Het niet doorgaan van de overname van PostNL door Bpost |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Overname van PostNL door de Belgische Bpost van de baan»?1
Ja.
Klopt het dat PostNL openstaat voor een overname door een buitenlands bedrijf? Zo ja, waarom staat PostNL te koop?
Ik heb van PostNL begrepen dat zij enige maanden besprekingen heeft gevoerd met Bpost over een mogelijke overname. Deze gesprekken tussen PostNL en Bpost zijn beëindigd. PostNL heeft aangegeven zelfstandig verder te gaan. PostNL is een beursgenoteerd bedrijf. De achterliggende redenen voor deze besprekingen zijn een verantwoordelijkheid van het bestuur en de Raad van Commissarissen en het is aan hen om de aandeelhouders daarover te informeren en te adviseren.
Wat kunnen de gevolgen van een mogelijke overname van PostNL op de korte, middellange en lange termijn zijn voor de kwaliteit van de dienstverlening, de belangen van de werknemers en zelfstandige pakketbezorgers en de samenstelling en hoogte van de investeringen?
Eventuele gevolgen van een overname zijn afhankelijk van de afspraken die betrokken partijen met elkaar maken. In een dergelijk proces dienen de aandeelhouders een besluit te nemen op basis van een afweging van mogelijke gevolgen. In dit proces zal in relatie tot de mogelijke gevolgen voor het personeel ook de ondernemingsraad een rol hebben. In algemene zin kunnen dus geen uitspraken worden gedaan over mogelijke gevolgen van een overname van PostNL, dat hangt af van de specifieke situatie.
Wat betekent een overname van PostNL door een buitenlands bedrijf voor de Universele Postdienstverlening (UPD)?
De eisen ten aanzien van de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de universele dienstverlening zijn vastgelegd in de Postwet 2009 en nadere regelgeving. Deze eisen gelden onverkort voor elke partij die krachtens de Postwet door mij wordt aangewezen als de verlener van de universele postdienst.
Klopt het dat bij een mogelijke overname de verplichtingen van UPD onverkort van kracht blijven?
Ja.
Klopt het dat na een overname door een buitenlands bedrijf PostNL verandert van een onafhankelijk bedrijf met een versnipperd aandeelhouderschap, waarin de Raad van Bestuur het voor het zeggen heeft, naar een bedrijf dat een (afhankelijke) dochteronderneming wordt van buitenlands bedrijf?
In geval er sprake is van een voorgenomen overname, is de besluitvorming over de eigendomsstructuur een zaak van de aandeelhouders van de betrokken partijen. Verder is het is aan het bestuur en de Raad van Commissarissen om de aandeelhouders hierover te adviseren.
U heeft in 2013/2014 verklaard met een wetsvoorstel te komen voor Nederlandse bedrijven die een nationaal belang dienen te beschermen tegen ongewenste buitenlandse overnames; valt PostNL, die de UPD uitvoert, ook onder dit wetsvoorstel? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In het Algemeen Overleg Telecom van 24 mei jl. heb ik aangegeven dat het proces om te komen met het genoemde wetsvoorstel, dat primair is gericht op de telecomsector, vertraging heeft opgelopen vanwege de complexiteit. Er is nog geen goede balans gevonden tussen enerzijds adequate maatregelen ter bescherming van belangrijke telecombedrijven tegen ongewenste overnames en anderzijds het niet afschrikken van gewenste investeringen. Naast het borgen van de nationale veiligheid is het behoud van een stabiel en aantrekkelijk investeringsklimaat voor mij een belangrijke wegingsfactor bij het toepassingsbereik van mogelijke maatregelen. Ik zal uw Kamer hierover na de zomer nader informeren en zal dan ook ingaan op de reikwijdte van de mogelijke maatregelen.
Wanneer verwacht u dat de beschermingswet voor Nederlandse bedrijven die een nationaal belang dienen tegen buitenlandse overnames aan de Kamer wordt voorgelegd? Waarom duurt de totstandkoming van deze beschermingswet zo lang?
Zie antwoord vraag 7.
De stand van zaken in de jeugdhulp |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de conclusies van het rapport van de samenwerkende inspecties naar aanleiding van de calamiteit in Rotterdam begin 2015?1
De samenwerkende inspecties constateren in het rapport dat de betrokken organisaties in Rotterdam geen passende zorg en ondersteuning hebben geleverd en niet goed hebben samen gewerkt om de kinderen in het gezin een veilige ontwikkeling te bieden. Deze vreselijk tragische gebeurtenis in Rotterdam laat eens te meer zien dat er goed oog moet zijn voor de veiligheid van kinderen in kwetsbare gezinnen.
De gemeente Rotterdam heeft aangegeven dat zij van de betreffende situatie wil leren en is samen met de professionals en de betrokken organisaties een traject gestart om verbetermaatregelen door te voeren. De samenwerkende inspecties zullen dit proces nauwlettend volgen.
Op mijn verzoek laat ik onderzoeken op welke wijze de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en de werkwijze van Veilig Thuis verbeterd kunnen worden om kindermishandeling en huiselijk geweld vroegtijdig te signaleren en te beëindigen. Oog voor veiligheid van kinderen is hierin een belangrijk onderdeel. Ik zal u hierover informeren in de Voortgangsrapportage Geweld in afhankelijkheidsrelaties die tijdig voor het geplande Algemeen Overleg op 15 september aan uw Kamer zal worden gezonden.
Acht u de inzet van niet gediplomeerde hulpverleners (studenten), zoals in Rotterdam gebeurd, een wenselijke invulling van de ruimte die er in de wettelijke kaders hiervoor is gelaten? Bent u bereid om in multi-probleem gezinnen enkel gediplomeerde hulpverleners in te zetten?2
Er zijn meerdere professionals en organisaties die dit gezin hebben ondersteund of begeleid in de afgelopen jaren. Vanaf maart 2014 tot januari 2015 heeft met name Bureau Frontlijn hulp geboden. Vanuit dit bureau is het gezin begeleid door een vaste medewerker in dienst van Bureau Frontlijn. Deze medewerker volgt daarnaast een studie. Dit feit speelt geen rol in het onderzoeksrapport van de gezamenlijk inspecties «Borgen van veiligheid in kwetsbare gezinnen, Casuïstiek Rotterdam uit 2016», bij de beoordeling van het handelen van deze medewerker.
De hulp van Bureau Frontlijn was gericht op het coachen en ondersteunen van gezinnen in achterstandssituaties. In dit gezin richtte de hulpverlening zich in eerste aanleg vooral op het aanpakken van de financiële problematiek en het voorkomen van een dreigende huisuitzetting en daarmee bood het geen jeugdhulp in de zin van de Jeugdwet.
Het verlenen van hulp aan multi-probleemgezinnen vereist veel inzet en deskundigheid van de betrokken medewerkers. Het is daarom belangrijk dat er gewerkt wordt met (of onder verantwoordelijkheid) van gekwalificeerde professionals. De Jeugdwet verplicht jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen om verantwoorde hulp te leveren; dat is in ieder geval hulp die van een goed niveau is (veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht) en is afgestemd op de reële behoefte van jeugdigen en ouders. Op grond van de Jeugdwet is ook de norm van de verantwoorde werktoedeling van toepassing. Werken volgens die norm houdt in dat de juiste en gekwalificeerde professionals worden ingezet. Gemeenten hebben een taak om een kwalitatief toereikend aanbod van jeugdhulp in te kopen.
Wat is uw reactie op de dreigende opnamestop voor crisisopvang?3
Een eventuele opnamestop voor Rotterdamse cliënten van de jeugdhulpaanbieder Horizon is een zaak van deze aanbieder en de gemeente Rotterdam. Eerder hebben mij signalen bereikt van onder meer GGZ Nederland over toenemend beroep op de crisisopvang. In het kader van de benchmark beleidsinformatie jeugd hebben GGZNL en Jeugdzorg Nederland een nader onderzoek voorgesteld, dat onlangs van start is gegaan. Dit nader onderzoek bij vier vergelijkbare gemeenten naar achtergronden voor verschillend gebruik van de crisisopvang, zal nog vóór de publicatie van de halfjaarcijfers jeugdhulpgebruik 2016 op 30 oktober van dit jaar worden gepubliceerd. Gemeenten kunnen overigens zelf ook onderzoek doen met behulp van de benchmarkcijfers, om te bezien of zij meer of minder worden geconfronteerd met crisisplaatsingen en wat daarvoor de mogelijke achterliggende oorzaken kunnen zijn.
Onderschrijft u de analyse van de verschillende jeugdhulpinstellingen met betrekking tot de oorzaak van de toegenomen aanmeldingen voor acute crisiszorg, te weten het te lang in «eigen beheer» houden van jongeren en te laat doorverwijzen?
In het hierboven genoemde nader onderzoek naar achtergronden voor verschillende gebruik van de crisisopvang wordt ook hiernaar onderzoek gedaan.
Ziet u een relatie tussen de overhaast doorgevoerde transitie en de enorme bezuinigingen die u op de jeugdhulpsector heeft afgewenteld en het gebrekkig functioneren van de wijkteams in het algemeen, en de in het inspectierapport beschreven wijkteams in het bijzonder? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de werkwijze van de wijkteams verbeterd? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Gemiddeld wordt het macrobudget Jeugdhulp de periode 2015–2017 met 4% gekort, waarbij het aantal jeugdigen per jaar met 1% daalt. Het doel van de jeugdwet is het investeren in het voorveld om zo het beroep op zwaardere vormen van hulp te verminderen. Het functioneren van wijkteams komt terug in het herhaald nader onderzoek naar de toegang jeugdhulp dat na de publicatie jaarcijfers beleidsinformatie op 30 oktober 2016 van start gaat. Verder ondersteun ik de ontwikkeling van wijkteams met het Nji programma Samenwerken in de Wijk. Hier bevindt zich kennis en een toolbox voor gemeenten en professionals. Zie: http://www.nji.nl/nl/Kennis/Dossier/Samenwerken-in-de-wijk
Hoe gaat u garanderen dat het tekort aan crisisopvangplekken, waar jeugdhulporganisatie Yulius voor vreest, niet zal plaatsvinden?
Zie antwoord op vraag 3.
Kunt u per crisisopvangorganisatie inzichtelijk maken wat de wachtlijst op dit moment is, wat de (over)bezetting op dit moment is en wat de prognoses voor zowel de wachtlijst als de (over)bezetting voor de rest van dit jaar zijn? Zo nee, bent u bereid om dit te onderzoeken en de resultaten van dit onderzoek aan de Kamer te sturen? Zo nee, hoe gaat u er dan voor zorgen dat het kind en de veiligheid ervan centraal blijven staan, en dat wat het kind en het gezin nodig hebben om deze veiligheid blijvend te garanderen?
Het is aan gemeenten om voldoende aanbod in te kopen en de gemeenteraad om hierop toe te zien. In een gedecentraliseerd systeem, met verschillende vormen van toewijzing, organisatie van de toegang, registratie van het moment waarop de hulp start, en uiteenlopende definities van hulpvormen, is het landelijk uniform bijhouden van wachttijden niet mogelijk.
Daarnaast is de onderliggende praktijk divers en de oplossing voor het beperken van wachttijden verschilt dan ook sterk per regio of gemeente.
Wat wel kan is dat instellingen hun wachttijden voor diverse vormen van hulp op hun websites kenbaar maken. Cliënten weten dan waar ze aan toe zijn en gemeenten kunnen deze informatie gebruiken bij de inkoop van Jeugdhulp.
Wat hierbij helpt is het ontwikkelen van Treeknormen voor verantwoord wachten. Dit zijn streefnormen die in de curatieve zorg zijn ontwikkeld door aanbieders en financiers. Ik heb uw Kamer in het debat over wachttijden in de jeugdpsychiatrie van 15 juni jl. toegezegd aanbieders en financiers in de gelegenheid te stellen deze Treeknormen voor jeugdhulp op te stellen voor 1 januari 2017.
Bent u bereid om wachtlijstinformatie toe te voegen aan de landelijke monitor jeugdhulpgebruik? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Is het toevoegen van wachtlijstinformatie als onderdeel van de landelijke monitor jeugdhulpgebruik niet gewoon de simpelste manier om «tien vingers aan de pols te houden» als het gaat om inzicht in de oplopende wachttijden en voor het verkrijgen van signalen waar de jeugdhulp mogelijk spaak loopt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u het voorstel van de heer Du Prie, om budget dat bedoeld is voor instellingen die in financiële problemen komen beschikbaar te stellen aan gemeenten en instellingen die aantonen dat ze het probleem te lijf gaan, een goed idee? Zo ja, wanneer gaat u de Kamer over de voortgang hiervan informeren? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u dan het probleem met de oplopende wachtlijsten voor acute crisiszorg oplossen?
Op grond van de Beleidsregels subsidieverstrekking bijzondere transitiekosten Jeugdwet kan aan een jeugdhulporganisatie subsidie worden verstrekt ten behoeve van onvermijdbare kosten die een organisatie moet maken voor de afbouw van langdurige verplichtingen die de organisatie vóór 1 januari 2014 is aangegaan ten behoeve van een voorziening die door gemeenten op grond van de Jeugdwet niet of in mindere mate bekostigd wordt. De Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) brengt adviezen uit over de aanvragen die gedaan worden in het kader van deze subsidieregeling. Een van de punten waar de TAJ op toetst in haar advisering is of de instelling bedrijfseconomisch en zorginhoudelijk duurzaam levensvatbaar is. Hierbij wordt ook gekeken of de voorzieningen die door de betreffende jeugdhulporganisatie geleverd worden, kostendekkend zijn en of er in voldoende mate vraag is naar de betreffende hulpvormen.
Ten aanzien van crisishulp wijs ik er op dat de gemeenten op grond van de Jeugdwet, de plicht hebben om voor passende en tijdige hulp te zorgen. Voor wat betreft wachttijden en wachtlijsten verwijs ik naar het antwoord op de vragen 7, 8 en 9.
Een racistische aanval in Zwolle |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ), Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Zwolse zoekt vrouw die glas in haar gezicht duwde»?1
Ja.
Heeft u reeds met de slachtoffers contact gelegd? Zo ja, heeft u namens de Nederlandse regering uw bezorgdheid en medeleven betuigd? Zo nee, waarom nog niet?
Bij dit type delicten zoekt Slachtofferhulp Nederland contact met het slachtoffer om te bespreken of, en zo ja welke ondersteuning gewenst is. Het kabinet ziet geen aanleiding om in dit geval af te wijken van de reguliere ondersteuning en begeleiding die slachtoffers van geweldsdelicten ontvangen. Vanzelfsprekend keur ik elke vorm van geweld af.
Bent u zich ervan bewust dat racistische en discriminatoire denkbeelden leiden tot dit soort gewelddadige gebeurtenissen?
