De aanleg van een 380 kV hoogspanningsverbinding in Groningen |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw uitspraken over nader onderzoek naar de aanleg van hoogspanningsverbinding in Groningen?1
Ja, ik heb aan uw Kamer toegezegd dat ik nog een keer zal bekijken of ondergrondse aanleg van een deel van deze hoogspanningsverbinding meerwaarde heeft en of dat opweegt tegen de meerkosten die hiermee zijn gemoeid. Hiervoor wordt een onderzoek uitgevoerd door TenneT vanuit haar verantwoordelijkheid als beheerder van het hoogspanningsnet. Mede op basis van dit onderzoek en overleg met de regio zal ik na de zomer van 2016 een besluit nemen. Dit besluit zal worden meegenomen in het ontwerpInpassingsplan, dat volgens planning in het najaar van 2016 ter inzage zal worden gelegd.
Heeft u inmiddels nader onderzoek gedaan naar de aanleg van de hoogspanningsverbinding tussen Eemshaven en Vierverlaten en naar de geschiktheid om, op delen van dit tracé, de hoogspanningsverbinding ondergronds te realiseren? Zo ja, welke nieuwe inzichten heeft dit onderzoek al dan niet opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek loopt nog. In dit onderzoek wordt het gehele tracé van Eemshaven tot Vierverlaten onderzocht op de mogelijke meerwaarde van ondergrondse aanleg. Hierbij zal het uitgangspunt uit het derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening worden gehanteerd dat nieuwe hoogspanningsverbindingen van 220 en 380 kV in beginsel bovengronds worden aangelegd. Op basis van een integrale afweging op projectniveau kan in bijzondere gevallen, met name voor kortere trajecten, ondergrondse aanleg worden overwogen, voor zover dit uit oogpunt van leveringszekerheid verantwoord is en als er vanuit specifieke aanleidingen (bijvoorbeeld ruimtelijke beperkingen of doorsnijding van Natura 2000-gebied) een evidente meerwaarde te behalen is. Indien er voor deze verbinding mogelijke locaties in beeld komen, zal vervolgens bezien moeten worden of ondergrondse aanleg op deze locaties daadwerkelijk meerwaarde heeft en of dat opweegt tegen de extra kosten.
Klopt het dat er binnenkort een bestuurlijk overleg gevoerd wordt in Groningen waarin u met provinciale bestuurders, onder andere, de aanleg van deze hoogspanningsverbinding zal bespreken? Zo nee, hoe hebben de gebiedspartners dan inspraak in deze procedure?
Ja, dat klopt. Dergelijke overleggen vinden vaker plaats. Afgelopen voorjaar is het voorontwerp-Inpassingsplan door medewerkers van mijn ministerie besproken met de provincie Groningen en betrokken gemeenten. Dit is een formele stap in de Rijkscoördinatieregeling (RCR) waarbij gemeenten, provincies en andere overheden worden geraadpleegd. De ministers van Economische Zaken EZ) en van Infrastructuur en Milieu (IenM) vervullen hierbij de rol van bevoegd gezag en TenneT de rol van initiatiefnemer. Los van de formele inspraakmomenten vinden op meerdere momenten bestuurlijke overleggen plaats. Op die manier kunnen wensen en zorgen uit het gebied worden betrokken in de planvorming.
Als volgende stap in deze RCR-procedure zal het ontwerpInpassingsplan in het najaar van 2016 door de ministers van EZ en IenM ter inzage worden gelegd. Op dat moment kan iedereen die dat wil een zienswijze indienen. Los van dit formele inspraakmoment wordt door medewerkers van EZ en TenneT ook op andere momenten gesproken met omwonenden en belanghebbenden in het gebied.
Deelt u de mening dat alle belangrijke gebiedspartners, inclusief de verschillende werkgroepen die zich bezig houden met de aanleg van deze hoogspanningsverbinding, betrokken zouden dienen te worden in dit bestuurlijk overleg? Zo ja, hoe draagt u er zorg voor dat alle belangrijke gebiedspartners dan ook daadwerkelijk betrokken worden in dit bestuurlijk overleg? Zo nee, waarom niet?
Zowel de bestuurders als werkgroepen van omwonenden beschouw ik als belangrijke partners in het gebied. Met beide partijen wordt vanuit mijn ministerie en TenneT overleg gevoerd, ook over eventuele ondergrondse aanleg. In april 2016 heeft bestuurlijk overleg plaatsgevonden met betrokken gedeputeerden van de provincie Groningen en in mei 2016 met de betrokken wethouders van de gemeenten Bedum, Winsum en Zuidhorn. Het volgende bestuurlijke overleg met de provincie Groningen zal naar verwachting plaatsvinden in juli 2016. In die maand zullen ook gesprekken plaatsvinden met werkgroepen van bewoners uit Westerdijkshorn en Sauwerd/Wetsinge.
Ik maak wel een onderscheid tussen overleg met verantwoordelijke bestuurders en overleg met individuele of samenwerkende burgers. Het gaat hier namelijk om partijen met verschillende verantwoordelijkheden. Overleg met beide partners gebeurt niet noodzakelijkerwijs op hetzelfde moment en aan dezelfde tafel.
De Edese burgemeester die Marokkaanse autoriteiten inschakelt om jongeren onder controle te krijgen |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over de aanhoudende onrust in de wijk Veldhuizen te Ede waarbij jongeren de afgelopen week voor ongeregeldheden hebben gezorgd?1 Bent u bereid om de Tweede Kamer een feitenrelaas te doen toekomen? Zijn er volgens u voldoende wijkagenten, politie, justitie en sociale werkers in de buurt actief? Is er beleid ter bestrijding van segregatie?
Ik heb het college van B&W van gemeente Ede gevraagd om mij een feitenrelaas te doen toekomen. De gemeente heeft de volgende feiten aangaande de onrust in de wijk Veldhuizen op een rij gezet:
«Er is sprake van een voormalig winkelcentrum in de wijk Veldhuizen, dat al jaren op de nominatie staat om gesloopt te worden. In dit winkelcentrum was een zogenaamd theehuis gevestigd, waarvan zowel oudere als jongere Marokkaanse Nederlanders gebruik maakten.
Twee jaar geleden zou het centrum gesloopt worden. Vanwege externe omstandigheden is de sloop vertraagd tot de eerste week van mei. Door de jongeren is het sluiten van het theehuis aangegrepen als een moment om hun ongenoegen kenbaar te maken over de sluiting van het theehuis.
Een en ander leidde er toe dat in de nacht van 1 op 2 maart 2016 en in de nacht van 2 op 3 mei 2016 de openbare orde ernstig verstoord werd door onder meer vernielingen op en rond het winkelcentrum, het rondhangen van een groep van circa 40 jongeren, veelal van Marokkaans Nederlandse afkomst.
Verder was sprake in de periode van 2 tot 7 mei van vernieling aan auto’s en van een aantal autobranden, waarbij in totaal 13 auto’s vernield dan wel beschadigd werden. Op 15 mei werd weer 1 auto beschadigd door brand. Sindsdien zijn er geen autobranden meer geweest.»
Het college van B&W geeft voorts aan dat «er op dit moment voldoende wijkagenten, politie en jeugdwerkers in de wijk actief zijn om de rust in de wijk te herstellen c.q. te handhaven. De politie Ede wordt daarbij ondersteund door andere politieteams uit de regio Oost-Nederland.»
Het beleid ter bestrijding van segregatie wordt meegenomen in de beantwoording van vraag 4.
Deelt u de mening dat niet de afkomst maar het gedrag van de desbetreffende jongeren leidend moet zijn voor de lokale autoriteiten om de rust te doen wederkeren in de buurt? Zo ja, hoe heeft het dan toch weer kunnen escaleren en welke acties zijn ondernomen ter voorkoming van criminaliteit en voor rust en veiligheid van de buurtbewoners?
Ja, die mening deel ik. Ik heb hiervoor uiteraard ook navraag gedaan bij het College van burgemeester van de gemeente Ede en deze zegt hierover het volgende:
«In de sluiting van het theehuis heeft een groep jongeren aanleiding gevonden om de openbare orde in de wijk Veldhuizen te verstoren.
Wij sluiten niet uit dat er sprake is geweest van een kern van criminele jongeren, die opruiend heeft gehandeld met als doel het creëren van onrust – zoals die ook is ontstaan. Dit met als doel een alternatief bij de gemeente af te dwingen voor het gesloten theehuis.
Bij politie en gemeente waren er vooraf geen harde signalen die erop zouden duiden dat de sluiting van het theehuis op een dergelijke manier zou escaleren.
Om de rust en veiligheid in de wijk te herstellen heeft de burgemeester de volgende instrumenten ingezet:
Daarnaast verrichtte de gemeentelijke afdeling Toezicht waar mogelijk ondersteuning aan de politie. De politie heeft met ingang van 1 mei 2016 tien politiemensen extra ingezet tijdens de avond en nachtelijke uren in de wijk Veldhuizen. Ook is er een extra rechercheteam geformeerd ter opsporing van de brandstichters.
De lokale driehoek vergaderde frequent om de juiste inzet en werkwijze af te stemmen.»
Deelt u de mening dat het inschakelen van de Marokkaanse autoriteiten door de Edese burgemeester om zijn jeugd weer onder controle te krijgen, toont dat er iets ernstig mis is met de gemeentelijke aanpak? Was u op de hoogte van de samenwerking met de Marokkaanse autoriteiten en vindt een dergelijke samenwerking op meerdere plekken plaats? Deelt u de mening dat niet de Marokkaanse maar de gemeentelijke autoriteit ingezet dient te worden om de buurt prettig, veilig en leefbaar te krijgen en te houden?
Zie het antwoord op vraag 2 van de leden Van Klaveren en Bontes (Kamervragen 2016Z09131).
Welke acties gaat u ondernemen om segregatie, criminaliteit en werkloosheid in deze en andere buurten en wijken op te lossen? Welk integratiebeleid is van toepassing op Veldhuizen? Welke aanvullende acties gaat u ondernemen naar aanleiding van de recente gebeurtenissen?
Wijk- en buurtbeleid is een lokale aangelegenheid. Uiteraard moet lokaal integratiebeleid passen binnen de kaders van het landelijk integratiebeleid.
Ook hiervoor heb ik navraag gedaan bij het College van burgemeester en Wethouders van de gemeente Ede. Het college geeft aan het landelijk integratiebeleid lokaal vertaald te hebben met als uitgangspunt dat iedereen meedoet en met aandacht voor kwetsbare inwoners:
«De verantwoordelijkheid voor integratie en meedoen aan de samenleving is meer bij de burgers zelf komen te liggen. We voeren in Ede een actief participatiebeleid. We zetten maximaal in op de eigen kracht van inwoners. Samen met onze maatschappelijke partners, onderwijs en werkgevers, werken we aan een stevige sociale omgeving, waardoor ook onze kwetsbare inwoners in staat worden gesteld om in verbinding te staan met de samenleving en daar actief in mee te doen.
Problemen die zich mogelijk in sommige groepen versterkt voordoen zijn ingebed in het reguliere beleid. De keuze voor een algemene aanpak betekent niet dat het specifieke beleid geheel is verdwenen. Specifiek beleid is niet langer doelgroepenbeleid maar probleemgericht beleid.
Binnen het sociaal domein hebben we ook te maken met situaties waarin om veiligheid en handhaving gevraagd wordt. Dit vraagt om een ander type ingrijpen. Wij zijn hiervan bewust en zoeken naar oplossingen om ook in deze situaties zo lang mogelijk uit te gaan van de activeringsaanpak, maar nemen ook onze verantwoordelijkheid om in te grijpen als dat nodig is.
Onze zorg gaat vooral uit naar de groep van «meelopers». Zij kunnen – voor zover niet al bij ons in beeld – met gerichte interventies weer naar school of aan het werk. Daarvoor hebben we in de lokale en regionale infrastructuur voldoende instrumenten beschikbaar. Zoals de inzet van begeleiding en ondersteuning in het onderwijs, van schoolmaatschappelijk werk en van leerplicht of RMC.
Voor jongeren met een meer complexe problematiek is er begeleiding vanuit de sociaal teams en het Centrum voor Jeugd en Gezin in het kader van het jeugdbeleid. Vanuit de uitvoering van de Participatiewet, gericht op re-integratie is er – ook voor jongeren – een heel scala aan projecten.
Regionaal is er – mede in het kader van de aanpak jeugdwerkloosheid – goede samenwerking met werkgevers en het onderwijs. En er zijn specifieke projecten, zoals WOW (Waar Onderwijs Werkt) en het project Focus waar jongeren 32 uur per week werken aan gedrag en vaardigheden. Er is kortom voldoende aanbod beschikbaar om met deze groep kwetsbare jongeren aan de slag te gaan.
In de Arbeidsmarktregio FoodValley faciliteren we de samenwerking met werkgevers en onderwijs met een Kenniscentrum voor Leren en Werken. Een jeugdbaanmakelaar gaat aan de slag om jongeren die moeite hebben met het vinden van een baan of stageplaats te begeleiden. Het regionaal meld- en coördinatiepunt (RMC) is aan de slag om alle inzet voor jongeren goed op elkaar af te stemmen en om bij jongeren preventief interventies te plegen bij het vinden van een baan.
