Het bericht dat weinig Nederlanders werk vinden in Duitsland |
|
Agnes Mulder (CDA), Eppo Bruins (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Weinig Nederlanders zoeken baan in Duitsland»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusies uit de Internationaliseringsmonitor, bijvoorbeeld de conclusie dat Nederlanders minder vaak een baan in Duitsland kiezen, terwijl de werkgelegenheid in Duitsland relatief hoger is?
De Internationaliseringsmonitor toont opnieuw het belang van Duitsland als handelspartner. Een onderdeel van de monitor is een actualisatie van een eerder onderzoek van het CBS en het PBL naar grenspendel. Cijfers laten zien dat de stroom uitgaande pendelaars iets is toegenomen. Naar Duitsland is het aantal grenspendelaars met 7% gestegen van 5.100 (in 2012) naar 5.700 (in 2014) en naar België is het aantal gestegen met 18% van 4.800 (in 2012) naar 5.600 (in 2014). Daarnaast is een vergelijkbaar aantal Nederlanders met een baan in de Duitse grensstreek ook in Duitsland gaan wonen. Uit het onderzoek blijkt dat er relatief weinig Nederlanders over de grens werken en dat de potentie veel groter is. Het lijkt er dus sterk op dat voor Nederlandse werkzoekenden er onbenutte kansen over de grens liggen. Dit onderschrijft het belang van het Actieteam grensoverschrijdende economie en arbeid. Met het Actieteam, bestaande uit vertegenwoordigers van grensprovincies, gemeenten, VNG, MKB-Nederland, Euregio’s en de rijksoverheid, geven de betrokkenen de grensoverschrijdende samenwerking op het vlak van economie en arbeid een extra impuls.
Wanneer stuurt u de conclusies van het Actieteam grensoverschrijdende economie en arbeid (GEA) naar de Kamer? Wat is het vervolg op deze conclusies?
Op 22 september 2016 hebben de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en Economische Zaken (EZ) uw Kamer per brief (Kamerstuk 32 851, nr. 32) geïnformeerd over de huidige stand van zaken van het Actieteam. Naar het zich nu laat aanzien, wordt u uiterlijk in het eerste kwartaal 2017 door het kabinet geïnformeerd over de resultaten van het Actieteam en de borging van ingezette en de lopende activiteiten.
Welke concrete belemmeringen hebt u inmiddels weg kunnen nemen sinds de vorige rapportage over knelpunten voor onderwijs, ondernemerschap en arbeidsmarkt in grensregio’s, bijvoorbeeld op het gebied van diploma-erkenning?
Het Actieteam richt zich primair op de onderwerpen informatievoorziening, arbeidsbemiddeling, buurtaalonderwijs en cultuur, erkenning van Nederlandse diploma’s in onze buurlanden, bereikbaarheid en ondernemerschap. Voor al deze prioritaire onderwerpen is door het Actieteam gewerkt aan het inzichtelijk maken van de casuïstiek, analyse van de maatregelen die er al plaatsvinden en van de benodigde intensiveringen. Hiervoor is, onder meer via expertmeetings, nadrukkelijk contact gelegd met (regionale) ervaringsdeskundigen vanuit het perspectief van werkgevers, werknemers, onderwijs- en onderzoeksinstellingen, intermediaire organisaties, uit het binnen- en het nabije buitenland.
Ook zijn er diverse bestuurlijke contacten gelegd met vertegenwoordigers van de deelstaatregeringen van Vlaanderen, Nedersaksen en Noordrijn-Westfalen en op federaal niveau tijdens de Duits-Nederlandse Top in Eindhoven april 2016.
Het Actieteam rapporteert in het eerste kwartaal 2017 over de belangrijkste (benodigde) maatregelen vanuit alle stakeholders op de onderwerpen die als prioritair zijn benoemd. Tegelijkertijd zijn grensregio’s al voortvarend aan de slag en worden zij daarbij ondersteund door nationale acties, bijvoorbeeld via het plan van aanpak «Buurtaalonderwijs in het basisonderwijs», aangekondigd in de brief van de Staatssecretaris van OCW van 15 oktober 2015 (Kamerstuk 34 031, nr. 17). Hiervoor is EP-Nuffic op 1 juni 2016, in opdracht van het Ministerie van OCW, gestart met het vergroten van het bewustzijn van het belang van buurtaalonderwijs en het bieden van handvatten (o.a. lesmateriaal) waarmee buurtaalonderwijs gemakkelijker kan worden aangeboden. Dit is ondersteunend aan de lopende acties van grensprovincies, -gemeenten en onderwijsinstellingen, bijvoorbeeld vanuit het recent gestarte INTERREG-project Spreek je Buurtaal van de regio Achterhoek in samenwerking met onder andere regio Twente, regio Hardenberg en betrokken partijen in de aanliggende regio in het buurland.
Specifiek voor diploma-erkenning zijn door de Minister van OCW afspraken gemaakt met in eerste instantie NoordRijn-Westfalen, om de meest dringende knelpunten binnen met name de verzorging snel bilateraal in kaart te brengen en oplossingen voor te stellen. In een later stadium zal dit ook met Nedersaksen gaan gebeuren. Hiervoor verwijzen we gemakshalve ook naar de antwoorden van de Minister van OCW op de vragen van het lid Straus (2016Z15412) over diploma-erkenning.
Tevens zijn en worden er langs de gehele grens grensinformatiepunten (grensinfopunten) opgezet door de grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden, waar burgers zich door professionals kunnen laten adviseren over de mogelijke consequenties van werken over de grens. Vanuit het Ministerie van SZW zijn er eind 2015 extra middelen beschikbaar gesteld voor deelname van de Bureaus Belgische en Duitse Zaken aan regionale spreekuren langs de grens over grensarbeid. Vanuit (Eu-)regionale grensinfopunten wordt gewerkt aan een landelijk dekkend netwerk langs de grens, een gezamenlijke branding en dienstverleningspakket. Hierdoor zijn de grensinfopunten herkenbaar voor de burgers en werkgevers als locaties waar betrouwbare informatie kan worden verkregen. Maar kan er in de toekomst ook beter gebruik gemaakt worden van de schaalvoordelen, zoals kostenvermindering en kennisuitwisseling.
Dit betekent niet dat de genoemde belemmeringen meteen zijn verminderd. Sommige maatregelen moeten nog worden geïmplementeerd. Gesprekken met buurlanden hebben hun tijd nodig. De politieke noodzaak om zaken te regelen moet soms nog over de grens worden ingebracht. Bovendien vraagt ook het vergroten van het bewustzijn bij werkzoekenden, werkgevers, scholen, ouders en leerlingen van de mogelijkheden die er over de grens liggen om maatregelen en eenduidige communicatie. Ook op dat punt constateert het Actieteam dat er nog veel te winnen is de komende periode en zal het gerichte maatregelen voorstellen.
Wordt al optimaal gebruik gemaakt van de INTERREG-middelen om een impuls te geven aan het mkb en innovatie en om barrières weg te nemen (in lijn met de motie van de leden Schouten en Agnes Mulder2)? Hoe wordt structurele financiering van informatie en advisering door de grensinformatiepunten voor werknemers en bedrijven in grensregio’s geborgd? Hoe vindt deze structurele financiering ook na het jaar 2020 plaats, aangezien de EU-subsidie tot het jaar 2020 is gegarandeerd?
Via vier INTERREG A-programma’s (Duitsland-Nederland, Vlaanderen-Nederland, Twee Zeeën en Euregio Maas-Rijn) investeren de Europese Unie, EZ, de provincies en de overheden in de buurlanden gezamenlijk een miljard euro in grensoverschrijdende economie in de periode 2014–2020. De projecten richten zich o.a. op innovatie (sterke sectoren) en efficiënt omgaan met grondstoffen en energie. De belangrijkste doelgroepen zijn het mkb en de kennisinstellingen. Binnen elk INTERREG-programma zijn er middelen gereserveerd en worden benut voor het verminderen van de barrièrewerking van de grens, bijvoorbeeld op het gebied van arbeidsmarkt, onderwijs, natuur, milieu en veiligheid.
In het programmagebied Duitsland-Nederland zijn op dit moment 11 projecten goedgekeurd die tot doel hebben de grensoverschrijdende arbeids- en scholingsmobiliteit te vergroten. Hiermee wordt er tot 2020 bijna 35,5 miljoen geïnvesteerd in de verbetering van de grensoverschrijdende arbeids- en scholingsmobiliteit. Een mooi voorbeeld is het «koepelproject arbeidsmarkt Noord, grenzeloze kansen», gericht op het versterken van de grensoverschrijdende arbeidsmarkt in Noord-Nederland en Nedersaksen.
De Nederlands-Duitse grensinfopunten zijn INTERREG-gefinancierd, dit geldt ook voor de (gedeeltelijk) nog in te richten Vlaams-Nederlandse grensinfopunten. Dit betekent dat deze financiering eindig is. De eerste projecten lopen in 2018 af, de overige projecten medio en eind 2019. De grensinfopunten in de Euregio Maas-Rijn bestaan al langer en worden inmiddels niet meer door INTERREG gefinancierd, maar door de lokale en regionale overheden.
Het Ministerie van SZW heeft uw Kamer toegezegd om in 2018 een evaluatie uit te voeren naar de totale structuur van informatie aan grensarbeiders, om op basis daarvan besluitvorming over structurele financiering mogelijk te maken, mede in het licht van de continuïteit van de dienstverlening.
Het bericht ‘Criminelen wijken uit naar Gelderland voor dumpen drugsafval.’ |
|
Gert-Jan Segers (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Criminelen wijken uit naar Gelderland voor dumpen drugsafval»?1
Ja.
Wat vindt u van de resultaten van het onderzoek van de ChristenUnie Gelderland waaruit blijkt dat het aantal drugsdumpingen in de provincie Gelderland toeneemt? Hoe verklaart u deze?
Dat er een lichte toename waarneembaar is herken ik uit de cijfers die mij bekend zijn en kan mogelijk verklaard worden door een intensivering van de aanpak in het zuiden van het land. Hierover bent u geïnformeerd in de antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Dik-Faber en Segers (beiden ChristenUnie) over dumping van drugsafval in Gelderland (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2481) en de vragen van de leden Cegerek en Volp (beiden PvdA) over de verschuiving van drugsdumpingen van Noord-Brabant naar Gelderland van 29 april 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2482).
Kunt u verklaren hoe het kan dat het fonds ter cofinanciering van opruimkosten van drugsafval slechts voor de helft van 400.000 euro opruimkosten is aangeschreven in 2015 (zoals u dit voorjaar in antwoord op eerdere schriftelijke vragen berichtte2), terwijl er in 2015 160 dumpingen plaatsvonden, met gemiddelde opruimkosten van 20.000 euro? Hoe komt het volgens u dat veel mensen geen beroep doen op het fonds?
Uit een evaluatie naar de doelmatigheid van het convenant «Uitvoering amendement cofinanciering opruiming drugsafval» (Adviesbureau Ambient, 26 augustus 2016) blijkt dat er over 2015 voor 105 drugsafvaldumpingen cofinanciering is aangevraagd met gemiddeld ca € 4.200,– aan opruimkosten per dumping.
Dit is veel lager dan de genoemde grove schattingen van provincie Noord Brabant die uitkwamen op gemiddelde opruimkosten van ca. € 20.000. In deze schattingen werd echter rekening gehouden met hogere opruim/saneringskosten bij bodemverontreiniging door lekkende vaten.
Bij de meeste aanvragen voor vergoeding lagen de kosten tussen € 1.000,– tot € 2.000,–. Slechts in 11% van de aanvragen ging het om bedragen groter dan € 10.000,–.
Voor het achterblijven van het aantal aanvragen zijn drie oorzaken aan te wijzen:
De provincies verwachten dat gemeenten en zaakgerechtigden voor de resterende looptijd van de regeling steeds beter op de hoogte zullen zijn van het bestaan en de voorwaarden van de regeling en deze meer zullen gaan benutten.
Bent u bereid in overleg met de provincies het fonds zo in te laten richten dat mensen die met drugsdumping te maken hebben binnen een maand, in plaats van pas een jaar later, een beroep kunnen doen op een tegemoetkoming in de kosten?
Om te voorkomen dat sommige gemeenten en grondeigenaren wél een bijdrage in de kosten krijgen voor het opruimen van drugsafvaldumpingen en andere niet, omdat het beschikbare bedrag is uitgeput, is door IenM en de provincies afgesproken dat het per provincie beschikbaar gestelde bedrag naar evenredigheid met de gemaakte kosten tussen de aanvragers van een bijdrage wordt verdeeld.
In de huidige regeling wordt daarom per jaar en per provincie vóóraf het totale aangevraagde bedrag aan cofinanciering geïnventariseerd, opdat alle gedupeerden in een provincie een percentueel gelijke tegemoetkoming kunnen krijgen. Dit is door IenM en de provincies ook vastgelegd in het Convenant «Uitwerking amendement cofinanciering opruiming drugsafvaldumpingen».
Het loslaten van deze werkwijze en snellere uitkering van kostenvergoeding kan ertoe leiden dat de laatste indieners geen vergoeding meer kunnen krijgen. Dit is nadrukkelijk niet de bedoeling van de in het convenant uitgewerkte kostenvergoedings-regeling.
Bent u bereid in overleg met de provincie Brabant en andere provincies het fonds zo in te richten dat financiering van een hoger percentage van de kosten mogelijk wordt?
Met het amendement op de begroting van Infrastructuur en Milieu van 2016 van de leden Cegerek en R. Dijkstra en de uitwerking hiervan in het convenant tussen IenM en de provincies, is de cofinanciering (van 50%) van de opruimkosten van drugsafval dumpingen geregeld. Hieraan ligt het zelfzorg-principe ten grondslag. Ik wil hieraan vasthouden.
Uit de evaluatie naar de doelmatigheid van de regeling blijkt echter dat gedupeerden feitelijk minder dan 50% van de gemaakte kosten gefinancierd krijgen, doordat de tijd die zij besteden aan de organisatie van het opruimen tot nu toe niet werd meegenomen in de aanvragen voor cofinanciering.
Ik ben met de provincies in gesprek om de mogelijkheden voor betere benutting van de vergoedingsregeling te verkennen. Dit, binnen de kaders die in het amendement op de begroting en het convenant worden aangegeven.
Kent u de suggestie van officier van justitie Gelissen, die ervoor pleit dat daders van drugsdumping en productie van drugs verplicht worden een bijdrage te storten in het fonds dat opruimen van afval co-financiert? Bent u bereid eraan bij te dragen dat dit mogelijk wordt? Zo ja, hoe?
De suggestie van de officier van justitie Gelissen om veroordeelden wegens drugsdumping en/of productie van (synthetische) drugs te verplichten om een storting te doen in een fonds om het opruimen van de schade door drugsdumpingen te financieren heeft het OM momenteel in beraad.
Bent u bereid met de provincies om de tafel te gaan zitten om te overleggen hoe ook in andere provincies geleerd kan worden van de taskforce drugs van de provincies Brabant en Zeeland, ook aan de hand van de evaluatie van de taskforce die binnenkort zal verschijnen? Bent u verder bereid met deze provincies te bespreken welke knelpunten zij ervaren in de bestrijding van drugscriminaliteit en drugsdumping en de Kamer over de uitkomsten daarvan te berichten?
In Zuid Nederland werken alle relevante partijen waaronder het Openbaar Ministerie, politie, gemeenten, Belastingdienst, Regionale Informatie- en Expertise Centra, FIOD en de Koninklijke Marechaussee samen in de bestrijding van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. De Taskforce Brabant Zeeland richt zich zowel op het effectief verstoren van de criminele industrie als op het versterken van de bestuurlijke weerbaarheid en integriteit. Indien elders in het land behoefte bestaat aan een versterking van de één overheid aanpak, ben ik zeker bereid om daarover van gedachten te wisselen. De evaluatie van de aanpak van de Taskforce biedt daartoe nuttige handvatten.
Wat vindt u van de suggestie van de directeur van de taskforce, de heer Hermans, die tijdens een door de Statenfracties van de ChristenUnie in Gelderland en de ChristenUnie/SGP in
Brabant belegde conferentie, opriep tot het bijhouden van betere jaarlijkse rapportages op het thema ondermijning en drugscriminaliteit? Bent u bereid daarover in gesprek te treden met de taskforce en de Kamer over de uitkomsten van dat gesprek te berichten?
In gesprek met de Taskforce Brabant Zeeland werd duidelijk dat de heer Hermans, programmadirecteur van de Taskforce, doelde op het onderling «benchmarken» tussen projecten en/of regio’s aan de hand van een zogenaamd «dashboard» waarin resultaten en effecten van de aanpak worden bijgehouden.
Het bericht dat nieuwe verlofregeling voor moeder van meerling in de praktijk tegenvalt |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe verlofregeling voor moeder van meerling valt in de praktijk tegen» van 16 september jl.?1
Ja.
Hoe kijkt u naar de signalen die het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en de Nederlandse Vereniging van Ouders van Meerlingen (NVOM) regelmatig ontvangen dat moeders met meerlingen in de praktijk – ondanks een uitbreiding van de verlofregeling naar twintig weken – niet altijd langer verlof hebben dan moeders die bevallen van een eenling?
De regeling voor meerlingenverlof die op 1 april 2016 in werking is getreden heeft als doel dat vrouwen die een meerling verwachten 4 weken eerder zwangerschapsverlof kunnen genieten. Dit is van belang voor de gezondheid van de vrouw en de kinderen. In de praktijk meldden veel vrouwen zich voorafgaande aan het zwangerschapsverlof ziek, hoewel zij dat feitelijk niet waren. Om deze praktijk op de juiste manier vorm te geven is het zwangerschapsverlof met vier weken uitgebreid.
De wenselijkheid van uitbreiding van het zwangerschapsverlof bij de zwangerschap van een meerling staat als zodanig los van de verlofperiode van vrouwen die een eenling verwachten. Mijn indruk is dat ontvangen reacties vooral betrekking hebben op het feit dat de betrokken vrouwen bij vroeggeboorte niet aan de totale periode van 20 weken zwangerschaps- en bevallingsverlof toekomen en niet op de vergelijking met de verlofperiode van vrouwen die een eenling verwachten.
Hoeveel signalen heeft uw ministerie hierover ontvangen? Bent u bereid om de precieze aantallen op te vragen bij het UWV?
