Het bericht “Franse staat vergroot zeggenschap bij Air France-KLM” |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Franse staat vergroot zeggenschap bij Air France-KLM»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het bericht dat de Franse staat haar grip op de holding versterkt? Is dit voor de Nederlandse staat aanleiding om het Nederlandse belang te vergroten?
De Franse overheid heeft de Minister van Financiën vooraf gemeld dat zij van plan was om aandelen bij te kopen. De Franse staat breidt zijn aandelenbelang uit van 15,88 procent naar 17,58 procent. Dat is geen fundamentele balansverschuiving. Het kabinet heeft dan ook aangegeven daar geen problemen mee te hebben.
De Florange wet geldt voor alle Franse bedrijven en houdt in dat aandeelhouders die langer dan twee jaar de aandelen in bezit hebben een dubbel stemrecht krijgen. Dit is generieke wetgeving van de Franse overheid, om de macht van speculatieve aandeelhouders voor alle Franse bedrijven te weren.
Is het kabinet bereid om het aandeel van de Nederlandse staat in Air France-KLM te vergroten?
AF-KLM blijft een privaat bedrijf, ook met een iets groter belang van de Franse overheid. Het kabinet vindt het belangrijk dat dit ook zo blijft.
De Nederlandse staat heeft geen aandelen AF-KLM en kan dus ook geen groter belang nemen in AF-KLM.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Mansveld krijgt «garantie» Air France over banen bij KLM»?2
Ja.
Bent u bereid om de garanties en beloften van De Juniac, zoals ook beschreven in het artikel, vast te laten leggen in een nieuw Memorandum of Understanding?
Zoals per brief aan de Kamer van 13 maart gemeld, heeft de president-directeur van Air France KLM op 12 maart het volgende toegezegd en herbevestigd:
De instandhouding van de stichtingen SAK 1 en SAK 2, evenals de verlenging van de staatsgaranties zijn vanwege de positie van Schiphol, het netwerk van verbindingen en behoud van de landingsrechten ten tijde van de fusie schriftelijk vastgelegd. In het MoU uit 2010 is verlenging van een aantal belangrijke staatsgaranties schriftelijk vastgelegd.
De andere bovengenoemde afspraken zijn belangrijk, maar betreffen onderwerpen die sterk de interne bedrijfsvoering van het bedrijf raken. De overheid heeft hierbij geen formele rol. KLM en Air France KLM bezien thans of en hoe deze afspraken zijn vast te leggen. Het is hierbij belangrijk dat hetgeen op schrift wordt gesteld in lijn is met de afspraken gemaakt tijdens het gesprek op 12 maart jl. waarover de Kamer is geïnformeerd.
Bent u bereid om te onderzoeken welke rol de overheden spelen op luchthavens in andere landen, zoals Duitsland en Frankrijk, op het gebied van (de kosten van) veiligheidsmaatregelen?
Een dergelijk onderzoek naar de rol van overheden op luchthavens in andere landen op het gebied van (de kosten van) veiligheidsmaatregelen is reeds in een eerder stadium door de Europese Commissie uitgevoerd. De uitkomsten zijn gepubliceerd in het EC-eindrapport van februari 2009 («Report from the Commission on financing aviation security», Brussels, 2.2.2009, COM(2009) 30 final).
De EC heeft onder andere geconcludeerd dat in het merendeel van de lidstaten de kosten voor de beveiligingsmaatregelen worden gefinancierd door middel van doorberekening aan de gebruikers op/van de luchthavens (luchtvaartmaatschappijen, passagiers, etc.), het zogenaamde «user-pays» principle. Daarnaast heeft de EC geconcludeerd dat de wijze waarop de security kosten worden doorberekend over het algemeen zodanig diffuus en ondoorzichtig is, dat er geen behoorlijke vergelijking kan worden gemaakt tussen de lidstaten onderling.
Welke gevolgen op de korte en lange termijn voor Schiphol en de Nederlandse luchtvaart heeft het weren van Golfcarriers op Schiphol?
Golfcarriers worden niet geweerd op Schiphol. Alle bestaande afspraken met de Golfstaten over verkeersrechten op Schiphol worden gerespecteerd. Golfcarriers kunnen derhalve hun operaties conform deze afspraken op Schiphol voortzetten.
In de Kamerbrief nadere uitleg Europees onderzoek oneerlijke concurrentie luchtvaart en uitspraken Nieuwsuur naar aanleiding van de motie Bashir (SP) en Elias (VVD) (Kamerstuk 31 936, nr. 269) en de beantwoording Kamervragen leden Visser (VVD) en Leenders (PvdA) over Qatar Airways (Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 2456) is hier nader op ingegaan.
Wat betreft de gevolgen voor Schiphol om vooruitlopend op Europese onderhandelingen voorlopig geen eigen onderhandelingen te voeren met de Golfstaten, het volgende. Het netwerk op Schiphol kan zich op de korte en lange termijn gewoon verder ontwikkelen. Het netwerk op Schiphol wordt immers gevormd door verbindingen van verschillende luchtvaartmaatschappijen uit een groot aantal landen. Het merendeel van deze verbindingen wordt overigens uitgevoerd door luchtvaartmaatschappijen die onderdeel uitmaken van de SkyTeam alliantie.
Kunt u deze vragen vóór het Algemeen overleg Staatdeelnemingen voorzien op 3 juni 2015 beantwoorden?
Ja.
De berichtgeving “Suzuki-fruitvlieg hele winter op grote schaal actief gebleven” en “Suzuki-fruitvlieg” |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Suzuki-fruitvlieg hele winter op grote schaal actief» en het bericht «Suzuki-fruitvlieg»? Zo ja, wat is uw reactie op de berichtgeving?1 2
Ja.
Deelt u de zorgen die volgen uit het bericht dat de Suzuki-fruitvlieg de gematigde winter goed heeft overleefd, actief is gebleven en daarmee een groot gevaar voor de komende oogst kan betekenen?
De ernst van de situatie is mij bekend. De Suzuki fruitvlieg is een invasief plaagorganisme dat zeer schadelijk is gebleken in Europa, ook in Nederland.
In 2012 werd de Suzuki fruitvlieg in Nederland voor het eerst ontdekt, in de jaren 2013 en 2014 heeft deze fruitvlieg zich zeer snel over Nederland verspreid.
De sector is in samenwerking met mijn ministerie vorig jaar begonnen aan maatregelen om de Suzuki fruitvlieg in het teeltseizoen van 2015 te kunnen bestrijden.
Dit jaar is een vrijstellingsaanvraag voor het gewasbeschermingsmiddel Exirel in de toepassing van kers aangevraagd en ik heb besloten dit middel vrij te stellen (publicatie in Staatscourant d.d. 27 mei 2015). Daarnaast is door de sector ook recent het middel Tracer aangevraagd voor vrijstelling. Daarvan heb ik eveneens het besluit genomen om het middel vrij te stellen; dit zal op korte termijn worden gepubliceerd in de Staatscourant.
In Europees verband wordt door lidstaten samen gewerkt aan een lange termijn oplossing om de Suzuki fruitvlieg te kunnen bestrijden. Daarbij is het van belang meer te weten over de Suzuki fruitvlieg, met name hoe deze vlieg overwintert.
Ik steun een gezamenlijke Europese aanpak, waar ik ook voor heb gepleit in de Landbouw en Visserijraad, waarbij ook de sector actief is betrokken.
Deelt u de mening dat de Suzuki-fruitvlieg een groot risico vormt voor de teelt van vooral fruit, zoals de kers? En dat de urgentie tot bestrijding van de Suzuki-fruitvlieg nu hoog is gezien het komende oogstseizoen en gebleken is dat deze fruitvlieg meer dan 80% van de oogst kan vernietigen en daarmee een financieel debacle kan zijn voor de telers?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de uitkomst geweest van uw gesprek met de Nederlandse Fruittelers Organisatie (NFO) over de bestrijding van de Suzuki-fruitvlieg? Is er hierbij specifiek aandacht geweest voor de kersenteelt? Zo ja, wat is er precies besproken en afgesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het verzoek van de NFO om vrijstelling te verlenen voor bijvoorbeeld het effectieve middel Tracer?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid dit jaar een vrijstelling te verlenen voor bijvoorbeeld het middel Tracer voor de kersenteelt zoals ook gebeurt in de ons omliggende landen zoals Duitsland en België? Zo ja, wanneer bent u bereid dit bekend te maken met het oog op de urgentie vanwege het naderende groei- en oogstseizoen? Zo nee, waarom bent u hier niet toe bereid en welke oplossing ziet u dan voor de kersenteelt? Welke boodschap heeft u voor de kersentelers die met de Suzuki-fruitvlieg meer dan 80% van hun oogst verloren kunnen zien gaan terwijl collega telers in Duitsland en België wel in staat worden gesteld deze fruitvlieg te bestrijden?
Zie antwoord vraag 2.
In uw brief van 12 mei jl. geeft u aan samen te willen optrekken met andere lidstaten in het geval van invasieve plagen die teelten bedreigen (bijvoorbeeld de Suzuki-fruitvlieg); hoe gaat u hier op korte en langere termijn invulling aan geven om tot een structurele oplossing te komen? Op welke wijze gaat u invulling geven aan het gelijke speelveld voor telers in Nederland en de telers in omliggende landen? Bent u bereid u de Tweede Kamer hierover nader te informeren?3
Zie antwoord vraag 2.
Een extremistische moslimprediker in Almere |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Kent u het bericht «Moskee nodigt omstreden prediker Tarik Ibn Ali uit»?1
Ja.
Bent u bekend met het gegeven dat Tarik «Ibn Ali» Chadlioui gelieerd wordt aan jihadisten in Syrië, het verboden Sharia4Belgium en de gewelddadige Duitse organisaties Millatu Ibrahim en Dawa FFM?
Bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie is bekend dat de heer Chadliou te typeren is als een onafhankelijke salafistische prediker met contacten binnen het gehele salafistische spectrum; van a-politiek tot jihadistisch. Daarbij is hij niet vast te pinnen op één positie. Hoewel hij misschien door sommigen gelieerd wordt aan jihadistische organisaties, kan hij er niet mee worden vereenzelvigd.
In hoeverre deelt u de grote zorgen dat deze extremistische prediker opnieuw is uitgenodigd door een islamitische organisatie in Nederland?
In antwoord op vragen van de leden Oskam en Omtzigt (beiden CDA) en Segers (CU), ingezonden op 19 september 2014 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 227), over dezelfde persoon, heb ik laten weten dat deze persoon eerder in Nederland is geweest en dat hij destijds tijdens toespraken geen haatzaaiende of opruiende boodschappen heeft verkondigd. Er is voor zover bekend geen informatie dat dit in de tussentijd wel is gebeurd.
Klopt het dat Tarik Ibn Ali eerder dit jaar geen visum kreeg in verband met diens extremistische achtergrond?
Nee, dat klopt niet. Tarik Ibn Ali heeft de Belgische nationaliteit. Hij heeft voor een bezoek aan Nederland geen visum nodig. Het weigeren of intrekken van een visum is dus niet aan de orde.
Zo ja, kunt u aangeven of u opnieuw het visum van de betreffende prediker zult intrekken en waarom hij er blijkbaar toch een heeft gekregen?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer en welke stappen worden er nu eindelijk gezet om te voorkomen dat figuren als Tarik Ibn Ali hun extremistische boodschap in Nederland kunnen blijven verkondigen?
In de brief van het kabinet van 3 maart jl. (Kamerstuk 29 754, nr. 303) is reeds aangegeven dat uit het buitenland afkomstige visumplichtige sprekers die in Nederland onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen willen uitdragen en daarmee de openbare orde of nationale veiligheid bedreigen, niet welkom zijn. Over de nadere invulling van maatregel 20f uit het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme (het weigeren van visa van predikers – uit visumplichtige landen – die oproepen tot haat en geweld) is uw Kamer recent nog geïnformeerd via de Tweede Voortgangsrapportage van het Actieprogramma.
Ten aanzien van niet-visumplichtige predikers die oproepen tot haat en geweld is in de brief van 3 maart gesteld, dat indien zij rechtmatig in het Schengengebied verblijven, zij beoordeeld kunnen worden op de boodschap die zij tijdens hun verblijf uitdragen. Zij die een onverdraagzame boodschap uitdragen, kunnen worden aangepakt via de strafrechtelijke weg.
Bent u bereid te bevorderen dat de wet zodanig wordt aangepast dat ook organisaties die extremisten uitnodigen kunnen worden aangepakt door de eventuele anbi-status te ontnemen? Zo nee, waarom niet?2
Als de feitelijke activiteiten van een instelling strijdig zijn met het algemeen belang, kan de ANBI-status van een dergelijke instelling worden ingetrokken. Daarvoor is geen wetswijziging nodig. Zie hierover onder meer ook de antwoorden op de vragen van de van de leden Bashir en Karabulut (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1714) over de ANBI-status van Stichting Rohamaa (met name het antwoord op vraag vier).
Als blijkt dat er tijdens een bijeenkomst of evenement sprake is geweest van het aanzetten tot haat zoals vastgelegd in artikel 137d Wetboek van Strafrecht, dan kan het Openbaar Ministerie beoordelen of degene die aanzette tot haat moet worden vervolgd, danwel ook degene die hem bij de strafbare uitingen heeft geholpen (zoals de organisator of de verstrekker van de locatie).
Het bericht “Aanpassingen afspraken sportcontracten horen bij onafhankelijke en transparante publieke omroep” |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aanpassingen afspraken sportcontracten horen bij een onafhankelijke transparante publieke omroep»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de aanpassing van de afspraken en het nieuwe protocol van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO)?