Onze inzet blijft erop gericht dat iedereen meedoet aan de samenleving. Specifiek voor jongeren, dus ook voor jongeren in Veldhuizen, is het uitgangspunt: terug naar school, gericht op het krijgen van startkwalificaties, of aan het werk.»
Aanvullend beleid acht ik vooralsnog niet nodig.
Een toekomstig tekort bij het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het jaarverslag over 2015 van het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD) en de door het NRGD aangekaarte taakstellingsproblematiek?1
Ieder jaar voer ik met het NRGD overleg over de wettelijke taken van het NRGD in relatie tot het beschikbare budget. Daarbij verwacht ik dat ook het NRGD, net zoals andere organisaties van het Rijk, de in het regeerakkoord opgenomen taakstellingen op de bedrijfsvoering invult. De continuïteit en de kwaliteit van het register blijven ondanks de taakstelling gewaarborgd. Dit zorgt ervoor dat het NRGD haar wettelijke taken kan blijven doen, zoals vervat in het Besluit register deskundigen in strafzaken.
Kunt u uw visie geven op (de toekomst van) het NRGD? Welke middelen zijn nodig om deze visie te realiseren?
Uit de evaluatie van het NRGD, uitgevoerd in 2014 en 2015, is gebleken dat het NRGD erin is geslaagd een systeem te ontwikkelen waarmee uitsluitend forensische deskundigen zijn geregistreerd die aan een bepaald minimum kwaliteitsniveau voldoen. Het NRGD is er voorts in geslaagd om de meest voorkomende deskundigheidsgebieden onder de registratie te brengen en om daarmee ook het grootste gedeelte van de Nederlandse forensische deskundigen te registreren.
Vanuit mijn visie op de toekomst van het NRGD heb ik in mijn reactie op deze evaluatie (zie ook mijn brief d.d. 9 april 2015 aan uw Kamer) het NRGD gevraagd het register verder uit te breiden met een aantal natuurwetenschappelijke deskundigheidsgebieden. Voorts heb ik het NRGD gevraagd een oplossing te vinden voor de borging en kwaliteit van weinig voorkomende, zeer gespecialiseerde en hoogwaardig-academische deskundigheden die vanwege de werkwijze van NRGD noodgedwongen buiten de werking van het register zullen blijven. Tot slot heb ik het NRGD gevraagd nog eens kritisch te kijken naar het kostenaspect, omdat het register een aanzienlijke uitgavenpost vormt in relatie tot de uitgaven voor gerechtelijke rapportages. Over dit laatste aspect heb ik eerder toegezegd uw Kamer daarover in het voorjaar van 2016 nader te informeren. Een brief daarover kunt u op korte termijn tegemoet zien.
Deelt u de ambities van het NRGD? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan het NRGD deze ambities waarmaken met de door u ter beschikking gestelde financiële middelen?
De primaire taak van het NRGD is het beheren van een register. Daarop zien ook de ter beschikking gestelde middelen. Vanuit die taakstelling beschikt NRGD over expertise die overigens benut kan worden voor bijvoorbeeld de kwaliteitsverbetering op forensisch gebied bij de politie. Het NRGD is een van de partijen die een bijdrage levert aan de ontwikkeling van de Europese Forensische Ruimte.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg forensisch onderzoek voorzien op 15 juni 2016?
Ja.
Miljoenenoverschot bij gemeenten op zorgbudget |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Miljoenenoverschot bij gemeenten op zorgbudget»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat 90% van de gemeenten miljoenen euro's overhoudt die bestemd zijn voor onder andere dagbesteding, begeleiding en ondersteuning?
Aan de veronderstelde onderuitputting die gesignaleerd wordt, zowel op basis van het onderzoek in Binnenlands Bestuur als op basis van de uitkomsten van de overall monitor sociaal domein die op verantwoordingsdag aan uw Kamer is gestuurd, kunnen momenteel nog moeilijk conclusies worden verbonden. Het zijn namelijk realisatiecijfers van het eerste jaar 2015. De uitgaven van gemeenten moeten zich de komende jaren nog uitkristalliseren. Gemeenten ramen thans voorts behoedzaam en budgetneutraal. Onderuitputting houdt ook niet per definitie in dat de middelen voor ondersteuning en jeugdhulp aan andere doeleinden wordt besteed. Het is bekend dat gemeenten «onderuitputting» reserveren voor toekomstige kosten. Voorts geldt dat gemeenten de beleidsruimte hebben om binnen het sociaal domein (Jeugd, participatie en de Wmo 2015) middelen in te zetten waar dat nodig is. Zo kunnen ook overschotten bij het ene deel ingezet worden bij het andere deel. Gemeenten hebben het beste zicht welke ondersteuning mensen nodig hebben.
Hoe verhoudt het gegeven dat 60% van de gemeenten geld overhoudt, dat bedoeld is voor huishoudelijke hulp, zich tot de praktijk waarin veel patiënten/cliënten aangeven te weinig hulp te ontvangen?
Van belang is of de gemeenten hun wettelijke verantwoordelijkheden nakomen en of cliënten die ondersteuning nodig hebben, dit ook krijgen.
Bent u bereid deze zorggelden zo spoedig mogelijk te oormerken, zodat iedere euro die bestemd is voor hulpbehoevenden ook daadwerkelijk bij deze groep terecht komt?
Destijds is bewust gekozen voor het niet oormerken. Minister Plasterk heeft uw Kamer hier naar aanleiding van het advies van de Algemene Rekenkamer op 11 september 2014 per brief over geïnformeerd.
Deelt u de analyse dat een gemeentelijke overheid, die onder meer bezuinigt op tarieven voor thuiszorgorganisaties en te weinig uren aan huishoudelijke hulp toekent, marktverstorend werkt, en op deze wijze vele hulpbehoevenden dupeert?
Op korte termijn hoop ik u een voorstel te kunnen toesturen waarmee de uitgangspunten voor verantwoordelijk marktgedrag, zoals opgenomen in de Code verantwoordelijk marktgedrag thuisondersteuning, worden vertaald in landelijke regelgeving. Ik heb geen aanwijzingen dat het gemeentelijk beleid hulpbehoevenden dupeert.
Deelt u de mening dat het ongehoord is dat mensen die zorg nodig hebben de zorg mijden als gevolg van bureaucratie, inefficiënte en te hoge kosten? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te treffen om dit probleem op te lossen?
Tijdens het AO van 10 maart jl. over de eigen bijdragen Wmo 2015 heb ik toegezegd om aanvullend kwalitatief onderzoek uit te laten voeren naar zorgmijding, eigen bijdragen en maatwerk op grond van de Wmo 2015. Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten van dit onderzoek.
De stikstofuitstoot van de intensieve veehouderij als sluipmoordenaar voor Nederlandse natuur |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Sluipmoordenaar stikstof», waarin de stikstofuitstoot door de intensieve veehouderij als grootste probleem voor de Nederlandse natuur wordt aangewezen?1
Ja.
Wat is uw reactie op de constatering van de in het artikel genoemde ecoloog dat Nederlandse bosecosystemen, onder andere in de Veluwe, aan het omvallen zijn door een te veel aan stikstof, dat door de intensieve veehouderij wordt uitgestoten? Hoe oordeelt u daarbij over de weigering van de provincie Gelderland om te reageren op de zeer kritische toestand waarin de Veluwe verkeert?2
In veel Natura 2000-gebieden is overbelasting van stikstofdepositie een groot probleem voor de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen voor stikstofgevoelige natuur in die gebieden, waartoe Nederland zich op grond van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn verplicht heeft.
Ook de provincie Gelderland onderschrijft de noodzaak om de overbelasting van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden zoals de Veluwe aan te pakken. De provincie werkt daarom aan de uitvoering van herstelmaatregelen die de natuur bestendiger moet maken tegen een overbelasting van stikstof. De provincie Gelderland doet onderzoek naar maatregelen om de sterfte van eikenbomen tegen te gaan. De provincie herkent zich niet in de stelling in het artikel dat het ecosysteem van de Veluwe op instorten staat.
Deelt u de zorg van de betreffende ecoloog dat de grote uitstoot van stikstof door de intensieve veehouderij «het ergste probleem is wat we hebben in de Nederlandse natuur»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de constatering van de in het artikel genoemde ecoloog, evenals de genoemde fauna-onderzoeker, dat de sluipende, maar gestage toename van stikstof vanuit de intensieve veehouderij desastreuze gevolgen heeft voor de natuur, maar dat dit probleem onvoldoende urgentie heeft voor beleidsmakers?3 Zo nee, waarom niet?
In de afgelopen decennia is de stikstofdepositie juist afgenomen. Met het ingezette beleid wordt ook in de periode tot 2030 een verdere daling van de gemiddelde stikstofdepositie verwacht. Er zal echter toch nog sprake zijn van een overschrijding van de kritische depositiewaarden in verschillende Natura 2000-gebieden. Door alle betrokken overheden op provinciaal en rijksniveau is daarom een samenhangende programmatische aanpak ontwikkeld. In het kader van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) worden aanvullende maatregelen getroffen om de stikstofproblematiek aan te pakken. Het gaat daarbij om brongerichte maatregelen die ervoor zorgen dat de emissies van stikstof sneller zullen dalen. Daarnaast worden ook herstelmaatregelen uitgevoerd, waarmee de voor stikstof gevoelige habitattypen en leefgebieden voor soorten worden beschermd en de kans krijgen zich te ontwikkelen.
Deelt u de mening dat de maatregelen uit de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) onvoldoende zijn als oplossing voor de stikstofproblematiek en dat maatregelen te lang op zich laten wachten? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Met de PAS wordt de dalende trend van de stikstofdepositie versterkt. Hiertoe zijn met de landbouw afspraken gemaakt over een reductie van de ammoniakemissie van ten minste 10 kiloton per jaar in 2030 ten opzichte van het jaar 2013. Daarnaast zijn de herstelmaatregelen, deze zijn gericht op natuur, ontwikkeld op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke kennis. Over de uitvoering van herstelmaatregelen zijn borgingsafspraken gemaakt. Voor het volgen en bewaken van de realisatie van de doelstellingen van de PAS is een zorgvuldig systeem van monitoring, rapportage en bijsturing opgezet. Daarmee wordt gevolgd of de stikstofdepositie en de kwaliteit van de voor stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden zich ontwikkelen overeenkomstig aannames die ten grondslag liggen aan het programma en of de uitvoering verloopt zoals in het programma is vastgelegd. Ook het ecologisch herstelproces wordt gemonitord. Daarbij wordt gebruik gemaakt van zogenoemde «procesindicatoren», een tussentijdse bepaling van de effecten van herstelmaatregelen, als indicator voor het optreden van het met de maatregel beoogde ecologische herstel, nog voordat het ecologische herstel zelf betrouwbaar te meten is. Om voorbereid te zijn op onverwachte knelpunten in de toekomst, bijvoorbeeld in het herstel van de natuur, is een reservepakket maatregelen in ontwikkeling.
Deelt u de zorg over de sterke afname van de biodiversiteit, die wordt veroorzaakt doordat mos en gras (soorten die het goed doen op grond verrijkt met stikstof) andere plantensoorten verdringen, waardoor er minder insecten kunnen leven en daardoor ook minder insectenetende vogels en zoogdieren? Deelt u daarnaast de zorg dat door de stikstoftoename de kwaliteit van bestaande planten afneemt, met als gevolg dat op de Veluwe bomen en struiken weliswaar groen zijn, maar – vergelijkbaar met etalagefruit – onvoldoende bouwstoffen bevatten voor rupsen en insecten, waardoor deze voortijdig sterven? Zo nee, waarom niet?
Een hoge stikstofdepositie vormt een bedreiging voor plantensoorten die afhankelijk zijn van voedselarme omstandigheden. De dalende trend van de stikstofdepositie draagt bij aan de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Wordt er bij het monitoren van de natuur en biodiversiteit niet alleen gekeken naar het aantal dier- en plantensoorten dat in een gebied voorkomt, maar ook naar de kwaliteit en de robuustheid van het ecosysteem? Zo ja, welke onderzoeken zijn dat?
Kwaliteit van habitattypen en het leefgebied van soorten zijn aspecten die beoordeeld moeten worden voor de landelijke staat van instandhouding. Monitoring ten behoeve van deze aspecten vindt plaats in het monitoringssysteem van rijk, provincies en beheerders: «Werkwijze Monitoring en Beoordeling Natuurnetwerk en Natura 2000/PAS».
Wat is uw reactie op de conclusie van de betreffende ecoloog dat de achteruitgang van de natuurgebieden al lang duidelijk is, namelijk dat Nederland voor de hele wereld vlees produceert, maar de mest hier laat?4
Er zijn verschillende oorzaken die de kwaliteit van de natuur negatief beïnvloeden. Enkele belangrijke oorzaken zijn: te hoge stikstofdepositie, verdroging en versnippering. Het beleid van rijk en provincies zet in op een integrale aanpak bij het beperken van de effecten door de depositie van vermestende en verzurende stoffen, welke mede door de veehouderij wordt veroorzaakt. Daarnaast is de inzet gericht op verbetering van de kwantiteit en kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater en het robuuster maken van natuurgebieden via Natuurnetwerk Nederland. Het beleid heeft er toe geleid dat de achteruitgang van de natuur tot stilstand is gekomen en het herstel voorzichtig zichtbaar wordt.
