Het rapport Stop met kiloknallen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het rapport «Stop met kiloknallen» van Wakker Dier, waaruit blijkt dat kiloknallers zorgen voor dierenleed in de vleesindustrie?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de notitie van het Landbouw Economisch Instituut (LEI) in opdracht van Wakker Dier, waaruit blijkt dat de dalende opbrengst heeft geleid tot a) het houden van meer dieren per bedrijf, b) het houden van meer dieren per vierkante meter en c) het verhogen van de productie per dier?2
De notitie van het LEI beschrijft op een objectieve wijze de (bedrijfseconomische) ontwikkelingen in de Nederlandse vleesvarkens- en vleeskuikenhouderij in de periode 1980 – 2013.
Deelt u de conclusies van EFSA 2012 dat het verhogen van de productie per dier nadelige gevolgen heeft voor het dierenwelzijn, zoals bijvoorbeeld meer spenen per zeug fokken om zo meer biggen te werpen met hogere biggensterfte tot gevolg, het fokken van kippen die hun eigen gewicht niet meer kunnen dragen, het fokken van koeien op meer melk waardoor koeien welzijnsproblemen ondervinden zoals vruchtbaarheidsproblemen en uierontsteking? Zo nee, waarom niet?3
Naast verhoogde productie is een groot aantal factoren van invloed op het welzijn van dieren zoals bezettingsdichtheid, voeding, huisvesting, ingrepen en transport. Het EFSA-rapport waar u naar refereert gaat over varkens. Daarin staat dat er sprake is van verminderd welzijn wanneer er niet voldoende productieve spenen zijn voor deze extra biggen. De stuurgroep bigvitaliteit heeft ten doel de biggensterfte terug te dringen en zet erop in dat een zeug de biggen ook zelf moet kunnen grootbrengen en daarvoor voldoende spenen heeft. Of de ontwikkeling naar een grote toom per zeug maatschappelijk en ethisch geaccepteerd wordt, zal voor de sector een belangrijk aandachtspunt moeten zijn bij verdere verduurzaming. Ik ben hierover in gesprek met de stuurgroep bigvitaliteit. Voor mijn standpunt over verhogen van de productie per melkkoe verwijs ik u naar mijn brief van 14 juli 2015 over de gevolgen van de stijging van de Nederlandse melkproductie (Kamerstuk 33 979, nr. 99).
Bent u bereid tot regelgeving die grenzen stelt aan de verhoging van de productie per dier ten behoeve van het dierenwelzijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn?
Zoals ook aangegeven in mijn brief van 14 juli jl. zal ik geen norm stellen aan de melkgift per koe. Ook ben ik niet voornemens voor andere diersoorten normen op te stellen.
Een houder is verantwoordelijk voor het welzijn van zijn dieren. Hij heeft er belang bij dat zijn dieren, ouders en nakomelingen, gezond en vitaal zijn, ook bij verhoging van de productie. Hij kan daaraan bijdragen door het kiezen van bepaalde rassen, goede huisvesting, goed management. Ik zie de fokkerij als een kans en mogelijkheid om verdere stappen te zetten naar een duurzame veehouderij. Ook fokkerijorganisaties en de Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij hebben een verantwoordelijkheid te nemen in deze.
Hoe beoordeelt u de conclusies van het Compendium voor de Leefomgeving dat het houden van meerdere dieren per vierkante meter leidt tot een verminderde weerstand en een hogere infectiedruk, waardoor boeren meer antibiotica gingen gebruiken met het gevolg dat er anno 2015 sprake is van antibioticaresistentie met grote risico’s voor de volksgezondheid? Bent u met ons van mening dat een effectieve maatregel binnen het antibioticabeleid het verminderen van de dierbezetting is? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid om te treffen? Zo nee, waarom niet?4
De veehouderijsectoren hebben de afgelopen jaren een stevige daling in het antibioticumgebruik gerealiseerd. Hiervoor zijn diverse maatregelen door de sectoren ingevoerd. Deze zijn veelal bedrijfsspecifiek van aard. Een goede diergezondheid vraagt om een bedrijfsspecifieke aanpak waarbij meerdere factoren worden betrokken, in plaats van eendimensionale maatregelen sector breed. In de Kamerbrief van 27 mei 2015 (Kamerstuk 29 638, nr. 200) is per sector aangegeven welke maatregelen zij oppakken om een verdere daling in het gebruik te realiseren. In deze brief is tevens aangegeven dat de komende periode benut wordt om het beleid te reflecteren en te komen tot een vervolgbeleid voor de komende 5 jaar. Met dit vervolgbeleid zullen bestaande en nieuwe maatregelen ingevoerd worden gericht op de vermindering van resistentie, verdere daling in het gebruik en verdere verbetering van de diergezondheid.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Inspecteur Generaal-NVWA en conclusies van het Planbureau voor de Leefomgeving en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid dat het prijsbeleid van supermarkten voedselfraude in de hand werkt en dat voedselschandalen een onoverkomelijk gevolg zijn van de lage marges die de vleesketen hanteert?5 6 7
In mijn brief van 14 januari 2015 (Kamerstuk 31 532, nr. 144) heb ik reeds aangegeven dat ik het onwenselijk vind dat supermarkten aanbiedingen voor vlees hanteren, waarbij het product zeer voordelig in de winkelschappen wordt aangeboden. Dergelijke aanbiedingen kunnen leiden tot extra prijsdruk in de keten (onder meer boer en slachterijen). Ik deel de zorg hierover. Daarnaast kan het gebruik van aanbiedingen van vlees een signaal zijn dat vlees een stuntartikel is, terwijl ik vind dat voor kwalitatief goed vlees, een redelijke prijs moet worden betaald. Daar komt bij dat wanneer de marges te klein worden, er druk kan ontstaan om de grenzen van het wettelijk minimum op te zoeken, zowel in termen van dierenwelzijn als voedselveiligheid.
Mijn beleid is gericht op een markt gestuurde verduurzaming van de productie en consumptie van vlees die maatschappelijk gedragen wordt (brief van 6 juni 2014, Kamerstuk 21 501-32, nr. 789). Het initiatief ligt primair bij het bedrijfsleven en bij de consument. Vanuit de overheid wordt dit ondersteund, onder andere met de pilot in de agrofoodsector over een gedragscode eerlijke handelspraktijken.
Tevens gaf ik in mijn brief van 14 januari 2015 aan dat met het CBL en de overige organisaties die deel uitmaken van de Alliantie Verduurzaming Voedsel (FNLI, KHN, LTO en Veneca), in de Agenda Verduurzaming Voedsel 2013–2016 afgesproken is dat vanaf 2020 al het vlees dat in Nederland wordt aangeboden op duurzame wijze geproduceerd is. Prijsafspraken als zodanig maken hier geen onderdeel van uit, maar wel dat een eerlijke prijs voor de producent onderdeel is van duurzaamheid. Ook gaf ik aan in gesprek te zullen gaan met verschillende grote supermarkten met als doel te komen tot afspraken over het uitbannen van het stunten met vlees. Op 29 januari 2015 heb ik met enkele supermarkten en de branchevereniging Centraal Bureau Levensmiddelen (CBL) gesproken over het goedkoop aanbieden van vlees. In het gesprek heb ik benadrukt dat een dergelijke strategie niet past in tijden van vleesschandalen en ook niet bij de gezamenlijke wens tot verduurzaming van de vleesketen. In het gesprek werd bevestigd dat er sprake is van een gedeelde wens om te komen tot (verdere) verduurzaming van de vleesketen. Daar hoort prijsvorming en het effect daarvan in de keten bij. Tevens voer ik met enkele individuele supermarkten gesprekken hierover.
Mijn standpunt omtrent het verbieden van vlees onder de kostprijs heb ik reeds uiteengezet in mijn brief van 6 juni 2014 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 789). Zoals ik in die brief heb aangegeven verwacht ik geen positief effect van een wettelijk verbod op de verkoop onder de inkoopprijs.
Erkent u dat het produceren van goedkoop vlees onwenselijk is omdat dit een bedreiging vormt voor de volksgezondheid, de voedselveiligheid en het dierenwelzijn? Bent u bereid om de verkoop van vlees onder de kostprijs te verbieden?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is de stand van zaken betreffende het door u aangekondigde convenant kiloknallers? Bent u bereid om de bulkproductie van goedkoop vlees, bestemd voor de export, uit te faseren? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De berichtgeving rondom de fraude met emissiesoftware door Volkswagen |
|
Duco Hoogland (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving rondom de fraude met emissiesoftware door Volkswagen?1
Ja.
Op welke wijze heeft Volkswagen fraude gepleegd met het meten van de uitstoot van haar auto’s in de Verenigde Staten?
Voor het antwoord op deze vraag wil ik verwijzen naar het antwoord op vraag 1 die op 24 september 2015 is gesteld door de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu inzake de fraude met testen van uitstoot van auto’s.
Zijn er aanwijzingen dat andere automerken ook op een dergelijke oneigenlijke wijze de emissietesten beïnvloeden?
Voor het antwoord op deze vraag wil ik verwijzen naar het antwoord op vraag 18 die op 24 september 2015 is gesteld door de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu inzake de fraude met testen van uitstoot van auto’s.
Is er fraude gepleegd met software en/of hardware in Nederland en/of in de rest van de EU? Kan hierdoor de uitstoot van Volkswagens in Europa te positief zijn weergegeven?
Volkswagen heeft in het persbericht van 22 september 2015 aangegeven dat onrechtmatigheden met de NOx-emissies betrekking hebben op voertuigen met het motortype Type EA 189 en dat het wereldwijd om elf miljoen voertuigen gaat. De afgelopen dagen is bekend geworden dan het niet alleen om modellen van Volkswagen gaat, maar ook van andere merken van de Volkswagen Groep en dat het niet alleen dieselpersonenauto’s betreft, maar ook dieselbestelauto’s.
Navraag bij de RDW heeft opgeleverd dat aan de hand van deze motorcode niet precies kan worden achterhaald om welke voertuigentypen het gaat en hoeveel voertuigen er daarvan in Nederland zijn toegelaten. Zodra de noodzakelijke gegevens beschikbaar zijn zal de RDW de aantallen achterhalen.
Als gevolg van de fraude is de NOx-uitstoot in de praktijk van de betreffende modellen dieselpersonenauto’s van Volkswagen flink hoger dan op grond van de Europese norm voor NOx-emissies mag worden verwacht.
Is er sprake geweest van oneerlijke concurrentie doordat Volkswagens een lager bijtellingspercentage, een lager tarief in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) of een lager tarief in de motorrijtuigenbelasting (MRB) genoten?
Voor het antwoord op deze vraag wil ik verwijzen naar het antwoord op vraag 14 die op 24 september 2015 is gesteld door de Commissie Infrastructuur en Milieu inzake de fraude met testen van uitstoot van auto’s.
Wat zijn de verschillen tussen de wijzen waarop de Verenigde Staten en de EU de uitstoot van personenauto’s meten?
De voornaamste verschillen tussen de wijzen waarop de Verenigde Staten en de EU de uitstoot van personenauto’s meten, zijn als volgt:
Ongeveer 10% van de nieuwe modellen wordt getest. In Europa houdt de typegoedkeuringsinstantie toezicht op de productie. Deze moet blijven overeenstemmen met de goedkeuringseisen. Onderdeel van het geëiste kwaliteitssysteem is dat de fabrikant de testen in een percentage van de gevallen herhaalt.
Wat vindt u dat er moet gebeuren om vast te stellen of deze fraudezaak ook gevolgen heeft in Nederland en/of in de rest van de EU?