Het ministerie is hierover benaderd door de Vereniging van ouders van meerlingen. UWV heeft een beperkt aantal vragen ontvangen. Op dit moment lopen er circa 10 bezwaarzaken over de toekenning van een uitkering in verband met het meerlingenverlof.
In hoeverre deelt u de mening dat het onrechtvaardig is dat niet alle moeders met meerlingen in de praktijk langer verlof krijgen ondanks de verlengde verlofregeling naar twintig weken?
De verlenging van het zwangerschapsverlof is blijkens de toelichting op het amendement Heerma, dat strekte tot verlenging van het zwangerschapsverlof, bedoeld om de gezondheid van de a.s. moeder en kinderen tijdens de zwangerschap te ondersteunen. Geconstateerd werd namelijk dat de meeste vrouwen die zwanger waren van een meerling zich voor aanvang van het bevallingsverlof ziek meldden en dat volgens officiële richtlijnen van artsen en verloskundigen zwangere vrouwen van een meerling na 26 tot 30 weken volledig zouden moeten stoppen met werken. Daarom is het verlof bij de zwangerschap van een meerling met maximaal 4 weken verlengd. Alle zwangere vrouwen van een meerling kunnen na 30 weken zangerschap met verlof gaan.
De wenselijkheid van een mogelijk langer bevallingsverlof bij vroeggeboorte is niet aan de orde geweest. Alle vrouwen die bevallen zijn van een meerling hebben na de bevalling tenminste 10 weken verlof.
Dat in de praktijk de ene vrouw een langere totale verlofperiode heeft dan de andere hoeft op zich niet bezwaarlijk te zijn, zolang voor alle vrouwen de minimumperiodes gelden van zwangerschapsverlof vanaf 10 weken voor de beoogde de datum van bevalling en na de bevalling ten minste 10 weken bevallingsverlof.
Nu in de praktijk echter blijkt dat vrouwen bij de zwangerschap van een meerling in veel gevallen per saldo minder verlof genieten dan voorheen, hetgeen als onvoorzien en onbedoeld effect van de regeling kan worden beschouwd, ben ik bereid de Wet arbeid en zorg op dit punt aan te passen. Ik bereid daartoe een wijziging van de Wet arbeid en zorg voor. Bij indiening daarvan zal ik u ook informeren over het tijdpad van inwerkingtreding.
In hoeverre bent u bereid om ervoor te zorgen dat alle moeders met meerlingen ook in de praktijk langer recht krijgen op verlof? Zo ja, hoe bent u dit van plan om te regelen en bent u bereid om de Kamer hierover (ruim) voor de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het rapport 'Dirty Diesel – How Swiss Traders Flood Africa with Toxic Fuels' |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport Dirty Diesel van Public Eye waaruit blijkt dat diesel en benzine op zodanige wijze gemengd worden dat deze net voldoen aan de milieu en gezondheidseisen van (veelal) West-Afrikaanse landen, terwijl dit ernstige luchtvervuiling tot gevolg heeft in deze landen en grote gezondheidsrisico’s voor de lokale bevolking met zich meebrengt?1
Ja.
Acht u het wenselijk dat de olieinfrastructuur in de havenregio’s van Amsterdam en Rotterdam (samen met Antwerpen) een centrale rol speelt in het mengen (blending) en de handel (trading) van deze brandstoffen van lage kwaliteit?
De havens van Amsterdam en Rotterdam en de bedrijven die daar gevestigd zijn, spelen een belangrijke rol in de wereldwijde handel in olieproducten. Nederland behoort al decennia tot de grootste importeurs en exporteurs van olieproducten. De bedrijven (raffinaderijen, tankopslagbedrijven, handelaren) die in deze markt actief zijn, spelen een belangrijke rol in de Nederlandse economie en bieden werkgelegenheid aan duizenden mensen. Nederland exporteerde in 2015 112 miljoen ton olie. Hiervan was 85 miljoen ton uitvoer (dus productie door raffinaderijen en petrochemie en menging door groothandelaren) en 27 miljoen ton doorvoer. Van de 112 miljoen ton geëxporteerde olie ging 12 procent (13 miljoen ton) naar Afrikaanse landen.
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven.
De rijksoverheid zal deze casus inbrengen in het werkprogramma zeehavens, dat is gesloten tussen de ministeries van Infrastructuur en Milieu en Economische Zaken, havenbeheerders en zeehavenbedrijfsleven. Hierbij zal aangesloten worden bij een lopende actie die ingaat op de rol die zeehavenbeheerders kunnen spelen met betrekking tot ketenverantwoordelijkheid rondom ladingstromen. Hierbij moet bedacht worden dat havenbeheerders geen eigenaar zijn van lading. Dit legt beperkingen op aan het handelingsperspectief van havenbeheerders. Wel kunnen havenbeheerders bijvoorbeeld agenderen, faciliteren, partijen bij elkaar brengen en een bemiddelende rol spelen.
Het kabinet heeft met de olie- en gassector al in een eerder stadium gesproken over maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) en een vrijwillig IMVO-convenant. Daarvoor bleek bij de sector weinig draagvlak. De sector is van mening dat de OESO-richtlijnen al voldoende geïnternaliseerd zijn. Er zijn echter ook andere signalen, zoals onder andere verwoord in het rapport «Dirty Diesel». Daarom heeft het kabinet het Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen (NCP) verzocht onderzoek te doen naar de mate waarin de Nederlandse olie- en gassector de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen implementeert. Deze onderhavige thematiek zal worden betrokken bij het onderzoek van het NCP. Dit onderzoek dient als basis voor verdere gesprekken met bedrijven uit de sector en is naar verwachting voorjaar 2017 afgerond.
Staten hebben volgens de UNGP’s de plicht de rechten van hun burgers, inclusief het recht op gezondheid, te beschermen. Het kabinet vindt het daarom belangrijk om andere landen zelf te stimuleren goede wet- en regelgeving aan te nemen. Dit voorkomt dat de bereiding van deze brandstoffen anders eenvoudigweg zal verschuiven van Nederland en Europa naar andere landen, wat geen oplossing biedt voor deze internationale problematiek. Bovendien vergroot een mondiale aanpak de bewustwording in alle delen van de wereld die lage brandstofnormen hanteren; niet alleen in Afrika, maar ook in Azië en Latijns-Amerika blijven de brandstofnormen flink achter. In dit verband is het kabinet verheugd dat de Ghanese overheid bekend heeft gemaakt per 1 januari 2017 alleen nog brandstof met maximaal 50 ppm zwavel te willen importeren.
De Nederlandse hulp met betrekking tot deze thematiek wordt voornamelijk geboden via het VN Milieuprogramma (UNEP). De gezamenlijke aanpak is in deze casus belangrijk, omdat verschillende West-Afrikaanse landen dezelfde tanker delen (de tanker voor Nigeria voorziet bijvoorbeeld ook Benin en Togo). Idealiter voeren deze landen een geharmoniseerde standaard in. Daar wordt nu hard aan gewerkt. Een aantal staten uit de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten (ECOWAS) heeft al aangegeven zich hier hard voor te willen maken (Ghana, Togo, Mali). UNEP zal op korte termijn met de Nigeriaanse Minister van milieu, Amina Mohamed, een ministeriële bijeenkomst organiseren voor West-Afrikaanse landen waar mogelijk een gezamenlijke standaard kan worden afgesproken.
Nederland financiert UNEP jaarlijks met een ongeoormerkte bijdrage van EUR 5 miljoen. Nederland is daarnaast een van de oprichters van het Partnership for Clean Fuels and Vehicles, waarvan UNEP ook het secretariaat voert. Dit partnerschap was opgericht om lood in benzine uit te faseren en zet zich nu ook in om zwavel in diesel uit te bannen in combinatie met emissie-eisen aan voertuigen.
Nederland is tevens lid van de Climate and Clean Air Coalition (CCAC), die zich richt op het opschalen van maatregelen gericht op de reductie van uitstoot van luchtvervuilende stoffen met een kortdurend klimaateffect, zoals roet. De CCAC is een samenwerkingsverband van meer dan honderd overheden, internationale organisaties, ngo’s en het bedrijfsleven. Het secretariaat is ondergebracht bij UNEP. Een van de programma’s binnen de CCAC is erop gericht om, met name in ontwikkelingslanden, de kwaliteit van diesel voor zware transportvoertuigen te verbeteren om roetuitstoot te beperken. De CCAC bouwt daarbij voort op de hierboven genoemde activiteiten van UNEP. Nederland steunt de CCAC zowel financieel (EUR 100.000 in 2015) als specifiek op dit onderwerp door het uitwisselen van kennis en ervaring.
Bent u het eens met de conclusie van het rapport dat overheden van uitvoerhavens van deze voor de gezondheid zeer schadelijke brandstoffen deze handel aan banden zouden moeten leggen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het aandeel van de Nederlandse infrastructuur in deze activiteiten verder te onderzoeken? Bent u bereid op basis van aanvullend onderzoek zo nodig met wet- er regelgeving te komen die het onmogelijk maakt dat deze infrastructuur nog gebruikt wordt om brandstoffen te produceren en verhandelen die ernstige gezondheidsschade toebrengen in de landen waar ze uiteindelijk terecht komen?
Zie antwoord vraag 2.
Ernstige klachten van bewoners door de aanleg van extra rijstroken en een tunnel op de A9 (Gaasperdammerweg) in Amsterdam |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de ernstige gevolgen voor buurtbewoners van de aanleg van een tunnel op de Gaasperdammerweg in Amsterdam?1 Bent u bereid samen met de bewoners een samenhangend plan te maken met als doel op korte termijn de ernstige geluidsoverlast voor bewoners te verminderen, de achteruitgang van het leefklimaat in omringende buurten te stoppen, andere overlast te beperken, de schade voor bewoners volledig te compenseren en gezondheidsklachten als gevolg van de werkzaamheden serieus te onderzoeken? Zo ja, op welke termijn kunt u dat plan presenteren? Zo nee, waarom niet?
Ja, in het AO MIRT 23 juni 2016 (Kamerstuk 34 300-A, nr. 100) hebben wij deze hinder besproken. Naar aanleiding daarvan heb ik mij verdiept in de hinder van de werkzaamheden en de maatregelen die genomen zijn om deze hinder te beperken. Mijn beeld is dat de hinder voor de omwonenden fors is, maar dat Rijkswaterstaat en de aannemerscombinatie in samenspraak met de bewoners zich maximaal inzetten de hinder te beperken.
In september 2015 is gestart met langdurige, aaneengesloten funderingswerkzaamheden. Deze periode loopt door tot en met maart 2017. De werkzaamheden aan de tunnel en de inrichting van de openbare ruimte op, en naast, de tunnel lopen door tot en met 2021. Vooral voor bewoners van de naast het werkterrein gelegen huizen vormen de bouwwerkzaamheden bij tijd en wijle een zware last.
Rijkswaterstaat en de aannemerscombinatie hebben veel contact met bewoners, monitoren intensief hoe het met de bewoners gaat en bespreken regelmatig de aanpak van de hinder met vertegenwoordigers van de diverse wijken. Er is een samenhangend plan waarin tal van maatregelen zijn opgenomen om de hinder zoveel mogelijk te beperken. Bijvoorbeeld:
Een deel van de maatregelen is genomen naar aanleiding van wensen en klachten van omwonenden.
Deelt u de mening dat bouwwerkzaamheden in principe niet ‘s nachts plaats moeten vinden en dat werkzaamheden in de avond en in de weekenden tot een absoluut minimum beperkt moeten worden? Hoe vaak is er sinds het begin van de werkzaamheden aan de Gaasperdammerweg ’s avonds, ’s nachts en op zaterdag en op zondag gewerkt?
Ja, ik deel de mening dat bouwwerkzaamheden in principe niet ‘s nachts plaats moeten vinden. Alleen werkzaamheden die overdag niet kunnen worden uitgevoerd, worden ’s avonds, ’s nachts of op zondag uitgevoerd. Dit zijn werkzaamheden aan of direct naast de snelweg, het treinspoor of het metrospoor. Omdat voor deze werkzaamheden sporen of rijstroken afgesloten moeten worden, worden ze vaak alleen toegestaan als het rustig is op het spoor of de weg, dus in het weekend of ’s nachts. Ook de veiligheid van de werknemers en van de gebruikers van de (spoor)weg is hierbij gebaat.
In 2015 is er gedurende meerdere nachten aan de kruising met de spoorlijn Amsterdam – Utrecht en de metrolijn Gaasperplas gewerkt om te voorkomen dat deze infrastructuur lange tijd gestremd moest worden.
Werkzaamheden die veel geluidsoverlast met zich mee brengen zoals heien en het intrillen van damwanden worden sinds begin dit jaar alleen nog overdag uitgevoerd. Werkzaamheden die nu nog in de nacht plaats vinden zijn onder meer het aanvoeren van materiaal. Het gaan hierbij om transporten die vanuit veiligheidsoverwegingen overdag niet via de openbare wegen in dit gebied plaats mogen vinden. Dit soort transporten vindt tot volgend jaar zomer nagenoeg elke nacht plaats.
Bent u van mening dat de financiële regeling voor wijkbewoners – waarmee zij gedurende de bouwwerkzaamheden tijdelijk op een andere plaats kunnen wonen – voldoende is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik ben van mening dat de financiële regeling voor wijkbewoners voldoende is. De hoogte van de vergoeding kan per huishouden verschillen. Deze wordt onder andere bepaald door de gezinssamenstelling.
Is het waar dat er slechts aan enkele bewoners een compensatiebedrag is uitgekeerd en aan anderen niet? Op grond van welke criteria, uitganspunten en feiten zijn er verschillen ontstaan in de uitgekeerde bedragen? Hoeveel mensen hebben een compensatie uitgekeerd gekregen en kunt u aangeven over welke bedragen dat ging?
Met betrekking tot nadeelcompensatie zijn er momenteel 8 schadeclaims ingediend. Deze zijn nog in behandeling. Er zijn nog geen compensatiebedragen uitgekeerd. Omwonenden die menen recht te hebben op een schadevergoeding vanwege de overlast die door het project wordt veroorzaakt kunnen op grond van de Beleidsregel nadeelcompensatie Infrastructuur en Milieu 2014 een claim indienen. De claims worden beoordeeld door een onafhankelijke commissie. Uitspraken door deze commissie worden door Rijkswaterstaat overgenomen. In de Regeling ligt vast welke procedure gevolgd wordt bij het afhandelen van verzoeken om nadeelcompensatie en planschade. Ook geeft de Regeling de criteria aan waaraan getoetst wordt om na te gaan of de benadeelde recht heeft op een tegemoetkoming in de schade.
Deelt u de mening dat schade aan woningen altijd volledig vergoed moeten worden? Zijn er gevallen waar minder dan 100% schadevergoeding wordt uitgekeerd? Zo ja, hoeveel gevallen betreft dat en welke percentages zijn er uitgekeerd? Waarom is er niet 100% uitgekeerd? Bent u bereid een aangepaste schadeprocedure te starten, die bewoners versneld duidelijkheid geeft over mogelijke schade en compensatie? Kunt u aangeven waarom (niet)?
Schade aan woningen wordt vergoed indien er een causaal verband is tussen de werkzaamheden en de schade. De bewijslast ligt aan de kant van het Rijk waarbij Rijkswaterstaat een bouwkundig adviesbureau heeft ingehuurd om de causaliteit vast te stellen. Voor aanvang van de werkzaamheden zijn bij ruim 1250 woningen 0-metingen verricht waarbij de bouwkundige staat van de woning is opgenomen. Na afloop van de heiwerkzaamheden wordt een 1-meting verricht. Het herstellen van schade die na de 0-meting is ontstaan wordt vergoed indien er een causaal verband is vastgesteld tussen de schade en de werkzaamheden. Deze 1-meting zal vanaf dit najaar plaatsvinden.
Het is niet in belang van de bewoners om, zolang de funderingswerkzaamheden plaatsvinden, schades af te handelen. Uitzondering is als er bijvoorbeeld sprake is van een lekkage. In dat geval wordt de schade onmiddellijk hersteld, ongeacht of er een causaal verband is tussen de uitgevoerde werkzaamheden en de schade die is ontstaan. Dit betekent niet dat Rijkswaterstaat op dat moment aansprakelijkheid erkent voor de betreffende schade, maar uit coulance. De schade wordt hersteld in het kader van beperking van overlast en hinder.
Ik ben bereid om dit jaar reeds te starten met het afhandelen van de schadeclaims in de wijken gelegen naast die delen van de tunnel waarvan de funderingswerkzaamheden dit jaar reeds worden afgerond. Ik zal mij voorts inspannen om bewoners versneld duidelijkheid te geven over mogelijke compensatie.
In hoeverre worden schaderegelingen naar uw mening snel genoeg afgehandeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord bij vraag 5
Weet u of er gevallen bekend zijn dat niet alle schade is vergoed? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, bij bouwschade is dit voorgekomen. Op het moment dat geconstateerd wordt dat er geen causaal verband is tussen de werkzaamheden en de bouwschade, wordt niet alle bouwschade vergoed. Zie ook antwoord vraag 5.
Bent u bereid u een second opinion door een onafhankelijk en gezaghebbend instituut door te voeren bij schade die eerder is vastgesteld?
Dit wordt reeds aangeboden. Bewoners kunnen een second opinion door een onafhankelijk bureau laten verrichten. De bewoners zijn hier tijdens informatieavonden over geïnformeerd.
Bent u bereid om – op korte termijn – te onderzoeken of er een compensatie van schade kan plaatsvinden parallel aan de schadeafhandeling bij de Amsterdamse Noord-Zuidlijn, waarbij de compensatie direct wordt bepaald op basis van wat de bewoners opgeven?
Naar aanleiding van gesprekken met bewoners is de werkwijze van de Noord/Zuidlijn deels gekopieerd. Dit houdt in dat reparatie van kleine schades die sinds de aanvang van de werkzaamheden zijn ontstaan, worden vergoed zonder naar causaliteit te kijken. Wanneer bijvoorbeeld bij de bouwkundige eindopname, na afloop van de funderingswerkzaamheden aan de tunnel, wordt geconstateerd dat er sprake is van een gebrek dat er bij de 0-opname nog niet zat, dan gaat Rijkswaterstaat er vanuit dat dit gebrek het gevolg is van de werkzaamheden.