Ik ben mij ervan bewust dat racistische en discriminatoire denkbeelden kunnen leiden tot gedrag dat daarop gebaseerd is en in extreme gevallen zelfs tot gedrag dat gepaard gaat met geweld.
Bent u zich er voorts van bewust dat dit soort gewelddadige gebeurtenissen geen incidenten zijn gezien de stijging van racistische geweldsincidenten die in de laatste twee rapportages racisme, antisemitisme, en extreemrechts geweld in Nederland2 valt waar te nemen? Zo ja, welke specifieke maatregelen gaat u nemen teneinde racistische geweldsincidenten te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Aan de hand van het aantal gemelde incidenten alleen is niet vast te stellen of er ook een stijging is van het aantal incidenten, noch van het aantal incidenten dat gepaard gaat met geweldgebruik. Immers aan de stijging van het aantal gemelde incidenten kunnen ook andere oorzaken ten grondslag liggen zoals een verhoogde meldings- een aangiftebereidheid en de manier van registreren. Het kabinet zet in op een vergroting van de meldings- een aangiftebereidheid bij discriminatie en commune delicten met een discriminatoir aspect. In het Nationaal actieplan tegen discriminatie3 is ingegaan op de inzet vanuit het kabinet om de bewustwording en meldingsbereidheid ten aanzien van discriminatie te versterken.
Het inzicht in de omvang van de problematiek, die zonder meer de aandacht van het kabinet heeft, wordt steeds beter. Elk geval van discriminatoir geweld is er één te veel.
In het geval er sprake is van een commuun feit met discriminatoir aspect, dan moet, volgens de Aanwijzing Discriminatie van het Openbaar Ministerie, een verhoging van de strafeis worden gevraagd van 50 tot 100 procent.
Waarom leggen rechters nu slechts in beperkte mate een taak-/leerstraf op bij discriminatoire incidenten?3 Wat houdt een leerstraf in het kader van discriminatie in?
Het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie van het Openbaar Ministerie geeft aan dat de recidive van personen die bestraft worden voor een discriminatiefeit vrijwel nihil is. Het invoeren van een maatregel met als doel speciale preventie lijkt dan ook niet nodig. Overigens bestaat voor de rechter bij vaststelling van strafbare discriminatie reeds de mogelijkheid tot het opleggen van een taakstraf. De taakstraf kan ook een leerstraf inhouden, welke kan worden ingevuld als een leertraject tegen discriminatie.
Ik zie daarom geen aanleiding om een uitgebreidere leerstraf in het leven te roepen, mede omdat het ontwerpen van een educatieve maatregel of leerstraf een arbeidsintensief traject is waarvoor veel geïnvesteerd moeten worden in het inrichten van de maatregel/straf.
Een veroordeling is gebaseerd op alle feiten die op een tenlastelegging staan en die door de rechter bewezen worden geacht. Het is daarom niet mogelijk deze gegevens te splitsen en aan te geven welk deel van de maatregel of straf specifiek voor het discriminatiefeit in een zaak of het discriminatoire aspect van een zaak is opgelegd.
Is de regering bereid een uitgebreidere leerstraf in het leven te roepen, in de vorm van een Educatieve Maatregel Discriminatie, waarbij mensen die discrimineren corrigerend worden bijgeschoold en ervan doordrongen raken dat discriminatie echt niet kan, omdat ook relatief lage recidivecijfers ons er niet van ontslaan dat de discriminatoire denkbeelden die ook zorgen voor subtiele en alledaagse vormen van discriminatie dienen te worden bestreden? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van het idee politieagenten vrij te maken teneinde gespecialiseerd te worden in het afnemen van aangiften van racisme en discriminatie, daar uit onderzoek blijkt dat er winst valt te behalen in de effectiviteit van de gang van discriminatoire klachten door de strafrechtketen?4
Iedere eenheid beschikt al over een contactpersoon Discriminatie. Ook is er binnen de politie een netwerk Divers Vakmanschap. Dit netwerk is er voor uitwisseling van expertise en ervaringen, maar ook ter ondersteuning van discriminatiezaken. Iedere politiefunctionaris dient echter voldoende sensitief te zijn voor een goede omgang bij aangiftes en de opvolging daarvan.
De politie werkt verder aan bewustwording van de medewerkers met behulp van onder meer het voornoemde netwerk. De politie zet in op verbetering van registratie van aangiften en intensivering van de samenwerking met het OM en de Antidiscriminatiebureaus. De politie maakt voor het eerst dit jaar het zogenoemde Multi Agency Rapport samen met het College voor de Rechten van de Mens voor een betere agendering van discriminatie.
Hoeveel budget en fte’s zijn er vrijgemaakt bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om discriminatie te bestrijden?
Het bedoelde budget bedraagt voor 2016 452.000 euro; 65.000 euro voor een pilot regionalisering van anti-discriminatievoorzieningen, 37.000 euro voor de jaarlijkse rapportage inzake discriminatieklachten, 100.000 euro voor de basiskosten van de campagne tegen discriminatie en 250.000 euro voor de herhaling van de koepelcampagne tegen discriminatie dit voorjaar.
Daarnaast is in 2008 structureel zes miljoen euro toegevoegd aan het Gemeentefonds in verband met de uitvoering van de Wet gemeentelijke anti-discriminatievoorzieningen.
Bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties houden diverse medewerkers zich met het onderwerp discriminatie bezig. Opgeteld betreft het ongeveer twee fte’s.
Overigens moet worden opgemerkt dat dit maar een klein gedeelte is van het totale budget dat beschikbaar is bij de rijksoverheid voor discriminatiebestrijding.
Het Ministerie van BZK heeft koepelverantwoordelijkheid op het onderwerp discriminatie, maar meerdere departementen zijn verantwoordelijk voor verschillende deelterreinen. Zo zet het Ministerie van SZW zich bijvoorbeeld in voor de bestrijding van racisme, is het Ministerie van OCW verantwoordelijk voor emancipatie en gaat het Ministerie van VWS over de rechten van mensen met een handicap. Vanuit deze deelverantwoordelijkheid zijn er ook bij de ministeries van SZW, OCW, VWS en VenJ financiële middelen beschikbaar gesteld en zijn er ambtenaren die geheel of gedeeltelijk belast zijn met dit onderwerp.
Hoeveel budget en fte’s zijn er bij de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Veiligheid en Justitie vrijgemaakt om radicalisering te bestrijden?
Op 29 augustus 2014 stuurde het kabinet het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme naar de Tweede Kamer. Het actieprogramma vormt het beleidsmatige antwoord op de geconstateerde jihadistische dreiging en bestaat uit 38 zowel repressieve maatregelen gericht op het voorkomen van aanslagen en vervolging van gewelddadige jihadisten, als preventieve maatregelen gericht op het tegengaan en bestrijden van radicalisering. De coördinatie over uitvoering van de integrale aanpak jihadisme is belegd bij de Programmadirectie Contraterrorisme. In 2016 bestond deze Programmadirectie uit circa 45 fte.
In februari 2015 heeft het kabinet besloten om de veiligheidsketen op bepaalde punten te versterken. Voor de preventieve aanpak betekent dit dat een bedrag van € 59 mln. beschikbaar is gesteld voor de periode 2016–2020. Dit geld wordt voor een groot deel ingezet ter ondersteuning van de lokale preventieve aanpak. Het totale bedrag wordt verspreid over vijf jaar ingezet. Dat komt neer op ongeveer € 11,8 mln. per jaar.
Op rijksniveau is er bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie in 2016 € 287.000 vrijgemaakt voor de uitvoering van de maatregelen uit het Actieprogramma gericht op het tegengaan van radicalisering. Bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is voor het tegengaan van radicalisering in 2016 € 3 miljoen, inclusief 10 fte, vrijgemaakt.
Bent u bereid om vóór het plenaire debat naar aanleiding van het verslag van het Algemeen overleg (VAO) Nationaal Actieprogramma tegen discriminatie deze vragen te beantwoorden?
Dit is niet mogelijk gebleken.
De rechtsbijstand aan slachtoffers van ernstige gewelds- en zedenmisdrijven |
|
Michiel van Nispen (SP), Nine Kooiman (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het zwartboek van het Landelijk Advocaten Netwerk Gewelds- en Zedenslachtoffers (LANGZS) over het nakomen van de rechten van slachtoffers?1
Ik heb met belangstelling kennis genomen van het vijfde zwartboek van LANGZS. De afgelopen jaren is hard gewerkt aan het versterken van de positie van slachtoffers. De slachtofferadvocaat is een belangrijke partij voor een goede ondersteuning van slachtoffers in het strafproces, zodat zij hun rechten optimaal kunnen uitoefenen. De in het zwartboek aangesproken organisaties hebben de afgelopen periode ook veel aandacht besteed aan een goede dienstverlening aan slachtoffers. Niettemin is blijvende aandacht voor de goede ondersteuning van slachtoffers geboden. Het is goed dat de slachtofferadvocatuur alle betrokken partijen daarin scherp houdt. Mijn ministerie heeft de betrokken organisaties gevraagd om een reactie op de in het Zwartboek genoemde casussen. Daarna zal overleg plaatsvinden met LANGZS en de betrokken organisaties om de zaken te bespreken.
Klopt het dat slachtoffers van ernstige gewelds- en zedenzaken veel te weinig door Slachtofferhulp Nederland worden doorgestuurd naar de advocatuur? Zo nee, waarom niet en kunt u dat (cijfermatig) onderbouwen? Zo ja, wat zijn daar de redenen van en hoe wordt dit verbeterd?
Slachtofferhulp Nederland (hierna SHN) informeert slachtoffers van ernstige gewelds- en zedenzaken over het recht om zich kosteloos door een gespecialiseerde advocaat te laten bijstaan. In geval van ernstige gewelds- en zedenzaken met complexe gevolgen informeert SHN niet alleen over de mogelijkheid van kosteloze rechtsbijstand, maar adviseert zij het slachtoffer nadrukkelijk om zich te laten bijstaan door een gespecialiseerde slachtofferadvocaat. In 2015 hebben slachtoffers zich, op advies van SHN, in 583 zaken laten bijstaan door een advocaat. Er zijn afspraken gemaakt met SHN over een verhoging van dit aantal naar 900 in 2016. Daarbij moet aangetekend worden dat in de praktijk meer slachtoffers een advocaat inschakelen, omdat dit niet altijd gaat via tussenkomst van SHN.
Daarnaast laten de cijfers van de Raad voor Rechtsbijstand zien dat het aantal verstrekte toevoegingen voor slachtoffers van ernstig gewelds- en zedenmisdrijven (een uitgebreide toevoeging waarvoor 11 punten worden verstrekt) in vergelijking met 2012 door het ingezette stimuleringsbeleid met 71 procent is gestegen tot 752 zaken. Het aantal toevoegingen vordering benadeelde partij (een lichtere toevoeging van 5 punten) is licht gestegen tot 1851 zaken. In totaal is het aantal toevoegingen voor advocaten die bijstand verlenen aan slachtoffers in 2015 met 400 toevoegingen (15%) gestegen ten opzichte van 2012.
In hoeverre controleert het Openbaar Ministerie (OM) of een slachtoffer gewezen is op de mogelijkheid om een (gratis) advocaat in de arm te nemen teneinde zijn of haar rechten optimaal af te kunnen dwingen indien blijkt dat een slachtoffer (nog) geen advocaat heeft? Deelt u de mening van LANGZS dat het OM hierbij een grotere rol kan innemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het OM wijst onder meer op zijn website www.om.nl op het recht op kosteloze rechtsbijstand in het geval een persoon het slachtoffer is geworden van een gewelds- of zedenmisdrijf met ernstig geestelijk of lichamelijk letsel. Tevens krijgt een slachtoffer van een ernstig misdrijf een vast persoonlijk aanspreekpunt in de vorm van een zaakscoördinator. Deze ondersteunt het slachtoffer tijdens de gehele rechtsgang. Daarnaast is in diverse slachtofferbrieven van het OM opgenomen dat er verschillende deskundigen of instanties zijn waar het slachtoffer juridische hulp kan krijgen, zoals bijvoorbeeld een rechtsbijstandsverzekeraar, het Juridisch Loket, Slachtofferhulp Nederland of een advocaat. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 wijst SHN slachtoffers op de mogelijkheid van een advocaat voor ernstige gewelds- en zedenzaken. Met inwerkingtreding van het wetsvoorstel ter implementatie van de Europese Richtlijn Minimumnormen Slachtofferzorg2 zal de politie het slachtoffer bij het eerste contact informeren over al zijn rechten, waaronder het recht op (kosteloze) bijstand door een advocaat. Gelet op het bovenstaande zie ik geen aanleiding het OM eveneens met deze taak te belasten.
Herkent u de kritiek dat er veel klachten zijn over Slachtofferhulp Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer een slachtoffer niet tevreden is over de dienstverlening door SHN, kan hij een klacht indienen op grond van het klachtenreglement. De organisatie heeft in 2015 182.000 slachtoffers geholpen, in dat jaar zijn 53 klachten ingediend. SHN streeft ernaar de klacht in goed overleg met een slachtoffer tot een oplossing te brengen. Uit de slachtoffermonitor3 blijkt dat slachtoffers de bejegening door SHN over het algemeen als positief ervaren. Negentig procent van de respondenten is (zeer) positief over de bejegening van SHN terwijl 6 procent er (zeer) negatief over is. Uit cijfers van SHN blijkt dat de tevredenheid over de dienstverlening varieert tussen de 7,5 en de 8. De slachtofferenquête wordt dit jaar herhaald.
Wat is uw reactie op de kritiek dat de doorverwijzing van Slachtofferhulp Nederland naar de advocatuur problematisch verloopt?
Zie antwoord op vraag 2.
Klopt het dat de Raad voor Rechtsbijstand alleen een toevoeging verleend indien er een doorverwijzing heeft plaatsgevonden door Slachtofferhulp Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis van welke (rechts)grond en wat zijn de redenen daarvan?
Nee, ook zonder doorverwijzing van SHN kan de Raad voor Rechtsbijstand aan een slachtoffer of nabestaande een toevoeging verlenen voor rechtsbijstand. Voor de ondersteuning van een slachtoffer van een ernstig zeden- of geweldsmisdrijf (EGZ) kan een O013 toevoeging (11 punten) worden verleend. Voor ondersteuning van een slachtoffer bij zijn voeging als benadeelde partij in het strafproces kan een Z110 toevoeging (5 punten) worden verleend. Om de doorverwijzing vanuit SHN te stimuleren is daarnaast de afspraak gemaakt dat na doorverwijzing vanuit SHN standaard een 11-punts toevoeging wordt verleend door de Raad voor Rechtsbijstand. In andere gevallen is de beoordeling aan de Raad. Er vindt momenteel overleg plaats met betrokken partijen om te kijken of de systematiek van doorverwijzing aanpassing behoeft.
