NAVO-doelstellingen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich het antwoord dat u gegeven hebt naar aanleiding van een eerder gestelde schriftelijke vragen1 of u aan NAVO-verplichtingen gebonden bent en zo ja of u deze verplichtingen naar de Kamer kan sturen?
Ja.
Herinnert u zich dat u in antwoord op deze vraag schreef «Waar er richtlijnen zijn voor de bondgenoten voor het tegengaan van klimaatverandering, zijn deze niet verplicht» en in antwoord op deze vraag bovendien geen enkele verplichting naar de Kamer heeft gestuurd?
Ja.
Kan uit dit antwoord logischerwijs geconcludeerd worden dat u dus niet aan «NAVO-doelstellingen» gebonden bent? Zo nee, waarom niet? Hoe had de Tweede Kamer uw antwoord dan redelijkerwijs moeten interpreteren?
De formulering van uw vraag 4 in Kamerstuk 2024Z18561 leek gericht op andere NAVO-verplichtingen dan waar u de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport naar vroeg, gelet op uw gebruik van het woord «(ook)». Het antwoord op die vraag is in kamerstuk 2024Z18561 gegeven. Nu vraagt u specifiek naar het antwoord van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in vraag 23 van kamerstuk 2025Z01466, waarin gesproken wordt over de NAVO Resilience Objectives. Deze weerbaarheidsdoelen zijn, zoals de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangaf in haar antwoord 17 van datzelfde Kamerstuk4, richtlijnen voor lidstaten, die elk land zelf invult middels nationaal beleid. De Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister van Defensie en de Staatssecretaris van Defensie hebben als coördinerend bewindspersonen deze weerbaarheidsdoelen – als onderdeel van een breder pallet aan overwegingen – meegenomen in de weerbaarheidsopgave zoals geformuleerd in de Kamerbrief Weerbaarheid tegen hybride en militaire dreigingen die op 6 december jl. aan de Kamer is verstuurd5. Die brief schetst een samenhangend beeld van wat een weerbare samenleving inhoudt en welke opgave er ligt om die te bereiken. Die opgave is een gezamenlijke opgave waarbij alle departementen – waaronder het Ministerie van KGG – in deze aanpak samenwerken, met één gezamenlijk doel, maar ieder vanuit hun eigen beleidsverantwoordelijkheid. Bijvoorbeeld op het terrein van de gezondheidszorg, transport en logistiek, crisisbeheersing, voedsel, energie, (tele)communicatie, migratie, de economie, arbeidsmarkt of de democratische rechtsorde. Ook decentrale overheden en maatschappelijke partijen spelen hierbij een rol, want, zoals de brief beschrijft, een veilig Nederland maken we samen.
Bent u bekend met het antwoord, gegeven op vraag 232 waarin de Minister van VWS wordt gevraagd welke bewindslieden, behalve de Minister van VWS, «nog meer gebonden [zijn] aan de NAVO-doelstellingen3» en waarbij het kabinet zeven ministeries noemt waaronder uw ministerie, het Ministerie voor «Klimaat en Groene Groei»?
Zie antwoord vraag 3.
Kunnen we uit dit antwoord van het kabinet logischerwijs concluderen dat u blijkbaar dus toch wél aan NAVO-doelstellingen gebonden bent? Zo nee, waarom niet? Waarom vermeldt de Minister van VWS in haar antwoord uw ministerie dan expliciet?
Zie antwoord vraag 3.
Indien u wél aan de NAVO-doelstellingen gebonden bent, kan u de Kamer deze NAVO-doelstellingen, zoals eerder al gevraagd, doen toekomen en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het belastinglek bij Duitse beleggingsfondsen |
|
Pieter Grinwis (CU), Jimmy Dijk (SP), Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA) |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de FD artikelen «Schatkist loopt € 600 miljoen extra schade op door belastinglek»1 en «Hoe de fiscus ineens bijna 1,7 miljard euro aan opbrengsten zag verdampen»2?
Ja.
Klopt het dat de wetgever al decennialang de bedoeling had om buitenlandse beleggingsfondsen, waaronder Duitse vastgoedfondsen, wel vennootschapsbelasting te laten betalen over winsten in Nederland3en dat over de mogelijkheid hiertoe tot 2020 nauwelijks discussie over was?
Over de bedoeling van de wetgever ten tijde van de behandeling van het ontwerp van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969) staat mij niet meer informatie ter beschikking dan hetgeen is opgenomen in de parlementaire geschiedenis. Desalniettemin kan ik uw Kamer informeren dat in de uitvoering decennialang buitenlandse fondsen als buitenlands belastingplichtig doelvermogen in de heffing van de vennootschapsbelasting zijn betrokken, ook omdat zij zelf meenden belastingplichtig te zijn ten aanzien van de winst uit hun Nederlandse vastgoed. Bovendien geldt internationaal het uitgangspunt dat het land waar het vastgoed is gelegen het heffingsrecht over dat vastgoed heeft (situsbeginsel). Sinds 2006 was er wel een discussie of deze buitenlandse beleggingsfondsen de regeling voor de fiscale beleggingsinstelling (fbi) konden toepassen. Op basis van die regeling geldt voor fbi’s een tarief van 0%, waardoor de facto geen vennootschapsbelasting wordt betaald over de winsten van de fbi. De discussie was ook de aanleiding voor de procedure die heeft geleidt tot het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2024 (ECLI:NL:HR:2024:862). Voor de volledigheid merk ik daarbij op dat dit kabinet er, net als het voorgaande kabinet, naar streeft om het heffingsrecht over Nederlands vastgoed te behouden. In dit kader wijs ik in de eerste plaats op de Wet aanpassing fiscale beleggingsinstelling waarmee het van fbi-regime per 1 januari 2025 niet langer openstaat voor lichamen die beleggen in Nederlands vastgoed. Daarnaast herinner ik uw Kamer eraan dat er om het heffingsrecht over Nederlands vastgoed te behouden tot op heden niet voor is gekozen om personenvennootschappen (met name de commanditaire vennootschap) uit te sluiten van de definitie van het fonds voor gemene rekening.4
Klopt het dat de buitenlandse beleggingsfondsen met vastgoed in Nederland die volgens het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2024 (ECLI:NL:HR:2024:862) niet belastingplichtig bleken voor de heffing van de vennootschapsbelasting, met ingang van 1 januari 2025 dat alsnog zijn geworden als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen?
Met de Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen (Wet FKR) is het Nederlandse kwalificatiebeleid voor buitenlandse rechtsvormen met ingang van 1 januari 2025 gecodificeerd. De kwalificatie van een naar het recht van een andere staat opgericht of aangegaan lichaam (hierna ook: buitenlands lichaam) vindt voor Nederlandse fiscale doeleinden in eerste instantie plaats op basis van de zogenoemde rechtsvormvergelijkingsmethode. Hoewel de kwalificatie van buitenlandse rechtsvormen op basis van de rechtsvormvergelijkingsmethode in de meeste gevallen volstaat, zijn onder andere in de Wet Vpb 1969 met ingang van 1 januari 2025 de vaste methode en de symmetrische methode opgenomen voor situaties waarin de rechtsvorm van een buitenlands lichaam ingevolge die rechtsvormvergelijkingsmethode niet vergelijkbaar is met die van een naar Nederlands recht opgericht of aangegaan lichaam. Op basis van de voorgaande kwalificatiemethoden wordt voor een buitenlands lichaam bepaald of het als transparant of niet-transparant in de Nederlandse heffing wordt betrokken. Indien het lichaam transparant is, wordt niet het lichaam, maar worden de achterliggers in de Nederlandse belastingheffing betrokken. Indien het lichaam niet-transparant lichaam is, wordt het lichaam zelf in de Nederlandse belastingheffing betrokken. Een buitenlands lichaam dat niet in Nederland is gevestigd en dat voldoet aan de definitie van fgr als bedoeld in artikel 2, vierde lid, Wet Vpb 1969 is belastingplichtig op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, Wet Vpb 1969. Als dat buitenlandse lichaam (dat wil zeggen het fonds voor gemene rekening) in Nederlands vastgoed belegt, maakt het inkomen uit dat Nederlandse vastgoed op grond van artikel 17a, onderdeel a, Wet Vpb 1969 onderdeel uit van het belastbaar bedrag van dat buitenlands belastingplichtig lichaam. Echter, indien een buitenlands beleggingsfonds dat belegt in Nederlands vastgoed voor Nederlandse fiscale doeleinden transparant is, worden de participanten in dat buitenlandse lichaam in de inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting (afhankelijk van de hoedanigheid van die participant) betrokken. Ik merk daarbij expliciet op dat met de Wet FKR de opsomming van de buitenlands vennootschapsbelastingplichtige lichamen in lijn is gebracht met de binnenlands belastingplichtige lichamen waardoor onvolkomenheden in de belastingplicht zijn weggenomen. Daardoor zijn Duitse Immobilien Sondervermögen met meerdere participanten als fgr met ingang van 1 januari 2025 ook buitenlands belastingplichtig.5
Kan de Belastingdienst de participanten in de Duitse beleggingsfondsen – in plaats van de Duitse beleggingsfondsen zelf – in de heffing betrekken voor het rendement op het Nederlandse vastgoed tot 1 januari 2025, waaronder de waardestijging van het Nederlandse vastgoed tot 1 januari 2025?
Nee. De Hoge Raad heeft op 14 juni 2024 (ECLI:NL:HR:2024:862) geoordeeld dat deze Duitse beleggingsfondsen (Immobilien Sondervermögen) niet kwalificeren als buitenlands belastingplichtige in de zin van artikel 3 Wet Vpb 1969, omdat het fonds niet kwalificeert als doelvermogen (als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, Wet Vpb 1969) en ook niet kan worden aangemerkt als «andere niet rechtspersoonlijkheid bezittende vennootschap welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld» (in de zin van artikel 3, eerste lid, onderdeel b, Wet Vpb 1969). De Hoge Raad merkt ook op dat de opsomming van buitenlandse belastingplichtigen limitatief is en dat voor niet in Nederland gevestigde open beleggingsfondsen dan wel fondsen voor gemene rekening niet een vergelijkbare aanwijzing als buitenlandse belastingplichtige plaatsgevonden heeft. Nu een Immobilien Sondervermögen niet-transparant is, is het ondanks het feit dat een dergelijk open beleggingsfonds tot ultimo 2024 niet zelfstandig belastingplichtig is, niet mogelijk de participanten in die open beleggingsfondsen in de Nederlandse belastingheffing te betrekken.
Bestaat volgens u na het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2024 (ECLI:NL:HR:2024:862) aldus de mogelijkheid om voor fiscale doeleinden door het Duitse beleggingsfonds heen te kijken (transparantie) tot 1 januari 2025? Zo ja, in hoeverre beperkt deze mogelijkheid het budgettaire verlies van 1,1 miljard euro?
Zoals uit het antwoord op vraag 4 blijkt, is het niet mogelijk om door deze niet-transparante lichamen heen te kijken. Bij het berekenen van de budgettaire gevolgen van dit arrest is dan ook geconstateerd dat er geen mogelijkheden zijn om de nadelen van het arrest te beperken.
Waarom zijn na het arrest van de Hoge Raad van 24 januari 2020 (ECLI:NL:HR:2020:155), toen het risico op het belastinglek levensgroot werd, door het kabinet geen voorzorgsmaatregelen voorgesteld, zoals bijvoorbeeld in het verleden (wel) is gedaan met een «tussenregeling» toen valutaresultaten op een deelneming dreigden te kunnen worden afgetrokken?4
Met het arrest van 24 januari 2020 heeft Hoge Raad antwoord gegeven op prejudiciële vragen van het gerechtshof Den Bosch die waren gesteld in het kader van een zaak over een verzoek tot teruggaaf van dividendbelasting. Hoewel de uitleg van het begrip doelvermogen aan de orde komt, was in die procedure een ander geschilpunt aan de orde dan in de procedure die geleid heeft tot het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2024 (ECLI:NL:HR:2024:862).
In die procedure was namelijk in geschil of buitenlandse beleggingsfondsen die beleggen in Nederlands vastgoed in aanmerking konden komen voor de regeling voor de fiscale beleggingsinstelling (fbi). Het gerechtshof Den Bosch heeft in die procedure op 3 september 2021 (ECLI:NL:GHSHE:2021:2629) geoordeeld dat een naar Duits recht opgericht Immobilien-Sondervermögen een doelvermogen is (r.o. 4.11) en hiermee belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. Vervolgens heeft de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad in die procedure in zijn conclusie van 27 mei 2022 (ECLI:NL:PHR:2022:517) eveneens geconcludeerd dat sprake is van een doelvermogen en dat op dit punt de uitspraak van het gerechtshof Den Bosch in stand kan blijven. De Hoge Raad heeft ten slotte in het arrest van 14 juni 2024, in afwijking van de conclusie van de Advocaat-Generaal, de uitspraak van het gerechtshof Den Bosch gecasseerd en geoordeeld dat er geen sprake is van een doelvermogen. Gezien de uitspraak van het gerechtshof Den Bosch en de conclusie van de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad is er voor het kabinet geen aanleiding geweest om voorzorgsmaatregelen te treffen met betrekking tot de buitenlandse belastingplicht in de vennootschapsbelasting van deze buitenlandse beleggingsfondsen.
Klopt het dat buitenlandse beleggingsfondsen het Nederlands vastgoed dat zij op 1 januari 2025 bezitten wegens gebrek aan een nader wettelijk waarderingsvoorschrift kunnen waarderen op de waarde in het economische verkeer (step-up)?
