De snelste Hiv-aanpak ooit |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De snelste aanpak van Hiv ooit»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Deelt u de mening dat de machine die snel actieve delen van het hiv-virus opspoort een mooie stap voorwaarts is?
Ja, een snellere opspring van het hiv-virus zou een mooie stap voorwaarts kunnen zijn. Op dit moment voert Amsterdam een pilot project uit: het «H-team» (Hiv Transmissie Eliminatie AMsterdam). Het H-team is een samenwerkingsproject van verschillende organisaties, waaronder GGD, huisarts, hiv-behandelaren, die gezamenlijk het aantal hiv-transmissies in Amsterdam proberen terug te dringen en de prognose van hiv-geïnfecteerden proberen te verbeteren.
In deze pilot wordt een apparaat getest voor snelle opsporing van het hiv-virus. Het lastige hierbij is dat een potentiële drager moeilijk herkenbare symptomen heeft. Naast symptomen moet er sprake zijn van risicovolle seks in de afgelopen periode, tot maximaal 3 maanden. Bij een bevestigde diagnose wordt direct gestart met behandeling. Dit is enerzijds in het belang van de individuele patiënt en anderzijds beoogt dit de overdracht van het virus te beperken. Juist in het beginstadium is het hiv-virus het meest besmettelijk. Hier kunnen individuen die positief getest zijn al direct rekening mee houden om doorbesmetting te voorkomen.
In deze pilot wordt onderzocht hoeveel acute infecties op deze manier daadwerkelijk gevonden worden. Daarna kunnen pas de effecten voor de Nederlandse populatie bekeken worden.
Kunnen andere GGD-en binnenkort ook met deze aanpak werken? Zo ja, hoe lang gaat dat duren, en hoe wordt dat gefaciliteerd? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven gaat het om een pilot. Binnen de pilot wordt bekeken of naast Amsterdam ook Rotterdam mee gaat doen. De resultaten van de pilot moeten worden afgewacht, voordat er een beslissing genomen kan worden over een eventuele uitbreiding naar andere GGD-en en huisartsen.
Wat moeten mensen met vermoedens van acute hiv-infectie doen als zij niet in Amsterdam wonen? Krijgen zij via hun huisarts ook toegang tot de nieuwe aanpak, of moeten zij het reguliere traject via de huisarts volgen?
Vooralsnog gaat het hier om een pilot project. De huidige richtlijnen van huisartsen en GGD-en zijn op elkaar aangepast en blijven onverkort van kracht. Afhankelijk van de uitkomsten van de pilot is het aan de behandelaren om al dan niet de richtlijnen bij te stellen.
Hoe verhoudt de nieuwe aanpak zich tot het reguliere huisartstraject? Wat gaat u doen om forse ongelijkheid tussen hiv-risicogroepen uit verschillende regio’s te voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de kosten van de nieuwe aanpak? Gaat deze machine het signaal over de gebrekkige capaciteit aan soa-tests bij GGD-en oplossen, of juist versterken? Wat betekent de machine voor het hiv-beleid van GGD-en en hun samenwerking met huisartsen?
In deze pilot fase verwachten wij geen veranderingen in het hiv-beleid van GGD-en en de samenwerking met huisartsen. Afhankelijk van de resultaten zullen de betrokken beroepsgroepen van huisartsen, hiv-behandelaren en GGD-en mogelijk hun richtlijnen aanpassen. De pilot zal ook duidelijkheid moeten geven over de kosten. De opsporing van acute hiv-infecties via deze pilot heeft geen invloed op het testen, behandelen en de voorlichting over de overige soa en hiv-testen in niet acute situaties.
Berichtgeving over trajectcontroles en boeteregen op de A2 |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Deze camera’s zijn goed voor 48 miljoen» en «Twintigduizend boetes per dag»?1
Ja.
Heeft u een verklaring voor het feit dat de A2 inmiddels keer op keer bovenaan staat in de zogenoemde boetelijstjes? Welke maatregelen heeft u genomen en/of gaat u nemen om mensen meer bewust te maken van de geldende snelheidslimiet overdag en ‘s nachts? Bent u bereid om de suggestie die in het artikel wordt gedaan inzake het gebruik van de matrixborden hierbij te betrekken? Kunt u hierbij een overzicht van de kosten van de diverse maatregelen, zoals de matrixborden, geven?
Dat er op de A2 meer overtredingen worden geconstateerd dan op andere snelwegen past bij de uitzonderlijk hoge verkeersintensiteit van het traject tussen Amsterdam en Utrecht. Slechts een zeer klein deel van de automobilisten op dit traject begaat een overtreding aangezien circa 98% van de automobilisten zich houdt aan de maximumsnelheid.
Zoals ik bij de behandeling van mijn begroting heb aangegeven zet ik mij in om de snelheid op de A2 tussen Amsterdam en Utrecht te harmoniseren. Het aanzetten van de signalering heeft niet mijn voorkeur vanwege de kosten (ca.€ 1,8 Mln.) en doorlooptijd (6–9 maanden) van de realisatie van de maatregelen.
Deelt u de mening dat de inrichting van de A2, met vijf prachtige rijbanen aan iedere kant, zodanig is dat het voldoet aan de kenmerken voor een 130 km/uur weg vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid en dat daarmee de snelheidslimiet zo snel als mogelijk is naar 130 km/uur overdag en ’s nachts dient te gaan? Zo nee, waarom niet?
De afwezigheid van milieuknelpunten, bij een maximumsnelheid onder de 130 km/h, betekent niet in alle gevallen dat de maximumsnelheid ook binnen de normen kan worden verhoogd.
De huidige limieten op delen van de A2 en A4 die afwijken van permanent 130 km/h zijn ingesteld vanwege luchtkwaliteit, geluidsproductie of verkeersveiligheid al dan niet in combinatie met elkaar. Bij de behandeling van mijn begroting heb ik aangegeven dat ik specifiek onderzoek doe naar de mogelijkheden om de snelheid op de A2 en A4 te verhogen. Nog dit jaar verwacht ik u te kunnen informeren over de uitkomsten van de A2 en in de eerste helft van 2016 over de mogelijkheden op de A4.
Kunt u aangeven op welke gronden op (delen van) de A2 er overdag geen 130 km/uur mag worden gereden, mede omdat uit Rijksrapportages blijkt dat Nederland inmiddels voldoet aan de gestelde luchtkwaliteitseisen en de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) ook sinds 1 juli 2015 in werking is getreden? Kunt u deze vraag ook beantwoorden voor wat betreft de A4, waar grote delen overdag inclusief een trajectcontrole een limiet hebben van 100 km/uur?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een overzicht geven van alle trajectcontroles in Nederland, inclusief de snelheidslimieten die daar overdag en ’s nachts op gelden? Kunt u voor deze trajecten aangeven waarom uit oogpunt van verkeersveiligheid de snelheid niet structureel 130 km/uur is? En kunt u de reden voor trajectcontroles op deze trajecten geven? Op welke wijze is de verkeersveiligheid door middel van trajectcontroles op deze specifieke trajecten gediend? Heeft u cijfers over de verbetering van de verkeersveiligheid op deze trajecten? Zo ja, kunt u deze aan de Kamer sturen? Zo nee, kunt u dan een nadere onderbouwing van nut en noodzaak van trajectcontroles op deze trajecten geven?
Momenteel is op onderstaande weggedeelten een trajectcontrole actief.
A2 – Holendrecht -Maarssen
100 km/h (Holendrecht – Vinkeveen)
100 km/h en tussen 19.00 en 6.00 uur 130 km/h (Vinkeveen – Maarssen)
A4 – Leidschendam – Zoeterwoude
100 en tussen 19.00 en 6.00 uur 130 km/h.
A10 -Nieuwe Meer – Coentunnel
80 km/h
A12 – Den Haag-Prins Clausplein
80 km/h (stad in)
100 km/h (stad uit)
A13 – Overschie-Kleinpolderplein
80 km/h
A58 – Bergen op Zoom – Roosendaal
120 km/h
N62 – Westerscheldetunnel
100
Zoals aangegeven in mijn brief van 1 juli2 jl. is het doel van trajectcontroles het handhaven van de snelheidslimiet. Snelheidslimieten op autosnelwegen die afwijken van permanent 130 km/h zijn ingesteld vanwege luchtkwaliteit, geluidsproductie of verkeersveiligheid al dan niet in combinatie met elkaar. Dit geldt ook voor trajecten waar permanente controle wordt toegepast.
Een belangrijk criterium voor plaatsing van een trajectcontrole is de mate van overschrijding van de geldende snelheidslimiet. Het effect van een trajectcontrole op de rijsnelheden kan worden geïllustreerd aan de hand van een analyse van Rijkswaterstaat van de invoering van de trajectcontrole op de A2: de gemiddelde rijsnelheid daalde na invoering van de trajectcontrole richting Utrecht in juni 2012 met 8 km/h, ook namen de snelheidsverschillen tussen voertuigen aanzienlijk af. Zoals is benoemd in het onderzoek van de SWOV3 en de TU-Delft4 heeft een afname van de snelheid evenals een reductie van snelheidsverschillen een positief effect op de verkeersveiligheid.
Klopt de stelling dat de reden om de snelheid op diverse trajecten niet verder te verhogen naar de algemene snelheidslimiet van 130 km/uur, inclusief de trajectcontroles die daaraan gekoppeld zijn, niet zozeer te maken heeft met de verkeersveiligheid, maar met bestuurlijke afspraken dan wel milieudoelstellingen? Zo nee, waarom niet en kunt u per trajectcontrole deze stelling nader onderbouwen vanuit verkeersveiligheidsoogpunt? En als dit wel klopt, hoe kunt u dit dan rijmen met de behaalde resultaten in Nederland als het gaat om luchtkwaliteit?
Zoals aangegeven in mijn eerder genoemde brief van 1 juli jl. vormen zowel milieuregelgeving als de verkeersveiligheid de directe aanleiding voor het vaststellen van een lokale snelheidslimiet die afwijkt van de standaard van 130 km/h op autosnelwegen. Trajectcontroles zorgen ervoor dat de geldende limiet ook daadwerkelijk wordt nageleefd. Daardoor dragen trajectcontroles bij aan zowel veiligheids- als milieudoeleinden. De genoemde wegen waarop een trajectcontrole actief is, zijn aanvankelijk ontworpen op een snelheidslimiet van 100 of 120 km/h. Op de A12, A13, N62 A10 is een verhoging van de snelheid naar 130 km/h niet mogelijk in verband met de verkeersveiligheid. Op de andere trajecten is dat wel het geval mits voldaan wordt aan de randvoorwaarden voor milieu.
Deelt u de mening dat de twee principes van «hoe zwaarder de overtreding vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid, hoe zwaarder de boete» en «hoe vaker je over de scheef gaat qua verkeersboetes, hoe zwaarder de boete» leidende principes moeten zijn bij de uitwerking van een nieuw boetestelsel? Zo ja, hoe gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, welke principes zijn dan wel leidend?
De principes «hoe zwaarder de overtreding vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid, hoe zwaarder de boete» en «hoe vaker je over de schreef gaat qua verkeersboetes, hoe zwaarder de boete» zijn tijdens het AO Wegverkeer en verkeersveiligheid van 28 mei 2015 uitgebreid aan de orde gekomen. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft daarop toegezegd met bovenstaande principes in het achterhoofd naar het huidige boetestelsel te kijken en uw Kamer hierover voor het kerstreces te informeren.
De Nederlander die mogelijk 31 jaar ten onrechte vastzit in de VS |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat u de heer Singh, die mogelijk al 31 jaar ten onrechte vastzit in de Verenigde Staten, niet helpt?1
Het doel van overbrenging van Nederlandse gedetineerden uit het buitenland is het bevorderen van de resocialisatie in de samenleving, waarmee zij verbonden zijn. Om voor overbrenging naar Nederland in aanmerking te komen, gelden – conform het beleidskader inzake de overdracht van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen aan Nederland (Kamerstukken II 2007/2008, 31 200 VI, nr. 30) – in het bijzonder twee criteria: (1) er dient sprake te zijn van aantoonbare en voldoende binding met Nederland zodat (2) de overbrenging kan bijdragen aan een geslaagde maatschappelijke re-integratie van de veroordeelde in Nederland. Bij het bepalen of er sprake is van binding wordt onder meer gekeken naar waar betrokkene feitelijk woonachtig is (inschrijving in de Basisregistratie Personen) en hoe lang, waar hij werkt, waar het gezin verblijft dan wel de familie en zo meer. Een Nederlandse veroordeelde die niet in Nederland woont en van wie onvoldoende gebleken is dat Nederland het land is waar hij na afloop van zijn detentie weer de draad zal oppakken, komt niet in aanmerking voor overbrenging. Daarvan is sprake in het geval betrokkene zijn banden met Nederland heeft verbroken door zijn hoofdverblijf naar een land buiten Nederland te verplaatsen en geen sociale banden met Nederland meer heeft. In een dergelijk geval is het resocialisatiebelang immers niet met een overbrenging gediend. Bij de beoordeling van de criteria wordt alle beschikbare informatie meegewogen en wordt, indien nodig, extra informatie opgevraagd.
Op basis van een zorgvuldige toetsing van alle beschikbare informatie, waaronder die van het Nederlandse Consulaat-Generaal te San Francisco over de gezondheidstoestand van de heer Singh en de informatie ingebracht door zijn advocaat, blijkt betrokkene niet te voldoen aan de voorwaarden om naar Nederland te worden overgebracht en is een uitzondering op het beleid in deze casus niet gerechtvaardigd. De Amerikaanse autoriteiten heb ik bij brief de gronden waarop een eventueel toekomstig verzoek zal worden afgewezen, nader toegelicht. Wat de rechtsgang betreft wil ik benadrukken dat Nederland geen verantwoordelijkheid draagt voor de beoordeling van de strafbaarheid van de feiten, alsmede de wijze waarop tot de vaststelling van de feiten is gekomen. In gevallen waarbij de rechtsgang op een onaanvaardbare manier is verlopen, liggen de aangewezen mogelijkheden voor Nederland veeleer op het terrein van de diplomatie. Te denken valt aan consulaire en eventueel juridische bijstand, aandringen op uitzetting, vrijlating of gratie.
Waarom bent u niet bereid de verklaring af te geven dat de heer Singh zal worden opgenomen en bij zijn resocialisatie zal worden begeleid?
Conform het beleidskader inzake de overdracht van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen aan Nederland geldt een strafrestant van minimaal vier maanden om aan het resocialisatiedoel invulling te kunnen geven. In deze casus is hiervan – vanwege het overschrijden van het toepasselijke Nederlandse strafmaximum van 30 jaar gevangenisstraf – geen sprake door het ontbreken van een strafrestant na overbrenging naar Nederland. Er is hierdoor geen juridisch kader om de heer Singh bij zijn resocialisatie te begeleiden.