Elke Europese typegoedkeuringsinstantie moet erop toe dat metingen voor de afgegeven goedkeuringen correct worden uitgevoerd. De typegoedkeuringsinstantie van het land dat voor de betreffende modellen van het Volkswagen concern de Europese typegoedkeuring heeft afgegeven, moet dus een onderzoek instellen.
Zoals vermeld op de nieuwssite van de NOS2 wordt dit nu in gang gezet: Duitse typegoedkeuringsinstantie KBA heeft Volkswagen tot en met 7 oktober 2015 de tijd gegeven om een oplossing te vinden voor de frauduleuze dieseltesten, bericht Bild am Sonntag. De juridische afdeling van de autofabrikant moet voor die tijd met maatregelen en een tijdschema komen.
KBA wil dat Volkswagen er zo snel mogelijk voor zorgt dat de voertuigen weer aan de typekeuringseisen voldoen. Als er geen bevredigend plan komt, kan de typegoedkeuringsinstantie besluiten dat Volkswagen de auto's waarmee mogelijk is gemanipuleerd niet meer mag verkopen en niet meer mag verplaatsen.
Duizenden kalveren die langzaam stikken tijdens en na de slacht van de moederkoe |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u het Duitse ARD-programma gezien waaruit blijkt dat in Duitsland 18.000 drachtige koeien per jaar worden geslacht?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel drachtige koeien op jaarbasis in Nederlandse slachthuizen worden geslacht? Zo nee, waarom niet?
Nee. Hier wordt geen registratie van bijgehouden. Drachtige dieren mogen op basis van de transportverordening (Vo (EG) 1/2005) niet vervoerd worden indien de dracht 90% of verder gevorderd is.
Onderschrijft u de kritiek van Duitse dierenartsen dat, bij het slachten van drachtige koeien, ongeboren kalveren een langzame verstikkingsdood van soms wel twintig minuten moeten ondergaan? Zo nee, waarom niet?
Ongeboren kalveren zijn voor hun zuurstofvoorziening afhankelijk van de zuurstofaanvoer via de placenta, en hebben geen zelfstandige ademhaling of ademhalingsreflex). Bij het slachten van het moederdier zullen de dieren als gevolg van het wegvallen van de zuurstofvoorziening komen te overlijden.
Op basis van de geldende internationale wetenschappelijke opinie, conform de OIE, wordt aanbevolen, indien bij de slacht een ongeboren vrucht wordt aangetroffen, deze ongemoeid in de uterus te laten tot deze als gevolg van zuurstofgebrek overleden is. Recent worden er vraagtekens bij geplaatst of dit inderdaad in alle stadia van de dracht de meest diervriendelijke optie is.
Samen met mijn Duitse, Deense en Zweedse collega heb ik recent aan de EFSA advies gevraagd op welke wijze het aanbieden van drachtige dieren voor de slacht het beste teruggedrongen kan worden. En áls drachtige dieren desondanks toch geslacht worden, hoe dan het beste met de ongeboren vrucht omgegaan kan worden. De EFSA werkt momenteel aan deze vragen, en zal uiterlijk 30 november 2016 hierover rapporteren2. Op basis van de EFSA rapportage zal ik met mijn collega’s overleggen welke passende maatregelen gewenst zijn.
Ook heb ik recent Wageningen UR/Livestock Research opdracht gegeven hiernaar onderzoek te verrichten. Dit onderzoek kan tevens input leveren aan de EFSA-studie.
Bent u bereid, in navolging van uw Duitse collega, tot een verbod op het slachten van drachtige koeien? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel tegemoet zien? Zo nee, waarom niet? Welke belangen verzetten zich tegen een verbod?
Er is in Duitsland geen verbod op het slachten van drachtige dieren. Op basis van de transportverordening (Vo (EG) 1/2005) mogen dieren niet vervoerd worden indien de dracht 90% of verder gevorderd is. Er wordt tussen de verschillende betrokken partijen momenteel wel gesproken om overeen te komen om geen drachtige dieren aan te voeren op het slachthuis gedurende de laatste drie maanden van de dracht. Het Duitse ministerie beziet hiervoor de mogelijkheid voor uitbreiding van de regelgeving voor nationale transporten. Voor internationale transporten is het niet mogelijk de transportverordening nationaal uit te breiden.
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3 heb ik recent aan EFSA advies gevraagd en Wageningen UR opdracht gegeven voor onderzoek. Op basis hiervan zal ik bezien welke maatregelen gewenst zijn. Ik zal daarbij de uitkomsten van het overleg en de mogelijkheden die in Duitsland worden bezien voor aanpassing van de nationale wetgeving, betrekken.
Bent u bereid om samen met uw Duitse collega te pleiten voor een verbod op het slachten van drachtige koeien in de gehele Europese Unie? Zo ja, bij welke gelegenheid ziet u die kans? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om, in navolging van uw Duitse collega, het huidige vervoersverbod voor drachtige koeien uit te breiden naar drie maanden voor de uitgerekende kalverdatum? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het Saoedische voornemen een tiener te kruisigen en te onthoofden |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Saoedi-Arabië gaat tiener kruisigen en onthoofden»?1
Ja.
Deelt u de walging dat Saoedi-Arabië voornemens is een tiener te kruisigen en te onthoofden?
Het kabinet zet zich al jarenlang in voor wereldwijde afschaffing van de doodstraf, en is zeer geschokt over het nieuws van deze vermeende opgelegde straf. Bovendien is het opleggen van de doodstraf aan iemand die ten tijde van het begane misdrijf minderjarig was een schending van het VN-Kinderrechtenverdrag waar ook Saudi-Arabië partij bij is.
Bent u bereid maximale druk uit te oefenen op dit land, mede in internationaal verband, om te voorkomen dat dit barbaarse voornemen wordt omgezet in daden?
Nederland heeft zich met andere (EU-)partners beraad over deze straf en over de meest effectieve inzet door de internationale gemeenschap. Vanuit die zienswijze zullen de EU en lidstaten in hun contacten met de Saoedische autoriteiten hun grote zorgen omtrent deze zaak opbrengen.
Ziet u in dat de VN Mensenrechtenraad totaal ongeloofwaardig is geworden nu deze zich laat adviseren door een panel dat uitgerekend een Saoedische diplomaat als voorzitter heeft gekregen? Bent u bereid dit in VN-verband uit te spreken?
Voor de Nederlandse regering is de Mensenrechtenraad één van de belangrijkste fora waar landen, lid of geen lid, aangesproken kunnen worden op mensenrechtenschendingen. De Permanent Vertegenwoordiger bij de Verenigde Naties in Genève van Saoedi-Arabië, Faisal Trad, is door zijn regionale groep, de Aziatische groep, aangewezen als lid van de zogeheten Consultative Group. De adviezen van de Consultative Group komen tot stand op basis van strikte voorschriften en zijn openbaar.
Deelt u de mening dat de Saoedische ambassadeur ons land dient te verlaten als men vasthoudt aan het voornemen de jongen te doden vanwege een demonstratie voor meer democratie? Zo neen, waarom niet?
Nee. Het kabinet is van mening dat het openhouden van diplomatieke kanalen Nederland voorziet van de mogelijkheid om verscheidene zaken, waaronder mensenrechtenkwesties, te bespreken.
Mogelijk falen van GGZ crisisdienst in Gilze en Rijen |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «burgemeester Gilze en Rijen: GGZ faalde bij incident asielzoeker?»1
Ja
Bent u bereid om via het reeds door burgemeester Boelhouwer gevraagde onderzoek van de betrokken instelling voor geestelijke gezondheidszorg (GGZ) helderheid te krijgen over het hetgeen dit weekend bij de crisisdienst in Gilze en Rijen is voorgevallen?
Ik heb mij laten informeren door de gemeente en de crisisdienst van GGZ Breburg over het betreffende incident. Het incident moet voor het slachtoffer een hele nare ervaring zijn geweest. Net als de gemeente en de betrokken instelling betreur ik dit.
Ik heb vernomen dat de Raad van Bestuurd (RvB) van GGZ Breburg zelf een onderzoek heeft laten doen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft met de instelling contact gehad over de resultaten van dit onderzoek. Uit het onderzoek zijn aandachtpunten naar voren gekomen die vooral liggen in de informatie-uitwisseling tussen de politie en de crisisdienst. Gemeente en crisisdienst hebben aangegeven dit op korte termijn met elkaar te bespreken, waarna zij afspraken maken om de onderlinge informatie uitwisseling en afstemming te verbeteren.
Wilt u op basis van deze rapportage de Kamer nader informeren over hetgeen is voorgevallen en aangeven welke lessen hieruit getrokken kunnen worden?
Het is aan lokale partijen zelf om oplossingen te vinden voor de aandachtspunten die zijn gesignaleerd.
Is het mogelijk om in deze rapportage aan te geven welke maatregelen door de diverse betrokkenen worden genomen om herhaling van een dergelijk incident te voorkomen?
Betrokken partijen zijn met elkaar in gesprek om afspraken te maken om herhaling van een dergelijk incident te voorkomen. Die afspraken gaan onder andere over een betere onderlinge informatie-uitwisseling.
In welke mate wordt het «aanjaagteam verwarde personen» hierbij betrokken?
Het aanjaagteam is niet betrokken bij individuele incidenten. Het is aan lokale partijen om oplossingen te vinden voor de geconstateerde problemen. Mocht blijken dat het probleem breder speelt dan zal ik het aanjaagteam vragen dit op te pakken en te betrekken bij haar plan van aanpak.
Bent u bereid om met het «aanjaagteam verwarde personen» en de GGZ te bespreken of het nodig is om in algemene zin nadere afspraken te maken over het afwegingskader binnen de crisisdiensten en de mate waarin burgemeesters hierbij worden betrokken?
Zie vraag 5.
Het bericht 'Geef premie van 4000 euro aan alle inwoners aardbevingsgebied' |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het pleidooi van de Groninger Bodem Beweging om iedere inwoner van het Groningse bevingsgebied een premie van 4.000 euro te verstrekken?1
Ja.
Is het waar dat in het eerder afgesloten bestuursakkoord de toezegging is gedaan dat alle inwoners van het Groningse bevingsgebied deze premie krijgen?
Nee. In het bestuursakkoord «Vertrouwen op Herstel en Herstel van Vertrouwen» is afgesproken dat aan woningeigenaren een waardeverhogend pakket beschikbaar wordt gesteld voor woningisolatie, energiebesparende voorzieningen en/of decentrale energieopwekking. Tevens is afgesproken dat het pakket gefaseerd beschikbaar komt voor alle binnen het gebied gesitueerde panden. Gestart is met een waardevermeerderingsregeling voor woningen waarbij sprake is van substantieel schadeherstel en/of preventieve bouwkundige maatregelen.
In het aanvullend bestuursakkoord van 9 februari jl. is afgesproken dat, naast de oorspronkelijke negen gemeenten die zijn aangesloten bij het bestuursakkoord, ook inwoners uit Hoogezand-Sappemeer en Menterwolde aanspraak maken op de interim-regeling. Onderzocht zou worden of de definitieve regeling mede op basis van de actuele PGA-contourenkaart kan worden vormgegeven.
Tevens is afgesproken dat woningeigenaren die niet woonachtig zijn binnen de grenzen van de negen gemeenten, Menterwolde en Hoogezand-Sappemeer, maar op grond van de nieuwe regeling vanaf september wel onder de regeling zouden vallen, op deze nieuwe regeling aanspraak zouden kunnen maken met terugwerkende kracht tot het moment van het afsluiten van het bestuursakkoord van januari 2014.
Deelt u de mening van de Groninger Bodem Beweging dat ook mensen zonder schade net zo goed te lijden hebben onder de aardbevingen?
De aardbevingen kunnen grote impact hebben op de bewoners van het gebied, ook als er niet direct sprake is van schade aan hun woning.