Ja. Bij het ontstaan van de vennootschapsbelastingplicht wordt een openingsbalans opgesteld. In dat geval zullen de vermogensbestanddelen op de openingsbalans gewaardeerd worden naar de waarde in het economische verkeer, tenzij er sprake is van nadere (of afwijkende) waarderingsvoorschriften. Voor buitenlandse beleggingsfondsen met Nederlands vastgoed is hiervan geen sprake en deze beleggingsfondsen moeten dus met ingang van 1 januari 2025 hun vastgoed waarderen tegen de waarde in het economische verkeer.
Klopt het dat hierdoor over de waardestijging tussen de aankoopwaarde in het verleden en de waardering per 1 januari 2025 geen vennootschapsbelasting wordt geheven als het vastgoed na 1 januari 2025 wordt verkocht, ondanks dat het altijd de bedoeling van de wetgever was om wel over deze winsten te heffen?
Voor zover er geen onherroepelijk vaststaande aanslagen vennootschapsbelasting zijn opgelegd voor jaren waarin de realisatie van de waardestijging in de heffing is betrokken, blijven die waardenstijgingen tot 1 januari 2025 in beginsel buiten de heffing van vennootschapsbelasting. De toekomstige stijging ten opzichte van de waarde op 1 januari 2025 wordt wel in de Nederlandse heffing betrokken.
Klopt het dat deze omissie alsnog kan worden hersteld waardoor de waardestijging tussen de aankoopwaarde in het verleden en de waardering per 1 januari 2025 wel in de heffing kan worden betrokken bij realisatie na 1 januari 2025 en de Nederlandse schatkist dus niet 600 miljoen euro misloopt?
Het alsnog in de heffing van vennootschapsbelasting betrekken van waardestijgingen tussen de aankoopwaarde in het verleden en de waardering ultimo 2024 kan worden beschouwd als belastingheffing met terugwerkende kracht. In beginsel wordt in Nederland doorgaans terughoudend omgegaan met terugwerkende kracht in belastingmaatregelen. Ook de Raad van State is van oordeel dat aan belastingmaatregelen die een verzwaring van de belastingheffing betekenen geen terugwerkende kracht mag worden gegeven, tenzij (zeer) bijzondere omstandigheden een afwijking van deze regel rechtvaardigen.7 Ik zie in het onderhavige geval vooralsnog onvoldoende rechtvaardiging om maatregelen te nemen die onbelaste waardestijgingen die zien op jaren vóór 2025 alsnog (dat wil zeggen met terugwerkende kracht) in de heffing van vennootschapsbelasting te betrekken. Bovendien merk ik op dat er ook andere discussies ten aanzien van buitenlandse beleggingsfondsen met Nederlands vastgoed zullen herleven bij een dergelijke maatregel met terugwerkende kracht, zoals de vraag of deze fondsen het fbi-regime (0%-tarief) kunnen toepassen.
Hoe kijkt u bijvoorbeeld aan tegen de introductie van een waarderingsvoorschrift in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 op grond waarvan de buitenlandse beleggingsfondsen die onbedoeld buiten de vennootschapsbelasting zijn gevallen door het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2024 (ECLI:NL:HR:2024:862) op 1 januari 2025 hun Nederlandse vastgoed dienen te activeren tegen de boekwaarde die het vastgoed zou hebben gehad als zij altijd al belastingplichtig waren geweest?
Ik zie daarvoor op dit moment onvoldoende rechtvaardiging. Zie het antwoord op vraag 9.
Klopt het dat het ontbreken van een dergelijk waarderingsvoorschrift een omissie is bij de nazorg van Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen?
Nee. Met de nazorgmaatregelen bij de Wet FKR in het Belastingplan 2025 zijn redactionele onjuistheden en onbedoelde gevolgen van de Wet FKR hersteld. Blijkens de parlementaire geschiedenis houden deze maatregelen geen verband met de gevolgen van het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2024 (ECLI:NL:HR:2024:862). Het invoeren van een dergelijk waarderingsvoorschrift zou een heffing met terugwerkende kracht zijn. Ik zie daarvoor op dit moment onvoldoende rechtvaardiging en verwijs naar mijn antwoord op vraag 9.
Bent u bereid om deze omissie te herstellen en daarmee het toekomstige heffingslek van 600 miljoen euro voor Duitse vastgoedfondsen zo spoedig mogelijk te repareren?
Nee. Zie het antwoord op vraag 9.
Klopt het dat de step-up per 1 januari 2025 hoger kan uitvallen dan de WOZ-waarde van het Nederlandse vastgoed en zo ja, kunnen buitenlands beleggingsfondsen in dergelijke gevallen vanaf 2025 ten laste van de belaste winst in Nederland afschrijvingskosten aftrekken (die nooit zijn gemaakt)?
Door het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2024 (ECLI:NL:HR:2024:862) zijn deze Duitse Immoblien Sondervermögen tot ultimo 2024 niet belastingplichtig in Nederland. Met ingang van 1 januari 2025 is de Wet Vpb 1969 door de Wet FKR aangepast, waardoor in het buitenland gevestigde fondsen voor gemene rekening met in Nederland gelegen vastgoed, zoals deze Duitse Immoblien Sondervermögen, zelfstandig belastingplichtig zijn.
In de situatie dat een voorheen niet belastingplichtig lichaam op enig moment zelfstandig belastingplichtig wordt, start op dat moment de fiscale onderneming. De fiscale openingsbalans wordt dan opgesteld tegen de waarde in het economische verkeer van de bezittingen en de schulden. Dit is de heersende fiscale leer, die ook toegepast wordt als een hobby tot een onderneming uitgroeit of als buitenlandse activiteiten naar Nederland worden verplaatst. Hiermee wordt uiteindelijk over de gehele tijdsperiode van de fiscale onderneming de winst belast (totaalwinstbegrip) en wordt voorkomen dat er resultaten van vóór de start van de fiscale onderneming in de heffing worden begrepen. Bij het belastingplichtig worden van de energiebedrijven, woningcorporaties en overheidsondernemingen in het verleden is deze leer ook van toepassing geweest.
De WOZ-waarde is een bij wet vastgestelde methodiek om de waarde in het economische verkeer op de peildatum vast te stellen (ten behoeve van verschillende wetten). Er kan een verschil in waardering zijn tussen de WOZ-waarde en de waarde in het economische verkeer op de vast te stellen openingsbalans. De waarde in het economische verkeer kan hoger, maar ook lager zijn dan de WOZ-waarde. Afschrijven op vastgoed kan voor Nederlandse fiscale doeleinden slechts tot de WOZ-waarde. Dit kan betekenen dat er tijdelijk enig (in grootte beperkt) afschrijvingspotentieel voor de Immobilien Sondervermögen zal zijn.
Klopt het dat als gevolg van het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2024 (ECLI:NL:HR:2024:862) ook verkoopwinsten onbelast kunnen blijven die in het (verre) verleden door buitenlandse beleggingsfondsen op Nederlands vastgoed zijn gemaakt en die via een herinvesteringsreserve zijn afgeboekt op nieuw aangeschaft Nederlands vastgoed dat per 1 januari 2025 nog steeds in het bezit is van het beleggingsfonds?
In de situatie dat een vóór 2025 niet belastingplichtig buitenlands beleggingsfonds per 1 januari 2025 vennootschapsbelastingplichtig wordt, klopt dat voor zover een eventuele stille reserve ziet op de periode vóór 1 januari 2025.
Waarom kan voor verkoopwinsten op beleggingsvastgoed überhaupt een herinvesteringsreserve worden gevormd? Klopt het dat hierdoor belastingheffing over verkoopwinsten op beleggingsvastgoed gedurende vele decennia kan worden uitgesteld?
De faciliteit van de herinvesteringsreserve hangt samen met de zogenoemde ruilarresten van de Hoge Raad, met de economische gedachte dat belastingheffing over de winst behaald bij een ruiltransactie van activa een belemmering voor de continuïteit van de onderneming kan vormen. Het gaat daarbij om gevallen waarin de belastingplichtige ten tijde van de vervreemding van een activum een concreet plan heeft om in directe samenhang met de vervreemding van het activum een ander activum te verwerven dat zowel functioneel als economisch in het vermogen van de belastingplichtige dezelfde plaats inneemt als het vervreemde activum. Goed koopmansgebruik staat dan toe de ter gelegenheid van de vervreemding behaalde boekwinst in mindering te brengen op de kostprijs van dat andere activum, waardoor bij de vervreemding geen winst tot uitdrukking behoeft te worden gebracht. Deze regel vormt een onderdeel van de herinvesteringsreserveregeling en geldt voor de gehele fiscale winstbepaling (in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting).
Het is mogelijk dat door het benutten van een herinvesteringsreserve belastingheffing over verkoopwinsten op beleggingsvastgoed wordt uitgesteld, mits het betreffende vastgoed kwalificeert als bedrijfsmiddel. Een herinvesteringsreserve kan niet worden gevormd voor panden die worden gekocht met het oog op de verkoop en die niet worden gekocht met het oog op exploitatie. Overigens wordt door de afschrijvingsbeperking op gebouwen de opbouw van stille reserves afgeremd.8
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat internationale fiscaliteit (gepland op 3 juli 2025)?
Ja.
Het bericht 'Uitvoering reorganisatie Aardwetenschappen halfjaar uitgesteld' |
|
Sandra Beckerman (SP), Geert Gabriëls (GL) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Deelt u de indruk dat de reorganisatie van de afdeling Aardwetenschappen aan de Vrije Universiteit (VU) mede voortkomt uit de landelijke bezuinigingen op onderwijs en onderzoek? En zo ja, hoe reflecteert u op het feit dat deze bezuinigingen nu al leiden tot verlies van vitale wetenschappelijke capaciteit?1
De Vrije Universiteit (VU) heeft het voornemen om de afdeling Aardwetenschappen te reorganiseren. De VU geeft op haar website2 aan dat het gaat om een voornemen en dat een combinatie van factoren hiertoe leidt. Dit zijn onder meer de langdurige structurele financiële tekorten, toegenomen kosten door stijgende personele lasten, inflatie, huisvestingskosten, een terugloop van het aantal studenten en de overheidsbezuinigingen. De bezuinigingen spelen een rol bij dit voornemen van de VU, maar er zijn dus meerdere factoren. Dit voornemen is niet één-op-één te herleiden tot de bezuinigingen.
Herkent u dat het schrappen van een opleiding als aardwetenschappen, ondanks het formeel instellingsautonome karakter, in de praktijk wél gevolgen heeft voor nationale kennis- en beleidsdoelstellingen?
Als stelselverantwoordelijke kan ik niet overzien wat de precieze gevolgen zijn van een voornemen om een specifieke opleiding te beëindigen. Wel vind ik het belangrijk dat bij dusdanige voornemens er vooraf goed gezamenlijk overleg is tussen de instellingen en zij samen reflecteren op de impact van het besluit op het landelijke onderwijsaanbod. De VU maakt in dit geval de keuze om zich sterker te profileren op een aantal thema’s in de Aardwetenschappen dat aansluit bij het instellingsprofiel van de VU en hierover heeft zij ook contact gehad met de zusterinstellingen. Daarbij heeft de VU recent bekend gemaakt dat zij in gesprek is met verschillende organisaties uit het aardwetenschappelijke veld over hun voornemen tot reorganisatie.3 Ze laten een onderzoek uitvoeren door een externe en onafhankelijke partij om te bekijken hoe moet worden omgegaan met onderdelen van het huidige aanbod, het onderwijs, onderzoek en infrastructuur. Voor de zomer verwacht de VU meer duidelijkheid te kunnen geven over wat de mogelijkheden zijn. Ik vind het goed om te horen dat de VU in gesprek is met de organisaties en een zo zorgvuldig mogelijke weging maakt van haar besluit en de impact daarvan.
In het verleden zijn, onder andere via sectorplannen en bestuurlijke akkoorden, afspraken gemaakt om bepaalde opleidingen van strategisch belang te behouden; bent u bereid te verkennen of een vergelijkbare afspraak noodzakelijk is om de aardwetenschappen als discipline structureel te behouden?
Instellingen hebben autonomie over het starten, stoppen en het vormgeven van hun onderwijs en onderzoek. Het onderwijs en onderzoek is daarbij altijd in beweging. Ik acht het daarom niet passend om als Minister uitspraken te doen of afspraken te maken over welke individuele opleiding behouden moet blijven. Ik zie hierin echter wel een verantwoordelijkheid voor de instellingen als geheel, door middel van onder andere profilering, gezamenlijke afstemming en samenwerking. Met het aangekondigde beleid uit mijn beleidsbrief4 wil ik bewerkstelligen dat universiteiten en hogescholen hun gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het opleidingsaanbod uitdragen en in samenhang keuzes maken. Als Minister draag ik er zorg voor dat het stelsel als geheel toekomstbestendig blijft.
De opleidingen aardwetenschappen aan de VU, Technische Universiteit Delft (TU Delft) en Universiteit Utrecht zijn complementair, met elk hun eigen specialisaties; acht u het verantwoord dat dit landelijke ecosysteem nu uit balans dreigt te raken en wat zijn de gevolgen daarvan voor de spreiding en samenwerking binnen deze sector?
Door profilering, goed overleg en samenwerking tussen de instellingen kan er worden gezocht naar een manier om de voor Nederland belangrijke speerpunten binnen het onderwijs en onderzoek te behouden, zonder dat dit het landelijk ecosysteem uit balans brengt. Zie daarbij ook het antwoord op vraag 2.
Kan u aangeven hoe het verdwijnen van deze afdeling zich verhoudt tot de grote maatschappelijke en geopolitieke opgaven waarvoor Nederland staat, zoals:
Nee, dat kan ik niet aangeven. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is de VU in gesprek met verschillende organisaties uit het aardwetenschappelijke veld over het voornemen tot reorganisatie.5 Ze laat een onderzoek uitvoeren door een externe en onafhankelijke partij om te bekijken hoe moet worden omgegaan met onderdelen van het huidige aanbod, het onderwijs, onderzoek en infrastructuur. Ik vind het goed om te horen dat de VU in gesprek is met de organisaties en een zo zorgvuldig mogelijke weging maakt van haar besluit en de impact daarvan.