Deelt u de mening dat inkrimping van de veestapel noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Gestolen data van Zwitserse speciale eenheden door Russische hackers |
|
Ronald Vuijk (VVD), Fred Teeven |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Russische Hacker enttarnen geheime Schweizer Elite-Truppe»?1
Ja.
Klopt het dat geheime data van Zwitserse speciale eenheden is gestolen bij een cyberaanval door Russische hackers? Klopt het ook dat zij hierdoor een nieuwe identiteit verstrekt moeten krijgen? Graag een toelichting.
In reactie op de publicaties in de Zwitserse pers heeft het Zwitserse Ministerie van Defensie laten weten onderzoek te doen naar de cyberaanval en de mogelijke consequenties. Ook de vraag of leden van de Zwitserse speciale eenheid Aufklärungsdetachements 10 (AAD 10) een nieuwe identiteit verstrekt moeten krijgen, maakt onderdeel uit van het onderzoek.
Hoe beoordeelt u de risico's van dergelijke cyberaanvallen voor de Nederlandse krijgsmacht, specifiek in het licht van waarschuwingen die de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) doet over cyberaanvallen, onder andere in haar meest recente jaarrapport? Is de Nederlandse krijgsmacht voldoende in staat zichzelf hier tegen te beveiligen en verdedigen? Graag een toelichting.
De dreiging van digitale spionage tegen Defensie, toeleveranciers, bondgenootschappelijke netwerken en producenten van militair-relevante producten is aanzienlijk. Deze dreiging neemt in omvang toe en wordt steeds agressiever en geavanceerder. Defensie slaat dagelijks aanvallen af en er zijn vooralsnog geen cyberaanvallen bekend waarbij gevoelige informatie is buitgemaakt. Ondanks alle maatregelen is de voortdurende versterking van de digitale weerbaarheid geboden. Deze versterking maakt deel uit van de Defensie Cyber Strategie (Kamerstuk 33 321, nr. 5 van 23 februari 2015).
De maatregelen om de eigen informatietechnologie-systemen (IT-systemen) veilig te houden, maken deel uit van de diensten en producten die het Joint IV Commando (JIVC), waaronder het Defensie Computer Emergency Response Team (DefCERT), en de directie Operations van de Defensie Materieel Organisatie leveren. Defensie ontwikkelt doorlopend nieuwe beveiligingsmethodieken om nieuwe dreigingen (vroegtijdig) te kunnen onderkennen en af te slaan.
Is specifiek de identiteit van zowel speciale eenheden als inlichtingenpersoneel van de Nederlandse krijgsmacht voldoende geborgd tegen cyberaanvallen? Is dit geval in Zwitserland reden voor Defensie om extra maatregelen te nemen? Graag een toelichting.
In haar meest recente jaarverslag (Kamerstuk 33 321, nr. 7 van 15 maart 2016) gaat de MIVD uitgebreid in op de verschillende dreigingen tegen Defensie in of via het cyberdomein. Spionageactiviteiten van statelijke actoren maken hier nadrukkelijk onderdeel van uit. Defensie doet er om deze reden alles aan om de vertrouwelijke informatie te beschermen. Over onder andere dit onderwerp heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd in de voortgangsrapportage (Kamerstuk 33 321, nr. 7 van 15 maart 2016) over de uitvoering van de Defensie Cyber Strategie. De cyberaanval in Zwitserland past, ondanks de ernst van het incident, in het bestaande dreigingsbeeld en is om deze reden geen aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen.
Zijn er ooit pogingen gedaan door hackers om dergelijke data van Nederlandse eenheden te stelen? Zo ja, vanuit welke landen kwamen die cyberaanvallen en is bij dergelijke aanvallen ooit gevoelige informatie buitgemaakt? Op welke wijze is hierop gereageerd door Defensie?
Zie het antwoord op vraag 3.
Misstanden in de Nederlandse vogelhandel |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) , Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de uitzending van EenVandaag van 7 mei 2016 over de misstanden in de Nederlandse vogelhandel?
Ik betreur de misstanden die worden getoond in de uitzending. Ook ik vind dierenwelzijn, dier- en volksgezondheid van het grootste belang. Op 1 juli 2014 is het Besluit houders van dieren in werking getreden. Hierbij is ervoor gekozen om handel op tentoonstellingen, beurzen en markten strenger te reguleren. In het besluit zijn bepalingen opgenomen over aanmelden, vakbekwaamheid, huisvesting, verzorging en de gezondheid van de dieren. Er dient altijd iemand aanwezig te zijn die in het bezit is van een vakbekwaamheidsbewijs. Dit is meestal een dierenarts. De NVWA ziet toe en handhaaft (risicogebaseerd) op vogelmarkten.
Wat is uw oordeel over het feit dat Nederland met jaarlijks 400 vogelmarkten een spilfunctie vormt in zowel de legale als illegale internationale handel in exotische vogels?
Dat Nederland een spilfunctie in de legale en illegale internationale handel in exotische vogels zou vervullen kan ik niet staven aan de hand van de mij beschikbare informatie. De Nederlandse vogelmarkten behoren wel tot de grootste van Europa. Bij de NVWA zijn in 2015 210 vogel- en sierpluimveetentoonstellingen aangemeld. Waar het aantal van 400 op is gebaseerd is mij onduidelijk.
Wat is uw oordeel daarbij over het feit dat duizenden vogels onder de tafel worden verkocht aan particulieren, maar ook aan kleine dierentuinen in de wereld die het niet zo nauw nemen met de regelgeving?
In hoeverre op markten voor vogels sprake is van zwarte handel – handel in illegale vogels en belastingontduiking – kan ik niet beoordelen op basis van deze reportage. Uit een omvangrijk inspectieonderzoek vorig jaar van de NVWA op de vogelbeurs in Zwolle zijn relatief weinig overtredingen vastgesteld.1
De handelaar die bedrijfsmatige activiteiten ontplooit, dient zich op basis van het Besluit houders van dieren te registreren. Ik beschik niet over cijfers over de omvang van de handel op vogelmarkten. Daarvoor gelden ook geen registratieplichten. In Nederland zijn verschillende grote vogelbonden die middels voorlichting en educatie hun leden stimuleren de toepasselijke regelgeving in acht te nemen. Ook de organisatoren van vogelmarkten zijn gehouden de toepasselijke regelgeving in acht te nemen.
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen van het lid Van Gerven2 heb ik de NVWA gevraagd om bij dergelijke evenementen nadrukkelijk aandacht te besteden aan zowel eventuele illegale handel als welzijnsaspecten. Ten behoeve van een risicogebaseerde benadering kunnen hiertoe signalen uit het veld worden betrokken.
Wat is uw oordeel over het feit dat de vogels die verhandeld worden vaak zijn gekweekt in slechte omstandigheden bij mensen thuis?
Ik kan niet beoordelen of vogels die op markten verhandeld worden vaak onder slechte omstandigheden worden gehouden.
Deelt u de mening dat, doordat de vogelhandel vaak zwarte handel is, waardoor degelijke registratie ontbreekt of onvoldoende is, het dierenwelzijn van de vogels niet kan worden gewaarborgd? Zo ja, wat gaat u hier tegen doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het vervoer van vogels en het opsluiten van vogels in kleine kooitjes tijdens een vogelmarkt, zonder dat de dieren een mogelijkheid hebben om zich te verschuilen, een zeer negatieve invloed hebben op het welzijn van de dieren? Zo nee, hoe verklaart u dat veel van de aanwezige vogels op de beurzen er slecht aan toe zijn door stress en ziekte?
Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen 12 en 13 van het lid
Van Gerven (Aanhangsel van de handelingen 2015–2016, nr. 2658).
Wat is uw reactie op de constatering van de vogeldierenarts in de uitzending dat op de vogelbeurzen alle bekende besmettelijke vogelziekten aanwezig zijn en dat de vogelbeurzen een serieuze bedreiging vormen voor de volksgezondheid?
Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen 2 en 4 van het lid Van Gerven.3
Wat is uw reactie op het gegeven dat in de genoemde uitzending de aanwezige dierenarts – op het moment dat deze door de vogeldierenarts wordt gewezen op een met papegaaienziekte besmette papegaai – weigert op te treden, hoewel papegaaienziekte een meldingsplichtige en besmettelijke ziekte is?
De beelden van de genoemde uitzending alleen geven mij onvoldoende aanknopingspunten om dit geval goed te kunnen beoordelen. Er zou immers ook verschil van inzicht kunnen bestaan tussen de beide praktiserende dierenartsen over de diagnose. Dit laat echter onverlet dat, indien een dierenarts voor een aantal besmettelijke ziekten, waaronder papegaaienziekte (psittacose), weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat een dier besmet is, hij dit dient te melden aan de NVWA.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat er bij besmettelijke ziekten op vogelmarkten hiervan melding wordt gemaakt bij de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD), zoals de meldingsplicht voorschrijft?
Voor papegaaienziekte geldt een meldplicht voor dierenartsen, voor dierenhouders en voor onderzoeksinstellingen voor vogels anders dan pluimvee op basis van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Deze meldingen moeten bij de NVWA gedaan worden. Hoewel ik niet de indruk heb dat dierenartsen deze meldplicht niet goed naleven, zal ik naar aanleiding van uw vragen deze verplichtingen nog eens onder de aandacht brengen van de beroepsvereniging van praktiserende dierenartsen: de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde.
In het geval van humane besmettingen met papegaaienziekte zijn huisartsen verplicht op basis van de Wet publieke gezondheid om dat bij de lokale GGD te melden. Indien een dier de bron van de humane besmetting kan zijn, kan de GGD de NVWA verzoeken om deze bron te traceren.
Bent u bereid per direct de gebrekkige handhaving van misstanden op vogelmarkten aan te pakken?
Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen 6 en 14 van het lid
Van Gerven.4
Deelt u de mening dat vogelmarkten uit overwegingen van dierenwelzijn en volksgezondheid dienen te worden afgeschaft? Zo nee, waarom niet?
Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 14 van het lid Van Gerven.5
De zaak Saban B. in Turkije |
|
Raymond Knops (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Mona Keijzer (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de voortgangsrapportage van de «road map visum liberalisatie Turkije», die de Europese Commissie op 4 mei gepresenteerd heeft?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van voorwaarde 47, waaraan Turkije nog niet voldoet, namelijk «Provide effective judicial cooperation in criminal matters, including in extradition matters, to all EU Member States»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat Saban B, die in Nederland veroordeeld is tot 7 jaar en 9 maanden celstraf voor onder andere mensenhandel, mensensmokkel en mishandeling, nog steeds op vrije voeten is in Turkije en dat dit inmiddels meer dan 3 jaar is nadat Nederland het hele dossier aan Turkije heeft opgestuurd met het verzoek om het onherroepelijke Nederlandse vonnis tegen betrokkene over te nemen en ten uitvoer te leggen?
Ja.
Herinnert u zich dat de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie de Kamer op 10 oktober 2014 geschreven heeft: «Ik deel ten volle de maatschappelijke verontwaardiging dat Saban B. nog altijd op vrije voeten is. Het leed dat Saban B. zijn slachtoffers heeft berokkend, zou het onverteerbaar maken als hij erin slaagt de hem opgelegde straf te ontlopen.»; en: «Ik hoop dat dit op korte termijn zal resulteren in een aanhouding van Saban B. Een en ander laat onverlet dat het voor zijn slachtoffers buitengewoon hard is dat Saban B. op het moment niet gedetineerd is. Ik verzeker hen en uw Kamer van een blijvende inzet om dit laatste gedaan te krijgen.»?2
Ja.
Welke inzet is er sindsdien gepleegd?
Op 20 december 2010 is Saban B., nadat hij eerder vanuit Nederland naar Turkije was gevlucht, door het hof in Arnhem bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaar en 9 maanden en een geldboete van € 150.000,-. Het arrest is op 11 september 2012 door de Hoge Raad bevestigd. Op 14 februari 2013 heb ik de Turkse autoriteiten verzocht de tenuitvoerlegging van eerdergenoemd strafvonnis over te nemen. Bij vonnis van 27 februari 2015 heeft de rechtbank in Turkije Saban B. in het kader van de omzetting van de uitspraak van 20 december 2010 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaar en 9 maanden en een justitiële boete van 100 Turkse Lira. Saban B. heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De behandeling van het hoger beroep in Turkije heeft echter nog niet plaatsgevonden en er is nog geen aanhoudingsbevel afgegeven, aldus de Turkse autoriteiten.
De voorzitter van het College van procureurs-generaal en de landelijk officier mensenhandel hebben in mei 2015 in Turkije aandacht gevraagd voor de zaak en het belang van de zaak voor Nederland toegelicht.