Is het waar dat het doel van de premie het nemen van maatregelen op het gebied van duurzaamheid is? Zo ja, wordt er op gecontroleerd dat de premie daadwerkelijk aan duurzaamheidsmaatregelen wordt uitgegeven?
De regeling betreft duurzaamheidsmaatregelen op het gebied van woningisolatie, energiebesparende voorzieningen en/of decentrale energieopwekking waarmee waardebehoud en -vermeerdering van woningen wordt beoogd.
De maatregelen worden pas vergoed als een factuur wordt overlegd van de aanschaf en/of installatie van de voorziening. Fysieke controle vindt in beperkte mate plaats.
Is het waar dat de Nationaal Coördinator Groningen bezig is met het bezien van alle regelingen voor inwoners van het aardbevingsgebied en dat er eind dit jaar duidelijkheid over komt? Zo ja, wat is de reden dat de afgesproken regelingen voor Groningen opnieuw worden bezien?
Ja. De Nationaal Coördinator Groningen heeft een concept-meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen opgesteld waarin de aanpak voor het gebied en de daartoe te nemen maatregelen zijn beschreven. De regelingen zijn daar onderdeel van en worden in dat kader opnieuw bezien. Met betrekking tot de waardevermeerderingsregeling gaat de NCG de komende maand met de betrokkenen het gesprek aan hoe de regeling na 31 december 2015 zodanig kan worden ingericht dat deze dienstbaar wordt aan het realiseren van een collectief georganiseerde duurzaamheidsplus bovenop de versterkingsopgave binnen het gebied van 0,2 PGA-contour.
Mede vanwege het perspectief voor een nieuwe collectieve georganiseerde duurzaamheidsplus na 31 december 2015 stelt de NCG voor om de huidige regeling tot en met 31 december 2015 met terugwerkende kracht open te stellen voor vastgestelde schadegevallen buiten de huidige 11 gemeenten.
Zorg na coma |
|
Carla Dik-Faber (CU), Mona Keijzer (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen naar aanleiding van de IKON-uitzending De Wachtkamer «Vechten voor hoop»?1
Ja
Deelt u de mening dat er in het belang van zorg na coma en hersenletsel spoedig een beslissing genomen dient te worden door het Zorginstituut Nederland? Kunt u de stand van zaken schetsen van het onderzoek van het Zorginstituut Nederland naar vroege intensieve neurorevalidatie bij volwassenen (25+ categorie)?
De adviescommissie pakket (ACP) van het Zorginstituut heeft op 21 augustus gesproken over de duiding van vroege intensieve neurorevalidatie bij volwassenen. Het Zorginstituut betrekt de relevante literatuur in de beoordeling en consulteert de belanghebbende partijen. In het voorjaar van 2016 wordt de publicatie verwacht.
Kent u het onderzoek van promovenda Willemijn van Erp naar zorg voor mensen bij wie het bewustzijn niet is teruggekeerd? Wat vindt u ervan dat van deze groep meer dan de helft nooit is gezien door een gespecialiseerd team dat herstelkansen bevordert en volgt?
Diagnostiek en behandeling van comapatiënten heeft tot doel betere gezondheidsuitkomsten te realiseren. Het is aan de representatieve beroepgroepen om de kennisontwikkeling terzake te duiden en zo nodig te verdisconteren in de (nieuwe) richtlijnen voor verantwoorde zorg. Diagnostiek en behandeling waarvan voldoende bewezen is dat ze effectief zijn, kunnen deel uitmaken van het pakket. Dit is ter beoordeling van het Zorginstituut.
Wat vindt u ervan dat in 39% van de situaties sprake is van misdiagnose? Is de conclusie gerechtvaardigd dat in ons land de diagnostiek bij langdurige bewustzijnsstoornissen, en in het bijzonder niet-responsief waaksyndroom/vegetatieve toestand, verbeterd kan worden?
Zie antwoord vraag 3.
Is u bekend dat deskundigen van mening zijn dat ook voor mensen ouder dan 25 jaar meer neurologisch en functioneel herstel mogelijk is dan decennialang werd gedacht?2
Zie antwoord vraag 3.
Kent u het landelijk expertisenetwerk ernstig hersenletsel na coma? Deelt u de mening dat dit netwerk van belang is om expertise en kennis op te bouwen over de zorg na coma en hersenletsel? Wilt u in overleg met het netwerk bezien op welke wijze het haar taken kan vormgeven?
Het is aan de representatieve wetenschappelijke beroepsgroepen om hun kennis op het gebied van (coma)zorg op te bouwen, te onderhouden en te delen. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor het onderhoud daarvan.
E-ID pilots |
|
Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw toezeggingen, gedaan in het Algemeen overleg van 20 mei jl., om de (evaluatie)criteria voor de e-ID pilots nog aan te scherpen en voorafgaand aan de start van de pilots met de Kamer te bespreken?1
Ja, dat herinner ik mij.
Kunt u toezeggen de beloofde SMART-uitwerking (= Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdgebonden) van de (evaluatie)criteria zo spoedig mogelijk aan de Kamer te sturen, zodat zij voldoende tijd heeft om deze te analyseren voorafgaand aan het Algemeen overleg hierover? Zo neen, waarom niet? Zo ja, binnen welke termijn?
U ontvangt de criteria tijdig voor het Algemeen Overleg van 25 november aanstaande. Opgemerkt dient te worden dat de evaluatiecriteria in samenspraak met de evaluatiecommissie nog verder uitgewerkt zullen worden.2
Deze commissie bestaat uit wetenschappers en experts uit alle betrokken disciplines (privacy, beveiliging, communicatie, gebruikersperspectief, techniek) die zowel adviseert over de opzet van het evaluatieonderzoek als over de conclusies en aanbevelingen.3
De evaluatieonderzoeken worden uitgevoerd door onafhankelijke onderzoeksbureaus. Daarbij wordt zowel kwantitatief als kwalitatief onderzoek uitgevoerd waarbij ingegaan wordt op:
Feitelijk gebruik van het middel in de pilots;
Ervaringen van burgers, dienstaanbieders en leveranciers;
De technische werking van publiek eID middel en Stelsel Idensys;
Privacy en beveiliging van publiek eID middel en Stelsel Idensys.
De onderzoeken richten zich onder andere op de criteria betrouwbaarheid, veiligheid, privacy. Ook richten de onderzoeken zich op de criteria gebruiksvriendelijkheid en toegankelijkheid vanuit het oogpunt van de leveranciers en dienstaanbieders.
Gaat u de evaluatiecriteria koppelen aan de toetredingsvoorwaarden voor de pilots, zoals gevraagd in het Algemeen overleg van 20 mei jl., aangezien een evaluatie juist een toets is op het al dan niet voldoen aan de eisen die vooraf zijn gesteld? Zo neen, waarom niet?
Zie voor beantwoording vraag 4.
Gaat u ook de toetredingsvoorwaarden, zoals in uw brief van 30 juni 2015 genoemd, nog verder uitwerken en SMART maken, zodat deze voorwaarden gekoppeld kunnen worden aan de evaluatiecriteria? Zo neen, waarom niet?2
De toetredingsvoorwaarden en de evaluatiecriteria zijn twee verschillende onderdelen.
Private partijen die middelen willen uitgeven onder het merk Idensys moeten voldoen aan alle technische, organisatorische en juridische eisen die zijn vastgelegd in het afsprakenstelsel elektronische toegangsdiensten voordat zij überhaupt kunnen toetreden. Om de naam Idensys te mogen voeren is het verplicht om te voldoen aan de afspraken zoals die zijn vastgelegd in het afsprakenstelsel. De Minister van EZ is verantwoordelijk voor het toezicht op het afsprakenstelsel.
De pilots die in het stelsel worden uitgevoerd worden na afloop geëvalueerd met behulp van onderzoeksvragen die betrekking hebben op alle technische organisatorische en juridische eisen uit het afsprakenstelsel. De pilots worden beoordeeld met behulp van evaluatiecriteria. De evaluatiecriteria vormen de meetlat waarlangs de pilots na afloop worden gelegd. Het zijn de normen waarmee het succes, het falen of het verloop van de pilots wordt beoordeeld.
Op basis daarvan kan de Kamer een gefundeerde afweging maken.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de pilots? In welke fase bevinden zich de voorbereidende handelingen voor de pilots? Wanneer denkt u daadwerkelijk de pilots te kunnen starten, nadat de criteria voor de pilots met de Kamer zijn besproken?
Aan de ene kant zijn de dienstverleners bezig om hun systemen gereed te maken voor deelname aan de pilots, onder andere door middel van het implementeren van de Idensys-knop op hun website/portal. Daarnaast stellen zij hun doelgroep samen.
Aan de andere kant zijn de eID leveranciers aan het toetreden tot het afsprakenstelsel elektronische toegangsdiensten met als doel om eind december / begin januari te kunnen starten met de pilots Idensys.
Het juridische kader dat nodig is om de pilots te kunnen laten draaien is vastgesteld. Dit bestaat uit wijziging van het Afsprakenstelsel elektronische toegangsdiensten (via de Publiek-Private Samenwerking), realisering van een wettelijke basis in de Wet Elektronisch Berichtenverkeer (Financiën – BZK) en op basis daarvan geformuleerde uitvoeringsregelgeving.
Momenteel doorlopen 14 eID leveranciers (makelaars5 en authenticatiediensten) het toetredingsproces. Deze fase is eind december afgerond. Daarna gaan de pilots van start.
Zoals gecommuniceerd in mijn brief van 30 juni jongstleden6 zal ik u in het najaar bij brief informeren over de criteria. De brief wordt binnenkort verzonden.
Hoeveel private partijen hebben zich inmiddels gemeld voor deelname aan de pilots?
Partijen die deelnemen aan de pilots zijn onder te verdelen in authenticatiediensten, makelaars, private dienstaanbieders en dienstaanbieders in het BSN-domein.
Momenteel doorlopen 14 eID leveranciers (authenticatiediensten en makelaars) het toetredingsproces tot het Idensys stelsel.
Daarnaast bereiden 10 private dienstaanbieders en 15 dienstaanbieders in het BSN-domein zich voor op de pilots.
Het opschorten van de screening op TBC voor Syrische asielzoekers |
|
Reinette Klever (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Waarom heeft bescherming van de Nederlandse bevolking tegen tuberculosebesmetting geen prioriteit meer?1
De bescherming van de Nederlandse bevolking tegen tuberculosebesmetting is onveranderd een prioriteit gebleven. Sinds enige weken is de toestroom van asielzoekers naar Nederland zo sterk toegenomen dat de aantallen tuberculosescreeningen de capaciteit dreigen te overstijgen. Ook bij vluchtelingen/asielzoekers is de prevalentie van tuberculose direct gerelateerd aan de incidentie in het land van herkomst. Onderzoek heeft uitgewezen dat het risico op tuberculose onder asielzoekers uit Syrië beperkt is (<50 per 100.000 gescreende personen). De een na grootste groep asielzoekers is momenteel afkomstig uit de landen Eritrea en Ethiopië, waarbij de screeningsopbrengst 272 per 100.000 gescreende personen is. De Commissie voor Praktische Tuberculosebestrijding (CPT), verantwoordelijk voor het beleid en richtlijnen voor de Nederlandse tuberculosebestrijding, stelt daarom dat in de situatie die zich nu voordoet de screening van asielzoekers uit hoog risicolanden de prioriteit moet krijgen. Dit besluit vloeit derhalve voort uit de prioriteit om het Nederlandse volk tegen tuberculosebesmetting te beschermen.