Klopt het dat de Raad voor Rechtsbijstand sinds kort nog maar 2 punten per bijgewoonde zitting vergoed (een soort forfaitaire vergoeding) in plaats van dat deze extra uren toekent voor het bijwonen van inhoudelijke zittingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de redenen voor deze wijziging en wat betekent dit voor de vergoeding voor advocaten van slachtoffers als een zitting bijvoorbeeld 5 uur duurt?
Het bijwonen van inhoudelijke zittingen kent een zittingstoeslag van 2 punten. Voor het bijwonen van de zittingen waarop de vordering van de benadeelde partij inhoudelijk wordt behandeld, worden 4 punten per dagdeel toegekend. Ik ben in overleg met betrokken partijen of de vergoeding voor het bijwonen van inhoudelijke zittingen nog volstaat, mede gelet op de inwerkingtreding van de wet ter uitbreiding het spreekrecht per 1 juli 2016 en de verplichtingen die voortvloeien uit het wetsvoorstel ter implementatie van de Europese Richtlijn Minimumnormen Slachtofferzorg4.
In hoeverre hebben advocaten van verdachten en advocaten van slachtoffers die op basis van een toevoeging werken recht op eenzelfde soort vergoeding? Waar zit het verschil in en waar is dat verschil op gebaseerd?
De forfaitaire vergoeding voor de advocaat van de verdachte is 6 punten (S060, misdrijven, eerste aanleg behandeling enkelvoudige kamer) of 8 punten (S050, misdrijven, eerste aanleg behandeling meervoudige kamer). Voor de rechtsbijstand van slachtoffers is die vergoeding 5 punten (Z110, vordering benadeelde partij), respectievelijk 11 punten (O013, toevoeging slachtoffers ernstig gewelds- en zedenmisdrijven). Een onafhankelijke commissie zal de puntenaantallen per zaakcategorie gaan evalueren, voor zowel advocaten van verdachten als advocaten van slachtoffers. Daarna zullen de puntenaantallen zo nodig herijkt worden. Ook de puntentoeslagen zullen worden bekeken.
Op welke manier wordt door u gewaarborgd dat slachtofferadvocaten zich kunnen specialiseren en slachtoffers gebruik kunnen (blijven) maken van het recht op (gratis) rechtsbijstand?
Sinds 1 juli 2014 gelden voor de behandeling van slachtofferzaken inschrijvingsvoorwaarden. De inschrijvingsvoorwaarden bestaan onder andere uit opleidingseisen. Sindsdien hebben 400 advocaten de basisopleiding slachtofferadvocatuur gedaan. Op de website5 van de Raad voor Rechtsbijstand is te vinden welke advocaten dit betreft. Door de introductie van de inschrijvingsvoorwaarden is de groep advocaten die slachtoffers bijstaat meer gespecialiseerd. Daarbij is zichtbaar dat steeds minder advocaten meer zaken doen, wat leidt tot verdere specialisatie.
Als het slachtoffer zich door een advocaat wil laten bijstaan kiest hij zelf een advocaat van de lijst van slachtofferadvocaten die de Raad voor Rechtsbijstand op haar website publiceert en beheert. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en vraag 3 wijst SHN slachtoffers op de mogelijkheid van een advocaat voor ernstige gewelds- en zedenzaken. Met inwerkingtreding van het wetsvoorstel ter implementatie van de Europese Richtlijn Minimumnormen Slachtofferzorg6 zal de politie het slachtoffer bij het eerste contact informeren over al zijn rechten, waaronder het recht op bijstand door een advocaat, zodat gewaarborgd blijft dat het slachtoffer gebruik kan (blijven) maken van het recht op (kosteloze) rechtsbijstand.
Wat betekenen de jarenlange bezuinigingen dan wel taakstellingen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor het slachtofferbeleid en de uitvoering hiervan door onder andere de rechtspraak, het OM, de Nationale Politie, het Slachtofferloket, Slachtofferhulp Nederland en de Raad voor Rechtsbijstand? Kunt u in uw antwoord tevens rekening houden met de klachten zoals verwoord in het zwartboek van LANGZS?
Er is de afgelopen jaren juist extra geïnvesteerd in het slachtofferbeleid. Bijvoorbeeld door structureel aanvullend budget beschikbaar te stellen, heeft SHN in 2015 gerealiseerd dat alle ZSM locaties zeven dagen per week 12 uur bemand zijn. Het OM heeft onder meer zaakscoördinatoren aangenomen en samenwerkingsverbanden opgezet in de zogenaamde «slachtofferloketten». Via het implementatieprogramma Recht doen aan slachtoffers is meer dan € 10 miljoen beschikbaar gesteld aan de partners in de justitiële keten om het slachtoffergericht werken in hun organisaties te stimuleren. Niettemin is blijvende aandacht voor de goede ondersteuning van slachtoffers geboden. Voor het tweede deel van de vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1.
Overschrijding van geluidsnormen op A8 bij Zaanstad |
|
Barbara Visser (VVD), Eric Smaling (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Is er sprake van een overschrijding van de geluidsnormen langs de A8 in Zaanstad?1 Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de wettelijke geluidsnormen? Welke maatregelen heeft u reeds genomen en bent u bereid nog te nemen?
De geluidproductie van de weg wordt wettelijk getoetst aan het geluidregister. De jaargemiddelde geluidsproductie langs de A8, nabij de Coenbrug, voldoet daarbij aan de wettelijk vastgestelde geluidproductieplafonds.
Hoewel de geluidsproductieplafonds niet overschreden worden, heb ik toegezegd om te onderzoeken of de maatregelen die aangedragen worden uit het onderzoek naar geluidsreductie aan de – vergelijkbare – Schinkelbrug, ook toepasbaar zijn voor de Coenbrug (zie ook het antwoord op vraag 4).
Bent u bekend met de zorgen van de bewoners langs de A8 bij de Coenbrug inzake eventuele overschrijdingen op het gebied van fijnstof en Stikstofoxiden (NOx)? Deelt u deze zorgen, aangezien uit het nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) 2015 geen overschrijding van de normen voor wat betreft NOx en fijnstof (PM10) te zien is?
Ja, daarmee ben ik bekend. Ik vind het vervelend dat omwonenden van A8/Coenbrug zich zorgen maken over hun gezondheid. De kwaliteit van de leefomgeving rond rijkswegen vind ik belangrijk. Jaarlijks wordt in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit de luchtkwaliteit in Nederland gemonitord. Ter hoogte van de Coenbrug wordt (ruim)aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit voldaan.
Vindt u de geluidsschermen aan de A8 nabij de Coenbrug (uit 1986) hoog genoeg en van voldoende kwaliteit om aan de wettelijke normen te voldoen? Wordt voor het Geluidsregister en het NSL dezelfde schermhoogte gehanteerd? Zo nee, waarom niet?
Ja, de geluidsschermen zijn hoog genoeg en voldoen aan de wettelijke normen. De woningen langs de A8 nabij de Coenbrug hebben een lagere geluidsbelasting (Lden, gpp) dan de maximumwaarde van 65 dB. De geluidproductieplafonds worden niet overschreden.
In deze specifieke situatie zijn er nog verschillende schermhoogten. Dit komt doordat er verschillende bronbestanden zijn gebruikt voor het NSL en het Geluidregister. Er wordt naar gestreefd om zoveel mogelijk uit te gaan van éénduidige schermhoogten. In de monitoringsronde van dit jaar wordt daarom een verbeteractie voor het NSL uitgevoerd en wordt hetzelfde bronbestand voor deze schermen gebruikt als bij het Geluidregister.
Wanneer zijn de resultaten van de onderzoeken naar geluid casu quo aanpassingen van de Schinkelbrug in Amsterdam bekend? In hoeverre bieden de uitkomsten van dit onderzoek ook aanknopingspunten voor de aanpak van de Coenbrug? Zo ja, welke en bent u bereid deze toe te passen?
Op dit moment wordt een aantal kansrijke oplossingsrichtingen onderzocht op haalbaarheid als maatregel voor de Schinkelbrug. Rond de zomer verwacht ik de uitkomsten van het onderzoek. Tussen de Schinkelbrug en de Coenbrug zijn overeenkomsten (type brug, bouwperiode, onderbouw van de brug), maar ook belangrijke verschillen (afmeting van de brug). Op grond van de uitkomsten van dat onderzoek wordt bezien of maatregelen (kosten)effectief toepasbaar kunnen zijn bij de Coenbrug.
Hoe is de verkeersdrukte op de A8 in Zaanstad veranderd sinds de opening van de Tweede Coentunnel en de A5? In welke mate is de filezwaarte afgenomen na de opening van de Tweede Coentunnel en de A5? Is de doorstroming op het onderliggend wegennet ook verbeterd? Wat heeft het voor de luchtkwaliteit betekend?
Sinds de opening van de Tweede Coentunnel en Westrandweg (A5) is op de A8 ter hoogte van de Coenbrug het gemiddelde aantal voertuigen per dag met circa 8% toegenomen. Op de gehele A8 heeft de opening van de Tweede Coentunnel en de Westrandweg geleid tot een daling van de filezwaarte van circa 85%. Over de doorstroming op het onderliggende wegennet zijn geen gedetailleerde gegevens beschikbaar.
De luchtkwaliteit in Nederland is de afgelopen jaren verbeterd. Ook voor de zichtjaren 2020 en 2030 blijkt uit de monitoring van het NSL, dat de concentraties voor de maatgevende stoffen NO2 en PM10 verder afnemen. Hierin is het effect van de Tweede Coentunnel opgenomen, ook waar het gaat om de intensiteit van het verkeer. Zie verder vraag 11
Hoe vaak staat de brug over de Zaan open en wat is daarvan de invloed op de filedruk en de doorstroming op het onderliggend wegennetwerk?
De brug staat gemiddeld vier keer per dag open. Het effect van een brugopening gedurende de ochtendspits is beperkt (circa 50 kilometerminuten, dat is max. 2 km file gedurende 25 minuten). Daarbuiten is het effect zelfs zeer beperkt.
Over de doorstroming op het onderliggende wegennet zijn geen gedetailleerde gegevens beschikbaar.
Welke veranderingen in doorstroming worden voorzien wanneer de A8 en de A9 met elkaar zouden worden verbonden? Is hier in de berekeningen inzake geluid en luchtkwaliteit al rekening mee gehouden? Wat betekent dit voor de doorstroming op het onderliggend en hoofdwegennetwerk? Wat betekent dit daarmee eventueel voor de luchtkwaliteit en geluidsreductie?
De provincie Noord-Holland heeft het initiatief genomen voor een planstudie naar een verbinding tussen de A8 en de A9. In het vervolg van deze studie worden twee inrichtingsvarianten doorgerekend op onder andere de effecten op de doorstroming van het verkeer. Zoals gebruikelijk worden dan ook voor dit project de relevante effecten in de berekeningen voor luchtkwaliteit en geluid meegenomen. Daar is nu dus niet op vooruitgelopen.
Welke meetdichtheid (zowel in ruimte als tijd) wordt gehanteerd langs de A7 en de A8 in en rond Zaanstad op het gebied van geluid, PM10 en NOx? Is dit vergelijkbaar met andere gebieden in Nederland?
Het RIVM beheert een netwerk van meetpunten voor luchtkwaliteit in heel Nederland. Het meetnet heeft als voornaamste doel om de gebruikte modellen te valideren. Er worden continu metingen uitgevoerd en de resultaten daarvan worden dagelijks op internet en teletekst gepubliceerd. Het meetnet voor luchtkwaliteit is ingericht conform Richtlijn 2008/50/EG van het Europees parlement en de Raad van 20 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa. De dichtheid van het meetnet voor luchtkwaliteit is in de regio Amsterdam groter dan in de rest van Nederland (zie luchtmeetnet.nl). Dit is het gevolg van het feit dat ook het meetnet van de GGD Amsterdam is opgenomen in het landelijke meetnet.
Het RIVM heeft sinds 2013 een validatieprogramma dat niet gericht is op specifieke locaties, maar op de werking van het rekenvoorschrift en de systematiek van geluidproductieplafonds. Hiermee geeft het RIVM uitvoering aan een verzoek van de Tweede Kamer (32 252 amendement, nr. 36 van het lid Jansen)
In 2013 is op 23 locaties langs de rijkswegen het geluidniveau gemeten. Over deze metingen is door het RIVM de rapportage «Geluidmonitor 2013 Meetwaarden op referentiepunten uit SWUNG-1»opgesteld. In 2014 heeft het RIVM de validatiemetingen uitgebreid tot 47 locaties langs rijkswegen. Hierover is in de rapportage «Geluidmonitor 2014, validatie geluidproductie rijkswegen en spoorwegen» verslag uitgebracht.
Klopt het dat de berekeningen voor het NSL, via het model INWEVA, zijn gebaseerd op gegevens van het geluidsregister van 2008? Zo ja, is er dan geen behoefte aan actualisatie gezien het feit dat er een Tweede Coentunnel is geopend en er sprake van is dat de A8 en de A9 met elkaar verbonden worden?
Nee, dat klopt niet. De verkeersgegevens voor het NSL zijn gebaseerd op de cijfers van INWEVA, die jaarlijks worden geactualiseerd. Effecten van nieuwe, opengestelde wegen worden hierdoor meegenomen, toekomstige wegen en verbindingen niet.
Hoe worden de door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gehanteerde meet- en berekeningsmethoden voor luchtkwaliteit en geluid internationaal beoordeeld? Doet de gemeente zelf aanvullende onderzoeken, bijvoorbeeld in de vorm van steekproeven? Welke uitspraken kunnen op basis van dergelijke steekproeven worden gedaan?
De Nederlandse geluid- en luchtkwaliteitsmodellen voldoen aan de Europese richtlijnen en worden als goed beoordeeld, zo blijkt uit testresultaten en reviews.
Steekproefmetingen kunnen fors afwijken van rekenresultaten. Er dient derhalve voorzichtig om te worden gegaan met de resultaten van een steekproef, zeker als die steekproef een beperkt aantal metingen betreft, er over een beperkte periode wordt gemeten of onder niet-representatieve condities. Hiertoe behoren onder andere atmosferische condities.
Hoe worden filegegevens verwerkt in de modellen ten behoeve van geluid en luchtkwaliteit? Worden deze jaarlijks herijkt met de meest recente emissiefactoren? Zo ja, hoe verklaart u dan de stelling van de bewoners dat voor de A8 bijvoorbeeld geen stagnatiefactoren ingevuld zijn in het Geluidsregister, terwijl dit bij de NSL wel het geval is? Hoe komt dat?
De doorwerking van filevorming is verschillend voor geluid en luchtkwaliteit. Bij stilstaand verkeer is de geluidproductie lager dan bij goede doorstroming. Terwijl stilstaand verkeer juist een negatieve bijdrage levert aan de luchtkwaliteit. Daarom gaan de modellen voor geluid en luchtkwaliteit hier anders mee om.
In geluidberekeningen wordt geen rekening gehouden met filevorming.