Voorts zijn de Turkse autoriteiten in een zaak die verband houdt met bovenvermelde zaak bij brief van 10 november 2015 namens mij verzocht in te stemmen met de overname van de tenuitvoerlegging van de aan Saban B. in Nederland opgelegde (in april 2015 onherroepelijk geworden) gevangenisstraf van 2 jaar en 8 maanden. Over dit verzoek staat mijn ministerie in contact met de Turkse autoriteiten.
Herinnert u zich dat de Nederlandse en Turkse regering gezamenlijk aan de Raad van Europa schreven over een vruchtbare justitiële samenwerking tussen Turkije en Nederland in het algemeen en dat deze zaak daarop geen uitzondering vormde?3
Ja.
Is de samenwerking op dit dossiers en andere dossiers waarop Nederland tenuitvoerlegging van straffen vraagt, nog steeds vruchtbaar?
Tussen Turkije en Nederland worden op jaarbasis vele honderden rechtshulpverzoeken behandeld. Deze hebben betrekking op een veelheid aan onderzoeken en procedures. De zaken die een overdracht van de tenuitvoerlegging van strafvonnissen aan de Turkse autoriteiten betreffen, vormen daarvan een klein deel. Dit zijn er circa vier per jaar. De Turkse autoriteiten verzoeken op hun beurt circa zes keer per jaar aan Nederland om overdracht van de tenuitvoerlegging van een strafvonnis. In zijn algemeenheid is de samenwerking met Turkije vruchtbaar. Op het vlak van de overdracht van de tenuitvoerlegging van strafvonnissen is echter verbetering mogelijk. Hierbij is van belang dat de justitiële samenwerking tussen Nederland en Turkije in brede zin onderwerp is van een ambtelijke werkgroep tussen Turkije en Nederland die recent in het leven geroepen is, waarvan de resultaten uiteindelijk moeten uitmonden in een door beide landen getekende Memorandum of Understanding (MoU). Hierover heb ik uw Kamer bij brief van 5 april jl. geïnformeerd.4 Nederland zal voorstellen om de afhandeling van verzoeken tot overdracht van strafvonnissen onderdeel te laten uitmaken van het MoU.
Klopt het dat Turkije geen mensen met een Turkse nationaliteit uitlevert aan landen van de Europese Unie?
Het is juist dat de Turkse wetgeving de uitlevering van eigen onderdanen niet toestaat, ook niet aan de lidstaten van de Europese Unie.
Hoeveel mensen, die (ook) de Turkse nationaliteit hebben, zijn in Nederland veroordeeld, maar ontlopen op dit moment hun gevangenisstraf?
Blijkens informatie van het openbaar ministerie zijn bij het Landelijk Parket 88 zaken in behandeling van personen met (onder andere) een Turkse nationaliteit die een gevangenisstraf van meer dan 120 dagen opgelegd hebben gekregen, niet over een bekend adres in Nederland beschikken en nog voortvluchtig zijn.
Hoeveel mensen, die (ook) de Turkse nationaliteit hebben en in Nederland veroordeeld zijn voor een gevangenisstraf, ontlopen op dit moment hun straf omdat zij (vermoedelijk) in Turkije zijn?
Van 18 personen is bekend dat zij momenteel in Turkije verblijven of hebben verbleven. Ten aanzien van deze personen, waaronder Saban B., zijn er op grond van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (Wots) gerechtelijke procedures aanhangig gemaakt om te bewerkstelligen dat de veroordeelden hun straf in Turkije uitzitten. Ten aanzien van tien andere personen bestaan opsporingsindicaties dat zij hoogstwaarschijnlijk in Turkije verblijven.
Voor hoeveel mensen heeft Nederland aan Turkije verzocht om het Nederlandse vonnis over te nemen en ten uitvoer te leggen in Turkije sinds 2010? Kunt u een lijst geven van de verzoeken?
In het kader van bescherming van de privacy van de betrokken personen, kan ik u slechts mededelen dat Nederland vanaf 2010 op grond van de Wots ten aanzien van 23 personen aan Turkije de wens kenbaar heeft gemaakt de tenuitvoerlegging van een Nederlands vonnis aan Turkije over te dragen.
Kunt u aangeven voor hoeveel mensen Turkije die straf ook uiteindelijk ten uitvoer gebracht heeft sinds 2010 en kunt u een lijst geven van deze zaken?
In het kader van bescherming van de privacy van de betrokken personen, kan ik u slechts mededelen dat vanaf 2010 ten aanzien van in ieder geval 6 personen het Nederlandse verzoek tot strafovername is toegewezen. Voor de resterende personen – waaronder ook het in het antwoord van de vragen 4 en 5 opgenomen verzoek van 10 november 2015 ten aanzien van Saban B. – duren de procedures nog voort.
Kunt u aangeven voor hoeveel mensen die in een EU-lidstaat gestraft zijn met een gevangenisstraf van tenminste een jaar en niet uitgeleverd kunnen worden, Turkije uiteindelijk de straf ten uitvoer legt, dan wel via een definitieve Turkse veroordeling deze mensen alsnog straft (alle gevallen sinds 2010)?
Ik beschik niet over deze informatie.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden, zodat de antwoorden gebruikt kunnen worden bij het debat over de voortgangsrapportage tussen de EU en Turkije over visumliberalisatie?
Helaas stond de aard van de informatieverzoeken beantwoording binnen een week in de weg.
Het bericht ‘Dat salaris is nu eenmaal afgesproken’ |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «dat salaris is nu eenmaal afgesproken»?1
Ja.
Vindt u ook dat het ongepast is dat een directeur van een bedrijf dat een publieke taak uitvoert en gemeenten en waterschappen als aandeelhouders heeft, boven de Wet normering topinkomens verdient?
Het afval-, grondstoffen- en energiebedrijf HVC is een NV waarin 46 gemeenten en 6 waterschappen (deels via een gemeenschappelijke regeling) deelnemen. HVC valt niet onder de Wet normering topinkomens (WNT).
Bij verschillende gelegenheden heb ik aan uw Kamer toegezegd om vennootschappen waarin lokale en regionale overheden deelnemen (decentrale overheidsbedrijven) mee te nemen in het vervolgtraject van de vorig jaar uitgevoerde evaluatie van de WNT. Oogmerk is ook bij deze decentrale instellingen tot matiging van bezoldiging en ontslagvergoedingen te komen. In mijn brief van 11 april jl. aan uw Kamer heb ik tevens aangegeven dat ter uitvoering van die toezegging momenteel nog nader onderzoek en beraad binnen het kabinet nodig zijn over de wijze van aanpak.2
Indien overheidsbedrijven niet onder de reikwijdte van de wet vallen, is het niet aan mij maar aan de aandeelhouders en de raden van commissarissen van de desbetreffende instelling om te bepalen welk bezoldigingsbeleid en welke bezoldiging verantwoord is, waarbij men vanzelfsprekend te maken heeft met bezoldigingsafspraken die in het verleden al contractueel zijn vastgelegd. Uiteraard heb ik waardering voor een beloningskader waarbij de WNT-norm de referentienorm is. Dat was ook de boodschap die ik ter uitvoering van de motie-Van Raak3 richting Alliander en diens aandeelhouders heb uitgedragen. Gegeven de bestaande reikwijdte van de WNT, is het echter niet de taak van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om deze boodschap afzonderlijk over te brengen aan overheidsdeelnemingen die buiten de reikwijdte van deze wet vallen. Ik zie dan ook geen reden om mijn opvattingen aan de aandeelhouders van HVC over te brengen.
Bent u bereid om, net als u eerder heb gedaan in het geval van Alliander, met het afval-, grondstoffen- en energiebedrijf HVC in contact te treden over een verlaging van het salaris? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid uw mening kenbaar te maken in een brief naar alle aandeelhouders van HVC? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het testen van een ballistische middellange afstandsraket door Iran |
|
Han ten Broeke |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Iran says tested mid-range ballistic missile two weeks ago: Tasnim»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Iran twee weken geleden een ballistische middellange afstandsraket heeft gelanceerd voor een test? Kan de door Iran geclaimde nauwkeurigheid van deze raket eveneens worden bevestigd? Graag een toelichting.
Het kabinet beschikt niet over informatie die dit bericht kan bevestigen.
Klopt het dat de geteste raket een bereik heeft van 2.000 kilometer, waarmee het Israël en zelfs Oost-Europa kan bereiken?
Zie antwoord vraag 2.
Is deze lancering – evenals lanceringen in oktober en december 2015 en maart 2016 – opnieuw een schending van VN-Veiligheidsraadresolutie 1929 of 2231? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 2.
Welke consequenties hebben de drie eerdere lanceringen tot nu toe concreet gehad voor Iran? Welke rol heeft Nederland daarbij gespeeld?
Zoals vermeld in de beantwoording van schriftelijke vragen gesteld op 10 december jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1133) heeft de Verenigde Staten de lancering van oktober 2015 aan de orde gesteld in een besloten sessie van de VN-Veiligheidsraad. Ook hebben het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland en de Verenigde Staten deze schending gerapporteerd bij het Iran Sanctiecomité. Het expertpanel van het Sanctiecomité heeft onderzoek verricht en geconcludeerd dat de lancering van de ballistische raket op 10 oktober jl. een schending betrof van paragraaf 9 van VNVR-resolutie 1929 (2010). Er bleek binnen de Veiligheidsraad echter geen overeenstemming over het instellen van nieuwe sancties. Wel heeft de Verenigde Staten 11 individuen en entiteiten op de bestaande sanctielijsten geplaatst naar aanleiding van ballistische rakettesten van oktober en november vorig jaar. Wat betreft deze lanceringen was er binnen de EU geen draagvlak voor autonome sancties.
Naar aanleiding van de lancering van maart jl. hebben de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Frankrijk op 28 maart wederom een brief aan de VN-Veiligheidsraad gestuurd. In deze brief verklaren deze vier landen dat deze raketlancering door Iran inconsistent is met paragraaf 3 van Annex B van VNVR-Resolutie 2231 (2015), waarin Iran wordt opgeroepen geen activiteiten te ondernemen m.b.t. ballistische raketten die ontworpen zijn om in staat te zijn kernwapens te vervoeren. Voorts vroegen deze landen de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties om volledig en grondig te rapporteren over Irans ballistische activiteiten die inconsistent zijn met VNVR-resolutie 2231 (2015). Ook werd in de brief voorgesteld om de lanceringen te bespreken in het VNVR «2231 Format,» een structuur die is opgezet om de monitoring van de implementatie van deze resolutie te faciliteren. De VS, het VK, Duitsland en Frankrijk waren allen direct betrokken bij de onderhandelingen met Iran en het opstellen van VNVR-resolutie 2231. De brieven van de vier landen stonden niet open voor ondertekening door andere landen (zoals Nederland). Het kabinet steunt de inhoud en strekking van deze brieven echter ten volle.
Nederland heeft tijdens de Raad Buitenlandse Zaken op 12 maart jl. zijn zorgen kenbaar gemaakt over de ballistische raketlanceringen door Iran en gepleit voor een gezamenlijke reactie van de Europese Unie. De Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie heeft tijdens haar bezoek aan Teheran vorige maand de zorgen van de EU-lidstaten met betrekking tot de ballistische raketlanceringen overgebracht en heeft Iran opgeroepen zich te onthouden van deze activiteiten.
Op welke wijze is tot nu toe kenbaar gemaakt dat Nederland deze lanceringen afkeurt? Gaat u de eerstvolgende Raad Buitenlandse Zaken gebruiken om uw ongenoegen kenbaar te maken?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe hebben andere landen gereageerd op deze laatste lancering? Bent u voornemens u hard te maken voor het aanhangig maken van deze test bij de VN-Veiligheidsraad door één van de permanente leden daarvan? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het Amerikaanse State Department heeft tijdens de dagelijkse persconferentie op 9 mei jl. aangegeven bekend te zijn met de berichtgeving en informatie hierover te verzamelen.
Zoals vermeld in de beantwoording van vraag 2, beschikt het kabinet niet over informatie die de berichtgeving over deze vermeende lancering kan bevestigen. Dientengevolge is het kabinet niet voornemens te pleiten voor het aanhangig maken van deze vermeende test bij de VN-Veiligheidsraad door één van de permanente leden daarvan.
Deelt u de mening dat deze reeks lanceringen verontrustend is, helemaal in het licht van de instabiele situatie van het Midden-Oosten en de rol die Iran daarbij speelt? Op welke wijze spant Nederland zich in om de Iraanse dreiging in te perken? Graag een toelichting.
De ballistische raketlanceringen door Iran zijn mede met het oog op de al bestaande spanningen in de regio verontrustend. Het kabinet acht het mede hierom van belang om als onderdeel van het aanhalen van de banden met Iran in gesprek te blijven over de Iraanse opstelling in de regio en Iran aan te sporen een constructievere rol te spelen.
Het kabinet zet hierop in, zowel in de bilaterale relatie met Iran als binnen het kader van de verbreding van de betrekkingen tussen de Europese Unie en Iran. Zo heeft Nederland tijdens de Raad Buitenlandse Zaken op 12 maart jl. gepleit voor een gemeenschappelijke positie binnen de Europese Unie ten aanzien van de rol van Iran in de regio.