Bent u bekend met het feit dat 13% van de asielzoekers die zich uitgeven als Syriër niet uit Syrië afkomstig is en dat mogelijk een derde deel van de «Syrische asielzoekers» uit andere landen komt?2
Het is mij bekend dat een deel van de asielzoekers die zich uitgeeft als Syriër niet uit Syrië afkomstig is. Onderdeel van de registratie en identificatie vrijwel direct na binnenkomst in Nederland is het beoordelen uit welk land een asielzoeker komt.
Heeft u de zwendel in Syrische paspoorten laten meewegen in uw beslissing om de tuberculose (TBC) screening bij Syriërs op te schorten?3
Nee. Bij de overweging om de tuberculosescreening bij Syrische asielzoekers op te schorten, is met name gekeken naar de grootste groepen. Het gaat daarbij vooral over Syrische, Ethiopische en Eritrese vluchtelingen. De grootste stroom vluchtelingen is afkomstig uit Syrië, waarbij vastgesteld is dat het risico op tuberculose beperkt is. De een na grootste groep asielzoekers wordt gevormd door mensen afkomstig uit Ethiopië en Eritrea, hoogrisico landen voor tuberculose. De mensen die volgens Frontex op Syrische paspoorten Europa proberen binnen te komen zijn niet afkomstig uit Ethiopië of Eritrea. Dat onderscheid is op basis van taal en/of uiterlijke kenmerken goed te maken.
Deelt u de mening dat alle asielzoekers op TBC gescreend moeten worden en dat een voorkeursbeleid voor Syriërs juist extra risico’s met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik u in mijn antwoord op vraag 1 heb toegelicht, deel ik die mening niet. Het gaat overigens niet om een voorkeursbeleid voor vluchtelingen uit Syrië maar om een risicogebaseerde screening. Verder laat de prioritering van risicogebieden onverlet dat personen met klachten, of dit nu de luchtwegen betreft of anderszins, onverwijld door een arts beoordeeld moeten worden en zo nodig medische zorg kunnen genieten zoals in Nederland gebruikelijk is.
Kunt u een opsomming geven hoeveel asielzoekers inmiddels in Nederland verblijven zonder gezondheidsscreening en waar deze zich bevinden? Zo nee, waarom niet?
In de tweede week van oktober verbleven er circa 3000 personen die nog niet zijn geregistreerd in de gemeentelijke crisisopvang en de COA noodopvang. Ongeveer 70% van deze mensen is van Syrische afkomst. Dit betekent dat op dat moment ruim 900 personen van niet-Syrische afkomst nog niet gescreend waren op TBC. Alle nieuwe instroom van niet-Syriërs wordt nu naar Ter Apel of de andere Centrale Opvanglocaties gestuurd voor registratie en TBC-screening. Verder wordt eraan gewerkt om de achterstand binnen twee weken in te lopen.
Hoe lang gaat de opschorting duren en wanneer kunnen we er van uitgaan dat alle zich in Nederland bevindende asielzoekers een medische screening hebben gehad?
Het is momenteel onduidelijk hoe lang dit uitstel zal duren, omdat dit ondermeer afhangt van de ontwikkelingen in de asielzoekersstromen. Partijen betrokken bij de infectieziektebestrijding hebben aangegeven zich in te zullen spannen om deze achterstand zo spoedig mogelijk weg te werken. Naar verwachting zal het inlopen van de huidige achterstand bij de TBC-screening 2 weken duren.
Bent u bereid om er zorg voor te dragen dat geen enkele asielzoeker meer tot Nederland wordt toegelaten? Zo nee, waarom niet?
Zoals aan uw kamer uiteengezet in de brief aan uw Kamer over de Europese asielproblematiek d.d. 8 september jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2030) is het kabinet van mening dat bij het aanwezig zijn van voldoende veilige opvang in de regio en onder de voorwaarden zoals in de brief vermeld, asielzoekers uit die regio die alsnog op eigen gelegenheid Nederland bereiken, teruggebracht dienen te worden naar de veilige opvang in de regio. Tot dat moment geldt voor het kabinet als uitgangspunt dat binnen de geldende internationale regelgeving bescherming wordt geboden aan die asielzoekers die daar recht op hebben.
Een in Saudi-Arabië opgelegde doodstraf |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u ermee bekend dat de jonge Saudische activist Ali Mohammed Baqir al-Nimr onlangs ter dood is veroordeeld voor feiten die hij gepleegd zou hebben toen hij 17 was en dat zijn executie op korte termijn kan worden uitgevoerd?1
Ja.
Deelt u de opvatting van Amnesty International dat de veroordeling van de Saudiër vernietigd dient te worden omdat er sprake was van een oneerlijk proces en het internationaalrechtelijk verboden is de doodstraf op te leggen aan een minderjarige? Indien neen, waarom niet? Indien ja, bent u bereid direct bij de Saudische autoriteiten te pleiten voor het niet uitvoeren van de straf?
Nederland is principieel tegen de doodstraf en draagt dit ondubbelzinnig uit. Het nieuws over het vonnis, en de manier waarop dat zou kunnen worden uitgevoerd, heeft het kabinet zeer geschokt. Bovendien is het opleggen van de doodstraf aan iemand die ten tijde van het begane misdrijf minderjarig was een schending van het VN-Kinderrechtenverdrag waar ook Saudi-Arabië partij bij is. Nederland heeft zich met andere (EU-)partners beraad over deze straf en over de meest effectieve inzet door de internationale gemeenschap. Vanuit die zienswijze zullen de EU en lidstaten in hun contacten met de Saoedische autoriteiten hun zorgen omtrent deze zaak opbrengen.
Wat is uw beeld van het gebruik van marteling, specifiek met betrekking tot deze zaak en meer in het algemeen, door de Saudische autoriteiten om bekentenissen af te dwingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn berichten dat in het geval van Ali Mohammed al-Nimr sprake is geweest van marteling om tot een bekentenis te komen. Als dit inderdaad het geval is, betreurt het kabinet dit ten zeerste en zal dit meenemen wanneer deze kwestie wordt opgebracht bij de Saoedische autoriteiten. Marteling is een schending van het VN-Anti-folteringsverdrag. Ook Saoedi-Arabië is partij bij dit verdrag en zou deze praktijken niet mogen bezigen.
Kunt u bevestigen dat deze doodstraf uitgevoerd gaat worden door middel van onthoofding en kruisiging? Indien neen, wat zijn dan de feiten? Indien ja, hoe beoordeelt u dit mogelijke handelen van een bondgenoot van het westen in de strijd tegen Islamitische Staat, die onder andere juist aangevallen wordt vanwege dergelijke mensenrechtenschendingen?
Ali Mohammed al-Nimr werd ter dood veroordeeld voor 14 aanklachten, waarvan een aantal kunnen resulteren in de toepassing van de bestraffing voor het oorlog voeren tegen God en/of het verspreiden van corruptie op aarde. Dit soort misdrijven worden binnen de wetgeving van Saoedi-Arabië gekwalificeerd als het zwaarste soort. De rechter heeft nog niet besloten hoe de straf ten uitvoer wordt gebracht. Dat laat onverlet dat Nederland principieel tegen de doodstraf is en er naar streeft de Saoedische autoriteiten ertoe te bewegen af te zien van de uitvoer van het vonnis.
Het bericht “Krimpbeleid Oost-Groningen zorgwekkend” |
|
Hayke Veldman (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Krimpbeleid Oost-Groningen zorgwekkend»?1
Ja.
Kunt u aangeven aan welke voorwaarden de decentralisatie-uitkering Bevolkingsdaling voor Oost-Groningen van 2.242.805 euro voor de periode 2016–20202 is gebonden?
De middelen zijn onderdeel van het gemeentefonds en daarmee niet aan voorwaarden gebonden.
Deelt u de mening dat de negatieve gevolgen van krimp primair regionaal aangepakt moeten worden en dat de uitkering uit het Gemeentefonds als secundair ter ondersteuning van de regionale plannen gezien moet worden?
Het kabinet is van oordeel dat het vraagstuk van bevolkingsdaling is gebaat bij een integrale en gemeenteoverstijgende aanpak. De toekenning van de uitkering aan één centrumgemeente per krimpregio beoogt een dergelijke aanpak te stimuleren.
Deelt u de mening dat Oost-Groningen een voorbeeld mag nemen aan bijvoorbeeld de Marne en Eemsdelta, en bent u bereid om met de regio en de provincie in gesprek te gaan om de plannen voor krimp hier te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
Leren van andere regio’s/gemeenten is goed en er wordt van elkaar geleerd in Groningen. Ik moet wel wijzen op het feit dat de vergelijkbaarheid ook beperkt is. In het geval van Eemsdelta gaat het om een samenwerking van vier gemeenten, De Marne is een gemeente die nog niet structureel in regionaal verband samenwerkt (al is hier een groeiende oriëntatie in die richting waarneembaar), terwijl het in het geval van Oost-Groningen om zeven gemeenten gaat.
Zoals ik in de beantwoording van de vragen van de leden Albert de Vries en Van Dekken heb aangegeven, werk ik al jaren samen met de provincie en de regio op het krimpbeleid.
Het bericht “Roemenië voelt TTIP nu al” |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat het Canadese bedrijf Gabriel Resources haar gederfde winst wil verhalen op de Roemeense overheid, nadat Roemenië het besluit om goud te winnen annuleerde?1
Het idee van een rechtsstaat is dat iedereen zich mag verweren tegen overheidsbesluiten. Buitenlandse investeerders kunnen dat vaak zowel via de reguliere rechtsgang als via arbitrage doen. Of de claim slaagt, ligt nu ter beslissing voor aan een arbitrage tribunaal. Dat is toegestaan.
Deelt u de mening dat een dergelijke claim, die mogelijk op kan lopen tot 4 miljard euro, een enorme impact heeft op de Roemeense Rijksbegroting?
Ja.
Begrijpt u dat de bevolking ernstige bezwaren heeft tegen het plan omdat «inwoners moeten wijken voor een meer vol gif» terwijl «de mijn over 15 jaar leeg is en de natuur verwoest»?
Ja.
Deelt u de mening dat dergelijke claims de kans op «regulatory chill» versterken (c.q. dat overheden terughoudend worden om nieuwe regels te maken vanwege het risico van een rechtszaak)?
Nee. In investeringsverdragen worden afspraken gemaakt over een minimum bescherming. Bijvoorbeeld dat onteigening is toegestaan, mits dit gebeurt in het publieke belang, met rechtswaarborgen omkleed, zonder discriminatie wordt toepast en een redelijke schadevergoeding wordt betaald. Dit is niet anders in het Nederlands recht. Het doel daarvan is investeerders te beschermen tegen ongerechtvaardigd en willekeurig overheidshandelen. Het gaat dus niet om wat het onderwerp van overheidsingrijpen is, maar om hoe deze wordt ingevoerd. De beste garantie tegen ongerechtvaardigde claims is juist het voeren van zorgvuldig overheidsbeleid.
Hoe oordeelt u over het feit dat het bedrijf Gabriel Resources gebruik maakt van een handelsverdrag tussen het Verenigd Koninkrijk en Roemenië via een dochterbedrijf op Jersey om de Roemeense staat aan te klagen? Is dit een vorm van treaty shopping volgens u? Deelt u de mening dat dit een zeer onwenselijke praktijk is? Welke waarborgen zijn er opgenomen in de vrijhandelsverdragen van de EU met Canada (CETA) en de VS (TTIP) om treaty shopping te voorkomen?
De bedrijfsstructuur van dit bedrijf is mij niet bekend. Het is de wens van het kabinet om bedrijven zonder substantiële bedrijfsactiviteiten uit te sluiten van investeringsbescherming. Dit is onder andere aangegeven in de Kamerbrief van 25 juni 2014 in reactie op de motie Van Ojik en in reactie op uw Kamervragen met het kenmerk 2015Z11781. In CETA is de definitie van investeerder in art. X.3 opgenomen en in TTIP zal dit ook worden gedaan.