In het model voor luchtkwaliteit worden elk jaar op basis van de recente verkeersgegevens de filegegevens geactualiseerd. Op basis van de rijsnelheden wordt in het model voor het betreffende wegvak wel of geen stagnatiefactor toegepast. Om de bijdrage van het wegverkeer te kunnen bepalen worden de generieke emissiefactoren voor wegverkeer jaarlijks vastgesteld en gepubliceerd.
Bent u van mening dat de gegevens op basis waarvan Rijkswaterstaat geluid- en fijnstofproductie vaststelt voldoende accuraat zijn? Zo ja, hoe verklaart u dan dat in de NSL-rapportage 2010 over het jaar 2009 een baanvak van de A7 ineens de helft van zijn personenauto's verliest (zonder op- en afrit)?
Ik ben van mening dat deze gegevens voldoende accuraat zijn om de milieukwaliteit te beoordelen. Het klopt dat in 2010 voor het invoerjaar 2009 een verschil is geconstateerd tussen twee opeenvolgende baanvakken ter hoogte van de A7. In het daaropvolgende jaar is deze omissie hersteld. Het systeem van jaarlijkse monitoring garandeert in dit soort gevallen dat ingegrepen kan worden bij geconstateerde verschillen.
Vindt u dat de burger, ondanks de toegang die er is tot de gegevens (waarvoor hulde), voldoende inzicht heeft in de structuur van de verkeersmodellen en de relatieve gevoeligheid van modelparameters? Kunt u dat toelichten?
De gegevens over luchtkwaliteit, geluid en verkeer zijn openbaar en worden actief door de overheid gepubliceerd. De overheid spant zich in om de gegevens op een publieksvriendelijke manier te ontsluiten. Daarnaast zijn ook de reken- en meetvoorschriften openbaar. Op de website van Rijkswaterstaat en de website van het RIVM zijn rapportages en publieksvriendelijke brochures beschikbaar over deze onderwerpen. Hiermee is het belang van de burger naar mijn mening goed gewaarborgd.
Vertraging in het onderzoek over schade aan woningen in Steenbergen en de gasopslag van de NAM bij Langelo |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nog geen beweging in verder onderzoek door NAM naar schade in Steenbergen»?1
Ja.
Waarom is nog steeds geen sprake van tijdige en zorgvuldige communicatie met bewoners, terwijl zij wel te maken hebben met de overlast van schade aan hun woningen?
In navolging van mijn toezegging in het plenaire debat over de gaswinning in Groningen van 26 januari 2016 heeft de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) op 5 februari 2016 een bezoek gebracht aan de gasopslag Norg en gesprekken gevoerd met betrokken bestuurders, bewoners en NAM. De NCG heeft op basis van deze gesprekken vastgesteld dat deze partijen elkaar goed weten te vinden voor overleg en uitwisseling van informatie. Bij brief van 2 mei jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 249) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de gesprekken die de NCG heeft gevoerd met bewoners, bestuurders en NAM.
Wat is de uitkomst van het gesprek tussen de Nationaal Coördinator Groningen, de gedupeerde bewoners en de betrokken gemeenten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de reactie van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) op de vertraging in het onderzoek, waarbij de NAM de vertraging wijt aan de inmenging van de Nationaal Coördinator Groningen en zegt daardoor verrast te zijn?2 Waarom heeft er geen afstemming plaatsgevonden tussen de NAM, de Nationaal Coördinator Groningen en uw ministerie?
Voorafgaand aan het bezoek dat de NCG bracht aan de gasopslag Norg heeft wel degelijk afstemming plaatsgevonden met mijn ministerie en met NAM. Het is mij niet gebleken dat is gesproken over mogelijke vertraging van onderzoeken als gevolg van dit bezoek.
Waarom is het vervolgonderzoek naar de schade aan woningen nog steeds niet gestart? Is het waar dat de NAM moet wachten op uw beoordeling van het rapport van Arcadis? Wanneer wordt het vervolgonderzoek gestart en op welke manier worden bewoners adequaat geïnformeerd en betrokken bij de voortgang? Worden de zorgpunten van bewoners bij het onderzoek van Arcadis in het nieuwe onderzoek weggenomen? Zo ja, op welke manier?
NAM heeft tijdens het gesprek met de NCG laten weten zowel een vervolgonderzoek als een validatie van dit rapport van Arcadis met betrekking tot de schades nabij Norg in voorbereiding te hebben. De inhoudelijke opzet en uitvoering van deze onderzoeken zijn niet afhankelijk van mij als Minister of van de NCG.
Vindt u het verantwoord dat de uitbreiding van de gasopslag bij Norg en het «efficiënter exploiteren» van het gasveld wordt doorgezet, zolang geen duidelijkheid is over de 90 meldingen van schade en de risico’s voor bewoners niet goed in kaart zijn gebracht? Zo ja, op welke manier worden complexe en onzekere risico’s als uitgangspunt genomen van het handelen (zoals geadviseerd door de Onderzoeksraad voor Veiligheid3, terwijl de complexe en onzekere risico’s onvoldoende bekend zijn?
In het kader van het instemmingsbesluit met het gewijzigde opslagplan voor Norg heb ik advies gevraagd aan Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en de Technische commissie bodembeweging (Tcbb). Op basis van deze adviezen heb ik onder een aantal voorwaarden ingestemd met het opslagplan. Een belangrijke voorwaarde is dat NAM voor 1 juni 2016 een seismisch netwerk inricht en operationaliseert en ten genoegen van de Inspecteur-Generaal der Mijnen een seismisch risicobeheerssysteem opstelt en functioneel heeft. Ik heb SodM gevraagd mij te informeren over de stand van zaken. Daarnaast heb ik NAM opgelegd om voor 1 november 2016, ten genoegen van de Inspecteur-Generaal der Mijnen een schriftelijke update aan te leveren van de seismische risicoanalyse voor de ondergrondse gasopslag Norg, gebaseerd op de waargenomen seismiciteit en een geactualiseerd geomechanisch model aan te leveren. Op basis van deze evaluatie en het advies van SodM daarover zal ik bezien of het nodig is mijn besluit aan te passen.
Een gesubsidieerd haatfeest |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «SheikWatch: Den Haag sponsort haatfeestje»?1
Ja.
Is het waar dat de gemeente Den Haag een Ramadan-festival sponsort? Zo ja, om welk bedrag gaat het?
Ik heb contact opgenomen met de gemeente Den Haag. De gemeente Den Haag heeft geen sponsoring verleend aan het evenement waaraan in het artikel wordt gerefereerd. Ook is er niet op een andere manier ondersteuning verleend. De gemeente Den Haag heeft de beleidslijn dat zij geen subsidie verleent aan religieuze bijeenkomsten. Ik zie dan ook geen aanleiding om de gemeente Den Haag in deze op enigerlei wijze aan te spreken.
Voorts is het zo dat de afweging om wel of niet over te gaan tot het subsidiëren van initiatieven een lokale aangelegenheid is. Het zijn bij uitstek de gemeentebesturen die het best in staat zijn, mede met behulp van informatie van verschillende maatschappelijke partners en overheidsorganisaties, om te beoordelen welke lokale projecten en activiteiten in het kader van het integratiebeleid (financiële) ondersteuning verdienen.
Subsidieverstrekking aan activiteiten met een religieus element is mogelijk. Hierbij geldt dat de scheiding tussen Kerk en Staat een belangrijk uitgangspunt in het Nederlandse stelsel is. Vanuit dit uitgangspunt en vanuit de neutraliteit van de overheid ten opzichte van religieuze of levensbeschouwelijke richtingen, kunnen de volgende kaders worden gehanteerd om subsidieaanvragen te overwegen: bij toekenning van een subsidie mag het religieuze karakter van de organisatie niet doorslaggevend zijn. Dat houdt in dat ondersteuning niet moet leiden tot bemoeienis met de inhoud van religie of tot ongelijke behandeling van religies. De subsidie dient ter verwezenlijking te zijn van niet-geloofsgebonden overheidsdoelen. Voor deze kaders verwijs ik naar het Tweeluik religie en publiek domein, dat samen met de VNG is ontwikkeld om lokale overheden te ondersteunen.2 Volledigheidshalve wijs ik u ook nog op de kamerbrief concretisering aanpak salafisme en het bijbehorende normatief kader problematisch gedrag dat op 25 februari 2016 naar de Tweede Kamer is verzonden. Dit normatief kader biedt gemeenten een kader in de omgang met religieuze organisaties die ondemocratische of ongewenste gedragingen of uitlatingen doen.
Tot slot is het niet mogelijk om gemeenten te korten op het gemeentefonds op grond van dergelijke subsidieverstrekkingen. Bovendien geldt dat het korten van de algemene uitkering uit het Gemeentefonds ten principale niet past binnen de staatsrechtelijke en bestuurlijke verhoudingen tussen Rijk en gemeenten ten aanzien van de vrij besteedbare algemene uitkering, en al helemaal niet ten aanzien van aangelegenheden die de gemeentelijke autonomie betreffen.
Deelt u de visie dat het, gezien het seculiere karakter van onze overheid, onjuist is dat gemeenten o.a. Ramadan-feesten sponsoren? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Begrijpt u dat het sponsoren van een evenement, waar mannen en vrouwen gescheiden moeten zitten en gastsprekers terroristen hebben verheerlijkt, de integratie niet ten goede komt?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u bereid de overheidssteun voor dit project te laten intrekken en wilt u de gemeente Den Haag desnoods korten op het gemeentefonds?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om gemeenten, en zeker het dwalende Haagse stadsbestuur, op te dragen om op geen enkele wijze meer projecten te steunen die haaks staan op het integratiebeleid? Zo neen, waarom laat u deze waanzin voortbestaan?
Zie antwoord vraag 2.
Onderzoek naar het overlijden van een man in Groningen in 1990 |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De ochtend dat Satan in Groningen huishield. Een reconstructie van de moord op kraker Marco bij het WNC in Groningen, 1990»?1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Is er aanleiding om te veronderstellen dat de in het bericht genoemde persoon slachtoffer is van doodslag of moord? Zo ja, is dan vervolging nog mogelijk?
Indien sprake zou zijn geweest van moord zou het delict niet verjaren. Vooralsnog zijn er geen aanwijzingen dat sprake is geweest van moord.
Het onderzoek is in 2005 door het Openbaar Ministerie (OM) gesloten vanwege het ontbreken van voldoende opsporingsindicaties. Indien wordt uitgegaan van het delict doodslag, is het feit op 21 april 2005 verjaard.
Is er verband tussen enerzijds het in het bericht vermelde vertrek van een rechercheur en politiepsycholoog uit het Cold Case Team en de overplaatsing van de toenmalige officier van justitie en anderzijds het vervolg van het strafrechtelijk onderzoek? Zo ja, waaruit bestaat dit verband? Zo nee, waarom niet in hoe verhoudt zich dat tot hetgeen hierover in het bericht wordt gesteld?
Er is geen enkel verband tussen het verloop van het strafrechtelijk onderzoek (en de afdoening ervan) en de wijzigingen in het Cold Case Team.
In 2005 is door de officier van justitie die verantwoordelijk was voor het Cold Case Team op basis van de resultaten van het opsporingsonderzoek besloten het onderzoek te sluiten.
Is er recentelijk vanuit kringen van ex-krakers of andere informatiebronnen informatie over deze zaak bekend geworden die aanleiding kan zijn tot nader strafrechtelijk onderzoek? Zo ja, is of wordt deze zaak heropend en welke overwegingen spelen daarbij een rol?
Zoals opgemerkt in antwoord op vraag 2 zijn er geen aanwijzingen dat sprake is geweest van moord. Tot op heden ontbreken aanwijzingen in die richting. Er is dan ook geen aanleiding het onderzoek te heropenen.
Ethiopische vluchtelingen |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat Ethiopië geen centrale basisadministratie en/of geboorteregistratie kent?
Het is juist dat Ethiopië, als federale staat bestaande uit negen (deel)staten, een organisatie van de burgerlijke stand kent die niet centraal maar meer staatsgewijs, regionaal en met name lokaal georganiseerd is. In Ethiopië is op dit moment nog geen (centrale) registratie voor geboortes. Ethiopië is overigens wel bezig om een centrale registratie met identiteitsdocumenten op te zetten.
Hoe vaak komt het voor dat Ethiopiërs na veel moeite toch bewijsstukken van hun lidmaatschap van de vervolgde Oromo-oppositiebeweging het OLF kunnen overhandigen en deze niet als echt door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) worden geaccepteerd?
Uit handmatig bijgehouden informatie blijkt dat sinds 2006 door de IND – afgerond op tientallen – tien sets originele documenten van de OLF-beweging zijn onderzocht op echtheid. In geen enkel geval heeft dit geleid tot de conclusie dat de documenten niet als echt kunnen worden geaccepteerd.
Is het waar dat de Ethiopische ambassades tegenwerken bij het verstrekken van echtheidsverklaringen van stukken? Zo ja, hoe kunnen vluchtelingen dan toch de echtheid hiervan aantonen?
Dat is mij niet bekend. De Ethiopische ambassade werkt mee aan het onderzoeken van documenten waaronder paspoorten die door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) ter ondersteuning van een laissez-passer aanvraag worden voorgelegd. Indien de DT&V een (kopie) paspoort overlegt wordt dit door de ambassade onderzocht en ontvangt de DT&V een verklaring over de echtheid van het document.
Hoe vaak komt het voor dat er Ethiopiërs gedetineerd worden en vervolgens weer worden vrijgelaten omdat zij niet uitzetbaar blijken?
Laat ik voorop stellen dat voor Ethiopië geldt dat zelfstandige terugkeer naar dit land mogelijk is: de autoriteiten van Ethiopië verstrekken tijdelijke reisdocumenten aan in Nederland afgewezen vreemdelingen die te kennen geven terug te willen keren naar Ethiopië.
Wanneer een vreemdeling niet meewerkt aan zelfstandige terugkeer is het onder voorwaarden mogelijk dat hij in vreemdelingenbewaring wordt gesteld. Het opleggen van een maatregel van bewaring gebeurt altijd met het oog op uitzetting. Uitzetting van Ethiopische vreemdelingen vindt daadwerkelijk plaats. In 2015 zijn circa 10 Ethiopiërs in vreemdelingenbewaring gesteld. In 2016 zijn enkele Ethiopiërs in vreemdelingenbewaring gesteld. In beide jaren werd een enkele keer de vreemdelingenbewaring opgeheven. Er kunnen meerdere redenen zijn voor het opheffen van vreemdelingenbewaring. Vaak is de reden gelegen in een belangenafweging op basis van de omstandigheden in het individuele geval.
Hoe vaak leidt langdurige niet-uitzetbaarheid van Ethiopiërs tot een verblijfsvergunning?
