordt ontdekt?
Ja, het oordeel hierover kan goed aan de behandelaar worden overgelaten, mits deze de adviezen opvolgt die in de bijsluiter zijn vermeld en hiermee de risico’s van voortgezet gebruik bewaakt.
Voor het tweede gedeelte van de vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Aan hoeveel volwassen patiënten is Concerta nog voorgeschreven nadat de registratie van dit middel is afgewezen door het CBG? Hoe vaak wordt andere ADHD-medicatie voor volwassenen voorgeschreven?
Volgens de stichting Farmaceutische kengetallen zullen dit jaar naar verwachting voor het eerst meer dan 100.000 personen van 18 jaar of ouder methylfenidaat gebruiken. SFK geeft aan dat het aantal volwassen gebruikers van Concerta dat dit middel ook al gebruikte op of voor hun 18de, zo’n 25 – 50% bedraagt.
Klopt het dat de afwijzing van de registratie voor Concerta toevallig aan het licht is gekomen, en dat een afwijzing van een registratie in de regel geheim wordt gehouden vanwege bedrijfsbelangen, zoals wordt gesteld in het artikel in Medisch Contact? Wat vindt u van deze procedure?
Dit is onjuist, de afwijzing is niet geheim gehouden. De MHRA heeft het EPAR op haar website gepubliceerd (http://www.mhra.gov.uk/home/groups/l-unit1/documents/websiteresources/con2033483.pdf). Daarnaast zijn de notulen van de Collegevergadering waar de indicatie is besproken openbaar gemaakt via de website van het CBG (http://www.cbg-meb.nl/NR/rdonlyres/CAD97DE3-BB79-406C-9137-44060EB778F5/0/Openbaarverslag716eCollegevergadering.pdf)
Wat is uw reactie op het voornemen van de commissie van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie om Concerta als eerste aangewezen middel op te nemen in een nieuwe richtlijn voor volwassenen met ADHD? Bent u van mening dat er veilig kan worden voorgeschreven, ondanks de afwijzing door het CBG? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het CBG is, in samenwerking met andere Europese registratieautoriteiten, tot een afwijzend oordeel gekomen over het gebruik van Concerta bij volwassenen met ADHD, omdat de risico’s groter zijn dan de voordelen. Het CBG baseert zich bij haar oordeel op alle beschikbare wetenschappelijke data. Dit is een belangrijke conclusie van de registratie autoriteiten waar de behandelaren rekening mee dienen te houden. Het lijkt me voorbarig om nu al te reageren op een voornemen van de richtlijn commissie van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) dat deze nieuwe richtlijn voor psychiaters leidend wordt bij het toezicht?
Voor de IGZ zal een nieuwe richtlijn pas van toepassing kunnen zijn bij het toezicht, vanaf het moment dat deze door de beroepsvereniging landelijk als beroepsstandaard is gepubliceerd.
In algemene zin lijkt mij een inhoudelijke afwijzing van een indicatiegebied van een geneesmiddel door het CBG een belangrijk uitgangspunt voor toezicht van de IGZ.
Hoe beoordeelt u de situatie waarin het CBG het middel Concerta niet heeft willen registeren, maar de IGZ aangeeft de richtlijn van de beroepsgroep, waarin Concerta het eerste aangewezen middel is, als leidend te zien? Bent u van mening dat deze situatie verwarrend en onwenselijk is voor patiënten en artsen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u alsnog duidelijkheid creëren voor patiënten en artsen?
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 7 heb aangegeven, het lijkt me goed om eerst het besluitvormingsproces in de wetenschappelijke vereniging over de richtlijn af te wachten.
Vindt u het noodzakelijk dat er nieuw wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan, nu de bestaande onderzoeken voor verschillende interpretaties vatbaar blijken? Zo nee, waarom acht u dat niet nodig?
Ik wacht eerst af wat het oordeel van de Nederlandse Vereniging van Psychiatrie wordt. Het is voorbarig om hierover nu al te speculeren.
Het bericht dat de gemeente Enschede aanvragers van een uitkering vier weken laat wachten alvorens de aanvraag in behandeling te nemen |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kunt u zich uw antwoorden herinneren van 2 oktober jongstleden op eerdere vragen over de zoekperiode van vier weken die de gemeente Enschede hanteert bij aanvragen van bijstandsuitkeringen? Wat is uw reactie op het nieuws dat de gemeente Enschede nog altijd de uitkeringsaanvraag voor aanvragers die ouder zijn dan 27 jaar met een maand opschort alvorens die in behandeling te nemen?1 2
Ja.
In het geval van bijstandsaanvragers van 27 jaar en ouder dient een gemeente de aanvraag voor bijstand in behandeling te nemen op het moment dat deze ingediend wordt. In artikel 52 van de WWB is geregeld dat het college uiterlijk binnen vier weken na de datum van aanvraag een voorschot van algemene bijstand verstrekt.
Bent u bereid om aan deze uitvoeringspraktijk per direct een einde te maken? Zo ja, welke sanctiemogelijkheden zijn er indien de gemeente de behandeling van de uitkeringsaanvraag blijft opschorten met een maand?
De uitvoering van de WWB is gedecentraliseerd aan het college van burgemeester en wethouders van een gemeente. De gemeenteraad controleert het college.
Er is geen sprake van toetsing door het Rijk of van individueel toezicht op het handelen van de gemeente. Slechts in uitzonderlijke gevallen bemoeit het Rijk zich met de uitvoeringspraktijk van een individuele gemeente, namelijk indien sprake is van een ernstige tekortkoming in de rechtmatige uitvoering van de wet.
Deelt u de mening dat van het met terugwerkende kracht in behandeling nemen van een bijstandsuitkering geen sprake kan zijn en dat aan mensen in nood binnen vier weken een voorschot van in ieder geval 90% van de bijstandsnorm verstrekt dient te worden conform artikel 52 van de Wet werk en bijstand (Wwb)? Welke stappen kan de Inspectie SZW ondernemen wanneer gemeenten zich onttrekken aan deze plicht?
Aanvullend op het antwoord op vraag 1 kan ik u mede delen dat de Inspectie SZW in principe geen uitspraken doet over de uitvoering van de WWB bij individuele gemeenten.
Het is passend bij een decentrale uitvoering dat in het geval van klachten over de werkwijze van een gemeente, belanghebbende een klacht kan indienen bij de klachtencommissie van de gemeentelijke sociale dienst, dan wel de gemeentelijke ombudsman. Tevens staat voor een belanghebbende de mogelijkheid open om bezwaar aan te tekenen tegen de beslissing van het college ten aanzien van zijn recht op bijstand en kan eventueel beroep worden ingesteld.
Zijn er meer gemeenten die de uitkeringsaanvraag van mensen ouder dan 27 jaar met een maand opschorten? Acht u aanvullende wetten en regels noodzakelijk teneinde te bewerkstelligen dat uitkeringsaanvragen direct in behandeling worden genomen en voorschotten worden verstrekt? Zo nee, op welke wijze wilt u voorkomen dat mensen onnodig lang moeten wachten op een uitkering met als gevolg schulden en andere sociale problemen?
Een dergelijke praktijk bij gemeenten is mij niet bekend. Ik acht het niet nodig om met aanvullende wetten en regels te komen om te bewerkstelligen dat uitkeringsaanvragen direct in behandeling worden genomen en voorschotten worden verstrekt. De wetgeving voorziet hier reeds in.
In beginsel moet acht weken na het in behandeling nemen van de aanvraag op de aanvraag worden beslist. Uiterlijk binnen vier weken na de datum van aanvraag is er recht op een voorschot van algemene bijstand. Hiermee wordt voorkomen dat mensen onnodig lang moeten wachten op een uitkering en dat er als gevolg daarvan schulden worden opgebouwd of dat er andere sociale problemen ontstaan.
Misdaden van ISIS tegen Yezidi’s in Irak |
|
Han ten Broeke (VVD), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Frans Timmermans (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de bevindingen van de onderzoekers van het kantoor van de Hoge Commissaris voor Mensenrechten van de Verenigde Naties?1
Ja.
Kunt u de in deze rapportage gepubliceerde aantallen omtrent moord, verkrachting en slavernij bevestigen? Hoe kwalificeert u deze?
Nee. Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie die dergelijke berichten kan bevestigen.
In algemene zin kan gesteld worden dat het kabinet vertrouwen heeft in de rapportage van het kantoor van de Hoge Commissaris voor Mensenrechten van de Verenigde Naties (OHCHR).
Het kabinet heeft meermaals aangegeven dat ISIS hoogstwaarschijnlijk verantwoordelijk is voor zeer ernstige internationale misdrijven, zoals misdaden tegen de menselijkheid en genocide.
Beschikt u over cijfers, al dan niet aangeleverd door de Verenigde Naties, van het aantal Yezidi’s dat door ISIS-terroristen is vermoord of gevangengenomen? Zo ja, kunt u deze cijfers met de Kamer delen?
De cijfers waarover het kabinet beschikt komen uit de meest recente rapportage (bijgevoegd) van OHCHR en UNAMI2 . Daarin wordt ingegaan op vermeende mensenrechtenschendingen, waaronder moord en detentie, in de periode van 6 juli tot en met 10 september. Het rapport stelt dat Yezidi’s, net als andere etnische en religieuze gemeenschappen, systematisch doelwit zijn van het geweld van ISIS.
Bent u voorts bekend met de berichten dat ISIS mosterdgas zou hebben ingezet? Hoe kwalificeert u deze berichten?2
Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie die dergelijke berichten kan bevestigen.
In hoeverre dragen de Nederlandse (militaire) inspanningen in Noord-Irak bij aan de bescherming van minderheden in de regio? Verwacht u dat de inzet van de coalitie op korte termijn zal leiden tot bevrijding van burgers die op dit moment gevangen zitten?
De militaire inspanningen van de internationale coalitie dragen bij aan het vermogen van de Iraakse en Koerdische strijdkrachten om gebieden waarin minderheden door ISIS worden bedreigd opnieuw onder controle te krijgen. Nederland draagt bij aan dit doel door middel van de inzet van het luchtwapen en het trainen van lokale strijdkrachten. Voorts heeft Nederland middelen beschikbaar gesteld voor humanitaire hulp aan vluchtelingen en ontheemden, waaronder minderheden. Het is moeilijk in te schatten of dit op korte termijn zal leiden tot bevrijding van burgers die gevangen zitten.
Vervanging windturbines |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het gegeven dat windturbines die zijn ondersteund met de MEP-regeling momenteel worden vervangen met gebruikmaking van de SDE+-regeling?1 2
Ja.
Kunt u een inventarisatie maken van windturbines die worden vervangen door nieuwe windturbines met de SDE+-regeling en daarbij aangeven welke leeftijd de turbines hebben die vervangen worden?
SDE+ subsidie is aangevraagd voor 34 bestaande windprojecten waarbij sprake is van vervanging. Het vermogen van de bestaande turbines bedraagt ca. 56 MW. De oudste van de te vervangen windturbines is in 1996 in gebruik genomen en de jongste turbine in 2007. Gemiddeld zijn de turbines ten tijde van aanvragen van de SDE+ subsidie bijna 11 jaar in gebruik; enkele projecten zullen ten tijde van de geplande vervanging korter dan 10 jaar in gebruik zijn en komen daarom (nog) niet in aanmerking voor een SDE subsidie.
In hoeverre draagt volgens u de vervanging van bestaande nog draaiende windturbines bij aan de toename van duurzame energieproductie?
Eén op één vervanging van bestaande windturbines zal de eerste jaren een beperkte toename van de productie laten zien. Een nieuwe vergelijkbare turbine kent namelijk een hoger rendement en een betere prestatie dan een turbine van ca. tien jaar oud. De toename van de energieproductie kan 5 tot 10% bedragen.
Daarnaast is bij vervanging sprake van behoud van vermogen of van opschaling.
Klopt het volgens u dat het basisbedrag in de SDE+-regeling in het geval van het vervangen van een bestaande windturbine gunstiger is omdat investeringen in de fundering en de aansluiting niet nodig zijn? Zo nee, waarom niet?
Het basisbedrag in de SDE+-regeling heeft bij het vervangen van een bestaande windturbine een gunstiger effect omdat enkele investeringen niet nodig zijn. Een voorwaarde voor het verkrijgen van SDE+ subsidie is overigens dat de fundering wordt vernieuwd. Deze kosten worden betrokken bij het bepalen van het basisbedrag.
Bent u bereid om te bezien hoe deze gunstigere behandeling van de vervanging van bestaande windturbines ten opzichte van nieuwe windturbines voorkomen kan worden in de SDE+-regeling?
Ja. Als gevolg van enkele maatregelen zal deze gunstigere uitwerking met ingang van 2015 worden voorkomen. Voor vervanging van bestaande windturbines zal in de SDE+ een categorie worden opgenomen met een daarop toegesneden basisbedrag, dat lager is dan voor volledig nieuwe windturbines.
Daarnaast zal ik voor windturbines die zijn ondersteund vanuit de MEP-regeling3 maar nog niet de einddatum van de 10 jaarstermijn hebben bereikt, letten op cumulatie met de SDE+- subsidie voor de vervangende windturbines. Bij één op één vervanging zal de SDE+- subsidie voor de vervangende windturbines dus pas beginnen na de 10 jaarstermijn. Ter voorkoming van overstimulering voor aanvragen uit 2014 geldt de cumulatietoets uit het Europese Milieubescherming en Energiesteunkader (MESK). Deze toets zal ik strikt toepassen.
Ik zal uw Kamer op korte termijn nader informeren over de SDE+ 2015.
Bent u bereid om te bekijken of de SDE+-regeling aangepast kan worden zodat bestaande windmolens niet worden vervangen terwijl ze nog niet versleten zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid te bezien in welke mate vervanging van windmolens ondersteuning verdient. Momenteel berekent ECN de basisbedragen. Voor vervanging van bestaande windturbines zal in de SDE+ een categorie worden opgenomen met een basisbedrag, dat lager is dan voor nieuwe windturbines. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Ten slotte wijs ik erop dat er in de SDE+ een maximum is gesteld aan de jaarlijkse subsidie voor een windmolen. Om de maximale subsidie te ontvangen moet een producent dus de windmolen gedurende de 15 jaarstermijn in stand houden. Bij de MEP was dit niet het geval.