Dit geldt alleen voor schades waarbij het herstellen van de schade minder kost dan het aantonen van het causale verband. Als evident is dat de schade in een individueel geval niet door de werkzaamheden is veroorzaakt, dan gaat Rijkswaterstaat niet tot reparatie of compensatie over.
De schade zal waar mogelijk worden gerepareerd nadat de bouwwerkzaamheden achter de rug zijn om te voorkomen dat er mogelijk meerdere keren reparatiewerkzaamheden moeten worden uitgevoerd.
Wat zijn de gemeten maximum geluidsniveaus van de bouwwerkzaamheden aan de Gaasperdammerweg? Hoe en door wie zijn deze gemeten? Zijn deze metingen te allen tijde betrouwbaar? Hoe vaak is de kritische grens gepasseerd? Welke maatregelen zijn genomen toen dat gebeurde?
Bij 15 woningen is deze zomer gedurende twee dagen sprake geweest van een geluidsbelasting van meer dan 80dB op de gevel. Op 11 en 24 augustus was sprake van 83 dB op de gevel. Aan de bewoners van 4 straten bij dit meetpunt is gedurende die periode verblijf elders aangeboden.
Er wordt gemeten door een gecertificeerd onderzoeksbureau in opdracht van de aannemerscombinatie. Op een zevental woningen is een geluidmeter geplaatst. Deze 7 meetlocaties zijn in overleg met het bevoegd gezag (Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied) vastgesteld. Deze locaties bevinden zich op gevels van woningen die zich het dichtst bij de geluidsbron bevinden. Gedurende 24 uur per dag, 7 dagen in de week meten de geluidsmeters de geluidsbelasting op de gevels van deze woningen. Om de betrouwbaarheid te garanderen worden de geluidsmeters jaarlijks gekalibreerd door een geautoriseerd bureau.
Door het onderzoeksbureau worden de geluidsniveaus continue gemeten en beoordeeld. Bij een overschrijding van de geluidsnorm ter plaatse van één van de geluidsmonitoringsstations of een (dreigende) overschrijding van de maximale blootstellingsduur stelt het bureau de aannemerscombinatie direct op de hoogte.
In 2015 zijn op één meetpunt gedurende één nacht en twee weekenden de verleende geluidswaarden overschreden. De overschrijdingen werden veroorzaakt door nachtwerkzaamheden aan de metrokruising. De eerste overschrijding was op basis van de prognoses niet voorzien. De daarop volgende overschrijdingen tijdens de genoemde weekenden wel. Omwonenden is voor deze nachten verblijf elders aangeboden.
In 2016 zijn op één meetpunt gedurende drie dagen de waarden uit de door het bevoegd gezag verleende geluidsontheffing overschreden. Alle drie deze overschrijdingen werden veroorzaakt door werkzaamheden met damwanden.
Tijdens de overschrijding zijn de volgende maatregelen genomen:
Naar aanleiding van de overschrijding is besloten om de damwanden in te trillen tussen 08:00 en 18:00 uur in plaats van tussen 07:00 en 19:00 uur.
Kunt u aangeven waarom niet is gekozen voor stille heitechniek?
Er is gekozen voor het heien van vibropalen met een stelling die van een geluidsreducerende mantel is voorzien. Een andere techniek is, gezien de vele factoren waar in dit gebied rekening mee dient te worden gehouden, niet mogelijk. Een van die factoren betreft de grote hoeveelheid puin (173.000 m3) die zich in het grondlichaam van de A9 bevindt. Een andere factor van belang is de invloed op de waterhuishouding. Essentieel voordeel van vibropalen is het hoge draagvermogen, waarmee het aantal palen onder de tunnelwanden tot een absoluut minimum kan worden beperkt, met de kortst mogelijke uitvoeringsduur. Hiermee wordt de periode met overlast behoorlijk verkort.
Bent u bereid en in staat een klachtenmeldpunt in te stellen, waarmee naar aanleiding van klachten van bewoners direct wordt ingegrepen, ook als deze meldingen buiten kantooruren of ’s nachts worden gemaakt?
Er is een klachtennummer dat 24 uur per dag bereikbaar is. Dit nummer staat vermeld in de bouwbrieven die regelmatig huis aan huis worden verspreid. Klachten van bewoners over (onvermijdbare) overlast die na kantooruren binnen komen, worden niet direct behandeld. Die klachten worden de volgende werkdag in behandeling genomen. Bij een calamiteit wordt uiteraard wel direct gehandeld.
Rijkswaterstaat heeft veelal persoonlijk contact hierover met bewoners.
Klopt het dat door het werken met gemiddelde geluidsniveaus de bouwer veelal blijft binnen de toegestane geluidsniveaus van de ontheffingen van de Algemene Plaatselijke Verordening en van het bouwbesluit, terwijl door de pieken in het geluidsniveau de overlast voor bewoners soms ondraaglijk hoog is? Klopt het dat laagfrequente tonen niet worden gemeten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat draaglijk en ondraaglijk is, is persoonsafhankelijk. Het bevoegd gezag verleent de geluidsontheffingen en toetst deze op basis van de vigerende wet- en regelgeving: het Bouwbesluit. Het Bouwbesluit gaat uit van gemiddelde geluidsniveaus. De laagfrequente tonen worden gemeten, volgens de Handleiding Rekenen en Meten Industrielawaai (HMRI). De werkwijze die bij de A9 Gaasperdammerweg wordt gehanteerd wijkt daarmee niet af van de werkwijze zoals die bij andere projecten in Nederland wordt gehanteerd.
Het bericht dat de Verenigde Naties verzaken om de Rohingya in Myanmar te beschermen |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de documentaire «Left For Dead: Myanmar's Muslim Minority»1 en het nieuwsbericht «Leaked Documents Show How the UN Failed to Protect Myanmar's Persecuted Rohingy»?2
Ja.
Heeft u redenen om te twijfelen aan de echtheid van de in de documentaire en in het nieuwsbericht aangehaalde VN-stukken?
Nee.
Baren de uitgelekte stukken van de VN u zorgen? Zo ja, wat gaat u op grond van deze zorgwekkende signalen doen? Zo nee, waarom niet?
De situatie in Rakhine en de omstandigheden waarin een groot aantal mensen, waaronder de Rohingya, moet leven, baren het kabinet grote zorg. Nederland probeert dan ook bij te dragen aan een oplossing van de onderliggende problemen en aan het verbeteren van de humanitaire en mensenrechtensituatie in Rakhine.
Nederland ondersteunt VN-organisaties die actief zijn in Rakhine en financiert enkele activiteiten gericht op het verbeteren van accountability, respect voor mensenrechten en verzoening. Daarnaast besteedde de Minister van Buitenlandse Zaken bij zijn recente bezoek aan Myanmar specifiek aandacht aan de situatie in Rakhine. Hij bracht een bezoek aan de provincie om zich op de hoogte te stellen van de situatie en heeft in zijn gesprekken met Staatsraad en Minister van Buitenlandse Zaken Aung San Suu Kyi en Commandant der Strijdkrachten Min Aung Hlaing gepleit voor het verbeteren van de toegang van humanitaire organisaties, belang van een verzoeningsproces en respect voor de mensenrechten in Rakhine.
De Minister van Buitenlandse Zaken sprak in Rakhine ook daarom met diverse VN-organisaties die ter plekke actief zijn. Uit deze gesprekken blijkt dat de VN zeer duidelijk is doordrongen van de urgentie en gecommitteerd is om te komen tot een concrete verbetering van de situatie. De VN moet ter plaatse opereren in een bijzonder moeilijke en complexe situatie die gekenmerkt wordt door een groot onderling wantrouwen tussen de verschillende groepen. De VN zijn, net als andere internationale organisaties, voor een effectief optreden sterk afhankelijk van een goede samenwerking met de autoriteiten en het vertrouwen van alle inwoners van Rakhine. De VN moet bij haar interventies enerzijds inzetten op de bescherming van mensenrechten, het faciliteren van verzoening en het bevorderen van inclusieve economische ontwikkeling, en anderzijds de samenwerking met de overheid van Myanmar en de relatie met de boeddhistische meerderheidsgroep, (de Arakan) bevorderen.
De complexiteit van de situatie in Rakhine komt ook naar voren in de documentaire «Left For Dead: Myanmar’s Muslim Minority». In een reactie heeft de VN laten weten dat de documentaire echter maar een beperkt beeld laat zien van de zorgelijke situatie in Rakhine. Ook benadrukte de VN zich te zullen blijven inzetten voor een verbetering van de situatie en door te gaan met activiteiten om alle betrokkenen te overtuigen dat het van groot belang is de situatie in Rakhine te verbeteren.
De nieuwe regering van Myanmar is eveneens gecommitteerd aan het vinden van een duurzame oplossing voor het conflict in Rakhine. De regering heeft recent een brede commissie opgezet die met aanbevelingen moet komen voor een duurzame oplossing. Deze commissie, die wordt geleid door voormalig VN Secretaris-Generaal Kofi Annan, bestaat uit zes nationale leden en drie internationale leden, waaronder de voormalig Nederlandse ambassadeur in Londen, Laetitia van den Assum. Daarnaast heeft de Myanmarese regering de VN gevraagd om in nauwe samenwerking met de Rakhine provinciale regering een plan voor sociaaleconomische ontwikkeling voor alle bevolkingsgroepen, inclusief de Rohingya, op te stellen. Op deze manier probeert de regering zowel de economische ontwikkeling als een duurzame politieke oplossing te bevorderen. Nederland ondersteunt die aanpak, maar blijft wijzen op de noodzaak om ook op korte termijn tot structurele verbeteringen in de situatie van de Royingha’s te komen.
Deelt u de mening van een VN-medewerker, zoals weergegeven in een uitgelekte mail: «Ik maak me ernstige zorgen over een herhaling van het systematische falen van de VN om grootschalig geweld te voorkomen, zoals we dat eerder hebben kunnen meemaken»? Zo ja, wat gaat u doen om de VN tot meer actie te bewegen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u ervan dat voormalige VN-medewerkers aangeven over de vermeende misdaad jegens de Rohingya met medeplichtigheid van de regering van Myanmar in Du Chee Yar Tan, en over andere schendingen van mensenrechten, dat er sprake is van een doofpot?
Het kabinet hecht eraan dat mensenrechtenschendingen worden onderzocht en ondersteunt dan ook organisaties zoals Fortify Rights in Rakhine om mensenrechtenschendingen te onderzoeken en documenteren. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft tijdens zijn bezoek in gesprekken met lokale autoriteiten en de Staatsraad en Minister van Buitenlandse Zaken Aung San Suu Kyi het belang benadrukt van respect voor mensenrechten. Aung San Suu Kyi en andere leden van de nieuwe regering hebben zelf tevens het belang van bevordering en respect voor mensenrechten benadrukt.
Daarnaast zal de in augustus 2016 door de Staatsraad en Minister van Buitenlandse Zaken Aung San Suu Kyi opgezette brede commissie onder leiding van voormalig VN Secretaris-Generaal Kofi Annan met aanbevelingen komen voor een duurzame oplossing voor de situatie in Rakhine. Verbetering van de humanitaire en mensenrechtensituatie is daar een integraal onderdeel van. Kofi Annan heeft aangegeven er op toe te zien dat ook al tijdens de werkzaamheden van de commissie het komend jaar, de overheid werkt aan het doorvoeren van verbeteringen in situatie.
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft zijn vertrouwen uitgesproken in deze commissie tijdens zijn bezoek aan Rakhine State in onder andere zijn gesprek met Aung San Suu Kyi, de Commandant der Strijdkrachten en lokale autoriteiten in Rakhine ervoor gepleit dat alle betrokken partijen hun medewerking verlenen aan de commissie.
Bent u bereid om u ervoor in te zetten dat er een onafhankelijk internationaal onderzoek naar deze en mogelijke andere gebeurtenissen van mensenrechtenschendingen in Myanmar komt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening van een voormalige VN-medewerker die deelneemt aan de documentaire, namelijk dat de VN prioriteit geven aan de relatie met de regering van Myanmar, in plaats van aan de mensen die zij zouden moeten beschermen? Kunt u onderbouwd aangeven of dit ook over het Nederlandse beleid gezegd kan worden? Zo ja, wat gaat u op grond hiervan doen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt deze mening en conclusies niet. De VN zijn, net als andere internationale organisaties, sterk afhankelijk van een goede samenwerking met de autoriteiten en het vertrouwen bij alle inwoners van Rakhine. De VN moet bij haar activiteiten de balans houden tussen enerzijds de bescherming van mensenrechten, het faciliteren van verzoening en het bevorderen van inclusieve economische ontwikkeling in Rakhine, en anderzijds de samenwerking met de overheid van Myanmar en de relatie met de boeddhistische meerderheidsgroep, de Arakan (zoals ook nader toegelicht bij het antwoord op vragen 3 en 4). De VN zet zich in Rakhine in om de mensenrechtensituatie te verbeteren en zoekt samen met alle belanghebbenden naar manieren om de situatie in Rakhine te verbeteren.
Wat vindt u van de conclusie in het aangehaalde rapport in het nieuwsbericht, namelijk dat «de situatie in Rakhine internationale instituties dwingt tot medeplichtigheid met systematisch misbruik» en dat dit deels komt door «excessieve zelfcensuur» over rechten? Deelt u deze conclusies en zijn deze conclusies ook van toepassing op het Nederlandse beleid?
Zie antwoord vraag 7.
Wat vindt u van de conclusie in het aangehaalde rapport, dat «ontwikkelingsinitiatieven die door discriminatoire statelijke actoren worden uitgevoerd via discriminatoire structuren waarschijnlijk discriminatoire uitkomsten hebben»? Wat concludeert u hier in de Nederlandse context op beleidsmatig vlak uit en bent u voornemens het beleid te wijzigen naar aanleiding van deze conclusies? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt deze conclusies niet. Een duurzame oplossing van de situatie in Rakhine vraagt om aandacht voor de politieke en sociaaleconomische problemen van alle bevolkingsgroepen in Rakhine. De nadruk dient daarbij te liggen op verzoening en aandacht voor de gedeelde belangen van de verschillende bevolkingsgroepen.
Het kabinet herkent zich niet in de genoemde kritiek op de VN en wijst erop dat de VN vanuit humanitaire principes hulp geeft aan de meest kwetsbare groepen. In Rakhine zijn dat overwegend de Royingha’s. De VN geeft op basis van dezelfde principes ook ondersteuning aan die groepen van de Arakan bevolking die tevens in armoede leven.
Bent u bereid u ervoor in te zetten om het in opdracht van de VN opgestelde rapport dat wordt aangehaald in het nieuwsbericht «A Slippery Slope: Helping Victims or Supporting Systems of Abuse» openbaar te laten maken? Zo ja, wanneer zult u het rapport naar de Kamer zenden? Zo nee, waarom niet?
Nederland beschikt niet over het rapport. Het betreft hier een intern rapport dat in opdracht van de VN is opgesteld.
Wat vindt u van de berichten dat de VN medewerkers intimideert (zoals een voormalig VN-medewerkster die aangeeft dat haar werd verteld door haar leidinggevende om nooit meer over dit onderwerp te spreken als zij carrière wil maken bij de VN) en instrueert om zich niet over mensenrechtenschendingen uit te spreken? Wat gaat u met deze berichten doen?
Het kabinet beschikt niet over eigen informatie over dergelijke berichten. Het is zorgelijk als er gevallen zouden zijn waarin VN medewerkers zich geïntimideerd voelen om zich niet uit te spreken over mensenrechtenschendingen. Het «Human Rights Up Front» initiatief van de Secretaris-Generaal van de VN, Ban Ki-Moon, richt zich erop om binnen de VN een cultuurverandering teweeg te brengen om juist dergelijke gevallen tegen te gaan.
Deelt u de mening dat de angst om uitgezet of de toegang tot een gebied ontzegd te worden door de regering van Myanmar bijdraagt aan de berichten over de terughoudendheid van hulporganisaties met betrekking tot het verschaffen van hulp aan de Rohingya? Zo ja, hoe gaat u verzoeken te bewerkstelligen dat hulporganisaties vrije toegang tot de Rohingya verkrijgen? Zo nee, waarom niet?
Ondanks dat hulporganisaties in principe toegang hebben tot de Rohingya, zowel in de kampen met ontheemden rondom Sittwe als in het noorden van Rakhine, zijn de praktische modaliteiten onderwerp van permanent overleg tussen de hulporganisaties en de regering van Myanmar en kunnen deze in de praktijk beperkend werken. De recente verslechtering van de veiligheidssituatie in Rakhine waren voor de regering van Myanmar reden om de bewegingsvrijheid van hulporganisaties te beperken.
Nederland maakt zich, samen met EU-landen en andere internationale partners sterk voor onbeperkte toegang voor hulporganisaties. Tijdens het bezoek van de Minister van Buitenlandse Zaken aan Myanmar heeft de Minister in zijn gesprekken met lokale en nationale autoriteiten het belang benadrukt van ongehinderde en veilige toegang voor humanitaire organisaties tot alle delen van Myanmar, inclusief Rakhine. Voorts heeft de Minister van Buitenlandse Zaken gepleit voor het verlichten van de beperkingen in bewegingsvrijheid voor de Royingha’s zodat de toegang tot medische zorg en onderwijs wordt verbeterd. Begin november is ook in gesprek tussen EU lidstaten en Commandant der Strijdkrachten Min Aung Hlaing door onder andere Nederland aangedrongen op vrije toegang voor humanitaire organisaties zoals ICRC en AZG.
Doet de nieuwe regering in Myanmar naar uw mening genoeg om de positie van de Rohingya te verbeteren? Zo ja, hoe? Zo nee, hoe gaat u deze regering duidelijk maken dat er serieuze stappen gezet moeten worden?
Zie ook antwoord op vraag 3 en 4, waarin wordt ingegaan op de stappen van de nieuwe regering om de situatie in Rakhine te verbeteren. Het kabinet zal de situatie nauw blijven monitoren, ook vanuit de nieuw geopende Ambassade in Yangon. In contacten met de regering en andere autoriteiten zal het kabinet blijven aandringen op concrete stappen naar een duurzame vreedzame oplossing voor alle inwoners in Rakhine.