Acht u het risico niet groot dat het huidige besluit om deze opleiding af te bouwen op korte termijn budgettaire ruimte oplevert, maar op middellange termijn leidt tot een kennistekort dat politieke en beleidsdoelen op het gebied van klimaat, energie, infrastructuur en veiligheid ondermijnt?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2, 3, 4 en 5. Daarbij is de relatie tussen een individuele opleiding en de opbrengst van kennis voor politieke en beleidsdoeleinden in een specifiek thema lastig exact te bepalen. Onderwijs kan namelijk geborgd worden in verschillende vormen; dit hoeft niet enkel binnen de BSc Aardwetenschappen van de VU te zijn. Hetzelfde geldt voor onderzoek. Het is belangrijk dat we in Nederland een stevig stelsel voor onderzoek hebben, maar we kunnen niet overal alles doen. Dus de profilering en onderlinge afstemming zal moeten leiden tot afspraken waardoor het onderzoek passend en doelmatig is.
Bent u bereid om samen met sectorpartijen en relevante ministeries (zoals het Ministerie van Economische Zaken, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en het Ministerie van Defensie) in kaart te brengen waar de kenniscapaciteit op het gebied van aardwetenschappen essentieel is voor rijksbeleid en hoe deze behouden kan worden?
Hogescholen en universiteiten gaan zelf over de inhoud en vormgeving van hun onderwijs en onderzoek. Wel is het belangrijk dat de VU niet in isolement besluiten neemt, maar oog heeft voor de impact van een besluit op de sector. Zoals gezegd is de VU in gesprek met de organisaties in het veld en maakt zij een zo zorgvuldig mogelijke weging van haar besluit en de impact daarvan.
Wat is de appreciatie van u op het feit dat maar liefst zeventien promovendi hun begeleiding verliezen, 42 medewerkers hun positie dreigen te verliezen, zo’n 150 studenten worden geraak, en dat specialistische laboratoria – ook in gebruik door ministeries – dreigen te verdwijnen?
Het verlies van posities is altijd spijtig en voor de getroffen personen erg vervelend. Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om voor de betreffende werknemers een zo goed mogelijke regeling te treffen. Bij het voornemen om een opleiding te beëindigen dient de instelling de in die opleiding ingeschreven studenten de mogelijkheid te bieden om in de nominale studieduur + 1 jaar de opleiding af te ronden.
Kan u reageren op het signaal dat het reorganisatieplan van de VU mogelijk gebaseerd is op een onvolledig financieel beeld en dat een realistisch alternatief dat is aangedragen door de afdeling zelf onvoldoende serieus is gewogen?
Dit betreft de interne besluitvormingsprocessen bij de VU. Het past niet bij mijn rol als stelselverantwoordelijke om hierop te reageren.
Bent u bereid u in te spannen voor een pauze in het besluitvormingsproces totdat u en de Kamer zicht hebben op de nationale gevolgen van het verdwijnen van deze discipline en de mogelijkheden voor borging van strategische opleidingen in kaart zijn gebracht?
Nee, het past niet bij mijn rol als stelselverantwoordelijke en bij de autonomie van de instelling om in te grijpen in een besluitvormingsproces op een instelling. Het college van bestuur van een instelling verantwoordt zich richting de medezeggenschap en de raad van toezicht. Ik heb er op basis van deze interne waarborgen en in de wetenschap dat de VU het gesprek voert met verschillende organisaties uit het aardwetenschappelijke veld over het voornemen tot reorganisatie, vertrouwen in dat instellingen zorgvuldige keuzes maken.
Wat is uw inzet om te voorkomen dat Nederland blijvend kennis en expertise verliest op het gebied van geologie, klimaatonderzoek en energietransitie, zeker in een tijd waarin juist wordt gepleit voor het versterken van deze capaciteit?
Zoals aangegeven in vraag 9 en 10, hebben hogescholen en universiteiten een hoge mate van autonomie. Zij gaan over de inhoud van onderwijs en onderzoek. Instellingen bepalen zelf hoe ze de middelen voor onderwijs en onderzoek inzetten; ze hebben bestedingsvrijheid. Ik kan en wil hier niet op ingrijpen. Inhoudelijke inzet op specifieke deeldomeinen is dan ook niet aan het Ministerie van OCW. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 werk ik aan een stelsel waarin instellingen in gezamenlijkheid keuzes maken en verantwoordelijk worden voor het opleidingsaanbod.
De nieuwe EU strategie voor de Zwarte Zee regio |
|
Jan Paternotte (D66), Derk Boswijk (CDA) |
|
Barry Madlener (PVV), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met nieuwe Europese Unie (EU)-strategie voor een veilige, welvarende en veerkrachtige Zwarte Zee regio?1
Ja.
Bent u het eens dat de Zwarte Zee regio in toenemende mate van essentieel belang is als corridor tussen Europa en Centraal-Azië en daarmee voor de Europese handel met Azië in het geheel sinds de Russische agressie oorlog in Oekraïne? Zo nee, waarom niet?
Aansluitend op de Mededeling over de EU Strategische Benadering van de Zwarte Zee regio onderschrijft het kabinet het geopolitieke belang van de Zwarte Zee regio voor de Europese Unie als geheel, niet voor Nederland specifiek, zowel ter bevordering van veiligheid, stabiliteit en weerbaarheid, mede naar aanleiding van de oorlog in Oekraïne, alsook ter bevordering van duurzame economische groei en welvaart.
Heeft u inzicht in al reeds bestaande betrekkingen tussen Nederlandse havens, en in het bijzonder de Rotterdamse haven, en de havens van EU-partnerlanden aan de Zwarte Zee?
De Rotterdamse haven is via de binnenwateren verbonden met de haven van Constanta in Roemenië. In 2011 hebben de havens van Rotterdam en Constanta een samenwerkingsovereenkomst getekend en sindsdien is lang gesproken over verdere samenwerking tussen beide havens, maar dat is niet meer van de grond gekomen. Van vergelijkbare samenwerking met andere havens aan de Zwarte Zee zijn wij niet op de hoogte. Betrekkingen zullen veelal in Europees verband plaatsvinden, zoals in het kader van de Trans-Europese Netwerken voor Transport (TEN-T) met inzet op de Europese vervoerscorridors en kustvaartverbindingen. Ook zijn verschillende havens uit EU-lidstaten aan de Zwarte Zee aangesloten bij de European Seaports Organisation (ESPO), waar ook meerdere Nederlandse zeehavens lid van zijn, zoals de havens van Amsterdam en Rotterdam.
Bent u het eens dat in het kader van een vitale corridor met Azië het wenselijk is dat Nederlandse havens in toenemende mate samenwerking zoeken met havens in EU-partnerlanden, in het bijzonder in de Zwarte Zee regio? Zo nee, waarom niet?
Mijn ambtgenoot van Infrastructuur en Waterstaat en ik zien het belang van havensamenwerking in het algemeen en ook onderkennen wij het belang van de Zwarte Zee regio. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag drie wordt er met name in Europees verband samengewerkt, zowel binnen de EU-instellingen als binnen de Europese koepelorganisatie voor zeehavens (ESPO). Het is verder aan havenbedrijven zelf om invulling te geven aan havensamenwerking zoals in het kader van havenontwikkeling of inzet op green shipping corridors tussen havens.
Bent u bereid om zich in te zetten voor het versterken van betrekkingen tussen de Nederlandse havens en de havens in de EU-partnerlanden in de Zwarte Zee regio? Zo ja, welke stappen bent u van plan om te zetten?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag vier al aangaf ligt het initiatief voor de totstandkoming en de vormgeving van havensamenwerking bij de havenbedrijven en het havenbedrijfsleven. Mocht daarbij ondersteuning nodig zijn van het ministerie, dan zijn mijn ambtgenoot van Infrastructuur en Waterstaat en ik bereid daar welwillend naar te kijken.
Bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor het versterken van betrekkingen tussen de havens van de Europese Unie en de havens in de EU-partnerlanden in de Zwarte Zee regio? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie werkt momenteel aan een Europese Havenstrategie en een Strategie voor de Maritieme Maakindustrie. In deze strategieën zal naar mijn mening ook plaats moeten zijn voor havensamenwerking in meerdere regio’s waaronder de Zwarte Zee. Dit kan de concurrentiekracht bevorderen van de Europese Unie als geheel. Tijdens de besprekingen over de inhoud van deze strategieën wil ik hiervoor aandacht vragen. Ook zal mijn ambtgenoot van Infrastructuur en Waterstaat bij de verdere ontwikkeling van het Europese vervoersnetwerk (TEN-T) pleiten voor het belang van onderlinge betrekkingen tussen Europese zeehavens, waaronder die in de Zwarte Zee regio.
Bent u het eens dat in het kader van deze nieuwe EU-strategie, de aanhoudende Russische agressie oorlog tegen Oekraïne en de Russische spionage op onze vitale infrastructuur het wenselijk is dat vertegenwoordigers van de Rotterdamse haven de betrekkingen versterken met vertegenwoordigers van de haven van Odessa voor een verkenning van samenwerking op het gebied van veiligheid?
Het kabinet onderstreept het belang van de Zwarte Zee strategie waarin aandacht is voor veiligheid in Nederland en Europa, juist vanwege de agressieoorlog door Rusland in Oekraïne. Bovendien is de strategische aanpak van de EU voor het Zwarte Zeegebied geen geïsoleerde regionale reactie op de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne. Het kabinet onderschrijft het belang van veiligheid en stabiliteit in en rondom de Zwarte Zee om duurzame en rechtvaardige vrede in de regio te garanderen. Vrije doorvaart in de Zwarte Zee bevordert tevens de veiligheid van het scheepvaartverkeer, wat bijdraagt aan de economische ontwikkeling van de regio. Het kabinet verkent op continue basis hoe Oekraïne verder gesteund kan worden, en sluit hierbij op voorhand niets uit. Wel dienen initiatieven aan te sluiten bij de behoeften van Oekraïne.
Bent u bereid om zich in te zetten voor het aanhalen van de betrekkingen tussen de Rotterdamse haven en de haven van Odessa op het gebied van veiligheid? Zo ja, welke stappen is de Minister van plan om te zetten?
Juist nu is het van belang om Oekraïne te blijven ondersteunen en Nederland ook te positioneren richting Oekraïne. In lijn met de aangenomen motie Boswijk cs heeft hierover reeds een verkennend gesprek plaatsgevonden tussen de Oekraïnegezant van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Havenbedrijf Rotterdam, in aanwezigheid van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Op basis van dat gesprek worden de mogelijkheden tot samenwerking voor wederopbouw van (zee)havens nader onderzocht.
Bent u bereid om vertegenwoordigers van de haven van Odessa uit te nodigen in de Rotterdamse haven om verdere samenwerking te verkennen? Zo nee, waarom niet?
Ja, als er een behoefte bestaat in Oekraïne of bij Haven Rotterdam, ben ik bereid in overleg met betrokkenen een faciliterende rol te spelen in verkenning van verdere samenwerking. Verschillende Oekraïense delegaties uit verschillende sectoren, w.o. Energie en LSH, hebben Nederland reeds bezocht.
Bent u bekend met het feit dat Denemarken een partnerschap is aangegaan met de naburige stad Mykolajiv?2
Ja, dat is mij bekend.
Bent u bereid om te onderzoeken of een dergelijk partnerschap ook door Nederland met Odessa aangegaan kan worden in het kader van het strategische belang van de havenstad in de Zwarte Zee regio? Zo niet, waarom niet?
Nederland steunt Oekraïne onverminderd in deze oorlog, ook op niet-militair gebied. Verschillende landen kiezen hierbij voor een aanpak die zich naast andere vormen van steun ook focust op specifieke regio’s, zoals Denemarken. De Nederlandse steun betreft bilaterale steun of loopt via multilaterale kanalen, waarbij het bevorderen van decentralisatie en opbouwen van lokale capaciteit belangrijke aandachtspunten zijn voor Nederland. Het kabinet is ervan overtuigd dat we door het verlenen van deze steun via diverse kanalen Oekraïne op de best mogelijke manier ondersteunen.
De beantwoording van Kamervragen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Waarom weigert de Minister van Defensie, zoals aangegeven in de beslisnota bij de beantwoording van Kamervragen 2025Z01466, de beantwoording (mede) te ondertekenen terwijl, aldus de Minister van volksgezondheid in deze beslisnota, «Het Ministerie van Defensie heeft zorggedragen voor de beantwoording voor het merendeel van de vragen»?
De NAVO ‘resilience requirements’ |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Onder welk van de zeven NAVO «resilience requirements» valt «pandemische paraatheid»?
De NAVO ‘Resilience Objectives’ |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Zijn de zeven Ministers (verantwoordelijk voor de ministeries genoemd door het kabinet in antwoord op vraag 23 van eerder gestelde vragen door het lid Dekker in Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 1318) op de hoogte van de geheime NAVO «Resilience Objectives» op hun beleidsterrein?
Indien dit het geval is, wanneer, door wie en op welke wijze zijn deze zeven Ministers (antwoord graag afzonderlijk voor elk van de hierboven genoemde ministeries) hiervan op de hoogte gesteld?
Waren de onderhandelaars die over het hoofdlijnenakkoord hebben onderhandeld van het (zojuist gevallen) kabinet Schoof op de hoogte van de NAVO «Resilience Objectives»?