Scholen die ouders verplichten tot aanschaf van een iPad |
|
Jasper van Dijk , Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de meldingen van ouders in de uitzending van Kassa, die stellen dat zij door de school worden verplicht om een iPad aan te schaffen voor hun kinderen, waardoor zij kosten hebben oplopend tot wel 1.000 euro?1
Ik heb in het programma Kassa toegelicht dat scholen ouders niet mogen verplichten om een tablet of laptop aan te schaffen, maar ouders wel om een vrijwillige bijdrage mogen vragen. Ook bijdragen voor bijvoorbeeld excursies, schoolkampen of kerstvieringen mogen niet verplichtend zijn voor ouders. Wanneer ouders deze bijdrage niet kunnen of willen betalen, moet de school zorgen voor een kosteloos alternatief. Daarnaast kunnen ouders de klachtenprocedure van de school volgen of hun rechten via de medezeggenschapsraad laten gelden indien de besteding en de hoogte van de ouderbijdrage volgens hen niet passend zijn. Tenslotte kunnen ouders zonodig een signaal geven aan de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) als de school zich niet houdt aan de «vrijwilligheid» van de bijdrage.
Deelt u de mening dat als scholen iPads gebruiken tijdens de les, deze ook door de school voor alle leerlingen aangeschaft moeten worden?
Nee, dat hoeft niet. Wel ben ik van mening dat als een school besluit om tablets of laptops te gebruiken tijdens de les, scholen het zo moeten organiseren dat alle leerlingen mee kunnen doen. Dit kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld door de tablets (deels) te betalen uit de eigen middelen, of door te zorgen dat er tablets in de klas beschikbaar zijn, of door ouders een vrijwillige bijdrage voor de tablet te vragen, of een vrijwillige huurkoopregeling aan te bieden en daarbij al dan niet een regeling te treffen die het ook voor minder draagkrachtige ouders mogelijk maakt deel te nemen aan het onderwijs. Een school is daar vrij in.
Deelt u de mening dat het schrijnend is dat kinderen zonder iPad een computer in de klas mogen gebruiken en vervolgens gepest worden omdat hun ouders de iPad niet kunnen betalen?
Het is altijd onacceptabel als kinderen gepest worden, ongeacht de reden. Het al dan niet hebben van een tablet mag geen aanleiding zijn tot uitsluiting en pesten. Scholen hebben hierin een verantwoordelijkheid en moeten deze goed vormgeven.
Vindt u het pedagogisch en didactisch verantwoord om leerlingen van minder vermogende ouders op scholen die schoolboeken vaak of enkel digitaal aanbieden, een alternatief te bieden zoals een computer, een leen-iPad of mogelijk schoolboeken? Beoordeelt u deze alternatieven als «volwaardig»?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat is uw definitie van een «informatiedrager»? Kunt u van respectievelijk de iPad, een schoolboek, onderwijs-apps en educatieve software aangeven of het informatiedragers zijn of niet? Kunt u per onderdeel uw antwoord toelichten en wat daarvan de consequentie is?
De definitie van informatiedrager is een medium waarop informatie digitaal kan worden opgeslagen en/of overgedragen. Tablets of laptops zijn informatiedragers. Als ik het heb over een schoolboek, onderwijs-apps en educatieve software heb ik het over lesmateriaal. Onder lesmateriaal wordt verstaan (artikel 6e lid 2 WVO): lesmateriaal dat naar vorm en inhoud is gericht op informatieoverdracht in onderwijssituaties en waarvan het gebruik binnen het onderwijsaanbod door het bevoegd gezag specifiek voor het desbetreffende leerjaar is voorgeschreven.
Consequentie van deze definitiebepalingen is dat lesmaterialen, zoals schoolboeken, onderwijsapps en educatieve software(licenties) die door de schoolleiding voor één specifiek leerjaar worden voorgeschreven voor rekening komen van de school en dus gratis verstrekt moeten worden aan leerlingen.
Wilt u een helder en eenduidig antwoord geven op de vraag of alles wat op school een verplicht programmaonderdeel is, door de school moet worden verschaft? Hebben de scholen voldoende financiële middelen om aan deze verplichting te voldoen?
Alle scholen ontvangen de bekostiging in een zogenaamde lumpsum. Dit is één budget voor materiële en personele kosten, waarbij het aan de schoolleiding is om te bepalen hoe zij dat binnen de wettelijke kaders besteedt. Hoe hoog de lumpsum is, hangt grotendeels af van het leerlingenbestand van een onderwijsinstelling (aantal leerlingen, leerjaren en onderwijssoort). In het voortgezet onderwijs ontvangt een school per leerling gemiddeld € 7.900. Ook de bekostiging van het lesmateriaal voor een specifiek leerjaar is onderdeel van deze lumpsum.
Niet alles wat op school gebruikt wordt voor deelname aan een verplicht programmaonderdeel moet door de school worden verschaft. Voorbeelden hiervan zijn sportkleding voor de gym, een atlas voor aardrijkskunde of woordenboeken voor de taallessen. De bekostiging aan scholen is niet bedoeld voor deze zaken. De gedachte hierachter is dat het gaat om materiaal dat persoonsgebonden is, langer dan een jaar meegaat, door meer gezinsleden kan worden gebruikt en/of eigendom wordt van de leerling. In de brochure «Schoolkosten en onderwijstijd» wordt toegelicht hoe hiermee om te gaan.
Wat bedoelde u met uw opmerking tijdens de uitzending dat er «ook scholen zijn, die zeggen: dat hebben we democratisch besloten in een MR: dan is er ook een consequentie dat uw kind niet meekan»? Betrof het hier verplichte of niet-verplichte schoolactiviteiten? Deelt u de mening dat het zeer pijnlijk is als kinderen van activiteiten worden uitgesloten, ongeacht of deze activiteiten verplicht zijn of niet?
Ik doelde hier op de niet-verplichte schoolactiviteiten, zoals excursies of kerstvieringen. Met deze opmerking bedoelde ik dat de oudergeleding van de medezeggenschapraad instemmingsrecht heeft bij de vaststelling van de hoogte en de bestemming van de vrijwillige ouderbijdrage. Als de oudergeleding van de medezeggenschap heeft ingestemd met de vrijwillige ouderbijdrage, dient de schoolleiding de ouders hierover te informeren, overigens ook dat deze bijdrage vrijwillig is. De beslissing van een individuele ouder om al dan niet te betalen, kan als consequentie hebben dat een leerling niet mee kan doen aan de betreffende niet-verplichte activiteit. De school moet dan voorzien in een kosteloos alternatief.
Welke stappen heeft u inmiddels ondernomen om uw belofte tijdens de uitzending van Kassa waar te maken om «te kijken» naar scholen, die stellen dat de aanschaf van iPads niet vrijwillig is? Om hoeveel scholen gaat het volgens u? Is de Inspectie al in contact getreden met die scholen, zoals u tijdens de uitzending van Kassa beloofde?
Ik heb de inspectie gevraagd of zij signalen hebben ontvangen over scholen waar vragen zijn gerezen over de ouderbijdrage en schoolkosten voor ouders. Zij geeft aan dat het aantal meldingen de afgelopen periode ongeveer gelijk is gebleven. In schooljaar 2012/13 waren er 95 meldingen en in schooljaar 2013/14 waren dat er 97. Bij uitvoering van de kwaliteitsonderzoeken die de inspectie in het schooljaar 2013/2014 heeft uitgevoerd, bleek dat bij 17 van deze scholen de vrijwilligheid in de schoolgids niet (volledig) is vermeld. Deze scholen hebben de opdracht gekregen dit te herstellen. De inspectie ziet er op toe dat dit ook daadwerkelijk gebeurt.
Verder heb ik op 14 oktober jl. de brochure «Schoolkosten en onderwijstijd» nogmaals onder de aandacht gebracht van een grote groep betrokkenen (schoolleiders, bestuurders) via de VO-nieuwsbrief. In deze brochure wordt toegelicht hoe het precies zit met de schoolkosten en vrijwillige ouderbijdrage.
Tot slot spreek ik binnenkort met de Landelijke Ouderraad onder meer over hun rol ten aanzien van voorlichting over schoolkosten richting ouders.
Wat is exact het onderscheid tussen de termen «gratis» onderwijs (waarvan u bij Kassa zei: «Gratis bestaat niet, daar verzet ik me tegen») en «kosteloos» onderwijs (waarvan u zei dat «we kosteloos onderwijs hebben in Nederland»)?
De overheid vindt het belangrijk dat kinderen goed opgeleid worden en neemt daarom de meeste kosten voor haar rekening. Goed onderwijs kost geld. In die context is onderwijs dus niet «gratis».
Kunt u uitleggen waarom u een verschil maakt tussen de begrippen «gratis» en «kosteloos», waar de Dikke Van Dale Online bij kosteloos als betekenis geeft «gratis» en bij gratis als betekenis geeft «voor niets; kosteloos»?2
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Wat is volgens u de betekenis van «om niet»?
«Om niet» is een juridische term waarmee wordt aangegeven dat iets gebeurt zonder dat daar een tegenprestatie tegenover staat.
Kunt u aangeven wat de ouders van schoolgaande kinderen concreet merken in de kosten van het door u gemaakte onderscheid tussen «gratis» en «kosteloos»?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Bent u bereid om nog in 2014 uw interpretatie van het onderscheid tussen «gratis» en «kosteloos» voor te leggen aan een gezaghebbend taalinstituut (zoals de Nederlandse Taalunie), om duidelijkheid te creëren of u óf de Dikke Van Dale Online het bij het juiste eind heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Neen. De bedoeling van dit onderscheid is volstrekt helder.
Bent u bereid om – als dit instituut aangeeft dat onderscheid tussen deze twee begrippen niet of moeilijk kan worden gemaakt – dit te erkennen en dat onderscheid nooit meer te maken?
Neen, zie mijn antwoord op vraag 13.
Deelt u de mening dat de iPad voor bepaalde scholen essentieel is geworden voor het onderwijs op die scholen? Zo ja, deelt u de mening dat een iPad niet uit de vrijwillige ouderbijdrage gefinancierd dient te worden? Zo nee, hoe rijmt u dit met uw antwoord op vraag 3 van eerdere vragen?3
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoe beoordeelt u het bericht op Geen Stijl4, dat onder O4NT niet alleen het schoolbestuur van de Steve Jobs scholen huist, maar ook enkele BV’s schuilgaan, waarbij de directeur van een Steve Jobsschool ook directeur is van één van die BV’s? Deelt u de mening van de schrijver dat het «ontzettend lastig wordt om subsidiegelden en commerciële initiatieven te blijven scheiden?» Kunt u uw antwoord toelichten?
Het investeren van onderwijsmiddelen in commerciële initiatieven is onrechtmatig. Elk schoolbestuur dient verantwoording af te leggen over de besteding van de ontvangen rijksbijdrage. Schoolbesturen leggen verantwoording af over hun financiële handelingen met het publiceren van het jaarverslag en de jaarrekening inclusief een accountantsverklaring. De accountant van het bestuur moet bij zijn controle de aanwijzingen van het jaarlijkse onderwijscontroleprotocol volgen. De accountant stelt onder andere vast dat de in de jaarrekening verantwoorde baten, lasten en balansmutaties voldoen aan de eisen van financiële rechtmatigheid.
De verlaging van de huwbare leeftijd in Bangladesh |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «HRW: Don’t lower marriage age»1 en «Bangladesh: don’t lower marriage age»?2
Ja, ik heb kennisgenomen van deze berichten.
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Pathways to Power: Creating Sustainable Change for Adolescent Girls»3 van Plan International?
Ja, ik heb kennisgenomen van het rapport van Plan International.
Deelt u de conclusie van het rapport van Plan dat kindhuwelijken een serieuze bedreiging vormen voor de gezondheid, het welzijn en de kansen op onderwijs en een goede toekomst voor meisjes en daarom bestreden moeten worden?
Ik deel deze conclusie van Plan volledig. Kindhuwelijken hebben niet alleen een desastreus effect op de gezondheid, het welzijn en de toekomst van meisjes en vrouwen, maar ook op de ontwikkeling van samenlevingen als geheel. Het terugdringen en uiteindelijk beëindigen van kindhuwelijken is daarom een belangrijke prioriteit in mijn beleid.
Deelt u de mening van Human Rights Watch dat de voorgenomen verlaging van de huwbare leeftijd in Bangladesh voor meisjes van 18 jaar naar 16 jaar in de wet in strijd is met het internationaal recht en de VN-verklaring van de rechten van het kind, die iedereen onder de 18 als kind kwalificeert? Zo ja, bent u bereid om, eventueel samen met andere landen en/of via de VN, Bangladesh aan te spreken op de verlaging van de huwbare leeftijd? Ziet u in internationaal verband mogelijkheden om deze verlaging tegen te houden?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening van Human Rights Watch dat deze voorgenomen verlaging indruist tegen de verklaring «alles te doen om kindhuwelijken te bestrijden» die Bangladesh op de Girl Summit in Londen, onder andere op aandringen van Girls Not Brides waarmee Nederland samenwerkt, heeft afgelegd? Zo ja, bent u bereid hierover met Bangladesh in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Het Bengaalse voorstel om de huwbare leeftijd voor meisjes te verlagen van 18 jaar naar 16 jaar is onder andere in strijd met de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens, de Conventie voor uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) en het Kinderrechtenverdrag. Het voorstel gaat in tegen inspanningen van de internationale gemeenschap om een einde aan kindhuwelijken te maken en staat haaks op de uitspraken van de Minister-President Hasina van Bangladesh op de Girl Summit van 22 juli jongstleden. Recent leek er langzaam maar zeker een omslag in Bangladesh te ontstaan naar vermindering van kindhuwelijken.
Als de wettelijk toegestane huwbare leeftijd voor meisjes 16 jaar wordt, zal dit een ernstige terugslag betekenen voor de aanpak van kindhuwelijken. Het Bengaalse maatschappelijke middenveld heeft zich scherp uitgelaten over deze plannen. Verlaging van de huwelijksleeftijd frustreert tevens het werk van onze partners in Bangladesh om de oorzaken van kindhuwelijken aan te pakken en zich in te zetten om schadelijke normen en waarden te corrigeren.
Het Bengaalse Ministerie van Vrouwen en Kinderen onderzoekt thans de wenselijkheid van het voorstel. Er zijn krantenberichten die melden dat de regering de huwelijksleeftijd voor meisjes handhaaft op 18 jaar, maar dit wordt vooralsnog niet bevestigd.
De Nederlandse ambassade in Dhaka werkt samen met andere landen, de Verenigde Naties en non-gouvernementele organisaties (NGO’s) om de ernstige gevolgen van het voornemen voor de verlaging van de wettelijke huwelijksleeftijd over te brengen aan de Bengaalse autoriteiten. Tevens zal ik onze zorgen over deze ontwikkeling waar mogelijk aan de orde stellen in gesprekken met Bengaalse Ministers en de internationale gemeenschap.
Steunt Nederland op dit moment non-gouvernementele organisaties die zich in Bangladesh inzetten voor de rechten van meisjes? Ziet u mogelijkheden om deze NGO’s meer te steunen?