Wat vindt u ervan dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken van de regering van Aung San Suu Kyi tegen buitenlandse diplomaten heeft gezegd niet de term Rohingya te gebruiken3 en dat Aung San Suu Kyi aan de Amerikaanse ambassadeur heeft verzocht om niet de term Rohingya te gebruiken?4 Zijn Nederlandse diplomaten reeds geïnstrueerd hoe zij hiermee om dienen te gaan en, indien dit zo is, kunt u deze instructie delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
De terminologie rondom de Rohingya ligt bijzonder gevoelig in Myanmar. Het woord «Rohingya» wordt gezien als een aanduiding van etniciteit met een origine in Arakan/Rakhine. Acceptatie van een dergelijke etniciteit zou in deze context betekenen dat de Royingha’s het recht hebben op de Myanmar nationaliteit. Het gebruik van de door de Arakan bevolkingsgroep gebruikte term «Bengali» ontkent juist dit recht op de Myanmar nationaliteit. Deze problematiek staat centraal in het conflict tussen de verschillende bevolkingsgroepen. Gebruik van een van beide termen leidt al snel tot verhitte en emotionele reacties die gesprekken over verzoening en concrete stappen om de situatie te verbeteren in de weg lijken te staan.
Staatsraad en Minister van Buitenlandse Zaken Aung San Suu Kyi heeft de internationale gemeenschap daarom verzocht zich te richten op het vinden van oplossingen voor de onderliggende problematiek in plaats van op de vraag die de naamgeving betreft. Zij heeft verzocht om politieke en emotioneel geladen terminologie te vermijden om haar regering politieke ruimte te geven voor het zoeken naar een duurzame oplossing.
Hoewel het kabinet begrip heeft voor de positie van de nieuwe Myanmarese regering gezien de complexiteit van de situatie heeft de Minister van Buitenlandse Zaken in zijn gesprekken met autoriteiten de term Rohingya niet vermeden.
Wat zegt volgens u de uiting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Myanmar en van Aung San Suu Kyi tegen buitenlandse diplomaten om niet de term Rohingya te gebruiken over de intenties van de regering van Myanmar ten aanzien van de Rohingya? Baart dit u zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Wat heeft de Nederlandse regering sinds haar beantwoording van de eerdere vragen over de situatie van de Rohingya5 concreet gedaan om de situatie van de Rohingya te verbeteren? Kunt u hier een gespecificeerd overzicht van geven? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet besteedt jaarlijks € 650.000 aan mensenrechtenactiviteiten in Myanmar. Hieruit worden ook verschillende activiteiten gesteund die bijdragen aan het verbeteren van accountability, respect voor mensenrechten en verzoening in Rakhine State, waaronder met Fortify Rights en het ICRC. Daarnaast ondersteunt Nederland diverse VN-organisaties die actief zijn in Rakhine. Zoals ook hierboven vermeld besteedde de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens zijn bezoek van 11 tot en met 13 oktober 2016 aan Myanmar specifiek aandacht aan de situatie in Rakhine.
Hoe lang was de Nederlandse regering op de hoogte van het gebruik van de term «Bengalezen» door de Irawaddy krant6 en op welke datum is de Nederlandse steun aan de Irawaddy krant begonnen?
De Irrawaddy krant gebruikt in het Engels consistent de term «Rohingya» en in het Birmees gebruikt de krant beide termen. Dit is ingevoerd na dreigementen aan het adres van de krant door boeddhistische hardliners. De Irrawaddy is een krant die bekend staat vanwege hun actieve en positieve bijdrage aan het bevorderen van fundamentele vrijheden en respect voor de mensenrechten in Myanmar.
Nederland heeft steun verleend aan mensenrechtenverdedigers en de vrijheid van meningsuiting door een bijdrage aan de Irrawaddy van 2005 t/m 2015. Het kabinet staat volledig achter deze steun. Deze bijdrage is inmiddels beëindigd omdat de krant in de democratische transitie zelfstandig door kon gaan en er voor het voortbestaan van de krant geen noodzaak was tot financiële ondersteuning.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse steun aan de Irawaddy krant is stopgezet per september 2015?
Zie antwoord vraag 17.
Kunt u een lijst geven van alle organisaties in Myanmar waar de Nederlandse regering in het kader van ontwikkelingsbeleid mee samenwerkt en kunt u per organisatie aangeven of de rol en houding van deze organisatie met betrekking tot de Rohingya door de Nederlandse regering zijn onderzocht?
Een dergelijke lijst kan in verband met vertrouwelijkheid voor de betrokken lokale organisaties niet in deze vorm worden overlegd. Bij de selectie van partnerorganisaties in Myanmar wordt nauwkeurig gekeken naar het beleid, de doelstellingen en reputatie van deze organisaties, onder meer ten aanzien van. de rol en houding met betrekking tot de Rohingya’s. Deze dienen in lijn te zijn met het Nederlands mensenrechtenbeleid.
Hoe effectief is de Nederlandse druk in EU-verband7 op de Thaise overheid gebleken in het kader van de aanpak van mensensmokkel en uitbuiting?
De druk van EU en andere partners, in combinatie met de internationale samenwerking tussen politiediensten, leidt tot verbeteringen in de aanpak van mensenhandel door de Thaise politie. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het recente rapport van het Department of State van de VS getiteld «Trafficking in Persons» (juni 2016) waarin zij aangeven dat de Thaise regering significante inspanningen onderneemt om dit probleem tegen te gaan.
Kunt u een overzicht van de activiteiten geven die betrekking hebben op het feit dat Nederland in EU-verband aandringt op verbetering van de omstandigheden van opvang van Rohingya in Thailand en het benadrukken van het belang van het ratificeren van het VN-vluchtelingenverdrag door Thailand?8 Zo nee, waarom niet?
Mensensmokkel, de opvang van ontheemden (waaronder Rohingya) en ratificatie van relevante VN-verdragen, waaronder het VN Vluchtelingenverdrag, worden geregeld opgebracht in gesprekken tussen de EU en de Thaise autoriteiten. Deze onderwerpen komen ter sprake in overleg over de mensenrechtensituatie in Thailand, maar ook in specifieke fora zoals in het kader van de Universal Periodic Review van Thailand in de VN Mensenrechtenraad.
Waar blijkt volgens u concreet uit dat de «brede inzet» van het kabinet bijdraagt aan een «inclusieve transitie» in Myanmar en hoe is deze uiting vol te houden in het licht van de uitingen uit het door Vice aangehaalde VN-rapport?9
De inspanningen van het kabinet dragen niet alleen bij aan een inclusieve transitie in Myanmar, maar ook tot verbetering van de situatie in Rakhine zelf. Nederlandse steun voor meer politieke participatie van vrouwen en etnische minderheden draagt bij aan een meer inclusief politiek stelsel. Inspanningen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen, onder meer door steun aan het opzetten van het Myanmar Centre for Responsible Business, bevorderen duurzame economische ontwikkeling met oog voor mensenrechten en het milieu. Verder dragen interventies op het gebied van water en voedselzekerheid bij aan het vergroten van de lokale kennis en het verhogen van de levensstandaard van verschillende groepen in Myanmar.
In Rakhine heeft steun aan bijvoorbeeld mensenrechtenorganisatie Fortify Rights gezorgd voor grotere bekendheid van de problemen en mensenrechtenschendingen waar de Rohingya mee te maken hebben. Nederlandse bijdragen aan de VN zoals via UNHCR, WFP, OCHA hebben ervoor gezorgd dat Rohingya humanitaire hulp krijgen in de vorm onderdak, water en sanitaire voorzieningen en voedselhulp. De Nederlandse ondersteuning op het gebied van watermanagement voor het lokale Rakhine sociaaleconomisch ontwikkelingsplan bevordert een effectieve aanpak van de problemen als gevolg van overstromingen waar de Rohingya en andere groepen jaarlijks mee te maken hebben.
Het bericht “Rekenkamer EU was in 2007 tegen toetreding Bulgarije, Roemenië” |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u ook zo geschrokken van het feit dat de Europese Rekenkamer (ERK) in 2007 tegen de toetreding van Roemenië en Bulgarije was omdat de landen niet klaar zouden zijn om subsidiegeld correct te besteden, maar dat er vervolgens niets met deze waarschuwing gedaan is?1
Het speciaal rapport van de Rekenkamer Nr. 4/2006 over Phare-investeringsprojecten heeft ten doel de effectiviteit te beoordelen van de door de Commissie ondersteunde investeringsprojecten in Bulgarije en Roemenië. Het rapport beoordeelt de werkwijze van de Commissie en de Phare projecten zelf. De Rekenkamer neemt geen positie in over de (mate van voorbereiding op) EU-toetreding van Roemenië en Bulgarije.
De conclusie van het rapport luidt dat de projecten voldoen aan de algemene doelstelling, namelijk de landen bijstaan in hun voorbereiding op toetreding tot de Europese Unie. Het rapport concludeert verder dat bij een aantal specifieke investeringsprojecten het beoogde resultaat niet is behaald. Volgens het rapport zijn deze tekortkomingen te wijten aan het gebrek aan administratieve capaciteiten en nationale middelen. In reactie op het rapport geeft de Commissie aan dat de aanbevelingen ter harte zijn genomen en dat de betreffende projecten zijn aangepast.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van voormalig EU-Commissaris voor Uitbreiding Olli Rehn, die nadat hij benaderd was door een bezorgde Europarlementariër het volgende zei: «Sorry, het is te laat, mijn handen zijn gebonden, het politieke besluit om Bulgarije en Roemenië op 1 januari te laten toetreden is al genomen door de lidstaten, op advies van de Europese Commissie»?2 Erkent u dat deze werkwijze het vertrouwen van burgers in de Europese democratie ondermijnt? Welke oplossing ziet u voor dit probleem?
Met de Commissie houdt het kabinet vast aan een toetredingsproces dat strikt en fair is, gebaseerd op conditionaliteit, vastgestelde criteria, lessen uit het verleden en het principe van eigen verdienste. Dit is cruciaal voor de geloofwaardigheid van en het draagvlak voor het uitbreidingsbeleid en spoort de landen aan om verreikende hervormingen door te voeren. Het kabinet verwelkomt dat fundamentele hervormingen op het gebied van de rechtsstaat, fundamentele rechten, sociaaleconomische ontwikkeling en openbaar bestuur centraal staan in het uitbreidingsbeleid van de Europese Unie. Hervormingen op deze terreinen zijn immers van essentieel belang om aan de strenge voorwaarden te voldoen en de Europese regels te kunnen toepassen.
In februari 2005 heeft de Europese Commissie, onder verantwoordelijkheid van eurocommissaris Olli Rehn, een positief advies gegeven betreffende het verzoek van Bulgarije en Roemenië om toetreding tot de Europese Unie. Na ondertekening door de Nederlandse regering in april 2005 is het Toetredingsverdrag door het parlement geratificeerd en zijn beide landen in 2007 toegetreden tot de Europese Unie.
In oktober 2011, onder verantwoordelijkheid van eurocommissaris Stefan Füle, heeft de Europese Commissie ook voor Kroatië een positief advies gegeven betreffende toetreding tot de Europese Unie. Na ondertekening door de regering in 2011 is het verdrag door het parlement geratificeerd en is Kroatië in 2013 toegetreden.
Erkent u dat de toetreding van Bulgarije en Roemenië in 2007 een fout was omdat deze landen er niet klaar voor waren?
Zie antwoord vraag 2.
Was er inderdaad sprake van een soortgelijke situatie in het geval van de toetreding van Kroatië?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft het feit dat de ERK in meerdere kandidaat-lidstaten uit de Westelijke Balkan-regio een «gebrek aan politieke wil om instellingen te hervormen» bespeurt, nog gevolgen voor uw standpunt aangaande het toetredingstijdpad van deze landen? (1) Deelt u de opvatting van de ERK over deze landen? Waarom wel/niet, en kunt u uw antwoord per land motiveren?
Zoals reeds met de Kamer gecommuniceerd in de kabinetsappreciatie over de voortgangsrapportage van 2015 (Kamerstuk 23 987 nr. 154) blijkt uit de landenrapportages dat vrijwel alle (potentiële) kandidaat-lidstaten in meer of minder mate ernstige tekortkomingen vertonen op het gebied van de rechtsstaat, democratie en fundamentele rechten. Deze uitdagingen zijn zodanig dat geen van de (potentiële) kandidaat-lidstaten de komende jaren tot de Unie zal kunnen toetreden. Het kabinet is van oordeel dat het toetredingstraject een belangrijk instrument is om bij te dragen aan welvaart, stabiliteit en het verankeren van Europese waarden in de regio. De landen bepalen zelf het tempo van toetreding door middel van het boeken van voortgang op de bestaande criteria.
Is het volgens u voldoende dat de landenrapporten van de ERK voortaan twee jaar voor de geplande toetreding worden gepubliceerd om toetreding eventueel uit te stellen, of zijn er meer maatregelen vereist? Indien het laatste, kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet is van mening dat het toetredingsproces met voldoende waarborgen is omkleed. Er bestaat geen tijdpad voor toetredingsonderhandelingen. Voortgang op de gestelde criteria is leidend. Een land kan pas toetreden als het aan alle strikte voorwaarden voldoet. De Commissie rapporteert jaarlijks over de voortgang bij het vervullen van deze voorwaarden door de (potentiële) kandidaat-lidstaten. De Kamer wordt hierover elk jaar geïnformeerd. Voor ratificatie van een toetredingsverdrag is parlementaire goedkeuring in alle EU-lidstaten vereist.
Het bericht “Nederland notoire dwarsligger in aanpak van belastingontwijking” |
|
Arnold Merkies (SP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederland notoire dwarsligger in aanpak van belastingontwijking»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er gewerkt wordt aan een voorstel over een Europees minimumtarief van 10% voor belasting op royalty’s en rente? Zo ja, steunt u dit voorstel? Wat is uw precieze inzet?
Binnen de Europese Unie wordt op ambtelijk niveau al geruime tijd gesproken over aanpassing van de Interest- en royaltyrichtlijn. Het is onder meer de bedoeling dat in de richtlijn een algemene antimisbruikbepaling wordt opgenomen. Bij de bespreking van de wijzigingen in de Interest- en royaltyrichtlijn in Raadsverband is door verschillende lidstaten voorgesteld om uitkeringen van interest of royalty's die ontstaan in een lidstaat en die normalerwijze onder de richtlijn moeten worden vrijgesteld van alle belastingen in die bronstaat, wel te belasten wanneer deze uitkeringen niet tegen een minimum effectief belastingtarief worden belast in de lidstaat waarnaar de uitkering wordt gedaan. Nederland heeft zich er als voorzitter van de Raad voor ingezet om een akkoord te bereiken over de wijziging van de Interest- en royaltyrichtlijn. Daarbij is inderdaad in het kader van een compromisvoorstel een minimum effectief belastingtarief van 10 procent opgenomen. Hiervoor bleek echter onvoldoende steun te bestaan onder de lidstaten. Het compromisvoorstel is dus van tafel gegaan. Voor aanpassing van de richtlijn is immers unanimiteit vereist.
Klopt het dat Nederland in 2010 ieder voorstel om belastingontwijking via uitgaande betalingen aan te pakken blokkeerde, en in 2015 besprekingen over dit thema probeerde te stoppen? Zo ja, hoe valt dit te rijmen met uw ambities om belastingontwijking aan te pakken door afspraken met elkaar te maken op Europees niveau?
Bij deze discussie gaat het om geldstromen (dividenden, rente of royalty’s) die laag of onbelast vanuit de EU naar een derde land stromen. In 2010 heeft Nederland het standpunt ingenomen dat het aan lidstaten zelf is om al dan niet een bronbelasting op deze geldstromen te heffen. Mochten zich problemen voordoen, dan kunnen lidstaten deze immers oplossen door in een belastingverdrag of in nationale wetgeving in een oplossing te voorzien. In 2015 heeft Nederland voorgesteld dit onderwerp niet in de EU-Gedragscodegroep te bespreken, omdat het onderwerp al in Raadsverband werd besproken, onder meer in de context van de Interest- en royaltyrichtlijn. Nederland wil dubbel werk voorkomen. Ook andere lidstaten hebben dit standpunt ingenomen met hetzelfde argument. Inmiddels wordt dit onderwerp toch binnen de Gedragscodegroep en breder in Raadsverband besproken, bijvoorbeeld in relatie tot de Interest- en royaltyrichtlijn en een zwarte lijst met niet-coöperatieve jurisdicties.
Wat was uw reactie op de uitkomst van de evaluatie van de Europese Commissie waaruit bleek dat Nederland onvoldoende gedaan heeft om belastingontwijking via de deelnemersvrijstelling te voorkomen? Is dit probleem inmiddels opgelost?
In de context van de EU-Gedragscodegroep zijn in 2010 richtsnoeren afgesproken over zogenoemde inbound profit transfers.3 Volgens deze richtsnoeren moeten lidstaten die een deelnemingsvrijstelling kennen (in de relatie met derde landen), effectieve antimisbruikbepalingen hebben, zoals een switch-overbepaling en CFC-regels. Op verzoek van de Europese Commissie (hierna: de Commissie) hebben de lidstaten begin 2015 een vragenlijst ingevuld waarin hun werd gevraagd in hoeverre zij deze effectieve antimisbruikbepalingen hebben ingevoerd. Nederland heeft bij deze vragenlijst de deelnemingsverrekening bij een laagbelaste beleggingsdeelneming genoemd, die als soort switch-overbepaling gezien kan worden. Daarnaast is aangegeven dat de Nederlandse vennootschapsbelasting al een regeling kent die vergelijkbaar is met een CFC-bepaling: bij een belang van ten minste 25% in een laagbelaste beleggingsdeelneming geldt een verplichte jaarlijkse herwaardering bij de moedermaatschappij. Met het voorstel van de Commissie van 28 januari 2016 voor de Richtlijn anti-belastingontwijking,4 dat zowel een switch-overbepaling als CFC-regels bevatte, kwam de discussie over de inbound profit transfers tot stilstand. De uiteindelijke richtlijn, waarover onder Nederlands voorzitterschap een akkoord is bereikt, bevat ook CFC-regels (artikelen 7 en 8).5
Waarom heeft u zich uitgesproken tegen de monitoring van bindende afspraken voor het verplicht uitwisselen van rulings? Bent u bereid om dit voorstel alsnog te steunen?
