Het ontbreken van het beroep 'leraar basisonderwijs' op de kansberoepenlijst van het UWV |
|
Eppo Bruins (CU), Carola Schouten (CU) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de kansberoepenlijst van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), die bepalend is voor het al dan niet verkrijgen van een scholingsvoucher voor mensen die zich willen laten omscholen, en van de UWV-analyse waar deze kansberoepenlijst op is gebaseerd?1 2
Ja. In mei 2016 is de Tijdelijke regeling «Subsidie scholing richting een kansberoep» in werking getreden.3 Om te beoordelen of een werkzoekende in aanmerking komt voor een scholingsvoucher op basis van deze regeling, heeft UWV een lijst opgesteld van kansberoepen. Deze is op de website van UWV te vinden.4 De lijst met kansberoepen komt tot stand op basis van arbeidsmarktinformatie van UWV en wordt elk half jaar geactualiseerd.
Kunt u uitleggen waarom beroepen waarbij krapte wordt verwacht op de middellange termijn (2017–2019) op dit moment niet op de kansberoepenlijst van het UWV staan, terwijl omscholing toch één à enkele jaren zal duren?
Zie de beantwoording bij vraag 4.
Erkent u dat van sommige krapteberoepen nog onzeker is of daadwerkelijk tekorten ontstaan, en in welke omvang? Deelt u de mening dat het beroep «leraar basisonderwijs» aan geen van de onzekerheden onderhevig is die worden genoemd door het UWV, zoals het blijvend aantrekken van de economie, de uitwerking van bepaalde beleidsmaatregelen (bijvoorbeeld in de zorg) en de snelle ontwikkelingen op het gebied van robotisering en digitalisering?
UWV heeft in februari 2015 een notitie gepubliceerd waarin krapteberoepen op de middellange termijn in beeld zijn gebracht.5 De notitie is bedoeld om richting te geven aan werkgelegenheidsbevorderende initiatieven op de arbeidsmarkt binnen de sectorplannen. Of er daadwerkelijk krapte ontstaat en in welke omvang is zoals aangegeven in de notitie, niet met zekerheid te voorspellen.
Het overzicht van krapteberoepen is gebruikt als basis voor het opstellen van de lijst met kansberoepen voor het al dan niet verkrijgen van een scholingsvoucher. Een beroep wordt aangemerkt als kansberoep wanneer de kans op werk in dat beroep relatief goed is, bijvoorbeeld als het aantal vacatures groot is in verhouding tot het aantal werkzoekenden dat die vacatures kan vervullen. De aangehaalde onzekerheden spelen voor het al dan niet opnemen van een beroep op de lijst met kansberoepen strikt genomen geen rol.
Kunt u uitleggen waarom het beroep «leraar basisonderwijs» niet op de kansberoepenlijst van het UWV staat, terwijl wel krapte wordt verwacht op de middellange termijn (2017–2019) en het behalen van lesbevoegdheid meestal meerdere jaren in beslag neemt?
Het beroep «leraar basisonderwijs» staat op de lijst met krapteberoepen, omdat wordt verwacht dat er zich voornamelijk in de vier grote steden knelpunten zullen voordoen in de personeelsvoorziening.6
Het beroep is niet opgenomen op de lijst van kansberoepen om de volgende redenen. Indien er voldoende werkzoekenden ingeschreven staan die op zoek zijn naar een baan in een bepaald beroep, wordt dit beroep niet als kansberoep aangemerkt voor het al dan niet toekennen van een scholingsvoucher. Immers, er zijn voldoende kandidaten die zonder aanvullende scholing, de openstaande vacatures kunnen vervullen. De werkgelegenheid voor leraren in het primair onderwijs is de afgelopen jaren flink gedaald. Waren er in 2011 nog ruim 99 duizend voltijdbanen, in 2015 is dat gedaald tot bijna 92 duizend voltijdbanen. In het primair onderwijs bedroeg het aantal WW-uitkeringen in 2015 bijna 7.800. Daardoor zijn er vooralsnog voldoende gekwalificeerde kandidaten beschikbaar voor een baan als leraar in het primair onderwijs.
Bent u bereid om het beroep «leraar basisonderwijs» zo spoedig mogelijk op te nemen op de kansberoepenlijst van het UWV?