Bent u ervan op de hoogte dat er diverse voorbeelden zijn van West-Europese bedrijven die Oost-Europese staten op een vergelijkbare manier aanklagen? Deelt u de mening dat dit een zeer onwenselijke praktijk is? Zo ja, welke conclusies verbindt u daaraan, zowel op nationaal als Europees niveau?2
Het kabinet vindt dat het een cruciaal onderdeel van de rechtsstaat is dat iedereen zich mag en kan verweren tegen een overheidsbesluit, in Nederland en daarbuiten.
Kunt u een overzicht geven van lopende arbitragezaken binnen Europa, en daarbij onderscheid maken tussen Europese en buiten Europa gevestigde bedrijven die een zaak aanspannen? Kunt u daarbij aangeven of het moeder- of dochterbedrijven betreft, en van welke handelsverdragen daarbij gebruik wordt gemaakt?
Alle bekende informatie is verwerkt in de studies van het CPB en de UNCTAD, die zijn bijgevoegd bij de beantwoording van Kamervragen van het lid Thieme met het kenmerk 2015Z05826.
Welke parallellen ziet u tussen de Roemeense casus en de scenario’s die zich kunnen voordoen onder TTIP en CETA? Kan een zaak als deze met de ISDS-clausule in CETA op dezelfde wijze worden aangespannen? Indien nee, wat zijn de verschillen? Welke les trekt u uit deze casus?
Het doel van investeringsbescherming blijft hetzelfde: bescherming tegen ongerechtvaardigd overheidsgrijpen. Er moet de garantie zijn dat overheden legitiem beleid kunnen maken om publieke belangen te beschermen. Maar overheden moeten op een behoorlijke en betrouwbare manier besturen.
In de nieuwe voorstellen van de Europese Commissie voor investeringsbescherming in TTIP wordt de beleidsvrijheid voor overheden expliciet vastgelegd in een verdragsartikel. Daarnaast kunnen alleen bedrijven met een substantiële bedrijfsactiviteit gebruik maken van de geboden investeringsbescherming. Ook wordt een investeringshof voorgesteld. Dat betekent o.a. dat de zaak zal worden toegewezen aan onafhankelijke rechters en de verliezende partij in beroep kan gaan.
Deze casus bevestigt de Nederlandse inzet om het traditionele regime van investeringsbescherming te verbeteren en te vernieuwen. We presenteren nu een nieuw model dat de belangen van staten en investeerders in evenwicht brengt.
Deelt u de opvatting «Met het huidige systeem houden we een too-big-to-fail systeem voor multinationals»? Zo nee, waarom niet?
Nee. In de kabinetsreactie op het AIV-rapport (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1516) wordt een historisch overzicht van de investeringsverdragen gegeven. Investeringsverdragen zijn juist in het belang van het MKB. Voordat deze verdragen werden afgesloten, waren investeerders afhankelijk van diplomatieke bescherming of van nationale procedures, die helaas niet overal onpartijdig zijn.
Waarom verkiest u arbitrage via ISDS of een Investeringshof in plaats van te kiezen voor de reguliere rechtsgang? Acht u het in het kader van de slimme overheid niet veel zinniger als staten zelf de expertise in huis halen om de nationale rechtsgang te bevorderen indien een bedrijf een zaak wil aanspannen tegen een land?
Het kabinet verkiest investeringsarbitrage of een investeringshof niet boven de reguliere rechtsgang. Integendeel, in principe zouden investeringsverdragen overbodig moeten zijn omdat nationale rechtssystemen overal voldoende waarborgen bieden aan nationale en buitenlandse investeerders. Helaas is dit niet de realiteit.
Fossiele reserves die mogelijk zullen moeten worden afgeschreven |
|
Jan Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over fossiele reserves die mogelijk zullen moeten worden afgeschreven, ook wel omschreven als «stranded assets» in een «carbon bubble»?1
Ja, ik ben op de hoogte van deze berichtgeving.
Deelt u de mening dat een bindend klimaatakkoord in Parijs er toe zou kunnen leiden dat energie- en grondstofbedrijven ingrijpend afgewaardeerd zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Het is mijns inziens voorbarig om vooruit te lopen op de uitkomsten van en effecten op energie- en grondstofbedrijven van een eventueel klimaatakkoord in Parijs.
Klopt het dat zakenbank Citigroup de af te schrijven reserves waardeert op 100.000 miljard dollar? Waarop baseert Citigroup dit zeer hoge bedrag?
In het rapport «Energy Darwinism II» stelt Citigroup dat sommige studies suggereren dat wereldwijd 33% van de oliereserves, 50% van het aardgas en ruim 80% van de kolenreserves in de grond zal moeten blijven om binnen de 2 graden opwarming te blijven. Op basis hiervan schat Citigroup dat de waarde van niet te verbranden reserves in de periode tot 2050 meer dan 100.000 miljard dollar zou kunnen bedragen.
Er is nog veel discussie over het concept «carbon bubble» en de daarbij behorende risico’s. Bovendien leven er verschillende verwachtingen over de rol van fossiele brandstoffen in de toekomst. Dit leidt ertoe dat onder beleggers verschillende ideeën bestaan over de wijze waarop klimaatrisico’s ingeprijsd moeten worden.
Klopt het dat dit gegeven moeilijk te rijmen is met de efficiënte markthypothese, waarin alle beschikbare informatie in de markt reeds is ingeprijsd in de beurskoers? Of ziet de «markt», oftewel de beleggers, dit helemaal verkeerd?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Bank of England, de Financial Stability Board en De Nederlandsche Bank (DNB) de mogelijke gevolgen van de carbon bubble onderzoeken? Bent u bereid om DNB een soortgelijk onderzoek uit te laten voeren?
De Bank of England (BoE) heeft recent een onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van klimaatverandering voor de Britse verzekeringssector. Dit onderzoek is op 29 september jl. gepubliceerd.2 Uit het onderzoek komt naar voren dat de voornaamste risico’s van klimaatverandering voor de verzekeringssector zijn: (i) fysieke schade als gevolg van klimaatverandering; (ii) transitierisico’s door de versnelde afwaardering van carbonintensieve bezittingen en; (iii) aansprakelijkheidsrisico’s van partijen die verantwoordelijk worden gehouden voor klimaatverandering.
Ook de Financial Stability Board (FSB) heeft het onderwerp op haar agenda gezet. Op 24 september jl. organiseerde de FSB op verzoek van de G20 een conferentie over klimaatverandering en financiële stabiliteit. De FSB zal de G20 informeren over mogelijke vervolgstappen die de FSB onderneemt.3 Mark Carney, de voorzitter van de FSB, heeft in dit kader geopperd dat meer en betere transparantie over klimaatrisico’s door private partijen wenselijk is, zodat de markt de aard van de risico’s beter kan inschatten. Op dit moment bestaan er meerdere klimaatstandaarden en verdere standaardisatie lijkt dan ook wenselijk. Tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen (AFB) op 1 oktober jl. is toegezegd dat de Kamer t.z.t. geïnformeerd zal worden over de resultaten die uit het FSB proces komen.
De Kamer is eerder al geïnformeerd over de werkzaamheden die De Nederlandsche Bank (DNB) verricht op het terrein van klimaatrisico’s en financiële stabiliteit.4 Tijdens de AFB van 1 oktober jl. is tevens toegezegd dat DNB verzocht zal worden om in het licht van een recente speech van Mark Carney5 en de plannen van de FSB, in brede zin te kijken naar de risico’s van klimaatverandering voor de financiële sector. DNB streeft ernaar deze analyse begin volgend jaar gereed te hebben.
Kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van deze onderzoeken?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zouden mogelijke gevolgen kunnen zijn van de carbon bubble voor de jaarverslaggeving? Moet daarbij gedacht worden aan een uitbreiding van de risicoparagraaf in het jaarverslag, waarin de gevolgen van het klimaatbeleid worden ingeschat?
Op grond van artikel 2:391 BW moet een rechtspersoon in het jaarverslag een beschrijving geven van de voornaamste risico’s en onzekerheden waarmee de rechtspersoon wordt geconfronteerd. De voorschriften over het jaarverslag in het BW zijn gebaseerd op Europese regelgeving over de jaarrekening. Deze regels zijn recent aangepast door de EU richtlijn jaarrekening (richtlijn 2013/34/EU, vgl. Kamerstukken 34 176). Deze richtlijn bevat geen wijzigingen in de regels over de risicoparagraaf in het jaarverslag. Wel zullen grote organisaties van openbaar belang (beursvennootschappen, banken en verzekeraars) met meer dan 500 werknemers op basis van de EU richtlijn over de bekendmaking van niet-financiële informatie (richtlijn 2014/95/EU) dienen te rapporteren over hun beleid ten aanzien van, onder andere, milieuaangelegenheden. Deze richtlijn dient uiterlijk 6 december 2016 in nationale regelgeving te zijn omgezet.
De Nederlandse corporate governance code voor beursvennootschappen heeft verschillende best practice bepalingen die zien op risicoverslaggeving. Op basis van best practice bepaling II.1.4 geeft het bestuur in het jaarverslag bijvoorbeeld een beschrijving van de voornaamste risico’s gerelateerd aan de strategie van het bedrijf. Voor de volledigheid merk ik op dat de Monitoring Commissie Corporate Governance Code is begonnen met de actualisering van de Nederlandse corporate governance code.
De jaarverslaggevingregelgeving encorporate governance codestellen dus al voorschriften aan de rapportage van risico’s en deze kunnen ook gerelateerd zijn aan het klimaat. Zoals hiervoor aangegeven is de voorzitter van de FSB voornemens een initiatief op te starten om te komen tot verdere standaardisatie van klimaatstandaarden, zodat de markt de aard van de risico’s beter kan inschatten.
Waarom vinden sommige aandeelhouders van Chevron dat een lagere winstverwachting door stranded assets zou moeten leiden tot een hogere dividenduitkering? Een lagere winst leidt toch juist tot lagere dividenduitkeringen?
De zaak Chevron is een goed voorbeeld van een situatie waarin investeerders op basis van de nu beschikbare analyses met elkaar van mening kunnen verschillen. Deze kleine groep aandeelhouders is klaarblijkelijk van mening dat Chevron zonder koerswijziging minder geld waard is. Chevron zou volgens deze aandeelhouders beter dividend kunnen uitkeren dan het huidige bedrijfsmodel continueren of uitbreiden.
Het wel of niet verdwijnen van expertises bij het NFI |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw eigen uitspraken tijdens het debat naar aanleiding van het verslag van een Algemeen overleg (VAO) over de bezuinigingen op het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) d.d. 2 september 2015, namelijk dat handschrift-, verf- en haaronderzoek niet zullen verdwijnen bij het NFI, het NFI verantwoordelijk blijft voor de opdracht en dat de kwaliteit door het NFI kan worden gegarandeerd?
Ja.
Hoe staan deze uitspraken in verhouding tot de interne berichtgeving dat deze drie expertises uit het Service Level Agreement worden gehaald en dus wel weggaan bij het NFI, de verantwoordelijkheid van het NFI stopt en de medewerkers de kwaliteit niet meer kunnen toetsen omdat die deskundigheid er niet meer is?1
Gegeven de geringe vraag naar deze kleine gebieden is de continue beschikbaarheid ervan niet vanzelfsprekend en bedrijfseconomisch niet verantwoord. De drie betreffende onderzoeksgebieden worden weliswaar uit het SLA gehaald, maar het NFI blijft de onderzoeksgebieden wel aanbieden.
Het NFI zal dit type onderzoek niet meer zelf uitvoeren maar hiertoe de samenwerking met andere partijen zoeken. De noodzakelijke capaciteit blijft hiermee voor OM en politie beschikbaar.