Nederland heeft zich nooit uitgesproken tegen de monitoring van de bindende afspraken voor het verplicht uitwisselen van informatie over rulings, zoals nu is opgenomen in de richtlijn. De Commissie houdt toezicht op de uitvoering van deze richtlijn. Hiermee wordt gewaarborgd dat lidstaten op een juiste manier uitvoering geven aan de richtlijn.
Deelt u de mening dat het argument dat «het huidige IT-systeem daar niet geschikt voor is», geen goede reden is om het uitwisselen van rulings te beperken tot bedrijven met een omzet van meer dan 50 miljoen euro? Zo ja, wat gaat u eraan doen om het huidige IT-systeem te equiperen om een bredere uitwisseling van rulings mogelijk te maken?
Ik vind overwegingen met betrekking tot capaciteitsbeslag of beroep op ICT-systemen wel degelijk relevant bij de besluitvorming over nieuwe (nationale of Europese) regelgeving. Nederland heeft zich dan ook om doelmatigheidsredenen hardgemaakt voor een mkb-uitzondering voor de uitwisseling van informatie over rulings in EU-verband, omdat Nederland voorzag dat dit tot een enorme uitvoeringslast zou leiden bij de Belastingdienst. Alleen Advance Pricing Agreements (APA’s) en Advance Tax Rulings (ATRs) die worden afgegeven door het APA/ATR-team worden centraal geregistreerd. Overige rulings worden niet centraal opgeslagen en geregistreerd. Deze rulings zijn alleen in individuele dossiers van belastingplichtigen opgenomen. Om informatie over rulings uit deze dossiers uit te kunnen wisselen, dienen lokale inspecteurs de afzonderlijke dossiers te openen en eventuele afspraken die vallen onder de reikwijdte van de richtlijn op te sporen, ongeacht de grootte van de onderneming. De mkb-uitzondering geldt overigens niet voor toekomstige rulings. Voor de toekomstige rulings zijn inspecteurs van de Belastingdienst benaderd en geïnformeerd over de verplichte uitwisseling van informatie over rulings. Zij dienen nu tegelijk met het afgeven van de ruling het standaardformulier in te (laten) vullen dat in eerste instantie wordt uitgewisseld met andere landen.
Bent u bereid om iets te doen aan de mismatches tussen Nederland en de VS, waar bijna alle Amerikaanse multinationals gebruik van maken?
Hybride mismatches zijn besproken in het kader van het BEPS-project van de OESO. In de brief aan uw Kamer van 5 oktober 2015 over de appreciatie van de uitkomst van het BEPS-project en een vooruitblik voor het Nederlandse fiscale vestigingsklimaat6 heeft het kabinet opgemerkt dat hybride mismatches moeten worden bestreden en dat het kabinet een gecoördineerde aanpak, bijvoorbeeld binnen de EU, van groot belang vindt. Daarnaast hecht het kabinet er sterk aan dat deze regels in een voor alle lidstaten bindend voorschrift, bijvoorbeeld in een EU-richtlijn, worden vastgelegd. Tegelijkertijd is het van belang dat de EU aantrekkelijk blijft voor investeerders en zich niet op achterstand plaatst ten opzichte van de rest van de wereld.
Op 25 oktober 2016 heeft de Commissie haar voorstel gepubliceerd voor een richtlijn over hybride mismatches met derde landen.7 Het kabinetsstandpunt over dit voorstel zal zoals gebruikelijk in de vorm van een BNC-fiche naar uw Kamer worden gestuurd.
Hoe is het gesteld met uw ambitie om «serieus aan de slag» te gaan met het streven naar een minimumtarief voor de EU?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ook pleitbezorger van een minimumtarief voor royalty’s?
Zie antwoord vraag 2.
Het opleggen van boetes aan een winkelier die op zondag zijn winkel niet openstelt |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Eppo Bruins (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat een winkelier die zijn winkel niet op onder meer zondag openstelt een boete verbeurt aan de verhuurder van zijn winkelruimte?1
Ja.
Deelt u de mening dat het de bedoeling van de wijziging van de Winkeltijdenwet was dat gemeenten de vrijheid kregen om hun eigen beleid te bepalen rond openstelling van winkels op zondag, maar dat dit nooit een verplichting kon inhouden voor winkeliers hun winkels op bepaalde tijden (en in het bijzonder op de zondagen) open te stellen?
Ja, de Winkeltijdenwet maakt het niet mogelijk dat gemeenten winkeliers verplichten om hun winkel op zondag te openen.
Herinnert u zich de motie van het lid Holdijk c.s2 waarin onder meer verzocht is winkeliers «de vrijheid om binnen het gemeentelijke beleid hun eigen openingstijden te bepalen, te garanderen»?
Ja.
Op welke wijze wordt door verhuurders, investeerders en andere betrokkenen gegarandeerd dat winkeliers binnen het gemeentelijke beleid hun eigen keuzes kunnen maken rond de openstelling van hun winkel op zon- en feestdagen?
Een dergelijke garantie van verhuurders, investeerders en andere betrokkenen richting winkeliers om een eigen afweging te maken rondom de openstelling van hun winkel op zon- en feestdagen ken ik niet. Huurders en verhuurders kunnen hierover afspraken maken in een huurcontract, afspraken daarover vallen binnen de contractsvrijheid. In hoeverre deze afspraken worden gemaakt, komt aan de orde in de evaluatie van de gewijzigde Winkeltijdenwet. Zie ook de antwoorden op vragen van de leden Dijkgraaf (SGP), Bruins (ChristenUnie) en Gesthuizen (SP) over de toegezegde evaluatie van de Winkeltijdenwet (ingezonden 13 september 2016).
Herinnert u zich uw toezegging in de brief van 17 maart 2014 dat de «Raad voor Ontroerende Zaken (ROZ) heeft aangegeven de algemene bepalingen zo te zullen aanpassen dat de verhuurder de huurder niet met een boete kan dwingen op zondagen open te gaan indien de huurder een onderbouwd verzoek heeft gedaan om niet op (alle) zondagen open te gaan en verhuurder hiermee heeft ingestemd. De verhuurder mag dit verzoek van de huurder niet op onredelijke gronden weigeren.»?3
Ja, de ROZ heeft dit bij mij destijds aangegeven.
Klopt de constatering dat de ROZ de bepaling over het niet opleggen van een boete als een winkelier om welke reden ook niet mee wil doen aan zondagsopenstelling niet in de algemene voorwaarden opgenomen heeft, maar slechts als een facultatieve bepaling die toegevoegd kan worden?4 Klopt het voorts dat deze aanvullende bepaling niet in de modelovereenkomst is opgenomen?5
Ja, beide beweringen kloppen feitelijk.
Zou niet veel onduidelijkheid en verwarring voorkomen kunnen worden wanneer dit alsnog door deze en andere relevante partijen wordt nagekomen?
Uw Kamer heeft recent een motie aangenomen van het lid Van der Staaij (SGP) c.s. (Kamerstukken II 2016/17, 34 550, nr. 21). De motie verzoekt de regering om effectieve maatregelen te nemen, zodat de keuzevrijheid van ondernemers om op zondag hun winkel gesloten te houden wordt geborgd. In de beleidsbrief behorende bij de evaluatie van de gewijzigde Winkeltijdenwet zal ik ook ingaan op de uitvoering van deze motie. Ik zal hierbij ook deze vraag betrekken.
Kunt u tevens aangeven op welke wijze de toezegging van de ROZ is nagekomen dat «zij richting verhuurders zullen aangeven dat verhuurders de boete niet dienen op te leggen voor bestaande overeenkomsten waarbij de gemeente na de inwerkingtreding van de Winkeltijdenwet (1 juli 2013) heeft besloten om meer koopzondagen in de gemeente toe te staan. De ROZ zal dit zowel via de vakpers als via de website van de ROZ communiceren?»6 Kunt u aangeven op welke wijze dit daadwerkelijk gecommuniceerd is en wordt, richting verhuurders en huurders van winkelruimte?
Op dit moment is de communicatie hierover niet terug te vinden op de website van de ROZ. Ik zal hierover contact opnemen met de ROZ en u over de uitkomsten van dit gesprek informeren in de beleidsbrief behorende bij de aankomende evaluatie van de Winkeltijdenwet.
Moet het toch opleggen van boetes, zeker als het gaat om gewijzigd beleid van de gemeente, niet worden gezien als in strijd met de door u gemaakte afspraken met de ROZ? Bent u tevens van mening dat er daarmee sprake is van een voorwaarde die «onredelijk bezwarend» is op grond van artikel 6:233 Burgelijk Wetboek (BW), dan wel «naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar» is (artikel 6:248 BW)?
De ROZ stelt modelcontracten op die zij ter beschikking stelt aan de verhuurder. Het is aan de verhuurder om te bepalen of zij gebruik maakt van de modellen of niet, dit past binnen de contractsvrijheid van partijen. De afspraken tussen mij en de ROZ behelzen geen afspraak die bindend is voor derden maar betreffen het opnemen van specifieke bepalingen in de modelcontracten. Het is niet aan mij om uitleg te geven aan de artikelen 6:233 en 6:248 van het Burgerlijk Wetboek. Het is aan de rechter om te bepalen welke voorwaarden als «onredelijk bezwarend» of «naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar» zijn.
Deelt u de opvatting dat naarmate huurders minder of geen invloed hebben op de precieze openingstijden van een winkelcentrum er sneller sprake zal zijn van zulke onredelijk bezwarende voorwaarden?
Zie het antwoord op vraag 9. Of er sprake is van een onredelijk bezwarende voorwaarde zal altijd afhankelijk zijn van de aard en omstandigheden van het geval.
In hoeverre bent u nog steeds van mening dat de genomen maatregelen «in voldoende mate voorkomen dat winkeliers een boete krijgen indien zij op zondag niet open willen gaan»?7
De evaluatie van de gewijzigde Winkeltijdenwet wordt momenteel afgerond door een extern onderzoeksbureau. De Kamer ontvangt de resultaten van de extern uitgevoerde evaluatie en de daarbij behorende beleidsbrief voor het einde van het jaar; in deze beleidsbrief zal ook worden ingegaan op de vraag of in voldoende mate is voorkomen dat winkeliers een boete krijgen indien zij niet op zondag open willen gaan. Ik wil graag wachten op deze evaluatie alvorens uitspraken te doen of er voldoende maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat winkeliers een boete krijgen indien zij op zondag niet open willen gaan.
Deelt u de mening dat er voor de (potentiële) huurders van winkelruimte veel onduidelijkheid is over de precieze voorwaarden die gelden voor openstelling van winkels, in het bijzonder op de zondagen en dat hier buitenwettelijke en wettelijke verduidelijking nodig is?
De Winkeltijdenwet maakt het voor gemeenten niet mogelijk om winkels te verplichten op zondag open te gaan. De precieze voorwaarden die gelden voor een verplichte openstelling van winkels moeten dan ook (al dan niet rechtstreeks) zijn opgenomen in de overeenkomst tussen de winkelier en de verhuurder. Een winkelier zal, voor hij een overeenkomst aangaat, zich goed in de inhoud daarvan moeten verdiepen. In de beleidsbrief die ik zal meesturen bij de evaluatie van de gewijzigde Winkeltijdenwet, zal ik nader ingaan op de vraag of er te veel onduidelijkheid is over de regels rondom de zondagsopenstelling.
Bent u bereid om in overleg te treden met onder meer de ROZ en andere relevante partijen om te komen tot een algemeen verbod of ten minste een bestendige gedragslijn om te waarborgen dat in contracten voor de verhuur van winkelruimte nooit een boete opgelegd zal worden wanneer winkeliers om godsdienstige, sociale, bedrijfseconomische of andere voor hen relevante redenen hun winkel niet op zondag open willen stellen? Zo ja, bent u bereid om dit dan op korte termijn in overleg te treden om snel duidelijkheid te bieden? Zo niet, waarom niet?
Op dit punt wil ik eerst de uitkomsten van de evaluatie van de gewijzigde Winkeltijdenwet afwachten. Als dat nodig is voor toekomstig beleid, ben ik uiteraard bereid om in overleg te treden met de ROZ.
Bent u tevens bereid om te komen tot een wettelijk verbod van het opleggen van boetes door eigenaren van winkelruimten, verhuurders, investeerders, verenigingen van eigenaren of in welke andere vorm er ook voorwaarden gesteld worden voor het niet deelnemen aan openstelling van winkels op zondagen?
Ik wil eerst de uitkomsten van de evaluatie afwachten voordat ik een uitspraak doe over de wenselijkheid van een wettelijk verbod op het opleggen van boetes voor het niet deelnemen aan openstelling van winkels op zondagen.
De gevolgen van de fusie tussen Bayer en Monsanto voor de voedselproductie |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Bayer doet megaovername met inlijven Monsanto»? Wat is uw reactie op deze megafusie, die leidt tot de grootste producent van zaaigoed en gewasbeschermingsmiddelen ter wereld?1
Ja, ik ken het bericht en deel de zorgen die zijn geuit over de voorgenomen overname. Gezien de gevoeligheden op deze markt, met name ten aanzien van de mogelijkheden voor boeren om producten bij verschillende bedrijven te kunnen inkopen, is alertheid geboden. Marktdominantie kan in deze sector nadelige effecten hebben voor boeren, niet alleen in Nederland maar wereldwijd. Daarom is toetsing door de mededingingsautoriteiten geboden. In de Europese Unie is de beoordeling van concentraties van een dergelijke omvang voorbehouden aan de Europese Commissie. Deze zal toetsen of de voorgenomen concentratie de mededinging op de markt significant beperkt. De Europese Commissie kan besluiten de concentratie goed te keuren, onder voorwaarden toe te staan (bijvoorbeeld onder de voorwaarde dat bepaalde bedrijfsonderdelen worden afgestoten) of besluiten geen vergunning af te geven. Hoewel het nog onduidelijk is of de concentratie al door de betrokken partijen gemeld is bij de Europese Commissie, heeft de aangekondigde overname van Monsanto door Bayer al op 1 juni 2016 geleid tot schriftelijke vragen van het Europees parlement aan de Europese Commissie. De Eurocommissaris voor Mededinging, mevrouw Vestager, heeft ook aangekondigd voornemens te zijn de overname grondig te onderzoeken. De nadrukkelijke aandacht en inzet van de Europese Commissie ondersteun ik ten zeerste.
Deelt u de mening dat de fusie leidt tot een onaanvaardbaar grote invloed en mogelijk zelfs tot een monopoliepositie in de landbouwsector? Erkent u dat de fusie nadelig uitpakt voor boeren, omdat minder concurrentie zal plaatsvinden tussen toeleveranciers en de prijzen voor zaden, gewassen en gewasbeschermingsmiddelen zullen stijgen?
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u ook risico’s in de combinatie van zaadveredeling en commerciële belangen op gewasbeschermingsterrein? Erkent u dat de fusie nadelig uitpakt voor de diversiteit van gewassen, de biodiversiteit, innovatie, verduurzaming en de kwaliteit en keuzevrijheid voor consumenten?
Het risico dat in de strategie van een bedrijf de commerciële belangen in de gewasbeschermingsmiddelen de boventoon voeren boven de belangen in de plantenveredeling, kan bij elk commercieel bedrijf aanwezig zijn. Een bedrijf dat zich zowel richt op plantenveredeling als op de ontwikkeling van gewasbeschermingsmiddelen heeft de mogelijkheid de benodigde landbouwkundige kennis efficiënter in te zetten. Daarbij kan onder meer gedacht worden aan plantenresistentie tegen schimmels en insecten, sterkere plantenrassen of «groene» gewasbeschermingsmiddelen, zoals feromonen en laag-risicostoffen.
Ik maak me echter wel zorgen over het feit dat de wereldvoedselvoorziening dreigt te worden geconcentreerd bij enkele multinationals. Dit kan ten koste gaan van de keuzevrijheid van kwekers, telers en consumenten, en negatieve gevolgen hebben voor de voedselzekerheid. Het is nu echter eerst aan de Europese Commissie om de voorgenomen overname te onderzoeken.
Welke gevolgen verwacht u van deze fusie voor de concurrentiepositie van de Nederlandse groentezaadsector? Vindt u dat na deze fusie het belang om octrooien in de plantenveredeling drastisch te beperken, vergroot is? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om hier de komende tijd extra druk op te zetten?
Nederland kent een uitermate sterk en actief bedrijfsleven dat zich richt op de veredeling van groentegewassen. Van de top 10 groentezaadbedrijven in de wereld hebben er 7 een belangrijke vestiging in Nederland; vele hebben hier ook hun oorsprong. De concurrentie in deze sector is groot en deze concurrentie leidt ertoe dat telers volop keus hebben waar ze hun zaden kopen. Jaarlijks ontwikkelen Nederlandse veredelaars rassen die beter zijn aangepast aan de wensen van de teler of van de consument. Deze rassen worden overal in de wereld geteeld. Ik verwacht dat deze situatie ook in de toekomst zo zal blijven. De voorgenomen overname maakt eens te meer duidelijk dat de onbalans tussen het octrooi- en kwekersrecht moet worden hersteld. Ik verwacht dat de Europese Commissie haar interpretatieve verklaring van de Biotechrichtlijn betreffende de octrooieerbaarheid van plantgerelateerde uitvindingen nog dit jaar zal uitbrengen. Ik verwijs u ook naar mijn Kamerbrief van 22 juni jl. (Kamerstuk 27 428, nr. 331). Zoals ook in die brief aangegeven, vergt het nog de nodige zorg en aandacht om de besproken oplossingen daadwerkelijk te implementeren. Mijn inzet is er op gericht voldoende druk op dit proces te houden.
Deelt u de mening dat grondig onderzoek door de Europese Commissie en de Europese mededingingsautoriteit nodig is? Bent u bereid bij de Europese Commissie aan te dringen op grondig onderzoek en dit bij de eerstvolgende Landbouw- en Visserijraad aan te kaarten? Welke andere mogelijkheden ziet u om de mogelijke gevolgen van de fusie onder de aandacht te brengen van de Europese mededingingsautoriteit?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier bent u van plan om de Nederlandse boeren, tuinders, groentezaadsector én consumenten te beschermen?