De nieuwe afspraken, zoals vastgelegd in een nieuw protocol, betreffen een aangelegenheid tussen de NPO en de NOS. In mijn antwoorden van 30 maart 2015 op vragen van de leden Elias en Verhoeven ben ik ingegaan op een samenwerkingsovereenkomst tussen de NPO en de NOS.2 In deze overeenkomst waren, naar aanleiding van de splitsing in 2010, onderlinge afspraken vastgelegd. In de loop der tijd is er onduidelijkheid ontstaan over de taakverdeling tussen de NPO en de NOS bij het verwerven van de rechten voor grote sportcontracten zoals de Eredivisie, de Olympische Spelen en het WK. Er is gezamenlijk gezocht naar werkbare afspraken die de respectievelijke rol van partijen helder afbakenen.
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de afspraken tussen de NPO en de NOS. Hierover gaat het Commissariaat voor de Media (hierna: het Commissariaat), dat zal moeten besluiten of het onderzoek naar het eredivisiecontract kan worden afgerond. Wel kan ik u mededelen dat ik tevreden ben dat partijen er samen uit zijn gekomen en dat er in de toekomst op een transparantere wijze wordt meegedongen naar grote sportcontracten.
Klopt het bericht van het Commissariaat van de Media (hierna: Commissariaat) dat er een deal was tussen de NOS en de Eredivisie Media Marketing (EMM) om rond Studio Sport-uitzendingen gratis Ster-zendtijd aan te bieden? Deelt u de mening dat deals waarbij de Ster-zendtijd wordt betrokken onwenselijk zijn? Kunt u dit toelichten?
De inhoud van het contract tussen NOS en de Eredivisie Media Marketing (EMM) is niet openbaar. Het Commissariaat heeft in het kader van zijn onderzoek naar de aankoop van de rechten op de Eredivisiesamenvattingen, blijkens het door u aangehaalde persbericht, geconstateerd dat Ster-zendtijd rond de Studio Sport uitzendingen onderdeel was van het contract over de rechten. Het Commissariaat heeft de NPO, de NOS en de Ster er vervolgens op gewezen dat het betrekken van afspraken over Ster-zendtijd niet meer past bij de onafhankelijkheid en transparantie die hoort bij de publieke omroep. Om deze reden hebben de partijen de afspraken aangepast. Het Commissariaat heeft echter zijn onderzoek nog niet afgerond. Het is te vroeg om daar iets over te zeggen. In antwoord op eerdere schriftelijke en mondelinge vragen heb ik eerder al wel gesteld dat ik voor toekomstige biedingsprocedures transparantie een essentieel punt vind. Daarbij hoort, naast duidelijkheid over afspraken over Ster-zendtijd, ook openheid over de besteding van publieke middelen. Zie verder mijn antwoord op vraag 8.
Bent u op de hoogte van soortgelijke deals, waarbij Ster-zendtijd gratis werd aangeboden bij andere omroepen? Zo ja, wat bent u van plan hieraan te doen? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken?
Uit navraag bij de Ster blijkt dat er geen gratis Ster-zendtijd is verstrekt aan andere omroepen. Voor toezicht op naleving van de Mediawet is het Commissariaat ingesteld als onafhankelijke toezichthouder. Het Commissariaat is bevoegd om toezicht te houden op de naleving van de Mediawet en waar nodig handhavend op te treden.
Welke verwachtingen heeft u ten aanzien van een mogelijke stijging van de Ster-afdrachten nu de deal om gratis Ster-zendtijd aan te bieden van de baan is en deze zendtijd optimaal verzilverd kan worden conform de wettelijke taak van de Ster? Kunt u ook aangeven hoeveel Ster-afdrachten zijn misgelopen door de deal?
Er kan sprake zijn van een stijging van de Ster-afdrachten nu bij de aankoop van de samenvattingsrechten van de eredivisie de financiering van de Ster-zendtijd gescheiden van het contract met de NOS verloopt. Hoeveel dat is kan ik niet vooraf inschatten. Dat is afhankelijk van de verkoop van de Sterspots in een jaar. De belangrijkste uitkomst is dat er een transparantere biedingsprocedure wordt gerealiseerd.
Op uw vraag of ik kan aangeven hoeveel Ster-afdrachten zijn misgelopen, kan ik u het volgende melden. De Ster maakt altijd zelfstandig een afweging of de gevraagde investering (het bieden van Ster-zendtijd) bijdraagt aan een breder en groter bereik en of dit per saldo leidt tot een beter Sterresultaat en daarmee aan een hogere afdracht de lopende mediabegroting. Uit navraag bij de Ster blijkt dat deze afweging en het resultaat steeds positief zijn geweest. Voetbalprogrammering genereert een hoog bereik. Het totale Sterresultaat (ondanks de investering) verbeterde als de NPO eredivisiesamenvattingen uitzond.
Bent u van mening dat de NPO bij toekomstige onderhandelingen, naast het vaststellen van een protocol, meer betrokken en geïnformeerd moet zijn? Zo ja, bent u bereid hierover het gesprek aan te gaan met de NPO en de Kamer over de uitkomsten te informeren? Zo nee, waarom niet?
Met het sluiten van de nieuwe afspraken betrekt de NOS de NPO voortaan continu bij het verwerven van grote sportcontracten en informeert hen hierover. Hierdoor kan tijdig een adequate en effectieve toets plaatsvinden op programmatisch en financieel vlak.
Heeft u eerder aangegeven het bezwaarlijk te vinden dat er achteraf niet in openheid kan worden gesproken over contracten die publieke omroepen sluiten en die bekostigd zijn met publiek geld? Bent u van mening dat in lijn met de beslissing van de NOS en de EMM om de deal aan te passen, het gehele overzicht van afspraken openbaar gemaakt moet worden, zeker in het licht van het commentaar van het Commissariaat? Kunt u dit toelichten?
Ik vind het inderdaad bezwaarlijk dat er achteraf niet in openheid kan worden gesproken over contracten die de publieke omroepen sluiten en die bekostigd zijn met publiek geld. Aan de huidige situatie rond het NOS-EMM-contract kan ik echter niets veranderen. De NOS moet zich houden aan de contractuele afspraken die hierover zijn gemaakt met EMM. Zoals ik in mijn antwoord van 3 juli 2014 op een vraag van het lid Elias reeds heb gesteld, vind ik transparantie voor toekomstige biedingsprocedures een essentieel punt.3 Verantwoording kunnen afleggen is voor een publieke organisatie een belangrijk uitgangspunt. Ik ben hierover in gesprek getreden met de NOS en de NPO, zie ook het antwoord op vraag 8.
Heeft u voorts aangegeven dat u in overleg bent met de NPO en de NOS over uw bezwaren? Kunt u uiteenzetten hoe deze gesprekken verlopen? Bent u ervan overtuigd dat de NPO en de NOS het belang van transparantie over de besteding van publieke middelen onderstrepen?
Ik heb met de NPO en de NOS een aantal constructieve overleggen gevoerd. De NPO heeft in het nieuwe Concessiebeleidsplan zijn visie opgenomen.4 Ik kan nu niet vooruitlopen op mijn beoordeling daarvan. Ik heb de Raad voor Cultuur en het Commissariaat een advies over dit beleidsplan gevraagd en verwacht u in het najaar mijn reactie hierop te kunnen sturen. Ik betrek daarbij ook het punt van transparantie. Mijn standpunt daarover is bekend. Geheimhoudingsbepalingen dienen het algemeen belang niet. Zij dragen niet bij aan transparantie over de besteding van publieke middelen. Transparantie bij toekomstige biedingsprocedures is voor mij een essentieel punt.
Het bericht dat Brussel registratie van rij- en rusttijden van bestelauto’s wil |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Brussel registratie van rij- en rusttijden van bestelauto’s wil?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de gevolgen voor Nederland zouden zijn als de tachograaf voor alle bestelauto’s wordt verplicht (zowel organisatorisch als kosten)?
Ik kan u melden dat de Europese Commissie geen wijziging van de huidige tachograaf verordening overweegt en daarmee ook geen aanpassing van de reikwijdte van de verplichte digitale tachograaf.
Op dit moment implementeert mijn ministerie de aanpassingen die voortvloeien uit de Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees parlement en de Raad tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3821/85. Deze aanpassingen moeten conform de nieuwe verordening uit 2014 voor 2 maart 2016 zijn gerealiseerd. De aanpassingen leiden niet tot verplicht gebruik van digitale tachografen in bestelauto's, omdat de nieuwe verordening uit 2014 niet daartoe verplicht.
Deelt u de visie van verladersorganisatie EVO dat het grootste deel van de 820.000 bestelauto’s die in Nederland rijden, jaarlijks gemiddeld minder dan 18.000 kilometer rijdt waardoor het registeren van de rij- en rusttijden onzin is?
Gezien mijn antwoord bij vraag 2 is dit niet aan de orde.
Bent u bereid in Brussel te pleiten voor het niet invoeren van deze maatregel?
Omdat Brussel niet voornemens is om deze maatregel in te voeren is het pleiten voor het niet invoeren niet aan de orde.
De positie van christenen in Syrië |
|
Joël Voordewind (CU), Pieter Omtzigt (CDA), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er opnieuw een Syrisch-christelijke geestelijke is ontvoerd in de regio van Homs, Syrië?1
Ja.
Deelt u de overtuiging dat de christelijke minderheden in Syrië, met name onder het bewind van IS(IS), steeds verder onder druk komen staan en dat hierbij sprake is van een religieuze, etnische en culturele zuivering? Kunt u aangeven hoeveel christenen er voor de opkomst van IS(IS) in Irak en Syrië verbleven en hoeveel er nu nog over zijn?
Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over de positie van christelijke minderheidsgroepen in Syrië en Irak. Het aantal christenen in Irak bedroeg in 2003 naar schatting ruim één miljoen. Sinds de val van Saddam Hoessein zijn veel christenen het land ontvlucht vanwege de verslechterde veiligheidssituatie. In 2013, voor de opmars van ISIS in Irak, bedroeg het aantal christenen in Irak naar schatting hoogstens 500.000. Sinds de start van het Syrische conflict in 2011 en de opmars van ISIS in Irak en Syrië zijn miljoenen Syriërs en Irakezen op de vlucht geslagen, onder wie ook christenen. Precieze cijfers van het huidige aantal christenen in Syrië en Irak zijn niet beschikbaar.
De trend dat het aantal christenen in het Midden-Oosten sterk daalt is zorgwekkend. Christenen, en tevens andere minderheden, hebben een extra kwetsbare positie binnen de samenleving, omdat zij relatief klein in aantal zijn en derhalve een minder stevig beschermingsvangnet hebben. Nederland maakt gebruik van alle beschikbare kanalen om aandacht te vestigen op de schendingen van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging.
Op welke wijze staat Nederland in contact met de coalitie onder leiding van de Verenigde Staten die ook in Syrië actief is in de strijd tegen IS(IS)? Ziet u mogelijkheden om binnen deze contacten specifiek aandacht te vragen voor het lot van de christelijke minderheid? Op welke wijze wordt hier in de strijd tegen IS(IS) al aandacht aan geschonken en over welke mogelijkheden beschikt u om hieraan een bijdrage te leveren? Deelt u de mening dat dit binnen de coalitie, zowel in Syrië en in Irak, extra aandacht verdiend?
Nederland staat als deelnemer van de anti-ISIS-coalitie voortdurend in contact met de coalitiegenoten, onder andere via de militaire planningsbijeenkomsten, de kerngroep (small group) en de reguliere werkgroepen van de coalitie. De Nederlandse gronden voor deelname aan de coalitie zijn sinds de ontplooiing van de missie ongewijzigd. De bescherming van de burgerbevolking – inclusief christelijke minderheden – tegen de ernstige mensenrechtenschendingen die door ISIS worden begaan, maakt daarvan deel uit.
Heeft u kennisgenomen van de woorden van de Melkitisch aartsbisschop van Aleppo, Jean-Clemen Jeansart, die waarschuwde dat zijn volk in groot gevaar is en op het punt staat te verdwijnen en waarschuwde dat zowel in Syrie als Irak christelijke gemeenschappen, samen met andere kwetsbare minderheden, weerloos zijn tegen aanvallen van ISIS, omdat zij een hoofddoel vormen van de campagne van het kalifaat voor religieuze zuivering?
Ja.
Komt de internationale gemeenschap in actie voordat alle christenen en minderheden verdreven zijn, daarna of in zijn geheel niet?
Nederland is voorstander van een pluriform Syrië en een pluriform Irak, waar minderheden ook in de toekomst een gelijkwaardige plaats in de samenleving hebben. Derhalve blijf ik mij inspannen voor een inclusief politiek proces in zowel Irak als Syrië, waarin ruimte is voor alle bevolkingsgroepen, inclusief de minderheden.
De mate waarin deze pluriformiteit in de toekomst daadwerkelijk gerealiseerd kan worden is onder meer afhankelijk van: de strijd tegen ISIS; de mate van politieke inclusiviteit en hervormingen in Irak; het bereiken van een breed gedragen politieke oplossing voor Syrië en implementatie daarvan; effectieve bestrijding van terrorisme en extremisme in de regio en het aanpakken van straffeloosheid. In bilateraal, EU- en VN-verband, alsmede binnen de anti-ISIS-coalitie, wordt voortdurend aan deze thema’s gewerkt. De internationale gemeenschap werkt daarmee actief aan de bescherming van de burgerbevolking, inclusief de minderheden.
Het bericht: ‘Holleeder regeert vanuit cel’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Ken u het bericht «Holleeder regeert vanuit cel»?1
Ja.
Klopt het dat het deze crimineel, ondanks dat hij in de strengst beveiligde gevangenis van het land zit en dit volstrekt onmogelijk moet zijn, toch is gelukt contact te leggen met de buitenwereld? Zo ja, hoe is dit mogelijk?
Gedetineerden hebben, conform de artikelen 36 t/m 40 van de Penitentiaire beginselenwet, recht op contact met de buitenwereld. Dit geldt ook voor gedetineerden in de EBI. Met het oog op de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting, de bescherming van de openbare orde of nationale veiligheid, de voorkoming of opsporing van strafbare feiten of de bescherming van slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij misdrijven is de directeur van de inrichting bevoegd het contact met de buitenwereld te ontzeggen. Tevens kan de rechter-commissaris (RC) of Officier van Justitie, indien in het belang van het onderzoek of de orde noodzakelijk wordt geacht, beperkingen bevelen die zien op een contactverbod met de buitenwereld. In beide gevallen betreffen dit maatregelen van tijdelijke aard.