Klopt het dat uw ministerie heeft aangegeven nooit een officieel verzoek vanuit Amerika te hebben ontvangen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een officieel verzoek van de Amerikaanse autoriteiten met betrekking tot een overbrenging op grond van het Verdrag inzake de Overbrenging van Gevonniste Personen (Vogp) heb ik (vooralsnog) niet ontvangen. Wel is er informatie uitgewisseld met de Amerikaanse autoriteiten over deze zaak (zie ook het antwoord op de vragen 1, 4, 5 en 6).
Op welke manier heeft Nederland bij de overweging om geen verklaring af te geven rekening gehouden met de steun van het Nederlandse consulaat in San Francisco, de bevindingen van Reclassering Nederland, de slechte gezondheid van de heer Singh en de dubieuze gang van zaken rondom zijn zaak? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre acht u de beslissing dat Nederland niet instemt met het verzoek van de heer Singh op basis van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) verenigbaar met de sterke aanwijzingen dat Singh ten onrechte is veroordeeld en onschuldig vastzit?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u de gronden waarop het verzoek is afgewezen voldoende gemotiveerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe staat het weigeren van de verklaring in verhouding tot de steun van het Ministerie van Buitenlandse Zaken?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken geeft consulaire bijstand, indien een Nederlandse gedetineerde in het buitenland dat wenst. Het Consulaat-Generaal te San Francisco heeft de situatie van de betrokkene onder mijn aandacht gebracht. Deze informatie heeft echter niet geleid tot een ander standpunt in deze casus.
Wat vindt u van de uitspraak van een woordvoerder van de Amerikaanse hoorcommissie dat Singh een grotere kans heeft op vrijlating indien genoemde verklaring wordt afgegeven?
Verkorting van straffen of onmiddellijke invrijheidsstelling is geen doel van de Wots. Bij de toetsing van een verzoek tot overbrenging heeft een dergelijke uitspraak zodoende geen invloed.
Wat is uw oordeel over de San Quentin State Prison en het machtsmisbruik en de onderdrukking die daar zouden plaatsvinden?2
Het is niet aan het kabinet om de detentieomstandigheden in een penitentiaire inrichting in een ander land te beoordelen.
Klopt het dat er voorbeelden zijn van overgeplaatste gedetineerden bij wie de 5-jarenregel en overschrijding van de maximumstraf geen beletsel waren? Zo ja, wat zijn redenen geweest hiervan af te wijken?
Ik ken geen voorbeelden waarbij een uitzondering is gemaakt op het staande beleid in zaken waarbij sprake was onvoldoende binding met Nederland, alsmede een strafrestant na overbrenging naar Nederland ontbrak.
Zoals reeds in het antwoord op de vragen 1, 4, 5 en 6 aangegeven, worden alle omstandigheden van de persoon in kwestie meegewogen om de mate van binding met Nederland vast te stellen. De zogenoemde vijfjarenregel dient hierbij ter indicatie en is zeker niet allesbepalend.
Individuele omstandigheden kunnen ertoe leiden dat in een uitzonderlijk geval wordt afgeweken van het staande beleid. In deze casus zie ik hiertoe geen aanleiding. Vraag 3 maakt hierin geen verschil.
Wat zijn de redenen om in de zaak-Singh niet af te wijken van de 5-jarenregel en overschrijding van de maximumstraf? Is daarbij rekening gehouden met de omstandigheden zoals genoemd in vraag 3? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Wat is uw reactie op het verzoek van de Nationale ombudsman om meer maatwerk toe te passen bij uitvoering van de WOTS?3 Op welke manier heeft u aan deze aanbevelingen uitvoering gegeven?
Ik kan u verzekeren dat mijn departement met betrekking tot de overbrenging van Nederlandse gedetineerden uit het buitenland betrokken en oplossingsgericht is en maatwerk levert. Daarbij worden verzoeken tot overbrenging naar Nederland consistent behandeld.
Heeft u bij de beslissing in de zaak-Singh rekening gehouden met genoemde aanbeveling van de Nationale ombudsman? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid om, in navolging van de aanbeveling van de Nationale ombudsman, alsnog naar de zaak te kijken en bij uw nieuwe beslissing in ieder geval de medische en humanitaire gronden te betrekken? Zo nee, waarom niet?
Betrokkene voldoet niet aan de voorwaarden om te worden overgebracht naar Nederland. Ik zie geen aanleiding om in deze casus alsnog een uitzondering te maken op het staande beleid.
De strenge regionaliteitsregels voor regionale commerciële radiozenders |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de uitspraak van de rechtbank Rotterdam op 4 juni 2015 over de strenge interpretatie van de regionaliteitsregels voor de regionale commerciële radioomroep?1
Ja. Zoals ik ook heb geantwoord op één van de vragen gesteld door het lid Klein (fractie-Klein)2 betreft dit een procedure waar RadioNL en 100% NL bij betrokken zijn. In deze procedure was ik verweerder.
Is het waar dat het Agentschap Telecom de regels strenger interpreteerde dan de gangbare praktijk, maar dat de rechtbank nu een nog strengere interpretatie van de regels heeft gegeven?
Agentschap Telecom heeft de regels geïnterpreteerd in lijn met de uitleg die daaraan is gegeven in de toelichting bij de Regeling aanvraag en vergelijkende toets vergunningen commerciële radioomroep 2007.3 Ook is bij de interpretatie rekening gehouden met de uitleg die het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) in zijn uitspraken van 6 juni 2012 en 12 september 20134 aan de regels heeft gegeven. De rechtbank heeft in de onderhavige zaak die interpretatie van de regels grotendeels in stand gelaten, maar heeft op onderdelen geoordeeld dat Agentschap Telecom de regels strikter had moeten uitleggen.
Hoe beoordeelt u de criteria die de rechtbank heeft neergelegd in haar vonnis? Kunt u met name in gaan op het strenge «geboorte in de streek»-criterium en het criterium waarmee de omvang van de streek wordt bepaald (de kleinere FM-kavels in plaats van de grotere digital audio broadcasting (DAB)+ kavels?
De rechtbank heeft onder meer geoordeeld dat de programmering alleen gericht mag zijn op het analoge FM-bereik en niet (mede) op het ruimere bereik dat zenders hebben via digitale radio (DAB+). Die wijziging, die verband houdt met het digitaliseringsbeleid, kon volgens de rechtbank pas ingaan na afloop van de vergunningen en had volgens de rechtbank geconsulteerd moeten worden. Met dat oordeel kan ik mij niet verenigen en dat is voor mij reden geweest om hoger beroep in te stellen bij het CBb.
Voor het overige deel van de vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat het met toepassing van deze strenge criteria nauwelijks haalbaar is om op een percentage van 64% regiogerichte radio te komen?
Het percentage van 64% regiogerichtheid is door de vergunninghouder zelf geboden in de vergelijkende toets op basis waarvan de vergunning destijds is verdeeld. Ik ben van mening dat een commerciële radioomroep, met een professionele bedrijfsvoering, in staat moet kunnen zijn om een door hem zelf geboden percentage regiogerichtheid te verwezenlijken.
Is het waar dat een zanger of artiest slechts meetelt als regiogericht als hij of zij daar geboren is, maar bijvoorbeeld niet als hij of zij daar al jarenlang woont?
Onder regiogerichte programmering wordt mede verstaan muziek, waarvan de uitvoerende groep of artiest of de schrijver uit de regio komt. Hierbij wordt aangesloten bij de geboorteplaats. De rechtbank Rotterdam heeft in de hierboven aangehaalde uitspraak bevestigd dat deze uitleg juist is en dat deze invulling ten tijde van de aanvragen om de vergunningen te verlengen voorzienbaar was. Daarbij acht de rechtbank aanknoping bij de woonplaats in dit verband niet voor de hand liggen.
Is het waar dat de indeling van de regio’s voornamelijk is gemaakt naar omvang van het gebied, en niet naar het aantal luisteraars?
Het door een vergunninghouder in een vergelijkende toets geboden percentage van regiogerichtheid dient in het bijzonder gericht te zijn op het gebied waarvoor het programma bestemd is. Hieronder valt in elk geval het analoge FM-bereik. De vraag of hieronder ook het digitale bereik (het zogenaamde allotment) valt, is onderwerp van het hoger beroep dat ik heb ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Kan een versoepeling van de regionaliteitsregels overwogen worden voor de volgende vergunningsperiode? Kan daarbij gedacht worden aan een versoepeling van het geboortecriterium, waarbij wonen en verblijf in de regio ook als regiobinding wordt gezien, waarbij uitgegaan kan worden van de (grotere) DAB+-kavels als regio, en/of waarbij het percentage van 64% wordt verlaagd?
Het uitgangspunt in mijn brief van 26 juni 2015 over de commerciële radiovergunningen was om bij vergunningen die geveild gaan worden te volstaan met de wettelijke minimumeis van 10% regiogerichte programmering.5 Bij een verlenging vindt er geen aanpassing van de (geboden) percentages regiogerichte programmering plaats, om de redenen als genoemd in mijn brief van 1 september 2015 over vergunningen voor commerciële radioomroepen.6
Is het waar dat RadioNL pas op 18 december a.s. in verband hiermee voor de rechter moet verschijnen? Is het waar dat RadioNL in de tussentijd niet weet waar het aan toe is? Kunt u Agentschap Telecom verzoeken om in de tussentijd geen boetes en/of dwangsommen op te leggen in verband hiermee?
RadioNL heeft tegen de eerdergenoemde uitspraak geen hoger beroep ingesteld. RadioNL heeft ook geen voorlopige voorziening (kort geding) aangespannen tegen de uitspraak van de rechtbank om de gevolgen van de uitspraak te schorsen, totdat uitspraak in hoger beroep is gedaan. Het Agentschap Telecom heeft een eigenstandige verantwoordelijkheid (en bevoegdheid) om de wet te handhaven. Bij een eventueel handhavingsverzoek heeft Agentschap Telecom in beginsel een plicht dit verzoek in behandeling te nemen en te onderzoeken.
Het niet uitbetalen van compensatie voor vertraging door prijsvechters in de luchtvaart |
|
Farshad Bashir |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de cijfers van EUclaim die erop wijzen dat prijsvechters in de luchtvaart zich niet houden aan de wettelijk verplichte compensatie voor vertraagde vluchten?1
Uit gegevens van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) blijkt in zijn algemeenheid dat luchtvaartmaatschappijen het verschuldigde compensatiebedrag aan de passagier betalen als deze daar naar het oordeel van de ILT recht op heeft. Dat geldt ook voor prijsvechters als Ryanair en EasyJet. De cijfers van EUclaim herkent de ILT dan ook niet uit haar eigen praktijk van de klachtenbehandeling en het toezicht op luchtvaartmaatschappijen.
Staat u nog steeds achter uw antwoorden op Kamervragen van vorig jaar dat u zich niet herkende in het beeld dat luchtvaartmaatschappijen zich niet houden aan het naleven van de verplichte compensatie? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ja. Dit kunt u ook zien in het overzicht van klachtbehandeling door de ILT over de afgelopen jaren, zoals bijgevoegd in bijlage 1.3
Heeft u een soortgelijk overzicht met cijfers van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) over luchtvaartmaatschappijen die onder de compensatie uit proberen te komen of de vertraagde passagiers tegenwerken? Houdt de ILT ook bij welke luchtvaartmaatschappijen claims afwijzen? Zo ja, kunt u hier het overzicht van sturen? Zo nee, bent u bereid dit vanaf heden wel te gaan doen?
De ILT heeft alleen gegevens over haar eigen activiteiten, te weten het toezicht in de vorm van klachtbehandeling en inspecties. Passagiers moeten in eerste instantie rechtstreeks bij luchtvaartmaatschappijen compensatie vragen. De ILT heeft daar geen gegevens over. Een passagier kan in tweede instantie bij de ILT een klacht indienen over de reactie van een luchtvaartmaatschappij. De passagier kan echter ook, zonder een klacht bij ILT te hebben ingediend, zelf of via een commercieel claimbureau naar de civiele rechter stappen. Hierdoor zijn de cijfers bij verschillende partijen niet een-op-een te vergelijken. Uit resultaten met betrekking tot de klachten die bij de ILT binnenkomen krijgt de ILT niet het beeld dat luchtvaartmaatschappijen onder de compensatie proberen uit te komen. Afwijzingen van dergelijke aanvragen kunnen terecht zijn. Het overzicht van de klachtbehandeling door ILT stuur ik als bijlage *) 1 bij deze antwoorden mee.
Deelt u de mening dat het vooral Ryanair en EasyJet zijn die zich niet houden aan de wettelijk verplichte compensatie voor vertraagde vluchten? Wat vindt u van de houding van deze luchtvaartmaatschappijen?
Cijfers over Ryanair en EasyJet laten het volgende beeld zien (zie bijlage *) 2): van het totaal aantal klachten in 2014 en 2015 gaat zo’n 5% over Ryanair en ongeveer eenzelfde aandeel over EasyJet. In geval van klachten die de ILT als gegrond beoordeelt, is in alle gevallen ook door Ryanair en EasyJet de verschuldigde compensatie uitbetaald.
De ILT houdt actief systeemtoezicht op de naleving. Daarbij kijkt de ILT onder meer of maatschappijen hun klachtenprocessen goed op orde hebben. Uit informatie van het toezicht door de ILT blijkt dat Ryanair en EasyJet processen voor afhandeling van wettelijk verplichte compensatie voor vertraagde vluchten hebben ingericht en deze ook toepassen. Dit beeld wordt gedeeld door de Engelse toezichthouder, die een uitgebreid onderzoek heeft gedaan naar de naleving van de Verordening (zie ook het antwoord op vraag 5).
Op welke wijze informeert u de reizigers, zodat deze zich niet zomaar met een kluitje in het riet laten sturen door een luchtvaartmaatschappij? Welke nieuwe initiatieven gaat u nemen om reizigers nog beter te informeren?
De ILT houdt enerzijds toezicht op de informatievoorziening aan reizigers op luchthavens en door luchtvaartmaatschappijen en informeert anderzijds zelf de reizigers over hun rechten en de mogelijkheid een klacht in te dienen. In overleg met de Consumentenbond en ANWB is de website klantvriendelijker en inzichtelijker gemaakt. Het overleg met de consumentenorganisaties en de Barin wordt voortgezet met het oog op blijvende verbetering van de informatievoorziening. Daarnaast zal de ILT nog dit jaar starten met een soortgelijk onderzoek als de Engelse toezichthouder heeft uitgevoerd, onder andere gericht op het informeren van de passagier door luchtvaartmaatschappijen4. De resultaten van dat onderzoek zullen dienen als basis voor de invulling van het jaarlijkse inspectieprogramma.