Briefings op het ministerie van Algemene Zaken |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
![]() |
Wie heeft, als het niet de Minister-President zelf is geweest (antwoord vraag 8 op eerder gestelde vragen door het lid Dekker 2025Z01466), dan wel het initiatief genomen voor de briefings op het Ministerie van Algemene Zaken?
De NAVO Resilience Objectives |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Is het correct dat het geheimhoudingsniveau van de NAVO Resilience Objectives is vastgesteld door de NAVO?
Ja.
Indien dit niet het geval is, wie heeft dan het geheimhoudingsniveau vastgesteld?
Niet van toepassing, zie antwoord 1.
Indien dit wel het geval is, kan de Nederlandse staat, zonder toestemming van de NAVO, besluiten om, bijvoorbeeld op verzoek van de Tweede Kamer, de NAVO Resilience Objectives openbaar te maken of is de Nederlandse staat, indien de NAVO hiervoor geen toestemming geeft, hiertoe niet gemachtigd aangezien de NAVO immers het geheimhoudingsniveau heeft vastgesteld?
Nee, de Nederlandse staat kan niet zonder toestemming van de NAVO besluiten om op verzoek van de Tweede Kamer de NAVO Resilience Objectives openbaar te maken.
Het ontslag van de bewindspersonen |
|
Michiel van Nispen |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
Door wie en op welk moment is precies besloten dat aan al deze bewindspersonen ontslag is verleend? Waren zij het daar ook allemaal zelf mee eens? Zo niet, waarom niet?
De voorzitter van de PVV-fractie in de Tweede Kamer heeft op 26 mei jl. in een persconferentie voorstellen op het gebied van asiel en migratie gedaan. Naar aanleiding hiervan heeft overleg plaatsgevonden tussen de voorzitters van de fracties PVV, VVD, NSC en BBB. Dit overleg heeft de fractievoorzitter van de PVV tot de conclusie gebracht dat zijn fractie in de Tweede Kamer niet langer steun verleent aan het kabinet. Hij heeft mij hierover op 3 juni jl., mede namens de andere fractievoorzitters, geïnformeerd.
Ik heb vervolgens op diezelfde dag de ministerraad bijeen geroepen voor beraad over de ontstane situatie. Een en ander heeft de Ministers en Staatssecretarissen die door de voorzitter van de PVV-fractie zijn voorgedragen voor benoeming in het kabinet aanleiding gegeven hun ontslag aan te bieden. De Minister-President en de overige Ministers en Staatssecretarissen hebben hierin aanleiding gevonden hun portefeuille of ambt respectievelijk functie ter beschikking te stellen.
Welke staatsrechtelijke regel zou zich er tegen verzetten bewindspersonen, door welke politieke partij ze dan ook oorspronkelijk zijn voorgedragen, demissionair hun werk voort te laten zetten, zo lang een meerderheid van de Kamer niet het vertrouwen in hen opzegt?
Er is geen staatsrechtelijke regel die zich verzet tegen het voortzetten van het werk als demissionair bewindspersoon. Wel had het kabinet zich te verhouden tot de op 3 juni ontstane situatie. Een en ander heeft de Ministers en Staatssecretarissen die door de voorzitter van de PVV-fractie zijn voorgedragen voor benoeming in het kabinet aanleiding gegeven hun ontslag aan te bieden. De Minister-President en de overige Ministers en Staatssecretarissen hebben hierin aanleiding gevonden hun portefeuille of ambt respectievelijk functie ter beschikking te stellen.
Is overwogen om sommige (door de PVV voorgedragen) bewindspersonen partijloos door te laten gaan met hun werk? Zo niet, waarom niet? Zo ja, waarom is daar niet voor gekozen? Hoe is dit precies gegaan?
Zie het antwoord op vraag 2.
Het belang van verslavingsartsen en de resultaten van een enquête hierover |
|
Sarah Dobbe (SP), Michiel van Nispen |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de rapportage van de Vereniging Verslavingsgeneeskunde Nederland (VVGN), waarin inzicht wordt gegeven in wat de medische beroepspraktijk vindt van het uitbreiden van de opleiding tot verslavingsarts met 1 jaar interdisciplinaire stage?1
Wat vindt u van de conclusies over de ervaringen van de verslavingsartsen dat de huidige tweejarige opleiding te kort is en inhoudelijk te smal voor een goede start in de praktijk?
Wat vindt u ervan dat 94% van de respondenten vindt dat verslavingsartsen, om mensen met een verslavingsprobleem optimale zorg te kunnen bieden, kennis en ervaring zouden moeten opdoen buiten de verslavingszorg: in de psychiatrie, het ziekenhuis en binnen het sociaal domein?
Deelt u de mening dat het niet ideaal is dat er momenteel in de opleiding geen sprake is van het opdoen van praktijkervaring middels een stage?
Kunt u reflecteren op de conclusie dat verslavingsartsen en aios-verslavingsgeneeskunde, maar ook andere artsen, vinden dat de voorgenomen uitbreiding van de opleiding een inhoudelijke verrijking zou zijn?
Deel u de conclusies van de rapportage dat een uitbreiding van de opleiding van 2 jaar naar 3 jaar ook geen effect zal hebben op de bereidheid om wel of niet aan de opleiding te beginnen, wat als positief kan worden gezien?
Deelt u de mening dat de uitbreiding van de opleiding van toegevoegde waarde kan zijn voor de kwaliteit van de verslavingszorg in Nederland?
Bent u bereid om te onderzoeken of het financieel mogelijk zou zijn de opleiding tot verslavingsarts uit te breiden van 2 naar 3 jaar en welke kosten hieraan verbonden zijn?
De verder aan het licht gekomen misstanden in sektes door undercover onderzoek |
|
Michiel van Nispen |
|
Coenradie , David van Weel (minister , minister ) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Undercover in Nederland waarin misstanden in de sekte «de lichtfamilie», die actief is in Nederland, zijn vastgesteld middels een undercover infiltrant?1 2
Ja, ik heb kennis genomen van het tweeluik van Undercover in Nederland over de sekte De Lichtfamilie.
Wat is uw reactie op deze documentaire waarin wordt gesproken over grensoverschrijdend gedrag binnen deze sekte, zoals shunning, het aftroggelen van geld van de leden en vernederen?
In zijn algemeenheid geldt dat iedereen het recht heeft om zijn eigen godsdienst of levensovertuiging te kiezen en zich daarop te baseren, mits dit binnen de wettelijke kaders blijft. Zo mogen mensen in principe afstand doen van hun persoonlijke bezittingen, maar dit mag niet gepaard gaan met strafbaar gedrag zoals manipulatie, dwang of vernedering. Dergelijke handelingen zijn onaanvaardbaar en kunnen juridische gevolgen hebben, vooral als ze leiden tot psychisch of fysiek letsel. Het Openbaar Ministerie (OM) kan strafrechtelijk ingrijpen als er voldoende bewijs is dat er sprake is van strafbare feiten.
Wat vindt u ervan dat in deze sekte er sprake is van een overtuiging dat mensen die ernstig ziek, zoals mensen met kanker, dit aan zichzelf te wijten hebben en door de «Draak» te verdrijven ook de genezing zelf in de hand hebben?
Dit vind ik bedrieglijk en gevaarlijk. Een overtuiging uitspreken – zoals de sekteleider in de uitzending doet – is overigens niet hetzelfde als alternatieve zorg verlenen. Voor de volledigheid kan ik hier benoemen dat zodra er sprake is van een alternatieve behandeling, de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (hierna: Wkkgz) en de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG) grenzen stellen. Een alternatieve zorgaanbieder mag volgens de Wkkgz geen schade of een aanmerkelijke kans op schade aan de gezondheid veroorzaken. Van schade of een aanmerkelijke kans daarop kan bijvoorbeeld sprake zijn als patiënten worden afgehouden van reguliere zorg.
In dat geval kan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ingrijpen. Het is voor de samenleving erg belangrijk dat mensen die negatieve gevolgen ondervinden van dergelijke keuzes, dit melden bij de IGJ. De IGJ kan de situatie dan onderzoeken en ingrijpen als dat nodig is. Daarnaast kan een behandelaar strafrechtelijk worden vervolgd als hij een aanmerkelijke kans op benadeling van de gezondheid van de cliënt veroorzaakt of als hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zijn behandeling en advisering daartoe leidt. Hierover kan aangifte worden gedaan. Dit is geregeld in de Wet BIG.
Ik roep iedereen op om alert te zijn en eventuele zorgen of problemen over alternatieve behandelingen te melden bij de IGJ. Het is van groot belang dat we de veiligheid en gezondheid van patiënten vooropstellen, terwijl we ook hun recht op geloof en keuzevrijheid respecteren.
Deelt u de mening dat het niet aanvaardbaar is dat mensen worden gemanipuleerd en gekleineerd in het afstaan van hun bezittingen, alle contacten met mensen buiten de sekte en het ondergaan van grensoverschrijdende handelingen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit zeker geen nieuw fenomeen is gezien een eerdere documentaire van Undercover in Nederland in 2011, toen over de «Miracle of Love» sekte? En alle andere onthullingen over misstanden bij verschillende sektes in de jaren daarna?
Ja, ik ben het eens dat het bestaan van «sektes» geen nieuw fenomeen is. Neutraal gedefinieerd zijn «sektes» georganiseerde groepen mensen binnen een religie die dezelfde geloofsovertuigingen delen. Door de geschiedenis heen zijn ze in diverse vormen en onder verschillende omstandigheden ontstaan, vaak als reactie op sociale, culturele of religieuze veranderingen, wat aantoont dat ze van alle tijden zijn. De recente aandacht in de media en de maatschappij voor groeperingen die als sektes worden bestempeld, vooral door onthullingen van misstanden, hebben geleid tot een verhoogd bewustzijn en discussie over de problematiek die binnen deze groeperingen speelt.
Hoe groot en ernstig is volgens u momenteel de problematiek van sektes en misstanden die zich daarbinnen afspelen in Nederland?
Het is belangrijk te benadrukken dat gesloten groeperingen niet per definitie schadelijk zijn. Echter, er zijn gesloten groeperingen waarin misstanden voorkomen, waaronder strafbare feiten die ernstige gevolgen hebben voor hun leden en de samenleving. In dergelijke groeperingen kan het delen van ervaringen en het zoeken naar hulp bemoeilijkt worden door sterke loyaliteit, geheimhouding, machtsstructuren en een hoge mate van (dwingende) controle. Leden voelen zich vaak niet veilig om te spreken uit angst voor sociale uitsluiting of repercussies, wat leidt tot isolement en beperkte toegang tot externe hulpbronnen. Dit is zeer schadelijk, want fysiek en psychisch misbruik zijn ernstige schendingen van de lichamelijke en geestelijke integriteit van slachtoffers, met langdurige gevolgen die hun dagelijks leven, relaties, werk en welzijn ingrijpend kunnen beïnvloeden.
Er zijn geen exacte cijfers over «sektes», omdat hier niet op wordt geregistreerd. Bovendien is er geen overeenstemming over de definitie van een «sekte», wat het moeilijk maakt om te bepalen of een bepaalde groep als sekte kan worden aangemerkt.
Kunt u in algemene zin aangeven hoe de beleidsmatige aanpak van sektes in Nederland zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld?
De beleidsmatige aanpak van gesloten groeperingen in Nederland heeft de afgelopen jaren een belangrijke ontwikkeling doorgemaakt. Tussen 2012 en 2020 bestond het meldpunt Sektesignaal. Na het opheffen van het meldpunt hebben de leden Van Wijngaarden/Michon-Derkzen (VVD) en Van Nispen (SP) via diverse moties en Kamervragen verzocht om een nieuw meldpunt. Mede naar aanleiding hiervan is expertisecentrum Fier in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid op 1 juni 2024 gestart met een 2,5-jarige pilot om een hulppunt in te richten zodat er één herkenbaar punt komt voor hulp en doorverwijzing aan slachtoffers van onveiligheid en dwingende controle in (gesloten) groeperingen en hun omgeving. Het hulppunt zal op 1 juli 2025 van start gaan.
Waar hulpverleners en overheidsinstanties eerder geringe kennis hadden over gesloten groeperingen, zijn zij nu actiever geworden in het verzamelen van informatie. Er zijn initiatieven ontwikkeld om voorlichting te geven over risicofactoren van een gesloten groepering en het herkennen van problematiek. Het hulppunt van Fier zal investeren in het ontwikkelen van expertise op het gebied van onveiligheid en dwingende controle in (gesloten) groeperingen, met als doel een landelijke kennisfunctie te creëren. Daarnaast wordt er gewerkt aan een betere samenwerking tussen verschillende instanties, zoals hulpverleningsorganisaties, politie en inspecties, om een effectieve aanpak te waarborgen. Deze stappen wijzen op een groeiende erkenning van de problematiek die kan spelen binnen gesloten groeperingen en de noodzaak voor adequate ondersteuning van slachtoffers.
Deelt u de mening dat een goed functionerend en laagdrempelig Meldpunt voor sektes van het grootste belang is? Kunt u de Kamer uitgebreid informeren hoe dit Meldpunt, nu bij Fier, vorm is gegeven en hoe er voor wordt gezorgd dat slachtoffers hulp krijgen en naasten advies, maar ook dat er een landelijke kennisfunctie gaat ontstaan?