De verantwoordelijkheid van het NFI stopt niet op het moment dat het onderzoek via samenwerking door andere partijen wordt gedaan, maar zal wel anders worden ingevuld. Het NFI gaat alleen met aanbieders in zee die aan grondige en objectieve kwaliteitsnormen voldoen. Waar dat toepasbaar is betekent dit accreditatie, registratie bij NRGD en/of vergelijkbare internationale instantie (zoals bv de Forensic Regulator in het Verenigd Koninkrijk).
Klopt het dat de deskundigen op het gebied van handschrift-, verf- en haaronderzoek in de toekomst niet meer (in die hoedanigheid) werkzaam zullen zijn bij het NFI? Wat zijn de verwachte kosten die gepaard gaan met hun ontslag?
Dat klopt, de betreffende deskundigen vallen onder de Van Werk Naar Werk -regeling (VWNW). Dat betekent dat nu samen met hen wordt gewerkt aan mobiliteit binnen of buiten de rijksoverheid. Zo kan het zijn dat deze deskundigen bij een particuliere aanbieder in dienst treden die een grotere markt kan bedienen dan het NFI. Ik sluit niet uit dat het NFI via deze route gebruik blijft maken van de expertise van deze deskundige.
De kosten die met de VWNW regeling gemoeid zijn, zijn voor een groot deel afhankelijk van individuele afspraken die gemaakt worden. Zo mogelijk leiden die afspraken tot eenmalige extra kosten in 2015 (indien een vertrekregeling wordt overeengekomen) en eventueel in 2016 of volgende jaren. Een en ander conform het rijksbrede VWNW-beleid.
Op welke manier zal de politie resp. het openbaar ministerie (OM) resp. het NFI kunnen controleren of de inhoudelijke kwaliteit van een rapportage voldoende is?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de zorgen van het OM geuit naar aanleiding van de reorganisatie?2
Zoals ik reeds aan uw Kamer heb gemeld tijdens het VAO aangaande de bezuinigingen bij het NFI op 2 september jl., ben ik met alle partijen in goed overleg over de uitvoering van de taakstellingen bij het NFI en de gevolgen voor politie en OM. Dat proces is nog niet afgerond.
Daarnaast heb ik met instemming van de politie, het OM en het NFI, het door u aangehaalde concept-document doorgestuurd naar professor Zouridis van de Tilburg Law School om de hier aan de orde gestelde punten mee te nemen in de reeds lopende driejaarlijkse signalering. Hierin wordt onder ander ingegaan op de strategische ontwikkelingen in het veld van de forensische opsporing en de wisselwerking tussen politie, OM, NFI en particuliere instituten. Ik heb u in het voornoemde VAO reeds toegezegd dat ik de uitkomsten van dit onderzoek begin volgend jaar met uw Kamer zal delen.
Wat is de beoogde besparing door het opheffen van de drie expertises? Wat zijn de verwachte kosten voor de uitbesteding? Klopt het dat deze neerkomen op ruim 326.000 euro?
De maatregelen leveren naar verwachting een besparing op van ongeveer een half miljoen Euro. De verwachte kosten voor uitbesteding zijn 326.250 euro gebaseerd op 60 handschrift onderzoeken, 30 verfonderzoeken en 30 haaronderzoeken. De verwachting is dat deze inschatting aan de hoge kant is aangezien de huidige instroom al lager lijkt uit te vallen en naar verwachting de komende jaren nog verder zal teruglopen door de steeds geringer wordende strafrechtelijke impact en voortschrijdende technische ontwikkelingen op andere onderzoeksgebieden die deze onderzoeken kunnen vervangen.
Zoals ik uw Kamer bij brief van 13 juli heb geïnformeerd, heb ik het NFI verzocht de taakstelling op dit punt op een andere wijze in te vullen zodat het NFI onderzoek op de gebieden van handschriftanalyse, verfonderzoek en morfologisch vergelijkend haaronderzoek kan blijven aanbieden tot de vraag is opgedroogd. Om de capaciteit te blijven garanderen, zal het NFI het onderzoek niet ten alle tijden zelf uitvoeren, maar zal er via outsourcing een samenwerking met andere partijen worden gecreëerd.3
Waarom is er bijvoorbeeld niet voor gekozen om handschriftonderzoek onder te brengen bij de afdeling Biometrie, haaronderzoek onder te brengen bij de afdeling Biologie/DNA-onderzoek en verfonderzoek onder te brengen bij de afdeling Microsporen en Materiaalonderzoek?
Het NFI heeft een ombuigingsopdracht en een vernieuwingsopdracht. De betreffende gebieden zijn in zaaksomvang klein (en kwetsbaar), met in de regel een geringe strafrechtelijke impact. Overigens zijn waar mogelijk kleine onderdelen van deze gebieden ondergebracht bij bestaande groepen waardoor zij bijvoorbeeld beschikbaar blijven als selectie instrument.
Hoe verklaart u de financiële tegenvaller van ongeveer 7 miljoen euro en hoe worden deze kosten opgevangen?3
Het doorvoeren van de reorganisatie brengt ook kosten met zich. Onder andere in het kader van het Van Werk Naar Werk traject. Het betreft dan ook geen tegenvaller in de uitvoering van de structurele taakstelling, maar incidentele kosten over een reeks van jaren van in totaal 7 miljoen Euro. Ik ben dan ook nog met het NFI in overleg over de daadwerkelijke hoogte van deze reorganisatievoorziening en de invulling ervan.
Verwacht u dat er in de toekomst andere expertises zullen verdwijnen bij het NFI? Kunt u uw antwoord toelichten?
Innovatie is een continu proces. Expertises zullen door ontwikkelen en op termijn soms zelfs vervangen worden door andere. Een periodieke portfolio herijking in afstemming met de ketenpartners is dan ook gegeven de diverse (o.a. technologische) ontwikkelingen een goede zaak en kan leiden tot het afstoten van bepaalde expertises (ten gunste van andere/nieuwe). Dit is dan ook niet uit te sluiten, maar ik wil dit niet echter niet duiden als een negatieve ontwikkeling.
Wat is uw reactie op het negatieve advies van de ondernemingsraad van het NFI over de reorganisatie, onder andere vanwege het ontbreken van onvoldoende financiële en forensisch wetenschappelijke onderbouwing? Hoe wordt gehoor gegeven aan dit advies?
Ik heb kennis genomen van het advies van de ondernemingsraad van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) ten aanzien van het O&F rapport. Het advies van de ondernemingsraad is primair onderwerp van overleg tussen de directie van het NFI en de OR.
Over de voortgang, eventuele knelpunten en financiële tegenvallers in de uitvoering van het O&F rapport vindt regelmatig overleg plaats tussen het NFI en mijn departement. Ik heb er alle vertrouwen in dat de directie van het NFI op een juiste wijze invulling geeft aan de taakstelling en daarbij voldoende rekening houdt met de positie van haar werknemers.
Heeft de door u serieus te nemen motie-Roemer c.s. gevolgen voor de financiële middelen bij het NFI? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Over het ter beschikking te stellen budget voor 2016 voer ik binnenkort op basis van het jaarplan van het NFI overleg.
De steekpartij in PI Zoetermeer |
|
Nine Kooiman , Marith Volp (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de dood van een 82-jarige gevangene in de gevangenis in Zoetermeer?1
Ja
Kunt u een feitenrelaas geven van wat er is gebeurd in de gevangenis in Zoetermeer? Kunt u daarin meenemen hoe de 25-jarige verdachte aan zijn wapen is gekomen en deze ongezien kon hanteren in de gevangenis?
Om onder andere de feitelijke toedracht van het incident te verifiëren, is direct na het incident zowel een strafrechtelijk onderzoek door de politie als een intern veiligheidsonderzoek door Bureau Veiligheid en Integriteit van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) gestart.
Het Veiligheidsonderzoek was gericht op (de werking van) de organisatorische, bouwkundige en elektronische beveiligingsmaatregelen rond dit incident en rond afdeling D (Extra zorgvoorziening) waar het incident heeft plaatsgevonden.
Het veiligheidsonderzoek is reeds afgerond en heeft een aantal aanbevelingen opgeleverd, welke zullen worden opgepakt door DJI.
In het belang van het nog lopende strafrechtelijk onderzoek kan ik vooralsnog geen uitspraken doen over deze zaak, anders dan dat het slachtoffer is gestoken met een smeermes, waarmee de gedetineerden hun maaltijden nuttigen. Dit smeermes behoort tot de standaard cel-inventaris.
Had deze moord voorkomen kunnen worden? Zo ja, wat is er misgegaan en wat had moeten gebeuren om dit te voorkomen? Zo nee, kunt u deze ontkenning toelichten?
Pas als de eindresultaten van alle onderzoeken bekend zijn, kunnen conclusies met betrekking tot het incident getrokken worden.
Wanneer is de laatste inspectie van de gevangenis in Zoetermeer geweest? Waren er toen al signalen van onveilige situaties? Zo ja, welke acties zijn ondernomen om het gevangenispersoneel en de gedetineerden meer bescherming te bieden?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft in juni 2014 naar aanleiding van het overlijden van een gedetineerde in de penitentiaire inrichting (PI) Haaglanden, locatie Zoetermeer onderzoek gedaan en verbeterpunten geformuleerd. Ter controle van de verbeterpunten heeft de Inspectie van de Gezondheidszorg 23 juli 2015 een bezoek gebracht aan voornoemde PI. Naar aanleiding van dat bezoek heeft de Inspectie middels een brief aan de directie van de PI laten weten dat er in de PI adequaat wordt gestuurd op naleving van de door hen geformuleerde verbeterpunten door executief personeel.
De Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) heeft PI Haaglanden, locatie Zoetermeer, in 2009 bezocht. Op basis van dit bezoek heeft de IVenJ geconcludeerd dat er ten aanzien van de veiligheid grote verbeteringen door de inrichting zijn gerealiseerd. Sindsdien is er voor de IVenJ geen aanleiding geweest om een (thema)onderzoek in PI Haaglanden, locatie Zoetermeer, uit te voeren.
Was u op de hoogte van de signalen die ook advocaat Sebas Diekstra heeft ontvangen, dat de situatie in de gevangenis niet veilig is? Zo ja, wat heeft u met die signalen gedaan?
Ik heb geen signalen ontvangen waaruit blijkt dat de veiligheidssituatie in PI Haaglanden, locatie Zoetermeer, in het geding is geweest. De signalen die de heer Diekstra heeft ontvangen, herken ik dan ook niet. De heer Diekstra is na het incident door de directie van PI Haaglanden, locatie Zoetermeer, uitgenodigd om zijn beweringen toe te lichten. Van deze mogelijkheid heeft hij nog geen gebruikgemaakt.
DJI acteert proactief waar het de veiligheid van personeel en ingeslotenen betreft en treft daar waar nodig maatregelen. Zoals ik ook heb aangegeven in het antwoord op vraag 2 zullen de aanbevelingen uit het Veiligheidsonderzoek door DJI worden overgenomen en uitgevoerd.
Wat is uw mening over de suggestie die in de media te lezen is dat dit incident misschien te wijten is aan de bezuinigingen op het gevangeniswezen? Was er sprake van een te lage personeelsbezetting? Kunt u uw antwoord toelichten?
De personeelsbezetting op de betreffende afdeling was – ten tijde van het incident – volledig op sterkte.
Conform het antwoord op vraag 2 moet de feitelijke toedracht van het incident nog worden vastgesteld. Nochtans wil ik benadrukken dat een randvoorwaarde bij de implementatie van het Masterplan DJI is dat de veiligheid van personeel en justitiabelen niet onder druk komt te staan. Echter, hoezeer veiligheid ook een belangrijk fundament vormt bij de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties, zijn incidenten nooit volledig uit te sluiten.