De ILT geeft invulling aan haar toezichtrol door inspecties bij luchtvaartmaatschappijen om te bezien of ze de informatievoorziening goed geregeld hebben en door op luchthavens te controleren of de informatievoorziening ter plekke voldoet aan de Verordening. Dat blijkt het geval. Op alle Nederlandse luchthavens zijn de EU folders over passagiersrechten goed verkrijgbaar en in de incheckzones is de verplichte mededeling aanwezig. ILT blijft actief controleren op de informatievoorziening.
Is het niet uitbetalen van claims volgens u een vorm van oneerlijke concurrentie ten opzichte van luchtvaartmaatschappijen die zich wel netjes aan de wet houden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Alle luchtvaartmaatschappijen moeten zich aan de regels houden. Wanneer er sprake is van een gegronde compensatieverzoeken moet de luchtvaartmaatschappij hieraan voldoen.
Hoe is het mogelijk dat na jaren van aandringen vanuit de Kamer op betere handhaving van passagiersrechten en het naleven van de compensatieverplichting voor vertraging, de ILT nog steeds geen enkele boete heeft uitgedeeld?
De ILT houdt actief en intensief toezicht op toepassing van passagiersrechten. Het toezicht bestaat enerzijds uit klachtafhandeling, anderzijds uit inspecties bij luchtvaartmaatschappijen en op luchthavens. Zo inspecteert zij onder andere hoe luchtvaartmaatschappijen optreden in geval van een grote vluchtverstoring. De ILT weet hierbij met de inzet van interventies als een waarschuwing en een bestuurlijk gesprek de naleving te bevorderen, het opleggen van een bestuurlijke boete is nog niet nodig gebleken.
Passagiers kunnen zelf hun recht halen bij luchtvaartmaatschappijen en als ze niet tevreden zijn met de reactie kunnen ze daarover een klacht indienen bij de ILT. De ILT onderzoekt alle klachten en verstrekt daarover een onderbouwd oordeel. Als de ILT een klacht als gegrond beoordeelt, betalen luchtvaartmaatschappijen de verschuldigde compensatie uit.
Deelt u de mening dat wanneer luchtvaartmaatschappijen ruim de helft van de claims bij vertraging afwijzen, hiervoor hardere sancties vanuit de ILT noodzakelijk zijn? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat de ILT eindelijk gaat optreden?
De ILT heeft geen gegevens over hoeveel claims de luchtvaartmaatschappijen zelf afwijzen in het initiële directe contact tussen de passagier en de maatschappij. Mogelijk zijn deze afwijzingen terecht. Niet bij alle vertragingen van meer dan 3 uur heeft een passagier recht op compensatie. Bijvoorbeeld in geval van stakingen, weersomstandigheden (zoals blikseminslag of hagel) of beslissingen van de luchtverkeersleiding die de vluchtuitvoering beïnvloeden, is er meestal geen recht op compensatie.
Als een passagier naar zijn mening ten onrechte geen compensatie krijgt van een luchtvaartmaatschappij kan hij hierover een klacht indienen bij de ILT. Deze onderzoekt en beoordeelt iedere klacht. In geval van een door de ILT als gegrond beoordeelde klacht betalen luchtvaartmaatschappijen tot op heden in alle gevallen de verschuldigde compensatie aan de passagier.
Het gebruik van “supercookies” door Vodafone |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vodafone gebruikt omstreden supercookies die app- en surfgedrag doorgeven»?1
Ja.
Welke wet- of regelgeving geldt er in Nederland ten aanzien van het gebruiken van de in het bericht genoemde «supercookies»?
Allereerst is het belangrijk te weten dat het aangehaalde bericht betrekking heeft op het meesturen van zogenaamde ASID-headers door de netwerkaanbieder.
De term «supercookie» is verwarrend, aangezien er geen informatie op het randapparaat van de eindgebruiker wordt geplaatst of gelezen, zoals bij cookies wel het geval is. ASID staat voor Anonymous Subscriber Identification. Bij het gebruik van ASID-headers stuurt de aanbieder van de internettoegangsdienst een identificerende code mee met de data die een eindgebruiker verstuurt bij het bezoeken van een internetadres. Als ASID-headers worden gebruikt om eindgebruikers te identificeren, is er sprake van verwerking van persoonsgegevens. Hierop is de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) van toepassing. Aangezien er bij het meesturen van ASID-headers geen informatie op het randapparaat van de eindgebruiker wordt geplaatst of gelezen is artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet hierop niet van toepassing. Dit neemt niet weg dat ik de ontwikkelingen ten aanzien van het gebruik van ASID-headers ook zal volgen vanuit mijn verantwoordelijkheid vanuit de Telecommunicatiewet.
Is het gebruik van «supercookies» in Nederland toegestaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Wbp moet de betrokkene worden geïnformeerd over de verwerking van persoonsgegevens door middel van het meesturen van ASID-headers aan het uitgaand verkeer van een gebruiker van mobiel internet.
Voor het verwerken van persoonsgegevens is bovendien een van de in artikel 8 Wbp genoemde verwerkingsgrondslagen vereist. Een ASID-header kan bijvoorbeeld gebruikt worden om veilig internetbankieren via een mobiel netwerk mogelijk te maken. Het is dan denkbaar dat het meesturen van een ASID-header noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is. Als er geen noodzaak is een ASID-header mee te sturen voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is, dan zal er meestal ondubbelzinnige toestemming van de betrokkene vereist zijn.
Waarom worden in de Verenigde Staten supercookies niet meer gebruikt? En wat zegt dat over het toestaan van het gebruik van «supercookies» in Nederland?
Dat is mij niet bekend. Wel leid ik uit het in vraag 1 genoemde krantenartikel af dat men in de Verenigde Staten met het gebruik is gestopt onder politieke druk. Dat men in de Verenigde Staten geen ASID-headers meer gebruikt zegt mijns inziens niets over het toestaan van dergelijke praktijken in Nederland.
Indien het gebruik van «supercookies» in Nederland is toegestaan, welke beperkingen gelden daarvoor en wie houdt toezicht op het naleven daarvan?
Zie het antwoord op vraag 3. Het College bescherming persoonsgegevens houdt toezicht op de naleving van de Wbp.
In hoeverre kunnen telecomaanbieders die «supercookies» gebruiken daarmee informatie vergaren waarmee de privacy van hun klanten kan worden geschonden? En hoe kunnen klanten voorkomen dat er sprake is van dergelijke privacyschendingen?
Dat kan binnen de hiervoor in het antwoord op vraag 3 geschetste grenzen. Dit betekent veelal dat (ondubbelzinnige) toestemming vereist is voor het verwerken van de (persoons)gegevens. Een internetgebruiker kan een eventuele schending van de wettelijke verplichtingen door de aanbieder niet voorkomen. Wel kan een internetgebruiker in voorkomend geval een klacht indienen bij de toezichthouder indien hij vermoedt dat de wettelijke regels zijn overtreden.
Is het waar dat programma’s waarmee gebruikers zich tegen ongewenste inbreuken op hun privacy of surfgedrag willen beschermen, in het geval van supercookies niet werken? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het is juist dat bedoelde programma’s niet gebruikt kunnen worden om het volgen van een internetgebruiker door middel van ASID-headers te voorkomen.
Deelt u de mening dat het niet aan een telecomaanbieder is om te bepalen of de inzet van «supercookies» «functioneel» is maar dat de klant dat moet kunnen bepalen en dat de klant moet kunnen bepalen of hij supercookies wenst te aanvaarden? Zo ja, wat gaat u doen om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals hiervoor aangegeven moet de internetgebruiker over het gebruik van ASID-headers worden geïnformeerd en zal vaak toestemming van de internetgebruiker nodig zijn. Hierop zijn, zoals ook hiervoor is aangegeven, echter uitzonderingen. Het is primair de verantwoordelijkheid van de aanbieder te beoordelen of hij toestemming moet vragen of een beroep kan doen op een andere grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens. Maakt hij daarbij een verkeerde beoordeling dan kan door de toezichthouder daartegen worden opgetreden. Het lijkt niet zinvol een systeem in te voeren waarbij de internetter ook om toestemming wordt gevraagd in situaties waarbij daar geen enkele reden toe is.
Het rapport van het Trimbos Instituut waaruit zou blijken dat kinderen door voorlichting op het gebied van alcohol en drugs juist nieuwsgieriger naar alcohol en drugs worden |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden die u heeft gegeven op de schriftelijke vragen over het artikel «Voorlichting leidt tot alcohol- en drugsgebruik»?1
Ja.
Kunt u de passage: «Voorlichting op die leeftijd zou ertoe kunnen leiden dat leerlingen bijvoorbeeld een positievere houding gaan hebben. Dat willen we ten allen tijde voorkomen. Dat is de reden geweest waarom het Trimbos-instituut is gestopt met voorlichting over alcohol en roken binnen het primair onderwijs, en dit ook adviseert aan lokale professionals.» uit uw antwoord op vraag 2 en 3 van bovengenoemde schriftelijke vragen toelichten? Kunt u de precieze onderzoeksresultaten, waaruit is gebleken dat voorlichting mogelijk ook zou kunnen leiden tot een positievere houding ten opzichte van alcohol en roken, hierbij vermelden? Welk onderzoek was dit?
Dit blijkt uit het onderzoek dat de Radboud Universiteit in schooljaar 2011/2012 uitvoerde naar De Gezonde School en Genotmiddelen (DGSG) in het basisonderwijs (De Leeuw R., Kleinjan M., Lammers J., Lokman S., Engels R. (2014). De effectiviteit van De Gezonde School en Genotmiddelen voor het basisonderwijs. Kind en Adolescent, 35–1, 2–21). Uit dat onderzoek bleek dat DGSG in het basisonderwijs naast gunstige effecten op kennis over roken en alcohol, ook ongunstige effecten had op de houding omtrent roken (positievere houding na de interventie) en subjectieve sociale norm (minder sterke afkeuring van vrienden) van leerlingen ten aanzien van alcohol en roken.
Is de gemeente Haarlemmermeer volledig gestopt met voorlichting binnen het primair onderwijs, of is er nog wel sprake van voorlichting die gericht is op jongeren en hun ouders? Kunt u in dit licht ook reflecteren op de volgende passage uit uw brief van d.d. 18 april 2013: «Ook is gebleken dat door de grote aandacht voor alcohol en tabak de afgelopen jaren in de voorlichting richting jongeren en hun ouders, de sociale norm van deze jongeren is gewijzigd. Leerlingen binnen het primair onderwijs hebben een negatievere houding ontwikkeld ten aanzien van alcohol en roken. Ook ouders zijn strenger geworden. We zien dat de startleeftijd van beginnen met roken en alcohol de afgelopen jaren is gestegen.»?2 Kan uit deze passage niet juist worden opgemaakt dat de grote aandacht voor alcohol en tabak in de voorlichting heeft bijgedragen aan het ontstaan van een negatievere houding ten aanzien van alcohol en roken? Hoe verhoudt deze passage zich dan tot de conclusie van het Trimbos-instituut dat de voorlichting mogelijk leidt tot een positievere houding?
Het bericht dat ouderen afzien van zorg wegens geldgebrek |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Gezondheid lijdt onder geldgebrek; ouderen zien af van zorg»1?
Ik heb kennis genomen van berichten hierover in de media. Ik vind het, zoals in het artikel geschetst wordt, een slechte zaak als mensen zonder overleg met hun arts stoppen met hun medicijngebruik of afzien van een controle bij de specialist. Als de betreffende arts een huisarts is, valt dit bezoek – zoals bekend – niet onder het eigen risico. Tandheelkundige zorg, die ook als voorbeeld is genoemd, maakt (behoudens enkele uitzonderingen) geen deel uit van het wettelijk verzekerd pakket en het bijbehorende eigen risico. Burgers dragen zelf de kosten hiervoor, tenzij zij hiervoor eerder een aanvullende verzekering hebben afgesloten.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat ouderen zich gedwongen voelen wegens geldgebrek te stoppen met noodzakelijke medicijnen om het eigen risico niet helemaal te hoeven opsouperen?
Zoals al eerder gemeld aan uw Kamer wordt op dit moment nader onderzoek verricht naar aard en omvang van zorgmijding. Dat onderzoek zal in oktober gereed zijn en laat het Ministerie van VWS samen met de Consumentenbond, de Landelijke Huisartsenvereniging en Zorgverzekeraars Nederland uitvoeren. Het is mijn bedoeling het onderzoeksrapport voor de begrotingsbehandeling aan uw Kamer te zenden. Overigens wordt in de zorgtoeslag, die ook veel ouderen ontvangen, al ten dele rekening gehouden met het eigen risico. Mensen met een minimum inkomen betalen in Nederland in 2015 gemiddeld € 454 aan nominale premie, inclusief gemiddeld eigen risico (ter vergelijking dit was in 2006 € 521).
Hoe gaat u voorkomen dat ouderen zonder overleg met een arts hun medicijngebruik beperken of stoppen, of een noodzakelijke controle bij een specialist overslaan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe rijmt u dit zorgmijden met het feit dat zorg voor asielzoekers helemaal gratis is?
Het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) is in Nederland verantwoordelijk voor de organisatie van de toegang tot de zorg voor asielzoekers. De voorzieningen die door het COA op grond van «Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005» aan asielzoekers worden verstrekt hebben uitsluitend betrekking op diegenen die niet beschikken over voldoende middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. In de eerste dagen na aankomst in een asielzoekerscentrum wordt voor iedere nieuwe bewoner nagegaan of de nieuwe bewoner in staat is met eigen middelen te voorzien in het eigen levensonderhoud. Hiervoor wordt een verklaring wel of geen eigen vermogen getekend.
De asielzoekers die naar Nederland komen zijn veelal gevlucht uit gebieden waar sprake is van een ernstige mensenrechten- en veiligheidssituatie. Nederland biedt vluchtelingen bescherming. Hierbij voorziet Nederland ook in opvang en onderdak tot dat huisvesting in de gemeente aan de orde is en mensen weer op eigen benen kunnen staan. Zodra deze mensen zijn gehuisvest in de gemeenten zijn zij – net als andere ingezetenen van Nederland – verplicht een zorgverzekering af te sluiten inclusief eigen risico. De overheid neemt in de periode van verblijf bij het COA daar waar van toepassing de kosten voor de medische zorg van deze mensen op zich.