Ik deel de mening dat slachtoffers en hun naasten hebben baat bij een herkenbare plek in de hulpverlening. Met het inrichten van het hulppunt van Fier komt er zo een herkenbare plek waar signalen van onveiligheid en dwingende controle in (gesloten) groeperingen samenkomen, en waar kennis en expertise voorhanden is om informatie te verstrekken over problematiek binnen deze groeperingen. Op de website kunnen gebruikers informatie vinden, zoals risico-indicatoren en een hulpwijzer. Het hulppunt biedt ook passende (na)zorg voor personen die fysiek of emotioneel schade ondervinden doordat zij deel uitmaken of deel uit hebben gemaakt van een groepering waarin misstanden plaatsvinden. Slachtoffers en naasten kunnen via de website veilig, vertrouwelijk en kosteloos chatten met Fier, waar ze informatie, advies en professionele hulp door hbo-opgeleide hulpverleners kunnen ontvangen. De chat staat in verbinding met hulpverleningspartners en opsporingsinstanties, zodat slachtoffers ook offline ondersteuning kunnen krijgen indien zij dat wensen.
De chat met Fier is al geopend en kan ondersteuning bieden aan mensen die bijvoorbeeld seksueel geweld, psychisch geweld of uitbuiting hebben meegemaakt. Vanaf 1 juli 2025 kunnen mensen bij Fier terecht voor ondersteuning vanuit de specialisatie onveiligheid en dwingende controle in (gesloten) groeperingen.
Het hulppunt van Fier investeert in het ontwikkelen van expertise op het gebied van onveiligheid en dwingende controle in (gesloten) groeperingen, met als doel een landelijke kennisfunctie te creëren. Hiervoor wordt samengewerkt met deskundigen op operationeel en wetenschappelijk vlak, zowel nationaal als internationaal. De verworven kennis vormt de basis voor het hulppunt en de gerichte, onderbouwde inzet van hulpprofessionals die betrokken zijn bij de online hulpverlening. Vanuit deze kennispositie wordt er gewerkt aan kennisdeling, onder andere door het organiseren van voorlichtingssessies voor professionals. Daarnaast wordt er actief aandacht besteed aan samenwerking en het uitwisselen van informatie over trends en ontwikkelingen met gemeenten, politie en het OM.
Er is nadrukkelijk niet gekozen voor de oprichting van een nieuw meldpunt. De politie is het centrale punt voor het doen van meldingen en aangiftes van strafbare feiten. Bovendien kan een punt dat uitsluitend voor meldingen is bedoeld, geen directe en laagdrempelige hulp of ondersteuning door hiertoe opgeleide professionals aan slachtoffers en bezorgde familieleden bieden. Dit zou betekenen dat mensen altijd doorverwezen moeten worden. Het voordeel van de samenwerking met Fier is dat deze organisatie al over kennis beschikt met betrekking tot geweld in afhankelijkheidsrelaties en de benodigde samenwerkingsstructuren heeft. Bovendien zou een nieuw meldpunt leiden tot verdere versnippering van de hulpverlening voor slachtoffers.
Over de nadere vormgeving van het hulppunt bij Fier wordt de Kamer geïnformeerd in de Kamerbrief onveiligheid en dwingende controle in (gesloten) groeperingen die voor het zomerreces uitgaat.
Hoe zal er voor gezorgd worden dat slachtoffers en naasten aan de ene kant er zeker van zijn dat hulpvragen en zorgen laagdrempelig en veilig gemeld kunnen worden bij het meldpunt, maar aan de andere kant ernstige misstanden niet zonder gevolgen blijven en er lijntjes zijn met onder andere de politie en eventueel Inspecties om in te grijpen in de situaties die daar om vragen?
Het hulppunt van Fier zal 1 juli 2025 live gaan. Slachtoffers en hun naasten kunnen dan kosteloos op een veilige en vertrouwelijke manier chatten, en via die weg informatie, advies en hulp ontvangen. Chatgebruikers kunnen een account aanmaken, zodat ze op hun eigen gewenste momenten meerdere keren terug kunnen komen voor hulp. De laagdrempelige vorm van hulp maakt dat slachtoffers in beeld komen die anders niet gezien worden. Het is de bedoeling dat het hulppunt van Fier in contact staat met (opsporings)instanties en hulpverleningspartners, zodat Fier een warme overdacht kan faciliteren richting face-to-face hulpverlening of het doen van een melding of aangifte, als slachtoffers hiervoor openstaan. Het hulppunt zal daartoe met de politie samenwerken, onder meer met politiemedewerkers met de kenniscompetentie sektes en gesloten gemeenschappen.
De precieze uitwerking van de samenwerking wordt waar nodig bijgesteld op basis van ervaringen. Het hulppunt is daarnaast vanuit zijn expertpositie beschikbaar voor de politie voor kennis en informatie ten behoeve van opsporing en vervolging.
Welke financiering is er op dit moment gemoeid met dit «nieuwe» (ooit wegbezuinigde) Meldpunt voor sektes?
De (incidentele) kosten voor de 2,5-jarige pilot om een hulppunt in te richten bij Fier worden gedekt uit het beleidsbudget voor Slachtofferbeleid en bedragen € 926.907,–. Als de pilot succesvol blijkt te zijn, is het streven om deze hulpverlening duurzaam in te richten.
Hoe staat het met de aangenomen motie-Van Nispen/Michon-Derkzen waarin het kabinet wordt gevraagd werk te maken van hoe mensen beter beschermd kunnen worden tegen sektes en of, en zo ja hoe, voorkomen kan worden dat kinderen formeel toetreden tot gesloten gemeenschappen en waarin wordt verzocht in het kader van de aanstaande nieuwe wet omtrent strafbaarstelling van psychisch geweld het beleid rondom sektes beter vorm te geven en hierover al in een vroeg stadium te overleggen met deskundigen, Fier en de politie?3
Hierover wordt de Kamer geïnformeerd in de Kamerbrief onveiligheid en dwingende controle in (gesloten) groeperingen die voor het zomerreces uitgaat.
Bent u bereid deze vragen voor het commissiedebat slachtofferbeleid op 18 juni te beantwoorden?
Ik heb bewerkstelligd dat de beantwoording van de vragen is toegezonden voorafgaande aan het commissiedebat slachtofferbeleid, dat thans geagendeerd staat op 2 juli.
Medicinale cannabis |
|
Joost Sneller (D66), Wieke Paulusma (D66) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Hoe staat het met de implementatie van de tweede beleidsregel omtrent medicinale cannabis, die oorspronkelijk per januari 2025 ingevoerd zou worden maar nu vertraagd is naar uiterlijk 1 januari 2026?
Ik verwacht deze beleidsregel zonder verdere vertraging in te kunnen voeren.
Waarom zijn veldpartijen, ondanks hun relevante kennis en ervaring, tot op heden slechts beperkt betrokken bij de totstandkoming van het beleid en de aanstaande wetswijziging? Welke stappen onderneemt u om deze partijen alsnog actief en in een vroeg stadium te betrekken bij de beleidsvorming?
Veldpartijen hebben gelegenheid om input te leveren op nieuw beleid en nieuwe wetgeving bij de internetconsultaties van deze voorstellen. Ik organiseer daarbij ook nog online bijeenkomsten rondom deze consultaties. Dat is gebeurd bij de implementatie van de beleidsregel die in september 2024 in werking is getreden. Dat zal ook bij volgende beleids- en wetsvoorstellen het geval zijn.
Is er naar aanleiding van de beoogde internetconsultatie nog voldoende tijd om daadwerkelijk veranderingen aan te brengen in het voorgenomen beleid naar aanleiding van eventuele feedback uit het veld of van belanghebbenden?
Ja.
Hoe ziet u de balans tussen tijdige uitvoering en betekenisvolle participatie van belanghebbenden?
Ik neem aan dat met participatie in dezen wordt bedoeld de mogelijkheid van het leveren van inbreng door veldpartijen aan beleids- en wetstrajecten. Betekenisvolle participatie is daarmee participatie die verbetering van beleids- en wetsvoorstellen kan bewerkstelligen. Daarvoor moet er, zoals door de vraagstellers al wordt geïmpliceerd, voldoende tijd zijn voor mijn ministerie om zinvolle inbreng in voorstellen te verwerken. Ik geloof dat dit mogelijk is.
Wat is het plan met betrekking tot eventuele nieuwe aanbestedingen, nu het lopende aanbestedingstraject dat tot een tweede gecontracteerde teler had moeten leiden is beëindigd en Bureau Medicinale Cannabis (BMC) de wens heeft het contract met de overgebleven teler per 1 januari 2026 te beëindigen?
Het Ministerie van VWS is niet van plan over te gaan tot het uitzetten van nieuwe aanbestedingen. Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 21 februari jl.1 zal de overeenkomst met de huidige gecontracteerde teler worden beëindigd. Levering aan de Nederlandse patiënt wordt daarna uit bestaande voorraad gedaan tot aan de wetswijziging. Die voorraad wordt momenteel opgebouwd.
Op welke wijze gaat u garanderen dat de beschikbaarheid van medicinale cannabis voor patiënten in Nederland en daarbuiten per 1 januari 2026 en verder is gewaarborgd? Wat zijn hiervoor de concrete plannen en maatregelen?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 21 februari jl.2 zal de Nederlandse patiënt worden voorzien van cannabis die het BMC nog in voorraad heeft. Ik voorzie dat deze levering tot aan de wetswijziging kan worden voortgezet. Op dat moment kunnen marktpartijen deze levering overnemen.
Het is niet aannemelijk, maar ook niet volledig uitgesloten dat de bestaande voorraad niet meer in de vraag van Nederlandse patiënt kan voorzien. Voor dit scenario heb ik plannen uitgewerkt. Het Ministerie van VWS zal dan overgaan tot import van medicinale cannabis als «gereed product». Dit kan dan aan apotheken en apotheekhoudend artsen worden geleverd. In dit scenario moet het Ministerie van VWS wel overgaan tot een aanbesteding van «gereed product». Voor zover mogelijk is hiervoor alle benodigde documentatie gereed. Ook is een marktverkenning uitgevoerd.
Of de voorraad medicinale cannabis is uitgeput voordat de wetswijziging is ingevoerd, zal op tijd genoeg duidelijk zijn om tijdig alternatieve import te realiseren.
Hoe verhoudt het voornemen om de levering van medicinale cannabis aan patiënten in het buitenland door BMC in de loop van 2026 in zijn geheel te stoppen, zich tot het belang van goede zorg voor deze patiënten?
Dat verhoudt zich goed tot elkaar. BMC voorziet slechts in een klein deel van de totale buitenlandse vraag naar medicinale cannabis. Het wegvallen van het aanbod van BMC zal door andere marktpartijen goed kunnen worden overgenomen. Daarbij komt ook nog dat BMC buitenlandse overheden op tijd heeft geïnformeerd over dit voornemen.
Aannemelijk daarbij is zelfs dat cannabisproducten die BMC bij haar huidige gecontracteerde teler laat telen op de markt beschikbaar blijven. Deze teler heeft op haar website aangegeven in een ander Europees land haar producten te gaan produceren.
U stelt dat om beschikbaarheidsproblemen per 2026 te voorkomen, medicinale cannabis uit bestaande voorraden geleverd zal worden: in hoeverre bestaat nu al een voorraad, wie beheert die en hoe is deze voorraadopbouw juridisch geregeld onder de Opiumwet?
Er is op dit moment sprake van een voorraad medicinale cannabis. Deze is in beheer van het BMC. Deze voorraad wordt verder uitgebouwd. Daarbij is er ook vriezercapaciteit beschikbaar, die de houdbaarheid van cannabis kan verlengen. Onder artikel 8i, vijfde lid, onder c, van de Opiumwet is de Minister van VWS onder meer bevoegd om medicinale cannabis («hennep, hasjiesj en hennepolie») aanwezig te hebben. Deze verantwoordelijkheid is gemachtigd aan het BMC.
Hoe realistisch is het aanleggen van een werkbare en adequate voorraad medicinale cannabis tot het moment van een wetswijziging in 2027, aangezien de vooralsnog aanbestede teler vrij specifieke hoeveelheden levert en er dus geen goede voorraad aangelegd zou kunnen worden?
Ik ben het niet met u eens dat er geen goede voorraad aangelegd zou kunnen worden. Het BMC kan goede inschattingen maken van de vraag van de Nederlandse patiënt, omdat deze al jaren redelijk consistent is. Met kennis van de historische vraag heeft BMC dus adequaat «vooruitbesteld».
Deelt u de zorgen dat veel patiënten moeite hebben om de juiste vorm van medicinale cannabis te verkrijgen via de reguliere apotheekkanalen? Hoe weegt u dit in het licht van het recht op goede zorg?
Ik herken dit niet als breed gedragen signaal. Ik deel ook niet dat «recht op goede zorg» voorziet in een (morele) plicht tot het beschikbaar stellen van nog meer variëteiten medicinale cannabis. Volgens artikel 8h en 8i van de Opiumwet is de Minister van VWS onder andere verantwoordelijk voor het beschikbaar maken van medicinale cannabis. Aan deze verantwoordelijkheid, gemandateerd aan het BMC, is invulling gegeven door de teelt van vijf variëteiten te contracteren.
In Nederland worden geneesmiddelen vanuit het basispakket vergoed wanneer voldaan is aan de stand van de wetenschap en praktijk. Dat betekent dat het geneesmiddel voldoende bewezen effectief is. Het Zorginstituut Nederland heeft geconstateerd dat de resultaten van onderzoek onvoldoende zijn om van een bewezen werkzaamheid van de therapeutische toepassing van medicinale cannabis te kunnen spreken3.
Ik vind dat ik met het beschikbaar stellen van vijf variëteiten voldoende tegemoetkom aan mijn verantwoordelijkheid. Zeker kijkend naar de genoemde constatering van het Zorginstituut.
Herkent u het signaal dat het voor patiënten soms eenvoudiger is om via de legale wietteelt aan cannabis te komen dan via de apotheek? Acht u dit wenselijk?