Herinnert u zich de vragen en antwoorden over de berichtgeving dat veel klachten bij de Abvakabo FNV zijn binnengekomen van het gevangenispersoneel over onder andere personeelstekort, intimidatie en geweldsincidenten en gevoelens van onveiligheid die leven onder het personeel?2
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verhoudt dit incident zich tot die klachten die het gevangenispersoneel destijds heeft geuit?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de Kamer op de hoogte te stellen van de resultaten van het onderzoek naar betreffende incident?
Indien uit de onderzoeksresultaten blijkt dat het incident is toe te schrijven aan structurele tekortkomingen in PI Haaglanden, locatie Zoetermeer, zal ik u hierover uiteraard informeren.
De aanpak van luchtvervuiling door scooters |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van EenVandaag over de luchtvervuiling door scooters op fossiele brandstoffen en herinnert u zich uw antwoord op schriftelijke vragen over vervuilende tweetakt scooters?1 2
Ja, daar heb ik kennis van genomen en ook de eerder gegeven antwoorden op uw schriftelijke vragen over tweetakt scooters herinner ik me.
Wanneer in 2017 gaan de nieuwe Euro 4 normen voor scooters exact in?
Verordening Nr. 168/2013 bepaalt dat bij nieuw af te geven typegoedkeuringen voor scooters vanaf 1 januari 2017 de Euro 4 eisen moeten worden gehanteerd.
Klopt het dat de Euro 4 norm alleen voor nieuwe modellen geldt en dat een oud model dat niet aan deze norm voldoet dus in productie kan blijven? Zo ja, wanneer wordt naar verwachting de laatste tweetakt scooter verkocht? Ziet u mogelijkheden om dit binnen Europa aan te scherpen zodat deze verouderde modellen vanaf de ingangsdatum van Euro 4 niet meer worden geproduceerd?
Voertuigen die zijn typegekeurd volgens de Euro 2 en Euro 3 voorschriften mogen nog tot 1 januari 2018 in Nederland worden geregistreerd. Dat betekent dus dat, aangenomen dat de introductie van Euro 4 zoals algemeen verwacht het einde betekent van tweetakt, vanaf 1 januari 2018 geen tweetakt scooters meer worden toegelaten tot het verkeer. Voor zover het om handelsvoorraad gaat, kunnen lidstaten toestaan dat aantoonbaar voor die datum geproduceerde voertuigen nog wat langer worden geregistreerd. In overleg met de RDW wordt bezien of het mogelijk is voor Nederland van die laatste mogelijkheid geen gebruik te maken, en de registratie van voertuigen die niet aan de Euro 4 eisen voldoen op een zo vroeg mogelijk moment als de Europese wetgeving toestaat te beëindigen.
Op welke manier gaat u de komende maanden aan de slag om de luchtverontreiniging door scooters en de gezondheidseffecten daarvan verder terug te dringen?
De Europese toelatingsregels zijn met verordening Nr. 168/2013 voor een langere periode vastgelegd. Hiermee wordt de uitstoot door scooters sterk teruggedrongen. Het is aan de decentrale overheden om de bestaande vloot aan te pakken waar en hoe zij dat wenselijk achten.
Bent u op de hoogte van de plannen van verschillende gemeenten om een milieuzone in te stellen voor vervuilende scooters?3
Ja.
Bent u bereid om gemeenten tegemoet te komen door technische- en emissiekenmerken van tweewielers centraal te registreren en te koppelen aan het kenteken, zodat gemeenten hier handhaafbaar beleid op kunnen maken? Zo nee, bent u bereid om de steden op een andere manier tegemoet te komen om lokaal de vervuiling en overlast van scooters terug te dringen?
Bij de registratie van de brom- en snorfietsen enkele jaren geleden is mede op verzoek van de Kamer gekozen voor een wijze van registratie die minimale kosten voor de betrokken eigenaren betekende. Het met terugwerkende kracht vastleggen van de technische kenmerken van de gehele bestaande vloot van brom- en snorfietsen is daarmee niet verenigbaar.
Klopt het dat scooters met de Euro 4 norm nog steeds vervuilender zijn dan moderne auto’s?
Dat is juist. Pas met de introductie van Euro 5 geldt een pakket van eisen dat vergelijkbaar is met de Euro 5 eisen voor auto’s.
Wat is de reden dat niet gelijk wordt overgestapt op de Euro 5 norm? Deelt u de mening dat er totaal geen technische of economische noodzaak meer is om nog verkoop van kleine tweewielers met verbrandingsmotor toe te staan aangezien voor alles waar een scooter of brommer voor wordt gebruikt een elektrisch exemplaar voldoet, e-scooters vaak nauwelijks duurder dan viertakt scooters zijn en veel goedkoper zijn in het gebruik?
In Europees verband is afgesproken dat niet meteen op Euro 5 wordt overgestapt. De Nederlandse inzet tijdens de onderhandelingen was om de fase van Euro 3, die niet veel voorstelde, te schrappen en de fasen Euro 4 en Euro 5 naar voren te halen. Hier was helaas geen meerderheid voor te vinden in Europa.
Voor veel gebruikers zijn de gebruiksmogelijkheden van de nu op de markt zijnde e-scooters (aanschafprijs, actieradius) waarschijnlijk voldoende om in hun behoeften te voorzien. Er zijn echter ook gebruikers voor wie de huidige in aanschafprijs concurrerende e-scooters qua actieradius niet voldoen. Er zijn wel e-scooters op de markt met een grotere actieradius, maar die zijn voorzien van zodanig dure batterijen dat zij in aanschafprijs op dit moment nog niet kunnen concurreren. Een zakelijke gebruiker zal daarbij wellicht de afweging maken dat de lagere gebruikskosten de hogere aanschafkosten kunnen compenseren. Particuliere gebruikers hebben in de regel minder oog voor de Total Cost of Ownership.
Waarom bent u niet bereid hiervoor in Europa te pleiten, gezien de milieuwinst die hiermee te boeken is en gezien het feit dat de Kamer in de motie Dik-Faber heeft gepleit voor het uiterlijk in 2017 toevoegen van de emissie-eisen voor ultrafijnstof voor bromfietsen bovenop de eisen ten aanzien van koolwaterstoffen en dus voor het invoeren van de Euro 5 norm in 2017? Wat is de stand van zaken betreffende de uitvoering van deze motie?4
Nederland heeft tijdens de onderhandelingen die voorafgingen aan de vaststelling van verordening Nr. 168/2013 vergeefs gepleit voor eerdere invoering van strengere eisen. In antwoord op eerdere vragen van uw Kamer (kst. 33 750 XII, nr. 64) is aangegeven dat de invoering van een expliciete norm voor ultrafijnstof in 2017 niet realistisch is. De eisen voor 2017 (Euro 4) liggen vast. Er is voorts nog geen geharmoniseerde meetmethode voor de uitstoot van ultrafijnstof door bromfietsmotoren. Voor de inwerkingtreding van Euro 5 in 2020 zal de Europese Commissie een analyse uitvoeren om te bezien of zij tot een voorstel kan komen ten aanzien van ultrafijnstof. Daarbij is relevant dat de huidige relatief hoge uitstoot van ultrafijnstof door bromfietsen voor een belangrijk deel uit gecondenseerde koolwaterstoffen bestaat, die via de eisen aan de uitstoot van koolwaterstoffen ook met Euro 4 al sterk wordt aangescherpt. Verlaging van de uitstoot van koolwaterstoffen draagt nog op een andere manier bij aan de vermindering van de blootstelling van burgers aan ultrafijnstof. Koolwaterstoffen zijn namelijk een belangrijke bouwsteen voor de vorming van secundaire aerosolen, die een belangrijk deel vormen van de totale concentraties fijnstof en ultrafijnstof.
Bent u bereid om met de scooterbranche in overleg te treden om zo tot afspraken te komen die tot een versnelde stop op de import en verkoop van vervuilende twee-takt scooters en zo mogelijk ook vier-takt scooters leidt en elektrische tweewielers als schoon alternatief stimuleert? Bent u bereid om hierover een GreenDeal te sluiten?
In de brief van 6 juli 2015 aan uw Kamer is aangegeven welke acties in gang zijn gezet ter uitvoering van de motie Cegerek c.s. (kst. 34 000-XII, nr. 32) die aandrong op de stimulering van de verkoop van elektrische scooters als alternatief voor tweetaktscooters. Voorts heb ik tijdens het AO Leefomgeving van 1 oktober jl. aangegeven altijd open te staan voor Green Deals. Ook op dit terrein.
Wat is de stand van zaken betreffende de uitvoering van de motie Hoogland/Van Veldhoven over het verplaatsen van de snorscooter van het fietspad naar de rijbaan? Kun u de uitwerking van deze motie vóór de behandeling van de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu naar de Kamer sturen?5
De brief waarin wordt uiteengezet hoe uitvoering gegeven wordt aan de motie Hoogland/Van Veldhoven zal voor de begrotingsbehandeling van het ministerie aan uw Kamer worden gestuurd.
Kunt u aangeven wanneer het wetsvoorstel dat uitvoering geeft aan de motie Dik-Faber over het verscherpen van de controle op voertuigeisen voor bromfietsen bij de Kamer wordt ingediend?6 Kunt u aangeven in hoeverre het reeds binnen de bestaande regelgeving mogelijk is om de controle op voertuigeisen conform deze motie aan te scherpen bijvoorbeeld door intensivering van het toezicht en het vervangen van de papieren testen door een emissietest af-fabriek?
Voor het verscherpen van het toezicht is naar het zich thans laat aanzien geen wijziging van een wet in formele zin nodig. Verbetering van het toezicht moet allereerst plaatsvinden binnen de relatie tussen fabrikanten en typekeuringsautoriteiten. Streng toezicht bij de registratie na import in Nederland is dweilen met de kraan open als de kwaliteit bij de fabricage niet in orde is. Bovendien is uit een juridische analyse gebleken dat er geen Europeesrechtelijke basis is voor fysieke controles op het voldoen aan de eisen als de importeur en fabrikant over een geldige typegoedkeuring beschikken. Die typegoedkeuring is overigens niet gebaseerd op een «papieren» test, maar op een emissietest onder toezicht van de typekeuringsautoriteit, veelal uitgevoerd in het testlaboratorium van de fabrikant. Na het verlenen van de typegoedkeuring moet de fabrikant tot genoegen van de typegoedkeuringsautoriteit aantonen met documentatie en vervolgtesten dat zijn kwaliteitsborgingsysteem zo functioneert dat alle geproduceerde exemplaren, waarvoor naar de typegoedkeuring wordt verwezen, aan de eisen voldoen. Dit toezicht door de typekeuringsautoriteit is in de nieuwe verordening verder gespecificeerd en nu minder vrijblijvend. Het huidige momentum rond de fraude bij Volkswagen kan de aandacht voor een effectiever toezicht door de typekeuringsautoriteiten een impuls geven. De Europese Commissie heeft daartoe inmiddels ook een klemmend beroep op de lidstaten gedaan om hun toezichthoudende rol serieus te nemen.
Het bericht dat gemeenten in Gelderland 1,1 miljoen willen investeren in een ondersteuningsbureau dat de inkoop voor Jeugdzorg en Wmo regelt |
|
Nine Kooiman , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel dat de gemeenten Beuningen, Druten, Groesbeek, Heumen, Mook en Middelaar, Wijchen en Nijmegen 1,1 miljoen euro gaan investeren in een zorginkoop ondersteuningsbureau?1
Ik heb kennis genomen van het artikel en vastgesteld dat de gemeenten in regionaal verband investeren in de uitvoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet.