Deelt u de mening dat asielzoekers, die veelal met iPhones, merkkleding en veel geld op zak naar Nederland komen, net als gewone Nederlanders voor hun zorgverzekering en hun eigen risico moeten betalen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer gaat u dit regelen?
Zie antwoord vraag 4.
Is fiduciair beheer door pensioenfondsen toegestaan en de openheid in beleggingen, kosten en beheer die pensioenfondsen dienen te communiceren met deelnemers |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de documentaires «Zwarte Zwanen, deel 2 en 3» die Omroep Max heeft uitgezonden?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat veel pensioenfondsen de afgelopen jaren het beleggingsbeleid uitbesteed hebben aan een zogenaamde «fiduciair beheerder»?
Ja. In mijn brief aan uw Kamer van 17 januari 2014 sta ik stil bij het feit dat veel diensten, waaronder diensten rond vermogensbeheer, worden uitbesteed door pensioenfondsen.1
Klopt het dat de Nederlandsche Bank (DNB) in haar rapport «Risico’s in de Uitbestedingsrelatie» (RUR) in 2013 tekortkomingen gevonden heeft in de helft van de onderzochte uitbestedingsrelaties, waarbij honderden miljarden pensioengeld zijn ondergebracht?
Een van de bevindingen in het DNB onderzoek naar «Risico’s in de uitbestedingsrelatie» (2013) was dat ongeveer de helft van de onderzochte pensioenfondsen alle aspecten van uitbesteding goed geregeld heeft, van beleid tot monitoring en evaluatie. Bij de overige fondsen is verbetering te boeken, bij sommige meer dan bij andere. Bij een deel van de fondsen die nog niet alles conform de wettelijke norm geregeld heeft, bleek als oorzaak mee te spelen dat de wetsbepalingen verschillend werden uitgelegd. Daarom heeft DNB in 2013 en 2014 guidance uitgebracht.2 DNB heeft overigens onderzoek gedaan naar uitbesteding van de pensioenadministratie en naar de uitbesteding van vermogensbeheer.
Heeft een fiduciair beheerder een zorgplicht richting het pensioenfonds voor wie hij belegt? Of kan het vermogensbeheercontract ook bepalen dat aansprakelijkheden geheel of gedeeltelijke zijn uitgesloten?
Op een fiduciair vermogensbeheerder rust een zorgplicht in verband met de dienstverlening aan cliënten. Deze zorgplicht volgt uit het nationale civiele recht, maar voor diensten die worden verleend door fiduciair vermogensbeheerders die in Europa zijn gevestigd, zijn ook bepalingen van toepassing uit de Europese richtlijn markten voor financiële instrumenten (MiFID).3 In alle Europese lidstaten zijn de MiFID-regels in de nationale toezichtwetgeving verankerd. In Nederland is de publiekrechtelijke zorgplicht uit de MiFID neergelegd in de Wet op het financieel toezicht (Wft).
Naast publiekrechtelijke zorgplichten uit hoofde van de MiFID kan sprake zijn van publiekrechtelijke zorgplichten uit hoofde van de richtlijn inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen4 of de (herziene) richtlijn inzake instellingen voor collectieve belegging in effecten.5 Deze zorgplichten zijn in Nederland eveneens verankerd in de Wft en zijn relevant wanneer bij beleggingen gebruik wordt gemaakt van in Europa gevestigde beleggingsfondsen.
Voor fiduciair managers en beleggingsfondsen gevestigd in andere niet-EU landen, zoals de VS, wordt de reikwijdte van de civielrechtelijke en publiekrechtelijke zorgplicht bepaald op basis van het lokale recht (wet en rechtspraak). Bij de invulling van deze zorgplicht wordt veelal uitdrukkelijk rekening gehouden met internationale standaarden, zoals de principes inzake beleggingsadvies en vermogensbeheer die zijn vastgesteld door IOSCO6, de organisatie waarin toezichthouders op de financiële markten uit meer dan 100 landen samenwerken. De meeste fiduciair managers uit derde landen, zoals de VS, verlenen hun diensten echter via een dochteronderneming in de EU die beschikt over een MiFID-vergunning.
De reikwijdte van publiekrechtelijke zorgplichten kan niet contractueel worden ingeperkt. Professionele partijen, zoals pensioenfondsen en fiduciair vermogensbeheerders, kunnen over het algemeen de civielrechtelijke zorgplicht wel contractueel beperken. Of en in welke mate de civielrechtelijke zorgplicht contractueel kan worden beperkt verschilt per jurisdictie.
Pensioenwet- en regelgeving bevat specifieke regels met betrekking tot uitbesteding en overeenkomsten tot uitbesteding van vermogensbeheer. Pensioenfondsen behoren in het kader van hun uitbesteding in de contractsonderhandeling met de fiduciair beheerder aandacht te besteden aan de omvang van de zorgplicht van de vermogensbeheerder en het toepasselijk recht.
Heeft een deelnemer aan een pensioenregeling recht op inzage in het vermogensbheheerscontract dat het pensioenfonds afsluit met de fiduciair beheerder? Zo nee, waarom zou hij dan geen inzagerecht hebben terwijl er behoorlijke kosten in rekening gebracht kunnen worden, die de deelnemer uiteindelijk betaalt?
Nee, een individu heeft dat recht niet. Wel is in de Code Pensioenfondsen bepaald dat het pensioenfondsbestuur jaarlijks en op kritische wijze, de kwaliteit van de uitvoering en de gemaakte kosten van de gecontracteerde dienstverleners, inclusief de fiduciair beheerders, evalueert en deze aanspreekt als deze afspraken uit het vermogensbeheerscontract, bijvoorbeeld over in rekening gebrachte kosten, niet of onvoldoende nakomt. De resultaten van de evaluatie worden ook besproken met het verantwoordingsorgaan, en daarin zitten onder andere de vertegenwoordigers van de deelnemers. De raad van toezicht en de visitatiecommissie, ofwel het interne toezicht van het pensioenfonds, zorgt dat de Code Pensioenfondsen wordt nageleefd.
Heeft een deelnemer het recht om de investeringen te kennen, inclusief de derivatenpositie van een pensioenfonds, die het rechtstreeks dan wel middels een vermogensbeheerder aanhoudt?
Deelnemers worden in het jaarverslag van hun pensioenfonds geïnformeerd over het beleggingsbeleid van het fonds, de samenstelling van de portefeuille naar beleggingscategorie (aandelen, vastrentende waarden, vastgoed etc.) en de beleggingsrisico’s. Over het beleggingsbeleid legt het pensioenfondsbestuur verantwoording af aan het verantwoordingsorgaan. Omdat het niet in het belang is van de strategische beleggingspositie van het pensioenfonds, wordt de actuele beleggingspositie van het fonds niet gerapporteerd; fondsen kiezen er in voorkomende gevallen voor om de beleggingspositie openbaar te maken met een vertraging van enkele kwartalen.
Mag een pensioenfonds een derivatencontract aangaan met geheimhoudingsclausules en/of toezichtsbelemmerende bepalingen, nu die laatste nu verboden zijn voor bijvoorbeeld woningbouwcorperaties?
Zowel het pensioenfonds als een derde waaraan werkzaamheden worden uitbesteed, dienen informatie ter beschikking te stellen waar de toezichthouder ter uitvoering van zijn wettelijke taak om vraagt. Dit volgt uit artikel 168 Pensioenwet en artikel 13, tweede lid onder d Besluit Uitvoering Pensioenwet. Indien nodig kan het hierbij ook gaan om informatie over een derivatencontract, bijvoorbeeld in het kader van een beleggingsonderzoek. Deze wettelijke verplichting kan niet worden ingeperkt middels een geheimhoudingsclausule.
Heeft DNB inzicht in de omvang van derivatencontracten met toezichtsbelemmerende bepalingen? Zo ja, kunt u dat inzicht delen?
Zie antwoord vraag 7.
Mag een fiduciair vermogensbeheerder eigendommen uit eigen bestand (zoals bijvoorbeeld vastgoed) verkopen aan een pensioenfonds? Welke waarborgen zijn er dat de prijs van zo’n transactie op de juiste wijze wordt vastgesteld?
Een fiduciair vermogensbeheerder mag adviseren dat een beleggingsproduct (bijvoorbeeld een beleggingsfonds, rente- of valutaderivaat of een obligatie) wordt aangekocht van of door bemiddeling van een financiële onderneming die tot dezelfde groep als de vermogensbeheerder wordt gerekend. Voornoemde beleggingsproducten worden verhandeld op de financiële markten, waardoor een marktprijs is vast te stellen. Bij illiquide beleggingen zoals vastgoed en infrastructuur is een faire marktprijs moeilijker te bepalen.
Voor beide situaties gelden in Europa regels die moeten waarborgen dat de belegger een faire prijs krijgt. Zo stelt de MiFID-richtlijn7 eisen aan een optimale uitvoering van beleggingsorders en volgen uit de richtlijnen UCITS8 en AIFMD9 eisen aan de waardering van activa waarin wordt belegd (waaronder vastgoed) en van de rechten van deelneming die beleggers (zoals pensioenfondsen) verwerven. Zo moeten de activa ten minste jaarlijks worden gewaardeerd en moeten beleggers in kennis worden gesteld van dergelijke waarderingen.
Het pensioenfonds en zijn tegenpartij bij een transactie moeten onderling afspraken maken over de prijs. Het pensioenfonds kan daarbij gebruik maken van wettelijk verplicht te verstrekken informatie over deze beleggingen, zoals prospectussen en jaarverslagen, of een due diligence uitvoeren. Ook kan het pensioenfonds een taxateur of expert inschakelen om een opinie te geven over de waardering.
Daarnaast dient een pensioenfonds procedures en maatregelen te hebben met betrekking tot het tegengaan van verstrengeling van de belangen van het fonds met de privébelangen van onder meer werknemers of andere personen die in opdracht van het fonds op structurele basis werkzaamheden voor het fonds verrichten (artikel 20 Besluit FTK). Dit geldt ook voor de invulling en uitvoering van het beleggingsbeleid. Ook is het fonds gehouden aan onafhankelijk risicobeheer (artikel 18 Besluit FTK). Dat houdt in ieder geval in dat commerciële of andere belangen van bij het beleggingsbeleid betrokken personen of partijen (zowel intern als extern, waaronder beleidsbepalers, uitvoerders en adviseurs) expliciet bekend zijn bij het pensioenfondsbestuur en de risicobeheersing niet ongunstig beïnvloeden.
Op grond van deze regelgeving is het in de eerste plaats van belang dat het fonds afspreekt met de (fiduciair) vermogensbeheerder of het überhaupt mogelijk is te beleggen in producten of vehikels waar deze partij een commercieel belang bij heeft, zoals bijvoorbeeld in-house beleggingsfondsen. Zo ja, dan moeten er dusdanige procedures en maatregelen worden afgesproken dat wordt gewaarborgd dat het geselecteerde product/fonds dezelfde toegevoegde waarde heeft als een vergelijkbaar product/fonds met een andere beheerder. Het gaat dan om afspraken over selectie, monitoring en evaluatie, eventueel met hulp van een derde partij.
Indien een pensioenfonds veel hogere kosten maakt dan het in zijn jaarverslag vermeldt (zoals het pensioenfonds koopvaardij deed), wie kunnen de deelnemers van het fonds dan aansprakelijk stellen voor het feit dat zij misleid zijn, dat er geld van hen is uitgegeven uit het fonds waaraan zij verplicht deelnemen?
In de vraagstelling wordt uitgegaan van misleiding. In de huidige Pensioenwet gelden er geen wettelijke normen met betrekking tot communicatie-uitingen. Vanaf 1 juli jl. is in de nieuwe Pensioenwet wél de communicatienorm opgenomen van onder andere «correctheid» en «evenwichtigheid» van de verstrekte (kosten)informatie. Wanneer er sprake zou zijn van «bewezen» misleiding, dan is het pensioenfondsbestuur daarvoor verantwoordelijk en – per potentiële casus te beoordelen – aansprakelijk. Het is vooral van belang dat het in- en externe toezicht functioneert. De wet voorziet in veel controlemechanismes, intern en extern toezicht, zoals onder andere uitgeoefend door De Nederlandsche Bank (DNB), de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en de controlerende accountant. Wanneer deelnemers menen onterecht met kosten geconfronteerd te worden, kunnen zij contact opnemen met de vertegenwoordigers in het pensioenfondsbestuur, die eventueel vragen kunnen stellen aan de intern toezichthoudende governanceorganen en zonodig de controlerende accountant, waarbij opgemerkt dat deze laatste vooral de jaarrekening en de toelichting daarop in het jaarverslag beoordeelt en een consistentietoets doet tussen jaarrekening en «bestuursverslag». Ook kan de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants worden benaderd. De AFM heeft op haar website overigens een indicatieve kostenspiegel gepubliceerd, waar interne governanceorganen en deelnemers de beleggingskosten van hun pensioenfonds kunnen spiegelen aan de mediane kostenniveau’s van qua omvang vergelijkbare collega-pensioenfondsen, gegeven hun beleggingsmix en fondsomvang.10 Als het gespiegelde kostenniveau veel lager is dan de werkelijke kosten, kan dat aanleiding zijn om aan het pensioenfonds en interne governanceorganen vragen te stellen.
Zijn pensioenfondsen op dit moment voldoende in control over hun beleggingen en hebben zij 100% controle over hun eigen vermogen, ook indien er plotseling een nieuwe zeer grote storm over de financiële markten woedt?
Pensioenfondsen die een uitkeringsovereenkomst uitvoeren met een indexatie-ambitie zullen beleggen in zakelijke waarden om deze indexatie-ambitie te kunnen financieren. Door de rendementen op zakelijke waarden kan een geïndexeerd pensioen tegen aanvaardbare kosten worden gerealiseerd. Daar staat tegenover dat beleggen in zakelijke waarden gepaard gaat met risico’s en de balans van het pensioenfonds daardoor gevoelig wordt voor ontwikkelingen op financiële markten. Op grond van de Pensioenwet zijn er echter diverse regels van belang voor de invulling en uitvoering van het beleggingsbeleid van pensioenfondsen om te waarborgen dat het fondsbestuur voldoende in control is over de beleggingen. Dit betreft regels, zoals de prudent person regel en vereisten ter zake van beheerste en integere uitvoering en uitbesteding. Op grond van de governance vereisten is voorts geborgd dat vertegenwoordigers van deelnemers betrokken zijn bij de vaststelling van de mate waarin het fonds beleggingsrisico neemt (risicohouding) en dat het fonds bij hen verantwoording aflegt. Tot slot bevat het financieel toetsingskader ook eisen die pensioenfondsen helpen om financiële schokken te doorstaan en nadelige effecten hiervan te beperken, zoals de buffervereisten. Zodoende is wettelijk geborgd dat zowel bestuur als (vertegenwoordigers van) deelnemers controle hebben over hun beleggingen.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg over pensioenen op 3 september beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Netbeheerder Alliander gunt top een graaisalaris' |
|
John Kerstens (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Netwerkbeheerder Alliander gunt top een graaisalaris»?1
Ja.