Boeren, tuinders en consumenten hebben belang bij keuzevrijheid en een grote diversiteit aan aanbieders. Voorkomen moet worden dat de toegang tot goed uitgangsmateriaal voor boeren wordt belemmerd. Zo’n belemmering gaat ten koste van de keuzevrijheid van kwekers, telers en consumenten en kan negatieve gevolgen hebben voor de voedselzekerheid. Ik zal de ontwikkelingen daarom met zorg blijven volgen. Het is echter nu eerst aan de Europese mededingsautoriteiten om deze concentratie te onderzoeken. De concentratietoets van de mededingingsautoriteiten is er op gericht de concurrentie in alle sectoren waar sprake is van marktwerking te bewaken en te bevorderen. Dit houdt in dat ook in deze sector de mededingingsautoriteiten de gevolgen van een dergelijke overname op onder andere de keuzevrijheid van de consument en diversiteit aan aanbieders zal toetsen. Het is echter nog te vroeg om vooruit te lopen op de uitkomsten van dat onderzoek.
De beloningen bij de Bank Nederlandse Gemeenten |
|
John Kerstens (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de terechte ophef die bestaat bij veel lokale volksvertegenwoordigers over de hoogte van salarissen bij bestuurders van de Bank Nederlandse Gemeenten (BNG)?
Ja, ik heb geconstateerd dat raadsleden van een aantal gemeenten vragen hebben over de salarissen van bestuurders van de Bank Nederlandse Gemeenten (BNG Bank).
Klopt het dat de huidige voorzitter van de Raad van Bestuur van BNG meer dan 6 ton op jaarbasis verdient? Deelt u de mening dat dit absurd hoog is voor een bank die volledig in handen is van de overheid en die voornamelijk tegen lage risico’s aan lokale overheden en semipublieke partijen leent?
In 2009 is voor het laatst het beloningsbeleid voor de raad van bestuur (rvb) van BNG Bank vastgesteld. Dit beloningsbeleid resulteerde in een matiging van ongeveer 45% ten opzichte van de toenmalige maximale beloning1. De maximale beloning (exclusief pensioen) bedroeg op basis van dit in 2009 vastgestelde beloningsbeleid € 320.000. Dit beleid gold vervolgens voor bestuurders die ná vaststelling van het beloningsbeleid zijn aangesteld. Voor bestuurders die daarvoor waren aangesteld, zoals de huidige voorzitter van de rvb, gold dit beleid niet. Voor de hoogte van de beloning van de voorzitter en overige leden van de rvb van BNG Bank verwijs ik u naar de openbare jaarverslagen van BNG Bank.
Ik heb in de Nota Deelnemingenbeleid rijksoverheid aangekondigd het beloningsbeleid bij alle staatsdeelnemingen opnieuw te herijken.2 De afgelopen periode hebben de staat als aandeelhouder, een groot deel van de andere aandeelhouders van BNG Bank en de raad van commissarissen (rvc) gesproken over een nieuw, gematigder beloningsbeleid. Het eerder met uw Kamer gedeelde beloningskader voor staatsdeelnemingen was hierbij vanzelfsprekend het uitgangspunt. Het nieuwe beloningsbeleid is op 5 oktober 2016 in een bijzondere algemene vergadering van aandeelhouders vastgesteld. De maximale beloning is met deze herijking opnieuw gematigd ten opzichte van het beloningsbeleid uit 2009. Het beloningsbeleid is dit keer met 6% verlaagd, naar € 301.000 en geldt voor alle nieuw aan te stellen bestuurders.
Ik heb alle staatsdeelnemingen, waaronder BNG Bank, gevraagd gegevens aan te leveren om de beloningsverhouding tussen de voorzitter van de raad van bestuur en het overige personeel inzichtelijk te maken. In mijn Jaarverslag Staatsdeelnemingen 2016 zal ik uw Kamer hierover informeren. Daarnaast heb ik de staatsdeelnemingen gevraagd de beloningsverhouding ook in hun eigen jaarverslagen op te nemen.
Klopt het dat het huidige beloningsbeleid bij BNG strenger is en dat nieuwe bestuurders daarom minder kunnen verdienen? Klopt het dat het maximale salaris voor een bestuurder bij BNG nog altijd op vele tonnen ligt? Hoe verhoudt dit salaris zich tot de salarissen voor niet-bestuurders binnen BNG?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de laatste herziening van het beloningsbeleid van BNG uit 2009 stamt? Deelt u de mening dat het nodig tijd is voor een volgende herziening waarbij de salarissen neerwaarts worden bijgesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat bij semipublieke instellingen als de BNG een gematigder beloningsbeleid hoort? Begrijpt u de frustraties die hierover leven bij lokale volksvertegenwoordigers?
Hoewel ik me de gevoelens van lokale volksvertegenwoordigers kan voorstellen, zijn staatsdeelnemingen (en dus ook BNG Bank) geen semipublieke instellingen. Staatsdeelnemingen zijn private ondernemingen, die niet met publieke middelen worden gefinancierd, maar hun eigen broek ophouden. In veel gevallen zijn zij bovendien onderhevig aan meer of minder concurrentie met andere bedrijven. Het gaat om bedrijven, die een belangrijke rol spelen in de Nederlandse economie. Om die te leiden is specifieke, marktgerelateerde kennis en ervaring noodzakelijk. Dat betekent dat rekening gehouden moet worden met de beloningen die gelden in die specifieke arbeidsmarkten. Voor een kleiner deel wegen daarom de bestuurdersbeloningen bij vergelijkbare andere bedrijven mee bij de vaststelling van de beloningen van bestuurders bij een specifieke staatsdeelneming.
Tegelijk zijn de aandelen van staatsdeelnemingen in overheidshanden, omdat aan de activiteiten van een staatsdeelneming een publiek belang is verbonden. Bij die status horen bestuurdersbeloningen die niet louter zijn gerelateerd aan salarissen in de private markt. Bij het vaststellen van het beloningsbeleid van staatsdeelnemingen houd ik daarom ook rekening met de bestuurdersbeloningen bij (semi)publieke instellingen. De WNT-norm weegt dan ook voor een groot deel mee bij het bepalen van de maximale beloning bij een specifieke staatsdeelneming.
De staat als aandeelhouder probeert een evenwicht te vinden tussen beide aspecten. Ik ben van mening dat dit het geval is met het herijkte beloningsbeleid van BNG Bank, dat met het op 5 oktober vastgestelde beleid is gehalveerd ten opzichte van het beleid van vóór 2009.
Het bericht «Eijsden-Margraten dient klacht in over vliegtuiglawaai» |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Eijsden-Margraten dient klacht in over vliegtuiglawaai» inzake het geluidsoverlast boven Eijsden en het dorp Mesch van het vliegverkeer van en naar luchthaven Bierset?1
Ja.
Kunt u toelichten wat u vindt van de situatie? Heeft u begrip voor de klacht die gemeente Eijsden-Margraten bij het ministerie heeft ingediend?
Ik ben het eens met de gemeente dat de luchtruimwijziging heeft geleid tot ongewenste geluidseffecten boven Eijsden-Margraten.
Ik deel het gevoel van urgentie van de gemeente en ook haar inschatting dat de verbetering voor Eijsden structureel dient te zijn.
Vanwege het complexe luchtruim in de grensregio is een oplossing niet eenvoudig. In nauw overleg met de gemeente heeft mijn ministerie zich sinds het najaar van 2013 ingezet om de geluidshinder voor de regio te verminderen. Hiertoe voert mijn ministerie intensief overleg met de Belgische overheid en Belgocontrol.
Zie verder antwoord 4.
Hoe vaak is er overleg geweest tussen de gemeente Eijsden-Margraten en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu? Wat was het resultaat van elk van de overlegmoment(en)?
Nadat de eerste signalen kwamen over de toename van de geluidsoverlast in de gemeente Eijsden-Margraten (najaar 2013) is er vier maal overleg geweest met het gemeentebestuur. Daarnaast hebben er twee informatiebijeenkomsten voor de bewoners van de gemeente Eijsden-Margraten plaatsgevonden, waaraan mijn ministerie heeft meegewerkt.
In de overleggen is met het gemeentebestuur en de bewoners van Eijsden-Margraten gesproken over de beleving van de geluidsoverlast, over de aanleiding van de luchtruimwijziging en de maatregelen die mijn ministerie heeft genomen om de ongewenste geluidsoverlast aan te pakken.
De afspraken die zijn gemaakt met België en Belgocontrol voorzien erin dat de verkeersleiders van Belgocontrol Eijsden moeten mijden tenzij dit op operationele veiligheidsgronden niet mogelijk is. Moet er op veiligheidsgronden toch verkeer over Eijsden geleid worden, dan worden ze geacht om boven 4000 voet te blijven, tenzij dit echt niet mogelijk is.
Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over de wijze van monitoring en de informatievoorziening aan de gemeente. In de voortgangsoverleggen is teruggekoppeld over de uitkomsten van de monitoring en het overleg hierover met het Belgische DG Luchtvaart en Belgocontrol. Daarnaast is besproken welke (aanvullende) maatregelen gedurende deze periode zijn genomen. Met het gemeentebestuur heb ik afgesproken dat mijn Ministerie hen elke 6 maanden informeert over de voortgang. Deze informatie heb ik u ook doen toekomen in de brieven aan uw Kamer van 4 februari 2014, 25 maart 2015 en 11 maart 20162.
Kunt u nader verklaren hoe het komt dat de genomen maatregelen van het ministerie en Belgocontrol hebben geleid tot «een afname die nog niet toereikend is en vooral onvoldoende structureel»?
Het luchtruim in de grensregio is complex.
In de brief van 11 maart 2016 heb ik uw Kamer aangegeven dat de genomen maatregelen hebben geleid tot een vermindering van de hinder, maar dat ik deze beoordeelde als ontoereikend en onvoldoende structureel. Er bleven te vaak situaties waarbij toch over Eijsden werd gevlogen. Belgocontrol deelt deze inschatting.
Het Ministerie van IenM heeft daarom de afgelopen maanden met de Belgische autoriteiten en Belgocontrol naast de afspraken als genoemd in antwoord 3 aanvullende afspraken gemaakt. In juli jl. heeft Belgocontrol de zogeheten Environment Cell ingericht om de implementatie van de afspraken blijvend te borgen. Het Ministerie van IenM monitort hiertoe welke vluchten in de nadering over Eijsden komen en meldt de vluchten die binnen de kaders van de gemaakte afspraken niet goed verklaarbaar zijn aan de Environment Cell. De Environment Cell analyseert de vluchten op individuele basis en rapporteert hierover aan de directie van Belgocontrol, de verkeersleiding van Luik en het Ministerie van IenM. Op basis van de analyse van de oorzaken worden er verbeteracties op gezet. Om herhaling te voorkomen is een extra «awareness campagne» voor de verkeersleiders ingezet. Sinds de oprichting van de Environment Cell is een verbetering te zien die zich heeft doorgezet in augustus.
De Environment Cell heeft een verbeterproces ingeluid, maar ik begrijp ook dat dit voor mensen die nu de geluidsoverlast ervaren nog niet snel genoeg gaat.
Het Ministerie van IenM dringt er daarom bij de Belgische counterparts op aan alles op alles te zetten zodat het ingezette proces op korte termijn tot blijvend resultaat leidt. In november zal ik uw Kamer, ten behoeve van het AO luchtvaart van 30 november, informeren over de resultaten voor Eijsden.
Bent u bereid om het besluit van 4 april 2013 tot wijziging van het luchtruim te herzien, indien de overlastsituatie niet structureel substantieel vermindert?
De luchtruimwijziging van 4 april 2013 is doorgevoerd om de veiligheid van het luchtverkeer te garanderen. De wijziging is op dringend advies van de Luchtverkeersleiding Nederland, in overleg met België en de Belgische Luchtverkeersleiding overeengekomen, vanwege een aantal incidenten in dit deel van het luchtruim.
De wijziging garandeert dat commercieel verkeer de Luchthaven Maastricht Aachen Airport veilig kan naderen door het General Aviation (GA) verkeer in het Belgische luchtruim te verplaatsen en dit GA verkeer ruimte te bieden boven Eijsden.
Vanzelfsprekend staat de veiligheid van het luchtverkeer voor mij voorop. Binnen die randvoorwaarde zet het Ministerie van IenM zich er samen met de Belgische partners voor in om de overlast structureel te verminderen via de geschetste aanpak in antwoord 4.
Het opwerpen van functionaliteitsbeperkingen van consumentenproducten via firmware updates. |
|
Remco Bosma (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «HP-printers accepteren geen huismerk-inkt meer»?1
Ja.
Wat vindt u van de in dit artikel beschreven werkwijze van deze printerfabrikant? In hoeverre is het volgens de wet toegestaan als een producent van een consumentenelectronica product via een update bewust de functionaliteit van een consumentenelectronica product beperkt?
Vanzelfsprekend is het voor een consument vervelend om te ervaren dat gebruiksmogelijkheden van een artikel na verloop van tijd worden beperkt.
Het is mogelijk dat een producent gedurende de looptijd van de overeenkomst tussen de consument en de producent de functionaliteit van een product aanpast. Of een dergelijke aanpassing is toegestaan, hangt af van wat er tussen partijen in de overeenkomst is afgesproken. De informatievoorziening van de verkoper dan wel producent richting de consument is hier cruciaal. De consument baseert verwachtingen van een product op deze informatievoorziening, en sluit vervolgens al dan niet een overeenkomst af.
Bij aankoop moet een product de eigenschappen hebben die voor normaal gebruik nodig zijn, en waarvan de consument de aanwezigheid niet hoeft te betwijfelen, gelet op de informatievoorziening van de verkoper dan wel producent. Voldoet het product hier niet aan, dan is dit in strijd met artikel 17 in boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
Daarnaast kan er sprake zijn van een oneerlijke handelspraktijk (artikel 193 in boek 6 van het Burgerlijk Wetboek). Dit is het geval wanneer onjuiste of onvolledige informatie is gegeven en de beslissing van de consument hierdoor is beïnvloed.
Het is niet aan mij maar aan de toezichthouder, de ACM in dit geval, om te bepalen of er sprake is van een overtreding. Consumenten kunnen hun klachten kenbaar maken bij de ACM en zich zo nodig wenden tot de Geschillencommissie of de civiele rechter.
In het geval dat een consumentenelektronica product van een firmwareproduct wordt voorzien, en een consument kiest ervoor om die niet te installeren, bent u dan van mening dat de reeds aanwezige functionaliteit van het consumentenelektronica product behouden moet blijven?
Een producent kan constateren dat de functionaliteit van een product moet worden verbeterd of aangepast. In dat geval kan de producent aan de consument een update aanbieden, met wijzigingen in de functionaliteit van het product als gevolg. De consument mag verwachten dat het product de eigenschappen bezit die voor normaal gebruik nodig zijn, en waarvan de consument de aanwezigheid niet hoeft te betwijfelen. Ook in het geval de consument besluit om het firmwareproduct niet te installeren dient normaal gebruik van het product mogelijk te blijven. Dit betekent dat na een aanpassing van een product de voor normaal gebruik vereiste functionaliteiten behouden moeten blijven als een product van een update wordt voorzien.
Ten slotte heb ik met betrekking op het onderhavige geval inmiddels begrepen dat HP heeft aangekondigd een nieuwe firmware update te ontwikkelen om consumenten tegemoet te komen. Deze update wordt binnen twee weken aangeboden, en geeft consumenten de mogelijkheid om de specificatie die problemen oplevert van de printer te verwijderen.
De kosten van het verzoek om Nederlander te worden |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven waaruit de kosten t.w. € 840,– voor een enkelvoudig naturalisatieverzoek zijn opgebouwd?1
Kunt u aangeven waaruit de kosten t.w. € 1.072,– voor een meervoudig naturalisatieverzoek zijn opgebouwd?
Kunt u aangeven waaruit de kosten t.w. € 124,– voor een naturalisatieverzoek van een minderjarig kind dat bij de aanvraag is betrokken zijn opgebouwd?
Kunt u aangeven waaruit de kosten t.w. € 625,– voor een enkelvoudig naturalisatieverzoek voor staatlozen of personen in het bezit van een verblijfsvergunning asiel zijn opgebouwd?
Kunt u aangeven waaruit de kosten t.w. € 858,– voor een meervoudig naturalisatieverzoek voor staatlozen of personen in het bezit van een verblijfsvergunning asiel zijn opgebouwd?
Kunt u aangeven waaruit de kosten t.w. € 179,– voor een enkelvoudig optieverzoek zijn opgebouwd?
Kunt u aangeven waaruit de kosten t.w. € 305,– voor een meervoudig optieverzoek zijn opgebouwd?
Kunt u aangeven waaruit de kosten € 21,– voor een optieverzoek van een minderjarig kind dat bij de aanvraag is betrokken zijn opgebouwd?
Kunt u verklaren waarom deze bedragen per verzoek verschillend zijn?
Zoals hierboven beschreven, is het uitgangspunt bij het bepalen van de hoogte van de leges dat de totale legesopbrengsten voor naturalisatie zo veel mogelijk kostendekkend zijn voor de gemaakte kosten voor naturalisatie door zowel de IND als de gemeenten. Op de gemaakte kosten ben ik ingegaan bij beantwoording van de vragen 1 tot en met 8.
De differentiatie in legestarieven (dus de legesopbrengsten) houdt onder meer verband met het gegeven dat de werkzaamheden voor het afhandelen van meervoudige verzoeken en naturalisatieverzoeken van een kind dat betrokken wordt bij de aanvraag van de ouder, minder inspanningen vergen dan afzonderlijke enkelvoudige verzoeken. De verschillende tarieven maken dat naturalisatie voor bijvoorbeeld gezinnen betaalbaar blijft.
Zijn er mogelijkheden voor minder vermogende mensen om in aanmerking te komen voor een lager tarief? Zo ja, hoe gaat dat in zijn werking? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid de mogelijkheid om dit wel in te stellen te onderzoeken?
Ik ben van mening dat de kosten voor naturalisatie betaalbaar zijn, ook voor minder vermogende personen. Het gaat bovendien om een eenmalige betaling die personen gedurende lange tijd kunnen zien aankomen en waarvoor zij kunnen sparen. Voor specifieke categorieën bestaat zoals hierboven beschreven al een verlaagd tarief.
De keuze voor het Nederlanderschap is een persoonlijke keuze van de vreemdeling. Het Nederlanderschap levert voor de persoon belangrijke voordelen op, waaronder het verkrijgen van het stemrecht en de mogelijkheid bepaalde beroepen uit te oefenen.
