Het bericht ‘Sluis op losse schroeven’ |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Sluis op losse schroeven»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Herkent u zich in de berichtgeving? Is het waar dat het opknappen van cruciale (zee)sluizen vertraging dreigt op te lopen?
Hier herken ik mij niet in. Het is wel zo dat Rijkswaterstaat het komende jaar relatief veel grote projecten op de markt brengt. Ook andere sectoren trekken aan waardoor er ook in utiliteitsbouw en de spoorsector meer projecten op de markt komen en het volume aan opdrachten toeneemt. Voor de drie sluizenprojecten die nu in aanbesteding zijn, is voldoende interesse. Rijkswaterstaat is in gesprek met de markt om te bezien hoe de interesse van marktpartijen voor de projecten die komende periode aanbesteed worden, kan worden behouden.
Is het waar dat verschillende bouwers opdrachten te complex en risico’s te groot vinden en dat veel grote aanbestedingen elkaar in korte tijd opvolgen? Welke rol speelt het gebruik van dbfm-contracten (ontwerp, bouw, financiering, onderhoud in één contract) daarin?
Rijkswaterstaat zal de komende jaren relatief veel grote projecten op de markt brengen. Daarnaast vragen DBFM-contacten meer tijd, specialistische kennis en tenderkosten van de markt dan meer traditionele contracten. Rijkswaterstaat beziet de mogelijkheden om wijzigingen aan te brengen in het aanbestedingsproces om tenderkosten en -capaciteit te beperken en daarmee de interesse van marktpartijen te behouden. Daarnaast is de haalbaarheid van het werkenpakket de komende drie jaar, onder andere bij Bouwend Nederland, getoetst. Bouwend Nederland heeft aangegeven dat het haalbaar is.
Hoe oordeelt u over de versnelling van de aanleg van de tweede zeesluis bij IJmuiden, die de Kamer mogelijk heeft gemaakt op voorwaarde dat de regio zou voorfinancieren, nu overprogrammering tot problemen lijkt te leiden?
De aanbesteding van de Zeesluis IJmuiden is reeds gestart en er is dus geen reden tot vertraging. Er zijn nu nog drie combinanten in de procedure voor het werk. De definitieve plannen worden in juni 2015 ingeleverd.
Worden de projecten «tweede sluis Eefde», «zeetoegang Terneuzen» en «renovatie Afsluitdijk» inderdaad in 2015 in de markt gezet? Overweegt u vanwege de afname van het aantal potentiële opdrachtnemers om de aanbestedingen over een langere periode uit te smeren?
Ja, voor deze projecten is de start van de aanbesteding in 2015 voorzien, waarbij aangemerkt dient te worden dat het project Nieuwe Sluis Terneuzen geen DBFM project is, maar met een Design & Construct-contract op de markt wordt gezet.
Ik zie vooralsnog nog geen reden om de aanbestedingen te temporiseren.
Kunt u de uitspraak van de programmadirecteur bij Rijkswaterstaat (RWS), dat hij eerst wil kijken of hij kan sleutelen aan de voorwaarden, volgorde en planning van projecten, voor hij knopen doorhakt, nader toelichten?
Rijkswaterstaat is in gesprek met de markt om te verkennen welke exacte elementen nu de keuze van bouwbedrijven beïnvloeden om voor een bepaald werk te kiezen. Uit de verschillende gesprekken met diverse partijen blijkt dat het gaat om zaken die te maken hebben met tenderkosten en tendercapaciteit. Ik bezie de mogelijkheden om wijzigingen aan te brengen in het aanbestedingsproces om tenderkosten en -capaciteit te beperken en daarmee de interesse van marktpartijen te behouden.
Is er binnen RWS een prioritering van de verschillende projecten? Zo ja, hoe prioriteert u de verschillende projecten ten opzichte van elkaar?
Omdat geen aanleiding is planningen aan te passen is er ook geen reden te prioriteren. Rijkswaterstaat heeft in afstemming met Bouwend Nederland gekeken naar de start van de aanbestedingen, waarbij de eindmijlpaal «openstelling» niet zou vertragen. Dit om tot een meer regelmatige spreiding van de start van de aanbestedingen te komen.
Deelt u de mening dat de koudwatervrees bij bouwbedrijven om met Rijkswaterstaat in zee te gaan past in een trend die al langer gaande is? Zo ja, op welke wijze doorbreekt u deze trend?
Nee. Alle aanbestedingen (ook DBFM) zijn tot op heden succesvol verlopen.
Het signaal van een afnemend aantal inschrijvers voor DBFM-projecten is reden om nadere afstemming te hebben met brancheorganisaties en marktpartijen. Het feit dat er veel grote projecten op de markt komen in combinatie met een DBFM-contract maakt dat bedrijven selectiever zijn.
De dubbele petten bij Bijzonder Beheer Rabobank |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er bij de afdeling Bijzonder Beheer van de Rabobank sprake is van zogenaamde dubbele petten?1
Rabobank kent een afdeling Bijzonder Beheer waarvan de inspanningen zijn gericht op het voorkomen of – als dat niet mogelijk is – zoveel mogelijk beperken van de verliezen voor de klant en de bank. Bijzonder Beheer kan daarbij overgaan tot onderhandse verkoop van activa. In een beperkt aantal gevallen is dat niet mogelijk en is een veiling noodzakelijk. In dat geval kan Bijzonder Beheer besluiten Bodemgoed, een dochteronderneming van Rabobank, in te schakelen. Bodemgoed biedt op verzoek van Bijzonder Beheer mee tot een redelijke bodemprijs, om zo te voorkomen dat objecten tegen elke prijs worden verkocht. Biedt niemand hoger dan de bodemprijs dan wordt Bodemgoed de eigenaar. Bodemgoed moet dan niet alleen het bod betalen, maar ook de kosten koper (zoals veilingkosten en overdrachtsbelasting). Deze kosten worden niet aan de klant doorberekend. Bodemgoed zoekt daarna een koper. Daarbij wordt soms tegen een hogere maar vaker tegen een lagere prijs verkocht. Over het geheel genomen zijn de resultaten van in- en verkoop door Bodemgoed voor Rabobank verlieslatend.
Kunt u zich nog de berichtgeving rondom de schepenveiling door de Rabobank en eerdere vragen daarover herinneren? Zo ja, staat u nu nog steeds achter uw antwoord dat het uiteindelijk in het belang van de klant is?2
Ja.
Vind u het normaal dat een dochterbedrijf van een bank, in dit geval de Rabobank, onroerend goed of binnenvaartschepen van failliete klanten van dezelfde bank aankoopt?
Ja. Het meebieden en het inkopen tegen een redelijke bodemprijs van onroerende zaken of schepen via een veilingprocedure is zakelijk handelen, voorzien van wettelijke waarborgen. Deze procedure wordt ingezet als andere verkoopmogelijkheden zijn uitgeput.
Hoe kan worden gegarandeerd dat een veiling georganiseerd door de Rabobank, waar blijkbaar Bodemgoed BV vaak de enige is die het onroerend goed of binnenvaartschip wil kopen, wel eerlijk en transparant is?
De wet geeft waarborgen om veilingen eerlijk en transparant te laten verlopen. Veilingen van onroerende zaken en schepen vinden plaats in het openbaar onder toezicht van een notaris (zie art. 3:268 lid 1 BW). Gezien het openbare karakter en de door de wet voorgeschreven publiciteit (art. 516 Rv) kan iedereen tijdig kennis nemen van een veiling en op die veiling bieden. Als er geen bieders zijn, dan betekent dit dat er op dat moment onvoldoende vraag of bereidheid is in de markt om op de veiling te bieden. De meeste objecten voor een veiling zijn immers ook al geruime tijd onderhands ter verkoop aangeboden en onverkocht gebleven. Overigens is het niet zo dat als Bodemgoed koopt er nooit andere bieders zijn. Hun biedingen blijven dan steken onder de bodemprijs.
In hoeveel procent van de veilingen waarbij de Bodemgoed BV zelf een bod uitbracht, is het onroerend goed of binnenvaartschip aan een derde partij verkocht omdat deze een hoger bod uitbracht?
Rabobank geeft desgevraagd aan dat over de afgelopen jaren het merendeel van de objecten waarop Bodemgoed of een dochtervennootschap heeft geboden, niet door haar maar door derden zijn gekocht. Een uitzondering hierop vormen schepen en de tuinbouwkassen. In totaal is in de jaren 2007 tot nu gemiddeld ongeveer 20% van de geveilde objecten door Bodemgoed (of dochters) ingekocht. Van de schepen en de glastuinbouwkassen is meer dan 90% ingekocht. Van de overige objecten is ongeveer 15% ingekocht. Van de in 2007 tot nu aangekochte objecten is zo’n 75 procent inmiddels weer verkocht. Een kleine 25% is nog niet verkocht, waaronder het grootste deel van de binnenvaartschepen en de glastuinbouwkassen.
Kunt u een overzicht geven van de huidige vastgoedportefeuille en binnenvaartschepen van Bodemgoed BV en de bedragen waarvoor deze zijn aangekocht? Zo niet, waarom niet?
De portefeuille van Bodemgoed en haar dochter bestaat per medio maart 2015 uit 21 bedrijfsgebouwen, 15 glastuinbouwbedrijven, 30 recreatiewoningen, 14 schepen, 5 percelen grond, 1 kampeerboerderij en 1 deels afgebrande woning. Voorts bevat de portefeuille van Bodemgoed 11 binnenvaartschepen en 3 zeeschepen. Dit is overigens grotendeels openbaar beschikbare informatie van het Kadaster.
Is het volgens u wenselijk dat drie medewerkers van de afdeling Bijzonder Beheer van de Rabobank tevens bestuurder zijn bij Bodemgoed BV, die vastgoed opkoopt van (bijna) failliete klanten van de Rabobank? Zo nee, wat gaat u er aan doen om dit soort situaties te voorkomen?
Het kan in het belang van de klant zijn dat Bodemgoed meebiedt tot een redelijke bodemprijs, om zo te voorkomen dat objecten tegen elke prijs worden verkocht. Zie ook het antwoord op vraag 1. Ik zie dan ook geen reden om in te grijpen. De verkenning op het gebied van bijzonder beheer bij banken door de AFM gepubliceerd op 26 maart jl. geeft daar ook geen aanleiding toe.
Acht u het mogelijk dat de Rabobank sommige klanten expres in de problemen brengt om zo goedkoop aan hun vastgoed te komen, zoals eerder in Groot-Brittannië het geval was? Zo ja, welke wettelijke mogelijkheden heeft u om dit te voorkomen? Als deze er niet zijn bent u dan van mening dat hier strengere regels voor nodig zijn? Zo nee, op welke wijze kunt u dit uitsluiten?
Nee, ik heb, mede op basis van genoemde verkenning van de AFM op het gebied van bijzonder beheer door banken, geen aanwijzingen dat Rabobank klanten willens en wetens in de problemen brengt om goedkoop aan hun vastgoed te komen.
Klopt het dat het beleid van de Rabobank op het gebied van bijzonder beheer afwijkt van dat van andere banken? Zo ja, hoe wijkt dit af?
Nee, het is voor financiële instellingen niet ongebruikelijk op veilingen mee te bieden om een bodemprijs in de markt te leggen.
Kunt u nogmaals uitleggen waarom Rabobank ook nog aanspraak mag maken op 1 miljoen euro per schip in het kader van de regeling Borgstelling MKB-kredieten (BMKB), zoals beantwoord in eerdere vragen?
Zoals de Minister van Economische Zaken in de beantwoording van vragen over schepenveilingen door de Rabobank aan de Rabobank3 van 21 januari jl. heeft aangegeven, kan bij het verstrekken van een krediet voor de aankoop van een binnenvaartschip gebruik worden gemaakt van de regeling Borgstelling MKB-kredieten (BMKB) van het Ministerie van Economische Zaken. De maximum hoogte van het deel van het krediet dat onder de regeling gebracht kan worden is regulier € 1 miljoen.4 In het onverhoopte geval dat de kredietnemer niet in staat blijkt tot terugbetaling volgt uitwinning van de zekerheden, zoals verkoop van het onroerend goed. De verkoop van het schip in dit kader vermindert de schuld van de ondernemer, ook als de verkoop plaats vindt aan een dochter van de bank. Alleen een eventueel resterend verlies op het deel van het totaal verleende krediet dat onder de BMKB valt kan gedeclareerd worden. Er vindt dus geen dubbele vergoeding aan de bank plaats. Ook kan de dochteronderneming die het schip aankoopt het bedrag hiervan niet (deels) onder brengen onder de BMKB, omdat het geen kredietverstrekker aan het mkb is volgens de voorwaarden van de regeling. De constructie beoogt een opbrengst onder de door onafhankelijke experts vastgestelde bodemprijs te voorkomen. Een zo hoog mogelijke opbrengst bij de uitwinning van de zekerheden is daarom in het belang van zowel de ondernemer als de Staat. De handelwijze is daarmee in overeenstemming met de eisen en intentie van de regeling.
Hoeveel geld is al aan Rabobank en aan Rabobank verbonden bedrijven uitgekeerd in het kader van de regeling Borgstelling MKB-kredieten (BMKB)? Wat vindt u van dit bedrag?