Herinnert u zich de vragen over de topinkomens bij Alliander van 28 maart 2014 als ook uw antwoorden d.d. 17 april 2014 daarop?2
Zie antwoord vraag 1.
Deel u de mening dat deze netbeheerder wat betreft arbeidsmarktpositie zich niet onderscheidt van andere netbeheerders of andere werkgevers in de (semi-)publieke sector? En deelt u de mening dat het argument dat voor een salaris dat op de Wet normering topinkomens (WNT)-norm ligt geen geschikte bestuurders zouden kunnen worden gevonden, niet waar is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en waarin zit in deze het verschil tussen Alliander en de overige instellingen die onder de WNT vallen? En zo nee, hebt u dan de indruk dat netbeheerders die zich wel aan de WNT-norm houden slecht worden bestuurd?
Netbeheerders zijn door de wetgever bewust onder de reikwijdte van de WNT gebracht. Gezien hun publieke taak, de bekostiging via gereguleerde tarieven en het gebrek aan concurrentie is dit ook logisch. Ik heb er geen enkele twijfel over dat er voldoende geschikte kandidaten zijn om voor een bezoldiging van maximaal 178.000 euro de functie als topfunctionaris bij deze organisaties te vervullen.
Deelt u de mening dat het er hier alle schijn van heeft dat Alliander een constructie heeft opgetuigd met geen ander doel dan de Wet Normering Topinkomens, en dus het daarin genoemde maximum inkomen voor bestuurders, te omzeilen en er dus sprake is van een zogenaamde «schijnconstructie»? Zo ja, wat gaat u daar aan doen? Zo nee, waarom niet?
De organisatiestructuur zoals bijvoorbeeld neergelegd in statuten of een organogram is leidend. Degene die deel uitmaakt van het hoogste uitvoerende of toezichthoudende orgaan, de groep van hoogste ondergeschikten dan wel (mede) belast is met de (dagelijkse) leiding van de gehele rechtspersoon of instelling, wordt als topfunctionaris aangemerkt. Ook de degene die weliswaar niet volgens de formele organisatiestructuur, maar wel blijkens zijn feitelijke werkzaamheden (mede) leiding geeft aan de gehele rechtspersoon of instelling, is voor de toepassing van de WNT topfunctionaris. Het begrip topfunctionaris in de WNT is blijkens de wetsgeschiedenis een materieel begrip. Bij de uitvoering van de wet moet daarom worden gekeken naar de feitelijke situatie, en niet naar de situatie zoals deze op papier staat. Op basis van de jaarverslagen van Alliander en Liander over 2014 zou de heer Molengraaf (directievoorzitter van Alliander) per 19 mei 2014 zijn taken als directeur bij Liander aan mevrouw Thijssen hebben overgedragen, die medio mei 2014 als lid tot de Raad van Bestuur van Alliander is toegetreden. Liander is echter verreweg het grootste bedrijfsonderdeel van Alliander, maakt gebruik van de gemeenschappelijke dienstonderdelen en stafdiensten van Alliander en de Raad van Bestuur van Alliander heeft er – op het eerste gezicht – geen nieuwe taken bij gekregen. Daarom is de Eenheid toezicht WNT van mijn ministerie nader onderzoek gestart naar wie gedurende het jaar 2014 feitelijk leiding gaf aan de organisatie en voor de WNT als topfunctionaris moet worden aangemerkt.
Deelt u de mening dat, voorzover niet sprake is van handelen in strijd met de Wet Normering Topinkomens, dan toch in ieder geval in strijd met de geest van de wet wordt gehandeld? Zo ja, wat gaat u daar aan doen? Zo nee, waarom niet?
Naast het eerdergenoemde onderzoek wordt er in het kader van de wetsevaluatie van de WNT, die voor het eind van dit jaar wordt afgerond, meer in het algemeen naar de rol van overheidsdeelnemingen in relatie tot de WNT gekeken. Bij het invullen van taken blijkt er bij gemeenten en provincies sprake van een zekere mate van inwisselbaarheid van publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtsvormen. Dit kan echter direct gevolgen hebben voor de toepasselijkheid van de WNT op deze verbonden partijen. Ook Alliander behoort tot deze categorie. De wetsevaluatie wordt voor het einde van dit jaar afgerond en kan leiden tot aanpassingen in wet- en regelgeving.
Deelt u de mening dat een eventuele maas in de wet in dezen zo snel mogelijk moet worden gedicht? Zo ja, op welke wijze en hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Allereerst hecht ik belang aan de resultaten van het aangekondigde onderzoek van de WNT-toezichthouder. Wanneer er inderdaad sprake blijkt van een ontduikingsconstructie, zullen ter zake passende maatregelen worden genomen. Dat kan dan mogelijk worden gecombineerd met andere inzichten en verbeteringen die in de hiervoor genoemde wetsevaluatie naar voren komen.
Ziet u kansen om het hier aan de orde zijnde handelen in strijd met letter en/of geest van de wet, eventueel met behulp van de diverse (overheids-)aandeelhouders van Alliander, aan te pakken? Zo ja, welke kansen ziet u en gaat u daartoe actie ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang om de feitelijke situatie eerst goed te onderzoeken. Op basis daarvan kunnen conclusies worden getrokken over welke vervolgstappen nodig zijn, zowel in het kader van de eventuele wetshandhaving als in de sfeer van de aan mij toevertrouwde voorlichting of de wet- en regelgeving. Uiteraard beschikken ook de aandeelhoudende gemeenten en provincies over de mogelijkheid om vanuit die rol onverminderd invloed uit te oefenen op het bezoldigingsbeleid.
Ziet u andere mogelijkheden, dan wel bent u bereid om die te onderzoeken, om ervoor te zorgen dat Alliander zich gaat gedragen naar in ieder geval de geest van de wet? Zo ja, welke mogelijkheden dan wel, en op welke termijn? Bent u ook bereid deze mogelijkheden actief te benutten? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht er belang aan om de resultaten van het onderzoek af te wachten. Aan de hand daarvan dienen mogelijke vervolgstappen te worden bepaald.
Extreem magere modellen in de mode-industrie |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het opinieonderzoek dat door EenVandaag en tijdschrift VIVA is uitgevoerd met betrekking tot een mogelijk verbod op extreem magere modellen?1
Ja. Het opinieonderzoek van EenVandaag en tijdschrift Viva is mij bekend.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de mode-industrie gebruik maakt van extreem magere modellen, aangezien dit tot ongezond gezondheidsgedrag van de modellen zelf kan leiden en de modellen daarnaast vaak een voorbeeldfunctie voor met name jonge vrouwen vervullen?
Ik deel de mening dat het gebruik van te magere modellen in de modewereld ongewenste effecten kan hebben.
Wat is de stand van zaken van het gesprek dat u voornemens was te houden met de modebranche, behandelaars en patiënten over mogelijke en zinvolle maatregelen die de branche zelf zou kunnen ondernemen?2
In mijn antwoord op de eerdere vragen van de leden Bruins Slot en Oskam (beiden CDA) over het verbieden van de verheerlijking van anorexia heb ik toegezegd in gesprek te gaan met de modewereld, behandelaars en patiënten. Dit loopt nog en ik zal u over de uitkomsten informeren zodra deze bekend zijn. Zo mogelijk voor het algemeen overleg Preventiebeleid van 14 oktober a.s.
Inzet is om te bezien welke maatregelen van de modebranche zelf mogelijk en zinvol zijn. Het Deense convenant zal als voorbeeld worden ingebracht.
Is bij u bekend welke effecten het wettelijke verbod op het gebruik van extreem magere modellen heeft gehad in Spanje, Italië, Israël en/of Frankrijk?
De vraag naar effecten in deze landen staat nog uit. Ik zal u informeren over de uitkomsten daarvan. Zoals ik in de eerdere antwoorden heb aangegeven is er voor zover ons bekend geen directe relatie aangetoond tussen modehuizen en reclamemakers die met modellen met ondergewicht werken en anorexia. Bovendien is het veranderen van ideaalbeelden in de modewereld, de doorwerking daarvan op het ideaalbeeld van jonge vrouwen en vervolgens de effecten daarvan op hun gezondheidsgedrag een langdurig proces dat niet op korte termijn te realiseren is. De Franse wetgeving is bijvoorbeeld nog veel te kort van kracht om al zichtbare effecten te kunnen hebben.
Wat vindt u van de aanpak die in Denemarken is gekozen, waarbij met ongeveer 300 organisaties afspraken zijn gemaakt over onder andere het fysiek en psychologisch testen van extreem magere modellen?3
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om met vertegenwoordigers van de mode-industrie, modebladen, modellenbureaus, patiëntenorganisaties voor anorexia en andere betrokken organisaties die zich inzetten voor een positief zelfbeeld van (jonge) vrouwen een convenant af te sluiten om extreem magere modellen te gaan weren, bijvoorbeeld naar Deens voorbeeld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Als het antwoord op vraag 6 positief is, kunt u dan de Kamer voor het algemeen overleg Preventiebeleid van 14 oktober a.s. informeren over de uitkomsten van dit overleg?
Zie antwoord vraag 3.
Het verzoek aan gemeenten om de pgb-herindicaties voor 1 oktober af te ronden en aan te leveren bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) |
|
Nine Kooiman , Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Waarom heeft u gemeenten in uw brief van 7 augustus 2015 verzocht de pgb-herindicaties (herziene Toekenningsbesluiten) voor Jeugd en Wmo (Wet maatschappelijke ondersteuning) voor 1 oktober a.s. aan te leveren bij de SVB?1
Vindt u het juist om gemeenten krap twee maanden van te voren aan te geven dat de aanleverdatum van pgb-herindicaties (herziene Toekenningsbesluiten) met maar liefst drie maanden vervroegd is? Is dit op geen enkele wijze eerder te voorzien geweest?
Erkent u dat het verzoek om de pgb-herindicaties (herziene Toekenningsbesluiten) te versnellen tot nieuwe onrust bij pgb-houders kan leiden? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
Hoe kunnen gemeenten zorgvuldige herindicaties – inclusief wettelijke bezwaartermijnen voor burgers – uitvoeren als zij krap twee maanden van tevoren horen dat de deadline met drie maanden is vervroegd?
Er is geen sprake van het vervroegen van deadlines. De oproep aan gemeenten was er op gericht om in hun planning ook rekening te houden met de werkzaamheden die de budgethouder en de SVB nog moeten uitvoeren. Met name de budgethouder heeft, zoals de gemeenten zich uiteraard ook realiseren, voldoende tijd nodig om zorg opnieuw in te kopen. Zeker in het geval dat de gemeente besluit om het budget bij te stellen. Verder wil ik benadrukken dat – ter bescherming van de positie van de burger en om de beoogde transformatieslag te maken – ik er zeer aan hecht dat gemeenten bij dit proces uiterste zorgvuldigheid betrachten. In mijn brief van 4 september jl. (kenmerk: 829332–1408623-LZ) heb ik de Kamer geïnformeerd over de bestuurlijke afspraken over de aanpak van de herindicaties. Bij deze aanpak blijft het voor gemeenten mogelijk om herbeoordelingen zorgvuldig te blijven uitvoeren.
Wat zijn de (financiële) gevolgen voor gemeenten als zij niet kunnen voldoen aan de eis dat herziene Toekenningsbesluiten op 1 oktober a.s. bij de SVB zijn ingediend?
Zoals aangeven in de brief van 4 september jl. (kenmerk: 829332–1408623-LZ)
hebben gemeenten de ruimte om meer tijd te nemen voor een zorgvuldige herbeoordeling. In die situaties zal het budget van de budgethouder in ieder geval tot 1 mei 2016 worden verlengd. Eventuele budgettaire gevolgen van de afgesproken aanpak voor gemeenten worden in kaart gebracht en zijn onderwerp van nader overleg (art 2 FvW).
Vindt u het geen contradictie dat u om zorgvuldige verwerking bij de SVB vraagt aan gemeenten om haast te maken – met het risico op onzorgvuldigheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel herziene Toekenningsbesluiten verwacht de SVB te moeten verwerken, hoe is uitvoering hiervan vooraf getoetst, en wordt deze tijdens de invoering gevolgd? Welke terugvalscenario’s zijn er? Op welke wijze wordt opgetreden als er toch «een prop» ontstaat?
Zoals aangegeven in mijn brief van 4 september jl. (kenmerk: 829332–1408623-LZ) zal de ketenregisseur de aanpak en de voortgang van de herindicaties actief monitoren. De uitkomsten zullen periodiek gezamenlijk bestuurlijk worden besproken, zo nodig worden interventies in gang gezet.
Is de deadline met drie maanden naar voren gehaald omdat bij de SVB alle herziene Toekenningsbesluiten handmatig moeten worden verwerkt? Welke risico’s op fouten zijn er ingeschat?
Er is geen sprake van het vervroegen van deadlines. De oproep aan gemeenten was er op gericht om in hun planning zoveel mogelijk rekening te houden met de werkzaamheden die de budgethouder en de SVB nog moeten uitvoeren. Met de gemeenten zijn afspraken gemaakt over de automatische aanlevering van toekenningbesluiten. Zoals aangegeven in mijn brief aan de wethouders van 7 augustus jl. zal de VNG gemeenten actief ondersteunen om te bevorderen dat de toekenningberichten zoveel mogelijk geheel automatisch zijn te verwerken.
Is er bij de SVB besef dat het werken met «smileys» geen garantie is op succes, en dat er altijd inhoudelijk moet worden gevolgd hoe de voortgang verloopt, zonder verfraaiing van de werkelijkheid?
Het uitgangspunt is en blijft dat de voortgang op basis van feitelijke informatie wordt gevolgd en dat hier periodiek accuraat verslag van wordt gedaan. Zoals aangegeven in mijn brief van 4 september jl. (kenmerk: 829332–1408623-LZ) zullen VNG/gemeenten en SVB de voortgang monitoren en is afgesproken dat de ketenregisseur de aanpak en voortgang actief zal volgen. De uitkomsten zullen periodiek gezamenlijk bestuurlijk worden besproken, zo nodig worden interventies in gang gezet.