Vreemdelingen die zonder resultaat hebben geprobeerd om uit Nederland te vertrekken kunnen op aanvraag of ambtshalve een vergunning krijgen ingevolge het buitenschuld beleid. In de periode van 2013 tot en met 2015 werd aan minder dan vijf personen met de Ethiopische nationaliteit een dergelijke verblijfsvergunning verstrekt. Ik teken daarbij aan dat het buiten schuldbeleid bedoeld is voor vreemdelingen die wel terug willen, maar niet terug kunnen bijvoorbeeld omdat hun ambassade geen (vervangende) reisdocumenten wil afgeven. Vreemdelingen die langdurig niet-uitzetbaar zijn, kunnen in verreweg de meeste gevallen wel zelfstandig vertrekken, en komen dus over het algemeen niet in aanmerking voor een vergunning op basis van buiten schuld.
Is het waar dat veel Ethiopische Eritreëers die weliswaar in Ethiopië geboren zijn maar in 2000 massaal naar Eritrea zijn uitgewezen daar een bestaan als tweederangsburgers leidden? Wat is daarop uw reactie?
Dit herken ik niet. De mij bekende bronnen zeggen hier niet specifiek iets over.
Deelt u de mening dat het niet verwonderlijk is dat Eritreërs die niet in Eritrea zijn opgegroeid de voertaal van Eritrea, het Tigrinya, niet machtig zijn en weinig over het land Eritrea kunnen vertellen?
Nee, die mening deel ik niet. De band met het land en de cultuur verdwijnt in het algemeen niet volledig wanneer iemand uit Eritrea al dan niet langere tijd buiten Eritrea woont. Tigrinya is de lingua franca in Eritrea, dus veelal kan verwacht worden dat iemand van Eritrese nationaliteit Tigrinya spreekt, naast de taal van de eigen bevolkingsgroep. Het is natuurlijk nooit volledig uit te sluiten dat iemand van Eritrese nationaliteit die om wat voor reden dan ook buiten Eritrea en in een niet-Tigrinya sprekende gemeenschap is opgegroeid, geen actieve beheersing van het Tigrinya (meer) heeft. Daarnaast dient een Eritreeër die stelt altijd in Ethiopië of Sudan te hebben verbleven, te kunnen vertellen, hoe zijn leven er daar uitzag als Eritrese vluchteling/migrant en dient hij aannemelijk te maken dat hij daadwerkelijk de Eritrese nationaliteit bezit, gebaseerd op zijn eigen kennis of op informatie die hij vanuit zijn familie en naasten heeft meegekregen over Eritrea.
Hoe kunnen deze Ethiopische Eritreërs die door hun geboorte in Ethiopië noch over papieren omtrent hun Eritreese nationaliteit en door de niet-erkende status in Ethiopië en de daarmee gepaarde gebrekkige registratie toch hun nationaliteit aantonen?
Zoals u bekend wordt door de IND bij het gehoor voor een asielaanvraag naar meer gekeken dan alleen de individuele nationaliteitsdocumenten. Mocht een Eritreeër, die in Ethiopië is opgegroeid of daar zeer lange tijd heeft verbleven, in Nederland asiel aanvragen en niet over documenten beschikken, dan wordt in de procedure extra aandacht besteed aan het ongedocumenteerd zijn en daarmee ook gekeken naar de gestelde identiteit en nationaliteit. Voor deze categorie is in de asielprocedure extra aandacht. Dit is overigens vaste praktijk voor alle ongedocumenteerden.
Het bericht ‘Eerste hulp bij vermissingen’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Eerste hulp vermissingen» en het daarin genoemde Handboek Vermiste Personen van Carlo Schippers en Irma Schijf?1
Ja.
Deelt u de mening dat het uitpeilen door de politie van de gsm van vermiste kinderen en soms ook volwassenen snel uitsluitsel zou kunnen geven over de vermissing en dat het een gemis is dat dit nu wettelijk niet is toegestaan?
Het uitpeilen van een mobiele telefoon is één van de middelen die voor de politie behulpzaam kan zijn bij het oplossen van een vermissing en wordt in het rapport «Zoekmiddelen bij urgente persoonsvermissingen» genoemd als één van de lacunes in de wetgeving. In het antwoord op vraag 3, 4 en 5 ga ik hier op in.
Herinnert u zich het rapport «Zoekmiddelen bij urgente persoonsvermissingen» waarin de juridische mankementen en oplossingen worden beschreven over de inzet – buiten een strafrechtelijk onderzoek – van bijzondere bevoegdheden om de verblijfplaats van vermiste personen te achterhalen?2
Ja, zoals hierboven aangegeven herinner ik mij het rapport «Zoekmiddelen bij urgente persoonsvermissingen».
Naar aanleiding van dit rapport is er separate wetgeving in voorbereiding. Ik ben voornemens deze na de zomer in consultatie te brengen.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van aanvullende wetgeving op dit punt, gelet op uw reactie op dit rapport destijds («Voor een oplossing zal dan ook wetgeving noodzakelijk zijn. Aangezien hier enige tijd mee gemoeid zal zijn zal ik daarnaast in overleg treden met de betrokken partijen met als doel binnen de bestaande wettelijke kaders de medewerking in de praktijk te stimuleren)»?3
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat spoed ten aanzien van dit wetgevingsproces gewenst is en dat daarom niet gewacht kan worden tot aanpassing in het wetgevingsproces omtrent de modernisering van het Wetboek van Strafvordering maar dit eerder al separaat geregeld dient te worden?
Zie antwoord vraag 3.
De implementatie van de Terezin Verklaring over de compensatie van holocaust-slachtoffers |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Holocaust survivors dying in poverty while awaiting compensation»?1
Ja
Bent u het eens met de stelling dat in veel van de 47 landen die in 2009 de Terezin Verklaring2 ondertekenden, nog te weinig is gedaan om deze verklaring te implementeren, waardoor veel overlevenden van de holocaust nog altijd niet gecompenseerd zijn voor gestolen eigendommen tijdens de Tweede Wereldoorlog? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in welke landen speelt deze problematiek?
Het hierboven genoemde bericht stelt dat er nog te weinig is gedaan om de Terezin Verklaring te implementeren. De Verklaring is niet bindend, maar de ondertekenaars dienen zich in te spannen om overlevenden van de Holocaust te compenseren. Het kabinet is vooralsnog niet bekend met de precieze feitelijke situatie met betrekking tot de maatregelen die de 47 landen hebben genomen sinds hun ondertekening van de Terezin Verklaring in 2009.
Voor wat betreft Nederland herkent het kabinet de in het artikel geschetste situatie niet. Zo heeft Nederland een uitgewerkt stelsel van sociale wetten voor oorlogsgetroffenen, binnen een zorgstelsel dat zorg voor iedereen bereikbaar maakt. Tevens hebben zich na-oorlogse commissies gebogen over rechtsherstel, claims, restitutie en schadevergoedingen van roerende goederen, onroerend goed en oorlogstegoeden. Er zijn gelden ter beschikking gesteld aan de Joodse gemeenschap en bredere mechanismen ontwikkeld voor restitutie, zoals rond gestolen of verdwenen kunst.
Bent u bereid om het belang van de Terezin Verklaring op Europees niveau te benadrukken en ervaringen omtrent de implementatie van de genoemde verklaring met andere Europese lidstaten te delen, voornamelijk met de landen die achterlopen met de implementatie? Zo ja, hoe bent u van plan dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Tsjechië was in 2009 de initatiefnemer van de Terezin Verklaring. Nederland heeft de verklaring ondertekend en zet zich in om dit nationaal vorm te geven. Compensatie voor Holocaustslachtoffers is een gevoelig thema. Landen moeten hun eigen beleid kunnen vormgeven omdat landen in Europa op verschillende manieren en in verschillende snelheden hun verleden verwerken. Nederland is daarom niet voor een speciale Europese gezant voor post-Holocaustzaken. Nederland is gezien het belang van het onderwerp wel bereid om binnen de International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA) nationale best practices te delen.
De strijd tegen antisemitisme gaat uiteraard onverminderd voort, ook via de EU. Het kabinet verwelkomt dat de Europese Commissie per 1 december 2015 een coördinator antisemitisme, Katharina von Schnurbein, heeft aangesteld. Ook tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap is hier aandacht voor geweest. Zo heeft het Nederlandse voorzitterschap een geslaagde bijeenkomst georganiseerd op in Amsterdam op 28 april jl met de Europese coördinator antisemitisme, de Europese coördinator anti-moslimhaat en Nederlandse Joodse en Islamitische maatschappelijke organisaties.
Ziet u kans om op EU-niveau concrete stappen te zetten om de implementatie van de Terezin Verklaring te bespoedigen, bijvoorbeeld de aanstelling van een speciale Europese gezant voor post-holocaust zaken of een gemeenschappelijke verklaring van de Europese Raad waarin het belang van de Terezin Verklaring wordt onderstreept? Zo ja, bent u bereid om uw rol als EU-voorzitter te gebruiken om dergelijke stappen in gang te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
€10.000,- aan shoptegoed voor asielzoekers |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Vluchtelingen in Oisterwijk krijgen 10.000 euro shoptegoed-(kaart)»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom vluchtelingengezinnen in Oisterwijk niets hoeven terug te betalen van de € 10.000 die zij van de gemeente krijgen om de inboedel bij elkaar te kopen?
De genoemde casus betreft het vergoeden van de inrichtingskosten van een woning. Een dergelijke gemeentelijke handeling valt in de Participatiewet onder het verstrekken van «aanvullende inkomensondersteuning», in casu de verlening van individuele bijzondere bijstand. De verlening van bijzondere bijstand is zowel beleidsmatig als financieel gedecentraliseerd aan de colleges van burgemeester en wethouders. Het betreft hier dan ook expliciet een gemeentelijke bevoegd- én verantwoordelijkheid. Eventuele verantwoording over de door het college gemaakte keuzes hieromtrent dient te worden afgelegd aan de gemeenteraad.
Ziet u in dat € 10.000 shoptegoed voor asielzoekers alle perken te buiten gaat, zeker gezien het feit dat in andere gemeenten er bijna drie maal minder wordt uitgegeven per casus?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk een landelijke richtlijn vast te stellen, waarbij de laagste kosten leidend zullen zijn en er altijd sprake is van een leenconstructie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel gemeenten in Nederland zitten boven de € 2.000 die de kringloopwinkel noemt als redelijk voor de aanschaf van de inboedel? Kunt u daarvan een helder overzicht geven?
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beschikt niet over een dergelijk specifiek overzicht.
Deelt u de mening dat dit soort excessen het draagvlak nog verder zullen ondermijnen en dat het meer dan verstandig is om toe te werken naar het Australische model, waarbij asielzoekers enkel opgevangen worden in de eigen regio?
Uw stelling dat het hier om excessen gaat die het draagvlak nog verder zullen ondermijnen laat ik voor uw rekening. Voor wat betreft opvang in de regio kan ik aangeven dat opvang in de regio deel uitmaakt van de visie van het kabinet op de aanpak van de asielproblematiek, zoals verwoord in de brief aan uw Kamer van 8 september jl. Het kabinet zet zich in voor een Europees model voor de aanpak van de migratieproblematiek. De afspraken met Turkije geven uitdrukking aan deze visie en inzet. Door de samenwerking met Turkije te zoeken, zijn wij in staat om belangrijke stappen te zetten naar een verbeterde opvang in de regio.
Het bericht ‘VVD: ‘Diefstal komt niet bij politie, dat lost het COA op’ |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «VVD: «Diefstal komt niet bij politie, dat lost het COA op»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de opmerkingen van een VVD-Tweede Kamerlid op 26 oktober 2015 in de genoemde radiouitzending het bewijs vormen van hetgeen u wilt laten onderzoeken door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) naar aanleiding van eerdere vragen?2 Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in antwoord op eerdere Kamervragen is het zeker geen beleid van het COA om winkeliers te compenseren voor diefstal door asielzoekers. Het zou ook zeer onwenselijk zou zijn als COA-medewerkers dit wel zouden doen.3 Er zijn ons gelukkig geen gevallen bekend waar dit is gebeurd. Het COA is naar aanleiding van de geruchten een en ander nagegaan.
Ook dit heeft geen concrete gevallen opgeleverd. Ik zie dan ook geen aanknopingspunten voor verder onderzoek.
Deelt u de mening dat een eigen COA-onderzoek nu volstrekt onvoldoende is, maar dat de Rijksrecherche moet worden ingezet om te onderzoeken of diefstal door asielzoekers wordt gecompenseerd door het COA en op welke wijze dit zou zijn gebeurd en wellicht nog steeds gebeurt? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om nog voor het weekend deze zaak aan te melden bij de Coördinatie Commissie Rijksrecherche, zodat er snel actie kan worden ondernomen?
Zie antwoord vraag 2.
De rechterlijke uitspraken over Schakenbosch |
|
Nine Kooiman (SP), Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de rechterlijke uitspraken over minderjarigen die zonder geldige titel op Schakenbosch verbleven?1 2 3
Ja.
Kunt u aangeven hoelang u al op de hoogte bent van deze rechterlijke uitspraken?
Ik ben sinds november 2015 op de hoogte van deze rechterlijke uitspraken. In deze uitspraken oordeelt de rechtbank Rotterdam dat een machtiging gesloten jeugdhulp vereist is voor een rechtsgeldig verblijf in een instelling met een gesloten regime. Dit is in lijn met het signalement van de Inspectie dat ik u op 5 oktober 2015 heb toegezonden. In oktober hebben VWS, de VNG, Jeugdzorg Nederland en de Inspectie met elkaar overlegd en geconstateerd dat in de praktijk veel variaties bestaan in de wijze waarop gedwongen jeugdhulp met verblijf plaatsvindt en dat daarom de noodzaak bestaat dat de Inspectie nader onderzoek doet.
Deelt u de mening dat het bijzonder onwenselijk is dat kinderen zonder machtiging in een gesloten jeugdinstelling verblijven? Zo ja, kunt u uitleggen hoe dit toch meerdere malen plaats heeft kunnen vinden bij één instelling?