In de periode 2009 tot en met 2014 is er netto5 € 335,3 miljoen uitgekeerd aan banken vanwege verliezen op kredieten die waren verstrekt met gebruik van de BMKB. Hier staat ruim € 3,4 miljard totaal verstrekte borgstellingen tegenover. Vanwege vertrouwelijkheid van bedrijfsgegevens worden uitkeringen aan individuele banken niet geopenbaard, maar deze zijn in verhouding met het gebruik van de regeling door een individuele bank, en de verliezen die zij leiden op kredietverlening aan het mkb. Uit de BMKB evaluatie van 2011 blijkt ook dat het verlies bij opeising van een krediet met overheidsborgstelling voor banken nog twee keer zo groot is dan die voor de overheid. Vanwege de financiële crisis en daaruit volgende recessie sinds 2009 zijn de verliezen op de regeling in vergelijking met eerdere jaren hoger geweest. Daar staat een veel groter aantal mkb-kredieten dat dankzij de regeling verstrekt is en niet tot verlies heeft geleid tegenover. Desondanks betreur ik iedere individuele schade, omdat het een verlies voor de overheid vormt, maar ook een faillissement van een onderneming dat ingrijpend is voor alle betrokkenen.
Is de wijze waarop Rabobank opereert, met het eigen dochterbedrijf dat verbonden is aan de bank, in overeenstemming met de voorwaarden van de regeling Borgstelling MKB-kredieten (BMKB) waarin eisen staan over de verkrijging van de mate van te verwachten jaaromzet uit een beleggingsbedrijf of een bedrijf dat ondernemingen financiert? Is de handelwijze van Rabobank in overeenstemming met de intentie van de regeling?
Zie antwoord vraag 10.
De hernieuwde plannen voor experimenten op honden door de Universiteit Maastricht |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Universiteit Maastricht bereidt weer hondenproef voor»?1
Ja.
Betreft het hier dezelfde onderzoeken op het gebied van pacemakers waar vorig jaar grote publieke ophef over ontstond en die destijds voor onbepaalde tijd waren geschorst? Zo ja, wat is de reden dat deze onderzoeken nu hervat worden? Zo nee, om welke onderzoeken gaat het dit keer?
Ja, het betreffende onderzoek wordt uitgevoerd om hartaandoeningen bij de mens, zoals bijvoorbeeld levensbedreigende hartritmestoornissen, beter te kunnen behandelen. Zoals ik ook heb aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen op 9 oktober 2014 (Vergaderjaar 2014–2015, aanhangsel 232) heeft eerder onderzoek van de Universiteit van Maastricht bijvoorbeeld geleid tot een duidelijke verbetering van de werking van pacemakers bij kinderen.
Op dit moment is er echter geen sprake van hervatting van de proeven.
De Universiteit Maastricht heeft vorig jaar aangegeven dat een externe onafhankelijke commissie de interne procedure die tot goedkeuring van deze proeven heeft geleid nader zal onderzoeken voordat het besluit wordt genomen of de dierproeven worden hervat.
Klopt het dat de dierexperimentencommissie (DEC) inmiddels deze dierproeven «ethisch» heeft goedgekeurd? Zo ja, op welke gronden is dit gebeurd?
De Dierexperimentencommissie (DEC) heeft sinds de opschorting een positief advies uitgebracht over onderzoek op het gebied van pacemakers. Op grond van de Wet op de dierproeven dient de DEC in haar advies een afweging te maken tussen het belang van het doel van de dierproef en het ongerief dat aan het proefdier wordt berokkend. Ik heb geen aanwijzing dat er bij de beoordeling van de aanvraag van de Universiteit Maastricht niet voldaan is aan deze wettelijke eisen.
Klopt het dat er nog op het oordeel van een externe commissie wordt gewacht voor deze dierproeven worden uitgevoerd? Zo ja, op welke punten zal deze commissie de dierproeven beoordelen?
De Universiteit Maastricht heeft aangegeven dat de interne procedures die hebben geleid tot de goedkeuring van deze dierproef geëvalueerd zullen worden door een externe commissie. De Universiteit Maastricht is op dit moment in afwachting van het advies van de commissie. De dierproeven zullen tot die tijd niet worden hervat.
Op welke manier zijn de drie V’s (vervanging, vermindering en verfijning) meegenomen bij het opzetten en beoordelen van deze dierproeven? Bent u bereid (nogmaals) te kijken of er alternatieven voor deze dierproeven zijn, voor de proeven worden uitgevoerd? Zo ja, welke stappen gaat u daarvoor nemen? Zo nee, waarom niet?
Indien een onderzoeker een dierproef wil uitvoeren dient onderbouwd te worden waarom deze dierproef noodzakelijk is en er geen alternatieve methode gebruikt kan worden. Ook dient de onderzoeker te motiveren waarom het gebruik van minder proefdieren niet mogelijk is evenals het berokkenen van minder ongerief.
De DEC toetst de deugdelijkheid van deze onderbouwing en beoordeelt of de drie V’s voldoende zijn meegenomen in de aanvraag. De DEC heeft de dierproeven in Maastricht goedgekeurd. Daarmee voldoet de Universiteit Maastricht aan de vereiste van de Wet op de dierproeven. De samenstelling van de DEC’s is wettelijk bepaald. Daarnaast hebben maatschappelijke organisaties de mogelijkheid iemand af te vaardigen naar een DEC. Ik zie geen aanleiding aanvullend onderzoek te verrichten op het DEC-advies.
De rol van advocaten en accountants bij fraudeonderzoeken |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Het is dringen op de markt voor forensisch onderzoek»?1 Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp?2
Ja. De antwoorden van mijn ambtsvoorganger zijn mij bekend.3
Kunt u een vergelijking maken tussen de verplichtingen en bevoegdheden die advocaten respectievelijk accountants hebben bij het doen van forensisch onderzoek naar fraude bij ondernemingen? Wat zijn de kenmerkende verschillen?
In de regelgeving voor advocaten en accountants zijn geen specifieke voorschriften opgenomen met betrekking tot het doen van forensische onderzoeken. Voor beide beroepsgroepen gelden wel beroeps- en gedragsregels op grond waarvan verplichtingen kunnen voortvloeien indien fraude door hen wordt geconstateerd. De naleving van deze regels wordt in beide gevallen geborgd door het voor de beroepsgroep geldende tuchtrecht. Zowel accountants als advocaten hebben bij het uitvoeren van forensische onderzoeken naar fraude in voorkomend geval een meldplicht in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Deze wet heeft mede tot doel het witwassen van opbrengsten uit misdrijven (waaronder fraude) te voorkomen. In artikel 1, tweede lid van de Wwft is bepaald dat de wet niet van toepassing is op advocaten, indien zij een cliënt in rechte bijstaan, dan wel hem daar advies over geven4. Advocaten dienen zich wel te houden aan de Verordening op de Advocatuur. Uit de artikelen 7.1–7.3 van deze Verordening vloeit voort dat op de advocaat in elk geval een onderzoeksplicht rust met betrekking tot de identiteit van zijn cliënt en de strekking van de opdracht.
Voor zover het gaat om de controle van jaarrekeningen kunnen op accountants bijzondere verplichtingen rusten in geval van aanwijzingen van fraude. Zo dient de accountant aanvullende onderzoekswerkzaamheden uit te voeren, indien er bij de controle van de jaarrekening een aanwijzing is voor fraude (Standaard 240 van de Nadere Voorschriften controle- en overige standaarden). Daarnaast geldt dat de accountant bij de controle van de jaarrekening een redelijk vermoeden van fraude in beginsel moet melden aan een opsporingsambtenaar (art. 26 Wet toezicht accountantsorganisaties jo. art. 37 Besluit toezicht accountantsorganisaties). Accountants en advocaten hebben geen verdergaande bevoegdheden dan andere burgers bij het verrichten van onderzoeken naar fraude. Zij beschikken ook niet over dwangmiddelen in het kader van de door hen uit te voeren onderzoeken.
Beschikt u over cijfers of indicaties waaruit blijkt dat advocaten steeds meer de rol van accountants overnemen als het gaat om forensisch onderzoek naar fraude bij ondernemingen? Zo ja, wat zijn die cijfers of indicaties en waarom zou die ontwikkeling zich voordoen?
Ik ben bekend met de recente berichtgeving in de media dat vaker dan voorheen advocaten worden ingeschakeld bij het verrichten van forensische onderzoeken bij grote ondernemingen. Overigens is mijn beeld dat advocaten dan veelal samenwerken in een multidisciplinair team met accountants, fiscalisten en IT-specialisten. Denkbaar is dat bij grote complexe ondernemingen meerdere deskundigheden nodig zijn, anders dan alleen accountancy, om een gedegen oordeel te kunnen vellen of er sprake is van fraude. Er zijn geen cijfers bekend omtrent de inzet van advocaten als forensisch onderzoeker. Ook de Nederlandse Orde van Advocaten (NOVA) heeft laten weten niet over exacte cijfers te beschikken.
Kunnen advocaten die forensisch onderzoek doen en op informatie stuiten die op strafbare feiten duidt, vanwege hun verschoningsrecht die feiten aan bijvoorbeeld de politie of het Openbaar Ministerie (OM) onthouden en in hoeverre kunnen accountants dat niet?
Het verschoningsrecht als bedoeld in art. 218 Wetboek van Strafvordering (Sv)en art. 165 lid 2 onder b Rechtsvordering (Rv) is een recht van onder meer advocaten en is noodzakelijk voor het goed kunnen vervullen van de kerntaken van de advocatuur. Bij forensisch onderzoek door een verschoningsgerechtigde kan sprake zijn van een geheimhoudingsplicht, maar dat is niet zonder meer het geval. Deze lijn is bevestigd in een recente uitspraak van de rechtbank Den Haag5, waarin de rechtbank oordeelde dat het verschoningsrecht van de advocaat niet van toepassing is op forensisch onderzoek dat alleen feitelijkheden bevat.
In dit kader wil ik u verwijzen naar hetgeen eerder is gemeld aan uw Kamer in verband met de herziening van het Wetboek van Strafvordering.6
In het kader van de rijksbrede aanpak van fraude, waarover ik uw Kamer bij brief van 19 december 2014 laatstelijk heb bericht7, ben ik met het Openbaar Ministerie (OM) en de NOVA in gesprek over het gegeven dat door de tijd heen de dienstverlening van advocaten zich over een steeds breder terrein is gaan uitstrekken, waardoor ook het domein dat wordt bestreken door het sectorale beroepsgeheim zich verder heeft verbreed. Hierdoor wordt het spanningsveld tussen het verschoningsrecht enerzijds en het belang van voortvarende opsporing en vervolging anderzijds vergroot.
In het algemeen overleg met uw Kamer op 8 april jl. over de rijksbrede aanpak van fraude heb ik toegezegd u rond het zomerreces te informeren over de uitkomsten van de gesprekken die momenteel worden gevoerd met de NOVA, de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Notarissen (KNB) en het OM.
Acht u het nodig het verschoningsrecht van advocaten die opdracht van een onderneming forensisch onderzoek naar fraude doen volledig in stand te laten of ziet u mogelijkheden dit verschoningsrecht te beperken? Zo ja, waarom en op welke wijze wilt u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat bij forensisch onderzoek naar fraude, de waarheidsvinding boven het belang van de opdrachtgever zou moeten staan? Zo ja, hoe is dat nu gegarandeerd en maakt het daarbij uit of een advocaat of een accountant dat onderzoek doet? Zo nee, waarom niet?
Ik moedig aan dat bedrijven vermoedens van strafbare feiten zelf aan justitie melden en zie dat dit in de praktijk ook gebeurt. Bedrijven geven hiermee aan dat zij tegen strafbare gedragingen optreden en dat zij schoon schip willen maken.
Los van de mogelijkheden die het OM heeft voor het doen van strafrechtelijk onderzoek, is het van belang dat een intern onderzoek gedegen en kwalitatief goed wordt uitgevoerd. Of hiervoor forensisch accountants, advocaten, of andere deskundigen worden ingeschakeld, is in de eerste plaats aan het bedrijf zelf. Het bedrijf heeft zelf ook belang bij een gedegen en volledig onderzoek.
Wanneer een accountant bij de controle van de jaarrekening een redelijk vermoeden van fraude heeft en dit heeft gemeld bij de onderneming, dient deze onderneming dit onverwijld te (laten) onderzoeken. Deze onderzoeken kunnen worden uitgevoerd door advocaten. De accountant zal zich er echter van moeten vergewissen dat dit onderzoek deugdelijk is geweest om tot de conclusie te kunnen komen dat de organisatie voldoende heeft gedaan om, voor zover mogelijk, de gevolgen van de fraude te herstellen en herhaling te voorkomen. Indien de accountant zich hiervan niet kan vergewissen, zal de accountant dit moeten melden bij een opsporingsambtenaar (zie ook beantwoording vraag8.
Uit de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) volgt bovendien dat een beoordeling of beloning van een accountant niet afhankelijk mag zijn van de uitkomst van zijn controlewerkzaamheden. Deze professionele onafhankelijkheid geldt evenzeer voor een advocaat, zie artikel 10a, eerste lid, onder a van de Advocatenwet.