Nederland steunt momenteel al een aantal NGO’s die zich specifiek inzetten op het terrein van de rechten voor meisjes en het beëindigen van kindhuwelijken. Via UNICEF worden projecten tegen kindhuwelijken in onder andere Bangladesh gefinancierd voor een periode van 4 jaar (2014–2017). Save the Children en de Stichting Kinderpostzegels – gefinancierd uit het Kindhuwelijken fonds – bereiden de uitvoering van projecten in Bangladesh voor. De Population Council is in 2012 met Nederlandse financiering een onderzoeksprogramma gestart met drie partnerorganisaties in drie districten met een hoog percentage kindhuwelijken (het zogenaamde «Balika project»).
De opvang van Nederlandse kinderen in gezinsopvanglocaties |
|
Attje Kuiken (PvdA), Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Staat moet hoge vergoeding betalen aan asielkinderen»?1
Ja.
Waarom zijn twee Nederlandse kinderen samen met hun Guinese moeder twintig maanden opgevangen in een vrijheidsbeperkende gezinsopvanglocatie (GOL) terwijl dat onrechtmatig is?
Op gezinslocaties wordt onderdak geboden aan gezinnen met minderjarige kinderen zonder recht op opvang, die anders in een humanitaire noodsituatie zouden geraken. Deze gezinslocaties zijn in beginsel niet bedoeld om onderdak te bieden aan personen met een verblijfsvergunning, EU-burgers of personen met de Nederlandse nationaliteit. Deze personen kunnen immers veelal aanspraak maken op andere regelingen en voorzieningen, zoals de Wet werk en bijstand, de Wet op de Jeugdzorg en de Wet maatschappelijke ondersteuning. In bijzondere individuele situaties kan er echter aanleiding bestaan om kinderen met de Nederlandse nationaliteit onderdak te bieden in een gezinslocatie. Dit kan voorkomen wanneer een deel van het gezin niet-rechtmatig in Nederland verblijft. Of Nederlandse kinderen onderdak krijgen op een gezinslocatie betreft echter een keuze van de ouders zelf.
Vanzelfsprekend wordt aan de leden van het gezin met de Nederlandse nationaliteit die onderdak krijgen in de gezinslocatie, geen vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd. Deze maatregel uit de Vreemdelingenwet 2000 kan immers enkel aan vreemdelingen worden opgelegd. In de casus waarover het bericht van vraag 1 gaat, heeft de rechter bepaald dat deze maatregel derhalve ten onrechte aan de twee kinderen is opgelegd.
Op welke wijze waren uw diensten bij de in beperkingstelling bekend met het Nederlanderschap van de kinderen en is dit aspect, inclusief de onrechtmatigheid, vooraf meegewogen in de beslissing?
Op het moment dat de Nederlandse nationaliteit van de kinderen bekend werd bij de diensten in de vreemdelingenketen, is onvoldoende onderkend dat de opgelegde maatregel beëindigd had moeten worden. Naar aanleiding van deze casus is dit expliciet onder de aandacht gebracht van de medewerkers in de vreemdelingenketen die werken op de gezinslocaties.
Bent u in meer zaken dan deze door de rechtbank veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding vanwege het onrechtmatig beperken van de vrijheid van Nederlandse kinderen in een GOL?2 Zo ja, in hoeveel zaken?
Voor zover mij bekend is dit de eerste keer dat schadevergoeding op deze grond is toegekend.
Zijn er op dit moment meer kinderen met de Nederlandse nationaliteit die in een vrijheidsbeperkende GOL verblijven? Zo ja, hoeveel?
Er verblijven op dit moment circa tien kinderen in de acht gezinslocaties die de Nederlandse nationaliteit hebben. Voor deze kinderen geldt geen vrijheidsbeperkende maatregel ex. art. 56 Vw. Zij ontvangen in het kader van het bieden van maatwerk onderdak op de gezinslocatie. Er wordt in deze zaken gezocht naar een oplossing waarbij deze kinderen elders onderdak kan worden verleend. Hierbij is de medewerking van de Nederlandse ouder, indien in beeld, van belang, evenals de medewerking van de ouder die geen rechtmatig verblijf heeft.
Deelt u de mening dat het uw verantwoordelijkheid is geen kinderen onrechtmatig in vrijheidsbeperking te plaatsen en dat kinderen met de Nederlandse nationaliteit daarom nooit in GOL’s mogen worden geplaatst? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het is mijn verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat een vrijheidsbeperkende maatregel enkel wordt opgelegd als dit rechtmatig is. Dat betekent echter niet dat nimmer aan kinderen met de Nederlandse nationaliteit onderdak kan worden geboden op een gezinslocatie. Zoals aangegeven kan daartoe in bijzondere individuele situaties aanleiding bestaan indien er sprake is van een humanitaire noodsituatie. Het bieden van onderdak aan deze kinderen geschiedt in die situaties echter enkel op basis van vrijwilligheid.
Misbruik van EU subsidie voor de kweek van meervallen |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht van KRO Reporter: Vissen naar Subsidie?1
Ja.
Klopt het dat de Europese Unie nu de subsidie terugvordert van Nederland?
Ik verwijs u voor de beantwoording naar de Kamerbrief inzake subsidie ontwikkeling aquacultuur die gelijktijdig aan uw Kamer is verzonden.
Deelt u de mening dat het verkeerd is dat er subsidie is verstrekt voor het kweken van tilapia, welke vervolgens gebruikt wordt om meerval/clarresse te kweken, waardoor kwekers van meerval die geen subsidie krijgen oneerlijk beconcurreerd worden?
Nee. Ik deel uw mening dat dit verkeerd zou zijn geweest, maar dit is hier niet aan de orde. De rechtbank Oost-Brabant heeft in 2013 hierover geoordeeld. Kortheidshalve verwijs ik naar het antwoord op de vragen 9 en 10 van het lid Van Gerven (SP) die gelijktijdig aan uw Kamer is verzonden.
Gaat u deze subsidie verhalen op de ontvanger? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u voor de beantwoording naar de Kamerbrief inzake subsidie ontwikkeling aquacultuur die gelijktijdig aan uw Kamer is verzonden.
Op welke wijze gaat (met terugwerkende kracht) gecontroleerd worden of de overige subsidies voor kweekvis juist zijn toegepast?
Zie antwoord vraag 4.
Dit was niet de eerste keer dat de EU onjuist verstrekte subsidies op gebied van landbouw en visserij heeft teruggevorderd; kunt u een totaaloverzicht geven over de afgelopen 5 jaar met de onterecht verstrekte bedragen? Zijn deze onterecht verstrekte bedragen teruggevorderd?
Ik verwijs u hiervoor naar de Kamerbrief van 20 december 2013 (TK 21 501, nr. 762) over de in 2013 opgelegde correcties en naar de Kamerbrief van 12 mei 2012 over de in de periode 2002–2012 opgelegde correcties (TK 28 625, nr. 150).
Welke initiatieven gaat u nemen om de controle op subsidies te versterken?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'Asschers banenplannen: 200,000 euro per baan |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Asschers banenplannen: 200.000 euro per baan»?1
Ja.
Klopt het dat bij 84% van de 185.000 mensen die tot nu toe «geraakt» worden door de sectorplannen sprake is van coachingsplannen, leerwerkplekken, sollicitatietrainingen of gezondsheidschecks? Indien nee, om hoeveel mensen gaat het dan wel?
In mijn brief van 30 mei jl. (Kamerstuk 33 566, nr. 69) heb ik aangegeven dat met de goedgekeurde plannen in de eerste tranche van de Regeling cofinanciering sectorplannen 185 duizend mensen «geraakt» worden door de maatregelen uit de goedgekeurde plannen.
In dezelfde brief staat in grafiek 2 een overzicht van de maatregelen (zoals van-werk-naar-werk, behoud vakkrachten, scholing, bevorderen instroom en gezondheid op het werk) met de aantallen beoogde deelnemers per maatregel.
Recentelijk heb ik uw kamer geïnformeerd over de stand van zaken tot en met 7 november 2014 (Kamerstuk 33 566, nr. 71). In totaal worden meer dan 300 duizend mensen «geraakt» door de sectorplannen. Dit onder andere met 20.000 extra leerwerkplekken voor jongeren die anders geen plek zouden hebben. Ook worden meer dan 40 duizend mensen die met ontslag worden bedreigd of inmiddels werkloos zijn naar een andere baan begeleid. Er krijgen ongeveer 150.000 mensen bij- en omscholing, zodat werkloosheid kan worden voorkomen of mensen opgeleid kunnen worden voor een ander beroep.
Klopt het dat het aantal écht nieuwe banen binnen de sectorplannen slechts 2120 betreft? Zo ja, hoe beoordeelt u dit aantal? Zo nee, hoe groot is aantal dan wel?
De sectorplannen van sociale partners in de sector of in de regio dragen bij aan het voorkomen van werkloosheid en het verbeteren van het functioneren van de arbeidmarkt, zodat de kansen die er zijn optimaal benut kunnen worden.
Er zijn veel goede voorbeelden te noemen waarbij essentiële vakkrachten worden behouden voor de sector, waarbij mensen omgeschoold worden naar een andere plek met een beter arbeidsmarktperspectief of waarbij jongeren een kans krijgen op de arbeidmarkt doordat extra leerwerkplekken worden gecreëerd.
In bijvoorbeeld het sectorplan Transport en logistiek krijgen 2.000 werkloze ex-werknemers noodzakelijke opleidingen zodat de vakbekwaamheid op peil blijft en waarmee ze direct inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt zodra er vacatures ontstaan.
In de zorg zijn er ongeveer 70 duizend opleidingstrajecten waardoor mensen worden om- en opgeschoold voor ander werk in de sector. Dit kan bijdragen aan het voorkomen van onnodige ontslagen en tegelijkertijd zorgt het voor voldoende aanbod van gekwalificeerd personeel nu en in de toekomst.
In de mobiliteitsbranche worden de komende 2 jaar 2.900 extra BBL plekken gecreëerd om de noodzakelijke groei van de instroom te realiseren en daarmee jongeren een kans te geven op een baan in de sector.
Bent u van mening dat de sectorplannen tot op heden voldoende mensen écht aan het werk hebben gekregen? Zo ja, waarom? Zo nee, had dit doel niet beter bereikt kunnen worden door bijvoorbeeld lastenverlichting?
Sociale partners hebben in het Sociaal Akkoord van 11 april 2013 aangegeven zich in te zetten om op korte termijn een verdere oploop van de werkloosheid te voorkomen. Daarnaast moeten sectorplannen bijdragen aan duurzame inzetbaarheid van werknemers en een betere werking van de arbeidsmarkt binnen en/of tussen sectoren, ook op langere termijn. Dit door mensen geschoold en gezond te houden en waar nodig mobiel te kunnen laten zijn op de arbeidsmarkt.
De goedgekeurde maatregelen in de sectorplannen voldoen naar mijn mening aan deze voorwaarden. Ze helpen om onmisbare vakkrachten te behouden voor de sector, om mensen die hun baan verliezen naar een andere baan te begeleiden en door jongeren een kans te geven op de arbeidsmarkt via een leerwerkplek. Ook wordt door sociale partners stevig ingezet op het geschoold en gezond houden van werknemers.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Pieter Heerma c.s. (Kamerstuk 33 930 XV, nr. 6) met betrekking tot de informatievoorziening ten aanzien van doelen en behaalde resultaten van de sectorplannen?
Per goedgekeurd sectorplan zijn de maatregelen en aantallen toepassingen vastgesteld waarmee sociale partners de knelpunten op de arbeidsmarkt gaan aanpakken. De subsidie wordt verstrekt op basis van deze prestaties. De projecten lopen over het algemeen twee jaar en rapporteren één keer tussentijds en één keer aan het eind over de gerealiseerde aantallen en daarmee bereikte resultaten. Twee maal per jaar (voorjaar en najaar) zal een quick scan worden uitgevoerd om de voortgang van de uitvoering van de sectorplannen te monitoren. Deze quick scans geven een kernachtig en duidelijk beeld van de stand van zaken met betrekking tot de inhoud van de plannen en de voortgang van de realisatie van de vooraf bepaalde doelen.
In 2016 wordt er een (tussen)evaluatie uitgevoerd. In deze evaluatie wordt ingegaan op de vraag in hoeverre de maatregelen zijn gerealiseerd en de gestelde doelen zijn behaald. Ook zal gekeken worden op welke wijze de sectorplannen hebben bijgedragen aan het overbruggen van de crisis en op welke wijze de sectorplannen hebben bijgedragen aan het verbeteren van de werking van de arbeidsmarkt.
Wilsbekwaamheid bij zieke kinderen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending «Wanneer is een kind wilsbekwaam»?1, en het onderzoek van de in de uitzending genoemde kinder- en jeugdpsychiater?
Ja.
Deelt u de mening van deze psychiater dat kinderen onder de 12 jaar «vaak heel goed in staat zijn mee te beslissen over hun behandeling»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De basis voor de uitzending ligt in een artikel van kinderpsychiater Irma Hein in de Jama Pediatrics van 13 oktober 2014. Het artikel gaat over de competentie van kinderen om te beslissen over deelname aan medisch-wetenschappelijk onderzoek. In het artikel wordt omschreven in hoeverre een specifiek meetinstrument, in dit geval de MacArthur Competence Assessment Tool for Clinical Researsch (MacCAT-CR), behulpzaam kan zijn bij het bepalen van de bekwaamheid van een kind tussen de zes en achttien jaar. Het ging daarbij specifiek om de bekwaamheid ten aanzien van beslissingen gericht op deelname aan medisch-wetenschappelijk onderzoek.
Het artikel laat zien dat er een sterke correlatie is tussen leeftijd en bekwaamheid om beslissingen omtrent deelname te nemen. De door de onderzoekers voor de beschreven studie gemodificeerde versie van de MacCAT-CR laat zien dat statistisch onder de negen jaar en zeven maanden bekwaamheid onwaarschijnlijk is, terwijl deze boven de elf jaar en tweeënhalve maand waarschijnlijk is. Aan de hand van het toegepaste meetinstrument zou het in individuele gevallen moeten worden aangetoond. Daarnaast is aangegeven dat het onderzoek beperkingen kent. Zo geven de onderzoekers aan dat deelnemers van uiteenlopende soorten medisch-wetenschappelijk onderzoek zijn onderzocht, zodat de gevonden leeftijdsgrenzen minder goed toepasbaar kunnen zijn op specifieke patiëntengroepen.