Ik kan dit signaal zonder verdere informatie niet goed op waarde schatten. Ik constateer dat iedereen in Nederland medicinale cannabis na consultatie van een arts op voorschrift kan krijgen. De arts en apotheker kunnen adviseren en monitoren tijdens het gebruik ervan. Dit is de enige wenselijke manier waarop cannabis voor medicinale doeleinden kan worden verkregen en gebruikt.
Dat het in Nederland eenvoudiger is om cannabis zónder voorschrift uit het recreatieve circuit te halen is evident. Er is hiervoor geen betrokkenheid van arts en apotheker nodig. Slechts één bezoek naar de coffeeshop volstaat. Er zijn mensen die deze cannabis naar eigen inzicht voor medicinale doeleinden gebruiken. Ik vind dat onverstandig, maar dit staat hen vrij.
Wat zijn uw plannen om deze scheve situatie, waarin patiënten mogelijk tussen wal en schip vallen, te corrigeren?
Ik heb op dit moment geen plannen om deze situatie te verhelpen.
Klopt het dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) vier extra inspecteurs beschikbaar heeft aangesteld in dit dossier, nu er slechts zeer beperkte uitbreiding van de ruimte voor activiteiten met medicinale cannabis in de open keten plaatsvindt en aanbestedingen zijn stilgelegd? Wat is dan concreet de taak en inzet van deze inspecteurs?
Dit is niet correct. De IGJ heeft 2025 nodig om de extra inspecteurs aan te trekken en in te werken. Daarmee kunnen zij per 1 januari 2026 toezicht houden op de uitvoering van de aanstaande beleidsregel. Met deze beleidsregel worden aanvullende mogelijkheden geschept voor verhandeling via het BMC van medicinale cannabis buiten de «gesloten keten».
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de vergoeding van medicinale cannabis via de zorgverzekering? Bent u voornemend te onderzoeken of dit verbeterd kan worden?
Het Zorginstituut heeft tot dusver geen aanleiding gezien haar advies aan te passen. Zij kan dit doen als meer onderzoeksuitkomsten beschikbaar komen die de werkzaamheid van cannabis onderschrijven. Aanstaande beleids- en wetsvoorstellen zijn erop gestoeld veldpartijen meer ruimte te geven voor verhandeling van medicinale cannabis in de keten van geneesmiddelen en werkzame stoffen. Indirect moet dit bijdragen aan een beter klimaat voor partijen die in onderzoek en geneesmiddelenproductie met cannabis willen investeren.
Ik zie voor het Ministerie van VWS geen rol weggelegd om actief in wetenschappelijke onderzoeken naar de werkzaamheid van cannabis te investeren.
Wat is uw reflectie op hetgeen in het kader van de Verantwoordingsdag bij de VWS-begroting van 2024 naar voren is gebracht: «het agentschap CIBG heeft een bestaande overeenkomst voor medicinale cannabis onrechtmatig verlengd, dit heeft geleid tot € 14,5 miljoen aan fouten»?
Het is onwenselijk dat het Ministerie van VWS in strijd met de aanbestedingsregels opdrachten verleent of verlengt. Dat de opdracht voor medicinale cannabis uiteindelijk niet via de aanbesteding verstrekt kon worden komt door de voorgenomen wetswijziging, waaronder BMC geen opdrachten tot teelt meer zal verlenen. Om na intrekking van de aanbesteding de productie te borgen tot het moment van wetswijziging is het contract met de huidige teler tijdelijk verlengd. Met het beëindigen van het contract met de huidige teler per januari 2026 komt een einde aan de onrechtmatige opdrachtverlening.
Onder het voorgenomen wetsvoorstel wordt de rol van de overheid in de toeleveringsketen zo verkleind, dat van publieke aanbestedingen voor teelt geen sprake meer zal zijn. Ook andere marktpartijen dan de huidige teler kunnen zich vanaf dat moment op de markt van apotheektoelevering gaan begeven.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat Drugsbeleid op 3 juli a.s.?
Het commissiedebat van 3 juli is door de Tweede Kamer tot nader orde uitgesteld.
De nieuwsberichten rondom de paasviering in Jeruzalem |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de nieuwsberichten rondom de paasvieringen in Jeruzalem?1 2
Ja.
Bent u er van op de hoogte dat het toegang beperken voor gelovigen bij heilige plaatsen voor christenen en moslims door de Israëlische overheid past in een trend van de afgelopen jaren? Zou u hierop kunnen reflecteren?
Christenen en moslims worden in toenemende mate beperkt bij het betreden van de Oude Stad van Jeruzalem, vooral tijdens religieuze feestdagen/maanden als Pasen en de Ramadan. In 2025 werden slechts vierduizend vergunningen verstrekt aan een gemeenschap van ongeveer vijftigduizend christenen om naar Jeruzalem te komen. Voor de vrijdaggebeden tijdens de Ramadan werden alleen vergunningen versterkt aan moslims ouder dan vijftig jaar en jonger dan twaalf jaar. Dit zijn zorgelijke ontwikkelingen. Het kabinet acht het essentieel dat gelovigen vrije en onbelemmerde toegang hebben tot de heilige plaatsen in Jeruzalem en dat de status quo van de heilige plaatsen wordt gerespecteerd.
Bent u het eens dat deze beperkingen van toegang tot heilige plaatsen passen in een breder beeld van toenemende verbale en fysieke dreigingen en beslagleggingen van eigendommen jegens christenen en moslims in Jeruzalem? Zo niet, waarom niet?
Christenen en moslims worden steeds vaker geconfronteerd met controleposten en barrières, waardoor heilige plaatsen niet of moeilijk bereikbaar zijn. Ook hebben gelovigen steeds vaker te maken met geweld en intimidatie door Israëlische betogers in de Oude Stad.
Bent u het eens dat de vrijheid van godsdienst en aanbidding een universeel mensenrecht is zoals vastgelegd in artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens? Zo ja, bent u het dan eens dat Nederland de plicht heeft zich hier internationaal voor in te zetten?
Nederland erkent de universaliteit van de mensenrechten, zoals vastgelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Vrijheid van religie en levensovertuiging is een fundamenteel mensenrecht dat voor iedereen geldt, ongeacht achtergrond of overtuiging. Nederland zet zich hier actief voor in, onder andere via het Mensenrechtenfonds, bilaterale diplomatie en in multilaterale gremia en initiatieven. Daarbij wordt opgekomen voor de rechten van alle religieuze groepen, onder wie christenen en moslims.
Bent u bekend met de status quo in Jeruzalem en Bethlehem die als politieke en religieuze afspraak bestaat sinds 1852 en die de toegang van gelovigen tot heilige plaatsen garandeert?
Ja.
Bent u het eens dat het belang van het behoud van de status quo extra onderschreven dient te worden in de richting van Israël nu christenen en moslims te maken krijgen met toenemende bedreigingen van hun vrijheid van godsdienst en beweging en daarnaast met een toename van geweld?
Het kabinet acht de handhaving van de status quo van de heilige plaatsen essentieel en roept alle partijen op om daartoe hun verantwoordelijkheid te nemen. Nederland spreekt hierover bijvoorbeeld geregeld met Jordanië aangezien dit land een significante rol speelt in Jeruzalem. Het Jordaanse koningshuis is namelijk in de zogenaamde status quo afspraken aangewezen als hoeder (custodian) van de religieuze gebieden Haram al-Sharif/Tempelberg. Het kabinet benadrukt het belang van de handhaving van de status quo ook bij de Israëlische autoriteiten. Ook heeft Nederland dit op 17 juni jl. nog benoemd in de inbreng bij de interactieve dialoog met «the Commission of Inquiry on the Occupied Palestinian Territory, including East Jerusalem and in Israel» tijdens de 59ste Mensenrechtenraad. Nederland steunt daarnaast verschillende projecten gericht op de bevordering van vrijheid van religie in Israël en de Palestijnse Gebieden.
Bent u bereid om zich in te zetten om de status quo in Jeruzalem te behouden zodat daarmee de vrijheid van godsdienst en beweging kan worden gegarandeerd voor christenen en moslims in Jeruzalem? Zo ja, welke stappen bent u van plan te zetten?
Zie antwoord op vraag 6. Nederland zet zich actief in om de vrijheid van religie en levensovertuiging te waarborgen, onder andere via het Mensenrechtenfonds, bilaterale diplomatie en in multilaterale gremia en initiatieven. Via deze wegen blijft Nederland zich ook inzetten voor het behoud van de status quo.
Bent u op de hoogte van het statement van de Europese Unie (EU) aangaande de incidenten rondom de Paasvieringen in Jeruzalem van dit jaar?3
Ja.
Bent u het eens dat in navolging van dit EU-statement ook vervolgstappen ondernomen moeten worden? Zo ja, bent u dan bereid om zich hiervoor in te zetten in EU-verband?
Ja, zie de antwoorden op vragen 4 en 6.
Het besluit van UPM om af te zien van een biobrandstoffabriek in de Rotterdamse haven |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD), Dirk Beljaarts |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Fins UPM stopt bouw fabriek in Rotterdamse haven vanwege hoge kosten»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het signaal dat opnieuw een buitenlandse investeerder afziet van een grootschalige industriële investering in Nederland en acht u dit illustratief voor de bredere problemen in het investeringsklimaat?
Het is zeer spijtig dat UPM dit besluit heeft genomen. Helaas zien we de laatste tijd vaker dat industriële investeringen in Nederland worden uitgesteld of gestopt. Dit voorbeeld is daarmee illustratief voor bredere problemen in het investeringsklimaat.
Klopt het dat deze fabriek biobrandstoffen zou gaan produceren voor onder andere de luchtvaart en daarmee zou bijdragen aan betaalbare verduurzaming van mobiliteit? Deelt u de opvatting dat het stopzetten van dit project ook gevolgen heeft voor de energietransitie?
Het klopt dat deze fabriek biobrandstoffen zou gaan produceren en daarmee bij zou dragen aan een verduurzaming van de mobiliteit. De vraag naar energiedragers is door de stop van de investering minder aanwezig, maar dit heeft geen vertragend effect.
Ten aanzien van de verduurzaming van de mobiliteit zal er geen vertragende werking zijn als er import van biobrandstoffen aanwezig is. Mocht het aanbod van duurzame brandstoffen internationaal niet aanwezig zijn, dan kan de stop van UPM een vertragende werking hebben op de energietransitie. Ten aanzien van de Nederlandse expertise op biobrandstoffen, concurrentievermogen en autonomie heeft de stop van UPM een vertragend effect.
Overweegt de Minister, gezien het toenemende aantal afhakers onder industriële investeerders, met urgentie een Deltaplan op te stellen voor de industriële clusters in Nederland, te beginnen bij de Rotterdamse haven, om een domino-effect van ketenverstoringen en vestigingsverlies te voorkomen?
Het kabinet overweegt momenteel geen Deltaplan voor de industriële clusters. Momenteel is er al een clusteraanpak met clusterregisseurs en projectmanagementorganisatie die knelpunten bij verduurzamingsprojecten in de clusters signaleren, oplossen en escaleren. Ook is met de voorjaarsbesluitvorming het pakket voor Groene Groei gepresenteerd. Dit pakket bevat maatregelen die het investeringsklimaat in Nederland verbeteren en grootschalige industriële investeringen in Nederland bevorderen. Zo worden de hoge elektriciteitskosten aangepakt, door verlenging van de IKC-regeling en zet het kabinet – onder voorwaarden – in op verkenning van de amortisatie van energiekosten om de stijging van de netkosten te dempen. Daarnaast wordt ingezet op spoedige realisatie van Aramis voor de opslag van CO2 en wordt het gebruik van groene waterstof aantrekkelijker gemaakt. Ook de maatwerkaanpak en de versterkte aanpak nieuwe industrie richten zich op het mogelijk maken van duurzame investeringsprojecten die zonder hulp van het Rijk mogelijk niet uitgevoerd zouden worden.
Bent u bereid om, als onderdeel van zo’n Deltaplan, een regietafel op te zetten met de betrokken ketenpartijen, regionale overheden en netbeheerders, gericht op het voorkomen van verder vestigingsverlies en het veiligstellen van ketencontinuïteit in onder meer energie, chemie en biobrandstoffen?
Een extra regietafel is geen oplossing voor de huidige problemen ten aanzien van het uitblijven van investeringsbeslissingen in de industrieclusters. Elk industriecluster heeft al overleggremia waarin ketenpartijen, regionale overheden en netbeheerders samenwerken. Die zijn samen met de landelijke stuurgroep NPVI (Nationaal Programma Verduurzaming Industrie) onderdeel van een aanpak die mijn voorganger in 2023 is gestart. Deze gremia bespreken deze onderwerpen ook al op dit moment.
Deelt u de opvatting dat eventuele steun of ondersteuning aan industriële clusters gekoppeld moet zijn aan concrete en toetsbare verduurzamingsverplichtingen, zodat publiek geld alleen terecht komt bij bedrijven die bijdragen aan een duurzame economie, zoals ook bepleit is door NSC over de CO2-heffing?
In de ondersteuning van industriële verduurzamingsprojecten binnen de clusters wordt er bij het verstrekken van financiering reeds een concrete en toetsbare verduurzamingsverplichting gesteld. Het is namelijk cruciaal dat publieke middelen doelmatig en doeltreffend worden ingezet en alleen bij de bedrijven komt die daadwerkelijk bijdragen aan een toekomstige duurzame industrie.
Acht u het denkbaar om, binnen de nieuwe Europese defensiedoelstellingen, te verkennen of bepaalde industriële locaties en kennis uit de havenregio (zoals raffinage, biobrandstoffen of scheepsbouw) relevant kunnen zijn voor defensie gerelateerde productie of logistiek?