Mijn uitgangspunt is dat gedwongen zorg een juridische grondslag behoeft, of deze nu op grond van de Jeugdwet in een instelling voor gesloten jeugdhulp plaatsvindt of dat het gedwongen geestelijke gezondheidszorg of gehandicaptenzorg betreft op grond van de Wet bopz. De rechtspositie dient gewaarborgd te zijn en er moet sprake zijn van verantwoorde hulp. Omdat bleek dat de instellingen op verschillende manieren omgaan met het plaatsen van jeugdigen zonder een rechtelijke machtiging in een locatie voor gesloten jeugdhulp en verschilden van inzicht over hoe in de praktijk vervolgens verantwoorde jeugdhulp kan worden verleend, is afgesproken dat alle instellingen voor gesloten jeugdhulp de Inspectie zouden informeren over hoe zij omgaan met het plaatsen van jeugdigen zonder machtiging in hun instelling. Medio december 2015 hebben alle instellingen de gevraagde informatie aan de Inspectie gezonden. Gebleken is dat er veel variaties bestaan in de wijze waarop gedwongen jeugdhulp met verblijf plaats vindt. De variaties betreffen de vormen van jeugdhulp, de juridische grondslag, het gebruik van de accommodaties, de mate van geslotenheid en het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen. In januari 2016 heeft de Inspectie aanvullend onderzoek gedaan bij vier accommodaties. Op basis van deze inventarisatie heeft de Inspectie sindsdien gewerkt aan een beoordelingskader op grond waarvan de Inspectie de feitelijke situatie bij alle instellingen kan beoordelen. Vervolgens heeft de Inspectie de conceptbeoordelingen van alle instellingen voor hoor en wederhoor aan de instellingen voorgelegd. Dat is de gebruikelijke werkwijze als de Inspectie de instellingen toetst. Het overgrote deel van de betreffende instellingen voldoet aan dit beoordelingskader; de overige instellingen zullen op korte termijn aan dit kader gaan voldoen. De Inspectie is nu in overleg met de instellingen die hun werkwijze zullen moeten aanpassen, over hoe dit op een zorgvuldige wijze – in het belang van de betreffende kinderen – uitgevoerd kan worden. Zoals besproken in het AO van 30 juni 2016, verwacht ik het eindrapport van de Inspectie binnen enkele weken te ontvangen. Vervolgens zal ik het zo spoedig mogelijk naar uw Kamer sturen, inclusief de consequenties voor instellingen.
Staat u nog achter uw uitspraak zoals gedaan in het Algemeen overleg over decentralisatie Jeugdhulp op 6 oktober 2015 waarin u zei «Er kan geen misverstand bestaan over het feit dat gedwongen zorg, of deze nu in een instelling voor jeugd plaatsvindt en of het geestelijke zorg of gehandicaptenzorg betreft, een juridische grondslag behoeft en dus een rechterlijke machtiging»?4
Zie antwoord vraag 3.
Welke stappen heeft u gezet om te voorkomen dat dit nogmaals zou plaatsvinden sinds u kennis heeft genomen van deze rechterlijke uitspraken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat de instelling waarover deze vragen gaan alleen gesloten jeugdhulp aanbiedt en dat er dus geen sprake zou kunnen zijn van verwarring over de vraag of er wel of geen machtiging nodig is? Kunt u aangeven waarom u na de eerste signalementen dat daar kinderen zonder machtiging verbleven niet heeft ingegrepen?
De betreffende instelling is een behandelcentrum jeugdzorgplus met gesloten plaatsen voor jongeren met een licht verstandelijke beperking en ernstige gedragsproblemen. Naast gesloten jeugdhulp biedt deze instelling ook jeugdhulp met verblijf op vrijwillige basis.
In het antwoord op vraag 3, 4 en 5 heb ik aangegeven dat in de praktijk bleek dat de instellingen op verschillende manieren omgaan met het plaatsen van jeugdigen zonder een rechtelijke machtiging in een locatie voor gesloten jeugdhulp en verschilden van inzicht over hoe in de praktijk vervolgens verantwoorde jeugdhulp kan worden verleend. Daarom heeft de Inspectie jeugdzorg het hierboven beschreven nader onderzoek gedaan.
Bent u bereid deze vragen binnen uiterlijk drie weken te beantwoorden gezien de ernst van de situatie?
Het is mij helaas niet gelukt deze vragen binnen drie weken te beantwoorden.
Het bericht dat 38 kinderen onwettig in een gesloten inrichting zitten |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «38 kinderen onwettig in gesloten inrichting»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel kinderen in Nederland op dit moment zonder de verplichte uitspraak van de rechterlijke macht in een gesloten inrichting verblijven en welke instellingen dit zijn?
Dat is mij nog niet bekend. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Was u op de hoogte van het feit dat diverse vrijheidsbeperkende maatregelen zoals dwangmedicatie en fixatie bij agressie kunnen worden ingezet door de groepsleiders als zij dat nodig achtten? Kunt u aangeven bij hoeveel kinderen die onwettig in gesloten inrichtingen zijn geplaatst deze maatregelen worden ingezet?
Het was mij bekend dat groepsleiders vrijheidsbeperkende maatregelen toepassen. Dit mogen zij echter alleen doen met een machtiging van de rechter, of als zich noodsituaties voordoen. Omdat bleek dat de instellingen op verschillende manieren omgaan met het plaatsen van jeugdigen zonder een rechtelijke machtiging in een locatie voor gesloten jeugdhulp en verschilden van inzicht over hoe in de praktijk vervolgens verantwoorde jeugdhulp kan worden verleend, heeft de Inspectie de situaties bij de instellingen nader geïnventariseerd. Deze inventarisatie heeft de Inspectie onder andere meer zicht geven op het aantal jongeren dat zonder machtiging is geplaatst in een instelling voor gesloten jeugdhulp.
Zie voorts het antwoord op vraag 6.
Vindt u het verantwoord dat deze groep kinderen blootgesteld wordt aan vrijheidsbeperkende maatregelen? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet? Hoe beoordeeld u de situatie dat de kinderen, ondanks hun verstandelijke beperking, geen advocaat hebben die hen kan bijstaat?
In het rapport dat in het antwoord op vraag 3 is aangekondigd, zal de Inspectie jeugdzorg ingaan op de vraag of er sprake is van verantwoorde jeugdhulp. Daarbij betrekt de Inspectie ook het feit dat het om jeugdigen kan gaan met een licht verstandelijke beperking.
Kunt u uiteenzetten waarom er bij kinderen die onwettig geplaatst zijn voorbij gegaan is aan het belang van het kind, er geen gedragswetenschappers worden ingeschakeld en wat de psychologische effecten van de behandeling en vrijheidsbeperkende maatregelen zijn op de kinderen?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom kiest u ervoor om deze groep kinderen in deze onethische en onwettelijke situatie te laten verblijven? Deelt u de mening dat het belang van het kind voorop moet staan en de wet opgevolgd moet worden? Zo ja, welke concrete stappen bent u voornemens te zetten om de situatie van deze kinderen zo spoedig mogelijk te veranderen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het belang van het kind voorop moet staan en dat de wet nageleefd moet worden. Gedwongen jeugdhulp behoeft altijd een juridische grondslag. De rechtspositie dient gewaarborgd te zijn en er moet sprake zijn van verantwoorde hulp. Omdat bleek dat de instellingen op verschillende manieren omgaan met het plaatsen van jeugdigen zonder een rechtelijke machtiging in een locatie voor gesloten jeugdhulp en verschilden van inzicht over hoe in de praktijk vervolgens verantwoorde jeugdhulp kan worden verleend, is afgesproken dat alle instellingen voor gesloten jeugdhulp de Inspectie zouden informeren over hoe zij omgaan met het plaatsen van jeugdigen zonder machtiging in hun instelling. Medio december 2015 hebben alle instellingen de gevraagde informatie aan de Inspectie gezonden. Gebleken is dat er veel variaties bestaan in de wijze waarop gedwongen jeugdhulp met verblijf plaats vindt. De variaties betreffen de vormen van jeugdhulp, de juridische grondslag, het gebruik van de accommodaties, de mate van geslotenheid en het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen. In januari 2016 heeft de Inspectie aanvullend onderzoek gedaan bij vier accommodaties.
Op basis van deze inventarisatie heeft de Inspectie sindsdien gewerkt aan een beoordelingskader op grond waarvan de Inspectie de feitelijke situatie bij alle instellingen kan beoordelen. Vervolgens heeft de Inspectie de conceptbeoordelingen van alle instellingen voor hoor en wederhoor aan de instellingen voorgelegd. Dat is de gebruikelijke werkwijze als de Inspectie de instellingen toetst. Het overgrote deel van de betreffende instellingen voldoet aan dit beoordelingskader; de overige instellingen zullen op korte termijn aan dit kader gaan voldoen. De Inspectie is nu in overleg met de instellingen die hun werkwijze zullen moeten aanpassen, over hoe dit op een zorgvuldige wijze – in het belang van de betreffende kinderen – uitgevoerd kan worden.
Zoals besproken in het AO van 30 juni 2016, verwacht ik eindrapport van de Inspectie binnen enkele weken te ontvangen. Vervolgens zal ik het zo spoedig mogelijk naar uw Kamer sturen, inclusief de consequenties voor de instellingen.
De plofkipfabriek in Veenendaal |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Oekraïense «plofkipfabriek» strijkt neer in Veenendaal»?1
Ja.
Bent u bekend met het voornemen van het Oekraïense kippenfokbedrijf Myronivsky Hliboproduct (MHP) volgende maand een kippenfabriek in Veenendaal te openen?
Ik ben bekend met de uitsnijderij die MHP bij en met Jan Zandbergen BV te Veenendaal heeft opgezet. In deze uitsnijderij wordt pluimveevlees in kleinere delen gesneden. De invoer van levend pluimvee vanuit Oekraïne is niet toegestaan.
Worden in deze fabriek levende kippen geslacht of alleen dode dieren verwerkt? Indien er levende dieren worden geslacht, hoe lang is de reistijd van Oekraïne naar Nederland voor deze kippen?
Zie antwoord vraag 2.
Moet bij het houden in Oekraïne en het vervoeren van deze dieren (dood of levend) voldaan worden aan de Nederlandse of Oekraïense regels? Kunt u een vergelijking geven van de Oekraïense en Nederlandse regels?
Op het houden en vervoeren van pluimvee in Oekraïne is de daar geldende wet- en regelgeving van toepassing.
Om producten te mogen invoeren in of doorvoeren door de Europese Unie moeten derde landen, waaruit de import plaatsvindt en die zijn vermeld in de tabel in bijlage I, deel 1 van Verordening (EG) nr. 798/2008 voldoen aan de veterinaire voorschriften van de Europese Unie inzake de invoer van vleesproducten en vlees van pluimvee. Oekraïne staat in deze tabel. De bepalingen ten aanzien van dierenwelzijn bij de slacht maken hier onderdeel van uit. De bevoegde autoriteit van de Oekraïne biedt door middel van een veterinair invoercertificaat garanties voor naleving van deze voorschriften. Alleen door de Europese Unie erkende slachthuizen in Oekraïne mogen exporteren naar de EU. Zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 2 en 3 is de invoer van levend pluimvee vanuit Oekraïne niet toegestaan.
Wat is uw reactie op het feit dat MHP eerder dit jaar een overeenkomst met het Nederlandse certificeringsbedrijf Gezondheidsdienst voor Dieren tekende, dat ervoor moet zorgen dat de kippen een bestaan krijgen dat meer in lijn ligt met de Europese regels? Wat houdt «meer in lijn liggen» precies in? Op welke vlakken voldoet het ondanks deze overeenkomst niet aan de volledige Nederlandse regelgeving? Wat is de juridische waarde van deze overeenkomst? Kan MHP de toezegging tot Nederland, de Nederlandse markt en het gebruik van «Nederlandse kip» op zijn product worden ontzegd indien het zich niet aan deze overeenkomst houdt?
De overeenkomst is gericht op een nauwe en structurele samenwerking tussen de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) en MHP en is een overeenkomst tussen private partijen. De GD en MHP zijn voornemens om zich samen in te spannen voor het verder verbeteren van de gezondheid en het welzijn van de dieren op de lange termijn. De samenwerking heeft betrekking op:
De dierenartsen van MHP zullen deelnemen aan trainingen die de GD in Nederland organiseert en daarnaast zal er een educatietraject in Oekraïne worden opgezet waar naast theorie ook training on the job wordt aangeboden. Het niet nakomen van de bepalingen in de overeenkomst tussen MHP en de GD staat evenwel los van de afspraken en vereisten ten aanzien van de markttoegang van de MHP-pluimveeproducten tot de EU.
Deelt u de mening dat zowel tijdens het houden in Oekraïne als tijdens het vervoer naar Nederland op elk moment aan de volledige Nederlandse regels moet worden voldaan aangezien de dieren hier geslacht, verwerkt en (deels) verkocht zullen worden, en dat dat gebeurt als «Nederlands» kippenvlees?
Ik verwijs u naar mijn antwoorden op de vragen 2, 3, 4. In de uitsnijderij in Veenendaal wordt gekoeld/bevroren pluimveevlees verder be- en verwerkt. De Europese wetgeving verbiedt dat bevroren pluimveevlees wordt ontdooid en als vers vlees wordt verkocht. Het vlees zou wel in bevroren staat kunnen worden verkocht; in dat geval moet worden aangegeven dat het vlees afkomstig is uit Oekraïne.
Wanneer het pluimveevlees in Nederland verwerkt wordt tot vleesproducten of vleesbereidingen gelden de volgende regels met het oog op herkomstvermelding:
Als pluimveevlees het hoofdbestanddeel is in een product kan dus niet de suggestie gewekt worden dat het een Nederlands product betreft.
Wie houdt toezicht op het welzijn van deze kippen en de hygiëne bij geslachte en levende dieren op de fokkerijen in Oekraïne en bij het vervoer naar Nederland? Is dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), of de Oekraïense instantie vergelijkbaar met de NVWA? Indien dit de Oekraïense Voedsel- en Warenautoriteit is, is u bekend of deze instantie in staat is deze opdracht naar behoren uit te voeren? Hebben deze inspecteurs de juiste opleiding, kennis, materialen en voldoende tijd? Zijn zij bekend met de Nederlandse regelgeving op dit gebied? Zo nee, hoe kunnen zij dan een goede controle uitvoeren? Indien de Nederlandse NVWA hier controle op houdt, beschikt zij over voldoende kennis om met de Oekraïense fokkers en vervoerders te communiceren? Zo nee, welke oplossing heeft u hiervoor? Heeft de Nederlandse NVWA hier voldoende middelen voor? Op welke andere controles moet bezuinigd worden om dit te betalen? Kan de kwaliteit en het dierenwelzijn in dat geval in deze andere sectoren nog wel gegarandeerd worden?
De Oekraïense overheid is verantwoordelijk voor het toezicht op de productie van pluimveevlees in Oekraïne. De lidstaat waar het pluimveevlees de EU binnenkomt houdt namens de EU toezicht op de import in de EU (zie het antwoord op vraag 4). Het Directorate on Health and Food Audits and Analysis (Directorate F van
DG SANTÉ; voorheen Food and Veterinary Office (FVO)) voert namens de EU auditmissies uit in derde landen die exporteren naar Nederland en rapporteert over deze missies.
Dan worden ook erkende of te erkennen slachterijen en uitsnijderijen gecontroleerd op hygiënische productie en op welzijnsaspecten bij het slachten. Op basis van het laatste rapport van de FVO heeft de EU besloten import van pluimveevlees vanuit Oekraïne toe te staan. De invoer van levend pluimvee vanuit Oekraïne is overigens niet toegestaan.