Is het verzoek aan gemeenten om de herziene Toekenningsbesluiten voor 1 oktober bij de SVB aan te leveren onderdeel van het stappenplan dat moet leiden tot een «goede afsluiting van 2015 en de jaarovergang van 2015 naar 2016»?2
De aanpak en het tijdschema van de herindicaties, waarover ik de Kamer op 4 september jl. heb geïnformeerd, is onderdeel van de aanpak jaarovergang 2015–2016 (het stappenplan). Zoals in deze brief aangegeven zal ik de Kamer voor het algemeen overleg van 14 september a.s. hierover informeren.
Als op 3 september a.s. het stappenplan – waarvan ook de herindicaties onderdeel zijn – worden besproken in bestuurlijk overleg, waarom heeft u dan al wel aangegeven dat de deadline voor herziene Toekenningsbesluiten 1 oktober is?
Zie hiervoor de antwoorden op de vragen 1 t/m 3.
Waarom heeft u dit stappenplan nog niet naar de Kamer gestuurd?
Zoals aangegeven in mijn brief van 4 augustus jl. (TK, vergaderjaar 2014–2015, 25 657, nr. 199) stelt de ketenregisseur dit stappenpan op. De aanpak van de jaarovergang 2015–2016 (het stappenplan) wordt momenteel afgerond. Hierover zal ik de Kamer voor het algemeen overleg van 14 september a.s. informeren, zoals toegezegd in mijn brief van 4 september jl.
Waarom stuurt u op 4 augustus jl. uw Voortgangsrapportage Trekkingsrecht naar de Kamer, zonder vermelding van de vervroegde deadline voor gemeenten? Is tussen 4 en 7 augustus jl. besloten de deadline te vervroegen? Kunt u deze handelwijze toelichten, alsmede ingaan op de informatiepositie van de Kamer?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 1 t/m 3 is er geen sprake van het vervroegen van deadlines.
Vindt u dat op deze wijze de motie Dik-Faber/Dijkstra over het bezien van de noodzakelijkheid van herindicaties wordt uitgevoerd? Bent u van mening dat u, door de deadline te vervroegen, tegemoet komt aan de wens «de mogelijkheid te creëren voor het continueren van indicaties tot het moment dat er een nieuw indicatiebesluit of toekenningsbesluit wordt vastgesteld»? Kunt u uw antwoord toelichten?3
In mijn brief van 4 september jl. ben ik nader ingegaan op de mogelijkheden die gemeenten hebben om het proces van herbeoordelen in te richten en de wijze waarop zij budgethouders hierover informeren. De gemeenten behouden – in het licht van deze motie – de mogelijkheid om budgetten tijdelijk te verlengen, zodat zij de herbeoordeling zorgvuldig kunnen uitvoeren.
Is het mogelijk de deadline van 1 oktober te laten vervallen, en gemeenten en de SVB (en andere ketenpartners) werkelijk meer tijd te geven voor zorgvuldigheid, zodat optimaal voorkomen wordt dat er wederom grote fouten met ernstige persoonlijke gevolgen voor pgb-houders ontstaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom kiest u hier niet voor?
Met de gekozen aanpak van herindicaties, zoals beschreven in mijn brief van 4 september jl., kom ik hieraan tegemoet.
Is er voor WLZ pgb-herindicaties ook de deadline voor het aanleveren van het nieuwe Toekenningsbesluit van het CIZ vervroegd? Zo ja, wanneer is dit beslist? Zo neen, waarom niet?
Zoals in mijn brief van 4 september jl. aangegeven, ontvangen alle budgethouders in de Wlz uiterlijk begin oktober een informatiebulletin van Zorginstituut Nederland met de pgb-tarieven voor 2016. Daarmee kunnen budgethouders en zorgkantoren zich tijdig voorbereiden op 2016.
De douane van Turkije |
|
Agnes Mulder (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat de EU (één van haar rechtsvoorgangers, de EEG) en de republiek Turkije in 1963 een associatieverdrag getekend hebben dat voorziet in de invoering van een volledige douane-unie?
Ja.
Klopt het dat de definitieve fase van deze douane-unie in werking getreden is op 31 december 1995, vanaf welke datum BESLUIT Nr. 1/95 VAN DE ASSOCIATIERAAD EG-TURKIJE van 22 december 1995 inzake de tenuitvoerlegging van de slotfase van de douane-unie (96/142/EG) van kracht was?
Ja.
Klopt het dat de douane-unie van toepassing is op zowel goederen die in de Gemeenschap of Turkije zijn voortgebracht, met inbegrip van goederen die geheel of gedeeltelijk zijn verkregen uit produkten uit derde landen die zich in de Gemeenschap of Turkije in het vrije verkeer bevinden, als op goederen uit derde landen die zich in de Gemeenschap of Turkije in het vrije verkeer bevinden (artikel 3 van BESLUIT Nr. 1/95 VAN DE ASSOCIATIERAAD EG-TURKIJE)?
Ja. De douane-unie voorziet in vrij verkeer van goederen en een gemeenschappelijk douanetarief, maar beperkt zich tot industriële producten en verwerkte landbouwproducten. Er gelden bijzondere bepalingen voor niet-verwerkte landbouwproducten.
Klopt het dat artikel 4 van dit besluit bepaalt dat «...de Gemeenschap en Turkije zich vanaf die datum onthouden van nieuwe in- en uitvoerrechten of heffingen van gelijke werking in te voeren. Deze bepalingen gelden eveneens voor de douanerechten van fiscale aard»?
Ja.
Heeft u kennis genomen van het feit dat sinds het begin van dit jaar Turkije is begonnen met het rekenen van importheffingen, waardoor de export van produkten als schoenen, kleding, medicijnen en vleeswaren duurder is geworden?1
Een volledige lijst met nieuwe additionele douaneheffingen is bekend bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Daarbij gaat het om additionele invoerrechten op schoeisel, ijzer en staal, handgereedschap, tapijten, meubels, lampen, bepaalde huishoudelijke apparaten, handtassen en koffers. De lijst is bijgevoegd in Annex I. De Turkse Minister van Economische Zaken heeft ook aangekondigd dat er nieuwe maatregelen genomen zullen worden voor andere producten, waaronder elektronische apparaten en chemicaliën.
Deze additionele invoerrechten gelden alleen voor producten die hun oorsprong in derde landen hebben en niet voor producten met hun oorsprong in de EU, of landen waarmee Turkije een vrijhandelsakkoord heeft. De Turkse maatregelen leiden ertoe dat Nederlandse bedrijven die hun producten invoeren uit derde landen en naar Turkije exporteren, extra tarieven betalen. Naast additionele douaneheffingen is het zeer aannemelijk dat Europese exporteurs worden geconfronteerd met extra grensformaliteiten. Daarmee wordt de Europese en Nederlandse export geraakt.
Voor zover bekend worden er geen additionele heffingen geheven op medicijnen en vleeswaren. Landbouwproducten, waaronder vlees en groentezaden en polymeren vallen buiten de douane-unie, waardoor Turkije importheffingen mag toepassen.
De Europese Unie is exclusief bevoegd op het gebied van de douane-unie. De Europese Commissie onderzoekt de door Turkije ingevoerde maatregelen en heeft in verschillende fora haar zorgen hierover geuit.
Heeft u precies inzicht in de nieuwe douaneheffingen van Turkije en is Turkije in overtreding van bepalingen van de douane-unie? Kunt u dit inzicht met de Kamer delen? Kunt u daarin precies ingaan op de problemen die exporteurs van de eerder genoemde producten, maar ook van groentezaden en polymeren hebben vanwege extra belemmerende administratieve procedures?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om in overleg te treden met Nederlandse transporteurs om inzage te krijgen in de omvang van het probleem?
Ik vind het belangrijk om inzage te krijgen in de omvang van het probleem en treed graag in overleg met de Nederlandse transporteurs.
Welke stappen (zoals aankaarten bij de associatieraad en arbitrage) zult u ondernemen bij een gevonden overtreding? Of klopt het dat het verdrag een zeer groot hiaat bevat?2
De Nederlandse ambassade in Ankara heeft de toenemende heffingen aangekaart in een gesprek op 10 juli bij het Turkse Ministerie van Economische Zaken.
Ook de Europese Commissie heeft de situatie aangekaart bij de Turkse autoriteiten in het Gemengd Comité van de douane-unie. Dit Comité dient als overlegorgaan voor de goede werking van de douane-unie. Daarnaast is er door de Europese Commissie en het Turkse Ministerie van Economische Zaken een hoog ambtelijke werkgroep opgezet om te verkennen hoe de handelsrelatie tussen EU en Turkije verbeterd kan worden. Naar aanleiding van een rapport van deze werkgroep willen de Europese Commissie en Turkije een proces starten om de huidige douane-unie te moderniseren. Deze heffingen zullen daarbij ook worden aangekaart. De modernisering beoogt het functioneren van de douane-unie te verbreden en verdiepen.
Het bericht dat low cost luchtvaartmaatschappijen vertraagde passagiers die om compensatie vragen afwimpelen |
|
Henk Leenders (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Prijsvechters wimpelen claim vertraagde passagier vaak af»?1
Ja.
Was u er (via de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)) bekend mee dat met name de low cost carriers slechts in weinig gevallen (Ryanair in slechts 13% van de gevallen en EasyJet slechts in 26% van de gevallen) direct een verplichte schadevergoeding uitbetalen aan vertraagde passagiers?
De getallen die hier genoemd worden, herkent de ILT niet uit haar eigen praktijk van de klachtenbehandeling en het toezicht bij luchtvaartmaatschappijen.
Aan een beoordeling door de ILT gaat de fase vooraf dat een passagier zich rechtstreeks wendt tot een luchtvaartmaatschappij om een beroep te doen op zijn passagiersrechten. Niet in alle gevallen dat een passagier zich wendt tot een luchtvaartmaatschappij, is er daadwerkelijk sprake van recht op compensatie. Een verzoek om schadevergoeding kan door een luchtvaartmaatschappij op goede gronden worden afgewezen.
Als een passagier niet tevreden is met het antwoord dat hij krijgt van de luchtvaartmaatschappij kan hij zijn klacht voorleggen aan de ILT, die de klacht onderzoekt en er vervolgens een uitspraak over doet. Daarbij moet worden opgemerkt dat de klacht niet altijd bij de ILT wordt ingediend. De passagier kan ook, zonder een klacht bij ILT te hebben ingediend, zelf of via een commercieel claimbureau naar de civiele rechter stappen. Hierdoor zijn de cijfers bij verschillende partijen niet een-op-een te vergelijken. Uit gegevens van de ILT blijkt in zijn algemeenheid dat luchtvaartmaatschappijen het verschuldigde compensatiebedrag aan de passagier betalen als deze daar naar het oordeel van de ILT recht op heeft. Dat geldt ook voor Ryanair en EasyJet. Naast de behandeling van klachten houdt ILT ook actief toezicht op de naleving. Daarbij kijkt de ILT onder andere of maatschappijen hun klachtenprocessen goed op orde hebben. Zowel Ryanair als EasyJet hebben een toegankelijk en goed vindbaar online klachtenformulier en beide maatschappijen gaan ook goed om met de behandeling daarvan.
Is het aantal gevallen waarin de luchtvaartmaatschappijen direct een verplichte schadevergoeding uitbetalen aan vertraagde passagiers sinds 2013 toegenomen?
Uit de gegevens van door de ILT behandelde klachten blijkt dat het totaal aantal klachten in 2014 is afgenomen ten opzichte van 2013. Die trend zet zich door in 2015. In 2014 heeft de ILT 2038 klachten ontvangen. Van de Barin heb ik vernomen dat de luchtvaartmaatschappijen zelf in 2014 66.441 compensatieverzoeken hebben ontvangen. Hoeveel er daarvan zijn gehonoreerd is onbekend bij de ILT. In het aantal door de ILT als gegrond beoordeelde klachten is een dalende trend zichtbaar.
Op welke wijze heeft de ILT de luchtvaartmaatschappijen die met regelmaat claims afwijzen aangesproken op hun verantwoordelijkheid om vertraagde passagiers een vergoeding te betalen?
De ILT onderzoekt de klachten die bij de ILT door passagiers worden ingediend en doet, ook los van de klachten, inspecties op luchthavens en bij luchtvaartmaatschappijen. Als uit de behandeling van klachten of uit inspecties blijkt dat de Verordening niet (goed) wordt nageleefd, voert de ILT een bestuurlijk gesprek of geeft een boete. De bestuurlijke gesprekken leiden tot nu toe in alle gevallen tot de gewenste naleving. Op dit moment staan Vueling en Onur Air onder verscherpt toezicht. Als zij de processen om passagiers te compenseren niet op orde brengen, zal dit op korte termijn tot sancties leiden.
Is het waar dat de ILT nog nooit boetes heeft opgelegd aan luchtvaartmaatschappijen die frequent claims afwijzen die uiteindelijk terecht blijken te zijn?
De ILT heeft tot op heden nog geen bestuurlijke boete opgelegd aan luchtvaartmaatschappijen, omdat deze naar aanleiding van door de ILT behandelde en als gegrond beoordeelde klachten in alle gevallen de verschuldigde compensatie uitbetalen. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat het in het belang van de passagier is dat luchtvaartmaatschappijen de Europese jurisprudentie inzake het recht op een vergoeding bij vertraging naleven?
Jurisprudentie, zowel Nederlands als Europees, is onderdeel van het geldend recht. Luchtvaartmaatschappijen moeten dit naleven. Uiteraard is een goede naleving in het belang van de passagier. Het toezicht van de ILT is al jaren erop gericht luchtvaartmaatschappijen alle rechten uit de verordening te laten naleven. Naast compensatie bij vertraging, instapweigering en annulering gaat dat om het recht op een andere vlucht of geld terug bij een grote vluchtverstoring, het recht op verzorging en het recht op informatie over passagiersrechten.
Bent u bereid de Kamer voorafgaand aan het algemeen overleg Luchtvaart van 30 september 2015 te informeren over de naleving van de compensatieregels door luchtvaartmaatschappijen?
Ja. Ik stuur u als bijlage2 bij deze antwoorden het overzicht van de afhandeling van bij de ILT ingediende klachten in 2014 en 2015. Ook voeg ik bij een naar luchtvaartmaatschappij uitgesplitst overzicht van klachten in 2014.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de poging van de Europese Commissie om de EU-regulering op het gebied van compensatie voor luchtvaartpassagiers te verduidelijken?
Het Europees parlement heeft vorig jaar haar eerste lezing over de Verordening Passagiersrechten Luchtvaart aangenomen. Het Luxemburgse Voorzitterschap heeft aangegeven in de Raad zoveel mogelijk voortgang te willen bereiken op de inhoud van de herziening. Een oplossing voor Gibraltar is echter nodig om een formeel politiek akkoord in de Raad te kunnen afsluiten en vervolgens de onderhandelingen met het Europees parlement te kunnen afronden.