Het onderzoek laat dus zien dat, met behulp van het aangepaste meetinstrument, bekwaamheid om te beslissen over deelname aan bepaalde typen medisch-wetenschappelijk onderzoek kan worden aangetoond bij kinderen onder de twaalf jaar. De resultaten van het onderzoek lenen zich er daarmee naar mijn mening niet voor om uitspraken te doen over de bekwaamheid van kinderen in het algemeen over beslissingen in of buiten wetenschappelijk onderzoek, daargelaten dat het slechts één studie betreft.
Bent u van mening dat deze kinderen zouden moeten kunnen meebeslissen over hun medische behandeling, waaronder het testen van nieuwe medicijnen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het recht om zelf te kunnen beslissen over behandeling en deelname aan onderzoek is een groot goed, en vind ik zeer belangrijk. Dat geldt ook voor kinderen, voor zover die in staat zijn daarin een weloverwogen besluit te nemen. De Commissie Doek, die in 2009 adviseerde over medisch-wetenschappelijk onderzoek met minderjarigen, en de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde, hebben aangegeven dat de grens waarop kinderen zelfstandig over hun deelname zouden moeten kunnen beslissen aangepast zou kunnen worden, en gelijk getrokken met de WGBO. Een voorstel tot aanpassing van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen in verband met het wijzigen van de mogelijkheden voor het verrichten van onderzoek met minderjarigen en meerderjarige wilsonbekwamen (Kamerstukken 33 508) ligt momenteel voor advies bij de Raad van State. In dat voorstel worden de genoemde adviezen gevolgd, en de wet gewijzigd zodat minderjarigen vanaf zestien jaar zelfstandig over deelname aan medisch-wetenschappelijk onderzoek kunnen beslissen (zie hierover de brief van 12 juni 2014, Kamerstukken II 2013–2014, 33 508, nr. 12).
De Commissie Doek stelde voorts in haar rapport dat «schaarse studies naar het begrip van wat deelname aan een onderzoek inhoudt [laten] zien dat zieke kinderen vanaf een jaar of twaalf in het algemeen begrijpen wat het doel is van een onderzoek en dat aan deelname bepaalde risico’s kleven. Sommige kinderen bereiken dit denkstadium pas bij een latere leeftijd dan twaalf jaar». Daarmee ben ik van mening dat er geen prangende reden is om kinderen onder de twaalf jaar zelf over hun behandeling of deelname aan onderzoek te laten beslissen. Ook het loslaten van de vaste leeftijdsgrens acht ik niet wenselijk. Zoals aangegeven bij de totstandkoming van de WGBO bevordert een vaste leeftijdsgrens de rechtszekerheid, en maakt die de wetsbepaling goed hanteerbaar voor hulpverleners (Kamerstukken II 1989–1990, 21 561, nr. 3, p. 19).
Dit betekent overigens niet dat kinderen tot twaalf jaar geen invloed op deelname aan medisch-wetenschappelijk onderzoek kunnen uitoefenen. Artikel 4, tweede lid, van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen stelt immers dat wanneer een minderjarige of wilsonbekwame meerderjarige proefpersoon zich verzet tegen handelingen waaraan hij wordt onderworpen of tegen een aan hem opgelegde gedragswijze, het onderzoek niet met die proefpersoon mag plaatsvinden. Op die wijze kunnen kinderen tot twaalf jaar, en overigens ook oudere wilsonbekwame minder- en meerderjarige proefpersonen, te kennen geven dat ze niet willen meedoen.
Kunt u schetsen hoe wet- en regelgeving ten aanzien van de wilsbekwaamheid van kinderen beneden de 12 jaar geregeld is, met name daar waar het gaat om het (mee)beslissen over medische handelingen? Wat is de rol van de ouders ten opzichte van het kind in deze?
Er zijn verschillende wetten waarin de wilsonbekwaamheid een belangrijke rol spelen. Voor een thematische benadering hiervan verwijs ik graag naar het rapport van de thematische wetsevaluatie Wilsonbekwaamheid en vertegenwoordiging (bijlage bij Kamerstukken II 2011–2012, 25 424, nr. 184). Het vertrekpunt voor de verschillende regelingen is steeds de WGBO. Deze wet kent voor minderjarigen twee leeftijdsgrenzen. Bij minderjarige patiënten tot twaalf jaar wordt de toestemming gegeven door de ouders die met het gezag belast zijn of de voogd (artikel 7:465 eerste lid BW). Bij kinderen van twaalf jaar tot zestien jaar dient behalve de ouders die het gezag uitoefenen of de voogd ook het kind toestemming te geven (artikel 7:450 eerste lid BW), tenzij de verrichting kennelijk nodig is teneinde ernstig nadeel voor de patiënt te voorkomen of als de patiënt de verrichting, na de weigering van de toestemming van de ouders of voogd, weloverwogen blijft wensen (artikel 7:450, tweede en derde lid, van BW). Minderjarigen kunnen vanaf zestien jaar zelf een behandelingsovereenkomst aangaan, en ook zelf over de behandeling beslissen op basis van de WGBO (artikel 7:447 eerste lid BW).
Kunt u de medisch-ethische kant van dit vraagstuk schetsen?
Het artikel van kinderpsychiater Irma Hein gaat over deelname aan medisch-wetenschappelijk onderzoek en de bekwaamheid van jonge kinderen daarover te beslissen. Als het gaat om dergelijke beslissingen, dient er voldoende ruimte te zijn voor de eigen waarden en opvattingen van het kind, zoals de commissie Doek al aangaf. Tegelijk zal rekening gehouden moeten worden met de mogelijkheden van kinderen om weloverwogen tot een goede waardering van de eigen belangen te kunnen komen. Bovendien is van belang dat ouders hun rol als opvoeders van het kind vorm kunnen geven. Daarnaast speelt ook steeds een rol de weging van het belang van medisch-wetenschappelijk onderzoek en de ontwikkeling van nieuwe therapieën of diagnostiek, ook bij jonge kinderen, tegen de belangen van de kinderen die aan dergelijk onderzoek zouden moeten deelnemen en de risico’s en belasting die dergelijk onderzoek met zich meebrengt.
Zoals aangegeven meen ik dat een juiste balans gevonden kan worden door de grens waarop minderjarigen zelfstandig kunnen beslissen over deelname aan medisch-wetenschappelijk onderzoek gelijk te trekken met die in de WGBO, en zal ik een voorstel voor aanpassing van de thans voorliggende wetswijziging zo snel mogelijk aan de Kamer sturen.
De vrije artsenkeuze en Europeesrechtelijke belemmeringen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Inperking vrije artsenkeuze mag niet van Brussel»?1
Ja.
Wat vindt u van de conclusie van dit onderzoek dat de voorgenomen inperking van de vrije artsenkeuze in strijd is met de Europese wet?
Die conclusie deel ik niet. De voorgestelde wijziging van artikel 13 Zorgverzekeringswet (Zvw) maakt het mogelijk dat een zorgverzekeraar een lagere of in het geheel geen vergoeding geeft indien een verzekerde met een naturapolis gebruik maakt van zorg bij een niet door de zorgverzekeraar gecontracteerde zorgaanbieder. In grensoverschrijdende situaties kan dit een belemmering van het vrij verkeer van diensten opleveren in relatie tot niet-gecontracteerde zorgaanbieders in andere EU-lidstaten. Met betrekking tot het onderwerp van grensoverschrijdende zorg in relatie tot de verkeersvrijheden is er in Europees verband een afzonderlijke richtlijn vastgesteld: Richtlijn 2011/24/EU betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg2 (hierna: de Patiëntenrichtlijn). Zoals uitgebreid uiteengezet in de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer ben ik er van overtuigd dat de voorgestelde wijziging van artikel 13 Zvw in overeenstemming is met deze richtlijn. Ook de Raad van State concludeert in zijn voorlichting aan de Eerste Kamer van 22 oktober 2014 over de voorgestelde wijziging van artikel 13 Zvw dat er sprake is van een verschil in opzet tussen de Patiëntenrichtlijn en het Nederlandse stelsel. De patiëntenrichtlijn lijkt uit te gaan van een publiek georganiseerd zorgverzekeringsstelsel en het Nederlandse stelsel gaat uit van een private verzekering onder publieke randvoorwaarden. De voorgestelde regeling sluit echter in grote lijnen aan bij het stelsel van de Patiëntenrichtlijn.
Wat is uw mening over het standpunt van deskundigen die stellen dat de wijziging van artikel 13 Zorgverzekeringswet geen stand zal houden voor het Europees Hof van Justitie?
Dat standpunt deel ik niet. Zij lijken hun standpunt mede te baseren op uitspraken van het Europees Hof van Justitie in zaken waarbij het ging om publiek georganiseerde ziektekostenstelsels (volledige naturastelsels). Die zijn niet te vergelijken met het huidige private Nederlandse stelsel onder publieke randvoorwaarden, waarin een verzekerde voorafgaand aan het kalenderjaar een keuze maakt voor natura- of een restitutiepolis. Dat maakt vergelijken lastig. De algemene lijn die volgt uit de uitspraken van het Europees Hof van Justitie op het terrein van de vergoeding van grensoverschrijdende zorg is enkele jaren geleden gecodificeerd in de Patiëntenrichtlijn. Zoals hierboven reeds aangegeven ben ik er van overtuigd dat de voorgestelde wijziging van artikel 13 Zorgverzekeringswet in overeenstemming is met deze richtlijn.
Deelt u de mening dat het kunnen kiezen voor een bepaalde polis een andere keuze is dan een vrije artsenkeuze? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Er is een verschil tussen het kiezen voor een bepaalde polis en de vrije artsenkeuze, maar in ons stelsel bepaalt de polis van welk zorgaanbod de verzekerde gebruik kan maken indien hij een volledige danwel marktconforme vergoeding wenst. Een verzekerde kan kiezen voor een naturapolis of restitutiepolis (of mengvorm daarvan). Bij een naturapolis heeft een verzekerde recht op volledige vergoeding indien hij kiest uit het door de zorgverzekeraar gecontracteerde zorgaanbod. De verzekerde heeft dan nog steeds de vrijheid om te kiezen voor een niet-gecontracteerde aanbieder, maar dan bestaat de mogelijkheid dat hij een lagere vergoeding krijgt. Het is aan de verzekerde om te beoordelen of hij het gecontracteerde aanbod binnen de naturapolis bevredigend vindt. Indien het niet bevredigend is kiest de verzekerde een andere polis en daarmee voor een ander gecontracteerd zorgaanbod. Hiernaast heeft de verzekerde keuze voor een restitutieverzekering. In dit geval blijft de verzekerde recht hebben op een markconforme vergoeding voor gebruik van zorg, ongeacht of de zorg gecontracteerd is of niet. De keuzevrijheid van de patiënt wordt niet ingeperkt door de wetswijziging van artikel 13 Zvw. Door de wetswijziging wordt het mogelijk om een meer gedifferentieerd aanbod van naturapolissen aan te gaan bieden. Hierdoor neemt het aantal keuzeopties voor de verzekerde toe.
Wat vindt u van het standpunt van de aangehaalde deskundigen dat bijna de helft van alle zelfstandige behandelcentra failliet gaat door de inperking van de vrije artsenkeuze, dat dit leidt tot lange wachtlijsten en dat zorgverzekeraars minder innovatieve en effectieve behandelingen zullen inkopen?
Een mogelijke consequentie van de wijziging van artikel 13 Zvw is dat zorgaanbieders zonder contract minder zekerheid hebben over de inkomsten die zij zullen genereren. Echter het staat niet vast dat zorgaanbieders zonder contract failliet gaan, restitutieverzekerden kunnen gebruik maken van niet-gecontracteerde zorg tegen een marktconforme vergoeding en ook naturaverzekerden kunnen gebruik blijven maken van niet-gecontracteerde zorg, hierbij kan de vergoeding echter lager (of op 0) worden vastgesteld. Voor mij staat het belang van de patiënt/verzekerde voorop. Zolang zorgverzekeraars aan hun zorgplicht voldoen en ervoor zorgen dat zorg binnen een redelijke afstand en op een redelijke termijn kan worden geleverd is er geen knelpunt. Ik verwacht ook niet dat de wijziging van artikel 13 Zvw zal leiden tot wachtlijsten.
Hiernaast zijn in de voorgestelde wetswijziging een aantal transparantievereisten voor verzekeraars opgenomen met betrekking tot de inkoop van zorg. Deze transparantievereisten schrijven voor dat verzekeraars inzicht moeten geven in hoe zij invulling geven aan hun non-discriminatoir inkoopbeleid, hoe zij ruimte bieden aan innovatief aanbod en dat zij voor 1 april hun inkoopbeleid inzichtelijk dienen te maken (inclusief de kwaliteitscriteria op basis waarvan zij inkopen). De NZa zal op deze verplichtingen toezien en hierover jaarlijks rapporteren.
Bent u op de hoogte van de uitspraak van het Europese Hof van Justitie2 over vergoeding van zorg in een ander EU-land, waar volgens het Hof planbare zorg in een ander EU-land volledig vergoed moet worden als die zorg in het eigen land niet binnen redelijke termijn gegeven kan worden? Wat betekent deze uitspraak voor de vergoeding van zorg die Nederlanders in het buitenland hebben genoten, omdat de zorg niet binnen redelijke termijn in Nederland gegeven kon worden?
Ja, ik ben op de hoogte van deze uitspraak van het Europese Hof van Justitie in de zaak Petru.4 Deze zaak ging over een Roemeense vrouw die aan haar ziektekosteninstelling op grond van de Europese sociale zekerheidsverordening nr. 1408/71 toestemming had gevraagd voor een medische behandeling in een andere lidstaat. Bij dit toestemmingsmechanisme, waarvan verzekerden ingevolge de Ziekenfondswet en de Zorgverzekeringswet ook al enkele decennia gebruik kunnen maken, worden de volledige behandelingskosten vergoed zonder maximering tot het tarief van het verzekeringsland. Die toestemming mag door de ziektekosteninstelling niet geweigerd worden indien de zorg behoort tot het verzekerde pakket en niet binnen een termijn die medisch verantwoord is in eigen land kan worden gegeven. In deze uitspraak heeft het Hof gepreciseerd, dat ook een gebrek aan geneesmiddelen en de meest fundamentele medische benodigdheden ertoe leiden dat toestemming moet worden gegeven aan een sociaal verzekerde om zich in een andere lidstaat te laten behandelen.
Ook Zvw-verzekerden kunnen hun zorgverzekeraar op grond van de Europese sociale zekerheidsverordening nr. 883/2004 (sinds 2010 de rechtsopvolger van verordening nr. 1408/71) vragen om toestemming voor een behandeling in een andere lidstaat. Die toestemming mag niet worden geweigerd indien de zorg niet binnen een termijn die medisch verantwoord is in Nederland kan worden gegeven.