Wordt er bij controles door de Nederlandse NVWA of de Oekraïense Voedsel- en Warenautoriteit gelet op de overeenkomst met het Nederlandse certificeringsbedrijf Gezondheidsdienst voor Dieren, of slechts op de officiële Oekraïense regels? Indien alleen op de officiële Oekraïense regels wordt gelet, wat is dan het nut van deze overeenkomst? Wat zijn de sancties indien niet aan de regels wordt voldaan?
De NVWA volgt bij invoer in de EU de Europese voorschriften voor de invoer uit derde landen. Dit is ook het geval bij invoer van pluimveevlees uit Oekraïne. Zie verder mijn antwoord op vraag 5.
Is het waar dat de kippen die in Oekraïne gefokt zijn en in de Nederlandse fabriek verpakt worden als «Nederlands» vlees verkocht mogen worden? Wat is uw mening hierover? Deelt u de mening dat het vreemd is dat dit mag, omdat deze kippen het grootste deel van hun leven nooit in Nederland zijn geweest? Wat is uw mening over het feit dat de Nederlandse kwaliteits-naam hiermee op het spel staat?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat een bedrijf dat in zijn eentje meer dan de helft van de totale Nederlandse kippenproductie produceert (332 miljoen kippen per jaar door MHP, 574 miljoen door alle Nederlandse producenten samen) een veel grotere focus op kwantiteit legt dan op kwaliteit? Hoe rijmt u dit met uw eerdere uitspraken waarin u stelde «En er is meer focus nodig op kwaliteit, in plaats van kwantiteit»?2
Het toekomstperspectief van de veehouderijketens in Nederland is het produceren van onderscheidende, kwalitatief hoogwaardige en gewaardeerde producten met een toegevoegde waarde voor markt en consument.
Het Nederlandse kabinet staat een integrale aanpak voor waar het gaat om de veehouderij. Onderdeel daarvan is een begrenzing of beperking aan de groei van de veehouderij waar dit uit een oogpunt van volksgezondheid, milieu, natuur, kwaliteit van de leefomgeving (waaronder geurhinder) of landschappelijke inpassing noodzakelijk is.
Het is aan de regering van de Oekraïne of een dergelijke schaalomvang zoals van het genoemde bedrijf wenselijk is. Bedrijven dienen in ieder geval te voldoen aan de wettelijke voorschriften van het land en de richtlijnen van maatschappelijk verantwoord ondernemen van de OESO na te streven.
Welke stappen kunt u nog nemen om dit plan tegen te houden en de Nederlandse kwaliteitsnaam hoog te houden? Bent u van plan deze stappen te nemen? Zo ja, kunt u de Kamer zo snel mogelijk, maar in ieder geval voor de geplande openingsdatum, op de hoogte brengen van de resultaten hiervan? Zo nee, waarom kunt u geen stappen meer nemen? Wat kunt u dan doen om soortgelijke gebeurtenissen in de toekomst te voorkomen?
Investeringen in Nederland moeten voldoen aan de in ons land geldende wet- en regelgeving. De uitsnijderij in Veenendaal voldoet op dit moment aan de wet- en regelgeving en daarmee is er geen grond of reden voor ingrijpen vanuit de Nederlandse overheid.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de opening van deze kippenfabriek?
Nee, de uitsnijderij in Veenendaal is reeds in bedrijf.
Het bericht dat een leerling vanwege haar beperking niet mee op schoolkamp mocht |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat kinderen met een beperking buitengesloten worden van activiteiten met klasgenoten, zoals een leerlinge die vanwege haar beperking niet mee mocht op schoolkamp? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Nee. Een school is verantwoordelijk voor het onderwijs aan alle ingeschreven leerlingen. Voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften biedt een school daarbij passende en redelijke ondersteuning en voorzieningen. Dit aanbod geeft de school vorm met inachtneming van de behoefte van de leerling en de mogelijkheden van de school en het samenwerkingsverband en in overleg met de ouders. Waar nodig kan ook deskundigheid van andere professionals (zoals vanuit de jeugdhulp) worden betrokken.
Hoe verhoudt het buitensluiten van leerlingen met een beperking door reguliere scholen tot de door u geroemde invoering van het zogenaamde passend onderwijs? Is het buitensluiten van leerlingen een beoogd effect van de invoering van het zogenaamde passend onderwijs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1.
Hoe verhoudt de uitspraak van het College van de Rechten van de Mens – «het uitgangspunt voor deelname aan buitenschoolse activiteiten zou moeten zijn dat elk kind mee kan doen en daarvoor moet alles in het werk worden gesteld» – zich tot deze situatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het uitgangspunt van het College voor de Rechten van de Mens dat leerlingen waar mogelijk mee moeten kunnen doen aan alle activiteiten, deel ik. Ik betreur het dan ook dat de leerling die in het artikel is genoemd, geen schoolreisje heeft kunnen maken.
Kunt u toelichten welke opties de school heeft aangeboden aan de leerlinge om tot een passende oplossing te komen? Bent u van mening dat de school alles in het werk heeft gesteld om tot een passende oplossing te komen, zodat deze leerlinge kon deelnemen aan schoolkamp?
Ik kan geen oordeel geven over een specifieke casus. Wel begrijp ik dat ouders en school altijd met elkaar in gesprek zijn gebleven over een goede oplossing en men er samen uitgekomen is.
Bent u bereid om de school aan te spreken op deze ongewenste situatie? Zo nee, waarom niet?
Ik heb contact gelegd met de school. De school geeft aan dat zij voor kinderen met specifieke problematiek in de klas een passend aanbod kunnen bieden, maar dat zij nog op zoek zijn naar adequate begeleiding tijdens de vrije momenten, zoals een schoolreisje of excursie. Mede op basis van deze casus gaan zij bekijken op welke wijze dit in het vervolg nog beter georganiseerd kan worden. Hier kan mogelijk ook de jeugdhulp in worden betrokken.
Kunt u de Kamer inzicht geven in hoe vaak vergelijkbare situaties zijn voorkomen het afgelopen schooljaar? Zo nee, bent u bereid om dit te onderzoeken?
Hierover zijn geen cijfers beschikbaar. Waar nodig zal ik scholen aanspreken op hun verantwoordelijkheid.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat kinderen met een beperking in de toekomst niet langer buitengesloten worden op school en een gelijkwaardige behandeling krijgen? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiervoor nemen? Zo nee, waarom niet?
De Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz) regelt het recht van mensen met een beperking op gelijke behandeling. Ook heeft Nederland deze maand het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap geratificeerd. Bij de implementatie van dit verdrag zal ook aandacht worden besteed aan gelijkwaardige behandeling in het onderwijs. Verder stimuleer en ondersteun ik onderwijs en gemeenten om samen te komen tot betere onderwijszorgarrangementen voor leerlingen, waardoor zij zowel thuis als op school passende begeleiding krijgen. De werkagenda van de onderwijsraden, VNG, NJI, OCW en VWS kan daarbij ondersteuning bieden.
Met vragen over de invulling van passende aanpassingen kunnen ouders en scholen terecht bij het College voor de Rechten van de Mens.
Het bericht 'Ontslag voor 250 huishoudelijke hulpen Zorggroep' |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ontslag voor 250 huishoudelijke hulpen Zorggroep», en wat vindt u hiervan?1
Ja, het bericht is mij bekend. Door mij is contact opgenomen met de gemeenten Steenwijkerland, Urk en Noordoostpolder en de Zorggroep Oude en Nieuwe Land over de redenen voor het opstarten van de ontslagprocedure voor collectief ontslag voor 254 medewerkers van de Zorggroep.
De Zorggroep Oude en Nieuwe Land (hierna: de Zorggroep) heeft mij geïnformeerd dat zij in december 2015 heeft besloten per 31 december 2016 te stoppen met het leveren van de dienst schoonmaakondersteuning. De Zorggroep geeft hierbij aan dat de vergoeding die deze gemeenten betalen voor de algemene voorziening en de maatwerkvoorziening ontoereikend is. Een bijkomende reden is dat de vraag van cliënten naar schoonmaakhulp volgens de gewijzigde voorwaarden voor cliënten van deze gemeenten verder en sneller afneemt dan oorspronkelijk werd voorzien door de Zorggroep. De medewerkers voor wie ontslag is aangevraagd worden door de Zorggroep ondersteund bij het vinden van nieuw werk of desgewenst het voorzetten van de huidige werkzaamheden als zelfstandige of met behulp van een samenwerkingsverband als een coöperatie.
Voor een goede beoordeling van de situatie vind ik het belangrijk u te informeren dat, in het licht van de recente uitspraken van de Centrale Raad van Beroep over huishoudelijke hulp, het beleid voor schoonmaakondersteuning van de gemeenten Steenwijkerland, Urk en Noordoostpolder niet voldoet aan de regels van de Wmo 2015. De drie colleges van burgemeester en wethouders erkennen dit feit en stellen op korte termijn de gemeenteraden voor het lokale Wmo-beleid voor schoonmaakondersteuning te aan te passen. Concreet wordt voorgesteld voor dit jaar een tijdelijke regeling in te stellen waar cliënten gebruik van kunnen maken. De gemeenteraad van Steenwijkerland heeft inmiddels unaniem ingestemd met het collegevoorstel. De cliënten van de Zorggroep worden hierover door de Zorggroep geïnformeerd met een bericht dat is afgestemd met de drie gemeenten.
Vanaf 1 januari 2017 kunnen cliënten gebruik maken van de nieuwe en structurele voorziening voor schoonmaakhulp. Om deze structurele voorziening te kunnen regelen, moeten de gemeenten eerst een aanbestedingsprocedure doorlopen en een nieuwe aanbieder contracteren voor het leveren van schoonmaakondersteuning aan cliënten. De voorbereidingen voor deze aanbestedingsprocedure zijn gestart. De gemeenten hebben mij geïnformeerd dat zij bij de opdrachtverlening voor de uitvoering van de structurele voorziening per 1 januari 2017 aan een nieuwe aanbieder de wettelijke regels voor de opdrachtverlening volgen. De Zorggroep heeft inmiddels de gemeenten geïnformeerd niet in te zullen schrijven op de aanbestedingsprocedure voor deze nieuwe opdracht.
Ik vind het verstandig dat de gemeenten Steenwijkerland, Urk en Noordoostpolder vooruitlopend op de nieuwe structurele oplossing, tijdelijke maatregelen nemen en hierover in contact treden met cliënten, zodat in samenspraak met de cliënt kan worden beoordeeld of verleende hulp past bij de kenmerken van de persoon en diens situatie.
Kunt u de Kamer informeren over het tarief dat door de genoemde gemeenten betaald wordt voor een uur huishoudelijke verzorging, voor zowel de algemene voorziening als de maatwerkvoorziening?
De gemeenten Steenwijkerland, Urk en Noordoostpolder betalen voor de maatwerkvoorziening € 27,00 per uur. Voor schoonmaakhulp op basis van de «algemene» voorziening betalen cliënten € 12,50 per uur aan de Zorggroep Oude en Nieuwe Land. De gemeenten betalen voor deze uren aanvullend € 10,50 vanuit de Huishoudelijke Hulptoelage waarmee de totale vergoeding € 23,00 per uur bedraagt voor ieder uur hulp dat cliënten afnemen. De gemeenten hebben hierover met de Zorggroep afspraken gemaakt voor de jaren 2015 en 2016.
Kunt u een oordeel geven of met de betaalde tarieven een zorginstelling die zich houdt aan de Code Verantwoord Marktgedrag Thuisondersteuning een gezonde bedrijfsvoering kan hebben? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De Code Verantwoordelijk Marktgedrag Thuisondersteuning (hierna: de Code) is onder regie van de Transitiecommissie Sociaal Domein opgesteld door aanbieders, gemeenten en bonden. In algemene zin geldt dat de tarieven die zijn opgenomen in de rekenvoorbeelden bij de Code toereikend zijn voor de exploitatie van aanbieders. Deze rekenvoorbeelden voor tarieven zijn opgesteld voor het jaar 2016.
De gemeenten Steenwijkerland, Urk en Noordoostpolder voldoen met de tarieven van € 23,00 en € 27,00 aan de Code. Het tarief is volgens de Zorggroep echter niet toereikend voor de eigen bedrijfsvoering, waardoor de organisatie verlies maakt op de dienst schoonmaakondersteuning. De Zorggroep ziet geen mogelijkheden om dit verlies om te buigen naar een positieve exploitatie.
Kunnen de gemeenten in kwestie volledig invulling geven aan hun taak voldoende huishoudelijke verzorging te verstrekken met het budget dat zij gekregen hebben voor de huishoudelijke verzorging? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet, en wat gaat u daar aan doen?
Ja. Gemeenten hebben voor de uitvoering van de Wmo 2015, waaronder voor huishoudelijke verzorging, voldoende middelen ter beschikking.
Indien u dat oordeel nu niet kan geven, kunt u dat dan wel geven wanneer de nieuwe algemene maatregel van bestuur (AMvB) op basis van artikel 2.6.6. Wmo 2015 in werking is getreden? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4. Ik heb u de betreffende Amvb recent doen toekomen.
Hoe vult u uw systeemverantwoordelijkheid in voor het naleven van artikel 2.6.6. Wmo 2015 tot het moment waarop de AMvB op basis van artikel 2.6.6. Wmo 2015 in werking is getreden?
De gemeenten Steenwijkerland, Urk en Noordoostpolder hebben mij desgevraagd geïnformeerd dat zij bij de opdrachtverlening aan aanbieders de wettelijke regels voor de opdrachtverlening volgen. Tot het moment van inwerkingtreding van de AMvB roep ik gemeenten op de Code ook vooruitlopend op deze regelgeving te volgen.
De belangenverstrengeling van belastinghoogleraren |
|
Arnold Merkies (SP), Jasper van Dijk (SP) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het Oxfam-rapport «Nederland belastingparadijs – Leuker kunnen we het niet maken, wel eerlijker»?1
Ja, we hebben kennisgenomen van dit rapport.
Hoe oordeelt u over het feit dat 36% van de hoogleraren accountancy van Nederlandse universiteiten ook partner is bij één van de vier grote accountantskantoren, en dat driekwart van de hoogleraren belastingrecht en fiscale economie een bijbaan heeft bij een advocatenkantoor of accountantskantoor? Vindt u dit nog proportioneel?2
Het percentage van 36% zien wij terug in het rapport van Oxfam-Novib en dateert volgens dat rapport uit 2011. Volgens de Volkskrant heeft driekwart van de hoogleraren belastingrecht en fiscale economie een bijbaan bij een advocatenkantoor of accountantskantoor.