Klopt het dat de Minister van Economische Zaken tijdens een handelsmissie naar Iran ervoor heeft gepleit om de belemmeringen op te heffen die nu nog voor het financiële systeem bestaan, zodat op termijn het betalingsverkeer tussen Iran en Nederland weer helemaal mogelijk wordt? Waarom heeft de Minister dit toegezegd? Wat is Nederland voornemens te doen om dit mogelijk te maken? Hoe gaat u een kritische houding op het ballistische programma verenigen met het versoepelen van handelsregime jegens Iran? Graag een toelichting.
Minister Kamp heeft aangegeven dat het voor een stapsgewijze hervatting van de handelsrelaties met Iran nodig is de belemmeringen in het betalingsverkeer zoveel mogelijk weg te nemen. Hiertoe voert Nederland regulier overleg met relevante Amerikaanse en Iraanse gesprekspartners. Ook is in mei de Ambassade in Teheran versterkt met een financieel expert en trekken overheid en banken gezamenlijk op bij de informatievoorziening aan het Nederlands bedrijfsleven, waaronder het MKB. Deze inzet staat een kritische houding ten aanzien van het Iraanse ballistische rakettenprogramma niet in de weg getuige onze inspanningen terzake.
Het bericht ‘Help! Mijn demente ouders worden beroofd’. |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Help! Mijn demente ouders worden beroofd»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat, realiserende dat dit een casus is, er excessen plaatsvinden, ook al hebben kantonrechters de wettelijke verplichting controle uit te voeren op bewindsvoerders? In hoeverre hebt u het idee dat kantonrechters hier tekort schieten?
Zoals onder meer genoemd in antwoord op de vragen 6, 7 en 9 van het lid Krol zal aan de controle op bewindvoerders en de handhaving van de kwaliteitseisen die worden gesteld aan professionele bewindvoerders nadrukkelijk aandacht worden besteed bij de wetsevaluatie. In dat verband zal ook worden gekeken naar de informatieverstrekking aan de kantonrechter.
Onder verwijzing naar het antwoord op vraag 5 van het lid Krol merk ik op dat uit de gesprekken die met de branche en kantonrechters worden gevoerd tot nu toe niet is gebleken dat sinds de wetswijziging misstanden structureel zouden voorkomen. Nader onderzoek vindt plaats in het kader van de aanstaande evaluatie.
Kunt u aangeven wat er sinds 2014 is gedaan – toen uw voorganger al stelde dat de toename van dossiers een behoorlijke inspanning van rechtbanken vroeg om dossiers te controleren – om de grote toename van dossiers en het bijbehorende toezicht door kantonrechters in evenredige balans te houden?
Zie het antwoord op de vragen 6, 7 en 9 van het lid Krol.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als door hoge toename van werkdruk de zorgvuldigheid door kantonrechters onder druk komt te staan en kwetsbare individuen in onze samenleving de dupe worden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven in hoeverre u bereid bent onderzoek te doen naar het «groeiende aantal problemen met bewindvoerders», omdat de cijfers hiervoor nog ontbreken? Zo ja, wanneer wilt u starten met een dergelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de achterliggende redenen van de explosieve groei van bewindszaken? Zo nee, waarom niet?
In opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt op dit moment door Bureau Bartels onderzoek gedaan naar de kwantitatieve ontwikkelingen binnen beschermingsbewind.
Het betreft een vervolgmeting op eerder onderzoek van Stichting Stimulansz. In dit onderzoek lag de nadruk op cijfermatige ontwikkelingen, maar is ook grofmazig gekeken naar de kenmerken van rechthebbenden. Een antwoord op de vraag wat de oorzaak is van de groei van het aantal bewinden heeft dit niet opgeleverd.2 In 2015 is daarom een tweede, verdiepend, onderzoek uitgevoerd, dat in november van dat jaar aan uw Kamer is aangeboden.3 Dit onderzoek biedt inzicht in de kenmerken van de rechthebbenden en de mogelijke oorzaken van de stijging. Evidente verklaringen voor de stijging komen echter ook in dit onderzoek niet naar voren.
Het thans lopende onderzoek naar het aantal en de kosten van beschermingsbewinden zal naar verwachting in de loop van dit jaar worden afgerond. Uw Kamer zal hierover op de gebruikelijke wijze worden geïnformeerd.
Kunt u aangeven welke mogelijke oplossingen u ziet om in de toekomst dergelijke casussen te voorkomen? Kunt u aangeven welke rol u hier ziet voor de rechterlijke macht, realiserende dat rechters afhankelijk zijn van juiste informatie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat er een afdoende klachtenprocedure bestaat voor zowel rechthebbenden als mogelijke familieleden wanneer zij problemen vermoeden of ondervinden met bewindvoerders? Zo ja, hoe verklaart u excessen als uit deze casus? Zo nee, bent u van plan hiervoor een procedure op te zetten?
Indien zich een probleem voordoet, ligt het in de rede om eerst naar de bewindvoerder zelf te gaan. Professionele bewindvoerders zijn op grond van het Besluit kwaliteitseisen verplicht bij aanvang van het bewind een klachtenregeling aan de rechthebbende te verstrekken (art. 6, eerste en vijfde lid). Hierin moet onder meer zijn opgenomen bij wie en op welke wijze een klacht kan worden ingediend, wie de klacht behandelt en dat een klacht binnen zes weken wordt behandeld.
Rechthebbenden en familieleden kunnen zich in geval van (een vermoeden van) problemen ook wenden tot de kantonrechter die toezicht houdt op de bewindvoerder. Het LOVCK stelt aanbevelingen vast voor kantonrechters die zijn belast met de behandeling van bewindzaken, mede met het oog op gewenste uniformering in de rechtstoepassing binnen de verschillende rechtbanken. Deze aanbevelingen strekken landelijk tot uitgangspunt. Aan klachtbehandeling is een apart hoofdstuk gewijd.4 Hierin is onder meer neergelegd dat op een termijn van zes tot acht weken na indiening van een klacht een mondelinge behandeling wordt gepland, waarvoor de indiener en bewindvoerder worden opgeroepen. Familieleden die gerechtigd zijn tot het verzoeken van onderbewindstelling van de rechthebbende, kunnen de kantonrechter verzoeken om de bewindvoerder te ontslaan (zie art. 448, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek). De kantonrechter verleent het ontslag wanneer daar gewichtige redenen voor zijn of de bewindvoerder niet meer aan de aan hem gestelde eisen voldoet.
Als de professionele bewindvoerder is aangesloten bij een branchevereniging kunnen rechthebbenden en hun familieleden problemen tevens daar melden. Bijvoorbeeld de BPBI heeft voor dergelijke gevallen een klachtenreglement en -procedure.
Het bericht over het bericht dat mensen enorm moeten bijbetalen voor zorg |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat vindt u ervan dat een mevrouw € 333 euro per maand aan persoons gebonden budget (pgb) krijgt om de begeleiding voor haar man te organiseren, maar dat er na de eigen bijdrage van € 295 euro per maand, maar € 38 euro overblijft?1
Eigen bijdragen onder Wmo 2015 kunnen hoger uitvallen omdat de zogenaamde Wtcg-korting van 33% is vervallen, en de eigen bijdrage nu gebaseerd wordt op de werkelijke kosten en niet meer op fictieve kosten. Een huishouden betaalt nooit meer eigen bijdragen dan de maximale periodebijdragen, afhankelijk van inkomen, vermogen, gezinssituatie en leeftijd. Bij een eigen bijdrage van € 295,– per vier weken, hoort een bijdrageplichtig inkomen (inkomen en vermogen) van circa € 46.500,– indien beide partners de pensioensgerechtigde leeftijd hebben bereikt en circa € 51.300,– indien één of beide partners de pensioensgerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt.
In het algemeen geldt dat het uitzonderlijk is als een huishouden een gering bedrag van het pgb overhoudt na betaling van de eigen bijdrage. Van belang is dat de gemeente in samenspraak met de cliënt en zijn/haar partner nagaat of ten eerste de eigen bijdrage leidt tot ongewenste zorgmijding en ten tweede of het laten verlenen van ondersteuning uit een pgb waarbij de eigen partner zorgverlener is, gecombineerd met een relatief hoge eigen bijdrage voor het huishouden, wel de meest passende oplossing is. Wat dan wellicht een beter passende oplossing is, betreft maatwerk.
Voor beide casussen geldt dat contact is opgenomen met de desbetreffende gemeenten. Het is bekend dat de huishoudens en de gemeenten ondertussen met elkaar in gesprek zijn gegaan. De situaties zijn uitvoerig besproken en van één huishouden is bekend dat het pgb wordt stopgezet.
Vindt u deze verhoudingen van de hoogte van het budget en de hoogte van de eigen bijdrage ook niet scheef lopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1. Voor wat betreft de lagere toekenning betreft het hier een beslissing van de gemeente. Bij een eigen bijdrage van € 5.688,80 per jaar (13 perioden van 4 weken), hoort een maximale periodebijdrage van € 437,60 per vier weken en daarbij hoort een bijdrageplichtig inkomen (inkomen en vermogen) van circa € 58.900,– indien beide partners de pensioensgerechtigde leeftijd hebben bereikt en circa € 55.000,– indien één of beide partners de pensioensgerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt.
Hoe oordeelt u over de volgende melding: een man verzorgt al jaren zijn vrouw die een ernstige psychiatrische stoornis heeft; het stel kreeg eerder € 10.000 euro per jaar voor de zorgverlening; met de komst van de Wet maatschappelijke ondersteuning (wmo) 2015 halveerde de gemeente deze vergoeding tot € 5.720 euro en stelde een eigen bijdrage in van € 5.688,8 euro per jaar, waardoor dit stel jaarlijks nog maar € 31,20 euro overhoudt om de zorg van te regelen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Kunt u aangeven of de belasting die bij bovenstaande echtparen moet worden betaald over de zorgverlening via het pgb correct zijn? Erkent u dat de optelsom van belasting en eigen bijdrage betekent dat mensen in de min schieten omdat ze zorg nodig hebben?
Zonder wederom in te gaan op de specifieke casussen, geldt dat een zorgverlener die wordt betaald vanuit het pgb inkomstenbelasting moet betalen over de inkomsten uit het pgb. Hierbij is het niet relevant of de zorgverlener de eigen partner is of niet. Dit is niet nieuw. Ook het feit dat de eigen bijdrage per 1 januari 2015 niet meer ten laste kan komen van het pgb, maar dat deze afzonderlijk in rekening wordt gebracht, brengt hierin geen verandering aan.
Wanneer binnen een huishouden de partner de zorgverlener is, drukken de eigen bijdrage bij de cliënt enerzijds en de belastingheffing over het pgb-inkomen bij de zorgverlener anderzijds per saldo inderdaad op hetzelfde huishoudinkomen. Dit betekent echter niet dat men daardoor per definitie slechter af is dan in de situatie dat hetzelfde pgb bij een andere zorgverlener zou zijn ingezet. Ter illustratie een gefingeerd voorbeeld.
Partner A ontvangt als zorgverlener € 1.000,– aan pgb-inkomen. Hierover is partner A 35% belasting verschuldigd. De netto-inkomsten voor A zijn € 650,–. Partner B krijgt als cliënt een eigen bijdrage van € 400,– in rekening gebracht. Per saldo ontvangt het huishouden van A en B € 250,–.
Als niet A, maar de buurvrouw de ondersteuning zou verlenen aan B, zou de buurvrouw een netto-pgb inkomen van € 650,– hebben. Het gezamenlijk huishouden van A en B zou nog steeds een eigen bijdrage van € 400,– betalen. Per saldo betaalt het huishouden van A en B dan € 400,– voor hetzelfde pgb.
Het is in dit voorbeeld per saldo dus € 650,– voordeliger om de ondersteuning van B te laten verlenen door de eigen partner. Desondanks kan de cliënt en zijn/haar partner in voorkomende gevallen samen met de gemeente zoals ook in het voorgaande antwoord is aangegeven, nagaan of de eigen bijdrage leidt tot ongewenste zorgmijding en of het laten verlenen van ondersteuning uit een pgb wel de meest passende oplossing is.
Heeft u enig inzicht hoeveel mensen met dezelfde problemen te maken hebben? Zo neen, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Ik beschik niet over dit inzicht. Tijdens het AO van 10 maart jl. over de eigen bijdragen Wmo 2015, heb ik echter toegezegd om aanvullend kwalitatief onderzoek uit te laten voeren naar zorgmijding, eigen bijdragen en maatwerk op grond van de Wmo 2015. Ik zal binnen dit onderzoek specifiek aandacht vragen voor situaties waarbij sprake is van een pgb en een partner die zorgverlener is.