Vindt u het wenselijk dat 1,1 miljoen euro besteed wordt aan mensen die niet daadwerkelijk zorg verlenen, maar slechts ondersteunen bij het inkopen van zorg? Zo ja, waarom vindt u dit wenselijk? Zo nee, wat gaat u doen om de oprichting van dit ondersteuningsbureau tegen te gaan?
Ik vind het wenselijk dat gemeenten investeren in een goede uitvoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Inkoop van adequate zorg en ondersteuning is een noodzakelijke voorwaarde voor een goede uitvoering van de genoemde wetten. De wijze waarop gemeenten de uitvoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet organiseren, is de verantwoordelijkheid van de gemeenten. Dit geldt ook voor de besteding van de financiële middelen die zij daarvoor inzetten.
Hoeveel procent van het totale budget is de 1,1 miljoen euro investering in de zorg? Wat is het landelijk gemiddelde percentage dat gemeenten van hun zorgbudget besteden voor zorgbemiddeling?
Het totale budget voor de betreffende gemeenten is € 108 mln. De besteding aan het ondersteuningsbureau bedraagt dus 1% van het totale budget.
Welke overheadkosten maken deze gemeenten nog meer voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning en voor jeugdzorg? Hoe verhoudt het totaal percentage aan overheadkosten van deze gemeenten zich tot het landelijk gemiddelde?
Uit informatie van de betrokken gemeenten blijkt dat de uitvoering van de Wmo 2015 en van de Jeugdwet in deze gemeenten zeer is verweven met de uitvoering van andere gemeentelijke taken, waarbij bestaande capaciteit wordt ingezet voor nieuwe taken. Dit maakt dat het, aldus deze gemeenten, niet mogelijk precies aan te geven welke overheadkosten nog meer zijn verbonden aan de uitvoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Deze gemeenten geven aan ernaar te streven om de overheadkosten voor nieuwe taken te beperken tot 1% van het budget voor de lokale uitvoering en 1% van het budget voor de regionale uitvoering.
Is dit bedrag een eenmalige investering of wordt dit bedrag jaarlijks van het totaalbudget voor Wmo en jeugdzorg van deze gemeenten uitgegeven?
Uitgangspunt van deze gemeenten is dat jaarlijks 1% van het totale budget wordt besteed aan regionale uitvoering.
Hoe garandeert u als stelselverantwoordelijke dat iedereen in de genoemde gemeenten de zorg ontvangt die hij of zij nodig heeft?
Zowel in de Jeugdwet als in de Wmo 2015 zijn naar mijn oordeel voldoende waarborgen opgenomen dat cliënten de zorg en of ondersteuning ontvangen die noodzakelijk is. Hierbij is het uitgangspunt dat de gemeenteraad primair toeziet op de juiste uitvoering van beide wetten. Indien blijkt dat een gemeente meer dan incidenteel afwijkt van de wettelijke kaders en de gemeenteraad haar verantwoordelijkheid niet neemt, dan kan ik gebruik maken van de bevoegdheden zoals die zijn vastgelegd in de Jeugdwet, de Wmo 2015 en de Wet revitalisering generiek toezicht.
Wat zijn de gemiddelde transactiekosten van gemeenten bij de inkoop van jeugdzorg en voorzieningen Wmo vergeleken met de situatie toen deze zaken nog onder de AWBZ/zorgkantoor dan wel provincie vielen? Wat is uw oordeel over deze verschillen in transactiekosten?
Er is landelijk geen inzicht in de gemiddelde transactiekosten van gemeenten bij de inkoop van jeugdzorg en voorzieningen op basis van de Wmo 2015. Vanwege het ontbreken van dit inzicht is het niet mogelijk deze vraag te beantwoorden.
Het bericht “Levensbeëindiging pasgeborenen niet gemeld” |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Levensbeëindiging pasgeborenen niet gemeld», en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over levensbeëindiging bij pasgeborenen?1 2
Ja.
Vloeit het niet melden van late zwangerschapsafbrekingen nog steeds voort uit het gebrek aan vertrouwen dat artsen in de Regeling centrale deskundigencommissie late zwangerschapsafbreking in een categorie 2-geval en levensbeëindiging bij pasgeborenen (hierna: de Regeling) hebben? Zo nee, waarom zijn er dan nauwelijks meldingen?
Uit de evaluatie van de Regeling centrale deskundigencommissie late zwangerschapsafbreking in een categorie 2-geval en levensbeëindiging pasgeborenen (hierna: de Regeling) is naar voren gekomen dat veel artsen de zorgvuldigheidseisen onduidelijk vinden en weinig vertrouwen hebben dat de regeling rechtszekerheid biedt. Daarom is in het kabinetsstandpunt op de evaluatie van de Regeling van 10 juli 2014 aangekondigd de Regeling aan te passen op een wijze die recht doet aan de bevindingen van de evaluatie en werkbaar is voor de medische professionals.
Bent u nog steeds van mening dat niet melden niet goed is, omdat er dan geen maatschappelijk toezicht mogelijk is? Zo ja, wat gaat u doen om er voor te zorgen dat er wel zorgvuldig met de meldingsplicht zal worden omgegaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben nog steeds van mening dat maatschappelijk toezicht van groot belang is in het kader van transparantie en het waarborgen van de zorgvuldigheid in het medisch handelen. De wijzigingen in de regeling zullen met name zien op de verduidelijking van de zorgvuldigheidseisen en de rollen die alle betrokken partijen vervullen. Dit biedt een helder kader voor de medische professionals. Uit de evaluatie van de Regeling kwam naar voren dat onduidelijkheid van de Regeling een belangrijke reden is voor medische professionals om niet te melden.
Welke nieuwe Regeling treedt er in januari 2016 in werking? Waarom heeft u reden om te veronderstellen dat er vanaf die tijd wel goed omgegaan zal worden met de meldingsplicht met betrekking tot levensbeëindiging bij pasgeborenen?
Met «nieuwe Regeling» wordt de gewijzigde huidige regeling bedoeld. Op dit moment wordt gewerkt aan de wijziging van die regeling. Op het moment dat de Regeling in werking treedt zal ook een nieuwe commissie ingesteld worden.
Zie verder het antwoord onder vraag 3.
De aanstelling van een Saoediër als hoofd van de VN-mensenrechtenraad |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het dat een notoire ontkenner van mensenrechten voor Lesbische, Homoseksuele, Biseksuele personen en Transgenders (LHBT), die iedere uitspraak over mensenrechten in Saoedi-Arabië betitelt als een ongeoorloofde inmenging in binnenlandse aangelegenheden, benoemd is tot voorzitter van een VN mensenrechtenpanel dat tot doel heeft om personen te selecteren die toezicht moeten houden op mensenrechten in landen?1
Heeft Nederland, als lid van de Mensenrechtenraad, op enige wijze een rol gespeeld bij deze benoeming? Wat was en is het standpunt van de regering over deze benoeming?
Deelt u de mening dat de – toch al beroerde – reputatie van de VN Mensenrechtenraad door deze benoeming is aangetast? Zo neen, waarom niet?
Deelt u de mening dat de VN Mensenrechtenraad net zo ongeloofwaardig is geworden als de VN mensenrechtencommissie die om die reden tien jaar geleden werd afgeschaft?
Deelt u de mening dat Nederland niets te zoeken heeft in een Mensenrechtenraad die een travestie van het begrip «mensenrechten» is? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen?
Gaat u zich inzetten om Saoedi-Arabië alsnog uit de Mensenrechtenraad te verwijderen en bij gebreke daarvan geen cent van de Nederlandse belastingbetaler meer aan die Raad te spenderen?
Het krimpbeleid in Oost Groningen |
|
Albert de Vries (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het uitblijven van gezamenlijk krimpbeleid in Oost Groningen?1
Allereerst wil ik erop wijzen dat de verantwoordelijkheid voor het krimpbeleid in Oost-Groningen primair berust bij de desbetreffende gemeenten, in samenwerking met de provincie (in het bijzonder vanuit haar regierol op het ruimtelijk-economisch terrein), de maatschappelijke organisaties, bewoners en bedrijven. Mijn rol is coördinerend (in het bijzonder binnen het Rijk, voor de aanpak van knelpunten in wet- en regelgeving en de bijdragen aan de Samenwerkingsagenda Bevolkingsdaling), faciliterend en stimulerend.
Na het opstellen van het Regionaal Woon- en Leefbaarheidbasisplan (RWLP) in 2011, zijn er in deze regio op meerdere thema’s waaronder wonen, primair onderwijs en de aanpak van de particuliere woningvoorraad activiteiten ontplooid. Hoe belangrijk op zich deze activiteiten ook zijn, is er voor een volwaardig krimpbeleid een bredere aanpak nodig. Zoals de Noordelijke Rekenkamer in haar rapport «Het Krimpbeleid van de provincie Groningen constateert, is er in Oost-Groningen nog geen gedeelde visie op de spreiding van voorzieningen en functies. Het college van gedeputeerde staten van de provincie Groningen heeft in reactie op het rapport aangegeven dat ze aan de slag wil om vooruitgang in deze regio te boeken.
Ik constateer dat er in de regio nu een traject is ingezet om te komen tot een uitvoeringsplan RWLP 2015–2018 dat voorziet in een meer integrale aanpak. Voor deze aanpak wordt nu binnen de regio draagvlak gezocht. Daarna volgt de stap naar het opstellen van het uitvoeringsplan.
Deelt u de mening dat dit een gemiste kans lijkt te worden voor deze regio, nu de gemeenten in deze regio niet in staat blijken om tot goede plannen te komen om de gevolgen van krimp te verzachten?
Die mening zou ik delen als het huidige ingezette traject om te komen tot een uitvoeringsplan tot niets gaat leiden. Vooralsnog is er nog steeds sprake van beweging om te komen tot een uitvoeringsplan.
Welke inspanningen heeft u gepleegd om de gemeenten in Oost Groningen te helpen met het ontwikkelen van krimpbeleid en kan het ontbreken van plannen consequenties hebben voor de extra middelen die de gemeenten ontvangen in deze regio?
Vanaf de publicatie van het Interbestuurlijk Actieplan Bevolkingsdaling in 2009 zijn er inspanningen gepleegd vanuit het Rijk in samenwerking met de provincies om de krimpregio’s te ondersteunen bij het opstellen van krimpbeleid en de uitvoering daarvan met behoud van ieders eigen verantwoordelijkheid. In de periode 2012–2014 heeft de ondersteuning van Oost-Groningen onder andere plaatsgevonden op basis van de afspraken die waren opgenomen in het Convenant «Groningen op Koers». Momenteel wordt er gewerkt aan nieuwe samenwerkingsafspraken tussen Rijk, Provincie en de regio voor de komende jaren. Ambtenaren van BZK vervullen een adviserende rol in een projectgroep en een stuurgroep die zijn opgericht ten behoeve van de aanpak van de krimp in de regio. Oost-Groningen kan als krimpregio ook profiteren van de vormen van kennisdeling die ik voor alle krimp- en anticipeerregio’s ondersteun, zoals de website VanMeerNaarBeter, de kennisagenda Bevolkingsdaling, het faciliteren van het Nationaal Netwerk Bevolkingsdaling en het organiseren van congressen en seminars.
Het beleid van individuele krimpregio’s kan geen gevolgen hebben voor de middelen die deze regio’s ontvangen via het gemeentefonds. De uitkering uit het gemeentefonds is namelijk vrij besteedbaar. Afgezien daarvan zie ik op grond van het beschreven traject bij het antwoord op vraag 1 ook geen aanleiding voor financiële maatregelen.
Bent u bereid uw kennis en kunde actief aan te bieden aan de gemeenten in deze regio zodat zij tot goede samenwerking komen inzake de aanpak van de krimpproblematiek?
Zie antwoord vraag 3.