Het bericht dat daklozen overleven in bossen |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat er door de economische crisis een nieuwe groep daklozen is ontstaan die geen beroep wil of kan doen op de bestaande opvang en daarom overleeft in bossen?1
Ik heb kennis genomen van het bericht. Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van de vragen van het Kamerlid Berckmoes-Duindam naar aanleiding van het bericht «Stichting wil betere hulp aan daklozen Amersfoort bieden», bleek uit de Monitor Stedelijk Kompas 2013 van het Trimbos-instituut dat dertig centrumgemeenten (71%) het signaal van een stijging van de groep daklozen zonder OGGZ problematiek herkenden. Zij constateren een toename van het aantal «nieuwe daklozen» en baseren hun inschattingen vooral op signalen uit het veld (97%). Op mijn verzoek heeft het Trimbos instituut een quickscan gedaan naar de problematiek en ondersteuning van mensen zonder OGGZ problematiek. De factsheet die op basis daarvan is opgesteld is beschikbaar op de website van het Trimbos instituut.2
In mijn brief van 15 juni 20153 heb ik aangegeven dat op basis van de per 1 januari 2015 geldende wetten personen met een hulpvraag op het gebied van inkomen, werk en maatschappelijke ondersteuning (waaronder dakloosheid) terecht kunnen bij een gemeente, die de mogelijkheid en de verplichting heeft om integraal naar de hulpvraag te kijken en op basis daarvan een passend ondersteuningsaanbod moet doen. Maatschappelijke opvang kan hier een onderdeel van zijn, maar is niet altijd de meest passende oplossing voor mensen wiens problemen bijvoorbeeld voornamelijk bestaan uit gebrek aan inkomen en huisvesting. Bij het onderzoek naar de hulpvraag en het komen tot een passend ondersteuningsaanbod spelen eigen kracht en mogelijkheden tot oplossingen binnen het netwerk van de cliënt een rol. Ook de mogelijkheid tot (het aanbieden van) alternatieve huisvesting kan worden meegewogen.
Navraag bij de gemeente Apeldoorn leert dat het hen bekend is dat er een aantal mensen mogelijk in het bos leven. De gemeente geeft aan dat het gaat daarbij om mensen gaat die veelal (aangeboden) zorg niet accepteren. Voor deze mensen wordt zoveel mogelijk naar andere oplossingen gezocht en wordt tevens een beroep gedaan op de cliënt om zelf huisvestingsmogelijkheden te onderzoeken. In de praktijk blijkt het voor deze mensen lastig om binnen hun eigen netwerk opgevangen te worden.
Vindt u het acceptabel dat mensen in bossen moeten leven omdat ze door schuldenproblematiek en/of het inhouden van hun uitkering/ww hun woonruimte hebben verloren?
Nee.
Heeft u zicht op de aard en de omvang van het probleem dat mensen die door schulden en verlies aan woonruimte dakloos worden zich in bossen of buiten de reguliere dak- en thuislozenvoorzieningen terugtrekken? Zo ja, om hoeveel mensen gaat het precies? Zo neen, bent u bereid te onderzoeken wat de aard en omvang van het probleem is?
Landelijke gegevens over achterliggende problematiek bij aanmelding voor een opvangvoorziening zijn niet beschikbaar omdat dit niet (altijd) wordt geregistreerd. Daarom heb ik het Trimbos instituut gevraagd om hier onderzoek naar te doen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 signaleerde in 2013 71% van de centrumgemeenten een toename van het aantal «nieuwe daklozen». Uit de eerdergenoemde factsheet blijkt dat gegevens van de vier grote steden laten zien dat het voornamelijk gaat om mannen van ongeveer 36 jaar, met grote problemen op de leefgebieden huisvesting, financiën (inkomen en schulden) en dagbesteding. In de meeste andere steden zijn geen cijfers beschikbaar.
Op welke wijze is er zicht op mensen die door schulden op straat komen te staan en die geen nieuwe vaste woon- of verblijfplaats vinden? Wiens primaire verantwoordelijkheid betreft dit?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het zicht houden op de doelgroep als geheel, maar vooral om goed beleid te maken om te voorkomen dat mensen dakloos raken. Een instrument om dakloosheid te voorkomen is het maken van afspraken tussen gemeenten en woningcorporaties over vroegsignalering van huurachterstand en mogelijke huisuitzettingen. Het is belangrijk dat gemeenten hierin een regierol vervullen om op die manier dakloosheid te voorkomen. Centrumgemeenten zijn aan de slag met nieuwe stedelijke kompassen, waarin het beleid ten aanzien van de maatschappelijke opvang en beschermd wonen wordt vastgelegd. Ook sociale wijkteams kunnen een rol spelen bij vroegsignalering van schulden en dreigende dakloosheid. Overigens blijkt uit de Monitor Stedelijk Kompas 2013 van het Trimbos-instituut dat 90% van de centrumgemeenten deze afspraken met woningcorporaties over het melden van huurachterstand al heeft, zodat met interventies huisuitzetting voorkomen kan worden. Uiteraard hebben burgers ook zelf een verantwoordelijkheid om zich bij problematische schulden en dreigende huisuitzetting te melden bij de gemeente om zo in aanmerking te komen voor hulp en ondersteuning.
Welke preventieve maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat mensen in financiële problemen tijdelijk hun uitkering verliezen en daardoor hun huis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Ministerie van SZW stimuleert gemeenten om vanuit hun taak om schuldhulpverlening aan te bieden en vroegsignalering van schulden goed in te richten. Hoe eerder iemand in beeld is bij de gemeente, des te sneller kan hulp geboden worden. Het Ministerie van SZW doet dit onder andere door het financieren van de Leidraad Vroegsignalering van de NVVK, het ontwikkelen van de business cases preventie en vroegsignalering van schulden en het organiseren van een platformbijeenkomst om kennis over preventie en vroegsignalering van schulden te verspreiden tussen gemeenten.
Ik financier het ondersteuningsprogramma opvang en beschermd wonen van de VNG, dat centrumgemeenten ondersteunt bij het vormgeven van hun beleid rond maatschappelijke opvang en beschermd wonen. Het voorkomen van dakloosheid is onderdeel van het gemeentelijk beleid rondom maatschappelijke opvang.
Wordt het probleem dat beschreven wordt, herkend in andere regio’s van Nederland en welke parallellen of juist verschillen zijn te zien in preventie, aanpak en opvang?
Uit de factsheet van het Trimbos-instituut blijkt dat vooral in de vier grootste steden een problematische groei wordt ervaren en men al doende is een antwoord te ontwikkelen. In de meeste overige centrumgemeenten ziet men een toename van de doelgroep, maar leidt dit volgens de gemeenten (nog) niet tot problemen.
Uit de factsheet blijkt tevens dat hoe gemeenten omgaan met de doelgroep verschilt van gemeente tot gemeente en van dakloze persoon tot dakloze persoon. Wel zijn er beleidsmatig vier varianten te onderscheiden in de ondersteuning die ze bieden aan dakloze mensen zonder OGGZ-problematiek: Twee grote gemeenten hebben een specifiek aanbod voor de doelgroep. Zesentwintig centrumgemeenten hebben een breed ondersteuningsaanbod. Vijftien centrumgemeenten proberen zelfredzaamheid te stimuleren.
De dood van een Nederlandse activist in Oost-Timor, Indonesië |
|
Joël Voordewind (CU), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennis genomen van het artikel «Killing o Mauk Moruk a state sanctioned killing» van de Australische journalist Ted McDonnell?1 Heeft u tevens kennis genomen van de verklaring van de overheid van Oost-Timor?2
Ja.
Klopt het dat Paulino Gama, een Nederlands staatsburger, op 8 augustus jl. is omgekomen?
Ja.
Wat is uw reactie op de strekking van het artikel? Deelt u de mening dat de mogelijke betrokkenheid van de overheid van Oost-Timor onderzocht moet worden? Op welke wijze heeft u reeds uw zorgen over deze zaak overgebracht aan uw ambtsgenoot?
Het onderzoek naar de dood van de heer Gama is de verantwoordelijkheid van de Oost-Timorese regering. De Nederlandse regering heeft navraag gedaan naar de instelling van een onderzoek, is in afwachting van de reactie daarop en blijft de zaak nauwlettend volgen.
Bent u bereid aan te dringen op een internationaal onderzoek en een onafhankelijke autopsie naar de omstandigheden rondom zijn overlijden? Heeft u vertrouwen in de onafhankelijkheid van het lokale rechtssysteem? Bent u bereid om aan te dringen op een Nederlandse bijdrage aan het justitieel onderzoek?
Zie antwoord vraag 3.
Staat de Nederlandse ambassade in Indonesië in contact met de directe nabestaanden? Op welke wijze worden zij bijgestaan?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft na het overlijden van de heer Paulino Gama contact gehad met zijn nabestaanden. Zij wonen in Nederland. De heer Gama is eerder enige tijd in Oost-Timor gedetineerd geweest en in december 2014 vrijgelaten. Hij ontving tijdens zijn detentie consulaire bijstand. Het ministerie was tijdens zijn detentie met zijn familie in contact en hield hen op de hoogte van de ontwikkelingen. Het ministerie is geïnformeerd dat de familie na het overlijden van de heer Gama naar Oost-Timor is afgereisd en heeft contact hierover gehad met zijn dochter. De familie heeft geen gebruik gemaakt van het aanbod om contact op te nemen met de Nederlandse ambassade en is inmiddels weer terug in Nederland.
De uitzending van VPRO Zomergasten van 16 augustus 2015 |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u ook genoten van de uitzending van VPRO Zomergasten van 16 augustus 2015 waar een landschapsarchitect te gast was?
Ik heb de uitzending niet gezien.
Bent u ook zo geschrokken van de opeenvolging van onsamenhangende borden, gebouwen en rommel die de landschapsarchitect toonde van het aangezicht van Leiden/Leiderdorp gezien vanaf de A4? Zo nee, waarom niet?
Ik ken het zicht vanaf de A4 rond Leiden en Leiderdorp goed. De bebouwing langs de A4 leidt tot een betere omgevingskwaliteit voor de inwoners van Leiderdorp die hierachter wonen. Iets verder langs de A4, tussen Zoeterwoude en Leidschendam, bevindt zich één van de mooiste snelweguitzichten van Nederland, met zicht op het Groene Hart en de Driemolengang bij Stompwijk. De discussie over meer samenhang tussen diverse projecten in een gebied of langs een route die Adriaan Geuze aanzwengelt kan bijdragen aan meer aandacht voor de beleving van het landschap.
Vindt u ook dat Zuid-Holland min of meer doorgestreept kan worden als provincie waar nog sprake is van enige landschappelijke schoonheid en ruimtelijke kwaliteit? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ook in Zuid-Holland valt landschappelijke schoonheid en ruimtelijke kwaliteit te beleven, bijvoorbeeld in het Groene Hart, de duinen en de kust, Midden-Delfland en de vernieuwde stationslocaties van Rotterdam en Den Haag Centraal. Juist in deze dichtbebouwde provincie is het van belang om een goede samenhangende afweging te maken tussen het behoud van de bestaande landschappelijke kwaliteiten en de ontwikkeling van nieuwe kwaliteiten.
Deelt u de paniek van de landschapsarchitect die het bijzondere van eeuwenlang ingenieurschap, onder anderen verbeeld door de Oude Meesters en de Haagse School en ook nog zichtbaar in bouwkundige en waterbouwkundige werken van deze tijd, langzaamaan vermalen ziet worden door een grondmarkt waar de korte termijn (vier jaar wethouderschap) en het snelle geld (vastgoedjongens, projectontwikkelaars) het karakter bepalen van een publiek goed als het landschap en de openbare ruimte? Zo nee, waarom niet?
Nee, Adriaan Geuze schetst een te negatief beeld. Met oprechte inzet van verantwoordelijke bestuurders en andere betrokkenen wordt op vele plekken in ons land gewerkt aan de kwaliteit van onze leefomgeving, bijvoorbeeld rond de Utrechtsebaan.
Bent u van mening dat er paal en perk gesteld moet worden aan de wildgroei aan «zichtlocaties» langs snelwegen die het uitzicht op het bijzondere en gevarieerde Nederlandse landschap ondermijnen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik vind niet dat er sprake is van «wildgroei». Ik vind dat we met elkaar zorg moeten dragen voor behoud én ontwikkeling van onze omgevingskwaliteit, ieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid en betrokkenheid. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heb ik de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd met als doel de ruimte zorgvuldig te benutten en overprogrammering te voorkomen. Via het MIRT werk ik met de regionale bestuurders samen aan integrale gebiedsontwikkeling. Voor het bereiken van meer omgevingskwaliteit is een samenhangende en integrale gebiedsontwikkeling van belang vanuit de identiteit van het gebied. Soms met de nadruk op de beleving van historische kwaliteiten en soms op de ontwikkeling van nieuwe kwaliteiten. Ik vraag het College van Rijksadviseurs regelmatig om advies, of om zitting te nemen in een kwaliteitsteam die de inpassing en vormgeving van infrastructuur en landschap begeleiden. Met het beleid voor Architectuur en Ruimtelijk Ontwerp zet ik stevig in op de rol van ontwerp bij de overheid om een integrale aanpak te bevorderen en het draagvlak voor ruimtelijke ingrepen te vergroten. Begin dit jaar heb ik aangekondigd daar ook het Ontwerpteam aan toe te voegen om gemeenten met ontwerp te ondersteunen bij ruimtelijke ontwikkelingsvraagstukken. Dit alles binnen de verantwoordelijkheidsverdeling die we met elkaar afgesproken hebben. Op mijn verzoek houdt het Planbureau voor de Leefomgeving de vinger aan de pols middels de Monitor Infrastructuur en Ruimte. In aanloop naar een Nationale Omgevingsvisie agendeer ik de vraag wat er kan verbeteren aan onze omgevingskwaliteit en wie welke bijdrage daaraan kan leveren.
Vindt u het stuk van de A2 tussen Zaltbommel en Den Bosch getuigen van bouwkundige smaak? Wat is volgens u de bouwkundige en functionele samenhang van deze brede straat?
Ruimtelijke keuzes worden gemaakt op de plek waar ze het beste passen. Ik vertrouw er op dat de betrokken bestuurders hun verantwoordelijkheid nemen.