Behalve een nadere precisering van het Hof bevat de genoemde uitspraak geen verandering in de reeds jaren bestaande praktijk.
Overigens hebben verzekerden op basis van de Zvw op dit moment reeds recht op een volledige vergoeding van zorg indien de verzekeraar niet aan zijn zorgplicht kan voldoen (de zorg niet binnen redelijke afstand en redelijke termijn kan leveren). In het wetsvoorstel waarmee artikel 13 Zvw wordt gewijzigd, is hierover expliciet een bepaling opgenomen (art 13 Zvw lid 2 sub b).
Welke gevolgen heeft deze uitspraak voor de houdbaarheid van het wetsvoorstel dat de wijziging van artikel 13 Zorgverzekeringswet bevat?
De uitspraak heeft geen gevolgen voor het genoemde wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel doet, net als de Patiëntenrichtlijn, niets af aan het toestemmingsmechanisme in de Europese sociale zekerheidsverordening dat al enkele decennia bestaat. Een verzekerde kan, naast zijn rechten op grond van de Zorgverzekeringswet, jegens zijn zorgverzekeraar een beroep blijven doen op dit toestemmingsmechanisme.
Heeft deze uitspraak tot gevolg dat de zorgverzekeraar straks toch niet-gecontracteerde zorg in het buitenland volledig moet vergoeden, indien de zorg niet binnen redelijke termijn in Nederland kon worden gegeven?
Ja, dit is echter geen nieuwe ontwikkeling maar een systeem dat al decennia lang bestaat. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 6 hebben verzekerden op basis van de Zvw op dit moment reeds recht op een volledige vergoeding van zorg indien de verzekeraar niet aan zijn zorgplicht kan voldoen.
Kent u de analyse van de uitspraak door de Frankfurter Rundschau3, waarin wordt gewezen op het kwaliteitsverschil van de gezondheidszorg in Duitsland en met name Bulgarije en Roemenië? Bent u van mening dat, aangezien het Hof nu heeft bepaald dat zorg in een ander EU-land ook vergoed moet worden als in het thuisland het essentiële medische materiaal ontbreekt om tijdig de behandeling uit te voeren, dit zou kunnen leiden tot medisch toerisme vanuit die landen? Voorziet u medisch toerisme in Nederland als gevolg van het arrest? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke gevolgen kan dit volgens u hebben voor de Nederlandse ziekenhuizen?
Ja, die analyse ken ik. De uitspraak kan er inderdaad toe leiden dat er meer verzekerden uit landen met een gebrek aan essentieel medisch materiaal zorg gaan inroepen in een andere lidstaat. In hoeverre die verzekerden er voor zullen kiezen om voor dergelijke behandelingen naar Nederland te komen kan ik niet inschatten. Overigens geldt op grond van de Europese sociale zekerheidsverordening 883/2004 een betalingsverplichting voor de lidstaat waar de betrokkenen verzekerd zijn.
Medisch toerisme kan beslag leggen op de capaciteit van zorgaanbieders. Zorgaanbieders dienen een eigen keuze te maken voor wat betreft het behandelen van buitenlandse patiënten, tenzij er sprake is van acute zorg, die dient altijd verleend te worden. Zorgaanbieders kunnen zorg bieden aan buitenlandse patiënten, zolang zij hun contractuele afspraken met zorgverzekeraars nakomen (indien van toepassing) en zorgverzekeraars aan hun zorgplicht blijven voldoen.
Het bericht dat er een ongeval heeft plaatsgevonden op de spoorwegovergang bij Winsum |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht over een ongeval op de spoorovergang bij Winsum?1
Ja.
Welke maatregelen gaat ProRail nemen om in de toekomst ongevallen te voorkomen?
Specifiek voor de overweg Voslaan in Winsum lopen gesprekken tussen ProRail en de gemeente Winsum om te kijken of deze overweg opgeheven dan wel beveiligd zou kunnen worden (zie ook het antwoord op vraag 3).
De overweg in Winsum is een openbare en niet-actief beveiligde overweg, waarvan er in Nederland nog circa 95 zijn. Vanuit het Programma Verbeteren Veiligheid op Overwegen (PVVO) is de afgelopen tijd gewerkt aan het verbeteren van de veiligheid bij onder meer niet-actief beveiligde overwegen. Het aanleggen van beveiliging is echter een kostbare zaak, omdat deze systemen aan diverse (o.a. failsafe) eisen moeten voldoen. Mijn streven is en blijft om het aantal niet-actief beveiligde overwegen, in overleg met omwonenden en andere belanghebbenden, verder terug te brengen en de veiligheid op een kosteneffectieve manier te verbeteren. Daartoe zal ik ProRail vragen in de komende maanden een evaluatie te doen op de effectiviteit van de aanpak van de niet-actief beveiligde overwegen in de afgelopen jaren en mij spoedig een voorstel te doen voor een vervolgaanpak. Op basis daarvan zal ik bekijken welke vervolgaanpak wenselijk en passend is.
Wanneer is de overgang bij Winsum zo beveiligd dat ongelukken tot het verleden gaan behoren, gezien het fatale ongeluk eerder dit jaar op dezelfde overgang?
ProRail heeft recent samen met de regio een onderzoek gedaan naar 22 overwegen in de gemeente Winsum, waarbij gekeken is naar mogelijke maatregelen ter verbetering van de veiligheid. Er zijn concrete maatregelen bedacht waarvoor op dit moment de financiële consequenties worden ingeschat.
Concrete maatregelen zijn het opheffen van overwegen door het aanleggen van een alternatieve ontsluiting, het beveiligen d.m.v. een mini- Automatische Halve Overweg Boominstallaties (AHOB), het gebruik beperken tot alleen fietsers/voetgangers en het uitbreiden van een actief beveiligde overweg met vrijliggende fietspaden. Voor het einde van dit jaar vindt ambtelijk overleg plaats tussen ProRail, de gemeente Winsum en de provincie Groningen over de haalbaarheid van de verschillende verbetermaatregelen.
Naast de gekozen aanpak in de gemeente Winsum kijkt ProRail overigens in samenspraak met de provincie ook naar mogelijkheden ter verbetering van overwegveiligheid op andere locaties in Groningen. Ik heb ProRail gevraagd mij op de hoogte te houden van de voortgang en resultaten van dit overleg.
Het bericht ‘UN envoy urges Turkey to allow Kurds to protect Syria’s Kobani’ |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «UN envoy urges Turkey to allow Kurds to protect Syria’s Kobani»?1
Ja.
Is het waar dat Kobani «literally surrounded» is op één beperkte doorgang na?
De situatie in en rond Kobani is bijzonder volatiel. Op moment van dit schrijven hebben burgers nog de mogelijkheid naar Turkije te vluchten.
Indien ja, wat betekent dit naar uw opvatting voor de overlevingskansen van burgers die nog in Kobani zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om bij Turkije aan te dringen actie te ondernemen om de inwoners van Kobani een veilige heenkomen naar Turkije te garanderen? Indien neen, waarom niet?
Nee, volgens UNHCR verhindert Turkije niet dat burgers naar Turkije vluchten.
Wat is uw oordeel over de oproep van VN-gezant De Mistura om aan Turkije te vragen vrijwilligers toe te staan naar Kobani te gaan om te helpen bij het verdedigen van de stad?
Het kabinet heeft begrip voor oproepen die worden ingegeven door de wens de burgers in Kobani te beschermen, gezien de toenemende druk op de stad en de mogelijke consequenties indien Kobani geheel in handen van ISIS valt. Zoals al eerder aangegeven in Kamerbrieven en debatten is het echter ook duidelijk dat dit voor Turkije geen gemakkelijk te nemen besluit betreft. De PKK wordt niet alleen door Turkije, maar ook door de EU, aangemerkt als een terroristische organisatie, en Turkije vreest dat directe of indirecte steun aan deze groep ook consequenties zal hebben voor de interne veiligheid. Turkije heeft inmiddels ermee ingestemd gewapende Iraaks-Koerdische strijders van de Koerdische Autonome Regio (de zgn. «peshmerga») via Turks grondgebied naar Kobani te laten reizen, waar zij steun kunnen verlenen aan Syrisch-Koerdische strijders in die stad. Dit plan wordt momenteel uitgevoerd. Daarnaast heeft de VS door parachuteringen Syrische-Koerdische strijders in Kobani voorzien van wapens en munitie, afkomstig uit de Koerdisch Autonome Regio.
Bent u bereid om die oproep te ondersteunen en dit aan Turkije kenbaar te maken? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De situatie in de IJsselhallen in Zwolle |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zwolle importeert de spanningen van de burgeroorlog in Syrië»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe lang het verblijf van een vluchteling in de IJsselhallen momenteel maximaal duurt?
De opvang die geboden wordt in de IJsselhallen is een tijdelijke noodmaatregel en wijkt daarmee af van de opvang die normaal gesproken geboden wordt. De aanhoudend hoge asielinstroom maakt dat het COA op dit moment in sommige gevallen niet anders kan dan asielzoekers opvangen in locaties die onder normale omstandigheden niet gebruikt zouden worden voor de opvang van asielzoekers. Gelet op de omstandigheden kan ik niet uitsluiten dat het COA de komende tijd wederom gebruik moet maken van dit soort noodmaatregelen. Asielzoekers op straat laten staan is immers geen optie. Het afgelopen half jaar heb ik uw Kamer regelmatig geïnformeerd over de verhoogde asielinstroom en de moeite die het COA moet doen om tijdig voldoende opvang te bieden. Zoals u weet blijft de realisatie van uitplaatsing van statushouders naar gemeenten achter bij de toenemende instroom. Ondanks dat hieraan door alle betrokken partijen hard wordt gewerkt verbleven op 1 oktober jl. circa 8.500 vergunninghouders in de opvang.
Het COA heeft mij laten weten zich niet te herkennen in het beeld dat er sprake is van verhoogde spanningen op de locatie. De voorzieningen in de IJsselhallen zijn niet optimaal op het gebied van privacy. Er is voldoende toegang tot de zorg. Het COA heeft goede afspraken gemaakt met de zorgverleners van GC A en GGD. De afspraak is gemaakt dat, indien er zich medische situaties voordoen waardoor de opvang in de IJsselhal niet geschikt is, betrokkene wordt overgeplaatst naar een andere locatie van het COA.
Voor aanvulling van het aantal opvangplaatsen kijkt het COA in eerste instantie naar leegstaand Rijksvastgoed en of dit in overeenstemming te brengen is met het programma van eisen ten aanzien van de opvang van asielzoekers. Het kost enige tijd om nieuwe locaties te vinden en deze vervolgens in te richten voor de opvang. Hierbij spelen elementen als medewerking van de gemeente, maar ook regelgeving, zoals bestemmingsplan en omgevingsvergunningen, een belangrijke rol. In de komende maanden komen er locaties beschikbaar die beter geschikt zijn voor de opvang van asielzoekers dan de IJsselhallen.
Tussen 1 januari 2014 en 1 oktober 2014 is de bezetting in de opvang gegroeid met meer dan 8.000 personen. Het COA heeft die tot op heden alle weten te huisvesten. De IJsselhallen zijn als noodoplossing voor de opvang van mannen ingericht, waarin zij verblijven voorafgaande aan de start van de asielprocedure. Het verblijf van de asielzoeker in de IJsselhallen is zo kort mogelijk. Het moment van de start van de asielprocedure is onder meer afhankelijk van de capaciteit van de IND en andere ketenpartners, die betrokken zijn bij de asielprocedure. Gezinnen en kinderen worden niet in de IJsselhallen opgevangen. Het huurcontract met de IJsselhallen eindigt in december 2014.
Begin dit jaar werd nog uitgegaan van 17.000 1e en herhaalde aanvragen. Inmiddels is dit bijgesteld naar ruim 21.000. Voor volgend jaar ga ik uit van minimaal dezelfde aantallen. Het COA bereidt zich daar op voor en zoekt locaties die meerdere jaren beschikbaar zijn.
Wat is uw reactie op de oplopende aantallen zieken onder deze vluchtelingen en de onvoldoende toegang tot medische hulp?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de hoeveelheid privacy die deze mensen geboden wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de uitspraak van Vluchtelingenwerk Nederland dat opvang op deze manier niet veel langer verantwoord is?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe lang blijft deze opvang in de IJsselhallen nog doorgaan?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het mogelijk dat er nog vaker dergelijke grootschalige noodlocaties komen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn uw plannen om het tekort aan opvangplaatsen voor vluchtelingen structureel op te lossen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het transformeren van leegstaande panden onder het beheer van de Rijksgebouwendienst prioriteit dient te krijgen in het kader van de structurele opvang van vluchtelingen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg vreemdelingen- en asielbeleid voorzien op 29 oktober a.s.?
Ja.
Het tekenen van de deal ‘Stroomversnelling’ |
|
Eric Smaling |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «En weer een succes van Stef Blok» over de deal Stroomversnelling voor koopwoningen?1
Ik neem dit bericht voor kennisgeving aan. Ik heb de deal Stroomversnelling op 29 september jongstleden symbolisch gestart en ondersteun het initiatief van harte. De deal draagt bij aan een verdere verduurzaming van de bestaande woningvoorraad. De deal is opgesteld en ondertekend door meer dan 175 partijen vanuit diverse sectoren. Het Rijk is geen medeondertekenaar, maar faciliteert wel via het innovatieprogramma Energiesprong. De antwoorden zijn derhalve in samenspraak met de initiatiefnemers tot stand gekomen.
Hoe verklaart u het verschil van 15.000 euro in investeringskosten om een woning energieneutraal te maken?
Het verschil van 15.000 in benodigde investeringskosten omvat de ingeschatte meerkosten voor de huidige generatie «Nul-Op-de-Meter» woningen ten opzichte van de generatie na industrialisatie en verdere innovatie.
Kunt u ingaan op de rekensom uit de laatste alinea van het websiteartikel2, specifiek wat betreft de berekening en het gekozen beginjaartal 1950 door de initiatiefnemers van het project? Kunt u dit antwoord toelichten?
Ik kan u aangeven welke rekensom de initiatiefnemers hebben gemaakt. De woningen die kansvol worden geacht voor een «Nul-Op-de-Meter» renovatie betreffen woningen gebouwd in de periode 1950–1980. De berekening die heeft geleid tot een investeringsbedrag van € 45.000 gaat uit van energiemaandlasten van € 175, een rentepercentage van 3,9% voor belastingaftrek, een belastingspercentage van 42% en een looptijd van de hypotheek van 30 jaar. Er wordt gerekend met het continueren van de hypotheekrenteaftrek.