Het bericht dat de gemeente Oude IJsselstreek alfahulpen blijft inzetten terwijl dit ontraden is door de staatssecretaris |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Hoe is het mogelijk dat de gemeente Oude Ijsselstreek meer alfahulpen wil inzetten, terwijl u dit beleid heeft ontraden?1 2
Gemeenten dienen zich te houden aan wet- en regelgeving. Totdat het wetsvoorstel waarin het inzetten van alfahulpen in de algemene voorzieningen verboden wordt van kracht is, kunnen gemeenten niet gedwongen worden het inzetten van alfahulpen in de algemene voorziening te beëindigen. Wel kan ik, zoals ik in de zaak van de gemeente Oude IJsselstreek heb gedaan, in gesprek gaan met gemeenten, beleid dat niet in lijn is met de voorgenomen wetswijziging ontraden en hen wijzen op de risico’s van het continueren van dit beleid.
Waarom heeft u ervoor gekozen om alfahulpen te verbieden in de algemene voorziening, maar deze constructie toe te staan in de maatwerkvoorziening? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Regeling dienstverlening aan huis is niet bedoeld om kosten te drukken ten koste van de rechtspositie van huishoudelijke hulpen. In de kabinetsreactie op het advies van de commissie «Dienstverlening aan huis» heeft het kabinet in dat licht aangekondigd te bezien hoe de wet- en regelgeving kan worden aangepast.3
De conclusie is dat alfahulpen niet via de weg van een algemene voorziening van een gemeente in dienst moeten worden genomen door cliënten. Dit vanuit de gedachte dat via deze weg geen sprake is van een bewuste keuze door de cliënt en de werknemer. Onder de Regeling dienstverlening aan huis is de pgb-houder, die kiest voor een alfahulp, immers werkgever. Deze kan, indien door de werknemer en werkgever (pgb-houder) gewenst, samen met de werknemer een bewuste keuze maken voor een dergelijke constructie.
Erkent u dat u hiermee een nieuwe mogelijkheid tot het «oneigenlijk gebruik van alfahulpconstructies» creëert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Neen. Het voorstel beperkt juist de mogelijkheden om gebruik te maken van de Regeling dienstverlening aan huis tot enkel het persoonsgebonden budget. Van nieuwe mogelijkheden voor de inzet van de Regeling is geen sprake.
Wilt u in de algemene maatregel van bestuur opnemen dat, zodra alfahulpen gaan werken in loondienst, zij zorg kunnen blijven bieden aan hun vertrouwde cliënten? Zo neen, waarom niet?
Ik verwacht u op korte termijn het voorstel voor de algemene maatregel van bestuur te kunnen toesturen. De basis voor het voorstel is de Code Verantwoordelijk marktgedrag thuisondersteuning en de afspraken met de FNV, CNV en de VNG over het toekomstperspectief voor de langdurige zorg en ondersteuning van 4 december 2015. Op de inhoud van het voorstel kan ik niet vooruitlopen.
Het bericht “Wijkverpleegkundigen helpen steeds vaker met huishoudelijke taken” |
|
Mona Keijzer (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u het item «Wijkverpleegkundigen helpen steeds vaker met huishoudelijke taken» in de uitzending van Nieuwsuur van 1 mei jl. gezien?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat wijkverpleegkundigen steeds vaker huishoudelijke hulp verlenen? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ik heb hier een aantal signalen over ontvangen. De wijkverpleegkundige hoort in principe geen huishoudelijke hulp taken uit te voeren. Het kan altijd voorkomen dat de wijkverpleegkundige, als ze bij de cliënt is en het zo uitkomt, een (kleine) taak uitvoert die op het terrein van de huishoudelijke hulp ligt. Ik denk dan bijvoorbeeld aan het legen van de prullenbak of het rechtleggen van het tapijt. Voor mij is het uitgangspunt echter dat de wijkverpleegkundige, zorg levert zoals verpleegkundigen die plegen te bieden, waarbij die zorg verband houdt met de behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop. Dit is conform de aanspraak wijkverpleging (artikel 2.12 Besluit zorgverzekering).
Kunt u aangeven wat het gemiddelde uurtarief is voor een uur hulp in het huishouden, en wat het gemiddelde tarief is voor een uur wijkverpleging?
De code verantwoordelijk marktgedrag bevat handvatten om tot een onderbouwd tarief of budget te komen voor thuisondersteuning. De code biedt inzicht in de kostenopbouw van hulp bij het huishouden conform de cao vvt voor het jaar 2016. In de bijlage van de code zijn rekenvoorbeelden opgenomen van integrale kostprijzen. Afhankelijk van de inschaling van de medewerker en zijn of haar werkervaring ligt een integrale kostprijs voor een medewerker met een dienstverband tussen de € 21,84 en € 27,24 per uur.1
Voor wat betreft de wijkverpleging is het maximum NZa tarief in 2016 voor persoonlijke verzorging € 50,84 en voor verpleging € 75,25.
Deelt u de mening dat de wijkverpleegkundige zich zou moeten richten op verpleegkundige taken, bijvoorbeeld wondverzorging en het lichamelijke verzorging? Zo ja, waarom? Zo niet, waarom niet?
Ja; zoals al aangeven bij het antwoord op vraag 2, bestaat wijkverpleegkundige zorg uit zorg zoals verpleegkundigen die plegen te bieden. Het overgrote deel van deze zorg bestaat uit het verrichten van verpleegkundige en verzorgende handelingen, maar ook het coördineren, signaleren, coachen en preventie valt hieronder. Het betekent overigens niet dat deze zorg alleen door verpleegkundigen kan worden verleend. Het kan hierbij ook gaan om bijvoorbeeld een verzorgende.
Hoe verhouden deze «extra werkzaamheden» zich tot de bezuiniging op de wijkverpleging die zich manifesteert in de volume- en tariefkortingen?
Ik zie op dit moment geen relatie tussen de «extra werkzaamheden» en de volume- en tariefkortingen. De volume- en tariefkortingen zijn onderdeel van het onderhandelaarsresultaat Verpleging en Verzorging, waarin is opgenomen dat partijen een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben om de taakstelling te behalen. Uiteraard begrijp ik ook dat als wijkverpleegkundigen in de toekomst op grote schaal werkzaamheden gaan uitvoeren die niet passen binnen hun takenpakket, de druk op het budget van de wijkverpleging zal toenemen. Daarom juich ik het toe dat V&VN, ZN en de VNG de verantwoordelijk hebben genomen om een plan van aanpak op te stellen om dit te voorkomen. Het plan van aanpak is er op gericht om praktische afspraken te maken over hoe om te gaan met situaties waarin de wijkverpleegkundige constateert dat er meer zorg en ondersteuning nodig is dan wijkverpleegkundige zorg, bijvoorbeeld huishoudelijke hulp of een maaltijdvoorziening. Er zijn al goede voorbeelden van dit soort afspraken. Zo zijn er gemeenten waar de wijkverpleegkundige kan indiceren voor gemeentelijke voorzieningen.
Kunt u aangeven hoe vaak deze verschuiving van verantwoordelijkheid, waarbij de wijkverpleegkundige huishoudelijke activiteiten verricht, zich voordoet? Zo nee, kunt u dit verder onderzoeken?
Ik heb hier geen cijfers over. Het uitvragen hiervan zal leiden tot extra administratieve lasten voor wijkverpleegkundigen. Daarom ben ik niet voornemens om hier verder onderzoek naar te doen. Ik vind het belangrijker dat partijen afspraken maken om dit in de toekomst te voorkomen, zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 5.
Vindt u dat gemeenten en zorgverzekeraars voldoende afspraken maken hoe zij de zorg thuis (hulp bij het huishouden/wijkverpleging) samen kunnen organiseren?
De samenwerking tussen gemeenten en verzekeraars heeft, mede door de prestatie wijkgericht werken binnen de bekostiging van de wijkverpleging, een flinke impuls gekregen. Er is echter altijd ruimte voor verbetering. Daarom ben ik ook verheugd met het initiatief van de VNG en ZN om in 2016 samenwerkingsagenda te ontwikkelen. De VNG en ZN hebben recent gezamenlijk een brief hierover naar uw Kamer gestuurd. Effectief samenwerken in de wijk wordt een van de belangrijkste thema’s van deze samenwerkingsagenda.
Bent u bereid gemeenten, via de VNG, aan te spreken als het minder verstrekken van hulp bij het huishouden ertoe leidt dat wijkverpleegkundigen deze taken (moeten) overnemen?
Ik ben hiertoe bereid. De verstrekking van huishoudelijke hulp in relatie tot de wijkverpleging zal in het eerst volgende periodiek overleg met de VNG, over de uitvoering van de Wmo 2015 door gemeenten, worden besproken.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Wijkverpleging, voorzien op 16 juni 2016?
Dat is niet gelukt. Het AO wijkverpleging vond overigens plaats op 14 juni 2016.
Fraude met NS-abonnementen |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending van «Undercover in Nederland», SBS6, 8 mei 2016?
Ja.
Hoe kan het dat er door een valse naam en vals buitenlands bankrekeningnummer op te geven zo gemakkelijk fraude te plegen is met een NS-abonnement op een OV-chipkaart?
NS heeft aangegeven dat de controle tussen de gegevens van buitenlandse rekeninghouders en abonnementhouders ontbrak. Daardoor kon het genoemde probleem zich in negen gevallen voor doen.
Hoe kan het dat het abonnement niet meteen wordt stopgezet zodra duidelijk is dat er niet kan worden afgeschreven van het opgegeven (valse) rekeningnummer?
De kaarthouder is verantwoordelijk voor het invullen van de juiste gegevens en abonnements- en identiteitsfraude is strafbaar. Eerder dit jaar heeft NS haar systeem verder geoptimaliseerd, bij fraude of bij betalingsachterstand worden abonnementen geblokkeerd.
Hoe snel kunt u een einde maken aan deze manier van frauderen?
Het is aan vervoerders om maatregelen te treffen tegen deze manier van frauderen. NS heeft vanaf april dit jaar al extra maatregelen genomen om dergelijke aanvragen van abonnementen zonder te betalen tegen te gaan en naar aanleiding van de bevindingen van de programmamakers van Undercover in Nederland gaat NS bij vergelijkbare aanvragen (abonnementen in combinatie met een buitenlands rekeningnummer) een extra toets doen. NS heeft laten weten dat daardoor deze vorm van fraude wordt vastgesteld en het abonnement kan worden beëindigd.
Kunt u inzicht geven in het aantal frauduleuze abonnementen dat op dit moment in omloop is?
NS meldt dat negen mensen op deze wijze bleken te frauderen op een totaal van 1,7 miljoen abonnementen.
Kunt u inzicht geven in de middelen die NS is misgelopen door deze vorm van fraude?
Nee, maar gelet op het uiterst kleine aantal gevallen zal het gaan om een beperkt bedrag.
Deelt u de mening dat bonafide reizigers en abonnementhouders niet via tariefsverhoging de dupe mogen worden van deze inkomstenderving van NS?
Ja, ik deel deze mening. Op basis van de vervoerconcessie kan NS eventuele schade door fraude niet doorberekenen in de tarieven.
Speelt deze problematiek ook bij andere vervoersbedrijven?
Ik heb geen signalen ontvangen dat deze problematiek ook bij andere vervoerders speelt.
Bent u bereid de abonnementensystematiek van NS en andere vervoersbedrijven door te lichten, opdat deze in de toekomst fraudevrij is?
Het is niet aan mij maar aan vervoerders om maatregelen te treffen om fraude bij de abonnementsafsluiting tegen te gaan.
Het gevangenisoproer in België |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving omtrent het gevangenisoproer in België?1
Ja.
Bent u bereid opnieuw met uw Belgische collega in gesprek te gaan over het mogelijk openhouden van de Penitentiaire Inrichting (PI) Tilburg ten behoeve van de Belgische gedetineerden? Zo ja, kunt u dit spoedig doen, gelet op de voorgenomen sluitingsdatum en thans in gang gezette voorbereidingen bij de PI Tilburg? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik uw Kamer met mijn brief van 29 januari 2016 heb geantwoord naar aanleiding van vragen van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, is door Nederland meerdere malen de bereidheid uitgesproken om de PI Tilburg ook na 31 december 2016 aan België beschikbaar te stellen. Naar aanleiding van de recente gebeurtenissen in België is opnieuw contact gezocht met de Belgische collega’s en is de vraag ook voorgelegd aan Minister Geens. Men heeft aangegeven dat er geen wijziging is in de beslissing van de Belgische regering om door te gaan met de uitfasering van het gebruik van de Penitentiaire Inrichting Tilburg. Ik heb Minister Geens laten weten dat de bereidheid aan Nederlandse zijde blijft.
Het bericht dat de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV) haar vertrouwen opzegt in het bestuur van het College Perinatale Zorg (CPZ). |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de KNOV haar vertrouwen in het bestuur van het CPZ heeft opgezegd?1
Ik betreur het dat deze situatie is ontstaan.
Wat is uw reactie op de uitlatingen die CPZ-voorzitter de heer Bos heeft gedaan in Medisch Contact, waarin hij onder andere stelt «De KNOV wil gewoon niet veranderen, wil per se dat verloskundigen die risicoselectie alleen blijven doen. Nou, dat is nou net wat er niet goed ging de afgelopen twintig jaar, dat moet juist anders»?2
De heer Bos heeft publiekelijk (via de website van het CPZ) zijn excuses aangeboden over de indruk die in het artikel is gewekt dat de eerstelijnsverloskundigen vanwege de risicoselectie alleen verantwoordelijk zouden zijn voor een verhoogde perinatale sterfte. Deze uitspraak doet geen recht aan het belangrijke werk dat verloskundigen in de dagelijkse praktijk verrichten. Het lijkt mij correct dat de heer Bos daarvoor zijn excuses heeft aangeboden.