Is het in het bericht gestelde waar dat het OM er belang bij heeft de zaak via een schikking af te handelen en dat het Justitie ontbreekt aan de capaciteit om alle onregelmatigheden bij bedrijven voor de rechter te brengen? Zo ja, waarom en dient het OM op deze wijze wel voldoende het maatschappelijk belang van opsporing en vervolging van strafbare feiten? Zo nee, waarom niet?
Wanneer een zaak met een hoge transactie wordt afgedaan, past dit in een interventiestrategie die gericht is op het bereiken van een optimaal maatschappelijk effect van de strafzaak. Soms wordt een gehele strafzaak buitengerechtelijk afgedaan, in andere gevallen is sprake van afdoening van een deel van de zaak terwijl verdachten met een andere rol of positie in het feitencomplex een andere strafrechtelijke reactie ontvangen. Daarbij is steeds sprake van maatwerk.
In elke strafzaak wordt zorgvuldig afgewogen wat de meest passende afdoening is. Concrete omstandigheden kunnen ertoe leiden dat een buitengerechtelijke afdoening, waarvan de transactie een voorbeeld is, het meest passend is. Daarbij speelt een rol dat het OM aan een rechtspersoon eisen kan stellen waardoor fraude in de toekomst kan worden voorkomen, waaronder maatregelen ter bevordering van de compliance, verbetering van bedrijfsprocessen en integriteitsprocedures. Deze maatregelen kan het OM niet ter terechtzitting eisen. Ook capaciteitsvoordelen kunnen in de afweging een rol spelen. Met een hoge transactie is dan sprake van een snelle, daadkrachtige interventie waarmee aan de samenleving, of aan bepaalde maatschappelijke sectoren, wordt duidelijk gemaakt dat het OM optreedt tegen strafbaar gedrag. Een snelle afdoening middels een transactie betekent bovendien dat slachtoffers sneller kunnen worden gecompenseerd voor geleden schade dan bij een behandeling ter zitting meestal het geval is. Verder is een financiële sanctie bij financieel gemotiveerde fraude in de regel een gepaste straf. Dat geldt dan ook voor een buitengerechtelijke financiële afdoening. Wanneer het OM een transactie voorstelt, is het geëiste geldbedrag gelijk aan het bedrag dat het OM ter zitting zou eisen. Bovendien wordt ter compensatie van het uitblijven van een openbare zitting een persbericht uitgebracht over de zaak, de transactie en de persoon van de verdachte. Wanneer het OM van oordeel is dat een gevangenisstraf de meest passende straf zou zijn, zal geen transactie worden aangeboden.
Deelt u de mening dat een forensisch onderzoek door een advocaat onafhankelijk en betrouwbaar moet zijn? Zo ja, wie controleert dat en op welke wijze en hoe verhoudt die onafhankelijkheid en betrouwbaarheid zich tot het opdrachtgeverschap van de onderneming voor wie de advocaat dit onderzoek doet? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 6.
Containers met stenen |
|
Jasper van Dijk (SP), Harry van Bommel |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over het bericht « Defensie bestolen in Afghanistan: tien containers gevuld met stenen landen op Vliegbasis Volkel»?1
Het bericht is niet geheel juist. Het gaat in totaal om elf containers.
Hoe kan het gebeuren dat tien van uw containers op Vliegbasis Volkel zijn geland met stenen, terwijl er eigenlijk defensiematerialen in hadden moeten zitten die terugkwamen van de missie in Afghanistan?
Een Redeployment is een nationale verantwoordelijkheid. Defensie heeft voor de verplaatsing over weg en zee gebruik gemaakt van de diensten van een civiele vervoerder waarmee Defensie eerder zaken heeft gedaan. De containers zijn volgens de geldende procedures beladen, afgesloten en verzegeld. De KMAR heeft niet kunnen achterhalen op welke wijze de goederen zijn ontvreemd uit de containers.
Wat voor defensiematerialen zijn precies ontvreemd?
Deze containers waren beladen met tenten, onderdelen van tenten, heftrucks en een beperkte hoeveelheid compressors.
Is het waar dat het onderzoek reeds is gesloten? Waarom geeft u zo snel op?
Ja. De verzegeling van de containers was bij aankomst op het defensieonderdeel nog intact. Tevens is er geen braakschade geconstateerd. De KMAR heeft de toedracht van dit voorval onderzocht en daarbij niet kunnen achterhalen op welke wijze de ontvreemding is gebeurd. Inmiddels heeft de KMAR het onderzoek gesloten. Het materieel moet daarom als verloren worden beschouwd.
Is dit een slechte 1 aprilgrap of zijn de verzegelde containers inderdaad leeggehaald en vervolgens gevuld met stenen?
De verzegelde containers zijn inderdaad leeggehaald en vervolgens gevuld met stenen.
Het bericht ‘Limburgse gemeenten in de fout met bewaren agenda’s |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Limburgse gemeenten in de fout met bewaren agenda’s»?1
Ja.
Is het waar, dat in ruim twee derde van de Limburgse gemeenten digitale agenda’s van wethouders worden gewist als die wethouders vertrekken of stoppen?
Ik heb geen aanleiding om de juistheid van de bevindingen in de berichtgeving – of het onderzoek waarop deze zijn gebaseerd – in twijfel te trekken. Termijnen van bewaren en vernietiging worden overigens vastgesteld aan de hand van de wettelijk voorgeschreven selectielijst.
Is het waar, dat slechts twee gemeenten (Voerendaal en Simpelveld) zich houden aan de termijn van zeven jaar, die de Archiefwet voorschrijft?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat het in de rest van de Nederlandse gemeenten met het bewaren van digitale agenda’s van wethouders die zijn vertrokken?
Het ministerie houdt geen systematische administratie bij van de naleving van taken door medeoverheden en derhalve ook niet van de wijze waarop gemeenten de voorschriften van de Archiefwet naleven. Ik kan ook dus ook niet beoordelen of dit onderzoek bij Limburgse gemeenten representatief is voor heel Nederland. Maar er is geen reden om te veronderstellen dat de situatie zich bij gemeenten elders in Nederland niet voordoet.
Hoe verhoudt de gesignaleerde problematiek zich tot uw visie Digitale overheid 2017?
De Nederlandse overheid digitaliseert en moderniseert. Dat ziet op de dienstverlening aan burgers en bedrijven en op de interne werkprocessen. Daarbij wordt uiteraard gebruik gemaakt van internet, E-mail en voorzieningen zoals digitale agenda’s – ook door bestuurders. De Nederlandse overheid gaat over op het Nieuwe werken en naar papierloze kantoren. Het gebruik van digitale processen en documenten stelt nieuwe eisen aan archivering. En dat ziet niet alleen op het bewaren van agenda’s. Een digitale overheid impliceert ook digitale archivering.
Welke maatregelen hebt u genomen om naast de kennis van wet- en regelgeving het bewustzijn van nut en noodzaak van digitale duurzaamheid te bevorderen?
Er is veel aandacht en belangstelling voor arbeidsinnovatie en digitaal werken. Onderkend moet worden dat digitaal archiverendaarbij niet altijd de hoogste prioriteit heeft. De Nederlandse Vereniging van Gemeenten (VNG) brengt dit samen met betrokken organisaties onder de aandacht.
De informatie op papier moet steeds meer wijken voor een al maar groter wordende stroom digitale informatie. Kon die tot enige tijd geleden nog worden geprint en «ouderwets» worden opgeborgen in een archiefdoos, dat is alleen al door de omvang van de informatiestroom niet meer mogelijk.2 In 2012 tekenden de Minister van OCW – mede namens de Minister van BZK- en bestuurders van IPO, VNG en UvW het Archiefconvenant om de digitale uitdaging gezamenlijk aan te gaan. Vanuit het uitwerkingsprogramma Archief 2020 wordt gewerkt aan duurzame digitale toegankelijkheid. De Minister van OCW ondersteunt daarbij het samenwerkingsproject Archiefinnovatie Decentrale Overheden (AIDO) met als doel het stimuleren en ondersteunen van overheden bij duurzame digitale archivering. Door AIDO is oud-burgemeester Wiebosch-Steeman benoemd tot Ambassadeur archiefinnovatie.
Bent u bereid in overleg te treden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) om het vraagstuk van digitale duurzaamheid aan te pakken?
Ik heb de antwoorden op deze schriftelijke vragen aan de VNG gezonden. Zoals bij antwoord 6 vermeld, heeft deze kwestie de aandacht van de VNG en betrokken organisaties.
Het bericht dat de NAVO België adviseert om fregatten van de hand te doen |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het artikel «NAVO adviseert België om fregatten van de hand te doen»?1
Ik heb kennis genomen van het artikel.
Kunt u aangeven en zo nodig bij uw Belgische collega verifiëren of dit bericht klopt?
Tussen Nederland en België bestaan intensieve politieke contacten op defensiegebied. Zo heeft bijvoorbeeld op 30 maart jl. een delegatie van de vaste commissie voor Defensie van de Tweede Kamer een gesprek gehad met de heer Vandeput. Op 28 januari jl. hebben de heer Vandeput en ik samen een bezoek gebracht aan de Belgisch-Nederlandse marinesamenwerking (Benesam) in Den Helder. Vervolgens hebben wij elkaar op 4 maart jl. uitgebreid gesproken in Den Haag ter gelegenheid van de ondertekening van het verdrag tussen België, Luxemburg en Nederland over de gezamenlijke luchtruimbewaking (Kamerstuk 33 763, nr. 68).
Bij deze ontmoetingen bleek dat wij het eens zijn over het grote belang van onze samenwerking, waarmee wij voortrekkers zijn in Europa, en dat wij deze samenwerking niet alleen willen voortzetten maar ook daar waar mogelijk willen intensiveren. Kort na de publicatie van het in vraag 1 genoemde artikel heeft de heer Vandeput in het Belgische parlement overigens benadrukt dat geen besluiten zijn genomen. Hij werkt momenteel een strategisch plan uit voor de toekomst van de Belgische defensie. De uitwerking van dit strategisch plan volg ik met belangstelling.
Zijn er ook zulke gesprekken geweest tussen Nederland en de NAVO? Zo ja, kunt u aangeven wat het advies van de NAVO is geweest voor de Nederlandse krijgsmacht?
De Navo onderhoudt intensieve contacten met alle bondgenoten, dus ook met Nederland. Deze contacten zijn vertrouwelijk.
Hebt u al contact gehad met uw Belgische collega over de eventuele consequenties voor de Defensiesamenwerking tussen België en Nederland bij het opvolgen van dit advies?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten wat precies de consequenties zijn van dit advies, indien dit wordt opgevolgd, voor Defensiesamenwerking tussen Nederland en België?
Zoals uiteengezet onderhouden België en Nederland intensieve contacten over de plannen in beide landen over de toekomst van de krijgsmacht. Ik heb van mijn Belgische collega niet begrepen dat een dergelijke maatregel aan de orde zou zijn. Ik vind het daarom niet zinvol hier nader op in te gaan.
Kunt u toelichten wat de consequenties zijn voor de Belgische-Nederlandse samenwerking op marinegebied (Benesam), indien België afstand moet doen van zijn fregatten?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u toelichten wat het gevolg is van dit advies van de NAVO aan België voor de mogelijke samenwerking tussen België en Nederland bij de vervanging van fregatten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u het advies van de NAVO aan België dat er meer samenwerking mogelijk is tussen België en Nederland als het gaat om de NH-90 helikopter? Welke mogelijkheden liggen hier nog, in aanvulling op de al bestaande samenwerking betreffende de NH-90, zoals training, onderhoud, instandhouding en gezamenlijke verwerving van reserveonderdelen? Bent u bereid hierover een constructief gesprek aan te gaan met uw Belgische collega?
België, Luxemburg en Nederland hebben na de ministeriële verklaring van april 2012 een reeks van werkgroepen opgericht die de mogelijkheden van samenwerking over de hele breedte van de krijgsmacht uitwerken. De Kamer wordt over de vorderingen geïnformeerd met de jaarrapportage over internationale militaire samenwerking waarvan de meest recente is verzonden op 7 november 2014 (Kamerstuk 33 279, nr. 12).
Een van deze werkgroepen richt zich op de samenwerking op luchtmachtgebied waaronder helikopters. Zoals opgemerkt in vraag 8 is op het gebied van de NH-90 al het nodige bereikt, zoals de gezamenlijke aanschaf van reservedelen en samenwerking bij training en onderhoud. België, Duitsland en Nederland onderzoeken voorts de mogelijkheden voor gezamenlijke NH-90 opleidingen.
De special forces van beide landen werken reeds samen ten aanzien van doctrine en opleidingen. Bij het Korps Commandotroepen zijn daartoe twee Belgische liaisonofficieren geplaatst. Een belangrijk samenwerkingsgebied, ook met de Belgische Paracommando’s, is de gemeenschappelijke paraschool in het Belgische Schaffen. De opleidingen voor para-instructeurs en voor het parabrevet automatische opening zijn inmiddels geïntegreerd en de integratie van de vrije valopleiding wordt nog uitgewerkt.
Hoe beoordeelt u het advies van de NAVO aan België dat er meer samenwerking mogelijk is tussen België en Nederland als het gaat om paracommando’s en «special forces»? Bent u bereid te onderzoeken welke concrete mogelijkheden hier nog liggen? Bent u bereid hierover een constructief gesprek aan te gaan met uw Belgische collega?