In de loop van zijn detentie zijn aan betrokkene beperkingen opgelegd, waarmee hem het contact met de buitenwereld is ontzegd, met uitzondering van het contact met zijn advocaat. Vanaf het moment dat betrokkene in de EBI verblijft, heeft hij op geen enkele wijze – anderszins dan met zijn advocaat – contact met personen buiten de inrichting gehad, niet via post, telefoon of bezoek. Dit is bevestigd door het Openbaar Ministerie.
Is er, door deze slechte beveiliging van de Extra Beveiligde Inrichting (EBI), sprake van mogelijk (groot) gevaar voor de mensen die belastende verklaringen hebben afgelegd tegen Holleeder? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u eraan doen om deze mensen te beveiligen?
De toezichtmaatregelen horend bij het EBI-regime worden ook in deze casus strikt nageleefd, zodat het gevaarsrisico voor degenen die een belastende verklaring hebben afgelegd, maximaal wordt gereduceerd. Bovendien is het personeel van de EBI erop getraind om zorgvuldig en professioneel om te gaan met deze specifieke doelgroep.
Deelt u de mening dat het te bizar voor woorden is dat gevangenen, zeker in de EBI, hun criminele praktijken gewoon vanuit de gevangenis kunnen voortzetten en dat dit het vertrouwen van burgers in justitie zo kan schaden dat mensen in de toekomst geen belastende verklaringen meer willen afleggen waardoor de aanpak van georganiseerde misdaad ook moeilijker wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u per direct nemen om ervoor te zorgen dat de regels of beperkingen in de EBI strikt worden nageleefd?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat Holleeder met fluwelen handschoenen wordt aangepakt, dat hij bijvoorbeeld weigert de door de EBI geserveerde boterhammen te eten omdat hij die niet lekker vindt en de directie daarom heeft besloten dat bewaarders speciaal voor hem natriumarm brood bij een bakker buiten de inrichting moeten kopen? Zo ja, wat is dit voor een onzin en bent u bereid het divagedrag direct de kop in te drukken? Zo nee, waarom niet?
Dit klopt niet.
Het bericht dat listige jihadloverboys piepjonge meisjes inpalmen |
|
Marith Volp (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat listige jihadloverboys piepjonge meisjes inpalmen?1
Ja.
Heeft u zicht op het aantal tienermeisjes dat ingepalmd wordt door jihadloverboys voor een islamitisch huwelijk en naar het kalifaat wordt gestuurd met valse Turkse paspoorten? Zo ja, om welke aantallen gaat het? Zo nee, waarom niet?
Verschillende overheidspartners werken nauw samen bij de integrale aanpak van gewelddadige jihadisten. Bij die aanpak zijn signalen waargenomen dat een aantal minderjarige meisjes zich heeft willen vestigen in een jihadistisch strijdgebied. In een enkel geval is dat ook gelukt. Hierbij is mogelijk sprake geweest van ronselen.
Het OM doet strafrechtelijk onderzoek bij aanwijzing of verdenking van (voornemen tot) uitreis naar een jihadistisch strijdgebied. Op dit moment loopt er een aantal strafrechtelijke onderzoeken dat zich richt op het mogelijk ronselen van strijders voor de gewelddadige jihad. Over deze lopende onderzoeken en concrete aantallen doet het OM geen nadere mededelingen vanwege opsporings- en vervolgingsbelangen.
Deelt u de mening dat snel een halt toegeroepen moet worden aan het groeiend aantal jonge meisjes dat wordt geronseld als jihadbruidjes? Zo ja, welke rol ziet u daarbij voor het expertisecentrum en het kennisplatform preventie radicalisering?
Het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme bestaat uit vijf groepen maatregelen. De interventies om de uitreis naar een jihadistisch strijdgebied te voorkomen of te bemoeilijken zijn daar een belangrijk onderdeel van. Deze uitreis – al dan niet door ronselen en/of uithuwelijken – moet volgens het kabinet te allen tijde voorkomen worden. Hierbij is reeds een rol voorzien voor de expertise-unit sociale stabiliteit en het Kennisplatform Integratie & Samenleving (KIS).
De expertise-unit sociale stabiliteit van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) richt zich op gemeenschappen, gemeentes en professionals. De expertise-unit organiseert en verbindt kennis en expertise in deze verschillende netwerken op lokaal en landelijk niveau. Het doel hiervan is om de handelingsvaardigheid in deze netwerken te versterken en zo de weerbaarheid en veerkracht te vergroten. Hiermee levert de unit in het kader van het Actieprogramma (in aanvulling op de activiteiten van de NCTV) een bijdrage aan het tegengaan van radicalisering en maatschappelijke spanningen.
Het KIS is een programma van het Verwey-Jonker Instituut en Movisie, dat wordt gefinancierd door het Ministerie van SZW. Als kennisplatform opereert KIS rond thema’s als integratie, migratie en diversiteit en de bij het KIS aanwezige kennis en informatie wordt actief gedeeld met de bij deze thema’s betrokken organisaties en overheidsinstellingen.
Hoe beoordeelt u de aanpak van ronselaars van jihadbruidjes zowel als van pedofielen, loverboys en mensenhandelaren? Welke wet- en regelgeving is in dat kader van toepassing en acht u deze voldoende teneinde dit soort ronselaars stevig aan te pakken?
Naast het strafrechtelijke instrumentarium op het gebied van terroristische misdrijven, kan het OM voor de opsporing en vervolging van ronselaars, afhankelijk van de concrete omstandigheden een beroep doen op artikel 279 (onttrekking minderjarigen uit het ouderlijk gezag), op artikel 273f (mensenhandel), op de artikelen 244, 245 en 247 (ontucht met een minderjarige), alsmede op artikel 284 (algemeen dwangartikel) van het Wetboek van Strafrecht. Ook wanneer de strafbare feiten in het buitenland worden gepleegd tegen Nederlanders of vreemdelingen die minimaal vijf jaar rechtmatig in Nederland verblijven, kan de Nederlandse strafwet worden ingezet. Sinds 1 juli 2014 geldt de Nederlandse strafwet vaker in het buitenland. Hierdoor hebben de politie en het OM meer mogelijkheden om misdrijven met een Nederlands slachtoffer te vervolgen. Bijvoorbeeld als de autoriteiten van een land niets doen. Ook kunnen hierdoor in bepaalde gevallen verdachten met de Nederlandse nationaliteit en vreemdelingen die tenminste 5 jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland verblijven, volgens Nederlands recht worden vervolgd voor misdrijven die zij in het buitenland hebben begaan, ook als het slachtoffer geen Nederlander is.
Op welke wijze worden onderwijsinstellingen ondersteund indien zij vermoeden dat er sprake is van de voorbereiding van strafbare feiten of jihadisme?
Bij vermoedens van strafbare feiten kan de school contact opnemen met de politie. Bij vragen over signalen van radicalisering kunnen de scholen contact opnemen met de gemeenten, de vertrouwensinspecteur van de Onderwijsinspectie, de Stichting School en Veiligheid (SVV) of anoniem melding maken bij Meld Misdaad anoniem.
Welke andere maatregelen treft u teneinde de voedingsbodem van radicalisering van kwetsbare jonge meisjes tegen te gaan? Hoe kan voorkomen worden dat deze meisjes uitreizen naar conflictgebieden als ISIS?
Er wordt zowel ingezet op het bestrijden van bestaande gewelddadige jihadistische beweging in Nederland als op het voorkomen van aanwas. Deze integrale aanpak maakt dat radicalisering, ook van kwetsbare minderjarige meisjes, zo goed mogelijk wordt tegengegaan.
Voor de kwetsbare meisjes is van belang de weerbaarheid te vergroten teneinde ronselen te voorkomen. Daarom wordt ingezet op het versterken van mogelijke bronnen van weerstand tegen uitreizen naar een jihadistisch strijdgebied in de directe omgeving: het gezin, direct betrokken organisaties en professionals – denk hierbij aan onderwijs, hulpverleningsdiensten, politie en de (islamitische) gemeenschap.
In het geval er (duidelijke) signalen zijn dat bijvoorbeeld een minderjarig meisje uit wil reizen, wordt in het gemeentelijk multidisciplinair casusoverleg bekeken welke interventies ingezet kunnen worden om dit te verhinderen.
Sociale uitkeringen voor Nederlanders woonachtig in illegale nederzettingen in bezet Palestijns gebied |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ), Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Netherlands to publish new policy on pension payments to citizens living in settlements»?1
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen inzake sociale uitkeringen voor Nederlanders woonachtig in illegale nederzettingen in bezet Palestijns gebied?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat beleidsregels ter zake die het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid mogelijk gaat publiceren in overeenstemming zullen zijn met het beleid zoals in 2002 door de toenmalig Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Rutte) namens de regering uitgedragen, waaronder: «Op grond van het volkenrecht is Israël in de bezette gebieden bezetter en geen soevereine machthebber. Daarom heeft Israël geen bevoegdheid tot het aangaan van verdragsverplichtingen voor het bezette gebied. Israël kan dus voor Nederlandse staatsburgers die in de bezette gebieden wonen geen verdragsverplichtingen aangaan zoals zijn voorzien in het kader van de Wet BEU.»?3
Op grond van de Wet beperking export uitkeringen (Wet BEU) bestaat buiten Nederland slechts recht op een socialeverzekeringsuitkering in een land waarmee Nederland een verdrag heeft gesloten. Dit verdrag dient afdoende waarborgen te bevatten inzake de controle op de rechtmatigheid van de uitkeringen. Een uitzondering geldt voor de AOW, die naar alle landen in de wereld wordt geëxporteerd ter hoogte van de zogenoemde gehuwdennorm (50% van het wettelijk minimum loon). Voor landen waarmee een verdrag is gesloten, kan de AOW voor alleenstaanden 70% van het wettelijk minimum loon bedragen.
Op basis van het internationaal recht heeft Israël als bezettende mogendheid geen soevereiniteit over de gebieden die het bezet.
Daarom heeft Israël geen bevoegdheid tot het aangaan van verdragsverplichtingen voor het bezette gebied. Israël kan dus voor Nederlandse staatsburgers die in de bezette gebieden wonen geen verdragsverplichtingen aangaan zoals zijn voorzien in het kader van de Wet BEU.
Geconstateerd is dat tot dusverre onvoldoende helder is geweest welke gevolgen wonen in door Israël bezet gebied heeft voor de AOW-uitkering van alleenstaande AOW-gerechtigden. Daarom is het volgende besloten.
Iedereen die nu woont in door Israël bezet gebied en een AOW voor alleenstaanden ontvangt ter hoogte van maximaal 70% van het wettelijk minimumloon, mag deze houden. Vanaf 1 januari 2016 zal de AOW-uitkering van personen die voor het eerst als alleenstaande in door Israël bezet gebied een AOW-uitkering krijgen, ter hoogte van de zogenoemde gehuwdennorm (50% van het wettelijk minimumloon) worden gesteld. Dit besluit zal zo spoedig mogelijk worden bekendgemaakt en gecommuniceerd. Dit besluit is inderdaad in overeenstemming met het beleid zoals in de vraag genoemd. Het kabinet onderzoekt of voor de groep vervolgingsslachtoffers 1940–1945 en burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 er voor toekomstige schrijnende gevallen specifieke maatregelen gewenst zijn. De uitkomst van het onderzoek zal dit najaar bekend worden gemaakt.
Herinnert u zich de aankondiging in 2002 van de toenmalig Staatssecretaris van SZW: «Bij gebreke van een verdrag dat van toepassing is in de bezette gebieden, zullen de uitkeringen van gerechtigden die daar wonen dan ook per 1 januari 2003 worden beëindigd of verlaagd op grond van de Wet BEU.»?4
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Deelt het kabinet de mening dat het standpunt van de Socilae Verzekeringsbank (SVB), zoals in de SVB Beleidsregels 2013 vermeld, juist is: «De SVB gaat ervan uit dat de gebieden die Israël zich na de Juni-Oorlog van 1967 heeft toegeëigend, niet tot het grondgebied van Israël behoren. Deze gebieden vallen derhalve buiten de territoriale werkingssfeer van het Nederlands-Israëlische verdrag inzake sociale zekerheid.»?5 Zo nee, waarom niet?
Ja, zie antwoord 3.
Deelt u de mening dat het voor de geloofwaardigheid van de overheid en de rechtsgelijkheid van Nederlandse burgers van groot belang is dat de Wet BEU (Beperking Export Uitkeringen) in vergelijkbare situaties beleidsconsistent wordt toegepast, dus ook op uitkeringen voor Nederlanders woonachtig in illegale nederzettingen in bezet Palestijns gebied waar Israël geen soevereine machthebber is? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie antwoord 3.
Klopt het dat de SVB, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en/of het Ministerie van Buitenlandse Zaken (waaronder de Nederlandse ambassade in Tel Aviv en de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging bij de PA) Nederlandse uitkeringsgerechtigden woonachtig in illegale nederzettingen in bezet Palestijns gebied na 2002 eens of vaker hebben geïnformeerd over de inhouding en/of verlaging van uitkeringen als gevolg van de Wet BEU? Zo ja, wanneer gebeurde dat en door welke instantie(s)?
Het is voorgekomen dat de SVB in individuele gevallen betrokkenen als zodanig heeft geïnformeerd. In alle gevallen hebben betrokkenen alsnog een uitkering op alleenstaandenniveau gekregen omdat geconstateerd is dat onvoldoende helder is geweest welke gevolgen wonen in door Israël bezet gebied heeft voor de AOW-uitkering van alleenstaande AOW-gerechtigden.