Waar is de prognose van 50.000 woningen per jaar vanaf 2016, waarvan de eigenaren mee willen doen aan energiebesparingen, op gebaseerd? Hoe verhoudt die zich tot de aantallen die nagestreefd worden in het Energieakkoord?3
In de deal staat dat door opschaling het aantal «Nul-Op-de-Meter» renovaties zal groeien naar 50.000 per jaar in 2020. Of en wanneer dit in werkelijkheid gerealiseerd zal worden is afhankelijk van de ontwikkeling van vraag en aanbod en ook het scheppen van de juiste marktcondities. In het Energieakkoord is geen rekening gehouden met de deal Stroomversnelling voor de koopsector. De Borgingscommissie Energieakkoord heeft aangegeven de deal op te willen nemen in de uitvoeringsagenda van het Energieakkoord. De uiteindelijke opbrengst op het gebied van energiebesparing zal dan additioneel zijn aan wat is ingeschat ten tijde van de totstandkoming van het Energieakkoord.
Wordt het project na de pilotfase geëvalueerd en kan de Kamer daarvan op de hoogte worden gesteld? Gaat het project sowieso door, ongeacht de uitkomsten van een eventuele evaluatie?
Het project is een initiatief van 175 partijen. Daarmee kan ik niet sturen op de evaluatie. Ik laat wel het programma Energiesprong van het Platform 31 evalueren in het voorjaar van 2016. Hierin zal ook de bijdrage van Energiesprong aan de koopdeal worden meegenomen.
Welke wet- en regelgeving (bijvoorbeeld op het gebied van hypotheken) bent u van plan aan te passen? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Op dit moment kan op basis van de ministeriële regeling hypothecair krediet 2014 een bedrag van € 13.500 buiten de inkomenstoetsing worden gehouden wanneer sprake is van een «Nul-Op-de-Meter» renovatie. Ik bekijk of dit bedrag in 2015 op een verantwoorde manier kan worden verhoogd. Wanneer dit mogelijk blijkt kan meer dan nu rekening gehouden worden met de garantie die een bouwer geeft op «Nul-Op-de-Meter» renovaties. Over de mogelijkheid van deze eventuele verantwoorde aanpassing laat ik mij adviseren door het Nibud.
Wat is de exacte bijdrage of actie vanuit de rijksoverheid, gezien deze tekst op de site van Energiesprong: «Energiesprong werkt met de diverse partijen aan de juiste condities, waaronder de banken en het ministerie. Eerder communiceerden wij dat op 1 april een landelijke deal rond passende hypotheken voor Nul-op-de-Meter-verbouwingen getekend zou worden, maar dit is niet realistisch gebleken. De gesprekken zijn volop gaande, echter de overvolle agenda’s van betrokkenen hebben voor de nodige vertraging gezorgd. Het proces om banken, bouwers en de Minister met elkaar aan tafel te brengen om definitieve afspraken te maken over passende hypotheken vergt meer tijd.»?5
Energiesprong is een door de rijksoverheid gefinancierd innovatieprogramma voor energiebesparing in de gebouwde omgeving en heeft het proces gefaciliteerd om te komen tot de deal Stroomversnelling koopwoningen.
De totale omvang voor dit project in de huursector is 6,5 miljard euro; wat is de totale omvang van Stroomversnelling voor koopwoningen?6
De partijen van de koopdeal geven aan dat als er inderdaad 50.000 woningen gerealiseerd worden in 2020, de totale omvang circa 2,5 miljard euro zal bedragen.
Hoe verhoudt Stroomversnelling koopwoningen zich tot Stroomversnelling huurwoningen, en waarin zitten de financiële en materiële verschillen? Hoe hoog is de financiële bijdrage vanuit het Rijk voor beide projecten?
Zowel bij de Stroomversnelling Huur als Koop gaat het materieel om dezelfde type renovaties en wordt de investering grotendeels gefinancierd uit de vermeden kosten voor het energiegebruik van de woning. Het onderscheid tussen de Stroomversnelling Huur en de Stroomversnelling Koop is hierbij als volgt.
De Stroomversnelling Huur is een deal tussen bouwers en woningcorporaties waarbij concrete afspraken zijn gemaakt over het aantal te realiseren «Nul-Op-de-Meter» renovaties. Bijdrage van het Rijk is aanpassing van de huurwetgeving middels de introductie van een energieprestatievergoeding (zie ook Kamerstuk 30 196, nr. 249). Het concept wetsvoorstel hiervoor wordt eind oktober in consultatie gebracht.
De Stroomversnelling Koop schept vooral de condities die het mogelijk maken dat een «Nul-Op-de-Meter» renovatie beschikbaar komt voor bewoners van koopwoningen. Dat is de reden dat een groot aantal partijen heeft ondertekend, zoals gemeenten, bouw- en installatiebedrijven, makelaars, taxateurs, garantie-instituten en banken. Het is daarmee geen deal waarin harde afspraken zijn gemaakt over het aantal te behalen renovaties. Hierbij is het wel het streven dat in 2020 een aantal van 50.000 renovaties wordt bereikt.
De Stroomversnelling komt voort uit de Energiesprong, het door Platform31 uitgevoerde innovatieprogramma dat door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) gefinancierd wordt. De Energiesprong is adviseur van het bestuur van de Vereniging Stroomversnelling. Binnen het programma Energiesprong zal de bijdrage van BZK aan het onderdeel Stroomversnelling in totaal 2 miljoen euro bedragen in de periode 2013–2015. Doel is het ontwikkelen van de benodigde kennis en het creëren van de voorwaarden voor de grootschalige uitrol van de «Nul-Op-de-Meter» woningen in huur en koop. De bijdrage betreft proceskosten in mensuren en out-of- pocketkosten. Het concept Stroomversnelling is belangrijk voor het halen van de ambities van het Energieakkoord. De voortgebrachte kennis komt beschikbaar voor bouwondernemingen en woningbouwcorporaties die nu nog niet in de Stroomversnelling participeren.
Hoeveel huurwoningen zijn tot nu toe aangepakt en worden de 1.000 geplande huurwoningen in 2014 gehaald? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp van de Vereniging Stroomversnelling dat er nu zo’n 20 prototypes gebouwd zijn. Naar verwachting zijn aan het eind van dit jaar zo’n 350 woningen gerealiseerd. Dat loopt enigszins achter op hun planning van 1.000 gerealiseerde woningen. Dat heeft vooral te maken met het feit dat de bouwers meer tijd nodig hebben voor het bedenken en realiseren van goede, betaalbare, gegarandeerde concepten. Het gaat hier om innovatieve concepten waar de toeleverende industrie beperkte ervaring mee heeft. Vooralsnog zien de initiatiefnemers geen problemen met het behalen van de overall planning: 11.000 woningen binnen 3 jaar.
Komen er inderdaad 19.000 banen bij in de bouw door deze projecten, zoals blijkt uit verschillende berichten, namelijk 10.000 vanwege verbouwingen in de koopsector en 9000 vanwege verbouwingen in de huursector, en op welke termijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
De prognose voor extra werkgelegenheid vanwege de renovaties in de huursector is gemaakt door het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB). Volgens de EIB is de cumulatieve additionele productie van dit plan € 1,8 miljard tot en met 2020. De doelstelling voor de stroomversnelling in de huursector levert volgens het EIB een extra werkgelegenheid van 9.000 mensjaren in die periode. De prognose van economische effecten van de Stroomversnelling Koop is hiervan afgeleid.
Welke (huurprijs)wet- en regelgeving zal worden aangepast om de realisatie van bijvoorbeeld nul-op-de-meter woningen mogelijk te maken en welke vanwege Stroomversnelling voor huurwoningen, zoals gemeld in uw brieven van 15 november 2013 en 20 juni 2014? Kunt u uw antwoord toelichten?7 8
Ik bereid een voorstel tot het wijzigen van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte voor. Het wetsvoorstel maakt het voor verhuurder en huurder mogelijk om in het kader van het energiezuinig maken van de woning een energieprestatievergoeding aan de verhuurder overeen te komen voor een gegarandeerde energieprestatie van de woning en die gebaseerd is op de energieprestatie van die woning. Enerzijds wordt hiermee de verhuurder meer zekerheid gegeven over hetgeen hij bij een huurder als energieprestatie-vergoeding in redelijkheid in rekening mag brengen. Anderzijds wordt de huurder beschermd tegen een te hoge vergoeding die hij voor de geleverde energieprestatie aan zijn verhuurder moet betalen. Bijkomend voordeel hiervan is dat de verhuurder duidelijkheid krijgt over de mogelijkheden een huurprijs te realiseren onder de liberalisatiegrens, waardoor de «Nul-Op-de-Meter» woningen (zo veel mogelijk) voor de doelgroep kunnen worden gerealiseerd zonder dat dit ten koste gaat van de betaalbaarheid en beschikbaarheid van sociale huurwoningen. Eind oktober 2014 zal ik het ontwerp wetsvoorstel in internet consultatie brengen.
Nutteloze otter- en dassentunnels vanwege gebrek aan onderhoud |
|
Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Reporter Radio van 12 oktober 2014?1
Ja.
Is het waar dat de helft van de dassentunnels in Nederland vol water staat en niet door dassen kan worden gebruikt?
Dassentunnels kennen verschillende beheerders. Het Rijk beheert ongeveer 1000 kleine faunatunnels, waarvan Rijkswaterstaat verreweg het grootste deel en ProRail het overige deel. Daarnaast beheren provincies circa 940 kleine faunatunnels en gemeenten en natuurbeheerders een onbekend overig aantal2. De faunatunnels worden gebruikt door verschillende diersoorten, waaronder dassen. Uit een in opdracht van Rijkswaterstaat uitgevoerde specifieke steekproef uit 2008 van door Rijkswaterstaat beheerde dassentunnels, bleek 38% van de onderzochte tunnels onvoldoende passeerbaar voor dassen, doordat deze waren ondergelopen of verstopt. In welke mate dit ook speelde bij de andere beheerders kan ik niet beoordelen.
Waarom worden dassentunnels gebouwd terwijl ze niet onderhouden worden? Is dit naar uw mening een vorm van kapitaalvernietiging?
Uiteraard moeten faunavoorzieningen regelmatig worden onderhouden om hun functie te blijven vervullen. Dat geldt ook voor de dassentunnels die het Rijk beheert. Daarom heeft Rijkswaterstaat naar aanleiding van de resultaten van de steekproef uit 2008 het onderhoud voor dassentunnels gericht aangepakt. Voor de door het Rijk beheerder tunnels is hier voldoende aandacht voor. Of dit ook voor de andere beheerders geldt kan ik niet beoordelen.
Hoe gaat u garanderen dat de dassentunnels voortaan wel onderhouden worden?
Meer dan de helft van de voorzieningen zijn in beheer van decentrale overheden en natuurbeheerders. Voor het onderhoud hiervan draag ik geen verantwoordelijkheid.
Om te garanderen dat faunatunnels, die Rijkswaterstaat beheert, op juiste wijze worden onderhouden, is Rijkswaterstaat bezig het proces rond het onderhoud daarvan structureel te verbeteren. Ten eerste wordt in prestatiecontracten de staat van onderhoud van faunavoorzieningen vastgelegd. Op basis daarvan zijn op vele plaatsen al verbeteringen doorgevoerd. Ten tweede is in augustus 2014 een intern verbeterproces gestart om de inspectie en het beheer en onderhoud van de faunavoorzieningen te optimaliseren.
Wat is er gebeurd sinds de belofte van 9 jaar geleden om de dassentunnels voortaan wel te onderhouden?
Zie de antwoorden op de vragen 3 en 4.
Wat kost de aanleg van een dassentunnel dan wel ottertunnel?
De kosten zijn afhankelijk van veel factoren, bijvoorbeeld het type weg, de lengte van de tunnel, het benodigde rasterwerk, en de aanwezigheid van kabels en leidingen. Bij rijkswegen lopen de kosten per tunnel uiteen van enkele tienduizenden tot ruim honderdduizend euro. Rijkswaterstaat combineert de aanleg van faunatunnels zoveel mogelijk met de reconstructie of aanleg van wegen, waardoor de aanlegkosten vaak een klein onderdeel zijn van de totale renovatie- of aanlegkosten van een weg.
Hoeveel geld is er in totaal naar schatting besteed aan de aanleg van dassen- en ottertunnels?
Ik heb geen inzicht in de totale bestedingen aan faunatunnels door provincies, gemeenten en natuurbeheerders. Er is ook geen exact inzicht te geven hoeveel het Rijk in totaal heeft besteed aan de aanleg van kleine faunatunnels, die sinds 1974 worden aangelegd. Voor de faunapassages in beheer van het Rijk zou een schatting uitkomen op circa 50 miljoen euro in een periode van 40 jaar, uitgaande van een bandbreedte in de kosten van 25 tot 100 duizend euro per tunnel. Het gaat dan om faunatunnels die worden gebruikt door verschillende diersoorten, waaronder dassen en otters.
Hoeveel budget is er voor onderhoud van dassentunnels en ottertunnels? Uit welk budget van welke instantie wordt dit betaald?
In het Infrastructuurfonds wordt het budget begroot voor beheer en onderhoud van rijkswegen (artikel 12.02.01). De kosten van het beheer en onderhoud van faunatunnels zijn hier onderdeel van. Het benodigde onderhoudsbudget wordt vastgesteld op basis van omvang van het areaal en normbedragen. Het normbedrag voor het beheer en onderhoud van de in beheer zijnde faunavoorzieningen is circa 2,6 miljoen euro per jaar. Dat betreft naast onderhoud van dassen- en ottertunnels ook het beheer en onderhoud van overige faunavoorzieningen, ecoducten en benodigde raster- en hekwerken. Ik heb geen inzicht in het budget dat provincies, gemeenten en natuurbeheerders reserveren voor beheer en onderhoud van dassen- en ottertunnels.
Wat zijn de kosten voor het onderhoud van een dassentunnel dan wel ottertunnel? Hoeveel zijn er aangelegd?
Zie de antwoorden op vraag 2, 7 en 8.
Waarom worden de ottertunnels niet onderhouden?
Zie de antwoorden op vraag 3 en 4. Deze antwoorden zijn eveneens van toepassing op de ottertunnels.
Wat is er gebeurd in navolging van de rechterlijke uitspraak van mei 2013 betreffende otters?
Ik heb Alterra de infrastructurele knelpunten nader laten inventariseren3. Daarnaast heb ik over de knelpunten overleg gestart met Rijkswaterstaat en provincies. Verder ben ik in beroep gegaan tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag. Op 4 november 2014 heeft het Gerechtshof Den Haag hierover arrest gewezen. Ik ben inmiddels met Rijkswaterstaat en IPO/provincies in overleg over de uitvoering van deze uitspraak.
Hoeveel otters sterven in fuiken?