Zie antwoord vraag 8.
De progressieve spierziekte ALS |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u van mening, dat er bij gemeenten voldoende kennis aanwezig is over de progressieve spierziekte Amyotrofische laterale sclerose (ALS)? Zo ja, waarop baseert u dit? Zo nee, welke mogelijkheden ziet u om dit te verbeteren?
Gemeenten hebben op grond van de Wmo 2015 de verantwoordelijkheid mensen, die hier op aangewezen zijn, passende ondersteuning te bieden gericht op (het zoveel mogelijk bevorderen van iemands) zelfredzaamheid en participatie. De Wmo 2015 bevat waarborgen voor passende ondersteuning, zoals het onderzoek en de beschikbaarheid van cliëntondersteuning. Deze verantwoordelijkheid betreft ook ALS-patiënten met een ondersteuningsbehoefte. Bij patiënten met een progressieve ziekte als ALS is het van belang dat per situatie en per fase van de ziekte bekeken wordt welke zorg en ondersteuning, vanuit welk domein, het meest passend is. Gezien het progressieve karakter van de ziekte is een vooruitziende blik naar de volgende fase(s) van de ziekte belangrijk.
De specifieke kennis over ALS is nodig en beschikbaar bij professionals zoals de wijkverpleegkundige. Het is belangrijk dat, zeker ook daar waar het ALS-patiënten betreft, goed wordt samengewerkt tussen wijkverpleegkundigen en aanbieders van maatschappelijke ondersteuning. Samen beoordelen deze partijen in gesprek met de betreffende persoon, op basis van maatwerk, welke zorg en ondersteuning nodig zijn. Dit betreft ook het waar nodig verstrekken van hulpmiddelen. Gemeenten moeten wel over voldoende informatie over de ziekte ALS beschikken om daar in de inkoop en het toegangsproces rekening mee te houden. Ik zie een belangrijke rol voor patiëntenorganisaties om -in overleg met gemeenten- deze kennis te ontsluiten en ondermeer via de kanalen van de VNG te verspreiden naar alle gemeenten. Ik zal toezien dat betrokken partijen hierover met elkaar in gesprek gaan.
Op welke wijze worden ALS-patiënten door gemeenten ondersteund? Draagt deze ondersteuning voldoende bij aan het verbeteren van de kwaliteit van leven van ALS-patiënten? Zo nee, bent u voornemens om met gemeenten in gesprek te gaan om dit te verbeteren?
Zie antwoord vraag 1.
Nemen gemeenten voldoende hun verantwoordelijkheid als het gaat om het aanleveren van hulpmiddelen aan ALS-patiënten? Zo ja, waaruit blijkt dit? Zo nee, hoe kan dit worden verbeterd?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ermee bekend dat de gangbare procedures bij gemeenten voor het aanvragen van hulp en ondersteuning binnen de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor mensen met de zeldzame spierziekte ALS vaak ontoereikend zijn, omdat de termijn waarbinnen een aanvraag behandeld wordt, vaak langer duurt dan de wijze waarop de progressieve spierziekte zich ontwikkelt? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, wilt u dit onderzoeken?
Indien sprake is van een snelle verslechtering van de situatie van een burger, zal het college na de melding een onderzoek moeten doen. Is er sprake van een spoedeisende situatie, dan is het college van Burgemeesters en Wethouders op grond van de Wmo 2015 gehouden na de melding gehouden onverwijld te beslissen tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening.
Deelt u de mening dat gemeenten beter kunnen samenwerken met de ALS-behandelteams in de revalidatie? Zo ja, op welke wijze kan dit worden verbeterd? Zo nee, waarom niet?
Partijen zullen in overleg gaan over de wijze waarop ze gemeenten kunnen informeren over het organiseren van passende ondersteuning voor ALS patiënten. Gemeenten kunnen hierbij ook gewezen worden op het belang van samenwerking met behandelteams.
Waarom is er geen VNG-handreiking die betrekking heeft op ALS? Wilt u deze handreiking in overleg met onder meer Stichting ALS Nederland en het ALS Centrum Nederland ontwikkelen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u zich voorstellen dat ALS emotioneel, maar ook praktisch een belasting kan betekenen voor stellen en gezinnen? Welke ondersteuning bieden gemeenten voor partners en gezinsleden (mantelzorgers) van ALS-patiënten? Zijn de partners en eventuele andere gezinsleden van ALS-patiënten voldoende in beeld bij gemeenten?
Ik kan mij zeer goed voorstellen dat ALS een zeer grote uitwerking heeft op de patiënt en zijn omgeving. Door een passende combinatie van zorg en ondersteuning te leveren, zal de ALS-patient en diens omgeving zoveel als nodig en mogelijk moeten worden ondersteund. Daarbij moeten ook de gezinsleden of mantelzorgers op tijd ondersteuning krijgen, zodat de zij hun zorgtaken kunnen volhouden. De gemeente moet bij het onderzoek naar een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning van een inwoner de mogelijkheden en ondersteuningsbehoeften van diens mantelzorger meenemen. Belangrijk daarbij is dat de gemeente oog heeft voor de draagkracht en draaglast van de mantelzorger, vooral bij een ziekte als ALS waarbij veel wordt gevraagd van de omgeving, zodat overbelasting zoveel mogelijk wordt voorkomen. Dat kan bijvoorbeeld door de zorg tijdelijk over te laten nemen door professionele krachten of vrijwilligers (respijtzorg). Daarnaast maakt vanaf 1 januari jl. persoonlijke verzorging en verpleging onderdeel uit van het basispakket zorgverzekering waarop men als verzekerde een beroep op kan doen. Ook bestaat er via Spierziekten Nederland de mogelijkheid om met lotgenoten in gesprek te gaan door middel van lotgenotencontact.
Zijn de huidige wettelijke verlofregelingen voldoende voor mantelzorgers die hun werk combineren met het zorgen voor hun geliefde, wanneer zij zorgen voor iemand met de progressieve spierziekte ALS, aangezien het aantal uren mantelzorg steeds verder toeneemt?
In december 2014 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het wetsvoorstel Modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden. Daarin wordt geregeld dat het kort- en langdurend zorgverlof per 1 juli aanstaande ook kan worden opgenomen voor de zorg voor huisgenoten, tweedegraads familieleden en anderen in de sociale omgeving (nu alleen voor ouder, kind en partner). Langdurend zorgverlof kan per 1 juli ook worden opgenomen voor de zorg voor een hulpbehoevende (nu alleen in geval van terminale ziekte). Dit zal bevorderen dat mantelzorgers van naasten met ALS hun betaalde baan kunnen blijven combineren met de mantelzorg.
Kunt u uitleggen waarom behandeling door een medisch pedicure voor diabetes- en reumapatiënten wel vergoed wordt, maar voor ALS-patiënten niet? Bent u bereid de vergoeding hiervoor in het basispakket op te nemen?
Diabetes mellitus is een chronische aandoening met een verhoogde kans op complicaties, waaronder diabetische voetulcera. Deze complicaties kunnen soms amputatie tot gevolg hebben. Bij het ontstaan van ulcera speelt vaak een combinatie van risicofactoren een rol, zoals systemische factoren, neuropathie, perifeer vaatlijden, standsafwijkingen van de voet, limited joint mobility en inadequaat schoeisel. Bepaalde zorggerelateerde preventieve voetzorg voor mensen met diabetes valt daarom onder de te verzekeren zorg van de Zorgverzekeringswet. Deze zorgonderdelen betreffen geneeskundige zorg zoals huisartsen en medisch-specialisten die plegen te bieden bij diabetespatiënten en zorg die voldoet aan het criterium stand van de wetenschap en praktijk. Het Zorginstituut Nederland geeft ook aan dat verwijdering van eelt om cosmetische of verzorgende redenen en het adequaat knippen van teennagels te beschouwen zijn als persoonlijke verzorging. Deze handelingen betreffen geen geneeskundige zorg en behoren – ook bij diabetespatiënten – niet tot de te verzekeren zorg van de Zorgverzekeringswet. Voetzorg voor reumapatiënten maakt geen deel uit van het verzekerde pakket, al zijn er wel verzekeraars die dit in hun aanvullende polis hebben opgenomen.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg over de voortgang van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Wet Langdurige zorg (Wlz) voorzien op 30 april aanstaande?
Ja.
Het artikel ‘Leerwerkplekken in de knel door ontslagregels' |
|
Johannes Sibinga Mulder , Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Leerwerkplekken in de knel door ontslagregels», waaruit blijkt dat leerbedrijven straks waarschijnlijk voor tweeduizend euro per student kunnen worden aangeslagen voor het merendeel van de 129.000 leerwerkplekken in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) in Nederland?1
Ja. Ik merk daarbij op dat op grond van de in het antwoord op vraag 2 genoemde amvb de kosten van dergelijke opleidingen onder voorwaarden in mindering kunnen worden gebracht op de transitievergoeding.
Deelt u de mening dat het beleid rond het aanbieden van leerwerkplekken bedrijven juist moet stimuleren om deze plaatsen aan te bieden en dat het opleggen van extra kosten, zoals een transitievergoeding, juist leidt tot het omgekeerde effect, namelijk dat bedrijven minder in plaats van meer leerwerkplekken gaan aanbieden? Zo nee, waarom niet?
Vanaf 1 juli 2015 hebben werknemers bij ontslag of het niet verlengen van een tijdelijk contract op initiatief van de werkgever recht op een transitievergoeding. Dit recht geldt voor alle werknemers die werken op basis van een arbeidsovereenkomst die ten minste twee jaar heeft geduurd. Dat recht geldt dus in beginsel ook voor werknemers die een BBL-opleiding volgen en ten minste twee jaar op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst zijn van de werkgever. Tegelijkertijd is het uiteraard niet de bedoeling dat de introductie van de transitievergoeding leidt tot het aanbieden van minder leerwerkplekken. Dat heeft er mede toe geleid dat het kabinet heeft besloten om bij amvb te bepalen dat kosten van de opleiding onder voorwaarden in mindering kunnen worden gebracht op de transitievergoeding.2
Is het waar dat deze transitievergoeding per 1 juli 2015 ook voor studenten op leerwerkplekken gaat gelden? Zo ja, hoeveel leerwerkbedrijven zullen hierdoor getroffen worden en om hoeveel potentiele vergoedingen gaat het? Zo nee, waarom niet?
In beginsel geldt het recht op een transitievergoeding ook voor werknemers op een leerwerkplek. Op grond van de in het antwoord op vraag 2 genoemde amvb kunnen zogenoemde «transitiekosten» en «inzetbaarheidskosten» onder voorwaarden in mindering worden gebracht op de transitievergoeding. Transitiekosten zijn kosten van maatregelen in verband met het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst, gericht op het voorkomen van werkloosheid of het bekorten van de periode van werkloosheid van de werknemer. Bijvoorbeeld kosten voor (om)scholing of een outplacementtraject bij ontslag. Inzetbaarheidskosten zijn kosten die al eerder tijdens het dienstverband zijn gemaakt, en die zien op het bevorderen van de inzetbaarheid van de werknemer buiten de organisatie van de werkgever. Voorwaarde is dat de door de opleiding verworven kennis en vaardigheden niet zijn aangewend om een functie bij de werkgever uit te oefenen.
Onder inzetbaarheidskosten vallen ook kosten voor een duale opleiding, waaronder een BBL-opleiding. De opleidingskosten3 kunnen in mindering worden gebracht op de aan de periode van opleiding toe te rekenen transitievergoeding. De kosten kunnen alleen in mindering worden gebracht als de arbeidsovereenkomst na afronding van de opleiding of voortijdige beëindiging van de opleiding niet wordt voortgezet. Per saldo zal er dan geen transitievergoeding verschuldigd zijn, aangezien de opleidingskosten het bedrag van de transitievergoeding zullen overstijgen. Om misbruik te voorkomen is geregeld dat opleidingskosten ook niet in mindering gebracht mogen worden op de transitievergoeding als de arbeidsovereenkomst na de beëindiging binnen zes maanden alsnog wordt voorgezet.
Als de arbeidsovereenkomst wel wordt voortgezet, is het niet mogelijk om de opleidingskosten in mindering te brengen op een eventueel later bij ontslag verschuldigde transitievergoeding. Dan wordt het geleerde tijdens de opleiding immers aangewend voor het uitoefenen van een functie bij de werkgever. Er is dan geen aanleiding om deze situatie anders te behandelen dan wanneer de werknemer tijdens het dienstverband andere scholing volgt dan een duale opleiding. De gekozen oplossing, het in mindering kunnen brengen van de opleidingskosten op de transitievergoeding, is naar de mening van het kabinet de meest geëigende.
In het schooljaar 2014–2015 waren er 100.000 gerealiseerde bbl-leerwerkplekken. Ook kosten voor duale opleidingen in het hoger en wetenschappelijk onderwijs kunnen in mindering worden gebracht op de transitievergoeding. Er worden momenteel 264 duale HO- en WO-opleidingen aangeboden (opleidingen in afbouw zijn niet meegerekend).
Is het waar dat er door het kabinet bewust is gekozen voor een transitievergoeding voor studenten in de beroepsbegeleidende leerweg? Zo ja, is dat – zoals het artikel stelt –, omdat werkgevers daarmee hebben ingestemd in het sociaal akkoord? Zo nee, hoe verklaart u de zorgen van Bouwend Nederland en de MBO-Raad die in het artikel zijn geuit?