Herinnert u zich de mededeling dat in de zoektocht op EU-niveau naar passende maatregelen in reactie op de uitbreiding van nederzettingen «het uitgangspunt is hierbij duidelijker de scheidslijn tussen Israël en bezet Palestijns Gebied aan te brengen, zoals vastgelegd in EU-raadsconclusies»?6
Ja.
Deelt u de mening dat het kabinet geen stappen mag zetten en geen maatregelen mag nemen die deze scheidslijn vervagen en die neer kunnen komen op enige vorm van erkenning of legitimatie van nederzettingen, die een zeer ernstige schending van het internationaal recht zijn? Zo nee, waarom niet?
Israëlische nederzettingen in bezet gebied zijn volgens het kabinet en de EU in strijd met internationaal recht en vormen een obstakel voor het bereiken van een twee-statenoplossing. Uitgangspunt voor het kabinet blijft dat de grenzen van 1967 alleen met onderlinge overeenstemming kunnen worden gewijzigd. Het kabinet geeft in dit verband samen met Europese partners uitvoering aan Europees beleid, gebaseerd op het uitgangspunt duidelijker de scheidslijn tussen Israël en bezet Palestijnse Gebied aan te brengen, zoals vastgelegd in EU-raadsconclusies.
Onbehoorlijk bestuur binnen de Stichting Roobol en het niet publiek maken van een onderzoeksrapport. |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de problemen inzake het bestuurlijk handelen van de Stichting Roobol – het openbaar onderwijs op 17 locaties in Friesland – en het onafhankelijke onderzoek dat is verricht door een oud-onderwijsinspecteur? Zo ja, is er, volgens u, een structureel probleem in het bestuurlijk handelen bij de voornoemde stichting?1 2 3 4 5 6 7
Ja, ik ben bekend met de problemen en het onderzoek door oud-inspecteur mw. drs. C. van den Hoek. Ik verwijs u ook naar mijn brief van 2 maart 2015 aangaande Stichting Roobol.8 In de tweede helft van 2014 is onrust ontstaan rond de besluitvorming over het sluiten of fuseren van IBS Driezum en de afbouw van het voltijds hoogbegaafdenonderwijs op de Burgerschool te Dokkum. Daarnaast vond er sinds de zomer van 2014 een overgang plaats binnen de stichting Roobol van een toezichthoudend bestuur naar een raad van toezicht waarbij fouten in de procedures zijn gemaakt.
Het onderzoek door Van den Hoek is ingesteld door de raad van toezicht van Roobol. Aan mij zijn de conclusies en aanbevelingen beschikbaar gesteld. De centrale onderzoeksvraag was hoe de procedures zijn gevolgd binnen Roobol, waar deze mogelijk onjuist of onlogisch waren en hoe dit bijgedragen kan hebben aan een onrustige en onacceptabele situatie binnen de Stichting Roobol. In het rapport worden kritische kanttekeningen geplaatst ten aanzien van inhoud, aansturing, communicatie en veiligheid binnen de Stichting Roobol. Er staat niet dat er sprake is van een structureel probleem. De onderzoekster concludeert dat er in de organisatie een goede basis is om de noodzakelijke ontwikkelingen en veranderingen vorm en inhoud te geven. De raad van toezicht geeft blijk van een bereidheid om daadwerkelijk bij te dragen aan een gezonde organisatie. Naar aanleiding van het rapport zijn door de raad van toezicht maatregelen genomen. Er is afscheid genomen van de voorzitter van het college van bestuur en twee directeuren zijn ad interim- als college van bestuur aangesteld. Zij zijn aan de slag gegaan met hervormingen. Dit gehele traject wordt breed gedragen binnen de stichting, met inbegrip van de Gemeenschappelijke Medezeggenschapsraad (GMR).
Er zijn bij de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) geen signalen dat de kwaliteit van het onderwijs in het geding is. De inspectie volgt de zaak nauwlettend.
Wat is de reden dat de Raad van Toezicht van de Stichting Roobol weigert het rapport van het onafhankelijke onderzoek in de openbaarheid te brengen en dit rapport niet ter beschikking te stellen aan betrokkenen (medezeggenschapsraad, docenten en ouders)?
De raad van toezicht kiest ervoor het rapport Van den Hoek vertrouwelijk te houden omdat het gevoelige persoonlijke informatie bevat over de afgetreden voorzitter van het college van bestuur. De bevindingen, inclusief conclusies en aanbevelingen, zijn wel gepresenteerd aan de belanghebbenden, waaronder de betrokken gemeenten en de GMR.
Bent u van mening dat het rapport van het onafhankelijke onderzoek geheim moet worden gehouden voor de betrokkenen? Zo ja, wat is hiervan de reden? Zo nee, bent u bereid om u maximaal in te spannen om het rapport van het onafhankelijke onderzoek naar het bestuurlijk handelen bij de stichting Roobol in de openbaarheid te brengen?
Het onderzoek is door de raad van toezicht ingesteld en het is dan ook aan de raad van toezicht om een afweging van belangen te maken bij het wel of niet openbaar maken. De vier betrokken gemeenten stellen zich kritisch op ten aanzien van de raad van toezicht en dringen aan op het openbaar maken van het rapport.
Is er in uw ogen sprake van wanbestuur bij de Stichting Roobol? Zo nee, waar baseert u dat op? Zo ja, welke juridische mogelijkheden zijn er voor docenten en ouders om onwettig genomen besluiten terug te draaien?
De raad van toezicht en het college van bestuur hebben op verschillende aspecten fouten gemaakt maar tonen bereidheid om deze te herstellen. De raad van toezicht heeft hiervoor een plan van aanpak opgesteld en een college van bestuur ad interim- benoemd. Zowel de benoeming als het plan van aanpak worden breed gedragen binnen de organisatie.
Indien ouders en leraren, vertegenwoordigd in de medezeggenschapsraad (MR), van mening zijn dat het schoolbestuur hen ten onrechte niet betrekt bij besluitvorming dan kan de MR dit voorleggen aan de Landelijke Commissie voor Onderwijsgeschillen. De MR kan nu al de nietigheid inroepen van die besluiten die wel zijn voorgelegd, maar waar geen instemming aan is verleend. Met de Wet Versterking bestuurskracht onderwijsinstellingen die nu in de maak is, zal de Wet Medezeggenschap Scholen (WMS) zodanig worden aangepast dat de MR ook bevoegdheid krijgt om de nietigheid in te roepen van besluiten van het bevoegd gezag die ten onrechte niet zijn voorgelegd.
Kunt u toelichten waarom er bij de benoeming van de Raad van Toezicht van de Stichting Roobol niet de juiste procedures zijn gevolgd? Wat is de reden dat de Raad van Toezicht in maart niet is herbenoemd, terwijl dat wel is aangegeven in uw brief?8 9
In de zomer van 2014 heeft een transitie plaatsgevonden van een toezichthoudend bestuur naar een raad van toezicht. Het onderzoek door Van den Hoek had tot doel om vast te stellen hoe de procedures rond deze overgang zijn gevolgd en waar dit mogelijk onjuist is gebeurd. De conclusie van het rapport van Van den Hoek is dat de raad van toezicht en college van bestuur van Roobol niet goed op de hoogte waren van de juiste procedures, maar wel te goeder trouw hebben gehandeld. Men heeft verzuimd om in de statuten een regeling vast te leggen voor de overgangssituatie. De raad van toezicht probeert in overleg met de vier betrokken gemeentes en de GMR de gemaakte fouten te corrigeren. Die herbenoeming van de raad van toezicht heeft tegen de verwachting in niet plaatsgevonden in maart. De betrokken gemeenten houden druk op de raad van toezicht om dit zo spoedig mogelijk te doen.
Bent u van mening dat de Raad van Toezicht van de Stichting Roobol naar behoren functioneert? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, bent u tevens van mening dat de Raad van Toezicht zijn ontslag zou moeten indienen? Kunt u dit toelichten?
De raad van toezicht heeft het onderzoek door Van den Hoek laten instellen naar aanleiding van meerdere signalen en geeft in gesprekken met de onderzoekster blijk inzicht te willen hebben in haar eigen situatie. Het eigen functioneren was geen onderwerp van dit onderzoek, maar de leden zijn met behulp van een externe partij bezig met het evalueren van de eigen positie. Het zijn uiteindelijk de gemeenteraden van de vier gemeentes die oordelen of de raad van toezicht naar behoren functioneert.
Acht u het wenselijk dat de medezeggenschapsraad stelselmatig wordt genegeerd door het bestuur van de Stichting Roobol, waardoor onder andere het onderwijs aan hoogbegaafden in de verdrukking lijkt te komen? Is dit juridisch houdbaar? Welke maatregelen gaat u nemen om deze praktijken een halt toe te roepen?
Uiteraard dient medezeggenschap volledig en volwaardig uitgevoerd te worden binnen scholen. Binnen de Stichting Roobol zijn fouten gemaakt in het betrekken van de medezeggenschap. Zie verder mijn antwoord onder vraag 4.
Bent u van mening dat het bestuursmodel voor (basis)scholen is mislukt, waarbij Raden van Toezicht onvoldoende toezicht houden en onderwijsbestuurders een almachtig positie kunnen verwerven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om het bestuursmodel voor (basis)scholen te verbeteren?
Zie antwoord op vraag 10.
Bent u bereid om de Raden van Toezicht in het basisonderwijs af te schaffen en te vervangen door een sterke medezeggenschapsraad, waarin ouders en docenten volwaardig kunnen meebeslissen over de besteding van het budget, de aanstelling en het salaris van bestuurders en over de inrichting van het onderwijs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer een uitgewerkt voorstel verwachten?
Zie antwoord op vraag 10.
Op welke wijze gaat u de ontwikkeling stoppen dat onderwijsinstellingen zich gedragen als commerciële bedrijven met schijntoezicht via de Raden van Toezicht?
Een goed functionerend systeem van intern toezicht is van groot belang voor het besturen van basisscholen. Een dergelijk systeem kan op verschillende manieren worden ingericht, waaronder met een raad van toezicht. Belangrijk is dat er binnen het systeem sprake is van controle en tegenkracht (checks and balances) waardoor fouten en misstappen tijdig onderkend en gecorrigeerd worden. In een goed werkend systeem van intern toezicht, waar ook de medezeggenschapsraad deel van uitmaakt, functioneren verschillende partijen vanuit hun specifieke kennis, kunde of belang. Voor een juiste balans mag geen van deze partijen stelselmatig worden genegeerd of op enige wijze hun rol worden ontnomen. Indien blijkt dat één van de partijen een sterkere positie behoeft binnen dit systeem, dan zet ik mij er voor in om dit aan te passen. Zo is het de bedoeling de positie van de MR te verbeteren met de Wet Versterking bestuurskracht onderwijsinstellingen. In het wetsvoorstel zoals ik het voor ogen heb krijgt de MR onder meer adviesrecht bij benoeming en ontslag van bestuurders, vindt er halfjaarlijks verplicht overleg plaats tussen intern toezicht en medezeggenschap en kan de MR de nietigheid van besluiten van het bevoegd gezag inroepen die ten onrechte niet ter instemming zijn voorgelegd.
Het bericht ‘Bestuur gaat te ver, vinden Leidse studenten’ |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bestuur gaat te ver, vinden Leidse studenten»?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dit bericht in het licht van de recente discussie over de betrokkenheid en medezeggenschap van studenten bij hun eigen onderwijs?
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht. Het bericht vermeldt dat verschillende studentenorganisaties in Leiden een open brief hebben gestuurd aan het College van Bestuur (CvB) van de Universiteit Leiden (UL). In deze brief geven de studentenorganisaties hun visie op de wijze waarop de UL talentontwikkeling en zelfontplooiing van haar studenten het best kan bevorderen en hoe bepaalde beleidsmaatregelen die gericht zijn op het bevorderen van studiesucces daarop inwerken. De studenten vinden dat er meer ingezet moet worden op kwaliteit en het bieden van ruimte voor zelfontplooiing naast de studie. Het CvB heeft de studenten hierop een antwoordbrief gestuurd waarin het aangeeft hetzelfde doel te hebben als de studenten, namelijk ruimte scheppen voor zelfontplooiing. Het CvB is van mening dat studiesuccesbevorderende maatregelen ervoor zorgen dat studenten in de loop van hun studie meer tijd overhouden voor extra activiteiten. Het CvB geeft aan het signaal van de studenten serieus te nemen en over de aangekaarte thema’s verder met hen in gesprek te willen gaan. Een eerste reactie van de studenten op de antwoordbrief is positief.
Naar ik heb begrepen vindt het goede gesprek tussen het CvB en de Universiteitsraad (UR), waarin ook studenten zijn vertegenwoordigd die de open brief hebben ondertekend, regelmatig plaats. De studenten hebben in hun brief hun standpunt bekrachtigd. Ik constateer dat de betrokkenheid van studenten aan de Universiteit Leiden bij hun eigen onderwijs groot is en dat het CvB er voor openstaat om daarover met de medezeggenschap in gesprek te gaan.
Hoe kijkt u tegen het signaal van deze studentenvertegenwoordigingen aan met betrekking tot de wijze waarop in Leiden binnen de experimentmogelijkheden ingezet wordt op een bindend studieadvies (bsa) in het tweede studiejaar?
Ik zie dat de studenten in Leiden aan hun bestuur laten weten dat zij graag een breed gesprek met hen voeren over de inzet van studiesuccesbevorderende maatregelen, waaronder ook de inzet van het bsa in het tweede jaar. De reactie van het bestuur laat zien dat het signaal van de studenten serieus genomen wordt. Het CvB overlegt regelmatig met de studentgeledingen over ontwikkelingen in het onderwijs. Naar aanleiding van de open brief heeft het bestuur de studentfracties voorgesteld om in de komende, reeds geplande overleggen de door de studenten aangekaarte thema’s rond studiesuccesbevorderende maatregelen te agenderen. Daarop hebben de opstellers van de brief positief gereageerd. Ik vind het goed om te merken dat thema’s die studenten aan de orde stellen onderwerp zijn in de gesprekken van de medezeggenschap en het bestuur.