Deelt u de analyse van de heer Bos dat het feit dat verloskundigen de risicoselectie doen «nou net wat er niet goed ging» is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel de analyse van het CPZ en de heer Bos (zie hiervoor eveneens de website van het CPZ) waarin gesteld wordt dat de verhoogde perinatale sterfte wordt veroorzaakt door een complex van factoren. Dit complex van factoren en ook de oplossingen zijn de afgelopen vijf jaar onderwerp van de activiteiten van alle partijen geweest in samenwerking met het CPZ. Deze analyse sluit aan bij het Stuurgroepadvies «Een goed begin» uit 2010.
Is het correct dat de houding van het CPZ en de NVOG richting de verloskundigen en de KNOV al jaren negatief is? Wat vindt u hiervan?
Nee, dat beeld is niet correct. De partijen werken al jarenlang op vele fronten samen. Er zijn regelmatig gezamenlijk producten vervaardigd, bijeenkomsten georganiseerd en er is onderling kennis en ervaring uitgewisseld. Dat wil overigens niet zeggen dat partijen het op voorhand met elkaar eens zullen of moeten zijn. Uiteraard zijn er onderwerpen die voor partijen controversieel zijn. Dat komt overal in de zorg voor en daar vinden partijen over het algemeen wel hun weg in.
Wat vindt u ervan dat het CPZ, dat mede gefinancierd wordt door de overheid, tot taak heeft verbinding tot stand te brengen, in de praktijk juist polarisatie zaait? Wat gaat u hieraan doen? Welke oplossingen ziet u?
Het CPZ heeft tot taak om de adviezen van de stuurgroep Zwangerschap en Geboorte uit te voeren om zo te komen tot het bevorderen van de kwaliteit van de perinatale zorg in Nederland. Het bevorderen van de kwaliteit brengt onvermijdelijk veranderingen met zich mee. Over het algemeen is het CPZ er de afgelopen jaren goed in geslaagd om bij de invoering van de veranderingen partijen te verbinden.
Om welke redenen verwierp de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) in het najaar van 2015 de toen voorliggende zorgstandaard? Wat vond het CPZ daar precies van?
De NVOG heeft destijds aan het CPZ gemeld zich niet te kunnen vinden in de toen voorliggende conceptversie van de zorgstandaard integrale geboortezorg omdat het principe van een gezamenlijke verantwoordelijkheid (van gynaecoloog en verloskundige) van het begin van de zwangerschap tot en met het kraambed en de hiermee gepaard gaande gezamenlijke risicoselectie naar hun oordeel onvoldoende naar voren kwam. De gedachte van integrale samenwerking en het gezamenlijk verantwoordelijkheid dragen voor cliënten/patiënten vanaf het begin is volgens de NVOG de essentiële basis voor de meest veilige zorg. Deze input is meegenomen in een volgende versie van de zorgstandaard integrale geboortezorg. Over die volgende versie van de zorgstandaard is uitgebreid overleg gevoerd met KNOV en NVOG. In november/december 2015 heeft vervolgens mediation plaatsgevonden en leek een akkoord bereikt over de definitieve tekst van de zorgstandaard.
Vindt u het terecht dat verloskundigen nu kritiek krijgen vanwege het verwerpen van de zorgstandaard, terwijl het verwerpen van de NVOG leidde tot een nieuwe zorgstandaard? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de KNOV om de zorgstandaard al dan niet te autoriseren. De KNOV heeft ertoe besloten dit niet te doen. Dat is hun goed recht. Het bestuur van het CPZ heeft (zie hun website) inmiddels afstand genomen van de geuite kritiek en heeft daar excuses voor aangeboden.
Is het al vaker voorgekomen dat het Zorginstituut Nederland (ZiN) de regie heeft overgenomen na onenigheid tussen verschillende betrokken partijen? Zo ja, hoe vaak en in welke situaties?3
Het Zorginstituut heeft drie keer eerder zijn doorzettingsmacht ingezet.
Het Zorginstituut is in 2015 verzocht om het draagvlak te onderzoeken voor de beschreven normen en indicatoren in de kwaliteitsvisie Spoedzorg (Zorgverzekeraars Nederland, 2013). Dit traject heeft geleid tot de vaststelling van relevante indicatoren voor 6 spoedindicaties, waaronder de geboortezorg.
Sinds begin 2016 zet het Zorginstituut doorzettingsmacht in voor de totstandkoming van een nieuwe kwaliteitsstandaard voor de organisatie van Intensive Care (IC) zorg. Na een in 2010 gestart traject met verschillende problemen rond de voortgang van de nieuwe richtlijn IC is in juli 2015 de nieuwe richtlijn door enkele betrokken partijen verworpen. Hierna is het de partijen niet gelukt om eensgezind de richtlijn IC te voltooien en om voor de deadline tot een gezamenlijk resultaat te komen.
Zowel in 2015 als 2016 heeft het Zorginstituut doorzettingsmacht ingezet in de totstandkoming van indicatorensets medisch specialistische zorg. Partijen werden het niet eens over de verplichte set, waarna het Zorginstituut de regie heeft overgenomen.
Kan gegarandeerd worden dat het ZiN de inbreng van de KNOV wel serieus neemt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen redenen om te twijfelen aan de werkwijzen en procedures van het Zorginstituut. Het Zorginstituut is juist als onafhankelijke publieke organisatie speciaal opgericht om in gevallen waar partijen er niet met elkaar uitkomen knopen door te hakken. De Adviescommissie Kwaliteit (ACK) van het Zorginstituut heeft een tijdelijke commissie samengesteld die als taak krijgt een eventueel aangepaste versie van de integrale standaard geboortezorg op te stellen. De opmerkingen van alle partijen uit de autorisatiefase zullen hierbij als input fungeren. Deze tijdelijke commissie bestaat uit gezaghebbende personen die zonder last of ruggespraak tot een inhoudelijk oordeel zullen komen. Het resultaat zal ter consultatie naar alle betrokken organisaties gestuurd worden, waarna de ACK de definitieve versie ter vaststelling aan de raad van bestuur van het Zorginstituut zal aanbieden.
Het geweld rondom het Agua Zarca project in Honduras en de vermeende betrokkenheid van de Nederlandse ontwikkelingsbank FMO |
|
Jasper van Dijk , Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het nieuws dat één of misschien drie van de vier reeds gearresteerde verdachten van de moord op mensenrechtenactiviste Berta Cáceres in Honduras direct gelieerd is/zijn aan projectontwikkelaar DESA, welke o.a. met financiering van de Nederlandse ontwikkelingsbank FMO het Agua Zarca project in Honduras uitvoert? Wat is uw reactie hierop?1
Het kabinet is geschokt door het bericht. De sociale conflictsituatie rond het Agua Zarca project moet bezien worden in een context van hevige polarisatie, schrijnende ongelijkheid en ernstige straffeloosheid. Het kabinet vindt dat FMO een juist besluit heeft genomen door op 8 mei jl. bekend te maken dat het zich terug zal trekken uit het Agua Zarca project.
Bent u bekend met signalen vanuit mensenrechtenorganisatie COPINH, waar ook Caceres toe behoorde, dat leden van deze organisatie nog steeds bedreigingen uit onbekende hoek, maar mogelijk als gevolg van hun protest tegen het Agua Zarca project, ontvangen? Bent u bereid hierover het gesprek aan te gaan met de Hondurese overheid? Welke rol dicht u ontwikkelingsbank FMO in dit kader toe?
Op 26 april jl. heeft het kabinet gesproken met een delegatie van COPINH, waaronder de dochter van Bertha Cáceres. Ook is de delegatie van COPINH op 25 april jl. in gesprek gegaan met FMO. Tijdens beide bijeenkomsten heeft COPINH melding gemaakt van geweld en mensenrechtenschendingen rondom het Agua Zarca project.
De Nederlandse ambassadeur in Costa Rica heeft tijdens haar bezoek aan Honduras op 11 maart jl. er bij de autoriteiten onder andere op aangedrongen dat zij zich dienen in te spannen voor een klimaat waarin mensenrechtenverdedigers, zoals Berta Cáceres, en journalisten veilig hun werk kunnen doen. Nederland zal tijdens toekomstige diplomatieke contacten aandacht blijven vragen voor deze kwestie.
FMO wil op geen enkele wijze betrokken zijn bij mensenrechtenschendingen. Het investeringsbeleid van FMO is erop gericht om een zo groot mogelijke positieve ontwikkelingsimpact te realiseren. Gegeven de recente gebeurtenissen rond het Agua Zarca project is besloten om uit het project te stappen.
Hoe kijkt u aan tegen de vorderingen van het onderzoek naar de moord op mensenrechtenactiviste Berta Cáceres in Honduras? Deelt u de opvatting dat de UN High Commissioner voor mensenrechten met een louter monitorende bevoegdheid onvoldoende toegevoegde waarde biedt aan de daadwerkelijke uitvoering van het onderzoek? Hoe kijkt u in dat licht aan tegen het betrekken van de Inter American Commission on Human Rigths (IACHR)?
Het kabinet heeft per brief de Hondurese autoriteiten opgeroepen om het aanbod van de Inter American Commission on Human Rigths (IACHR) te accepteren en hen te betrekken bij het onderzoek naar de moord op Berta Cáceres. De IACHR zou door middel van een onafhankelijk onderzoek moeten nagaan of de handelingen van de Hondurese overheid tot nu toe in overeenstemming zijn met de hoogste internationale onderzoeksnormen.
Het onderzoek naar de moord op Berta Cáceres laat eens te meer zien dat een structurele aanpak van straffeloosheid voor mensenrechtenschenders in Honduras noodzakelijk is. Om op de lange termijn verbeteringen door te kunnen voeren is de inzet van de Office of the High Commisioner on Human Rigths (OHCHR) en de Mission to Support the Fight against Corruption and Impunity in Honduras (MACCIH) van belang.
Indien de Hondurese overheid zich niet ontvankelijk opstelt tegenover bijvoorbeeld de aanwezigheid van de IACHR, welke alternatieven ziet u dan om tot een gedegen en onafhankelijk onderzoek te komen?
Het kabinet verwelkomt de opzet van een OHCHR kantoor in Honduras en de start van MACCIH in verband met lokale presentie in Honduras. Het mandaat van beide organisaties ligt in het monitoren en ondersteunen van de Hondurese overheid. Deze ondersteuning is cruciaal in een structurele aanpak van het versterken van de mensenrechten, verbetering van de veiligheid en het terugdringen van corruptie en straffeloosheid. MACCIH komt overeen met de Internationale Commissie tegen de Straffeloosheid in Guatemala (CICIG). MACCIH onderzoekt de zaak Berta Cáceres en zal zich eerst richten op het vaststellen van eventuele corruptie tussen lokale overheden, zakenwereld en criminele circuits die zo typerend zijn voor de regio. OHCHR zal begin juni 2016 starten.
Welke rol dicht u de Nederlandse overheid toe bij het door de Nederlandse ontwikkelingsbank FMO aangekondigde feitenonderzoek? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit feitenonderzoek onafhankelijk wordt uitgevoerd?
Het kabinet vindt het cruciaal de feiten goed op een rij te hebben en heeft daarom betrokken stakeholders de mogelijkheid gegeven om hun visie op het project te delen. Het kabinet heeft er op aangedrongen dat naast FMO relevante spelers uit het maatschappelijk middenveld bij de onderzoeksopzet van de missie naar Honduras zijn betrokken. In het onderzoeksteam is een erkend internationaal ombudsman opgenomen om de overzichtsrol te vervullen.
Het kabinet hecht er aan de uitkomsten van dit onderzoek af te wachten. Een afgewogen oordeel is van belang voor een bemiddelingsproces met de lokale bevolking om lokaal het geweld te de-escaleren in relatie tot het Agua Zarca project. Conform the OECD guidelines on responsible business conduct, is FMO, in het geval van een eenzijdige terugtrekking, verantwoordelijk voor een «responsible disengagement».
Kunt u bevestigen dat na het tijdelijk opschorten van de financiering door ontwikkelingsbank FMO en de eveneens betrokken Finse FinnFund de activiteiten binnen het Agua Zarca daadwerkelijk stilliggen? Zo nee, welke mogelijkheden ziet u om deze activiteiten alsnog een halt toe te roepen gedurende het onderzoek naar de moord op Cáceres alsook het feitenonderzoek van ontwikkelingsbank FMO?
De projectontwikkelaar van het Agua Zarca project heeft voor zover mogelijk en met de nog beschikbare middelen de bouw voortgezet. Opschorting van de financiering door FMO en FinnFund heeft er toe geleid dat bouwwerkzaamheden nu stilliggen. Zo lang er geen andere financiers in het project stappen zullen deze werkzaamheden dan ook stil blijven liggen.