Deelnemers aan de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) kunnen werken op basis van een arbeidsovereenkomst. Er is voor gekozen om de transitievergoeding verschuldigd te laten zijn voor alle werknemers die werken op basis van een arbeidsovereenkomst. Werkgevers verenigd in de Stichting van de Arbeid hebben daar in het sociaal akkoord en de Wet werk en zekerheid mee ingestemd. Tegelijkertijd is het uiteraard niet de bedoeling dat de introductie van de transitievergoeding leidt tot het aanbieden van minder leerwerkplekken, of dat de kosten voor deze plekken stijgen. Dat heeft ertoe geleid dat het kabinet, wederom met instemming van werkgevers, heeft besloten om bij amvb te bepalen dat kosten van de opleiding in mindering kunnen worden gebracht op de transitievergoeding.
Dit raakt ook aan de vraag en het voorstel van het lid Lucas tijdens het Algemeen Overleg over stages en de subsidieregeling praktijkleren op 8 april jl. Het lid Lucas stelde de vraag of cao’s niet belemmerend werken voor mbo-deelnemers en zij stelde voor om bbl-deelnemers onder de 23 jaar als leerling te behandelen in plaats van als werknemer. Dit mede in verband met een eventuele belemmerende werking van cao’s. Over een eventuele belemmerende werking van cao’s heb ik tijdens het betreffende overleg aangegeven dat het aan de sociale partners is om afspraken te maken in cao’s. In lijn met de motie Lucas4 zal ik de sociale partners via de Stichting van de Arbeid hierover benaderen.
Ook speelt een rol dat bol- en bbl-deelnemers en werkgevers die hen een beroepspraktijkvormingsplek aanbieden, op dit moment verschillende rechten hebben en aanspraak kunnen maken op verschillende regelingen. Het lid Lucas stelde voor om één type leerweg te hanteren. Ik wil in dit kader vermelden dat de experimentele ruimte om een gecombineerde leerweg bol-bbl aan te bieden in werking treedt per studiejaar 2015/2016. Dit experiment is een mengvorm tussen bol en bbl en biedt daardoor flexibiliteit. Ik zie dit experiment daarmee ook als een eerste stap op weg naar het voorstel van het lid Lucas. Dit experiment biedt mij de mogelijkheid om de effecten daarvan te evalueren. Aan de hand van de uitkomsten van deze evaluatie zal ik besluiten of ik eventueel verdergaande stappen zal zetten. Deze evaluatie is medio 2020 voorzien.
Bent u bereid om de transitievergoeding niet van toepassing te laten zijn op leerwerkbedrijven? Zo nee, waarom niet?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 3.
Containers met stenen uit Afghanistan |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Defensie bestolen in Afghanistan: tien containers gevuld met stenen landen op Vliegbasis Volkel»?1
Er zijn elf containers bij het voorval betrokken. De containers zijn, nadat deze beladen en afgesloten waren, aan een civiele vervoerder overgedragen. Deze vervoerder heeft begin 2014 ook een hoeveelheid containers afkomstig van de missie in Kunduz zonder problemen voor Defensie naar Nederland vervoerd.
Hoeveel bedraagt uw materiële schade, nu in plaats van het defensiematerieel containers vol met stenen zijn teruggekomen uit Afghanistan?
Het gaat om materieel dat langdurig in Afghanistan is gebruikt. De restwaarde van dergelijke goederen is hoger dan de transportkosten en kan pas meer exact worden beoordeeld na een inspectie in Nederland. Dit laatste is helaas niet meer mogelijk.
Kunt u een overzicht geven van al het defensiematerieel dat hierdoor nu wordt gemist?
De containers waren beladen met tenten, onderdelen van tenten, heftrucks en een beperkte hoeveelheid compressors.
Op welke wijze wilt u het defensiematerieel alsnog proberen terug te krijgen?
De KMAR heeft niet kunnen achterhalen waar het voorval is gebeurd en in welke richting de dader(s) moet worden gezocht. Het materieel moet daarom als verloren worden beschouwd.
Bent u voornemens deze materiële schade op iemand te verhalen? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u de schade dan wel verhalen? Zo ja, op wie?
Ja. De vervoerder is aansprakelijk gesteld.
Klopt het dat reeds onderzocht is hoe dit heeft kunnen gebeuren, maar dat de oorzaak niet is te achterhalen? Zo ja, hoe kan dit? Zo nee, gaat u alsnog onderzoeken hoe dit heeft kunnen gebeuren?
Ja. De verzegeling van de containers was bij aankomst op het defensieonderdeel nog intact. Tevens is er geen braakschade geconstateerd. De KMAR heeft de toedracht van dit voorval onderzocht en daarbij niet kunnen achterhalen op welke wijze de ontvreemding is gebeurd. Inmiddels heeft de KMAR het onderzoek gesloten.
Illegalen die maandelijks ruim 200 euro leefgeld krijgen van de gemeente Eindhoven |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Vluchtelingen zonder papieren krijgen leefgeld in Eindhoven»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat illegalen, die een wettelijke vertrekplicht hebben en dus niet in Nederland mogen zijn, ruim 200 euro leefgeld per maand krijgen?
Per Kamerbrief van 20 januari 2015 bent u geïnformeerd over de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 december 2014 en de verplichting voor gemeenten om voorzieningen te verstrekken aan vreemdelingen zonder verblijfsrecht. Deze verplichting is in tijd begrensd tot twee maanden nadat het Comité van Ministers een standpunt heeft bepaald inzake de ESH-zaken Conference of European Churches (CEC) en Feantsa.
In die brief heeft de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie ook gemeld dat hij, in voorkomende gevallen, bereid is aan betrokken gemeenten een financiële tegemoetkoming te bieden met het oog op de verplichtingen die voortvloeien uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep.
Deze financiële tegemoetkoming is in tijd beperkt. De financiële tegemoetkoming ziet op door de betrokken gemeenten aan onrechtmatig verblijvende vreemdelingen geboden sobere voorzieningen in de periode van 17 december 2014 tot maximaal twee maanden nadat het Comité van Ministers een standpunt heeft ingenomen. Enige terughoudendheid vanuit het Rijk is op zijn plaats bij de beoordeling van de precieze lokale inrichting van genoemde sobere voorziening. Echter, het bieden van financiële ondersteuning, ter vrije besteding door de vreemdeling, gaat verder dan het bieden van enkel een sobere voorziening. Deze vorm van ondersteuning zal dan ook niet kunnen rekenen op een financiële tegemoetkoming vanuit het Rijk. Ik zal dit in mijn gesprekken met de VNG en gemeenten ook zo overbrengen.
Beseft u dat de bereidheid van illegalen om Nederland te verlaten alleen maar zal verkleinen als zij in Nederland van alle gemakken worden voorzien?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er nog meer gemeenten die het vertrekbeleid saborteren door illegalen van leefgeld te voorzien? Zo ja, welke gemeenten zijn dit?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u ervoor zorgen dat de gemeente Eindhoven, en indien nodig andere gemeenten, per direct stoppen met de sabotage van het vreemdelingenbeleid? Bent u bereid deze gemeente(s) desnoods te korten op het gemeentefonds?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Geen compensatie voor korting op AOW-toeslag’ |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Geen compensatie voor korting op AOW-toeslag»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat AOW'ers die te laat bezwaar maakten of niet wisten dat die mogelijkheid bestond niet gecompenseerd worden, terwijl de hoogste bestuursrechter heeft gezegd dat de Sociale Verzekeringsbank (SVB) fout zat?
In tegenstelling tot hetgeen de vragensteller aangeeft, heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) op 19 december jl. in een negental tussenuitspraken geoordeeld dat de SVB correct heeft gehandeld door een afkoopsom klein pensioen te korten op de AOW-partnertoeslag en de Anw-uitkering, omdat de wetgever in het Algemeen Inkomensbesluit sociale zekerheidswetten pensioen aanmerkt als in aanmerking te nemen inkomen. De CRvB heeft in de voornoemde uitspraken alleen geoordeeld dat de manier waarop de SVB de afkoopsom klein pensioen heeft gekort in de betreffende gevallen tot een onredelijk resultaat heeft geleid. De uitspraken van de CRvB laten nog altijd ruimte om de afkoopsom van een klein pensioen op andere wijzen te korten op onder meer de AOW-partnertoeslag en Anw-uitkering.
In mijn brief van 13 februari jl. heb ik aangegeven dat korting niet in lijn ligt met de bedoeling van het amendement Vermeij c.s. Belanghebbenden mogen geen financiële nadelen ondervinden als zij een afkoopsom van een klein pensioen ontvangen. In lijn met die bedoeling ben ik thans bezig het Algemeen Inkomensbesluit sociale zekerheidswetten aan te passen en te regelen dat een afkoopsom van een klein pensioen volledig wordt vrijgelaten bij onder meer de AOW-partnertoeslag en Anw-uitkering. Omdat de uitspraak van de CRvB de uitvoering noopte tot het aanleggen van een redelijkheidstoets in ieder voorkomend geval dat de afkoopsom van een klein pensioen voor korting in aanmerking komt, gaat de beoogde wijziging in op 1 december 2014, zijnde de eerste dag van de maand waarin de uitspraak van de CRvB plaatsvond. Het betreft een nieuwe regeling en daarmee is er geen sprake van rechtsongelijkheid ten opzichte van burgers waarvan het besluit onder een ander geldend recht is vastgesteld en waarbij er inmiddels sprake is van een rechtens onaantastbaar besluit. Het is ongebruikelijk en ongewenst om af te wijken van dit beginsel van formele rechtskracht. Het wél in behandeling nemen van rechtens onaantastbare besluiten zou ook precedentwerking kunnen hebben voor andere situaties, ook buiten de afkoop van kleine pensioenen.
Wat gaat u ondernemen om deze ongelijke behandeling te beëindigen, zodat alle ouderen die onterecht gekort zijn op hun AOW-partnertoeslag alsnog worden gecompenseerd? Indien u niets gaat ondernemen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De diefstal van tenten, F-16 onderdelen en heftrucks |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat tien van uw containers op vliegbasis Volkel geland zijn, vol met stenen?1
Ja. Op 16 februari 2015 is een melding vanaf vliegbasis Volkel ontvangen. Na inspectie bleek dat er elf containers bij dit voorval zijn betrokken.
Klopt het dat er in de containers tenten, F-16-onderdelen en heftrucks hadden moeten zitten?
Deze containers waren beladen met tenten, onderdelen van tenten, heftrucks en een beperkte hoeveelheid compressors. Er zijn geen onderdelen van F-16 vliegtuigen in deze containers vervoerd.
Hoe beoordeelt u het feit dat u bent bestolen? Is dit voor u een steen des aanstoots?
Ja, voor Defensie is de diefstal een steen des aanstoots. De containers zijn, nadat deze waren beladen en afgesloten, aan een civiele vervoerder overgedragen. Deze vervoerder heeft begin 2014 ook een hoeveelheid containers afkomstig van de missie in Kunduz zonder problemen voor Defensie naar Nederland vervoerd.
Klopt het dat het voor u een «raadsel» is hoe dit heeft kunnen gebeuren? Is het onderzoek inmiddels afgesloten? Zo ja, waarom?
Ja. De verzegeling van de containers was bij aankomst op het defensieonderdeel nog intact. Tevens is er geen braakschade geconstateerd. De KMAR heeft de toedracht van dit voorval onderzocht en daarbij niet kunnen achterhalen op welke wijze de ontvreemding is gebeurd. Inmiddels heeft de KMAR het onderzoek gesloten.
In hoeverre heeft u de Afghaanse autoriteiten en de NAVO betrokken bij het onderzoek? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Een Redeployment is een nationale verantwoordelijkheid. Defensie heeft gebruik gemaakt van de diensten van een civiele vervoerder. Zowel de Afghaanse autoriteiten als de Navo zijn hierbij geen partij.
Welke maatregelen zijn genomen om dit soort diefstal te voorkomen en in hoeverre zijn deze nageleefd? In hoeverre is er een functionerend «track en trace» systeem voor uw spullen en materieel in missiegebieden?
De containers zijn op de gebruikelijke wijze afgesloten en verzegeld. Daarnaast geschiedt het transport in het missiegebied door een civiele vervoerder waar Defensie een contract mee heeft. Voor de tracking & tracing van de goederen in het missiegebied wordt gebruik gemaakt van de rapportages van de vervoerder. De vervoerder rapporteert dagelijks de locatie van de containers / voertuigen met eventuele bijzonderheden.
Welke lessen bent u bereid uit dit bizarre voorval te trekken?
Bij Redeployment wordt vooraf altijd een plan gemaakt waarin keuzes worden gemaakt in vervoersmodaliteiten. Voor niet gevoelig materieel is in dit geval de keuze gemaakt om uit te besteden en de goederen via de weg te verplaatsen. In Afghanistan is het niet verantwoord om het transport over de weg zelf te doen. Het uitbesteden van dergelijke verplaatsingen aan civiele vervoerders brengt wel risico’s met zich mee. Het alternatief is gebruik maken van veel duurder luchttransport. Kosten en risico’s afwegend, wordt luchttransport gebruikt voor het zogenoemd «gevoelig» materieel zoals wapens, communicatieapparatuur en vliegtuigonderdelen. Dat er nu materieel is verdwenen uit de containers wordt gezien als een incident. Dit geeft vooralsnog geen aanleiding om af te wijken van de gehanteerde procedures.