Deelt u de mening dat dit bericht en de brief die hier aanleiding toe waren2 duidelijk maken dat er van draagvlak voor deze maatregel bij de medezeggenschap geen sprake meer is? Zo nee, waarom niet. Zo ja, waarom deelt u deze opvatting niet?
Nee, die mening deel ik niet. Dit experiment is eerder besproken met de medezeggenschap en er bestaan heldere afspraken tussen de UR en het CvB over de uitvoering van het experiment. Dat de studentorganisaties die de brief verzonden hebben positief reageren op de reactie van het CvB, geeft mijns inziens aan dat in Leiden het bestuur en de UR het gesprek blijvend aangaan.
Heeft u al zicht op resultaten vanuit het Leidse bsa-experiment wat betreft de effecten op studenten en studieprestaties?
Nee, daarop heb ik op dit moment geen zicht. De eerste bindende studieadviezen in het tweede jaar zullen in augustus gegeven worden. De UL zal zelf een evaluatie uitvoeren in het komende najaar. Daarbij zullen zowel studenten als docenten betrokken zijn. De resultaten van deze evaluatie worden besproken met de UR. Over de resultaten zal de UL ook aan mij rapporteren. Het gehele experiment zal ik evalueren na afloop van het experiment in 2018.
Bent u bereid om, gezien het beperkte aantal deelnemers aan het bsa-experiment en het ontbreken van draagvlak in Leiden, dit experiment niet verder te continueren na afloop en geen onderdeel te laten zijn van de nieuwe kwaliteitsafspraken?
Voor het voortijdig staken van dit lopende experiment zie ik geen aanleiding. Dat het aantal deelnemers aan dit experiment beperkt is, ligt in lijn met de ruimte die instellingen hebben om verschillende instrumenten in te zetten op een wijze die past bij de eigen onderwijsvisie en het profiel van de instelling. Ik hecht aan de variëteit die ontstaat doordat instellingen hierin verschillende keuzes maken. Daarbij is ook een experiment dat beperkt in omvang is waardevol.
In 2018 zal dit experiment door mij geëvalueerd worden. Deze evaluatie zal ik uw Kamer doen toekomen. De vraag of we het bindend studieadvies na het eerste jaar wettelijk mogelijk willen maken, komt dan aan de orde.
De veiligheid bij sportevenementen |
|
Michiel van Nispen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Om welke reden heeft u ervoor gekozen om geen (juridische) verplichtingen op te nemen in het instrument dat organisatoren van (sport)evenementen kunnen hanteren voor het inzetten van verantwoorde sportmedische begeleiding tijdens sportevenementen, zodat opgelegde maatregelen geïmplementeerd moeten worden? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Op het terrein van de sport is er sprake van een grote variëteit, die vraagt om een specifieke vorm en mate van acute medische zorg. De verschillen hierbij zijn groot in benodigde kwantiteit van de zorg en optimale kwaliteit ervan. Het instrument «VoorZorg advies» voor evenementenorganisatoren is ontwikkeld door de Vereniging voor Sportgeneeskunde (VSG) met als doel om de sportmedische kennis en ervaring bij sportevenementen te borgen en een veilige sportmedische sportomgeving te bevorderen. Organisatoren van sportevenementen kunnen met behulp van dit advies bepalen welke medische zorg nodig is tijdens het evenement afhankelijk van het type sportevenement, de omvang en het risicoprofiel.
Wie acht u primair verantwoordelijk voor het inzetten van een verantwoorde sportmedische begeleiding, en het waarborgen van de veiligheid van sporters en andere deelnemers tijdens evenementen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Per 1 januari 2014 is het nieuwe evenementenbeleid sport gestart. Daarin staat dat een organisator alleen subsidie van VWS kan ontvangen wanneer de sportmedische zorg goed geregeld is. De organisator van een evenement is, ongeacht of hij subsidie ontvangt van VWS, primair verantwoordelijk voor de inzet van verantwoorde sportmedische begeleiding. Daarnaast is de gemeentelijke overheid verantwoordelijk voor het verstrekken van vergunningen. Het is hierbij van belang dat vergunningverleners eenduidige eisen stellen aan de acute sportmedische zorg bij evenementen.
Welke wettelijke voorschriften gelden precies voor bezoekers en deelnemers aan sportevenementen met betrekking tot hun veiligheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
De organisator van een evenement moet, conform de lokale richtlijnen, een vergunning aanvragen bij de gemeente. De gemeente kan in die vergunning voorschriften opnemen ten behoeve van de veiligheid en gezondheid van de bezoekers en deelnemers. De gemeente kan daarvoor onder andere gebruik maken van advies van de Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio (GHOR, onderdeel van de veiligheidsregio), die samen met of namens de GGD en de regionale ambulancevoorziening een advies levert. De GHOR maakt daarbij gebruik van de Landelijke Handreiking Geneeskundige Advisering bij Publieksevenementen die is opgesteld door GGD GHOR Nederland in afstemming met Ambulancezorg Nederland en het Landelijke Centrum Hygiëne en Veiligheid.
Acht u wettelijke voorschriften ter bescherming van deelnemers aan (sport)evenementen binnen de dranghekken niet even wenselijk als voor mensen daarbuiten? Zo ja, gaat u aanvullende maatregelen treffen? Zo nee, waarom niet?
Het is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de organisator en de deelnemers zelf om te zorgen voor een veilig en gezond evenement. De gemeente kan daarnaast in haar vergunning eisen stellen aan de organisator, die zowel van toepassing zijn op de deelnemers als op de bezoekers (dus zowel binnen de hekken als daarbuiten). Ik acht het daarom niet nodig aanvullende maatregelen te treffen voor de deelnemers aan evenementen.
Bent u ervan op de hoogte dat met betrekking tot ambulancediensten wettelijke regelingen bestaan ter borging van kwaliteit en financiële ondersteuning? Heeft u overwogen een voorziening als de Stichting Service Médical (SSM) onder deze regelgeving te brengen, aangezien het hier om een gelijkwaardige kwalitatieve voorziening gaat? Zo ja, waarom is daar niet toe overgegaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben daarvan op de hoogte. Ik acht het op dit moment niet noodzakelijk om dit onder wettelijke regelingen onder te brengen, aangezien gemeenten lokaal specifieke criteria ten aanzien van kwaliteit kunnen opnemen in hun vergunningverlening.
Indien in de praktijk blijkt dat organisatoren onvoldoende gebruik maken van het aangereikte instrument ter borging van de veiligheid van (sport)deelnemers aan evenementen, bent u dan bereid meer dwingende maatregelen in te zetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gebruik van het instrument heeft op dit moment geen verplicht karakter.
Zie verder antwoord op vraag 7.
Bent u bereid na een jaar een evaluatie te verrichten met betrekking tot het instrument voor sportevenementen en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
In 2015 evalueert de VSG de bruikbaarheid van het aangereikte instrument bij organisatoren. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, zal het instrument worden bijgesteld en zal ik u hierover informeren.
De toename van voedselfraude binnen het Europese voedselsysteem |
|
Jaco Geurts (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Fraude met biologische producten groeit»?1
Ja.
Bent u bekend met het rapport «2015 Situation Report on Counterfeiting in the European Union»2 waarin staat dat voedselfraude met onder andere biologische voedingsmiddelen in toenemende mate voorkomt in de Europese Unie?
Wij hebben de resultaten van het rapport «2015 Situation Report on Counterfeiting in the European Union» gelezen. Europol en de Office for Harmonization in the Internal Market (OHIM) constateren een toenemend aantal gevallen van productvervalsing door georganiseerde criminele netwerken. Voedsel is één van de vele productcategorieën die zijn beoordeeld. Het rapport geeft geen oordeel over het gevaar dat dit met zich meebrengt voor de volksgezondheid.
Voedselfraude speelt zich per definitie af in een schemergebied, waardoor het moeilijk is vast te stellen wat de oorzaken zijn van de toename van het aantal geconstateerde gevallen. Zowel nationaal als internationaal is er verscherpte aandacht voor het opsporen en aanpakken van voedselfraude. Hierdoor komen meer gevallen van fraude aan het licht.
Bent u op de hoogte van het gevaar van het toenemend aantal gevallen van voedselfraude gepleegd door georganiseerde criminele netwerken op het gebied van de volksgezondheid in de Europese Unie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u tevens op de hoogte van de redenen voor de toename in het aantal gevallen van voedselfraude, zoals de grote winst als gevolg van voedselfraude door criminelen en de lage pakkans?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte van de op 14 januari 2014 door de Europese Commissie aangenomen resolutie van Esther de Lange (CDA-Europarlementslid) over voedselfraude betreffende de noodzaak voor de herziening van het functioneren van de voedselketen, betere controle en een aanscherping van de regels voor etikettering? Hoe ziet de bijdrage van Nederland aan de Europese aanpak van voedselfraude er uit?
Wij zijn op de hoogte van de door het Europees parlement aangenomen resolutie van Esther de Lange. Met deze resolutie roept het Europees parlement op tot een herziening van het functioneren van de voedselketen, tot betere controle en tot aanscherping van de regels voor etikettering.
In Nederland wordt een groot aantal acties ingezet, dat zich richt op een verbetering van de naleving van de wetgeving in de voedselketen. Dit zijn bijvoorbeeld de inzet van de NVWA in het kader van haar verbeterplan3, de opvolging van de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OvV) over de «risico’s in de vleesketen4 en de acties die zijn ingezet door de Taskforce Voedselvertrouwen5.
Nederland neemt actief deel aan het in 2013 opgerichte Europese Voedselfraude-netwerk (het zogenoemde «Food Fraud Network»). Naast de Europese Commissie en alle lidstaten, IJsland, Noorwegen en Zwitserland maken ook Europol en Eurojust deel uit van dit netwerk. Deze groep maakt onder andere afspraken over EU-brede aspecten van voedselfraude, het uitvoeren van testprogramma’s en het uitwisselen van ervaringen in de aanpak van voedselfraude.
Daarnaast heeft de Europese Commissie een aantal rapporten uitgebracht over de mogelijkheden van verplichte herkomstetikettering voor een aantal productcategorieën. Voor een aantal categorieën vers vlees is sinds 1 april jongstleden een verplichte herkomstetikettering van kracht. Voor andere productcategorieën zijn de discussies hierover nog niet afgerond.
Opleiding en training van inspecteurs om voedselfraude goed te kunnen signaleren en aanpakken, hebben de aandacht. In het kader van het Plan van Aanpak NVWA en de opvolging van het rapport van de OvV werkt de NVWA aan versterking van de aanpak van voedselfraude. Geconstateerd is dat hiervoor meer specifieke expertise nodig is bij de inspecteurs. Door de NVWA wordt deze expertise met aanvullende opleiding en training opgebouwd.
Verder stelt de NVWA risicoanalyses op van alle ketens waarop ze toezicht houdt. De NVWA benut deze kennis voor een verdere aanscherping van het risicogebaseerde toezicht.
De NVWA neemt deel aan het Europese trainingsprogramma voor toezichthouders «Better Training for Safer Food» (BTSF). In deze trainingen voor en door de toezichthoudende instanties in de EU, wordt informatie over de wijze van uitvoering van het toezicht en de handhaving van de Europese regelgeving op het terrein van voedselveiligheid uitgewisseld. De laatste twee jaar maken ook trainingen op het terrein van voedselfraude onderdeel uit van dit programma.
Bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van Europol en The Office For Harmonisation In The International Market om de kennis en het inzicht van wetshandhavende instanties op het gebied van voedselfraude te vergroten door middel van opleiding en training, aangezien met name de handhaving in complexe situaties een probleem is?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van het idee een Europees coördinatiecentrum op te richten in navolging van het US National IPR Coordination Center teneinde de bestrijding van voedselfraude effectiever te maken, zoals aangegeven in «2015 Situation Report on Counterfeiting in the Europese Unie»?
Het rapport van Europol en de OHIM constateert terecht dat het belangrijk is dat de autoriteiten in de EU samenwerken om fraude met producten sneller en beter te kunnen opsporen en aanpakken.
Zoals in de antwoorden op vragen 5 en 6 al is aangegeven, is voor de bestrijding van voedselfraude het Europese «Food Fraud Network» hiervoor het aangewezen EU-platform. Vanuit dit netwerk worden, naast de genoemde acties, momenteel voorbereidingen getroffen voor het inrichten van een additioneel informatie-uitwisselingssysteem (het Administrative Assistance & Cooperation system: AAC) naast het al bestaande meldingssysteem RASFF voor voedselveiligheidsincidenten.
Dit nieuwe AAC-systeem treedt naar verwachting op korte termijn in werking.
De NVWA investeert daarnaast in de samenwerking met het Openbaar Ministerie om zo daadwerkelijk criminele activiteiten ook strafrechtelijk stevig te kunnen laten aanpakken; en werkt ook internationaal samen, met andere autoriteiten in de EU en met Europol.
Wat is de inzet van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), die zich zoals uit beleidsdocumenten blijkt richt op de voedselveiligheid, ten aanzien van valse etikettering van voedingsmiddelen geïmporteerd vanuit niet-Europese landen?
De NVWA richt zich primair op het toezicht op voedselveiligheid, maar besteedt ook aandacht aan etikettering. Als de etikettering misleidend en/of vals is, treedt zij op. Hierbij maakt zij geen onderscheid in de herkomst van de producten.
Bent u bereid nationaal stappen te ondernemen teneidne de toename van voedselfraude met keurmerken van voedingsmiddelen van buiten de Europese Unie effectiever te bestrijden?
In het rapport van Europol wordt beschreven dat de voedingsmiddelenindustrie een toename heeft geconstateerd in het misbruik van keurmerken van biologische producten.
Voorop staat dat importeurs van voedselproducten er voor verantwoordelijk zijn dat deze producten aan de Europese regelgeving voldoen.