Ik ben niet bereid tot het onderzoeken van de mogelijkheid om minder vermogende mensen in aanmerking te laten komen voor een lager tarief.
Het bericht dat de meeste gemeenten niet toetsen op het verdringen van betaalde banen door onbetaalde banen middels het laten werken zonder loon van uitkeringsgerechtigden |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de Lokale Monitor 2016 van het FNV over het sociaal beleid van de gemeenten?1
Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de Lokale Monitor 2016 van de FNV. In de beantwoording van onderstaande vragen zal ik op enkele specifieke elementen daarvan ingaan.
Verder merk ik op dat op onder andere het thema beschut werk – een thema dat ook in de Lokale Monitor 2016 naar voren komt – wijzigingen worden voorbereid waarover ik uw Kamer heb geïnformeerd.
Waarom toetsen meer dan de helft van de onderzochte gemeenten onvoldoende of helemaal niet systematisch op verdringing van betaald werk door onbetaald werk?
Ik heb geen representatieve informatie over waarom gemeenten «onvoldoende of helemaal niet systematisch» toetsen op verdringing van betaald werk door onbetaald werk. In de Lokale Monitor 2016 van FNV (p. 10) worden enkele gemeenten aangehaald die daar verschillende redenen voor geven. Genoemde redenen zijn dat het arbeidsintensief is, men onvoldoende capaciteit heeft om te kunnen toetsen of omdat het lastig te controleren is als werkzaamheden worden herbenoemd door werkgevers.
De verantwoordelijkheid voor het adequaat toezien op het voorkomen van verdringing van betaalde arbeid ligt uitdrukkelijk bij de gemeente. Ik heb daarom op meerdere momenten en op uiteenlopende manieren aandacht gevraagd voor het thema verdringing (zie ook antwoord op vraag 3).
Onder andere de gemeente Den Haag bijvoorbeeld, heeft met de FNV afspraken gemaakt om verdringing en het werken zonder loon zoveel mogelijk te voorkomen. Onderdeel daarvan is een digitaal meldpunt waar meldingen gedaan kunnen worden over situaties die niet volgens de gemaakte afspraken verlopen. Deze meldingen worden in een interventieteam – met daarin in ieder geval gemeente, UWV en FNV – besproken.
Bent u voornemens om nog enige actie of maatregelen te ondernemen om verdringing van betaald werk door inzet van onbetaalde uitkeringsgerechtigden tegen te gaan de komende maanden?
Verdringing van regulier werk op grond van oneerlijke concurrentie moet worden tegen gegaan. Ik verwijs naar de brief aan de Tweede Kamer van 19 juni 2015 (Kamerstuk 29 544, nr. 624), waarin ik de wettelijke en beleidsmatige kaders rond het voorkomen van verdringing uiteen heb gezet. In de Participatiewet is bij een aantal instrumenten (participatieplaatsen, tegenprestatie) opgenomen dat deze activiteiten moeten worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en dat die niet mogen leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Ook heeft de Programmaraad in de Werkwijzer tegenprestatie (april 2014) een aantal spelregels opgenomen om het risico van verdringing tegen te gaan.
Bij het inzetten van het instrument werken met behoud van uitkering moet ook aan een aantal criteria worden voldaan. Het moet onder andere positief bijdragen aan de mogelijkheden voor arbeidsinschakeling en het moet de kans op regulier werk verbeteren. Dit houdt onder meer in dat het gaat om het wennen aan aspecten die samenhangen met het verrichten van betaald werk (zoals regelmaat en omgaan met collega’s). Er dient sprake te zijn van een beperkte periode (gedacht kan worden aan een periode van ongeveer 6 maanden) en er moet goede begeleiding zijn (zie ook Kamerstuk 29 544, nr. 624 en Kamerstuk 30 545, nr. 121). Deze voorwaarden zijn mede bedoeld om verdringing te voorkomen.
Het is aan de gemeenten te bepalen op welke wijze zij het tegengaan van verdringing borgen. Dat kan op verschillende manieren. In mijn brief van 19 juni 2015 heb ik daar een aantal voorbeelden van genoemd. Ook in de Lokale Monitor van FNV staan voorbeelden waarop gemeenten dit vormgeven. Het is aan de individuele gemeente om hierin een eigen keus te maken. Het is cruciaal dat gemeenten – college en gemeenteraad – komen tot een adequaat en transparant beleid op dit vlak. Ik heb gemeenten daar op verschillende manieren op gewezen en ben van mening dat elke gemeente daarover helder moet zijn en er aandacht aan moet besteden.
In reactie op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1776) heb ik aangegeven dat de uitwerking van de motie van de leden Kerstens/Voortman over het zoveel mogelijk voorkomen van verdringing van reguliere arbeid (Kamerstuk 30 545, nr. 173) uitvoering kent met verschillende acties. Ik heb op meerdere momenten en uiteenlopende manieren aandacht gevraagd voor het thema verdringing. Zo heb ik de oproep gedaan aan gemeenten in de Verzamelbrief 2015-2, om in hun re-integratieverordening op te nemen op welke wijze zij hun beleid vormgeven met betrekking tot het tegengaan van verdringing. Ook heb ik samen met de VNG aan dit thema aandacht besteed tijdens de wethoudersbijeenkomst van 17 februari 2016. Gemeenten hebben met elkaar gesproken over hoe ze verdringing kunnen voorkomen en welke voorbeelden er zijn.
In aanvulling hierop heb ik Divosa gevraagd om te bezien of er mogelijkheden zijn voor extra ondersteuning aan gemeenten om de kennis op dit terrein bij de uitvoerders te versterken, bijvoorbeeld door bestaande goede voorbeelden uit te wisselen.
De gemeenten hebben het voortouw om nauwgezet te zorgen dat er geen verdringing plaats vindt. Er zijn goede voorbeelden van hoe dat kan, zo blijkt ook uit dit FNV-onderzoek. Ik blijf gemeenten erop aanspreken om expliciet aandacht te schenken aan het aspect van mogelijke verdringing bij de inzet van re-integratie-instrumenten.
Wat is uw reactie op het gestelde in de lokale monitor dat ongeveer 75% van de onderzochte gemeenten geen goede ervaring hebben met het verplicht opleggen van de tegenprestatie? Bent u bereid gemeenten tegemoet te komen door hen de ruimte te bieden deze niet verplicht op te leggen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Bij de invulling van de tegenprestatie hebben gemeenten veel beleidsvrijheid wat betreft inhoud, omvang en duur van de gevraagde maatschappelijk nuttige activiteiten. Zo kan onder meer rekening gehouden worden met de lokale situatie en de personen die het betreft. Het is belangrijk dat mensen invloed kunnen hebben op de keuze van de activiteiten in het kader van de tegenprestatie, zodat deze zoveel mogelijk aansluiten bij hun wensen en mogelijkheden.
De Inspectie SZW heeft eind vorig jaar geconstateerd dat het overgrote deel van de gemeenten, 372 van de 392, een verordening over de tegenprestatie heeft opgesteld die in lijn is met de Participatiewet. 20 gemeenten interpreteren de wet op een zodanige manier dat het verrichten van een tegenprestatie een vrijblijvende aangelegenheid is. Ik ben van mening dat gemeenten conform de Participatiewet moeten handelen en de verordening tegenprestatie daarmee in lijn moet zijn. Ik heb deze gemeenten opgeroepen om conform de wet te handelen. Ik heb uw Kamer op 14 oktober 2016 geïnformeerd over de stand van zaken rond mijn contacten met de gemeenten die, conform het rapport van de Inspectie SZW, een verordening inzake de tegenprestatie hebben die niet in lijn is met de Participatiewet (Kamerstuk 34 352, nr. 40).
Bent u bereid om gemeenten voldoende financiële middelen ter beschikking te stellen opdat zij alle werkzoekenden en chronisch zieken en gehandicapten voldoende inkomensondersteuning kunnen bieden, een opleiding en ondersteuning en bemiddeling naar werk met inachtneming van de menselijke maat? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten ontvangen jaarlijks een macrobudget voor bijstandsuitkeringen en loonkostensubsidies. De omvang wordt jaarlijks geijkt op de feitelijke uitgaven. Voor 2016 is dit budget € 5,7 miljard. Bij de totstandkoming van de Participatiewet is ook zorgvuldig naar de financiële middelen voor de re-integratie van de verschillende groepen binnen de Participatiewet gekeken. In totaliteit is er in 2016 605 miljoen euro beschikbaar voor re-integratie. Dit bedrag loopt de komende jaren geleidelijk op tot ca. 1,2 miljard euro in de structurele situatie vanwege de instroom van nieuwe groepen in de Participatiewet. Gemeenten ontvangen ook middelen uit het Europees Sociaal Fonds. Over de periode 2014 – 2020 gaat het om 312 miljoen euro voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Gemeenten hebben een grote mate van beleidsvrijheid bij de inzet van re-integratie-instrumenten. Zij kunnen maatwerk leveren, aansluitend bij de behoefte van het individu en eventueel gecombineerd met de noodzakelijke zorgvoorzieningen.
Kunt u uitleggen waarom in de ene gemeente mensen met lage inkomens pas na zestig maanden een inkomenstoeslag van 162 euro krijgen en in de andere gemeente een inkomenstoeslag van 1.137 euro? Waarom heeft volgens u een studerende arbeidsgehandicapte jongere in de ene gemeente een studietoeslag van 60 euro nodig en in de andere gemeente een studietoeslag van meer dan 4.000 euro? Deelt u de mening dat hier sprake is van rechtsongelijkheid? Zo ja, bent u bereid de wet op dit punt aan te passen? Zo nee, waarom niet?
De hoogte van de bijstandsuitkering is overal gelijk en wordt centraal vastgesteld. De Participatiewet biedt de colleges – onder voorwaarden – de mogelijkheid om hun burgers een individuele inkomens- en/of studietoeslag te verstrekken. In dit verband hecht ik eraan te benadrukken dat het uitdrukkelijk aan de gemeenteraden is om in een gemeentelijke verordening nadere invulling te geven aan deze individuele inkomens- en studietoeslag. Met de instrumenten van de individuele inkomens- en studietoeslag hebben de gemeenten de ruimte om – binnen het wettelijk kader – deze individuele toeslagen in te passen in het eigen re-integratie en armoedebeleid. Hiermee hebben de gemeenten de mogelijkheid om het beleid af te stemmen op de lokale omstandigheden. Hierdoor kunnen de beleidskeuzes, als gevolg van het lokale democratisch proces, inderdaad van gemeente tot gemeente verschillen. Ik acht het van belang dat via gemeentelijke politiek en jurisprudentie op deze manier invulling wordt gegeven aan het centrale begrip: eenheid in verscheidenheid.
Het door het Openbaar Ministerie negeren van de wens van ouders van misbruikte kinderen |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht: «OM negeert wens ouders»1?
Ja.
Klopt het dat de politie nauwelijks onderzoekt of pornografische foto’s en filmpjes van misbruikte kinderen opnieuw opduiken in zedenzaken en dat de politie ouders en/of voogden van misbruikte kinderen niet standaard inlicht als hun foto’s en filmpjes opduiken in nieuwe zedenzaken?
Gevonden beeldmateriaal (dat uit miljoenen afbeeldingen kan bestaan) wordt op geautomatiseerde wijze vergeleken met materiaal dat reeds bekend is. Slachtoffers van kindermisbruik worden genotificeerd door de politie of het Openbaar Ministerie (OM) in geval hun misbruikmateriaal wederom opduikt in een onderzoek. Dit gebeurt echter niet automatisch. De afweging of slachtoffers genotificeerd moeten worden is maatwerk, waarbij het perspectief van het slachtoffer mede leidend is. Daarbij houden politie en OM rekening met de ernst en de aard van het misbruik en het belang van het slachtoffer. De politie en het OM waken ervoor dat slachtoffers, die zich aanvankelijk nog geen slachtoffer voelde, alsnog door een notificatie gevictimiseerd kunnen worden. Het perspectief van het slachtoffer is daarbij wel doorslaggevend: heeft het slachtoffer eenmaal aangegeven op de hoogte te willen worden gehouden van eventueel nieuw misbruikmateriaal dan moet het slachtoffer hierover in beginsel worden geïnformeerd.
Hoe strookt dit met het gekozen beleid om de focus van het openbaar ministerie (OM) en de politie te verschuiven naar de verspreiders en producenten van kinderpornografie dat als doel heeft meer slachtoffers uit hun misbruiksituatie te ontzetten?
Zoals aangegeven is de afweging of het slachtoffer genotificeerd moet worden over het opnieuw opduiken van misbruikmateriaal maatwerk en gebeurt dit niet automatisch.
In de voortgangsrapportage omtrent de aanpak van kinderpornografie en kindersekstoerisme heb ik uw Kamer geïnformeerd over het feit dat de bestaande focus op slachtoffers en op vervaardigers en verspreiders wordt uitgebreid. De focus wordt nadrukkelijk gelegd op het ontzetten van slachtoffers uit hun acute misbruiksituatie, waarbij elk signaal van actueel misbruik wordt opgepakt. In de dadergerichte aanpak komt de nadruk meer te liggen op de aanpak van recidivisten, daders opererend in besloten netwerken en daders in risicovolle beroepen en posities. Dit betekent in toenemende mate een focus op het type dan wel de zwaarte van de zaak (kwaliteit) versus het aantal zaken (kwantiteit). De interventies zullen bestaan uit maatwerk, passend bij het delict.
Begrijpt u dat dit juist erg belangrijk is voor ouders en/of voogden om de onzekerheid tegen te gaan en ook aangezien zij alleen op die manier aangifte kunnen doen en eventueel een schadeclaim kunnen indienen tegen de bezitters van de foto's en/of filmpjes?
Ik begrijp dat het voor ouders en/of voogden belangrijk zou kunnen zijn, echter de afweging of slachtoffers genotificeerd moeten worden is maatwerk zoals in antwoord op vraag 2 vermeld. Als in een onderzoek duidelijk wordt dat het gaat om recent Nederlands materiaal en er ook nog een duidelijke link is naar eerder strafrechtelijk onderzoek zal het OM de ouders informeren en kijken hoe hun rechten ook in het nieuwe onderzoek gerespecteerd kunnen worden.
Klopt het dat er in de Verenigde Staten al lang een systeem bestaat dat wel werkt en niet de beperkingen heeft die het Nederlandse systeem blijkbaar heeft, zijnde dat de afbeelding exact gelijk moet zijn wil deze door het systeem herkend worden?
Eerder heeft het lid Rebel (PvdA) mijn ambtsvoorganger tijdens het AO van 20 maart 2014 (Kamerstuk 31 015, nr. 102) verzocht om het zogenoemde Amerikaanse model nader te bestuderen. Dit model houdt in dat de Amerikaanse overheid slachtoffers van kindermisbruik telkens notificeren wanneer afbeeldingen van het misbruik dat zij ondergingen, worden aangetroffen op een computer tijdens een politieonderzoek. Het is in Amerika dus mogelijk dat één slachtoffer gedurende de loop der jaren meerdere keren genotificeerd wordt wanneer bij verschillende verdachten hetzelfde misbruikmateriaal wordt aangetroffen. Het structureel notificeren van slachtoffers, zoals in het Amerikaanse model, acht ik niet wenselijk. Een zorgvuldige afweging per zaak over eventuele notificatie, zoals reeds staande praktijk is, doet recht aan de positie van het slachtoffer. Daarbij wordt nadrukkelijk ook het perspectief van het slachtoffer meegewogen, waarbij waar mogelijk concreet aan het slachtoffer wordt voorgelegd of deze behoefte heeft om ook in de toekomst genotificeerd te worden.
Er zijn voor Nederland twee databases relevant bij de bestrijding van kinderpornografisch materiaal. De nationale database is bij alle eenheden operationeel en wordt iedere 24 uur bijgewerkt. De International Child Sexual Exploitation image (ICSE) database is een internationale database van Interpol. Hierop zijn momenteel 49 landen en Europol aangesloten. ICSE bevat geclassificeerd foto- en videomateriaal van zowel bekende, onbekende als lopende zaken. In Nederlandse onderzoeken voorkomt dit veel intensief dubbel recherchewerk om de identiteit van het slachtoffer en/of de dader te achterhalen. Nederlandse rechercheurs hebben eveneens de mogelijkheid om via het ICSE forum informatie te vragen aan collega rechercheurs in de aangesloten landen. Op basis van ICSE onderzoeken zijn per 1 oktober 2016 meer dan 9.500 slachtoffers over de hele wereld geïdentificeerd en uit de misbruiksituatie gehaald. Per 1 oktober 2016 zijn op basis van internationale ICSE onderzoeken meer dan 4.500 daders geïdentificeerd en aangehouden. Ontwikkeling van de volgende versie van de database is in voorbereiding. De volgende versie maakt het mogelijk dat een directe verbinding wordt gelegd met de nationale databases van de verschillende landen.
In de strijd tegen kinderporno en kindersekstoerisme levert Nederland een financiële bijdrage aan diverse Interpol projecten voor de duur van vijf jaar. Een van de projecten behelst het vergroten van het gebruik van de ICSE database over de hele wereld, inclusief het trainen en opleiden van analisten op het gebied van slachtoffer identificatie.
Bent u bereid meer samen te werken op dit punt met ander landen of zelf te onderzoeken of Nederland eenzelfde systeem als in de VS kan gebruiken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Gaat u in ieder geval regelen dat indien afbeeldingen of filmpjes wel worden herkend door het systeem ouders en/of voogden standaard worden ingelicht zodat zij hierop actie kunnen ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Rechters slap met misbruik’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Rechters slap met misbruik»?1
Klopt het dat bijna de helft (43%) van de volwassenen die een kind ernstig seksueel misbruiken geen gevangenisstraf krijgt en dat slechts een op de vijf daders een vrijheidsstraf van meer dan een jaar krijgt?
Klopt het dat rechters ook maar weinig rekening houden met strafverzwarende omstandigheden en er zelden een beroepsverbod voor bijvoorbeeld leraren wordt opgelegd?
Indien het antwoord op vragen 2 en 3 positief luidt, deelt u de mening dat dit een klap in het gezicht van slachtoffers, hun familie en de samenleving is?