Hoe groot is de schade?
Het gaat om materieel dat langdurig in Afghanistan is gebruikt. De restwaarde van dergelijke goederen is hoger dan de transportkosten en kan pas meer exact worden beoordeeld na een inspectie in Nederland. Dit laatste is helaas niet meer mogelijk.
Wat zijn de gevolgen van de diefstal van F-16-onderdelen voor de inzetbaarheid van de F-16’s, aangezien deze nu al – mede als gevolg van bezuinigingen – zwaar onder druk staat?
Er zijn geen F-16 onderdelen bij dit voorval betrokken. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Wat gaat u met de stenen doen?
De stenen zijn na controle op mogelijke aanwezigheid van insecten lokaal afgevoerd.
Rentegevoeligheid als molensteen om nek pensioenen |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u het eens met de FNV dat de lage rente een steeds grotere molensteen om de nek van de Nederlandse pensioenen wordt?1 Zo nee, waarom niet?
De pensioenen hebben inderdaad last van de aanhoudende lage rente. Bij een lage rente is meer geld nodig om alle toegezegde pensioenen te bekostigen. Afhankelijk van de mate van renteafdekking dalen op dit moment de beleidsdekkingsgraden van pensioenfondsen. Het moment waarop de pensioenen weer volledig aan de inflatie kunnen worden aangepast, kan hierdoor verder naar achteren schuiven. Een lage rente kan eveneens gevolgen hebben voor de hoogte van de pensioenpremies. Het fondsspecifieke effect hangt af van de gekozen systematiek voor het vaststellen van de kostendekkende premie.
Wat zijn volgens u de gevolgen van het opkoopprogramma van de Europese Centrale Bank voor de dekkingsgraden van de pensioenfondsen? Heeft u en/of De Nederlandsche Bank (DNB) daar onderzoek naar gedaan?
Het Extended Asset Purchase Programme van de Europese Centrale Bank (ECB-programma) is in maart 2015 van start gegaan en duurt in beginsel tot en met september 2016. Vanaf het moment dat het ECB-programma bekend is gemaakt, zijn de marktrentes gedaald. Dit heeft gevolgen voor de dekkingsgraden van pensioenfondsen. De dekkingsgraden worden echter niet alleen door de rente beïnvloed, maar ook door beleggingsrendementen en actuariële factoren. Daar komt bij dat veel pensioenfondsen hun renterisico in meer of mindere mate hebben afgedekt. Het afzonderlijke effect van het ECB-programma op fondsspecifieke dekkingsgraden kan daarom niet worden gekwantificeerd.
Wat zijn de gevolgen voor de koopkracht van pensioenen op korte en langere termijn?
Mede door het stabiliserende effect van het nieuwe financieel toetsingskader (ftk) zijn op de korte termijn nauwelijks gevolgen te verwachten voor de koopkracht van pensioengerechtigden. De koopkracht wordt vooral bepaald door de mate waarin pensioenen aan de prijsontwikkeling worden aangepast, respectievelijk worden gekort. De beleidsdekkingsgraad van de meeste pensioenfondsen zal in de loop van 2015 naar verwachting dalen. In dat geval moeten meer fondsen een herstelplan opstellen. In het nieuwe ftk hebben zij een termijn van 10 jaar om te herstellen naar het vereist eigen vermogen2. Uit berekeningen van DNB blijkt dat bijna alle fondsen die begin 2015 een tekort hadden, zich boven hun fondsspecifieke kortingsgrens bevonden. Een uitgebreider beschrijving van de effecten van de rente binnen het nieuwe ftk is opgenomen in het DNBulletin «Nieuw Financieel Toetsingskader vangt lage rente geleidelijk op»3.
Voor de mate van indexatie heeft het ECB-programma op de korte termijn nauwelijks gevolgen. Het merendeel van de pensioenfondsen had vóór de start van dit programma al te weinig vermogen om de pensioenen te indexeren. Als de marktrente nog geruime tijd op het huidige niveau blijft, kan het moment waarop de pensioenen weer volledig kunnen worden geïndexeerd, in de tijd opschuiven. In dat geval ontstaan op langere termijn gevolgen voor de koopkracht van de pensioenen.
Hoe kunnen pensioenfondsen zich beschermen tegen deze gevolgen?
Het merendeel van de pensioenfondsen beschermt zich al geruime tijd tegen de gevolgen van een rentedaling. Nagenoeg alle pensioenfondsen hebben een deel van hun bezittingen belegd in vastrentende waarden, zoals staatsleningen en bedrijfsleningen. Om het renterisico verder te beperken, houden veel fondsen in aanvulling op hun vastrentende waarden zogenoemde rentederivaten aan, zoals swaps en swaptions. Naar aanleiding van de motie Vermeij c.s. worden de voor- en nadelen van renteafdekking en de risico’s van rentederivaten momenteel onderzocht4.
Wilt u tegemoet komen aan het verzoek van de FNV om op korte termijn met werkgevers- en werknemersorganisaties te overleggen over bescherming van pensioenrechten tegen de kunstmatig lage rente? Zo nee, waarom niet?
Als sociale partners een nieuwe invalshoek willen inbrengen, ben ik gaarne bereid met hen hierover van gedachten te wisselen. Wel wil ik ervoor waken om discussies over te doen die we in het kader van het nieuwe ftk meermalen hebben gevoerd.
Het bericht ‘Sluis op losse schroeven’ |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Sluis op losse schroeven»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Hoe heeft de situatie kunnen ontstaan dat er – volgens de berichtgeving – voor bouwbedrijven te complexe opdrachten voor het broodnodig opknappen van sluizen door Rijkswaterstaat op tafel zijn gelegd, waarvan deze bouwbedrijven de risico’s niet durven te nemen? Hoe verklaart u anders de geringe interesse van bouwbedrijven in dit soort opdrachten, zoals het opknappen van de keersluis in Limmel, de zeetoegang in IJmuiden en de Beatrixsluizen?
Voor het project Keersluis Limmel hebben zich negen consortia gemeld, waaronder een aantal internationale bedrijven. Voor het project Zeetoegang IJmond waren dat er vijf en voor het project Derde Kolk Beatrixsluis hebben zich drie gegadigden gemeld. Ik kan dit geen geringe interesse noemen, ook al moet ik constateren dat zich voor het project Derde Kolk Beatrixsluis één à twee minder gegadigden hebben gemeld, dan verwacht. Er is voldoende belangstelling maar bedrijven maken meer dan voorheen keuzes waar men wel en waar men niet op inschrijft.
Kunt u aangeven waarom er bij zulke, voor de economische ontwikkeling van Nederland cruciale projecten, niet aan de voorkant in overleg is getreden met brancheorganisatie Bouwend Nederland, teneinde een goede inschatting te maken van welke risico’s voor bouwbedrijven aanvaardbaar zijn en welke niet?
Er vindt periodiek overleg plaats met Bouwend Nederland. Speciaal voor het Sluizenprogramma is er een Sluizenplatform waar naast Bouwend Nederland en de waterbouwers, ook de belangenvereniging van ingenieursbureaus en installateurs zitting in hebben. Ook zijn er gesprekken tussen Rijkswaterstaat en bouwbedrijven om over trends en beleid van gedachten te wisselen.
Bent u voornemens om tot uitstel van projecten over te gaan, wanneer blijkt dat met het sleutelen aan voorwaarden, volgorde en planning van projecten, de risico’s die bouwbedrijven nu zien niet afdoende kunnen worden weggenomen?
Vooralsnog ben ik hier niet voornemens toe. Op dit moment biedt het bespreken van de aanbestedingsplanning en het zoeken met de markt naar mogelijkheden om de tenderkosten- en capaciteit voor gegadigden te beperken, voldoende mogelijkheden om de interesse van de markt voor de sluizenprojecten te behouden.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zouden zijn van eventueel uitstel voor de Nederlandse economische ambities, als het gaat om bijvoorbeeld de Amsterdamse haven en binnenvaartsector?
Omdat ik niet voornemens ben om deze projecten te vertragen, zijn hier geen economische consequenties van te verwachten.
Welke actie gaat u ondernemen om een dergelijke situatie (zie onder 1) bij de tweede sluis bij Eefde, de zeetoegang bij Terneuzen en de grote renovatie van de Afsluitdijk, te voorkomen?
Om de interesse van de markt voor de komende aanbestedingen te behouden, verkent Rijkswaterstaat met de markt welke exacte elementen nu de keuze van bouwbedrijven beïnvloeden om voor een bepaald werk te kiezen. Uit de verschillende gesprekken met diverse partijen blijkt dat het gaat om zaken die te maken hebben tenderkosten en tendercapaciteit. Rijkswaterstaat beziet de mogelijkheden om wijzigingen aan te brengen in het aanbestedingsproces om tenderkosten en -capaciteit te beperken en daarmee de interesse van marktpartijen te bevorderen.
Kunt u een inschatting geven van de hoogte van de kosten die er mee gemoeid zijn wanneer er vertraging optreedt in (delen van) het programma bedoeld om cruciale zeesluizen op te knappen? Kunt u deze inschatting geven voor elke specifieke opdracht die nu in de gevarenzone schijnt te verkeren, te weten het opknappen van de keersluis in Limmel, de zeetoegang in IJmuiden en de Beatrixsluizen? Zo nee, waarom niet?
Deze drie projecten zitten niet in de gevarenzone. Het project keersluis Limmel is reeds gegund en bij het project Zeetoegang IJmond en het project Derde Kolk Beatrixsluis loopt de aanbesteding reeds.
Het bericht dat mensen te maken krijgen met stijgende zorgkosten door de bezuinigingen op de langdurige zorg |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «630 euro eigen bijdrage? Dat kan ik nooit betalen!»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat iemand die afhankelijk is van een WAO-uitkering 630 euro per maand kwijt is aan eigen bijdrage omdat hij zijn vrouw inhuurt als verzorger?
Een rekensom met het online rekenprogramma van het CAK om de hoogte van de eigen bijdrage pgb Wlz uit te rekenen, laat zien dat bij een eigen bijdrage van € 630 per maand een verzamelinkomen hoort van € 73.500.2 De suggestie in het artikel dat het gezin moet leven van een bescheiden WAO-uitkering lijkt daarmee onjuist. In het verzamelinkomen van het huishouden zit uiteraard ook het inkomen verwerkt dat de partner ontvangt voor de zorgverlening van de cliënt via het pgb. De partner lijkt volgens dit artikel immers de rol van een formele hulpverlener te vervullen en ontvangt daarvoor dus ook het loon dat uit het pgb wordt betaald. De eigen bijdrage wordt met ingang van 1 januari 2015 rechtstreeks bij de budgethouder geïnd en niet meer vooraf ingehouden op het pgb. Voor veel budgethouders is het nieuw dat zij voor de eigen bijdrage periodiek een factuur van het CAK ontvangen. Het pgb dient te worden ingezet voor zorg en ondersteuning en het budget mag niet worden gebruikt voor de betaling van de eigen bijdrage. In de AWBZ was er jarenlang sprake van een verschil in het opleggen van de eigen bijdrage. Mensen met zorg in natura betaalden de eigen bijdrage al via een factuur aan het CAK, terwijl voor mensen met een pgb de eigen bijdrage werd afgetrokken van het («bruto») pgb. Met de nu doorgevoerde wijziging is deze ongelijke situatie gerepareerd.
Wat is uw reactie op Ilya Stoffer van Ieder(in) die stelt dat vele honderdduizenden mensen te maken krijgen met een groot inkomensverlies omdat de verhoging van de eigen bijdrage voor de langdurige zorg bovenop de bezuinigingen van de gemeente komen?
Voorop staat dat ook nu is gewaarborgd in de Wmo 2015 en de Wlz dat mensen die zorg en ondersteuning nodig hebben, die zorg en ondersteuning ook krijgen. Het met de Wtcg vervallen van de 33%-korting voor de eigen bijdrage voor extramurale zorg leidt met ingang van 2015 tot hogere facturen. Dit was bekend, mensen zijn hier over geïnformeerd. In verband met de reeds optredende inkomenseffecten als gevolg van het vervallen van de 33%-korting, heb ik eerder ook besloten om de eigen bijdragesystematiek voor de Wmo 2015 ongewijzigd te laten en af te zien van het oorspronkelijke voornemen van het kabinet om een verruiming van de waarden van de parameters ten behoeve van de berekening van de maximale eigen bijdrage door te voeren. Voorts geldt dat gemeenten als onderdeel van het vervallen van de Wtcg en CER extra middelen hebben gekregen (vanaf 2017 structureel € 268 miljoen). Het is aan gemeenten om te bezien of mensen ondersteuning nodig hebben en hoe deze passend kan worden verstrekt. Als onderdeel hiervan zullen gemeenten in het onderzoek naar een ondersteuningvraag ook stil staan bij de kenmerken van de persoon en diens situatie, waaronder zijn financiële situatie en de gevolgen van verstrekking van mogelijke voorzieningen voor die situatie. Gemeenten hebben ten behoeve van dit financiële maatwerk de verantwoordelijkheid en ook een breed instrumentarium tot hun beschikking; gedacht kan worden aan een lagere kostprijs, het verstrekken van een financiële tegemoetkoming op grond van de Wmo 2015, het aanbieden van een collectieve zorgverzekering of toepassing van het gemeentelijk minimabeleid.