Kunt u toelichten hoe Nederlandse organisaties, zoals ontwikkelingsbank FMO, moeten voorkomen dat ze betrokken raken bij intimidatie, geweld en moord?
Het kabinet hecht aan het belang van een goed ondernemingsklimaat en infrastructurele investeringen voor inclusieve duurzame ontwikkeling. Gegeven de sterke relatie met mensenrechten, is reflectie nodig over de manier hoe deze projecten gepland en geïmplementeerd worden. De uitdagingen rond de maatschappelijke inbedding van infrastructurele projecten zijn enorm en kunnen alleen het hoofd geboden worden als deze in een bredere context bekeken worden. Het kabinet heeft er bij FMO op aangedrongen dat de dialoog met het maatschappelijk middenveld verder wordt geïntensiveerd en projecten vroegtijdig worden aangekondigd op hun website zodat alle betrokkenen hun zienswijze op het project kunnen geven. Door gezamenlijke inzet van maatschappelijk middenveld, overheden en ontwikkelingsbanken kunnen incidenten vaker worden voorkomen.
Het kabinet constateert daarnaast dat het vraagstuk van land governance en mensenrechtenschendingen rond infrastructurele projecten veel groter is dan alleen de investeringen van FMO. Het kabinet vindt het daarom noodzakelijk om extra aandacht te geven aan de juiste checks en balances rond grote investeringsprojecten. Nederland zal het debat hierover verder intensiveren en vooral bezien of bestaande procedures rondom Free Prior and Informed Consentverbeterd kunnen worden. Nederland heeft dit op 26 mei jl. nog onder de aandacht gebracht bij de associatie van Europese Ontwikkelingsbanken. Een goede politieke economische contextanalyse bij het toekennen van financiering met behulp van het Nederlandse bedrijfsleven instrumentarium moet een voorwaarde zijn. Het kabinet ondersteunt daarom organisaties die zich inzetten voor transparantie rondom de aanbesteding van publieke werken. De organisaties Hivos en Article 19 richten zich op Open Contracting met specifieke aandacht op het mondig maken van het maatschappelijk middenveld.
De interne crisis in zorginstelling De Gelderhorst |
|
Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het voortslepend intern conflict tussen de Raad van Toezicht (RvT) en de rest van de organisatie van De Gelderhorst?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de huidige situatie, waarin de organisatie van De Gelderhorst al een half jaar geleden het vertrouwen in de RvT heeft opgezegd, de RvT niet wil opstappen en waarvoor een oplossing op dit moment nog ver weg lijkt?
Deze situatie is onwenselijk. Vertrouwen en een open en transparante manier van communiceren zijn essentieel bij het besturen van een instelling. Daar lijkt bij de Gelderhorst nu geen sprake meer van te zijn. Deze impasse moet dan ook snel worden doorbroken. Voorop staat dat de kwaliteit en continuïteit van zorg voor de cliënten gegarandeerd blijft. Op dit moment heb ik geen signalen dat deze gevaar lopen. (Zie ook mijn antwoord op vraag 4).
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) onderzoekt de actuele situatie bij De Gelderhorst en kijkt daarin ook naar de rol van de bestuurlijke partijen.
Welke mogelijke oplossingsrichtingen ziet u voor dit intern conflict, welke in een impasse geraakt lijkt te zijn? Wie is volgens u nu aan zet om de huidige situatie, die voor veel onrust onder bewoners en medewerkers zorgt, te doorbreken? Welke acties hebben hierbij volgens u prioriteit?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw inschatting van de invloed van het intern conflict op de continuïteit van zorg binnen De Gelderhorst?
Zowel de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) als de IGZ hebben mij laten weten dat er op dit moment geen aanwijzingen zijn dat de continuïteit van de zorg in gevaar is. Wel is uit contact van de IGZ met de bestuurder duidelijk geworden dat onder de medewerkers onzekerheid is over de vraag in welke richting De Gelderhorst zich in de nabije toekomst zal ontwikkelen en hoe het bestuurlijke conflict zal aflopen. Deze spanning en onzekerheid kunnen potentieel leiden tot een toename van het verzuim en verloop en daarmee een risico vormen voor de kwaliteit en de continuïteit van zorg. De IGZ onderzoekt de actuele situatie bij De Gelderhorst en kijkt daarin ook naar de rol van de bestuurlijke partijen. Mochten er aanwijzingen komen dat de continuïteit van zorg in gevaar komt, dan zal de NZa het betreffende zorgkantoor aanspreken op de zorgplicht.
Welke rol dicht u de communicatie tussen bestuur, RvT en de rest van de organisatie toe binnen dit conflict? Acht u het ook een verontrustend signaal dat de cliëntenraad en ondernemingsraad van De Gelderhorst de communicatie met de RvT als stroef en niet bepaald transparant beoordeelt? Op welke manier wordt een RvT binnen een zorginstelling volgens u geacht te communiceren naar cliënten, medewerkers en bestuur?
Vertrouwen en een open en transparante manier van communiceren zijn essentieel voor alle betrokken partijen, ook voor de Raad van Toezicht. Bij de Gelderhorst lijkt er op dit moment geen sprake meer te zijn van goede interne communicatie. Deze impasse moet dan ook snel worden doorbroken.
De IGZ ziet op dit moment toe op de situatie en wanneer zij van oordeel is dat de kwaliteit en veiligheid van de zorg in het geding komt dan neemt zij maatregelen.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat de onrust en onzekerheid die onder cliënten en medewerkers van De Gelderhorst is ontstaan, zo snel mogelijk moet worden weggenomen en dat open en transparante communicatie tussen alle betrokkenen voorop moet staan? Hoe ziet u deze communicatie over dit conflict vervolgens voor zich? Hoe beoordeelt u overigens de reactie in de open brief van de RvT van De Gelderhorst?
Ik ben het eens dat het conflict zo snel mogelijk dient te worden opgelost.
Daarbij is vooral van belang dat de verhoudingen tussen de Raad van Bestuur, Raad van Toezicht, ondernemingsraad en cliëntenraad zo spoedig mogelijk genormaliseerd worden. De IGZ onderzoekt dan ook de actuele situatie bij De Gelderhorst en kijkt daarin ook naar de rol van de bestuurlijke partijen.
Vindt u het ook een zorgelijk signaal dat de cliënten- en ondernemingsraad van De Gelderhorst aangeven twijfels te hebben aan de integriteit en doelstellingen van de RvT, en hierbij in het bijzonder aan de nieuwe voorzitter van de RvT? Welke oorzaken ziet u voor deze ontstane twijfel, en bent u het eens met de stelling dat zelfs maar de schijn van belangenverstrengeling altijd voorkomen moet worden door transparante communicatie?
Ik kan dit niet goed beoordelen, maar ik vind een dergelijk oordeel als zodanig zeer ernstig. De Wet Toelating Zorginstellingen stelt dat een toezichthoudend orgaan onafhankelijk van welk deelbelang dan ook moet functioneren. De IGZ neemt dit aspect mee in haar onderzoek.
Vindt u het ook een verontrustend signaal dat voor het ingezette mediationtraject tussen de bestuurder en de leden van de RvT van De Gelderhorst, de cliënten- en ondernemingsraad niet aan tafel zitten, terwijl zij juist de partijen zijn die het vertrouwen in de RvT hebben opgezegd?
Mediation kan in het algemeen helpen om vertrouwen te herstellen. Daarbij is van belang dat alle bij het betreffende conflict betrokken partijen aanschuiven en het belang van mediation onderkennen. Hoe dit proces bij de Gelderhorst precies vorm heeft gekregen is voor mij niet te beoordelen. Daar zijn Raad van Bestuur en Raad van Toezicht zelf verantwoordelijk voor. Het is evident dat het niet in het belang van de zorgorganisatie is dat dergelijke conflicten lang voortslepen. Zoals gezegd onderzoekt de inspectie dan ook de actuele situatie bij De Gelderhorst.
Bent u het ermee eens dat een mediationtraject een mogelijke oplossing kan zijn voor de huidige situatie, mits hierin alle betrokken partijen worden meegenomen? Acht u de inclusie van de cliënten- en ondernemingsraad ook als noodzakelijk voor een doorbreking van het conflict; juist gezien het feit dat onduidelijkheid en onvoldoende en stroeve communicatie mede de basis hebben gevormd van het voorliggende conflict?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe ziet u de verhouding tussen het handelen van de RvT van De Gelderhorst en de taak van toezichthouder zoals geschetst binnen «Goed bestuur in de zorg», waarbij de toezichthouder zich «positief kritisch opstelt en rekening houdt met het publieke belang van de instelling, en waarbij ook de perspectieven van direct betrokkenen (zoals cliënten en medewerkers) belangrijk zijn bij de toetsing?»2
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Welke lessen zijn volgens u te trekken uit deze conflictsituatie tussen de verschillende partijen in het kader van zeggenschap en medezeggenschap van cliënten- en patiëntenraden? Op welke manier kan uit het conflict binnen De Gelderhorst lessen worden getrokken voor de toekomst?
Ik kan niet oordelen over wat er precies aan de hand is bij de Gelderhorst. Ik kan dus ook – op basis van een enkele casus – geen algemene conclusies trekken over de medezeggenschap van cliëntenraden. Zoals ik in mijn antwoorden op voorgaande vragen reeds heb aangegeven, is het van belang dat alle partijen in gesprek blijven. Daar lijkt bij de Gelderhorst geen sprake meer van te zijn. Het is van belang dat deze impasse zo snel mogelijk wordt doorbroken.
Het bericht 'Samenscholingsverbod na 'Marokkaanse' onlusten in Ede' |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) , Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Hebt u kennis genomen van het artikel «Samenscholingsverbod na «Marokkaanse» onlusten in Ede»?1
Ja
Begrijpt u de grote zorgen van veel inwoners van Ede na brandstichtingen, vernielingen en geweld tegen agenten door een groep jeugdig crapuul?
Ja, die begrijp ik. Brandstichting, vernieling en geweld zijn onder alle omstandigheden onaanvaardbaar.
Kunt u aangeven hoeveel van de rellende jongeren zijn opgepakt door de politie en inmiddels vastzitten?
Er zijn tot nu toe 10 verdachten aangehouden voor respectievelijk overtreding van het samenscholingsverbod, wederspannigheid, belediging, niet voldoen aan een ambtelijk bevel, het opzettelijk overtreden van het gebiedsverbod, overtreding van de Wet op de Identificatieplicht, baldadigheid of voor een combinatie van deze feiten.
Alle verdachten zijn heengezonden. Drie verdachten hebben een dagvaarding voor de zitting meegekregen, één verdachte een OM strafbeschikking, vier ontvingen een proces-verbaal wegens een overtreding en in twee zaken heeft nog geen beoordeling plaatsgevonden.
Wat is volgens u de reden dat Marokkaanse jongeren zo extreem zijn oververtegenwoordigd in de criminaliteit (en met name geweldsdelicten), met in achtneming van het feit dat deze groep ook na correctie van de sociaaleconomische achterstand oververtegenwoordigd blijft (https://www.wodc.nl/images/ob277_volledige_tekst_tcm44–225797.pdf)?
Het onderzoek waar naar wordt verwezen dateert uit 2009. Uit meer recent onderzoek2 blijkt dat de belangrijkste risicofactoren voor jeugdcriminaliteit voornamelijk te vinden zijn in de sociale en ruimtelijke omstandigheden: (foute) vriendengroep, armoede en wonen in grootstedelijke concentraties zoals achterstandwijken. En in dezelfde omstandigheden blijkt dat jongeren van diverse herkomst zich min of meer gelijk gedragen.
Binnen de aanpak van jeugdcriminaliteit wordt geen onderscheid gemaakt naar doelgroepen. De aanpak zet in op maatwerk en met inachtneming van beschermende en risicofactoren en goede screening (Landelijk instrumentarium Jeugdstrafrechtketen) wordt gekomen tot een aanpak die toegesneden is op niet alleen het gepleegde delict maar ook op andere van belang zijnde factoren die liggen in de persoon van de jeugdige verdachte.
Deelt u de mening dat veel ontspoorde jongeren, zeker ook Marokkaanse, baat zouden hebben bij een aantal maanden militaire tucht om zo de broodnodige manieren alsnog mee te krijgen? Zo ja, op welke termijn denkt u ons initiatief (https://www.tweedekamer.nl/downloads/document?id=bc379bf4-c9ae-49a8-b924-fc5a2802844c&title=Initiatiefnota%20.pdf) om te zetten in beleid?
Nee, die mening deel ik niet. Er zijn verschillende effectieve interventies met gebruik van rolmodellen, een integrale gezinsaanpak en aandacht voor een nuttige vrijetijdsbesteding. Stevige aanpakken die zowel preventief als repressief worden ingezet. Hierbij is veel aandacht voor het corrigeren van grensoverschrijdend gedrag en het omgaan met gezag. Daarnaast wordt de jongere meer bewust gemaakt van zijn eigen verantwoordelijkheid en krijgt een reële reflectie op zijn eigen gedrag aandacht. In deze interventies staat maatwerk centraal.