Sinds de herintroductie van de otter in Nederland (vanaf 2002) is bij drie individuen (4–5% van alle gemelde dood gevonden otters) «verdrinking in fuik» als doodsoorzaak vastgesteld4.
Hoe vaak worden er in ottergebied fuiken gebruikt zonder leven reddend stopgrid?
In de Weerribben-Wieden en de provincie Friesland bevinden zich de belangrijkste leefgebieden van otters in ons land. Bij de herintroductie van de otter in het Weerribben-Wieden-gebied heeft het toenmalige Ministerie van LNV vissers daar verplicht hun fuiken van een stopgrid of keerwand te voorzien. Daarvoor hebben zij destijds een nadeelcompensatie gekregen. In Friesland worden in het kernleefgebied de Alde Feanen stopgrids toegepast. Voor de rest van Friesland heeft het Friese waterschap met de vissers afgesproken dat, in afwachting van uitkomsten van onderzoek naar een nieuwe methode waarbij otters kunnen ontsnappen en vissen niet worden belemmerd om fuiken in te zwemmen, in alle één-vleugelige fuiken een stopgrid wordt geplaatst. Dit type fuik staat op plekken waar otters langs kunnen komen.
Bent u bereid maatregelen te treffen om te zorgen dat stopgrids gebruikt worden in ottergebieden om te voorkomen dat de otters verdrinken?
Hoewel Alterra er vanuit gaat dat het percentage otters waarvan bekend is dat het omkomt door verdrinking in fuiken (4–5%) een onderschatting is (zie het antwoord op vraag 12), is het percentage klein in verhouding met het percentage otters dat in het verkeer omkomt (76%). Ik zie daarom vooralsnog geen reden om generieke maatregelen te treffen voor het gebruik van stopgrids, te meer daar in de belangrijkste verspreidingsgebieden van de otter al afspraken over stopgrids zijn gemaakt.
Hoeveel otters zijn er dit jaar tot dusver doodgereden? Zet de stijgende trend zich voort waarbij een kwart tot een derde van de totale otterpopulatie van 100–120 dieren in Nederland wordt doodgereden?2
Volgens gegevens van Alterra van 28 oktober 2014 zijn er in 2014 30 otters doodgereden. Daarmee lijkt de vanaf 2007 waarneembare trend zich voort te zetten. Tegelijkertijd heeft de otterpopulatie zich de afgelopen 10 jaar gestaag uitgebreid.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het aantal otters dat wordt doodgereden drastisch wordt teruggedrongen?
Ingevolge de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, onderneem ik momenteel actie om te zorgen dat de zeven in de uitspraak gespecificeerde bekende urgente knelpunten (in Friesland en Overijssel) zo spoedig mogelijk worden opgelost. Ik ben daarover in overleg met Rijkswaterstaat en de provincies. Dit geldt ook voor de overige twaalf gespecificeerde urgente knelpunten (in Friesland, Overijssel en Drenthe) die voor 1 mei 2016 en twee gespecificeerde overige urgente knelpunten (in Friesland) die voor 1 mei 2017 moeten worden opgelost.
Welke conclusies trekt u uit het rapport «Infrastructurele knelpunten voor de otter» van Alterra? Wat gaat u doen met de resultaten?3
Zie het antwoord op vraag 16.
Hoe is na de decentralisatie de precieze verantwoordelijkheidsverdeling als het gaat om de aanleg en het onderhoud van dassen- en ottertunnels om de das en de otter in stand te houden en om het omkomen van deze dieren in het verkeer zoveel mogelijk te voorkomen?
Elke wegbeheerder die een nieuwe weg aanlegt of uitbreidt, dient rekening te houden met effecten op beschermde soorten en dient eventueel mitigerende maatregelen te nemen, zoals de aanleg van kleine faunatunnels. Rijkswaterstaat en ProRail voeren de momenteel geprogrammeerde maatregelen uit het Meerjarenprogramma Ontsnippering (MJPO) uit. Gezien het gebiedsgerichte karakter van het MJPO treffen in het verlengde daarvan provincies en gemeenten ook vaak maatregelen. Verder hebben Rijk en provincies in het Bestuursakkoord Natuur (2011) en het Natuurpact (2013) afgesproken dat provincies verantwoordelijk zijn voor de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland en soortenmaatregelen binnen en buiten het netwerk. Ik ben nog in overleg met provincies over wat deze decentralisatieafspraken betekenen voor de aanleg en onderhoud van faunavoorzieningen die geen nieuwe wegen betreffen en die evenmin deel uitmaken van de geprogrammeerde MJPO-maatregelen.
Zijn hier duidelijke afspraken over gemaakt tussen de diverse verantwoordelijke instanties?
Zie het antwoord op vraag 18.
Is duidelijk welk onderdeel van Rijkswaterstaat verantwoordelijk is voor het onderhoud van dassen en ottertunnels? Zo nee: gaat u er zorg voor dragen dat dit wel duidelijk is?
Rijkswaterstaat is als uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de dassen- en ottertunnels die onder de rijkswegen zijn aangelegd. Het beheer en onderhoud wordt georganiseerd en uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de regionale organisatieonderdelen van Rijkswaterstaat. Zie verder het antwoord op vraag 18.
Wilt u de vragen beantwoorden voor de behandeling van de begroting Economische Zaken?
Zoals ik in mijn brief van 5 november 2014 heb aangegeven, konden de vragen niet binnen de gestelde termijn worden beantwoord en daarmee ook niet voor de begrotingsbehandeling van Economische Zaken.
De trendbreuk van Nederland als voortrekker in het agenderen van taboedoorbrekende onderwerpen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in de speciale sessie over de International Conference on Population and Development (ICPD) in New York van 22 september jongstleden aan alle lidstaten is gevraagd om steun uit te spreken voor de nieuwe prioriteiten en agenda van de International Conference on Population and Development (ICPD)?
Tijdens de Speciale Sessie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over de International Conference on Population and Development (ICPD) in New York op 22 september jongstleden is gesproken over de voortgang van 20 jaar implementatie van de ICPD-agenda. Lidstaten konden hun visie geven op 20 jaar ICPD en de agenda voor de komende jaren.
Klopt het dat de agenda van de ICPD enkele baanbrekende elementen bevat zoals het tegengaan van alle vormen van geweld en discriminatie ook op basis van seksuele oriëntatie en gender identiteit, het mogelijk maken van veilige abortus door middel van veilige abortusdiensten, het liberaliseren van restrictieve abortuswetgeving en het bevorderen van de rechten van adolescenten en jongeren, en dat voor het eerst de volledige term «seksuele en reproductieve gezondheid en rechten» wordt gebruikt in een VN document? Zo ja, steunt u deze agenda van de ICPD? Zo nee, welke elementen bevat de agenda van de ICPD dan wel?
De vernieuwde agenda bevat inderdaad een aantal nieuwe, vooruitstrevende elementen, zoals de erkenning van seksuele rechten, het belang van liberalisering van abortuswetgeving, aandacht voor de meest gemarginaliseerden, en het tegengaan van alle vormen van discriminatie en geweld. Ik ben dan ook tevreden met de uitkomsten van deze Speciale Sessie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en ik steun de vernieuwde agenda volledig.
Kunt u toelichten waarom u tijdens uw speech in New York bij de 69e sessie van de AVVN speciale sessie over de International Conference on Population and Development (ICPD), géén expliciete steun uitsprak voor de twee rapporten die aan de AVVN zijn voorgelegd en die de basis vormen voor de opvolgingsagenda van de ICPD, terwijl uw speech wel het aangewezen moment was om die steun uit te spreken?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u tevens toelichten waarom u tijdens uw speech geen duidelijk verband legde tussen het recent uitgekomen Index Rapport de uitkomsten en aanbevelingen van het ICPD Global Review proces, en de Post-2015 Agenda?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u toelichten waarom u in uw speech niet verwees naar voor Nederland belangrijke en taboedoorbrekende onderwerpen zoals erkenning van seksuele en reproductieve rechten, veilige en legale abortus, tegengaan van discriminatie, ook op basis van seksuele oriëntatie en gender identiteit, en bestrijding van de HIV epidemie met aandacht voor de seksuele en reproductieve rechten van key populations?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat de in uw speech ontbrekende verwijzingen naar het progressieve en taboedoorbrekende beleid van Nederland een gemiste kans is geweest daar uw speech tijdens die bijeenkomst het aangewezen moment was om de Nederlandse inzet, steun en voortrekkersrol te benadrukken?
Als pleitbezorger van een progressief beleid op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR), gender gelijkheid en seksuele oriëntatie draagt Nederland al jaren consequent een consistente boodschap uit, onder andere bij de verschillende bijeenkomsten ter voorbereiding van deze Speciale Sessie, alsook in de Europese Unie en bij internationale fora als de Commission on Population and Development (CPD) en de Commission on the Status of Women (CSW). Er is dus geenszins sprake van een trendbreuk, hetgeen ook vreemd zou zijn gezien mijn jarenlange persoonlijke inzet en betrokkenheid bij het onderwerp. In mijn speech heb ik waardering uitgesproken over de voortgang die behaald is op de ICPD agenda in de afgelopen twintig jaar. Voorts heb ik een oproep gedaan om meer aandacht te geven aan elementen die meer aandacht nodig hebben, zoals het beëindigen van kindhuwelijken, seksuele voorlichting voor jongeren en toegang tot seksuele en reproductieve gezondheidsdiensten, inclusief anticonceptie. Tevens heb ik aangegeven mij samen met alle andere lidstaten in te zetten voor de realisatie van de ICPD agenda. Ik hecht eraan deze agenda te steunen op een wijze die toegankelijk is voor iedereen en niet alleen voor degenen die de verdragstaal en de daarbij behorende acroniemen beheersen. De speech is ter informatie bijgesloten.
Om de onverminderde Nederlandse inzet en voortrekkersrol te illustreren verwijs ik graag naar het «Amplify Change» fonds dat Nederland samen met Denemarken en de Hewlett en Packard Foundations heeft opgezet en dat in diezelfde week werd gelanceerd. Uit dat fonds worden lokale NGO’s in ontwikkelingslanden ondersteund in lobby en advocacy in hun eigen omgeving en bij hun eigen autoriteiten, juist op het gebied van gevoelige SRGR-thema’s zoals veilige abortus, vrouwenbesnijdenis, stigmatisering (LGBT, mensen met HIV/Aids) en kindhuwelijken.
Is deze speech een trendbreuk en moet deze geplaatst worden in uw aangekondigde strategie om in dialoog te gaan met minder voor de hand liggende partners, zoals met het Vaticaan? Zo ja, hoe ziet u in dit licht de rol van het Vaticaan bij de recent gehouden internationale bijeenkomsten, waaronder de in maart 2014 gehouden Commission on the Status of Women (CSW) en de in april 2014 gehouden Commission on Population and Development (CPD)?
Uit mijn antwoord op vraag 6 blijkt dat er volstrekt geen sprake is van een trendbreuk. Nederland stond en staat pal voor de seksuele en reproductieve gezondheid en rechten van meisjes, vrouwen, jongens en mannen. Om de effectiviteit van de inzet te vergroten en om voortgang te maken bij de realisatie van de ICPD agenda is het noodzakelijk om ook in dialoog te gaan met partijen die een minder progressief beleid voorstaan, zoals het Vaticaan. De standpunten van het Vaticaan bij de CSW van maart 2014 en de CPD van april 2014 illustreren het belang van een dergelijke dialoog.
Wat betekent de trendbreuk voor de rol van Nederland als voortrekker bij het benoemen van gevoelige onderwerpen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u toelichten wat bovenstaande betekent voor de toekomstige positie van Nederland bij VN processen op het gebied van SRGR? Heeft u nadien op andere wijze alsnog uw expliciete steun uitgesproken voor de progressieve agenda van de ICPD of bent u voornemens dat op korte termijn alsnog publiekelijk te doen?
Nederland zal de consistente en consequent uitgesproken steun voor de realisatie van de ICPD agenda blijven uitdragen.
Het bericht 'Kantonrechter stomverbaasd over onkunde justitie' |
|
Michiel van Nispen |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Kantonrechter stomverbaasd over onkunde justitie»?1 2
Ik heb kennis genomen van dit bericht. In deze zaken zijn, zoals de kantonrechter heeft geconstateerd, fouten gemaakt. Nog voordat de betreffende zaken door het Openbaar Ministerie werden ontvangen, zijn deze door het CJIB danwel de opsporingsinstantie niet alleen aan de verdachte gekoppeld, maar ook aan een andere persoon met dezelfde achternaam en/of geboortedatum. Deze personen hadden evenwel niets met de overtredingen van doen.
Dit is niet tijdig door het Openbaar Ministerie onderkend waardoor de derden ten onrechte zijn gedagvaard. Ik betreur dit, met het Openbaar Ministerie, zeer.
Hoe kan het gebeuren dat in één zitting drie volstrekt willekeurige mensen ten onrechte zijn lastig gevallen met boetes en een dagvaarding die voor anderen bedoeld waren?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de verklaring voor het feit dat onderbouwde telefoontjes en brieven van deze «verdachten» aan het Openbaar Ministerie (OM) nergens toe geleid hebben maar dat men stug is doorgegaan met het dagvaarden van deze willekeurige mensen? Bent u bereid dit te onderzoeken?
Naar aanleiding van de rechterlijke uitspraak heeft het Openbaar Ministerie onderzocht hoe dit heeft kunnen gebeuren. Onderzoek wijst uit dat, nadat verzet was ingesteld, is afgeweken van de reguliere procedure waarbij de gegevens aan wie de beschikking wordt opgelegd (extra) worden gecontroleerd. Dat de betrokkenen in deze zaak ten onrechte zijn doorverwezen naar de gemeente als beheerder van de Basisregistratie Personen (BRP, voorheen GBA) is het gevolg van het feit dat niet werd herkend dat de zaken aan de verkeerde persoon (met dezelfde achternaam en/of geboortedatum als de verdachte) waren gekoppeld.
Komen dergelijke fouten vaker voor? Wordt daar lering uit getrokken? Hoe gaat dit in de toekomst zoveel mogelijk voorkomen worden?
De koppeling van persoonsgegevens dient zorgvuldig te gebeuren, zeker wanneer het zoals hier gaat om de oplegging van een strafbeschikking of het uitbrengen van een dagvaarding. Fouten in de koppeling zijn doorgaans menselijke fouten, die, nooit helemaal kunnen worden voorkomen. In het kader van het programma «Versterking Prestaties Strafrechtketen» wordt hard gewerkt aan verbetering van de aan te leveren persoonsgegevens in de processen-verbaal.