Kent u het onderzoek, dat GroenLinks door TNS-Nipo heeft laten uitvoeren, waaruit blijkt dat de zorgkosten voor chronisch zieken soms wel honderden euro’s per maand stijgen?2
Ik heb kennis kunnen nemen van de samenvattende bevindingen van de eerste, tweede en derde zorgpeiling uitgevoerd door TNS-Nipo.
Wat is uw verklaring voor de uitkomst van genoemd onderzoek dat bijna de helft van de mensen die voorheen onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) vielen nu duurder uit is en aangeeft gemiddeld 244 euro per maand extra kwijt te zijn aan zorgkosten?
Op grond van de mij ter beschikking staande informatie is het niet goed mogelijk om de gevraagde verklaring te geven. Ik beschik over de samengevatte bevindingen van de peilingen, maar niet over het onderliggend materiaal en achtergrondinformatie van de respondenten. Zo weet ik niet wat in het onderzoek van TNS-Nipo onder de definitie van «toegenomen zorgkosten» wordt verstaan.
Het kan gaan om een stijging van feitelijke hogere zorgkosten, maar ook om de ervaren zorgkosten. Bij feitelijke hogere zorgkosten hoeft zich dit vervolgens niet te beperken tot een stijging van de eigen bijdrage. Het kan bijvoorbeeld ook gaan om een aanpassing van eerdere zorg en ondersteuning, in de zin dat iemand nu zelf de zorg en ondersteuning organiseert en inkoopt.
Het ligt niet voor de hand dat met de gemiddelde stijging van de eigen bijdrage met € 244 per maand wordt gedoeld op de eigen bijdrage voor extramurale zorg en ondersteuning die voorheen onder de AWBZ viel en nu onder de Wmo 2015 valt. Dit aangezien de eigen bijdrage onderdeel is van het overgangsrecht. Indien het om de eigen bijdrageregeling in de Wlz (uitgezonderd het pgb) gaat, dan geldt dat deze ongewijzigd is ten opzichte van de eigen bijdrageregeling zoals deze op grond van de AWBZ van toepassing was. Wel zijn de parameters – zoals dit jaarlijks plaats vindt – geïndexeerd. De inkomenseffecten van deze actualisatie zijn beperkt en verklaren de forse stijging uit het TNS-Nipo onderzoek daarmee niet. Bij de pgb’s zijn drie veranderingen opgetreden:
Samengevat verklaren bovenstaande veranderingen een gemiddelde stijging van de kosten voor de burger met € 244 per maand onvoldoende. Ook het TNS-Nipo onderzoek zelf geeft geen verklaring of aanknopingspunten daartoe.
Ook bij het CAK en VWS zijn vragen van cliënten ontvangen met betrekking tot de hoogte van de eigen bijdragen. Bij nadere analyse bleek in veel gevallen dat de stijging veel minder groot was dan gedacht, het afwijkende bedrag liet zich doorgaans verklaren met de hiervoor optredende wijzigingen en/of de stijging was toe te schrijven aan een gestegen inkomen of vermogen.
Wat is uw verklaring voor de uitkomst van genoemd onderzoek dat voor 36% van de mensen die onder de oude Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) vielen de kosten zijn toegenomen en dat zij gemiddeld 53 euro per maand duurder uit zijn?
Ook voor deze vraag geldt dat deze zich op grond van de mij ter beschikking staande gegevens niet goed laat beantwoorden. Zie hiervoor ook mijn uitleg onder 5. Gegeven de inkomensverdeling van de clientèle van de Wmo is een stijging van de gemiddelde maandelijkse eigen bijdrage met € 53 niet realistisch. Dit betekent namelijk dat de gemiddelde eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen op dit moment € 160 per 4 weken zou bedragen terwijl deze feitelijk (in 2014 exclusief de 33%-korting) in de Wmo ongeveer € 40 per 4 weken is.
Wat vindt u ervan dat nog steeds meer dan de helft van de mensen aangeeft zich nog niet goed geïnformeerd te voelen? Ziet u dit als een aanloopprobleem of als een structureel probleem?
Dat cliënten goed en tijdig geïnformeerd worden, was en is nog steeds één van de focuspunten van de transitie. De inspanningen zijn er op gericht om mensen zo goed mogelijk te informeren over de gevolgen van de veranderingen voor hun eigen situatie. Mogelijke onzekerheid hierover moet waar mogelijk op de kortst mogelijke termijn worden weggenomen. In mijn brief in reactie op de 2e en 3e meting van het TNS-Nipo onderzoek ben ik hier nader op ingegaan.4
Was u ervan op de hoogte dat deze kostenexplosie er aan zat te komen?
Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat er sprake is van een kostenexplosie als gevolg van de veranderingen in de langdurige zorg. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 3 en 5.
Wat vindt u ervan dat de stijging van de kosten voor mensen met lage inkomens niet significant lager is dan voor mensen uit andere inkomensgroepen?
Mijn beeld is anders. De in het antwoord op vraag 5 genoemde punten met betrekking op de hoogte van de eigen bijdrage, hebben een groter effect op hogere inkomens. Immers, de eigen bijdrage stijgt naarmate het inkomen en vermogen hoger zijn. In mijn antwoord op vraag 3 heb ik toegelicht dat gemeenten de verantwoordelijkheid hebben om waar nodig en mogelijk, als onderdeel van de individuele benadering, tot financieel maatwerk te komen.
Bent u voornemens bij de voorjaarsnota maatregelen te treffen om de lage inkomens te compenseren?
Naar aanleiding van deze antwoorden zie ik daarvoor geen aanleiding. Bij de koopkrachtberekeningen van het kabinet wordt inzicht gegeven in de koopkrachtontwikkeling van huishoudens van jaar op jaar. Hierbij wordt waar mogelijk rekening gehouden met de (stapeling van) maatregelen van het kabinet. De Kamer ontvangt deze informatie, zoals gebruikelijk, op Prinsjesdag.
Daarnaast, ik heb dat hiervoor toegelicht, hebben gemeenten de verantwoordelijkheid en het instrumentarium, om huishoudens waar nodig ook financieel te ondersteunen op basis van maatwerk. Voorts geldt dat naast het maatwerk vanuit de gemeenten, ook de mogelijkheid blijft bestaan om -onder
nader bepaalde voorwaarden – zorgkosten fiscaal af te trekken op grond van de landelijke fiscale regeling voor de aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten.
Hoe beoordeelt u in het licht van bovenstaande constateringen uw uitspraken van 23 april jl. «Het betekent in simpele bewoordingen dat we inzetten op een betere ondersteuning in de thuissituatie waarbij meer rekening gehouden kan worden met persoonlijke omstandigheden»?3
Het bericht dat er enorme ongelijkheid is ontstaan in de studietoeslag voor arbeidsgehandicapten |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Klopt het bericht dat er grote verschillen tussen gemeenten zijn ontstaan in de hoogte van de studietoeslag voor arbeidsgehandicapten?1
Ik heb kennis genomen van het bericht en onderzoek van Binnenlands Bestuur waarin wordt aangegeven dat er verschillen bestaan in de hoogte van de individuele studietoeslag. In dit verband hecht ik eraan te benadrukken dat het uitdrukkelijk aan de gemeenteraden is om in een gemeentelijke verordening invulling te geven aan de individuele studietoeslag. Voor de Participatiewet is de beleidsvrijheid van gemeenten een belangrijk uitgangspunt. Dit uitgangspunt is ook gehanteerd bij het amendement2 dat tot het opnemen van de individuele studietoeslag in de Participatiewet heeft geleid. Dit amendement is gesteund door vrijwel de gehele Kamer (alleen de PVV stemde tegen). Met het instrument van de individuele studietoeslag hebben de gemeenten dan ook de ruimte om – binnen het wettelijk kader – de individuele studietoeslag in te passen in het eigen re-integratie en armoedebeleid. Hiermee hebben de gemeenten de mogelijkheid om het beleid af te stemmen op de lokale omstandigheden. Hierdoor kunnen de beleidskeuzes, als gevolg van het lokale democratisch proces, inderdaad van gemeente tot gemeente verschillen. Ik acht het van belang dat via gemeentelijke politiek en jurisprudentie op deze manier invulling wordt gegeven aan het centrale begrip: eenheid in verscheidenheid.
Hoe legt u aan arbeidsgehandicapten die middels een studietoeslag kunnen en willen studeren uit dat, wanneer zij in de gemeente Nuth zouden wonen, zij aanspraak kunnen maken op 360 euro, terwijl zij, wanneer zij in Amsterdam zouden wonen, het elfvoudige, namelijk 4.118 euro zouden kunnen ontvangen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat op deze wijze arbeidsgehandicapten in Nederland gelijke kansen op het volgen van onderwijs krijgen?
Gelijke kansen op onderwijs zijn in Nederland goed geborgd, o.a. met voorzieningen als studiefinanciering en de WTOS.
De studietoeslag heeft als doel studenten en scholieren met een beperking een steuntje in de rug te geven. Zoals ik in antwoord 1 en 2 heb aangegeven acht ik het van belang dat de gemeenten- binnen de gestelde wettelijke kaders – in een gemeentelijk verordening zelf invulling geven aan de individuele studietoeslag. Daarmee hebben de gemeenten de mogelijkheid het beleid in het kader van de individuele studietoeslag af te stemmen op de lokale omstandigheden. Het centraal voorschrijven past hier niet bij.
Wat vindt u van het idee om arbeidsgehandicapten een individueel studierecht te geven op basis waarvan zij een afdwingbaar recht krijgen op een vast bedrag om te kunnen studeren? Zou een dergelijke regeling de rechtsongelijkheid die is ontstaan kunnen wegnemen en arbeidsgehandicapten gelijke kansen op het volgen van onderwijs in Nederland kunnen bieden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de grote verschillen in de hoogte van de studietoeslag, te bespreken met gemeenten? Wilt u de Kamer informeren over de uitkomst van deze gesprekken?
Overeenkomstig de wet kunnen de beleidskeuzes ten aanzien van de individuele studietoeslag als gevolg van het lokale democratisch proces van gemeente tot gemeente verschillen. In deze beleidskeuzes treed ik niet.
De rol van de ondernemingsraden bij de beslissing tot het sluiten van politieposten |
|
Nine Kooiman |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Hoe reageert u op de uitspraak van een lid van de Centrale Ondernemingsraad van de politie (COR politie) dat het «te vroeg is om stenen te verkopen» naar aanleiding van het huisvestingsplan?1
Het huisvestingsplan voor de basisteams van de politie wordt in de periode 2015–2025 ten uitvoer gebracht. In zijn brieven van 15 december 2014 en 23 februari 20152 heeft de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer gemeld dat bureaus pas gesloten worden als daar afstemming over is geweest met het lokale gezag en de medezeggenschap.
In hoeverre is een akkoord nodig van de COR politie voordat het huisvestingsplan realiteit kan worden? Is er een akkoord van de COR Politie? Zo nee, wat doet u als er geen akkoord gesloten wordt?
Het huisvestingsplan moet in eerste instantie worden beschouwd vanuit een oogpunt van veiligheid en dienstverlening aan de burger. Om die reden is er met het gezag een zorgvuldig proces doorlopen en op basis daarvan is de lijst met locaties vastgesteld. Over het huisvestingsplan (de lijst met locaties) en over dit proces is uw Kamer in de hiervoor genoemde brieven geïnformeerd. Het huisvestingsplan is een besluit dat valt onder het primaat van de politiek en daarmee onder de uitzonderingsgrond op het adviesrecht van de medezeggenschap. Wel heeft de medezeggenschap adviesrecht waar het gaat om de personele gevolgen.
De term akkoord suggereert een instemmingsrecht van de OR. Daarvan is in deze geen sprake. Wel streven de korpschef als bestuurder in de zin van de WOR en ik naar breed draagvlak bij de medezeggenschap. Derhalve is de lijst met locaties door de Korpschef voor advies aan de COR voorgelegd. De medezeggenschap zal ook betrokken worden bij de nadere besluitvorming in de uitvoering van het huisvestingsplan. De COR is op 16 december 2014 gevraagd om uiterlijk eind februari 2015 advies uit te brengen over de locatielijst. De COR heeft echter uitstel aangevraagd. Tot op heden is er nog geen advies ontvangen.
Wat is uw reactie op de volgende uitspraak: «Het wel lijkt of de politieorganisatie z’n huisvesting nu al aan het herinrichten is. Uit het land horen we geluiden dat er bewegingen gemaakt worden om agenten uit panden te halen en er panden worden afgestoten»? Gaat u op die manier niet voorbij aan de COR politie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hiervoor uiteengezet wordt de komende tien jaar geleidelijk toegewerkt naar de nieuwe huisvestingssituatie voor de basisteams van de nationale politie. Huisvesting is echter een continu proces. Verhuisbewegingen die momenteel plaatsvinden, geschieden in het kader van reeds eerder genomen besluiten. Deze zijn destijds tot stand gekomen in overeenstemming met het lokale gezag en daar waar nodig de ondernemingsraden.