Het havengebied kent meerdere type bedrijven die in theorie van toegevoegde waarde kunnen zijn voor defensie, zowel nationaal als internationaal. De vraag is daarom niet eenduidig te beantwoorden. Zo zijn er bijvoorbeeld bedrijven rondom het havengebied die actief zijn in de scheepsbouw die al een sleutelrol spelen in de productie en/of het onderhoud van marineschepen, of een bijdrage leveren in de toeleveringsketens van internationale scheepsbouwers. Wat betreft logistiek zijn de Nederlandse havens vanwege onder andere hun strategische ligging zeer interessant voor onder andere doorvoer van militair materieel (Host Nation Support). Hier wordt ook al veelvuldig gebruik van gemaakt.
Wat betreft het verkennen van specifiek het inzetten van productiecapaciteiten op het gebied van raffinage en biobrandstoffen is het lastiger om een inschatting te maken. Het gaat hier veelal om specifieke productieprocessen waarvan niet is vastgesteld dat die direct relevant zijn voor onder andere productie of strategische voorraadvorming van kritieke grondstoffen of halffabricaten voor de defensie-industrie. Er is daarmee ook niet direct een raakvlak met de Nationale Grondstoffen Strategie wanneer we kijken naar specifiek een defensie gerelateerde bijdrage. Desondanks kan het zo zijn dat bedrijven kansen zien om hun productiefaciliteiten aan te wenden voor defensie gerelateerde doeleinden. Bedrijven die dergelijke kansen zien, zijn uiteraard welkom om hun ideeën met ons te delen, zodat we daar verder over in gesprek kunnen gaan.
Deelt u de analyse dat het ontbreken van duidelijke keuzes over welke industrieën van strategisch belang zijn voor autonomie, energietransitie of defensie, leidt tot versnippering en reactief beleid? Wanneer verwacht u hierover helderheid over te kunnen geven?
Het kabinet hecht er waarde aan dat er strategische keuzes worden gemaakt om de Nederlandse positie in (mondiale) waardeketens en ecosystemen te versterken. Voor een aantal sectoren die van strategisch belang zijn, zoals de defensiesector en de maritieme maakindustrie, doen we dat al. De onlangs met Defensie gepresenteerde Defensie Strategie voor Industrie en Innovatie en de interdepartementale Sectoragenda Maritieme Maakindustrie zijn daar voorbeelden van. Voor elk van deze zijn korte en lange termijn ambities opgesteld en brengen we verschillende beleidsinitiatieven samen, waarmee we versnippering en reactief beleid voorkomen. Nationaal zetten we voor wat betreft technologieontwikkeling met de Nationale Technologie Strategie ook in op een specifiek aantal technologieën. Verder wordt er met gericht acquisitiebeleid door de NFIA gewerkt aan het versterken van ecosystemen. Op korte termijn zal het kabinet met de Groeimarktenbrief de Kamer informeren over een aantal markten waar het kabinet kansen ziet om het strategisch verdienvermogen van Nederland te versterken. In de Industriebrief die het kabinet heeft toegezegd voor het derde kwartaal van 2025 zal verder worden ingegaan op het nieuwe industriebeleid. Daarnaast zal het kabinet naar verwachting in september een brief aan de Kamer sturen over het toekomstperspectief van de energie-intensieve industrie.
Tevens wordt in Europa in het kader van de Clean Industrial Deal ook gekeken naar gericht industriebeleid in bepaalde strategische sectoren ter versnelling van de verduurzaming, het versterken van het concurrentievermogen en het vergroten van weerbaarheid. In dit verband worden ook sectorale actieplannen gepresenteerd voor de staal, chemie en automotive sector. Nederland ondersteunt gericht industriebeleid in sectoren van strategisch belang voor ons verdienvermogen en de transitie naar een gedecarboniseerde industrie.
Bent u bereid om het CPB of RLI te laten doorrekenen wat het verlies van dit type investeringen betekent voor het Nederlandse verdienvermogen op lange termijn?
Op dit moment is er niet een toegevoegde waarde voor de gesuggereerde doorrekening. Het is reeds duidelijk dat investeringen in de industrie belangrijk zijn voor Nederland, zowel voor ons verdienvermogen als voor onze weerbaarheid.
Welke beleidskeuzes bent u voornemens te maken in het kader van de aangekondigde industrievisie met betrekking tot behoud van strategische industriële capaciteit? Bent u bereid om daarbij een selectie te maken tussen activiteiten die bijdragen aan strategische autonomie, energietransitie of defensie?
In Q3 van 2025 zal het kabinet de Kamer informeren over de vernieuwing van het Industriebeleid. In deze brief wordt verder ingegaan op het voeren van gericht industriebeleid. Zowel economische veiligheid (strategische autonomie, defensie) als maatschappelijke belangen (groene transitie, defensie) komen hierin terug als redenen om industriebeleid te voeren. Tevens zal het kabinet, na de zomer een brief naar de Kamer sturen waarin een toekomstperspectief voor de energie-intensieve industrie wordt geschetst. Hierin zal onder andere worden beschreven op welke transitiepaden het kabinet ziet voor de energie-intensieve industrie en hoe industriebeleid ook in de huidige Europese context wordt vormgegeven.
Het bericht van WNL dat hulporganisaties met overheidsgeld rechtszaken aan zouden spannen |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
![]() |
Klopt het dat u op zondag 1 juni een bericht op X heeft gedeeld van WNL waarin wordt gesteld: «hulporganisaties, waaronder Oxfam Novib, spannen met overheidsgeld rechtszaken aan»?1
Dat klopt niet. De toenmalige Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp Reinette Klever heeft op zondag 1 juni een bericht op X gedeeld van WNL met een kort fragment van haar gesprek bij WNL, waarin zij stelde dat ontwikkelingshulpgeld niet is bedoeld om te lobbyen bij en tegen de Nederlandse overheid. Dit is wel mogelijk binnen het aflopende beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld (2021–2025), maar niet meer in het nieuwe beleidskader voor de samenwerking met maatschappelijke organisaties in ontwikkelingshulp (2026–2030).2 Op een eerder moment in de betreffende uitzending noemde de presentator, Rick Nieman, de rechtszaak die Oxfam Novib in 2023 heeft aangespannen tegen de Staat over de levering van F-35-onderdelen aan Israël. Noch Nieman, noch voormalig Minister Klever heeft beweerd dat deze rechtszaak met overheidsgeld is gefinancierd.
Bent u bekend met het feit dat de F-35-rechtszaak aangespannen door onder meer Oxfam Novib, voor 100% door donaties wordt gefinancierd? Onderkent u dus dat deze rechtszaak niet is betaald met overheidsgeld? Zo nee, waarom niet?
Oxfam Novib en/of PAX hebben zowel publiekelijk3 als in gesprekken met Buitenlandse Zaken aangegeven dat de rechtszaak is gefinancierd door een crowdfundingsactie en niet met overheidsgeld.
Deelt u de mening dat een Minister goed op de hoogte zou moeten zijn van waar het overheidsgeld uit zijn/haar begroting aan besteed wordt door partners?
Ja, die mening deel ik en de toenmalige Minister voor BHO was daar goed van op de hoogte.
Waarom deelt u online feitelijk onjuiste informatie over hoe geld van uw eigen begroting besteed wordt?
De toenmalige Minister voor BHO heeft geen feitelijk onjuiste informatie gedeeld over de besteding van het geld van haar begroting. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid dit bericht te rectificeren? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat maatschappelijke organisaties het recht hebben om naar de rechter te stappen om het handelen van de regering aan democratisch vastgestelde wet- en regelgeving te toetsen? Zo niet, waarom niet?
Jazeker, dat recht hebben ze.
Kunt u aangeven wat de kosten zijn van de cassatie die de regering heeft aangespannen nadat het Gerechtshof Oxfam Novib en andere ngo’s in februari 2024 in het gelijk stelde en concludeerde dat Nederland met de levering van F35-onderdelen bijdraagt aan oorlogsmisdaden in Gaza?2
Ik ga ervan uit dat u doelt op de cassatie die is ingesteld naar aanleiding van het arrest van het Hof van 12 februari 2024 over de export van F-35-onderdelen vanuit Nederland naar Israël.
Er zijn de afgelopen jaren kosten gemaakt in verband met de verschillende procedures rond de export van F-35-onderdelen vanuit Nederland naar Israël en het bredere Israël-beleid. Het gaat dan met name om kosten voor de inzet van ambtenaren en het inschakelen van het kantoor van de Landsadvocaat. Het ministerie beschikt niet over een totaaloverzicht van die kosten.
Ik hecht eraan te benadrukken dat het besluit van de Staat om in cassatie te gaan tegen het arrest van het Hof Den Haag losstaat van de catastrofale situatie in Gaza. De cassatiezaak gaat over de principiële rechtsvraag in hoeverre de Staat zijn eigen buitenlandbeleid kan vormgeven. Het Hof Den Haag heeft overigens in het arrest niet geconcludeerd dat Nederland met de levering van F-35-onderdelen bijdraagt aan oorlogsmisdaden in Gaza. Wel oordeelde het Hof dat er een duidelijk risico bestond dat naar Israël uit te voeren F-35-onderdelen gebruikt worden bij het begaan van ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht. Op grond daarvan heeft het Hof geoordeeld dat de uitvoer van F-35-onderdelen vanuit Nederland naar Israël dient te worden gestaakt. Daaraan heeft de Staat onmiddellijk gevolg gegeven.
Het bericht dat tientallen asielkinderen veel te laat zorg krijgen die zij nodig hebben |
|
Michiel van Nispen |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
Bent u bekend met het onderzoek waaruit blijkt dat van zo’n 40 asielkinderen de gezondheid achteruitging omdat zij pas te laat aan zorg waren geholpen?1
Wat vindt u ervan dat een aantal van deze zorgproblemen ook veroorzaakt zijn door de erbarmelijke omstandigheden waarin deze kinderen soms in Nederland verblijven?
Wat vindt u van de conclusie dat de toegang tot de zorg op sommige locaties nog niet goed is geregeld?
Kunt u zich vinden in de bevindingen van de artsen dat dit aantal slechts het topje van de ijsberg is omdat veel meldingen niet binnen zijn gekomen?
Wat vindt u ervan dat er een voorbeeld wordt genoemd waarin een kind al een aantal maanden lang ondervoed was?
Deelt u de mening dat het constant verhuizen van locatie naar locatie een negatief effect heeft op de gezondheid van het kind, onder andere omdat de zorg vaak niet goed aansluit of niet volledig wordt overgedragen?
Bent u ook van mening dat de begeleiding van asielzoekers in hoe ons zorgstelsel werkt zou kunnen worden verbeterd en veel aandacht verdient?
Wat vindt u van de opmerking dat de spreidingswet kan bijdragen aan meer stabiele opvanglocaties, wat weer leidt tot een vermindering in de hoeveelheid verhuizingen en daarmee ook een stabieler zorgaanbod?
Bent u, in lijn met het advies van Ekann, bereid om toe te werken naar multidisciplinaire teams rond kinderen met complexe gezondheidsproblemen en hier ook financiering voor te regelen?
Huisbezoeken aan demonstranten |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Herinnert u zich de vragen van het lid Lahlah over huisbezoeken aan demonstranten van 25 maart 2025?
Begrijpt u dat demonstranten huisbezoeken van de politie niet ervaren als «verbindend politiewerk» en «contact zoeken», zoals u de huisbezoeken in uw antwoord op de schriftelijke vragen noemt? Hoe rijmt u uw antwoord met de brief van de Inspectie aan de Nationale Politie, waarin de Inspectie schrijft dat deze huisbezoeken als intimiderend worden ervaren en het tegenovergestelde effect kunnen hebben van wat de politie wil1? Deelt u deze opvatting of is er sprake van een verschil in inzicht tussen u en de Inspectie?
Deelt u de mening dat een huisbezoek in verband met een buurtonderzoek na een inbraak, het opvolgen van een melding over burenoverlast of over een mogelijke onveilige situatie bij de buren, totaal andere situaties zijn dan huisbezoeken aan demonstranten, ook aangezien het vaak gaat om demonstraties waar zij nog niet aan hebben deelgenomen? Zo nee, waarom niet?
Volstaat het interne handelingskader demonstraties bij de politie wat u betreft? Hoe vaak wordt het handelingskader aangevuld en geactualiseerd? Is in het handelingskader voldoende aandacht voor de de-escalerende en faciliterende rol van de politie in demonstraties? Zo ja, op welke manier wordt hier aandacht aan gegeven? Zo nee, biedt dit wat u betreft aanknopingspunten om het handelingskader te actualiseren?
Op welke manier wordt bepaald of de vorm van contact met een burger ten behoeve van de informatievergaring over een demonstratie evenredig is en past bij de situatie, zoals is opgenomen in het handelingskader demonstraties bij de politie? Deelt u de mening dat deze definitie mogelijk te veel ruimte overlaat voor interpretatie? Zo ja, bent u bereid met de politie hierover in gesprek te gaan?
Bieden de aanstaande uitkomsten van het WODC-onderzoek wat u betreft aanleiding voor een herziening van het interne handelingskader demonstraties bij de politie? Waarom wel of niet?
Deelt u de mening dat aandacht aan het demonstratierecht en de omgang met demonstranten niet moet worden beperkt tot de Mobiele Eenheid (ME)-opleiding en SGBO (Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden)-opleiding en dat veel meer groepen agenten vroeger of later met demonstranten te maken kunnen krijgen? Zo ja, bent u bereid in gesprek te gaan met de politie over een mogelijke herziening van het curriculum? Zo nee, waarom niet?
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat overheidsoptredens rondom demonstraties niet gericht zijn op het ontmoedigen van deelname aan demonstraties en dat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat daarvan in de praktijk sprake is, doelen die u zelf aanhaalt in uw beantwoording op de schriftelijke vragen?