Vanuit het oogpunt van kenniscirculatie is het wenselijk dat hoogleraren nevenfuncties hebben bij advocaten- of accountantskantoren. Dit zorgt ervoor dat onderwijs wordt gegeven door mensen met praktijkervaring en dat vragen uit de praktijk hun weg vinden naar de wetenschap. Hoogleraren (en ander universitair personeel) zijn daarbij gehouden aan de naleving van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. In die gedragscode staan zes principes centraal: (1) eerlijkheid en zorgvuldigheid, (2) betrouwbaarheid, (3) controleerbaarheid, (4) onpartijdigheid, (5) onafhankelijkheid en (6) verantwoordelijkheid. Bij «onpartijdigheid» hoort transparantie over nevenfuncties en bij «onafhankelijkheid» hoort transparantie over externe financiers. Bij de eerdere beantwoording van vragen over nevenfuncties is het belang van transparantie steeds door ons onderstreept en wij spreken de beroepsgroep en de universiteiten ook hierop aan.3
Deelt u de mening dat het risico van belangenverstrengeling hier dreigt? Zo nee, waarom niet?
Het risico op belangenverstrengeling valt nooit helemaal uit te sluiten maar er zijn volgens ons genoeg voorzieningen in het systeem om er voor te zorgen dat hoogleraren hun onafhankelijkheid behouden. Hoogleraren zijn immers gehouden aan het naleven van de normen uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening waaronder de daarin vastgelegde principes «onafhankelijkheid» en «onpartijdigheid». Ook dienen zij hun nevenfuncties te vermelden op de website van de universiteit. De besturen van de universiteiten zien erop toe dat de gedragscode wordt nageleefd en de vermelding van nevenfuncties plaatsvindt. Wij spreken de besturen van de universiteiten vervolgens aan op hun verantwoordelijkheid.
Vindt u het ook veelzeggend dat slechts zes belastingprofessoren onafhankelijk zijn gebleven?
Wij hebben kennisgenomen van de stelling in het artikel in de Volkskrant dat maar zes hoogleraren belastingrecht in hun loopbaan nooit verbonden zijn geweest aan het bedrijfsleven. Het enkele gegeven dat hoogleraren belastingrecht een verleden hebben in het bedrijfsleven zegt niets over onafhankelijkheid in het heden. Het zegt met name iets over het dynamische fiscale werkveld waarin overstappen tussen de wetenschap, de praktijk en de wetgeving mogelijk is. Het is aan de hoogleraren en de universiteiten, mede gezien de bij vraag 3 beschreven voorzieningen, om de onafhankelijkheid te waarborgen.
Hoe verklaart u de vele bijbanen van deze hoogleraren? Speelt de tekortschietende financiering van universiteiten hierbij een rol?
Wij herkennen ons niet in de stelling dat er sprake is van een tekortschietende financiering van universiteiten. Hoogleraren vervullen, naar onze indruk, nevenfuncties omdat zij toegevoegde waarde zien in de combinatie van praktijk, onderwijs en onderzoek. Deze combinatie verrijkt niet alleen de persoonlijke ontwikkeling maar ook die van studenten en vakgenoten.
Kunt u reageren op de voorbeelden die in het rapport genoemd worden waaruit expliciet de effectiviteit van de belastingadvieslobby blijkt, bijvoorbeeld als het gaat om de afzwakking van de substance-eisen?
Belastingadviseurs en vertegenwoordigers op het gebied van belastingen hebben, net als non-gouvernementele organisaties, vakbonden en overige maatschappelijke organisaties uiteraard hun invloed op het politieke debat en de beleidskeuzes die daaruit volgen. Het is de verantwoordelijkheid van ambtenaren, het kabinet en Kamerleden om op basis van beschikbare informatie en door te luisteren naar geluiden van betrokken partijen tot afgewogen oordelen te komen. Deze oordelen resulteren in beleidskeuzes. Het parlement oordeelt tenslotte over de gemaakte beleidskeuzes.
Deelt u de mening dat meer transparantie nodig is over de invloed van belastingadvieskantoren op het Nederlandse fiscale beleid? Zo nee, kunt u uw antwoord onderbouwen, en daarbij ingaan op de wens van de Kamer om de invloed van de lobby op wetgeving transparanter te maken?3 Zo ja, op welke wijzen gaat u zich inzetten om de transparantie inzake de belangenverstrengeling binnen de belastingadvieswereld, en de invloed van belastingadviseurs op fiscaal beleid, te verbeteren, gegeven het feit dat transparantie inzake fiscaliteit een speerpunt is tijdens het Nederlands Voorzitterschap?4
De invloed van belangenorganisaties op beleidskeuzes dient transparant te zijn. Ten aanzien van het fiscale beleid is reeds een aantal maatregelen getroffen. Eerder is om te beginnen via een externe consultatie aandacht besteed aan vereenvoudiging van belastingwetgeving. Brancheorganisaties, ondernemers en burgers waren uitgenodigd oplossingen voor bestaande knelpunten in de praktijk aan te dragen. Alle ingekomen reacties zijn integraal op de website geplaatst.6 Verder worden nieuwe wetsvoorstellen zoveel mogelijk (extern) geconsulteerd.7 Ook de reacties op de consultatie worden gepubliceerd.8 Tenslotte wordt in de memorie van toelichting bij een wetsvoorstel een advies- en consultatieparagraaf opgenomen. In deze paragraaf wordt ingegaan op de inhoud van de ontvangen adviezen en consultatiereacties en wordt aangegeven wat hiermee is gedaan in de tekst van het wetsvoorstel of de memorie van toelichting.
Deelt u de mening dat het problematisch is dat ministeries verschillend reageren op de aangenomen motie over het toevoegen van een legislative footprint in wetsvoorstellen5, waarbij bijvoorbeeld de Minister van Economische Zaken heeft aangegeven zich niet aan de motie te zullen houden6? Zo nee, kunt u uw antwoord onderbouwen? Zo ja, wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat alle ministeries de motie uitvoeren?
Zoals aangegeven in het vorige antwoord is het nu al gebruikelijk dat de regering in de memorie van toelichting bij een wetsvoorstel een advies- en consultatieparagraaf opneemt. In deze paragraaf wordt ingegaan op de inhoud van de ontvangen adviezen en consultatiereacties en wordt aangegeven wat hiermee is gedaan in de tekst van het wetsvoorstel of de memorie van toelichting.
Zoals de Minister van Economische Zaken uw Kamer bij brief van 11 april jl. heeft laten weten, wordt op dit moment een wijziging van de Aanwijzingen voor de regelgeving voorbereid. 11 In de volgende versie zal meer expliciet worden opgenomen dat in de memorie van toelichting verantwoording wordt afgelegd over de opmerkingen uit de consultatie en wat daarmee is gedaan in de tekst van het wetsvoorstel of de memorie van toelichting.
Bent u bereid een landelijk register aan te leggen van de vele bijbanen van hoogleraren? Zo nee, hoe voorkomt u dat er geen transparantie is over de dubbele petten van hoogleraren?
Het opstellen en bijhouden van zo’n register voegt naar onze mening niets toe aan de verantwoordelijkheid van de hoogleraren om transparant te zijn over hun nevenfuncties. Hoogleraren dienen deze zelf te melden op de website van de universiteit en het is de verantwoordelijkheid van de universiteit om er op toe te zien dat dit ook consequent gebeurt.
Het Rapport “Pre-trial detention in the Netherlands: legal principles versus practical reality” |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport van het Instituut voor Strafrecht en Criminologie naar de toepassing van de voorlopige hechtenis in Nederland?1 Zo ja, wat is uw eerste reactie op dit rapport en de conclusies die worden getrokken?
Ja. De onderzoekers concluderen in de eerste plaats dat de Nederlandse wetgeving op het gebied van de voorlopige hechtenis in overeenstemming is met de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Het rapport geeft een goed overzicht van de toepassing van de voorlopige hechtenis in Nederland en de mate waarin gebruik wordt gemaakt van mogelijke alternatieven. Ik deel de belangrijkste conclusies van de onderzoekers, namelijk dat het belangrijk is dat altijd kritisch wordt gekeken naar de noodzaak van het opleggen van voorlopige hechtenis en dat alternatieven nadrukkelijker zouden kunnen worden overwogen. Het beeld dat Nederland in vergelijking tot andere EU-landen een zorgwekkend hoog aantal voorlopig gehechten heeft, is wat mij betreft niet juist. Ik ga hier nader op in bij de beantwoording van vraag 3.
Deelt u de mening van de onderzoekers dat de toepassing van de voorlopige hechtenis in het licht van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) vragen oproept en moet worden aangepast? Zo ja, op welk punt deelt u die mening en op welk punt niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik stel vast dat de onderzoekers concluderen dat er in Nederland een duidelijk juridisch raamwerk is voor de toepassing van voorlopige hechtenis, dat alternatieven voor voorlopige hechtenis beschikbaar zijn en dat de onafhankelijke rechter periodiek toetst of het voortduren van de voorlopige hechtenis noodzakelijk is. Wel concluderen de onderzoekers dat de toepassing van voorlopige hechtenis in de Nederlandse rechtspraktijk vragen oproept in het licht van de jurisprudentie van het EHRM. Het gaat dan met name om de vraag of voorlopige hechtenis wel wordt gebruikt als «laatste redmiddel», zoals de onderzoekers dat noemen en om de vragen of de grondslag voor toepassing van de voorlopige hechtenis niet al te lichtvaardig wordt aanvaard en of de motivering van beslissingen tot voorlopige hechtenis niet in voorkomende gevallen tekortschiet: deze is over het algemeen kort en weinig concreet, aldus de onderzoekers. Ook stellen de onderzoekers vast dat van mogelijke alternatieven voor voorlopige hechtenis te weinig gebruik wordt gemaakt.
De mening van de onderzoekers dat Nederland een hoog aantal voorlopig gehechten heeft, deel ik niet. Voor een toelichting op dit punt verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
De bovengenoemde kritische punten van de onderzoekers komen niet als een verrassing. Zoals de onderzoekers zelf ook hebben aangegeven zijn deze punten eerder naar voren gebracht in rechtswetenschappelijke literatuur. Binnen bijvoorbeeld de rechterlijke macht zijn deze punten ook voorwerp van een levendig debat.2 Het rapport bevestigt voor mij de noodzaak om deze kritiek op de toepassing van voorlopige hechtenis in Nederland serieus te nemen en naar aanleiding daarvan het debat over eventuele aanpassingen van wet, beleid en praktijk aan te gaan. In mijn antwoorden op de vragen 4 en 5 ga ik hier nader op in.
Deelt u de mening dat Nederland een hoog percentage voorlopig gehechten heeft? Zo nee, wat is uw oordeel dan met betrekking tot het aantal voorlopig gehechten?
Nee, zoals ik ook heb aangegeven in mijn recente beantwoording van vragen van het lid Swinkels (D66)3 over dit onderwerp blijkt uit een recent gepubliceerde analyse in het blad Trema4 dat Nederland in Europees verband in de middenmoot bivakkeert voor wat betreft het aantal voorlopig gehechten. Dat de onderzoekers van het Instituut voor Strafrecht en Criminologie in het onderhavige onderzoek tot een andere conclusie komen heeft te maken met de maatstaf waaraan het aantal voorlopig gehechten wordt afgemeten. In antwoord op vraag 2, 4 en 5 geef ik aan dat de toepassing van voorlopige hechtenis wordt bezien, maar dat het beeld dat Nederland een hoog percentage voorlopige gehechten heeft nuancering verdient.
Als wordt uitgegaan van het percentage voorlopig gehechten als aandeel van de totale gedetineerdenpopulatie scoorde Nederland in het verleden inderdaad relatief hoog op de Europese ladder. Dat heeft te maken met het feit dat in Nederland relatief veel korte vrijheidsstraffen worden opgelegd. Daardoor is het aandeel voorlopig gehechten in de totale gedetineerdenpopulatie hoger. In landen met een strafklimaat waar relatief vaker langere vrijheidsstraffen worden opgelegd is het aandeel voorlopig gehechten daardoor relatief laag. Als we het aantal voorlopig gehechten per 100.000 inwoners als maatstaf nemen, springt Nederland er in Europees perspectief zeker niet uit (inmiddels 23 per 100.000), aldus deze onderzoekers.
Bovendien blijkt uit de in het aangehaalde artikel genoemde cijfers dat het aantal voorlopig gehechten de afgelopen jaren aanzienlijk is gedaald. Ook wijs ik erop dat de gemiddelde duur van de voorlopige hechtenis in Nederland relatief beperkt is. Uit het onderzoek waarnaar de vragensteller heeft verwezen, blijkt dat voor het leeuwendeel van de verdachten (88,6%) de voorlopige hechtenis niet langer duurt dan zes maanden (blz. 49). De gemiddelde duur van de voorlopige hechtenis (in eerste aanleg) is afgenomen van 93 dagen in 2012 tot 87 dagen in 2014, zo blijkt uit het artikel in Trema.
Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat er vaker gekeken moet worden naar alternatieven voor voorlopige hechtenis? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke rol ziet u voor uzelf weggelegd om dit te bewerkstelligen?
Ja, hoewel uit de cijfers blijkt dat rechters steeds vaker gebruik maken van de mogelijkheid om alternatieven voor voorlopige hechtenis toe te passen zouden alternatieven voor voorlopige hechtenis (nog) vaker en nadrukkelijker kunnen worden overwogen. Daarnaast zou meer gebruik kunnen worden gemaakt van bestaande alternatieven die in de praktijk onvoldoende worden benut, zoals de elektronische enkelband en het opleggen van een borgsom. Ik acht dit in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM) en de zittende magistratuur.
Zoals ik ook heb toegezegd in antwoord op eerdere schriftelijke vragen van het lid Swinkels over dit onderwerp, zal ik de mogelijkheden om alternatieven voor voorlopige hechtenis te bevorderen bespreken in mijn overleggen met vertegenwoordigers van het OM en de zittende magistratuur.
Hoe luidt uw oordeel over de conclusie van de onderzoekers dat de vraag of er alternatieven voor voorlopige hechtenis toegepast kunnen worden, pas beantwoord wordt nadat de rechter voorlopige hechtenis heeft opgelegd en dat hier een taak voor de wetgever is weggelegd? Overweegt u wetgeving om alternatieven voor voorlopige hechtenis (meer) toepasbaar te maken? Zo ja, op welk manier? Zo nee, waarom niet?
Het is juist dat op grond van de huidige wet- en regelgeving alternatieven voor voorlopige hechtenis pas kunnen worden toegepast in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis en de daaraan door de rechter te verbinden bijzondere voorwaarden. Wel is het zo dat het OM ook nu al vooraf een actievere rol zou kunnen spelen in het bevorderen van mogelijke alternatieven in dat verband.
Ruimere toepassingsmogelijkheden, los van de beslissing van de rechter over voorlopige hechtenis, vergen inderdaad aanpassing van wetgeving. Ik wil de mogelijkheden daartoe de komende periode, in overleg met de partners in de strafrechtsketen, nader bekijken in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering. Mijn voornemen is om met een uitgewerkt voorstel te komen in het wetsvoorstel betreffende het voorbereidend onderzoek, dat volgens de aangepaste planning in de brief van 13 mei 20165 medio 2018 bij de Tweede Kamer zal worden ingediend.