Is het wat u betreft noodzakelijk dat de COR politie akkoord gaat met het huisvestingsplan alvorens u dat plan in praktijk brengt? Zo ja, hoe kan het dat u het huisvestingsplan als definitief heeft gepresenteerd aan de Tweede Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kunt u, terwijl u nog geen akkoord heeft van de COR politie, in uw brief van 23 febuari 2015 stellen dat dit huisvestingsplan concreet betekent voor de basisteams van de politie dat er ultimo 2025 een landelijk dekkend netwerk is van circa 575 politielocaties (teambureaus, 2e teambureaus, steunpunten groot en klein), en dat circa 200 van de huidige fysieke locaties niet meer nodig zijn? 2 Deelt de COR politie die visie?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u per politie-eenheid aangeven of de ondernemingsraad van de desbetreffende politie-eenheid akkoord is met het huisvestingsplan? Kunt u per ondernemingsraad aangeven wat hun argumenten hierbij zijn?
De korpschef heeft advies gevraagd aan de COR. Om tot een goed advies te komen heeft de COR de ondernemingsraden van de politie-eenheden om een reactie gevraagd.
Is het wat u betreft noodzakelijk dat de ondernemingsraad van een politie-eenheid akkoord geeft voor het huisvestingsplan van die eenheid alvorens het in de praktijk wordt gebracht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De nauwe banden op Curaçao tussen het bestuur en de (illegale) gokindustrie |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Waarom meent u dat de mogelijke invloed van de (illegale) gokindustrie op het bestuur een «autonome aangelegenheid» is van het land Curaçao?1 Welke verantwoordelijkheid ziet u hier voor de Rijksministerraad om goed bestuur te verzekeren op Curaçao? Op welke wijze hebt u in dit verband de regering van Curaçao aangesproken op haar verantwoordelijkheid voor goed bestuur?
Welke (strafrechtelijke) onderzoeken lopen op dit moment naar of zijn in het verleden gedaan naar Francesco Corallo, Rodolfo «Rudy» Pizziolo, Jacobo «Cocochi» Prins, Robbie dos Santos en George Jamaloodin?2
Hoeveel en welke bedrijven en organisaties voor Sports Betting zijn vanuit Curaçao actief vanuit de speciale economische freezones («e-zones») op het eiland? Welke bedragen gaan er in deze bedrijven om, welke winsten worden hier gemaakt, onder wiens toezicht en verantwoordelijkheid vallen deze bedrijven en organisaties en welke belastingen worden over de omzetten en winsten geheven?
Welke politici (ministers en volksvertegenwoordigers) die sinds 10 oktober 2010 zitting hebben of hebben gehad in de regering of in het parlement van Curaçao hebben gewerkt voor of hebben betaalde opdrachten uitgevoerd voor één van de bedrijven op het eiland die actief zijn in de casino- en/of loterijwereld, of hebben een positie gehad in het toezicht op de casino’s en loterijen (zoals in de Gaming Control Board en de Fundashon Wega Number Korsou)?
Welke politici en politieke partijen op Curaçao hebben de afgelopen vijf jaar geld ontvangen van bedrijven of ondernemers in de (illegale) gokindustrie (de casino’s en loterijen), welke bedragen zijn hiermee gemoeid en hoe is het toezicht op de besteding van deze bedragen verlopen?
Klopt het dat de politieke partij MFK van Gerrit Schotte een eigen loterij voert als partijfinanciering en/of fundraising? Welke bedragen gaan hierin om, welke belastingen worden hierover geheven en welke regels voor partijfinanciering zijn hiervoor van toepassing?
Welke directe of indirecte geldelijke belangen heeft de huidige Minister van Economische Zaken van Curaçao in de verschillende (illegale) loterijen, waaronder ook de sms- loterijen en de online casino’s die opereren vanuit de zogenoemde «e-zones»?
Klopt het dat de regering van Curaçao voornemens is de illegale sms-loterijen van UTS en Robbie’s Lottery te legaliseren? Wat is daarover uw oordeel?
Wat zijn de huidige omzetten en opbrengsten uit de illegale sms-loterijen voor overheidsbedrijf UTS en/of aanverwante bedrijven?
Welke zijn de relaties tussen de (sms)loterijen op Curaçao en het accountancybureau KPMG, bijvoorbeeld via het overheidstelecombedrijf UTS en/of aanverwante bedrijven? Welke activiteiten voert KPMG uit voor UTS en de verschillende (illegale) loterijen en hoe vindt toezicht plaats op deze activiteiten? Waarom worden de audits, jaarverslagen en rekeningen binnen dit overheidsbedrijf geheim gehouden?
Hoe verklaart u de opvallende jaarlijkse omzetten van bijna een miljard gulden in de Curaçaose casino’s en loterijen?
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg voorzien op 31 maart a.s. over de staat van het bestuur op Aruba, Curaçao en Sint Maarten?
Ja
Het bericht dat een man die is veroordeeld voor het doodrijden van een meisje een opgelegd rijverbod negeert naar aanleiding van het bericht “Pak auto zware drinker af” |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «pak auto zware drinker af»?1
Ja.
Klopt het dat de in het artikel genoemde drankrijder al meerdere malen is opgepakt voor rijden onder invloed? Zo ja, hoe is het dan mogelijk dat dit soort notoire drankrijders steeds weer de weg op kunnen gaan?
De in het artikel aangeduide persoon is in het verleden meerdere malen veroordeeld voor rijden onder invloed (artikel 8 Wegenverkeerwet 1994). Op het moment van het ongeval liep er een proeftijd wegens een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd in 2012.
Er wordt door de politie actie ondernomen om de pakkans zo hoog mogelijk te laten zijn. Zo wordt er bij de politie tijdens de briefing gewezen op personen waarvan bekend is dat zij een rijontzegging of ongeldig verklaard rijbewijs hebben, zodat er door meer mensen naar deze personen wordt uitgekeken. Ook kan de politie bij een staandehouding de Basisvoorziening Informatie-Integrale Bevraging (BVI-IB) raadplegen om in het rijbewijsregister van de RDW te kijken of iemand een rijbewijs heeft. Als er sprake is van een inneming, een rijontzegging of een ongeldig verklaard rijbewijs dan is dat in het register zichtbaar.
Is het rijbewijs van deze drankrijder ongeldig verklaard? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan het dan dat er niet eerder is ingegrepen? Zijn de handhavingsinstrumenten voor dit soort notoire drankrijders voldoende?
De verdachte van het verkeersongeval in Lutten bevindt zich in voorlopige hechtenis en zijn auto is in beslag genomen. Ook heeft de politie het rijbewijs van de verdachte ingevorderd en vervolgens heeft het OM het rijbewijs ingehouden.
Het rijbewijs wordt in elk geval strafrechtelijk ingehouden totdat een rechter zich over de zaak heeft uitgesproken.
Hoe vaak is er vanaf 2010 een rijbewijs ingevorderd bij alcoholovertreders en hoe vaak is vervolgens het rijbewijs ongeldig verklaard? Hoe vaak heeft het Centraal Bureau Rijvaardigheid (CBR) vanaf 2010 een psychologisch onderzoek uitgevoerd bij alcoholovertreders?
In verband met de strafrechtelijke aanpak van rijden onder invloed, kan de politie een rijbewijs invorderen en aan de officier van justitie zenden. Die bepaalt of het rijbewijs wordt ingehouden of teruggegeven. Het OM heeft mij bericht dat in de periode 2010 tot en met 2014, 36.245 keer een rijbewijs is ingehouden.
Het CBR kan in verband met de bestuursrechtelijke aanpak van rijden onder invloed een zogeheten «onderzoek alcohol» uit voeren, dat bestaat uit lichamelijk onderzoek, psychiatrisch onderzoek en bloedonderzoek. De uitslag van de drie onderzoeken tezamen geeft aan of er sprake is van afhankelijkheid dan wel misbruik van alcohol. In het bevestigende geval wordt de betrokkene ongeschikt verklaard en wordt het rijbewijs ongeldig verklaard. Het rijbewijs wordt ook ongeldig verklaard als iemand niet aan het onderzoek alcohol meewerkt (niet betalen of niet verschijnen). Vanaf 2011 wordt vastgelegd of het rijbewijs ongeldig is verklaard vanwege alcoholafhankelijkheid. Vanaf 2011 tot en met 2014 is 13.019 keer een onderzoek alcohol opgelegd. Naar aanleiding hiervan zijn 11.524 rijbewijzen ongeldig verklaard.
Welke andere maatregelen zijn er opgelegd door de rechter dan wel het CBR naar aanleiding van de in de krant genoemde kwestie? Hoe kan het dat dit soort notoire drankrijders in het kader van de zogenoemde recidiveregeling alcohol, steeds weer opnieuw betrapt worden op het rijden onder invloed? Kan er niet sneller en beter worden ingegrepen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn teneinde notoire alcoholgebruikers in het verkeer aan te kunnen pakken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen worden verkend? Bent u bereid strengere straffen in te voeren door de strafmaat en/of de recidiveregeling aan te passen?
Binnen het bestuurs- en het strafrecht bestaan diverse instrumenten om mensen die rijden onder invloed preventief en repressief aan te pakken. Het CBR kan een educatieve maatregel alcohol opleggen en een onderzoek naar de rijgeschiktheid uitvoeren. Als gevolg van de uitspraak d.d. 4 maart 2015 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan het CBR geen alcoholslotprogramma’s meer opleggen. Bij brief van 1 april 2015 hebben de Minister van Infrastructuur en Milieu (IenM) en ik toegezegd dat uw Kamer voor de zomer zal worden geïnformeerd over de vormgeving van een nieuwe regeling voor het ASP.
In het kader van de repressieve aanpak van rijden onder invloed kan er een geldboete van maximaal € 7.800,– en een gevangenisstraf van maximaal 3 maanden worden opgelegd. Ook kan de rijbevoegdheid voor maximaal 5 jaar worden ontzegd. Bovendien wordt op basis van de recidiveregeling voor alcoholovertreders na twee veroordelingen voor rijden onder invloed het rijbewijs van rechtswege ongeldig. Bij de tweede overtreding moet het promillage dan wel meer dan 1,3 zijn. Op verzoek van uw Kamer wordt de recidiveregeling op dit moment geëvalueerd. Ik heb toegezegd om deze evaluatie voor het zomerreces met een beleidsreactie aan uw Kamer toe te zullen zenden. In dat kader zal ik ook ingaan op het zonodig aanpassen van de recidiveregeling.
Er is dus reeds sprake van een pakket van maatregelen ter preventie, ter bescherming van andere weggebruikers, maar ook ter bestraffing van rijden onder invloed.
In Denemarken wordt sinds enige tijd bij alcohol in het verkeer de auto in beslag genomen en verkocht door de staat, heeft u inzicht in de effectiviteit van deze maatregel en bent u bereid deze maatregel ook voor Nederland te verkennen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u voorts de mening dat er bij de aanpak van notoire drankrijders sprake moet zijn van een pakket van maatregelen ter preventie, ter bescherming van andere weggebruikers, maar ook ter bestraffing? O ja, op welke wijze wordt hier invulling aan gegeven? Zo nee, wat voor acties worden er dan wel ondernomen teneinde deze recidivisten aan te pakken?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe vaak is er tot nu toe gebruik gemaakt van de recidiveregeling voor alcoholovertreders? Kan er een overzicht gegeven worden vanaf 1 juni 2011?
Het antwoord op deze vraag zal ik geven in het kader van de aan uw Kamer toegezegde evaluatie van de werking van de recidiveregeling voor alcoholovertreders.
Is er inzicht in de gepercipieerde pakkans bij alcohol in het verkeer? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen mede in het licht van de wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met het verbeteren van de aanpak van het rijden onder invloed van drugs en de zogenoemde nullimiet voor gecombineerd gebruik van verschillende drugs en van drugs en alcohol?
Nee, er is geen inzicht in de gepercipieerde pakkans bij alcohol in het verkeer. Bij de verkeershandhaving wordt, zoals mijn ambtsvoorganger op 18 augustus 2014 in antwoord op vragen van de leden Visser en Dijkhoff (VVD)2 aan uw Kamer heeft gemeld, de gepercipieerde pakkans bepaald door de verschillende handhavingsmiddelen die de politie inzet. Staandehoudingen zijn van belang, alsmede de elektronische handhavingsmiddelen: flitspalen, trajectcontroles, mobiele radarsets etc. De politie streeft ernaar de feitelijke pakkans op de zogenoemde HELMgrasfeiten (helm, gordel, rood licht, alcohol, snelheid) zo hoog mogelijk te laten zijn, onder meer door informatiegestuurde inzet op onveilige wegvakken. Dit houdt in dat de politie handhaaft op die plaatsen en tijdstippen waar het effect van het optreden optimaal is. Tevens wil de politie door zichtbare staandehoudingen en het voeren van mediabeleid (bijvoorbeeld medewerking aan het tv-programma «Wegmisbruikers») actief bijdragen aan (en beïnvloeden van) de pakkans bij de overige weggebruikers. Op deze manier wordt de gepercipieerde pakkans met de hiertoe beschikbare middelen zo hoog mogelijk gehouden.