De meeste keurmerken zijn privaat. Wij zien dan ook in eerste instantie een verantwoordelijkheid voor de keurmerkeigenaren en producenten en afnemers van deze producten om alert te zijn op misbruik van het keurmerk door derden en zich als keten te wapenen tegen fraude met de keurmerken. Douane en FIOD zijn daarnaast alert op fraude rond intellectueel eigendom.
Het wettelijk gereguleerde Europese biologische logo mag alleen worden gebruikt voor producten die voldoen aan de Europese Verordening voor biologische productie en etikettering van biologische producten ((EG) 834/2007).
De controle op biologische producten en biologische productie vindt in Nederland plaats door Skal Biocontrole. Skal is verplicht om vermoedens van fraude door te geven aan de NVWA. De NVWA kan hier nader op ingrijpen, afhankelijk van de aard, ernst en omvang.
De aandacht voor het opsporen en aanpakken van voedselfraude ten algemene is geïntensiveerd. Zoals in de beantwoording van vragen 5 en 6 al toegelicht, investeert de NVWA in de samenwerking met de andere autoriteiten die actief zijn op dit terrein.
Verkeershufters die minder vaak gepakt worden |
|
Ockje Tellegen (VVD), Remco Dijkstra (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u uw stelling dat door trajectcontroles de uitstoot van CO2, fijnstof en geluidproductie daalt, nader onderbouwen? Uit welk onderzoek blijkt dat en hoe is dat in de Nederlandse praktijk vastgesteld?
Trajectcontroles zorgen voor een verlaging van zowel de gemiddelde snelheid als de spreiding van snelheden. De effecten van verandering van snelheid op de uitstoot van CO2, fijnstof en geluidsproductie zijn onder andere beschreven in het onderzoek1 dat ik u bij mijn brief van 28 november 20112 heb gestuurd, voorafgaand aan de verhoging van de algemene snelheidslimiet naar 130 km/u.
Deze verbanden tussen snelheid en emissies zijn bevestigd in onderzoek van TNO uit 2015 (CO2-emissiefactoren voor de snelweg), metingen en berekeningen van emissies van fijn stof door TNO voor/na de invoering van de 80-km/u zones en het Reken- en Meetvoorschrift Geluid 2012.
Sinds wanneer is de vermindering van CO2-uitstoot een doelstelling van trajectcontroles? Waar is dit vastgelegd, wat zijn de doelstellingen en wanneer zijn deze doelstellingen in uw ogen bereikt? Hoe verhoudt zich dit met het uitgangspunt dat bronbeleid het meest effectieve instrument is om de vermindering van CO2-uitstoot van autoverkeer te realiseren?
De landelijke CO2-doelstelling vormt geen aanleidingtot het instellen van trajectcontroles. Zoals aangegeven in de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van 22 april 20153 hebben trajectcontroles als gevolg dat de CO2 -productie daalt. Het doel van trajectcontroles is naleving van de geldende snelheidslimiet (zoals ook aangegeven in de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 28 januari 20154 en mijn brief van 14 november 20145). Bij het vaststellen van een lokale snelheidslimiet wordt rekening gehouden met lokale factoren zoals verkeersveiligheid, geluid en luchtkwaliteit.
Hoe verhoudt het antwoord onder 11 van de eerdere vragen inzake het bericht dat verkeershufters minder vaak gepakt worden1 dat trajectcontroles ook dienen voor milieudoeleinden, zich tot de antwoorden op eerdere vragen inzake het bericht dat de automobilist de klos is2, waarin wordt aangegeven dat verkeershandhaving gericht is op het verbeteren van de naleving van verkeersregels? Wanneer is verkeersveiligheid nu doorslaggevend en wanneer zijn milieudoeleinden dat? Hoe is deze afweging gemaakt? Indien het milieudoeleinden betreft, is het dan niet altijd een tijdelijke maatregel, gelet op de verbetering van de luchtkwaliteit, de CO2-uitstoot en de geluidsreductie in de afgelopen jaren?
Zoals hierboven aangegeven, is het doel van trajectcontrolesystemen het handhaven van de geldende snelheidslimiet. Een belangrijk criterium bij de selectie van locaties voor de plaatsing van trajectcontroles is dan ook de mate waarin de snelheidslimiet wordt overschreden.
Milieudoeleinden en verkeersveiligheid zijn de directe aanleiding voor het vaststellen van een lokale snelheidslimiet die afwijkt van de standaardsnelheid van 130 km/u op snelwegen. Trajectcontroles zorgen ervoor dat de geldende limiet ook daadwerkelijk wordt nageleefd. Zodoende dragen trajectcontroles, zoals benoemd in antwoord 11 van de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van 22 april 20158, bij aan zowel de verkeersveiligheid als milieudoeleinden. Het beleid is er op gericht om de snelheidslimiet op zo veel mogelijk trajecten te verhogen tot 130 km/u zodra dat kan binnen de randvoorwaarden van verkeersveiligheid en milieu.
Kan inzichtelijk worden gemaakt hoeveel en welke trajectcontroles worden ingezet voor milieudoeleinden? Zo ja, kunt u een overzicht geven van alle trajectcontroles ten behoeve van milieudoeleinden, met daarbij de opbrengsten van de boetes in de afgelopen vijf jaren?
Zoals aangegeven is het doel van trajectcontroles de naleving van de geldende snelheidslimiet. De wettelijke kaders voor luchtkwaliteit, geluid en natuur spelen een rol bij het vaststellen van de lokale snelheidslimiet. De opgelegde boetebedragen voor alle wegvakken met trajectcontroles zijn opgenomen in de tabel bij antwoord 8.
De doelstellingen voor geluid zijn vastgelegd in hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer («SWUNG»). De basis voor het luchtkwaliteitsbeleid is vastgelegd in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit op basis van hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Voor beide onderwerpen wordt jaarlijks een nalevingsverslag / monitoringsrapportage opgesteld waarin de situatie wordt getoetst aan de doelstellingen. Het snelhedenbeleid is erop gericht om op locaties waar dat kan binnen de randvoorwaarden van verkeersveiligheid en milieu, de snelheidslimiet te verhogen tot 130 km/u.
Welke milieudoelstellingen worden er per trajectcontrole nagestreefd (geluid en/of fijnstof en/of andere), hoe worden deze gemonitord en zijn deze doelstellingen inmiddels al niet behaald? Wat is de (wettelijke) basis van deze doelstellingen: wet- en regelgeving en/of bestuurlijke afspraken of anders?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u de inzet van de trajectcontroles met milieudoeleinden nog steeds legitimeren als blijkt uit de luchtkwaliteitsrapportage Monitoringsrapportage NSL 2014 (Kamerstuk 30 175, nr. 203) dat alle normen qua fijnstof en stikstof langs de snelwegen worden behaald in Nederland? Zo nee, wanneer worden deze controles dan stopgezet?
Het doel van trajectcontroles is naleving van de geldende snelheidslimiet. Bij het vaststellen van een snelheidslimiet voor een wegvak wordt rekening gehouden met lokale factoren zoals verkeersveiligheid, geluid en luchtkwaliteit. Het snelhedenbeleid is erop gericht om plaatselijke snelheidslimieten te verhogen, indien verbeterde omstandigheden daar voldoende ruimte voor geven. Dat betekent echter niet dat na het verhogen van een lokale snelheidslimiet de daar aanwezige trajectcontroles automatisch komen te vervallen. Zoals aangegeven in mijn brief van 28 november 2011 is handhaving van de maximumsnelheid niet alleen van belang bij snelheidslimieten van 80km/u, maar ook bij hogere snelheidslimieten zoals 100km/u of 130 km/u.
Welke (financiële) middelen zijn er ingezet om de zogenoemde geluidsdoelstellingen te realiseren en wat is de voortgang? Wat is de bijdrage van de trajectcontroles aan geluidsreductie? Wat is de bijdrage van overige middelen, zoals bronbeleid, stil asfalt en de geluidsschermen die zijn neergezet?
Zoals aangegeven in het Actieplan omgevingslawaai van Rijkswegen 2008–20139 worden de kosten voor geluidmaatregelen langs Rijkswegen voor deze periode geschat op ca € 400mln. In het Actieplan omgevingslawaai van Rijkswegen 2013–201810 worden de kosten voor de daaropvolgende periode (2013–2018) voorzichtig geschat op € 300 mln. Deze kosten voor de periode vanaf 2013 zijn verdeeld over de jaarlijkse naleving van geluidproductieplafonds, het Meerjarenprogramma Geluidsanering (MJPG) en aanlegprojecten, waarin ook wordt geanticipeerd op naleving van geluidproductieplafonds in toekomstige jaren.
Zoals aangegeven in het Actieplan 2013–2018 is het aantal woningen met een hoge geluidsbelasting (>65dB) met 37% gedaald tussen 2006 en 2011. De grootste bijdrage aan deze daling wordt geleverd door werkzaamheden bij aanlegprojecten waarin met name geluidschermen en ook stille wegdekken (die ook tot het bronbeleid worden gerekend) zijn aangebracht.
Trajectcontroles zorgen voor een lagere gemiddelde snelheid en daarmee ook voor een (beperkte) daling van het geluidsniveau. De aanwezigheid van trajectcontroles wordt in de huidige geluidberekeningen momenteel -in tegenstelling tot bij luchtkwaliteit- echter niet meegenomen.
Kunt u een overzicht geven van de trajectcontroles ten behoeve van de verkeersveiligheid (ook hier graag een overzicht van de opbrengsten per trajectcontrole van de boetes in de afgelopen vijf jaren)? Is onderzocht of en in welke mate de trajectcontroles daadwerkelijk hebben bijgedragen aan de verbetering van de verkeersveiligheid? Zo ja, wat zijn de resultaten van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet?
De onderstaande tabel bevat per traject de snelheidslimiet en de hoogte van het totale opgelegde boetebedrag op grond van de wet Mulder voor de afgelopen vijf jaar (2010 – 2014).11 Het opgelegde boetebedrag is niet exact gelijk aan de opbrengst per trajectcontrole: het verschil bestaat onder andere uit boetes die niet worden geïnd en opgelegde verhogingen wegens te late betaling.
Wegvak
Snelheidslimiet (km/u)
Totaal opgelegd boetebedrag 2010–2014 (x € 1.000)
A2 – Holendrecht -Maarssen
100 (tot Vinkeveen)
100/130 (vanaf Vinkeveen)
152.574
A4 – Leidschendam – Zoeterwoude
100/130
69.659
A10 -Nieuwe Meer – Coentunnel
100 en deels 80
16.140
A12 – Den Haag-Prins Clausplein
80 (stad in)
100 (stad uit)
9.495
A13 – Overschie-Kleinpolderplein
80
7.744
A58 – Bergen op Zoom – Roosendaal
120
2.808
N62 – Westerscheldetunnel
100
3.000
Zoals eerder aangegeven is een betere naleving als gevolg van trajectcontroles in algemene zin positief voor de verkeersveiligheid, ongeacht de aanleiding voor de specifieke snelheidslimiet. Uit metingen voor en na invoering van trajectcontroles is gebleken dat hierdoor de gemiddelde snelheid daalt. Zoals gemeld in de onderzoeken bij mijn brief van 11 november 201112 is verandering van de gemiddelde snelheid de beste voorspeller van het aantal ongevallen. Deze resultaten zijn bevestigd in ongevalanalyses na invoering van de 80km-zones met trajectcontroles.
Een directeur die twee schoolbesturen leidt en voor 66 uur per week wordt uitbetaald |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat een directeur leiding geeft aan twee zelfstandige basisschoolbesturen en daardoor voor 1,65 fte betaald wordt? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om deze directeur en de betrokken stichtingen ter verantwoording te roepen?1
Dit vind ik onwenselijk. Het is goed dat betrokken partijen zich beraden op de ontstane situatie en een passende oplossing zoeken. Hierdoor is verdere actie vanuit mijn kant nu niet nodig. Wel zal ik deze casus blijven volgen.
Is het juridisch mogelijk om in Nederland een arbeidscontract van 1,65 fte aan te gaan? Zo ja, waarop is dit gebaseerd?
Sociale partners leggen hierover afspraken vast in de cao. Volgens de cao’s voor het primair onderwijs is dit niet mogelijk. Volgens de cao po mag een maximale betrekkingsomvang 120 procent van een normbetrekking op jaarbasis zijn. In de bestuurders-cao po is een strikte norm opgenomen over de maximale betrekkingsomvang. Hier mag een fulltime functie maximaal 100 procent van een normbetrekking bedragen.
Wat is de precieze bezoldiging van voorgenoemde directeur (uitgesplitst naar de twee type dienstverbanden) op jaarbasis? Valt deze bezoldiging binnen de vastgestelde norm van de Wet Normering Topinkomens (WNTP)?
De bezoldiging van elke functie die onder de WNT valt, moet afzonderlijk aan de wet worden getoetst. Wat het salaris van deze bestuurder is voor zijn werkzaamheden in 2015 voor SOM is nog niet openbaar. Dat zal bij het jaarverslag in 2016 bekend worden. In het laatst gepubliceerde jaarverslag (over het jaar 2013) heeft de betreffende bestuurder een vergoeding ontvangen die binnen de wettelijke norm voor de sector valt. Sinds februari 2015 is deze bestuurder ook werkzaam voor de stichting Abbo, waardoor de functies optellen tot 1,65 fte. Navraag leert dat Abbo een salaris verstrekt dat onder de vastgestelde norm van de wet valt.
Welke consequenties en risico's heeft een dienstverband van een omvang van 1,65 fte voor de arbeidsomstandigheden van voorgenoemde directeur? Is dit wettelijk mogelijk? Acht u dit een wenselijke situatie?
Zie het antwoord op vragen 1 en 2.
Bent u van mening dat een fulltime schoolbestuurder, ongeacht het aantal uren dat hij werkt, verantwoordelijk zou moeten zijn voor één school? Is het wenselijk dat één en dezelfde persoon leiding geeft aan twee verschillende, zelfstandige basisschoolbesturen?