Wat is de reden van dit enorm afwijken van de wet en de wensen van de wetgever door rechters? Indien u dit niet weet, gaat u regelen dat rechters de straf beter motiveren? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de wet hier niet voor niets maximumstraffen van zes jaar tot zestien jaar op stelt en dat het dus niet uit te leggen is dat de opgelegde straffen hier niet eens in de buurt komen? Zo nee, waarom niet?
Gaat u nu eindelijk maatregelen nemen tegen dit lage straffen door rechters, dat overigens niet alleen bij dit soort zaken aan de orde is, maar bijvoorbeeld ook bij mensenhandel? Deelt u de mening dat de invoering van minimumstraffen hiervoor de beste manier is? Zo nee, waarom niet?
Indien u nog steeds niet begrijpt dat minimumstraffen de beste oplossing zijn, bent u dan ten minste bereid om richtlijnen te realiseren voor straftoemeting in ontuchtzaken, zoals de Nationaal rapporteur mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen voorstelt? Zo nee, waarom niet?
De aandacht op de publieke tv-zenders voor de Paralympische Spelen |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de volgende websites: NOS.nl, petities.nl, televisier.nl en NU.nl?1
Bent u bekend met de informatie op de website van de NOS waarop uiteengezet wordt hoeveel televisiezendtijd aan de Paralympics wordt gewijd, te weten (los van de openings- en de slotceremonie alsmede mogelijke berichtgeving in het reguliere NOS journaal) eenmaal daags een ochtendprogramma van een kwartier (dat tweemaal herhaald wordt), en eenmaal daags een avondprogramma van een half uur (dat eenmaal herhaald wordt)?2
Bent u bekend met het gegeven dat het bovenstaande voor de gehele verslaggeving van de Paralympische Spelen (exclusief de openings- en slotceremonie) neerkomt op zo’n 35 uur televisie, inclusief herhalingen?3
Bent u bekend met de opmerkingen op de website van de NOS dat de NOS wat betreft de verslaggeving van de Olympische Spelen het motto »altijd, overal» heeft gehanteerd, en dat volgens de NOS «de Olympische Spelen altijd en overal te zien zijn bij de NOS», en dat er een «ongekend aantal televisie en radiouren» aan de verslaggeving van de Olympische Spelen gewijd zal worden?4
Bent u bekend met het feit dat er in totaal zo’n 300 uur aan televisiezendtijd is besteed aan de Olympische Spelen in Rio dit jaar, wat neerkomt op gemiddeld zo’n 18 uur per dag?5
Bent u op de hoogte van de argumenten die de NOS op haar website geeft waarom de NOS minder aandacht aan de Paralympische Spelen geeft dan aan de Olympische Spelen, onder andere het argument dat volgens de NOS de Paralympics een kleiner evenement zijn dan de Olympische Spelen: in aantal deelnemers (ruim 4.000 vs. ruim 11.000), aantal sporten (23 vs. 39), deelnemende landen (176 vs. 205), duur (12 vs. 17 dagen), locaties (21 vs. 32) en door de organisatie aangebonden «feeds» met wedstrijden (9 vs. 12), aldus de NOS?
Bent u van mening dat het aantal uren dat door de NOS aan de Paralympics gewijd wordt in een redelijke verhouding staat met het aantal uren dat de NOS aan de Olympische Spelen heeft gewijd? Bent u van mening dat de cijfers waarmee het argument onderbouwd wordt waarom er minder televisiezendtijd aan de Paralympics wordt geschonken – cijfers waaruit blijkt dat de Paralympics op zijn minst de helft zo groot zijn als de Olympische Spelen – daadwekelijk rechtvaardigen dat de Paralympics uiteindelijk slechts 35 uur televisiezendtijd – dat wil zeggen zo’n 11 procent van de zendtijd die voor de verslaggeving van de Olympische Spelen is vrijgemaakt – hebben gekregen?
Ik spreek daar geen oordeel over uit. In de Mediawet is nadrukkelijk bepaald dat de publieke media-instellingen zelf de vorm en inhoud van hun media-aanbod bepalen en daar ook zelf verantwoordelijk voor zijn.6 Overigens stel ik vast dat de hoeveelheid zendtijd die de NOS dit jaar aan de Paralympische Spelen heeft besteed, aanmerkelijk hoger ligt dan vier jaar geleden. Naast de genoemde uren zendtijd op televisie, waarin zowel de opening als de sluiting, evenals sommige finales, waaronder die van Marlou van Rhijn, live werden uitgezonden, was er op de speciale Paralympische site nos.nl/ps2016 en de NOS-app gedurende 13 uren per dag aandacht voor alle Nederlandse atleten en kon men kiezen uit vier livestreams in HD-kwaliteit waarop een groot deel van alle sport beschikbaar was.
Hoe verhoudt dit percentage en de beperkte televisiezendtijd voor de Paralympics zich volgens u tot de opmerking uit 2012 van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tijdens de toenmalige Paralympische Spelen dat «als mensen met een lichamelijke beperking hun sportieve grenzen weten te verleggen, dat een extra indrukwekkende prestatie is. Pure topsport»?6
Uit de prestaties van het paralympische team in Rio (62 medailles tegenover 39 in Londen), blijkt dat de Nederlandse Paralympische sport floreert.
De paralympische sport is een volwaardig onderdeel van NOC*NSF en de sportbonden geworden. En zo hoort het ook: mensen met een beperking moeten voldoende mogelijkheden hebben om te sporten. Dat geldt ook voor de faciliteiten voor de paralympische topsporters.
De paralympische atleten draaien fulltime trainingsprogramma’s met professionele begeleiding. Zij trainen net zoveel als olympische atleten en zetten alles opzij voor een medaille op het grootste sportevenement ter wereld. En daarbij moeten zij ook nog een beperking overwinnen. De atleten zijn hierdoor een inspiratiebron voor iedereen. Het is een goede ontwikkeling dat ook de media hier steeds meer aandacht voor hebben.
Is het u bekend dat men via diverse livestreams kan kijken naar de wedstrijden van de Nederlandse Paralympische sporters, en dat deze een grote tot zeer grote kijkdichtheid hebben?
Ja. Zie ook mijn antwoord op vraag 7. Ik begreep van de NOS dat zij haar paralympische webpagina’s en de paralympische livestreams als een groot succes beschouwde.
De paralympische site van de NOS was – met 725.000 bezoekers gedurende het hele evenement – meer dan tweemaal zo populair als in 2012 (Londen) en 2014 (Sotsji). Per dag trok www.nos.nl/ps2016 circa 87.000 bezoekers.
De pagina met de vier livestreams trok gemiddeld 30.000 bezoekers per dag, met een piek van 15.000 bezoekers tegelijkertijd op zondag 11 september toen het Nederlandse duo Tristan Bangma en Teun Mulder goud won op de tijdrit bij het baanwielrennen.
Concludeert u hieruit dat de Paralympische Spelen – en de extra indrukwekkende prestaties die de Nederlandse sporters daar leveren – populariteit genieten onder de Nederlandse bevolking, en dat de Nederlandse bevolking graag naar deze prestaties kijken?
Ja. Volgens de NOS zijn de dagelijkse programma’s over de Paralympische Spelen in Rio inderdaad goed gewaardeerd met een 7,9. Gemiddeld krijgen programma’s van de publieke omroep een waardering van 7,5.
Ik verheug mij over de toenemende belangstelling bij het publiek voor paralympische sporten. Dat inspireert en kan bijdragen aan meer sporten en bewegen door mensen met een beperking en verdere integratie van mensen met een beperking in onze samenleving. Het kabinet draagt dit, zoals bekend, hoog in het vaandel.
Kunt u zich voorstellen dat veel mensen de Paralympics graag op tv zien (al dan niet naast een livestream) en dat het voor deze sporters van belang is dat zij zendtijd krijgen op tv, met andere woorden dat televisiezendtijd in de ogen van die sporters een extra blijk van waardering kan betekenen voor hun presentaties?
Ja.
Bent u bekend met de petitie op www.petities.nl die op dit moment door bijna 40.000 mensen getekend is, waarin zij om meer zendtijd op tv vragen voor de Paralympische Spelen?7
Ja.
Bent u van mening dat de Paralympische Spelen – met het oog op de extra indrukwekkende prestaties die daar door de (Nederlandse) sporters worden geleverd, en met het oog op het feit dat het weliswaar een kleiner maar niet zo’n klein evenement is dan nu uit de verdeling van televisiezendtijd tussen de Paralympics en de Olympische Spelen naar voren komt -méér televisiezendtijd verdienen? Of bent u van mening dat de verhouding tussen het aantal televisie-uren dat momenteel aan respectievelijk de Olympische Spelen en aan de Paralympische Spelen gegeven wordt meer rechtgetrokken dient te worden, conform de grootte van beide evenementen?
Zie mijn voorgaande antwoorden.
Bent u bereid te onderzoeken op welke wijze er in de toekomst méér televisiezendtijd aan de Paralympische Spelen kan worden besteed, of te onderzoeken op welke wijze in de toekomst een evenwichtigere verdeling van televisiezendtijd tussen de Olympische Spelen en de Paralympische Spelen gerealiseerd kan worden?
Een dergelijk onderzoek lijkt mij onnodig en onwenselijk. Onwenselijk, gelet op de eerder gememoreerde bepaling in de Mediawet, dat de publieke media-instellingen zelf verantwoordelijk zijn voor hun programmering. Onnodig, gezien de eerder genoemde aanmerkelijke verruiming in de verslaglegging over de Paralympische Spelen.
Het artikel “De overheid discrimineert?” |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «De overheid discrimineert?» van de heer Van Someren?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling van de heer Van Someren dat het volgens de wet niet is toegestaan op een groot aantal gronden te discrimineren en dat het daarom dus ook verboden is om in een sollicitatieprocedure actief vragen te stellen naar zaken die te maken hebben met wettelijke discriminatiegronden? Zo nee, hoe beoordeelt u dan de conclusie van de heer Van Someren?
Discriminatie op het werk, waaronder de werving- en selectie, is in Nederland verboden. Een werkgever mag zich niet schuldig maken aan discriminatie, ofwel het maken van «verboden onderscheid». Dit verbod houdt in dat een persoon niet op een andere wijze mag worden behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt behandeld c.q. zou worden behandeld.
Het door de werkgever vragen naar bepaalde informatie in de sollicitatieprocedure kan op voorhand niet als verboden onderscheid worden aangemerkt, omdat deze vraagstelling niet direct een ongelijke behandeling oplevert als hierboven benoemd. Zo luidde ook het oordeel van het College voor de Rechten van de Mens in reactie op een klacht waarin een werkgever op het sollicitatieformulier vroeg naar burgerlijke staat, nationaliteit en BSN2. Wel kan het vragen naar deze informatie (ten onrechte) de suggestie wekken dat de informatie voor de sollicitatieprocedure relevant is.
Daarnaast bestaat voor een werkgever in het kader van het werkgelegenheids- en arbeidsmarktbeleid de mogelijkheid om een vacature specifiek open te stellen voor twee bepaalde leeftijdsgroepen. Zo wordt werkgevers de mogelijkheid geboden om bij te dragen in de aanpak van jeugdwerkloosheid door vacatures specifiek open te stellen voor jongeren tot 27 jaar. Daarnaast wordt werkgevers in het kader van de aanpak van werkloosheid onder 50-plussers de mogelijkheid geboden om vacatures specifiek open te stellen voor sollicitanten met een leeftijd van 50 jaar en ouder. Indien een werkgever van deze mogelijkheid gebruik maakt, dient hiervan expliciet melding te worden gemaakt in de vacaturetekst. Het gebruik maken van deze mogelijkheid laat onverlet dat ook sollicitanten buiten de gevraagde leeftijdscategorie reageren op de sollicitatie. Een werkgever is immers vrij om ook met andere sollicitanten het gesprek aan te gaan. Mocht bijvoorbeeld blijken dat de sollicitanten binnen de doelgroep waarvoor de vacature is opengesteld niet geschikt zijn, dan staat het de werkgever vrij om een persoon met een andere leeftijd aan te nemen indien deze wel geschikt wordt geacht voor de functie.
Kent u de huidige praktijk waarbij solliciteren steeds vaker via een sollicitatieformulier op internet gaat?
Ja.
Mogen werkgevers in dat sollicitatieformulier vragen naar bijvoorbeeld leeftijd, geslacht of de huwelijkse staat? Zo ja, hoe verhoudt zich dit dan tot onze antidiscriminatiewetten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het feit, dat de heer Van Someren in zijn artikel stelt, dat er bedrijven en ook overheden zijn die het onmogelijk maken om een sollicitatieformulier te verzenden, te solliciteren dus, zonder deze persoonlijke informatie te verschaffen? Zijn er bij u cijfers bekend die deze stelling onderschrijven?
Het door de werkgever vragen naar bepaalde informatie in de sollicitatieprocedure kan, zoals reeds benoemd bij het antwoord op vraag 2 en 4, op voorhand niet als verboden onderscheid worden aangemerkt. Het is een werkgever derhalve op voorhand niet verboden om naar bepaalde persoonsinformatie in de sollicitatieprocedure te vragen, tenzij andere wetgeving dat verbiedt, waarbij bijvoorbeeld gedacht kan worden aan de Wet op de medische keuringen.
In hoeverre werkgevers in de praktijk het onmogelijk maken om een sollicitatieformulier te verzenden als persoonlijke gegevens worden gevraagd, is mij niet bekend.
De rijksoverheid maakt gebruik van de mobiliteitsbank: www.loopbaanportaalrijk.nl. Hierin staan nagenoeg alle vacatures die bij het Rijk beschikbaar zijn. In het elektronische sollicitatieformulier wordt weliswaar gevraagd naar de leeftijd en het geslacht, maar het invullen van die velden is niet verplicht. Naar de huwelijkse staat wordt in het geheel niet gevraagd.
Bent u het ermee eens dat bedrijven en overheden zich conform de wet moeten gedragen en, als blijkt dat ze dit niet doen, dat hier krachtig tegen opgetreden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Bedrijven en overheden dienen zich, zoals iedere burger in Nederland, te houden aan de wet- en regelgeving.
De rijksoverheid wil hierbij het goede voorbeeld geven en een duidelijke norm stellen door geen zaken meer te doen met bedrijven die discrimineren op de arbeidsmarkt. Zo worden vanaf oktober 2015, daar waar dit proportioneel is, geen nieuwe overeenkomsten meer aangegaan met bedrijven die zich schuldig maken aan discriminatie en lopende overeenkomsten met deze bedrijven beëindigd. In de tweede voortgangsrapportage over het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie die u in oktober 2016 wordt aangeboden, wordt nader op deze maatregel ingegaan.
Bent u bereid om via onderzoek vast te stellen of er inderdaad via sollicitatieformulieren wordt gediscrimineerd? Zo nee, waarom niet?
Er is op dit moment geen duidelijke aanleiding om een dergelijk onderzoek te starten. Een ieder die vermoed dat er door een werkgever verboden onderscheid wordt gemaakt, kan kosteloos een klacht indienen bij het College voor de rechten van de mens.
Het inkomen van de topman van Omroep West |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Meer salaris voor topman Omroep West na schrappen bonus»1 en het bericht «PvdA wil compensatie topman Omroep West terugdraaien»2? Kent u de brief van de Raad van Commissarissen van Omroep West aan de directeur3 en herinnert u zich uw antwoorden op de eerdere vragen over het bericht «burgemeester «geeft» Omroep West-baas bonus»?4
Ja.
Is het waar dat Omroep West haar directeur heeft «gecompenseerd voor de afschaffing van zijn omstreden bonus»? Zo ja, met hoeveel (uitgedrukt in bruto jaarsalaris) is de bonus van deze directeur gedaald en met hoeveel is zijn vaste bruto jaarsalaris gestegen? Zo nee, wat is er dan niet waar en hoe verhoudt zich dat tot hetgeen in de genoemde brief van de Raad van Commissarissen aan de directeur staat?
De Raad van Commissarissen van Omroep West heeft volgens de berichtgeving met de directeur afspraken gemaakt over het per 1 januari 2014 stopzetten van de prestatieafhankelijke bonus (van maximaal 15% van het bruto jaarsalaris) en het ter compensatie verstrekken van een maandelijkse belaste vergoeding (8,5% van het bruto jaarsalaris). Volgens de WNT-opgave in de jaarverslagen zag de bezoldiging er in de jaren 2013 tot en met 2015 als volgt uit:
Jaar
Beloning
Pensioenbijdrage
Totale bezoldiging
2013
€ 154.615
€ 24.418
€ 179.033
2014
€ 152.584
€ 22.178
€ 174.762
2015
€ 162.008
€ 14.807
€ 176.815
De wettelijke maximum bezoldiging bedroeg volgens de WNT-norm in 2015 € 178.000.
Was het u eerder bekend dat de bonus van de directeur van Omroep West door een hogere vaste beloning werd gecompenseerd? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet?
Nee. In de jaarstukken van Omroep West wordt de opbouw van de beloning niet uitgesplitst. De vaste vergoeding is – in lijn met de voorschriften – opgeteld bij de beloning en daardoor niet apart zichtbaar.
Deelt u de mening dat het naar buiten toe doen voorkomen dat je je bonus inlevert, terwijl die in feite voor een vaste beloning wordt verruild, de schijn heeft een te mooie voorstelling van zaken te willen geven danwel dat het hier een schijnconstructie betreft? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De WNT normeert de totale bezoldiging van een topfunctionaris. Voor de afwegingen en het besluit over het al dan niet geven van een compensatie, bijvoorbeeld ter voorkoming van een inkomensdaling, is de Raad van Commissarissen verantwoordelijk. Voor zover de totale bezoldiging beneden het WNT-maximum blijft, is compensatie mogelijk.
Deelt u de mening dat het feit dat de directeur onlangs zijn toeslag van € 1.000 alsnog heeft afgestaan5 niet los gezien kan worden van externe druk die er ten gevolge van de publiciteit is ontstaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het topinkomensbeleid van de regering kan niet los worden gezien van het maatschappelijk debat over de bezoldiging van topfunctionarissen in de (semi)publieke sector. Zo kan ook de ontwikkeling van het beloningsbeleid binnen een specifieke (semi)publieke WNT-instelling niet los worden gezien van de specifieke context waarin het zich bevindt. Het is aan iedere WNT-instelling, en dus ook aan Omroep West, om – met inachtneming van die context – een verantwoord bezoldigingsbeleid te voeren.