Hoe wordt voorafgaand aan een huisbezoek aan demonstranten van de politie bepaald of mogelijk wanordelijkheden of strafbare feiten gepleegd zullen gaan worden door de betreffende demonstrant? Worden de rechten van demonstranten hierbij voldoende geborgd? Kunt u dit toelichten?
Wat vindt u van de constatering van de Inspectie dat de zichtbare aanwezigheid van de ME bij demonstraties als een rode lap op een stier kan werken, terwijl de politie escalatie juist wil voorkomen, en dat daarom beter moet worden afgewogen wanneer ME zichtbaar aanwezig is en wordt ingezet?
Bent u bereid alsnog een overzicht te leveren van hoe vaak en in welke situaties onaangekondigde huisbezoeken bij demonstranten worden ingezet? Zo niet, denkt u dat het nuttig is dergelijke bezoeken beter te registreren, gezien de kritiek van de Inspectie hierop?
De erkenning van de Palestijnse Staat |
|
Frans Timmermans (GroenLinks-PvdA), Kati Piri (PvdA) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht dat België steun heeft gegeven aan het plan van Macron voor wederzijdse erkenning van Israël en Palestina?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht dat Malta komende maand de Palestijnse Staat gaat erkennen?2
Ja.
Bent u bekend met het bericht dat ook het Verenigd Koninkrijk (VK) overweegt het Franse voorstel ter erkenning van de Palestijnse Staat te steunen?3
Ja.
Bent u bekend met het feit dat Spanje, Ierland en Noorwegen al in mei 2024 de Palestijnse Staat hebben erkend?
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Israel warns Europe that Palestine recognition may be met with West Bank annexation» van The Times of Israel, d.d. 27 mei jl.?4
Ja.
Heeft Israël ook Nederland gewaarschuwd dat erkenning van de Palestijnse Staat gevolgd zal worden met de annexatie van (delen van) de Westelijke Jordaanoever of met het afbouwen van inlichtingensamenwerking?5
Er is geen contact geweest met Israël over de gevolgen van een mogelijke erkenning van de Palestijnse staat.
Hoe beoordeelt u dit dreigement?
De uitspraken en acties van de regering Netanyahu die raken aan annexatie en herbezetting vormden mede de aanleiding om de Israëlische ambassadeur te ontbieden op 9 april 2025 en een brief aan de Hoge Vertegenwoordiger te sturen om naleving door Israël van artikel 2 van het EU-Israël Associatieakkoord te evalueren.
Bent u bekend met het bericht dat het Israëlische veiligheidskabinet vorige week de bouw van 22 nieuwe illegale nederzettingen heeft goedgekeurd?6
Ja.
Bent u van mening dat de bouw van nederzettingen eindelijk een halt moet worden toegeroepen? Zo ja, welke concrete maatregelen neemt u daartoe? Zo nee, waarom niet?
Ja. In overeenstemming met het advies van het IGH van 19 juli 2024, erkent het kabinet dat de Israëlische bezetting van de Palestijnse Gebieden onrechtmatig is. Het kabinet keurt het Israëlisch nederzettingenbeleid ten stelligste af en spreekt zich hierover consistent, zowel voor als achter de schermen, uit. De Nederlandse overheid ontmoedigt economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in de bezette Palestijnse Gebieden. Daarnaast zet het kabinet zich in EU-verband in voor aanvullende maatregelen tegen gewelddadige kolonisten en entiteiten op de bezette Westelijke Jordaanoever. Diverse sanctiepakketten tegen entiteiten en personen zijn inmiddels in EU-verband aangenomen.
Bent u bekend met de stemming van de Knesset tegen de tweestatenoplossing in juli 2024?7
Ja.
Bent u bekend met de uitspraak van Netanyahu dat erkenning van de Palestijnse Staat een beloning voor terreur zou zijn?8
Ja.
Klopt het bericht dat Frankrijk aan Nederland en andere Europese landen heeft gevraagd om tijdens de aanstaande Verenigde Naties (VN)-conferentie van 17 tot 20 juni een gezamenlijke verklaring ter erkenning van de Palestijnse Staat af te leggen?9 Zo ja, op welk niveau heeft Frankrijk Nederland benaderd?
Dit bericht is niet correct. Overigens is de conferentie inmiddels uitgesteld.
Met alle voornoemde feiten in het achterhoofd, overweegt u net als andere Europese landen om komende maand de Palestijnse Staat te erkennen? Zo nee, waarom niet?
Het is op het moment van schrijven nog niet duidelijk of landen als Frankrijk deze maand daadwerkelijk tot erkenning zullen overgaan. Erkenning is een middel dat slechts één maal kan worden ingezet en vergt daarom zorgvuldige afweging. Erkenning is voor Nederland op dit moment niet aan de orde.
Kunt u deze vragen vóór 10 juni – een week voor aanvang van de VN-conferentie over de tweestatenoplossing – en elk afzonderlijk beantwoorden?
Er is getracht om de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
(bodemroerende) visserij in de Waddenzee |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Bent u bekend met de film «Ocean»«van Sir David Attenborough en heeft u de film zelf ook gezien?
Ik ben bekend met de film, maar heb deze (nog) niet gezien.
Wilt u de film gaan zien voorafgaand aan het commissiedebat (CD) Visserij op 5 juni aanstaande of voorafgaand aan de Verenigde Naties (VN) Oceaanconferentie (UNOC3) in Nice die op 9 juni 2025 start, mocht u de film nog niet gezien hebben?
Het commissiedebat Visserij is verplaatst en lukt het mij niet om voor 9 juni a.s. de film te zien.
Hoe staat u tegenover het pleidooi van Sir David Attenborough dat met name de ondiepe kustzeeën een belangrijke rol hebben in de strijd tegen klimaatverandering en het behouden van biodiversiteit?
Ik kan niet ingaan op de film aangezien ik deze nog niet heb kunnen zien. In het algemeen deel ik wel de mening dat de zee een belangrijke rol heeft bij het behoud van de biodiversiteit. Daarom worden (delen van de zee) ook beschermd in het kader van de Vogel- en Habitatrichting, de Kaderrichtlijn Marien en de Kaderrichtlijn Water.
Deelt u de mening dat het United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization (UNESCO) Werelderfgoed Waddenzee, hoewel niet expliciet benoemd in de film, een uitstekend voorbeeld is van zo’n ondiepe zee met een enorme betekenis als kinderkamer voor het voortbestaan van vissen en vogels?
De Waddenzee is sinds 2009 Werelderfgoed en is het grootste getijdensysteem ter wereld, waar natuurlijke processen ongestoord kunnen plaatsvinden. Vanwege zijn wereldwijd unieke geologische en ecologische waarden staat de Waddenzee op de Werelderfgoedlijst en vervult een belangrijke functie voor (trek)vogels en als kinderkamer voor vissen.
De Waddenzee is destijds op de Werelderfgoedlijst geplaatst omdat de bescherming van dit natuurgebied op orde is middels Natura 2000, het ruimtelijk instrumentarium en een stelsel van vergunningverlening onder de Omgevingswet. Het Waddengebied heeft een belangrijke functie voor wonen, werken en recreëren. Plaatsing van de Waddenzee op de Werelderfgoedlijst is inclusief het gebruik.
Deelt u de mening dat het UNESCO Werelderfgoed Waddenzee de best mogelijke bescherming verdient om nog decennia te kunnen dienen als kinderkamer voor vissen en vogels?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat op dit moment bodemberoerende visserij plaatsvindt in UNESCO Werelderfgoed Waddenzee?
Ja
Bent u bekend met de evaluatie van het kabinet (in opdracht van de Minister van Ifrastructuur en Waterstaat (I&W) van het huidige beheer van de Waddenzee als UNESCO Werelderfgoed en de conclusie uit die evaluatie dat bodemberoerende visserij kan worden gezien als een activiteit die grote schade kan toebrengen aan de unieke natuur van Werelderfgoed Waddenzee?1
Ja, ik ben bekend met de evaluatie. Zij was mede aanleiding om een breder assessment te laten uitvoeren van wetenschappelijke onderzoeken over de gevolgen van garnalenvisserij. Het rapport van de commissie Eijsackers, met deelname van o.a. Wageningen Marine Research (WMR) en de Waddenacademie, is in september 2024 opgeleverd en geeft een overzicht van de effecten van garnalenvisserij op de natuur.
Ik heb op 18 juni jl. de garnalenvisserij een natuurvergunning verleend. Dat heb ik onder strikte voorwaarden en inperkingen gedaan. Aan deze besluitvorming is een inspraakproces op ontwerpvergunningen voorafgegaan, conform de in Nederland geldende wet- en regelgeving zoals vastgesteld door de Staten Generaal.
Parallel aan de vergunningverlening werk ik aan een Toekomstvisie Garnalenvisserij. Hiermee wil ik zowel de sector als de natuur perspectief bieden door een duurzame manier van vissen te stimuleren. De Toekomstvisie Garnalenvisserij zal aandacht besteden aan het ontzien van de meest kwetsbare en ecologisch waardevolle gebieden.
Deelt u de observatie dat deze conclusie van het kabinet kan worden gezien als een niet te negeren bevestiging dat het pleidooi van Sir David Attenborough urgent en passend is om nog meer aantasting van de zeebodem van de Waddenzee te voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat het kabinet garnalenvissers die nu vissen in en op de Waddenzee een lange termijn zekerheid wil bieden over het voortbestaan van hun (familie)bedrijf door het uitgeven van vergunningen met een looptijd van meer dan 20 jaar?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven of dit voornemen is voorgelegd aan het UNESCO Werelderfgoedcomité? Zo ja, kunt u de reactie van UNESCO op dit voornemen met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Garnalenvisserij was een bestaande economische activiteit ten tijde van de plaatsing van de Waddenzee op de Werelderfgoedlijst. Er wordt dus niet een geheel nieuwe activiteit geïntroduceerd. Middels de strikte voorwaarden en beperkingen die in de natuurvergunningen zijn opgenomen, wordt er voor gezorgd dat activiteiten zoals de visserij op een verantwoorde wijze plaats kunnen vinden.
Kunt u aangeven hoe de economische zekerheid voor ondernemers middels zo’n langdurige vergunning zich verhoudt tot de grote risico’s dat de natuurlijke basis voor visserij aantoonbaar wordt aangetast door een manier van bedrijfsvoering (bodemberoerende visserij) die het fundament van diezelfde economische activiteit langzaam maar zeker beschadigt?
De garnalenvissers vissen al generaties lang op de Waddenzee; vissen op garnalen hoort dus bij de Waddenzee. Het kabinet wil de garnalenvissers langjarige zekerheid bieden, mede omdat we forse investeringen van de sector vragen. De langjarige vergunning is gekoppeld aan zes-jaarlijkse evaluatiemomenten. Indien er nieuwe inzichten zijn in de effecten van deze visserij dan kunnen er nadere voorwaarden aan de vergunning worden gesteld. Ik wijs er op dat in de vergunning sprake is van een reductie van 10% van de zogenoemde «ecologische visuren» en dat er daarnaast een vrijwillige saneringsregeling zal worden opengesteld. Op dit moment overweegt ca. een derde van de garnalenvissers om gebruik te maken van die regeling, waardoor de omvang van de actieve vloot substantieel kleiner wordt.
Bent u aanwezig bij het komende UNOC3 in Nice? Zo nee, waarom niet?
In verband met een dienstreis naar Japan, kon ik niet aanwezig zijn bij de UNOC3.Het Koninkrijk der Nederlanden was goed vertegenwoordigd tijdens UNOC3. Vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is op hoog ambtelijk niveau deelgenomen aan de conferentie ook is vanuit mijn ministerie op ambtelijk niveau deelgenomen. Ook was er betrokkenheid vanuit het Caribisch deel van het Koninkrijk. Zo nam vanuit Sint-Maarten de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening, Milieu en Infrastructuur deel.
Zo ja, bent u bereid een gesprek te hebben met Sir David Attenborough over het voortbestaan van UNESCO Werelderfgoed Waddenzee in relatie tot het verminderen van bodemberoerende visserij en de Kamer over de uitkomsten van dat gesprek te informeren voordat het kabinet onomkeerbare stappen zet in een nu lopend vergunningentraject?
Ik ben altijd bereid om met mensen in gesprek te gaan. Aangezien ik niet aanwezig was bij de UNOC3, lag een gesprek met Sir David Attenborough niet in het verschiet. Ik heb inmiddels de vergunning voor deze visserij verleend. Ik vind het van groot belang om de garnalenvissers nu perspectief te bieden na een lange periode van onzekerheid voor deze sector.
Wat is de inzet van Nederland precies als het gaat om de UNOC3 in Nice als het gaat om bescherming van oceanen en naleven van al eerder gemaakte afspraken en ambities?
Het kabinet staat achter de eerder gemaakte afspraken en ambities. De inzet van Nederland tijdens UNOC3 is in lijn met staand kabinetsbeleid ten aanzien van de oceaan. Op 15 maart 2024 is de Tweede Kamer geïnformeerd in een brief (Kamerstuk 30 196, nr. 825) over de internationale inzet van LVVN rond voedselsystemen. Hierin wordt het belang van mariene biodiversiteit onderstreept, evenals het belang van de overeenkomst inzake het behoud en duurzaam gebruik van mariene biologische diversiteit in gebieden buiten de nationale rechtsmacht (Biological Diversity of Areas Beyond National Jurisdiction, BBNJ-verdrag).
Kunt de antwoorden van deze vragen gezien de actualiteit en urgentie aan de Kamer sturen voorafgaand aan het CD Visserij van 5 juni aanstaande?
De beantwoording is tijdig nu het CD Visserij tot nader orde is verplaatst.