Hoe lang duurt het nog voor de A7 door Fryslân veranderd is in een aaneengesloten straat met kantoren en bedrijfsdozen aan weerskanten? Heeft u het daar over met de gemeenten en de provincie in die regio? Wat zijn alternatieve mogelijkheden om bedrijvigheid in Fryslân te huisvesten?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn uw plannen om het bijzondere karakter van het Nederlandse landschap, grotendeels door mensenhanden gemaakt en nu voor een deel weer verpest door zichtlocaties, maar ook door megastallen, overbemesting en steeds leger wordende vogelarme graslanden, beter voor het voetlicht te brengen? Hoe gaat u alle Nederlanders meer betrekken bij beheer, behoud en beleving van ons unieke landschap?
Wat is mooi en wat is uniek? Onze vermaarde polders bijvoorbeeld zijn heel functioneel ontworpen. Ik ben van mening dat brede betrokkenheid van ontwerpers, burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheden bij het Nederlandse landschap zal bijdragen aan de kwaliteit van onze leefomgeving. Het Jaar van de Ruimte dat nu loopt richt zich op een brede betrokkenheid bij de ruimtelijke ontwikkeling van ons land. Dit sluit aan bij de voorbereidingen die gestart zijn voor een Nationale Omgevingsvisie die verschijnt wanneer de nieuwe Omgevingswet van kracht wordt. In deze Nationale Omgevingsvisie staan de gezamenlijke nationale opgaven en ambities centraal, en volgt hieruit een rolverdeling.
Kennis en procedures van de politie over bedreigingen en huiselijk geweld |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten dat fouten zijn gemaakt in het onderzoek naar bedreigingen van Linda van der Giesen?
Ja.
Hoeveel andere vergelijkbare gevallen zijn bekend waarin mogelijk sprake is van een inschattingsfout omtrent de risico’s voor de slachtoffers?
Het gevraagde aantal vergelijkbare gevallen is niet bekend.
Hoeveel mensen zijn de afgelopen drie jaar slachtoffer geworden van een misdrijf nadat zij al eerder aangifte over bedreiging of huiselijk geweld hadden gedaan bij de politie? Kunt u dit per jaar aangeven?
In 2012 bedroeg het aantal slachtoffers dat door huiselijk geweld om het leven is gekomen 45, in 2013 betrof het 55 slachtoffers en in 2014 is dit aantal gezakt naar 37. Het is niet bekend in hoeveel van deze zaken eerder aangifte was gedaan van bedreiging of huiselijk geweld.
Komen zulke gevallen van inschattingsfouten na aangifte voor door organisatorische problemen na de reorganisatie bij de politie of door te veel prioriteiten en onvoldoende capaciteit of kennis? Hoe verklaart u dan zulke fouten?
Het aantal zaken van huiselijk geweld is fors. In 2014 registreerde de politie ruim 95.000 incidenten. Iedere afzonderlijke zaak vraagt om een adequate reactie van de politie. Bij iedere zaak gaat het om een interpretatie van de feiten en een inschatting van de situatie. Behandeling van dit soort zaken is en blijft mensenwerk. Het is overigens dezelfde menselijke maat die ervoor zorgt dat het in veel zaken goed gaat. Doordat op basis van professionaliteit en ervaring de juiste inschatting wordt gemaakt.
Heeft de politie voldoende mogelijkheden om op te treden tegen mogelijke gevallen van bedreiging en/of huiselijk geweld? Zo nee, is er sprake van ondercapaciteit, onvoldoende prioriteit, onkunde of andere problemen?
De politie heeft voldoende mogelijkheden om op te treden. Naast een directe aanhouding en/of een straat- of huisverbod kan worden gedacht aan het inzetten van de wijkagent, het starten van een opsporingsonderzoek, het bespreken in het Veiligheidshuis en/of het inschakelen van de hulpverlening (voor zowel de pleger als het slachtoffer). In dat kader werkt de politie nauw samen met de Veilig Thuis-organisaties. Zaken worden door de politie doorgezet naar de organisatie Veilig Thuis, worden besproken in het Veiligheidshuis en inmiddels wordt ook binnen het ZSM concept een omgeving gecreëerd waarbij bepaalde zaken van huiselijk geweld (waaronder stalkingszaken) op basis van contextinformatie worden behandeld.
Is er een duidelijk protocol voor bedreigingen? Zo ja, wordt dit adequaat toegepast in de praktijk? Zo nee, hoe zal voortaan beter worden geprotocolleerd als dit soort meldingen dan wel aangiften gedaan worden? Hoe worden deze aangiftes beoordeeld en hoe wordt nader onderzoek verricht?
De politie maakt gebruik van werkinstructies voor Huiselijk Geweld. Deze reiken de politiemedewerkers voldoende handvatten aan voor de uitoefening van hun taak. Ook het Politiekennisnet bevat veel informatie over huiselijk geweld die medewerkers kunnen raadplegen. Ik acht een specifiek protocol dan ook niet nodig. Van elke aangifte wordt een inschatting gemaakt van de ernst en de benodigde opvolging. Dit gebeurt door case-screeners binnen de politie-eenheden. Daarbij wordt gekeken naar de opsporingsmogelijkheden en wordt de urgentie gewogen. Afhankelijk van de aard en ernst van de zaak wordt bepaald welk onderdeel van de politie het opsporingsonderzoek uitvoert. In gevallen waarbij het strafrecht niet aan de orde is dient in ieder geval interventie via de voor dat specifieke geval meest geëigende organisatie plaats te vinden.
Zijn agenten voldoende bijgeschoold voor bedreigingen, stalking en huiselijk geweld? Zo nee, op welke termijn zal dit wel het geval zijn?
De afgelopen tijd zijn veel verbeteringen doorgevoerd op het gebied van scholing. Er is veel aandacht voor professionalisering van agenten. Op dit moment zijn agenten dan ook voldoende geschoold. Ook op andere manieren investeert de politie doorlopend in het op orde brengen en houden van de werkprocessen, waaronder de kwaliteit van het intake- en aangifteproces, om zo de effectiviteit van het politiewerk te verbeteren.
Het artikel 'Ouderen op zwart zaad' |
|
Machiel de Graaf (PVV), Fleur Agema (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ouderen op zwart zaad»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het een ongehoorde schande is dat 80% van onze ouderen nog amper een luis heeft om dood te drukken, terwijl juist deze mensen de generatie vormen die na de oorlog dit land tot bloei heeft gebracht? Zo neen, waarom niet?
De afgelopen jaren is de koopkracht van ouderen achteruit gegaan, deels door de slechte financiële positie van pensioenfondsen, maar ook door de maatregelen die het kabinet heeft moeten treffen om de overheidsfinanciën op orde te brengen. Bij het doorvoeren van deze maatregelen is constant oog geweest voor de inkomensgevolgen voor burgers en zijn lage inkomens ontzien.
Daarnaast is de langdurige zorg hervormd, onder meer om zorg en ondersteuning beter te laten aansluiten bij de behoefte van cliënten die langer thuis willen wonen. Uitgangspunt blijft dat mensen die zorg behoeven, dit ook blijven ontvangen.
Jaarlijks wordt het integrale koopkrachtbeeld, waaronder die van ouderen, voor het komende jaar gewogen en treft het kabinet zo nodig, binnen de beschikbare budgettaire ruimte, maatregelen. In de begroting zullen de uitkomsten zichtbaar zijn. Deze wordt met Prinsjesdag aan de Kamer aangeboden.
Is uw beleid van afbraak van ouderenzorg en -voorzieningen, verlaging AOW, de sloop van pensioenen en het op straat zetten van mensen die in een verzorgingshuis woonden uw manier om onze ouderen te bedanken voor hun zware arbeid in hun productieve jaren?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom haat u onze ouderen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke gedachten- en beleidskronkel rechtvaardigt het tot op de draad uitkleden van onze ouderen, waar u de grenzen en de belastingportemonnee wel wagenwijd openzet voor tienduizenden gelukszoekers, die door u worden gepamperd en met voorrang van een woning worden voorzien?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze schandvlek uit te wissen door de grenzen te sluiten en onze ouderen een menswaardig bestaan te geven, of interesseert het trieste lot van onze ouderen u echt geen zier?
Zie antwoord vraag 2.
het vergoeden van een doventolk door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) |
|
Paul van Meenen (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat mensen ouder dan 30 jaar niet in aanmerking komen voor een doventolk om een opleiding te kunnen volgen? Wat is de reden voor deze leeftijdsgrens en waarom acht u dit onderscheid op grond van leeftijd geoorloofd?
Mensen ouder dan 30 jaar kunnen onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen voor een doventolk om een opleiding te kunnen volgen. De Minister van OCW is verantwoordelijk voor de verstrekking van een doventolk in het regulier onderwijs. Dit is geregeld in artikel 19a van de Wet Overige OCW-subsidies (WOOS). UWV heeft de wettelijke taak om uitvoering te geven aan dit wetsartikel. Op grond van deze wet kan iemand in aanmerking komen voor een doventolk die nodig is voor een studie die wordt aangevangen voor het 30ste levensjaar.
Deze 30-jarengrens markeert de grens waarbij de verantwoordelijkheid van de overheid voor het kunnen volgen van onderwijs afneemt en de verantwoordelijkheid daarvoor meer bij de burger komt te liggen. De verantwoordelijkheid van de overheid om de arbeidsmarktkansen van haar burgers te bevorderen blijft ook ten aanzien van mensen die de leeftijd van 30 jaar zijn gepasseerd. Wanneer UWV het ter bevordering van de inschakeling in het arbeidsproces noodzakelijk vindt dat een cliënt een opleiding volgt kan het – op grond van de Wet WIA of Wet Wajong – een doventolk vergoeden ten behoeve van het kunnen volgen van die opleiding. Gaat het om iemand voor wiens arbeidsinschakeling een gemeente op grond van de Participatiewet verantwoordelijk is dan kan op grond van de Landelijke regeling tolkvoorziening voor mensen met een zintuiglijke beperking 2015 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) een tolk bij de ondersteuning in werk worden ingezet. Daarbij kan het ook gaan om een tolk ten behoeve van een opleiding die iemand volgt in het kader van zijn werk.
Hoe verhoudt deze leeftijdsgrens van 30 jaar zich tot de inspanningen van het kabinet om het voor mensen ouder dan dertig gemakkelijker te maken om een opleiding te volgen, bijvoorbeeld door de invoering van het collegegeldkrediet voor dertigers, veertigers en vijftigers?
Het collegegeldkrediet voor studenten ouder dan 30 jaar heeft tot doel om mensen die om financiële redenen niet in staat zijn om een opleiding te volgen te stimuleren wel deel te nemen aan een opleiding. Bij het collegegeldkrediet gaat het echter om een lening die moet worden terugbetaald, niet om een subsidie. In het antwoord op vraag 1 staan de voorwaarden vermeld op basis waarvan mensen ouder dan 30 jaar wel in aanmerking komen voor een doventolk als zij een opleiding volgen.
Welke voorwaarden gelden voor het krijgen van een doventolk voor dertig-plussers als zij een opleiding volgen voor hun werk?1 Waarom heeft iemand geen recht op een doventolk bij zijn/haar opleiding als het afronden van een bepaalde opleiding een voorwaarde is voor het krijgen van een vast contract en de facto een baangarantie geeft, ook bij een huidige werkgever?2
UWV is onder meer bevoegd voorzieningen toe te kennen aan iemand die arbeid in dienstbetrekking verricht of die arbeid gaat verrichten, of een scholing of opleiding volgt in het kader van de bevordering van de inschakeling in het arbeidsproces, voor zover het gaat om een persoon die niet onder de doelgroep van de gemeente valt. Die voorzieningen moeten strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid of het volgen van die scholing of opleiding. Verder geldt als voorwaarde dat er bij de UWV-cliënt sprake moet zijn van een ziekte of handicap die een belemmering vormt bij het volgen van die opleiding.
Deze voorwaarden zijn neergelegd in de Wet WIA en Wet Wajong3. In deze wetten is ook omschreven voor welke voorzieningen cliënten van UWV in aanmerking kunnen komen. Het kan onder meer intermediaire voorzieningen betreffen, waaronder de tolk voor doven.
Verder is in het Reïntegratiebesluit4 vastgelegd dat de omvang van de vergoeding voor het gebruik van een doventolk voor mensen die een baan hebben maximaal kan overeenkomen met 15% van de werktijd. In het geval intermediaire voorzieningen worden verleend aan personen die scholing of een opleiding volgen, werken op een proefplaats of een re-integratietraject volgen met het oog op het gaan verrichten van arbeid in dienstbetrekking heeft UWV de beleidsvrijheid om maatwerk te leveren.
UWV hanteert voor de uitvoeringspraktijk het beleid dat voor werkzoekenden een scholing in principe maximaal één jaar kan duren. In individuele gevallen kan een scholing van langere duur worden toegestaan, maar niet meer dan twee jaar. Ook mensen die al werk hebben kunnen in aanmerking komen voor een tolk voor het volgen van scholing waarover werkgever en werknemer afspraken hebben gemaakt. In deze situatie kan de vergoeding voor de tolk worden verleend voor het aantal uren dat maximaal overeen komt met 15% van de werktijd.
Deze regels sluiten niet uit dat UWV een doventolk kan verstrekken om een opleiding te kunnen volgen indien UWV de opleiding noodzakelijk vindt voor de verbetering van de arbeidskansen van betrokkene. Daarbij kan het ook gaan om een doventolk ten behoeve van een opleiding waarvan de afronding een voorwaarde is voor het verkrijgen van een vast contract bij een huidige werkgever. Wel beoordeelt UWV per geval of de verstrekking van een doventolk aangewezen is. Gaat het om een cliënt uit de gemeentelijke doelgroep zoals omschreven in de Participatiewet, dan kan de gemeente de Landelijke regeling tolkvoorziening voor mensen met een zintuiglijke beperking 20155 toepassen. UWV voert deze regeling uit voor de gemeenten. Deze regeling biedt eveneens de mogelijkheid om een cliënt voor maximaal 15% van de werktijd in aanmerking te laten komen voor een doventolk. Ook hier zal per geval worden beoordeeld of de voorziening wordt toegekend.
Ten slotte
Met de brief van 16 juni 20156 heeft de Staatssecretaris van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS) uw Kamer geïnformeerd over een gesprek dat op 8 juli jl. zou plaats vinden met de Nederlandse Beroepsvereniging Tolken Gebarentaal (NBTG) en het Dovenschap naar aanleiding van een brief van deze organisaties van 3 april 2015. In deze brief doen deze organisaties een voorstel voor een herziening van de tolkvoorziening. Uitkomst van het overleg is dat er in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), het Ministerie van VWS en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) een onderzoek wordt gestart. Zoals toegezegd in de brief van 16 juni wordt uw Kamer hierover nader geïnformeerd.