Ik vind het niet wenselijk dat een fulltime schoolbestuurder, ongeacht het aantal uren dat hij werkt, leiding geeft aan twee zelfstandige schoolbesturen, mede omdat een bestuurder alert moet zijn op conflicterende belangen. Dat volgt onder andere uit artikel 19, tweede lid, van de Code goed bestuur waaraan de leden van de PO-Raad zichzelf hebben gecommitteerd.2
Ik ben wel van mening dat een directeur in de vorm van parttime betrekkingen verantwoordelijk kan zijn voor meer dan één school, bijvoorbeeld in de vorm van een bovenschools directeur of directieteam.
Is het waar – zoals beide voorzitters van de betrokken schoolbesturen zeggen – dat het juridisch niet verboden is om twee aanstellingen onder twee verschillende cao’s naast elkaar te hebben voor meer dan anderhalve voltijdbaan? Zo ja, waarop is dit gebaseerd? Bent u van plan om een dergelijke constructie te verbieden?
Het is aan de sociale partners om afspraken te maken over de maximale betrekkingsomvang. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat de Gemeenschappelijke Medezeggenschapsraad (GMR) voor het blok is gezet door het schoolbestuur, daardoor geen weloverwogen advies kon geven en dat er bovendien niet geluisterd is naar de zorgen van de GMR? Acht u dit een juiste vorm van medezeggenschap in het onderwijs? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Voor onder andere dit soort gevallen kent de Wet medezeggenschap op scholen (WMS) een geschillenregeling. Zo kan een (G)MR naar de geschillencommissie (LCG WMS) stappen wanneer het bevoegd gezag het uitgebrachte advies niet of niet geheel volgt en de (G)MR van oordeel is dat daardoor de belangen van de school of de belangen van de medezeggenschapsraad ernstig worden geschaad.
Verder kan de (G)MR naar de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam wanneer het bevoegd gezag de verplichtingen die voortvloeien uit de WMS niet naleeft. Een dergelijke verplichting is bijvoorbeeld ervoor zorgdragen dat advies wordt gevraagd op een zodanig tijdstip dat het advies van wezenlijke invloed kan zijn op de besluitvorming. De (G)MR moet in de gelegenheid worden gesteld overleg te voeren met het bevoegd gezag voordat advies wordt uitgebracht en voordat het besluit definitief wordt genomen.
Zijn er meer directeuren in Nederland die meer dan één (zelfstandige) school leiden? Zo ja, welke scholen betreft dit en wat is de precieze omvang van de betreffende dienstverbanden?
Schoolbesturen leveren hun personeelsgegevens aan bij DUO. Op basis van de huidige bestanden is het niet mogelijk om vast te stellen hoeveel directeuren aan meer dan één school leiding geven.
Zijn er meer directeuren van scholen die door een dubbelfunctie voor meer dan 1 fte aan het werk zijn? Zo ja, om hoeveel personen gaat dit en welke scholen betreft dit?
Zie het antwoord op vraag 8.
Het toegenomen antibioticagebruik bij kippen en de antibiotica-doelstelling |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat er een toename is in de hoeveelheid gebruikte antibiotica bij kippen, en dat dit de doelstelling, een daling van 70% in antibioticagebruik eind dit jaar ten opzichte van 2009, in gevaar brengt?1
Ja, ik ben bekend met het feit dat in 2014 het antibioticumgebruik bij vleeskuikens is toegenomen. Dit blijkt uit de registratie van het gebruik van antibiotica door de veehouderijsectoren. Dit is gepubliceerd in het rapport van de Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit (SDa) over het gebruik van antibiotica bij landbouwhuisdieren in 2014. Onze reactie op dit rapport is op 27 mei 2015 aan uw Kamer gestuurd (TK 29 683, nr. 200).
De SDa geeft aan dat de stijging mogelijk het gevolg is van een meer verantwoord gebruik van antibiotica in de vleeskuikensector, waarbij vleeskuikens niet meer in de eerste levensweek (bij een laag gewicht) worden behandeld, maar op een later moment (bij een hoger gewicht wanneer er duidelijke klinische ziekteverschijnselen optreden) waardoor meer antibiotica nodig is. Of deze verschuiving de toename in afdoende mate kan verklaren, vraagt volgens de SDa nadere analyse. Overigens is de reductie in het antibioticumgebruik die de vleeskuikensector sinds 2009 heeft gerealiseerd procentueel hoger dan die van andere sectoren.
Kunt u reageren op het feit dat er grote verschillen zijn in de hoeveelheid antibioticagebruik tussen pluimveehouders? Kunt u uiteenzetten welke stappen ondernomen zullen worden om ook de pluimveehouders die nu grote hoeveelheden antibiotica gebruiken naar een vermindering in antibioticagebruik te sturen?
De SDa constateert in zijn rapport dat de verschuiving van bedrijven in het actiegebied die veel antibiotica gebruiken naar gebieden met laag antibioticagebruik stagneert. De SDa dringt erbij dierhouders en dierenartsen en alle ketenpartners op aan om extra inspanningen te leveren om het gebruik verder te reduceren. Dit advies onderschrijven wij. De stijging van het gebruik in de pluimveehouderij is zorgelijk. Wij hebben hierover gesproken met de sector. De sector deelt deze zorg, voert een analyse uit naar de achterliggende oorzaken en neemt op korte termijn maatregelen om het gebruik te verminderen, waaronder een aanscherping van de aanpak en sanctionering van bedrijven in het actiegebied en aanscherping van het verplicht verbeterplan in IKB voor bedrijven met een antibioticumgebruik in het signaleringsgebied.
Voor de langere termijn is verdere inzet op verbetering van de diergezondheid voor alle dieren nodig. Veehouders, dierenartsen en ketenpartners zijn hier primair voor verantwoordelijk. Veehouders moeten in overleg met hun dierenarts in het wettelijk verplichte bedrijfsgezondheidsplan maatregelen opnemen die de diergezondheid op het bedrijf kunnen verbeteren. In dit kader zal de vleeskuikensector een analyse maken van de kritische succesfactoren die kunnen bijdragen aan een laag antibioticumgebruik. De geïdentificeerde succesfactoren kunnen vertaald worden naar gerichte bedrijfsverbeterplannen.
Voor de overige maatregelen verwijzen we u naar de genoemde brief van 27 mei jl. In deze brief hebben wij ook toegelicht hoe wij willen komen tot vormgeving van het beleid voor de periode 2016 – 2020. Daarbij hebben we aangegeven dat verbetering van diergezondheid en preventieve diergezondheidsmaatregelen een belangrijke pijler vormen voor ons vervolgbeleid. Begin 2016 informeren wij u over de uitwerking van dit vervolgbeleid.
Overweegt u gedwongen maatregelen om de gezondheid van pluimvee (bijv. een warme vloer, lage stofhoeveelheden en makkelijk bereikbaar schoon drinkwater en gezond voer) te bevorderen, en daarmee de hoeveelheid antibioticagebruik te doen afnemen? Zo ja, op welke termijn gaat u hiervoor regelgeving invoeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u reageren op het feit dat met deze resultaten de doelstelling voor eind 2015 op antibioticagebied niet gehaald zal worden? Welke stappen gaat u ondernemen om deze doelstelling alsnog te halen?
Na een periode van forse reductie van het veterinaire antibioticumgebruik, is de daling van het gebruik afgevlakt. Het antibioticumgebruik in de vier grote veehouderijsectoren (inclusief vleeskuikens) is in 2014 gedaald met 4% ten opzichte van 2013. Zoals de SDa concludeert, lag het in de lijn van de verwachting dat de snelle daling in het veterinair antibioticumgebruik geleidelijk tot stilstand zou komen. De totale reductie van het gebruik in deze vier sectoren eind 2014 is 58,1% sinds 2009.
Zoals aangegeven in de brief van 27 mei jl. vinden wij de afvlakking van de daling een zorgelijke ontwikkeling. Hoewel de realisatie van de reductiedoelstelling eind 2015 lastig zal worden, blijft onze doelstelling gericht op 70% reductie van het antibioticumgebruik ten opzichte van 2009. De SDa geeft aan dat verdere reductie ook mogelijk is. Dit vergt aanvullende inspanningen van de sectoren en dierenartsen. We zijn blij dat de sectoren en dierenartsen dit oppakken en diverse maatregelen treffen om een verdere reductie te realiseren. Met de afvlakking van de daling vangt volgens de SDa echter ook een nieuwe periode aan, die vraagt om reflectie. Dit jaar benutten wij dan ook om met alle betrokken partijen het vervolgbeleid voor na 2015 vorm te geven, gericht op een verdere vermindering van risico’s van resistentievorming en resistentiespreiding.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Dierenwelzijn voorzien op 23 juni 2015?
Ja.
De extra kosten bij de verbouwing van Huis ten Bosch |
|
Ronald van Raak , Alexander Pechtold (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving bij RTL Nieuws over de extra kosten bij de verbouwing van Huis ten Bosch?1
Ja.
Klopt de raming van RTL Nieuws en wat houdt in dat geval de verbouwing van de andere delen van het paleis precies in? Kunt u voor elk van de paleisdelen aangeven wat de oorspronkelijke raming was, welke meerkosten nu begroot worden en hoe die vermeerdering is opgebouwd?
Zie de Kamerbrief betreffende de Renovatie paleis Huis ten Bosch d.d. 19 juni 2015 (Kamerstuk 34 000-XVIII, nr. 22).
Kunt u verduidelijken waarom ervoor gekozen wordt om de overige paleisdelen nu ook te renoveren, in het licht van de overweging dat bij een zorgvuldige voorbereiding van de eerdere verbouwingsplannen de nu noodzakelijke ingrepen toen ook al naar boven zouden hebben moeten komen en meegenomen zouden hebben kunnen worden in de vorig jaar aan de Kamer gemelde plannen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt deze berichtgeving zich tot de stelling van de Minister-President in het debat over de begroting van de Koning over 2015 dat de verbouwing voor € 35 mln. technische en infrastructurele maatregelen betreft voor het gehele paleis?
De opmerkingen van de Minister-President waren in overeenstemming met het aanvankelijke plan voor een gedeeltelijke renovatie van Paleis Huis ten Bosch. Dit betrof het Wassenaarse deel (de woonvleugel) en de technische installaties van het gehele paleis. Nader technisch onderzoek heeft geleid tot de Kamerbrief betreffende de Renovatie paleis Huis ten Bosch d.d. 19 juni 2015 (Kamerstuk 34 000-XVIII, nr. 22).
Hoe verhoudt het bijna verdubbelen van de verbouwingskosten zich tot de stelling van de Minister-President in het debat over de begroting van de Koning over 2015 dat het in de begroting vermeldde bedrag «niet veel meer» zou worden?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u, nu blijkbaar voor de eerder genoemde € 35 mln. niet het gehele paleis verbouwd en/of gerenoveerd wordt, verduidelijken hoe de vorig jaar genoemde vierkante meter prijs berekend is? Uit hoeveel vierkante meter bestaat het oppervlak van paleis Huis ten Bosch?
Vorig jaar is aan de hand van een aantal referentieobjecten en op basis van kengetallen de vierkantemeterprijs bepaald. Dit resulteerde in een bandbreedte van € 4.000 tot 5.000 per vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Gegeven het feit dat de renovatie alleen betrekking zou hebben op de woonvleugel en de technische installaties in het paleis, heeft het kabinet toen gekozen om aan de ondergrens van de bandbreedte te gaan zitten en derhalve te rekenen met een vierkantemeterprijs van circa € 4.000. Uitgaande van een bruto vloeroppervlakte van 8.947 m2 kwam dit uit op een bedrag van grofweg € 35 miljoen.
In de afgelopen periode zijn de kengetallen uitgewerkt tot een detailuitwerking. Daarnaast is uit aanvullend onderzoek gebleken dat het benodigde technisch onderhoud veel groter is dan waarvan eerder werd uitgegaan. Als gevolg hiervan is gebleken dat de vierkantemeterprijs van € 4.000 zoals vorig jaar aangehouden, niet langer voldoet en dat een hoger bedrag aangewezen is, ongeveer € 6.500 per m2.
Bent u bereid de aan de conclusie tot extra verbouwen achterliggende stukken, zoals bijvoorbeeld een technisch onderzoek en/of beleidsdocumenten, met de beantwoording van deze vragen mee te sturen? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dat tot uw toezegging uit het begrotingsdebat om opener te communiceren?
De stukken waarom u vraagt, zijn recent (deels) openbaar gemaakt naar aanleiding van een Wob-verzoek. Om onder meer veiligheidsredenen kon een deel van de informatie niet openbaar worden gemaakt. De naar aanleiding van dit verzoek openbaar gemaakte stukken vindt u op de website rijksoverheid.nl.
Garandeert u dat het bij dit bedrag blijft? Zo nee, waarom niet?
Het budget van € 59 miljoen is taakstellend. Binnen het budget zullen op onderdelen mogelijk nog verschuivingen gaan ontstaan. Deze moeten worden opgevangen binnen het daarvoor in aanmerking komende budget. Hetzelfde geldt voor tegenvallers met uitzondering van omstandigheden die niet gerekend kunnen worden tot de normale projectrisico’s.
Mogelijke wapenleveranties aan Boko Haram via Turkish Airlines |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over vermeend transport van wapens via Turkish Airlines naar Nigeria?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het getapte en gepubliceerde telefoongesprek tussen een medewerker van Turkish Airlines en een adviseur van toenmalig premier van Turkije, Erdogan?
Het kabinet kan de echtheid van dit telefoongesprek niet beoordelen, en beschikt ook niet over eigenstandige informatie hierover.
Klopt het dat de medewerker van Turkish Airlines zich erover beklaagt dat hij een aantal malen heeft gebeld met de vraag tegen wie de wapens die door Turkish Airlines naar Nigeria worden vervoerd, zullen worden ingezet, en dat hij worstelt met de vraag of de wapens tegen moslims of christenen zullen worden ingezet?