Om dit te bereiken werken politie, Openbaar Ministerie en het CJIB met elkaar samen. Alle inspanningen zijn erop gericht incidenten zoals in de onderhavige zaken te voorkomen. Het Openbaar Ministerie heeft helaas moeten constateren dat het in bovengenoemde twee zaken mis is gegaan. Gelet op het grote aantal strafbeschikkingen dat jaarlijks voor overtredingen wordt opgelegd en het grote aantal kantonzaken dat jaarlijks bij de kantonrechter wordt aangebracht, kan wel worden gesteld dat het om twee incidenten gaat die het gevolg zijn van een ongelukkige samenloop van omstandigheden.
Ziet u enig verband tussen de steeds verder gaande bezuinigingen op het OM en dergelijke fouten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik zie hierin geen oorzakelijk verband. De taakstelling bij het OM heeft niet alleen een kostenbesparing ten doel maar is er juist ook op gericht om slimmer te gaan werken. Ik verwijs in dit verband naar mijn antwoord op vraag 4.
Communicatie aan burgers bij een mogelijke ebola-uitbraak |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland maakt zestien miljoen vrij tegen ebola»?1
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat de toenemende nationale en internationale inspanningen om ebola tegen te gaan leiden tot ongerustheid bij Nederlanders over een mogelijke uitbraak? Deelt u de mening dat het van groot belang is om met heldere communicatie in te spelen op deze ongerustheid? Hoe geeft u dat nu concreet vorm?
Ik kan mij voorstellen dat berichtgeving rondom ebola en de mogelijke consequenties van deze ziekte bij mensen tot ongerustheid kunnen leiden. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) zorgt daarom voor dagelijks actuele feitelijke informatie over de ziekte, de voorzorgsmaatregelen die we treffen in Nederland en contactgegevens voor vragen (www.rivm.nl). Sinds 20 oktober heeft het RIVM ook een Ebola-informatiepunt geopend, een gratis telefonische informatielijn (0800–0480) waar mensen vragen kunnen stellen over ebola en hun zorgen kunnen delen. Op www.rijksoverheid.nl houden we een dossier bij over ebola waarin ook informatie is opgenomen over de inspanningen van Nederland om noodhulp te bieden aan de door ebola getroffen landen. Verder monitort de overheid reguliere, sociale en online media om te peilen welke vragen en opvattingen er leven rond ebola. Daaruit blijkt vooralsnog wel bezorgdheid, maar geen ongerustheid.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking verzorgt de woordvoering over de noodhulp aan de door ebola getroffen landen.
In hoeverre zijn er in Nederland afspraken over communicatie-uitingen aan de bevolking bij een mogelijke uitbraak van een ernstige en besmettelijke ziekte, bijvoorbeeld ebola? Hoe zien deze afspraken eruit?
Ik hecht eraan om erop te wijzen dat van een uitbraak van ebola in Nederland geen sprake is. Hoewel een incidentele introductie van ebola in Nederland een reële optie is, acht ik het vooralsnog onwaarschijnlijk dat er een uitbraak zal komen in Nederland.
Bij een A-ziekte, zoals ebola, heeft het Ministerie van VWS conform de Wet publieke gezondheid de regie over de bestrijding van de ziekte. Het RIVM communiceert namens de overheid over de ontwikkelingen, voorzorgsmaatregelen en handelingsperspectieven. Het RIVM stemt af met betrokkenen, zoals GGD’en, ziekenhuizen en veiligheidsregio’s, waar dat nodig is. Vanzelfsprekend hebben ook de regionale bestuurders en ik zelf een rol bij de communicatie. Voor burgers is immers niet alleen de technische informatie van belang, zij zijn ook benieuwd naar duiding, wat betekent die nu voor het dagelijkse leven. Desgewenst kan ik in overleg met de Minister van Veiligheid en Justitie het Nationaal Kernteam Communicatie inzetten, waarin de betrokken departementen samenwerken. In een bestuurlijk overleg d.d. 4 november 2014 met de Vereniging Nederlandse Gemeenten, het Veiligheidsberaad, het Nederlands Genootschap van Burgemeesters, het RIVM, GGD GHOR Nederland en het Ministerie van Veiligheid en Justitie is uitgebreid gesproken en zijn afspraken gemaakt over de communicatie.
Welke organisaties en instellingen treden in geval van een mogelijke ebola-uitbraak actief op om de Nederlandse bevolking te informeren en van instructies te voorzien?
Het RIVM zorgt voor de landelijke communicatie. Bij een vermoedelijke besmetting met ebola zullen patiënten en eventuele contacten vooral communiceren met de huisarts, de GGD en de artsen en verpleegkundigen van de ambulancezorg en het ziekenhuis. Verder kunnen afhankelijk van de situatie allerlei organisaties en instellingen betrokken worden bij de informatievoorziening, waaronder het regionaal en lokaal bestuur en de directeur publieke gezondheid.
Hebben eerstelijnwerkers, of bijvoorbeeld sociale wijkteams, een actieve rol in de communicatie bij een mogelijke ebola-uitbraak? Zo ja, hoe ziet deze rol eruit? Zo nee, waarom niet?
Bij een infectieziekte zijn de eerste en tweede lijn nadrukkelijk betrokken. (Mogelijke) patiënten zullen te maken krijgen met de huisarts, GGD, ambulancezorg en ziekenhuis.
Is er bij een mogelijke ebola-uitbraak altijd sprake van grootschalige publieksvoorlichting? Wat zijn hierin de rollen van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO), regionale omroepen en de pers?
Ook zonder mogelijke ebola-uitbraak zorg ik voor publieksvoorlichting over de ziekte en de voorzorgsmaatregelen van de overheid. Veel mensen in Nederland laten zich informeren via de media die u noemt. Ik zie het daarom als mijn taak om journalisten zo goed mogelijk te informeren. Het RIVM en het ministerie hebben om die reden mensen in dienst die zich specifiek bezig houden met persvoorlichting, woordvoering en publiekscommunicatie.
Wie bepaalt de communicatieboodschap bij een eventuele ebola-uitbraak en met welke aspecten wordt er rekening gehouden?
Het Ministerie van VWS coördineert de communicatie over ebola in Nederland. Het RIVM verzorgt de communicatie met betrekking tot het landelijke beleid, de preventie en de bestrijding van ebola. Met andere ministeries en organisaties, zoals veiligheidsregio’s, GGD’en en universitaire medische centra stem ik waar nodig af over de boodschap. Daarbij houd ik rekening met de actuele situatie, de beleving en informatiebehoefte van de bevolking en de maatregelen die we willen uitvoeren.
De gevolgen van de toename in de uitstroom van erkende asielzoekers uit de reguliere opvangcentra op het aanbod van beschikbare woningen |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving door Nieuwsuur1 en het persbericht van de VNG2 over de forse toename van asielzoekers uit de opvangcentra die op zoek zijn naar een reguliere sociale huurwoning?
Ja.
Wat doen gemeenten, corporaties en het Rijk aan het verbeteren van de doorstroom en hoe zorgen zij ervoor dat mensen die bescherming in Nederland hebben gezocht en gekregen, ook een woning kunnen krijgen?
De sociale huurwoningvoorraad is bestemd voor mensen met een laag inkomen en voor specifieke doelgroepen, waaronder de vergunninghouders. De voorraad is in principe groot genoeg om huurders met lage inkomens en andere doelgroepen te huisvesten. Veel sociale huurwoningen worden echter gehuurd door mensen met een hoger inkomen, die niet tot doelgroep behoren. Om dit zogenaamd scheefwonen tegen te gaan is er beleid ontwikkeld die de doorstroming uit de sociale woningbouw moet stimuleren en de beschikbare voorraad bij voorrang voor de doelgroep van beleid beschikbaar moet houden. Voorbeelden hiervan zijn onder andere de inkomensafhankelijke huurverhoging, de passendheidstoets en de 90% norm, op basis waarvan maar 10% van de woningvoorraad aan inkomens boven de € 34.678 mag worden toegewezen. Ook stimuleert het kabinet de bouw van meer middeldure huurwoningen waar hogere inkomens naar kunnen doorstromen.
Daarnaast is het aan gemeenten en corporaties om te bekijken wat de lokale behoefte is. Onlangs is het «Platform versnelling uitplaatsing van vergunninghouders» in het leven geroepen waarin met gemeenten wordt gezocht naar creatieve oplossingen ten behoeve van de huisvesting van vergunninghouders.
Deelt u het oordeel van de VNG dat deze toename niet is op te vangen binnen de reguliere sociale woningvoorraad?
Op basis van de gegevens van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) zal het benodigde aantal woningen in 2014 voor de huisvesting van vergunninghouders 6630 bedragen. U bent hierover reeds eerder dit jaar geïnformeerd (Kamerstuk 32 271, nr. 31). Op 30 september 2014 is de landelijke taakstelling voor het huisvesten van vergunninghouders voor de eerste helft van 2015 gepubliceerd in de Staatscourant. Samen met de prognose voor de tweede helft voor 2015 resulteert dit in een taakstelling van 28.900 te huisvesten vergunninghouders voor 2015. Omdat volgens berekeningen van het COA voor elke vergunninghouder ongeveer 0,51 woning nodig is (zie bovengenoemd kamerstuk), resulteert dit, indien ook de prognose voor de tweede helft van 2015 uiteindelijk juist blijkt te zijn, voor 2015 in ongeveer 14.450 benodigde aantal woningen. In 2013 betrof de mutatiegraad van corporatie-woningen 218.091 (Verantwoordingsinformatie op basis van Besluit beheer sociale-huursector). Derhalve is het aannemelijk dat het genoemde aantal woningen dat beschikbaar moet komen voor de huisvesting van vergunning-houders in 2015 ongeveer 6% betreft van het totaal aan mutaties. In deze cijfers zijn de particuliere verhuurders niet meegenomen. Daarnaast stonden er in heel Nederland in 2013 volgens het CBS in totaal 391.660 woningen leeg. Voorts wijs ik er op dat veel oplossingen binnen het huidige huisvestingsstelsel nog onvoldoende door gemeenten worden benut, zoals het herverdelen van de taakstelling tussen gemeenten onderling en de mogelijkheid om meer (jongere) vergunninghouders per woning (onzelfstandig) te huisvesten. Ik deel de mening van de VNG derhalve niet.
Op welke wijze wordt deze toestroom vormgegeven zodat ook recht wordt gedaan aan mensen die reeds lange tijd op een wachtlijst staan voor een sociale huurwoning?
Gemeenten kunnen zelf invulling geven aan de verdeling van woonruimte aan doelgroepen. Uiteraard is het van belang om mensen die al lang staan ingeschreven voor een sociale huurwoning te kunnen huisvesten. Echter, vergunninghouders dienen conform de taakstelling, genoemd in de Huisvestingswet, met voorrang te worden gehuisvest. Het huisvesten van vergunninghouders is een plicht die voortvloeit uit internationale verdragen. Het is voor de vergunninghouders ook van groot belang zo snel mogelijk te kunnen beginnen met het leren van de Nederlandse taal, alsmede een opleiding of werk. Dat komt de spoedige participatie van de vergunninghouder in de maatschappij sterk ten goede.
Op welke wijze denkt u deze opvang zo vorm te geven dat niet alleen de huurders van sociale huurwoningen, maar ook bewoners van koopwoningen, eigenwoningbezitters en de Rijksgebouwendienst een bijdrage kunnen leveren aan de opvang van de toenemende uitstroom?
De hoogte van de instroom van asielzoekers vraagt om onorthodoxe oplossingen. De gemeenten zijn in de eerste plaats zelf aan zet om daar invulling aan te geven. Echter ook van de zijde van de rijksoverheid moet een bijdrage geleverd worden. Ik wijs hierbij op de participatie in het «Platform versnelling uitplaatsing van vergunninghouders» (zie antwoord op vraag 6).
Bent u reeds in overleg met alle betrokken partijen waaronder de VNG om tot een oplossing te komen?
Recent is, zoals gezegd, een «Platform versnelling uitplaatsing van vergunninghouders» in het leven geroepen, waarin bestuurders van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers en de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Veiligheid en Justitie en Sociale Zaken en Werkgelegenheid deelnemen en waarvoor ook Interprovinciaal Overleg wordt gevraagd te participeren. Het platform heeft als doel de uitstroom van vergunninghouders aanzienlijk te verbeteren, zowel qua aantal als qua snelheid. In dit overleg worden ook de dilemma’s besproken die spelen bij het uitplaatsen van vergunninghouders en worden oplossingen aangedragen hoe het grote aantal vergunninghouders te huisvesten binnen de gemeenten. Vanuit het Platform bestaat het voornemen om op korte termijn een conferentie te organiseren met betrokkenen uit het veld om problematiek én oplossingen met elkaar te delen.
Overweegt u om de toewijzing per gemeente te wijzigen als dit niet vrijwillig plaatsvindt wanneer extra opvang in sommige gemeenten wel mogelijk zou blijken te zijn?
Binnen het huidige huisvestingsstelsel wordt het herverdelen van de taakstelling tussen gemeenten onderling nog onvoldoende door gemeenten benut. Dit is een instrument uit de Huisvestingswet waar twee of meer gemeenten zelfstandig voor kunnen kiezen. Tot 1 januari 2015 is hier nog toestemming voor nodig van de provincie als toezichthouder op de huisvesting van vergunninghouders. Na die datum, met het inwerking treden van de Huisvestingswet 2014, is die toestemming niet meer nodig. Wel dient de provincie (ook na 1 januari 2015) als toezichthouder er op toe te zien dat gemeenten hun wettelijk opgedragen taakstelling uitvoeren. In geval van taakverwaarlozing hebben zij de mogelijkheid om in te grijpen en in het uiterste geval de vergunninghouders op kosten van de gemeente elders te huisvesten.
Ik ben niet voornemens om de herverdeling van de taakstelling tussen gemeenten onderling van bovenaf op te leggen. Enerzijds kunnen gemeenten, gezien hun huisvestingsstelsels, onderling beter overzien hoe vergunninghouders het best kunnen worden gehuisvest en anderzijds heeft een dergelijk ingrijpen veel weg van het aanpassen van de verdeelsleutel (genoemd in artikel 60a en verder van de Huisvestingswet), die ten grondslag ligt aan de taakstelling. Wijziging van deze verdeelsleutel die is gebaseerd op inwonertal van de gemeente, gemeenten met veel inwoners krijgen een hogere taakstelling dan gemeenten met minder inwoners, acht ik niet opportuun. Er is in het verleden enige malen, samen met gemeenten en provincies, onderzoek gedaan naar alternatieven, maar tot op heden is de huidige verdeelsleutel gehandhaafd. Het is moeilijk om een andere (eerlijker en logischer) verdeelsleutel te bedenken die niet op weerstand zal stuiten. Bovendien is deze wijze van verdeling eenvoudig en transparant en is het benodigde cijfermateriaal onomstreden.