Zie antwoord vraag 2.
Mag worden aangenomen dat toenmalig premier Erdogan van deze telefoongesprekken op de hoogte was, nu het gesprekken betrof met zijn adviseur Varank?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de authenticiteit van het telefoongesprek – dat op YouTube staat2 – na te gaan en bij de Turkse regering om opheldering te vragen?
Nee. Er is te weinig bevestigde informatie om een Nederlandse diplomatieke interventie te rechtvaardigen, in een zaak die primair de relatie tussen Turkije en Nigeria betreft.
Acht u het denkbaar dat Turkish Airlines inderdaad met toestemming van premier Erdogan wapens getransporteerd heeft naar Nigeria?
Het kabinet acht zich niet aangewezen te speculeren over onbevestigde berichten.
Acht u het denkbaar dat deze wapens bestemd waren voor de radicaalislamitische terreurbeweging Boko Haram? Klopt het dat hierover door de Turkse oppositie vragen zijn gesteld?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat Turkish Airlines voor 49 procent in handen is van de Turkse overheid? Hoe beoordeelt u de ontkenning van Turkish Airlines dat de luchtvaartmaatschappij wapens vervoerd zou hebben naar Nigeria?
Voor zover bekend is Turkish Airlines inderdaad voor 49% eigendom van de Turkse overheid. Zie verder de antwoorden op vragen 6–7.
Hoe verhoudt deze ontkenning zich tot uitspraken van de Nigeriaanse marine3 dat Turkish Airlines via Lagos wapens vervoerd heeft, die op 11 maart 2014 in Nigeria aangekomen zouden zijn?
Het kabinet wijst erop dat het vervoer van wapens op zich niet verboden is. Aangaande dit bericht geldt eveneens dat het kabinet niet wenst te speculeren over onbevestigde berichten.
Heeft u kennisgenomen van de analyse van de United Nations Office on Drugs and Crime (UNODC)4 over handel in wapens in West-Afrika, waarin melding wordt gemaakt van onder meer wapenleveranties via de lucht en van buiten Afrika, alsmede corruptie bij overheids- en veiligheidsfunctionarissen als bron van wapenleveranties?
Ja.
Acht u het denkbaar dat elementen binnen de Nigeriaanse autoriteiten en/of strijdkrachten betrokken zijn bij wapenleveranties aan Boko Haram?
Het kabinet acht het niet aangewezen hierover te speculeren.
Bent u bereid te pleiten voor onafhankelijk internationaal onderzoek naar de wapenleveranties aan Boko Haram, bijvoorbeeld door het Comité van de VN-Veiligheidsraad inzake Al Qaeda en aanverwante organisaties of UNODC?
Er zijn al verschillende organisaties die illegale wapenhandel onderzoeken, onder andere UNODC. Bij gelegenheid zal Nederland niet nalaten om te wijzen op het belang van onderzoek naar de vraag hoe Boko Haram aan zijn wapens komt.
Nieuwe onthullingen over wapenleveranties Turkije aan jihadisten Syrië |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het exclusieve artikel1 van persbureau Reuters over trucks vol wapens en munitie die de Turkse inlichtingendienst naar jihadisten in Syrië vervoerd zou hebben?
Ja.
Hoe beoordeelt u de verklaringen van Turkse officieren van justitie en gendarmeries dat zij onder meer raketonderdelen, munitie en mortiergranaten aangetroffen hebben bij vier trucks die aangehouden en onderzocht zijn?
Mede in het licht van de eerdere beantwoording van Kamervragen over de smokkel van wapens en munitie naar ISIS en Jabhat al Nusra via Turkije op 13 februari jl., en de brief die ik uw Kamer stuurde op 28 april jl. over hetzelfde onderwerp (Kamerstuk 27 925 nr. 535), kan nogmaals worden bevestigd dat het kabinet bekend is met de diverse berichten over vermeende steun via Turkije aan jihadistische organisaties in Syrië en Irak. Op basis van deze artikelen, en de daarin genoemde onderzoeken en geciteerde personen, kan daarover nog steeds geen conclusie worden getrokken. Turkije spreekt deze beweringen consequent tegen en herhaalt consequent dat het dergelijke steun niet verleent.
In dit verband dient te worden herhaald dat Turkije belangrijke redenen heeft om terrorisme te bestrijden. Zo is het in het verleden met enige regelmaat het slachtoffer geworden van terroristische aanslagen, zowel op eigen grondgebied als in het buitenland. Turkije heeft dan ook al lange tijd geleden ISIS en Jabhat al Nusra op de nationale terrorismelijst geplaatst. Ook speelt Turkije een actieve rol op het gebied van contra-terrorisme, als covoorzitter van het Global Counter Terrorism Forum (GCTF). Daarnaast is Turkije samen met Nederland voorzitter van de Foreign Terrorist Fighters (FTF)-werkgroep binnen de anti-ISIS-coalitie. Uit de eerste bijeenkomst die in dit kader plaatsvond op 7 april jl. te Istanbul, alsmede de tweede bijeenkomst in Den Haag op 8 juni jl., bleek weer dat het tegengaan van terrorisme, inclusief het tegengaan van ISIS en Jabhat al Nusra, voor Turkije een prioriteit is.
Wat vindt u ervan dat officieren van justitie, gendarmeries en politieagenten die optreden tegen wapentransporten naar jihadisten in Syrië, nu zelf gearresteerd en vervolgd worden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat ze onder meer worden aangeklaagd voor spionage en pogingen tot omverwerping van de Turkse regering? Zo ja, hoe beoordeelt u deze bizarre aanklachten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe geloofwaardig vindt u de uitleg van president Erdogan dat de onderzochte trucks humanitaire hulp zouden hebben vervoerd naar Turkmenen? Waarom zou zulk vervoer door de inlichtingendienst plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat er sprake is van politieonderzoek dat heeft uitgewezen dat er wapenonderdelen vervoerd werden naar een kamp op de Syrische grens dat gebruikt werd door Al Qaeda?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de uitspraken2 van Turkse oppositieleider Kılıçdaroğlu die beweert de beelden gezien te hebben van bommen aan boord van de trucks en heeft bevestigd dat er wapens aan boord waren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de vicevoorzitter van de regeringspartij AKP, verantwoordelijk voor Buitenlandse Zaken, dat de bewuste wapens en munitie bestemd waren voor het Vrije Syrische Leger?
Zie antwoord vraag 2.
Komt deze berichtgeving overeen met de documenten over «Adana-gate» die de Kamer u eerder heeft doen toekomen?3
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nu wel bereid uitgebreider te reageren dan drie zinnen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het leveren dan wel doorlaten van wapens, munitie en jihadisten door Turkije richting Syrië en Irak «dweilen met de kraan open» is?
Turkije werkt eraan om de smokkel van wapens en munitie, en de doorreis van jihadisten, tegen te gaan. Dat de grens tussen Turkije aan de ene kant, en Syrië en Irak aan de andere kant, ooit voor 100% zou kunnen worden gesloten, is niet realistisch, gegeven de lengte van de grens en de gesteldheid van het terrein waar hij doorheen loopt. Juist daarom werkt Nederland nauw samen met Turkije bij het tegengaan van Foreign Terrorist Fighters, onder andere door het beter uitwisselen van informatie.
Bent u bereid opheldering te vragen bij de Turkse regering, contact te zoeken met de Turkse oppositie en alsnog te pleiten voor onafhankelijk internationaal onderzoek naar de steun van Turkije aan jihadisten in Syrië en Irak?
Nee. Hiervoor is ook internationaal geen enkel draagvlak.
Ongelukken in praktijklokalen op vmbo-scholen |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Paul Ulenbelt (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Hoe is het mogelijk dat sinds 2009 bij controles door de Inspectie SZW op scholen in het voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs – die bij eerdere inspecties slecht presteerden – de veiligheid bij het leren werken met machines in 64% van de situaties nog steeds niet op orde is?1 2
De maatregelen die de scholen sinds 2009 hebben genomen om de gesignaleerde overtredingen op te heffen waren op het moment van inspectie niet toereikend om alle risico’s in de scholen in voldoende mate te voorkomen of beperken.
Welke maatregelen heeft u sinds 2009 genomen om ervoor te zorgen dat het leren werken met machines in praktijklokalen op vmbo-scholen verbetert?
Het veilig werken met machines in praktijklokalen op vmbo-scholen is primair de verantwoordelijkheid van de scholen. De onderwijssector, met name de Voion (het arbeidsmarkt en opleidingsfonds voortgezet onderwijs) ondersteunt de scholen bij het invullen van die verantwoordelijkheid met hulpmiddelen, zoals de arbocatalogus-VO. Deze arbocatalogus bevat ook de normen voor het veilig werken in vak- en praktijklokalen.
Daarnaast heeft Voion in het kader van een programmalijn Veilig, gezond & vitaal werken voor de praktijklessen in het vmbo verschillende veiligheidsmappen ontwikkeld in samenwerking met platforms, zoals platform vmbo BWI en Consortium Beroepsonderwijs.
In de afgelopen 3 jaren zijn tijdens de zogenaamde landelijke docentendagen van deze platforms workshops over veiligheid in het praktijklokaal verzorgd. Tevens zijn dit jaar door Voion 3 regionale bijeenkomsten over veiligheid in praktijklokalen verzorgd voor preventiemedewerkers in het VO. Verder werkt Voion samen met de NVON (vereniging voor biologie-, natuurkunde- en scheikundedocenten) aan het terugdringen van gevaarlijke stoffen bij practica bij de vakken biologie, natuurkunde en scheikunde.
De Inspectie SZW voert herinspecties uit bij overtreders. De sancties die bij herinspecties worden opgelegd zijn zwaarder dan bij initiële inspecties. Op basis van herinspecties in 2014 concludeert de Inspectie dat de scholen inmiddels op de goede weg zijn bij het verbeteren van de veiligheid. Het handhavingspercentage is van 64% in 2013 gedaald naar 13% in 2014. In april is de factsheet die hierover rapporteert gepubliceerd.
Hoeveel leerlingen en docenten hebben blijvende schade ondervonden vanwege een ongeval in het praktijklokaal op een vmbo-school vanwege het onveilig werken met machines en het blootgesteld worden aan gevaarlijke stoffen? Kunt u de Kamer hiervan een overzicht sturen (uitgesplitst naar de jaren 2010, 2011, 2012, 2013 en 2014)?
De meest recente Arbobalans (2014) geeft aan dat van alle sectoren de werknemers in de informatie- en communicatiesector (0,8%), de financiële dienstverlening (1,2%) en het onderwijs (1,3%) de kleinste kans hebben op een ongeval dat leidt tot letsel en verzuim.
De Arbobalans bevat geen informatie over ongevallen met leerlingen.
Uit onderzoeken van de Inspectie SZW van gemelde ongevallen blijkt het volgende.
In de 14 jaren 1998 – 2009, 2012 en 20133 hebben machineongevallen en ongevallen met gevaarlijke stoffen in het onderwijs geleid tot 162 slachtoffers onder docenten, medewerkers en leerlingen. Daarvan vielen er 27 in het vmbo, waarvan 21 een leerling. Deze vielen allen in 2009 of eerder. In 2012 en 2013 zijn geen ongevallen met machines of gevaarlijke stoffen in het vmbo geregistreerd, en in 2014 zijn er 2 gemeld.
Hoeveel boetes zijn er uitgedeeld aan vmbo-scholen vanwege het onveilig werken met machines en he blootgesteld staan aan gevaarlijke stoffen in praktijklokalen en hoeveel praktijklokalen zijn gesloten vanwege het herhaaldelijk in gebreke blijven van het faciliteren van veilige praktijklokalen? Kunt u een overzicht hiervan aan de Kamer zenden voor de jaren 2010 t/m 2014?
In de periode 2010–2014 zijn in het voortgezet onderwijs 39 boetes opgelegd, waaronder na een stillegging. Daarvan 6 in het vmbo. In onderstaande tabel is dat uitgesplitst.
Boetes in het voortgezet onderwijs (SBI 8531 en 8532) in de periode 2010–2014.
Totaal aantal boetes (mede n.a.v. stillegging)
Waarvan n.a.v. een ongevalmelding1
Waarvan in het vmbo (SBI 85312)
2010
6
3
2
2011
5
5
–
2012
9
8
1
2013
14
8
1
2014
5
5
2
totaal
39
29
6
betreft ongevallen met leerlingen, docenten en medewerkers.
Bent u bereid om scherper toe te zien op veilige praktijklokalen op vmbo-scholen en onveilige praktijklokalen direct te sluiten wanneer er op een onveilige manier met machines wordt gewerkt of leerlingen en docenten worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen? Zo nee, waarom niet?
Volgens de Inspectie zijn de scholen die de gezondheid en veiligheid niet op orde hadden inmiddels op de goede weg bij het verbeteren van de veiligheid. De scholen die nog tekortschieten krijgen te maken met herinspecties en een toenemend strenge aanpak totdat ook zij de zaken op orde hebben.
Deelt u de mening dat vmbo-scholen in praktijklokalen zich strikt aan de arboregelgeving dienen te houden, omdat leerlingen na het succesvol doorlopen van de opleiding ook op de arbeidsmarkt te maken krijgen met strikte arboregelgeving en het werken in een veilige omgeving onderdeel is van het curriculum van de opleiding? Zo ja, bent u van mening dat leerlingen die op dit moment in onveilige praktijklokalen aan het leren zijn dit onderdeel voldoende kunnen beheersen nu blijkt dat 64% van de praktijklokalen niet op orde is?
Scholen dienen zich aan de arboregelgeving te houden. Ik vind dat leerlingen in een gezonde en veilige omgeving moeten kunnen leren en opgeleid worden om later gezond en veilig te kunnen werken. De laatste inspecties wijzen uit dat scholen die hierop tekort schoten op de goede weg zijn. In het najaar van 2014 was bij 87% van de geïnspecteerde schoollocaties de veiligheid in de praktijklokalen op orde.