UWV volgt de vraag- en aanbodontwikkelingen en actualiseert twee maal per jaar de lijst met kansberoepen. Daarbij wordt opnieuw beoordeeld welke beroepen aan de criteria voldoen. Indien daarbij blijkt dat het beroep «leraar basisonderwijs» aan de criteria voldoet, zal dit op de lijst met kansberoepen worden opgenomen.
Het bericht dat asielkinderen wegkwijnen in grootschalige opvang |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over de alleenstaande minderjarige vluchtelingen (AMV's) die in grootschalige asielzoekerscentra te weinig psychische hulp zouden krijgen en in aanraking komen met drank en drugs1?
Ja.
Hoe verklaart u het gebrek aan psychische hulp aan met name de groep 15- tot 18-jarige AMV’s, gezien het feit dat dit wel een van de taken van de overheid is met betrekking tot deze groep?
Uit het bericht waarnaar wordt verwezen kan ik niet opmaken waarop is gebaseerd dat er een gebrek zou zijn aan psychische hulp voor minderjarige vreemdelingen. Alleenstaande minderjarige vreemdelingen hebben net als ingezetenen van Nederland recht op medische zorg. Dit geldt voor somatische en psychische gezondheidszorg. Op de asielopvangcentra is de eerstelijns zorg geregeld via het Gezondheidscentrum Asielzoekers (GC A). Hier is ook een GGZ-consulent aanwezig die functioneert onder de verantwoordelijkheid van de huisarts van het GCA. De medische zorg is daarmee laagdrempelig beschikbaar voor de bewoners van een asielzoekerscentrum. Via de zorg in de eerste lijn kan indien noodzakelijk ook de tweedelijns (specialistische) zorg worden ingeschakeld.
Dat neemt niet weg dat als er verbeteringen in de medische zorg aan asielzoekers mogelijk zijn daar serieus naar wordt gekeken. Om die reden juich ik het ook toe dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) zo nauw betrokken is en constant een vinger aan de pols houdt. Eventuele opgelegde maatregelen en aanbevelingen die door de IGZ worden gedaan worden opgevolgd. Daarnaast voert – in opdracht van ZonMw – de Stichting Arq, Psychotrauma Expert Groep een inventarisatie uit naar het aanbod van psycho-sociale ondersteuning voor vluchtelingen met specifieke aandacht voor kinderen. Het doel is om de toegang en kwaliteit van psychosociale ondersteuning voor vluchtelingen te verbeteren door het samenbrengen van actuele kennis en good practices. Ik ben benieuwd naar de uitkomsten van dit onderzoek en hoop dat er vanuit het veld van (psycho-sociale) hulpverleners een visie wordt neergelegd op het gebied van de psycho-sociale hulp.
Bent u het eens met de constatering van kinderrechtendeskundige Karin Kloosterboer van Unicef, dat één bezoek in de maand aan een voogd niet voldoende is voor deze alleenstaande tieners van 15 tot 18 jaar? Zo ja, kunt u vertellen op welke manier hier verandering in aangebracht kan worden? Zo nee, waarop baseert u dan de constatering dat dit voldoende zou zijn?
Het bepalen van de daadwerkelijke contactfrequentie tussen de voogd en een kind, is afhankelijk van methodische wenselijkheid, de beschikbare tijd en de noodzaak voor contact voor elk specifiek kind. Nidos hanteert voor haar doelgroep methodieken die aansluiten bij landelijk gebruikte best practices als «Delta» en «Beter Beschermd» die tot stand zijn gekomen in een wisselwerking tussen theorie en praktijk. Kern van het methodisch handelen is het plan van aanpak en de periodieke evaluaties en het werken met «het plan op tafel». De door Nidos gehanteerde methodieken voldoen aan de door het Keurmerkinstituut gestelde eisen voor gecertificeerde instellingen voor Jeugdbescherming.
Alle jeugdbeschermers zijn in de methodieken geschoold. De gehanteerde methoden worden regelmatig geëvalueerd en indien nodig verder ontwikkeld. De methoden voldoen aan de wettelijke vereisten en worden getoetst door de Inspecties. De methodiek is afgestemd op de begeleidingsmethodiek van de mentoren in de opvang.
Het beeld dat er alleen met de voogd contact zou zijn is niet volledig. Naast de voogd heeft de amv dagelijks contact met een mentor die werkzaam is binnen de amv-opvang van het COA of contractpartij Nidos of met de opvangouders wanneer het kind in een gezin is geplaatst. In de amv-opvang is er 24 uursbegeleiding. Daarnaast zijn er reguliere contacten met docenten en mentoren binnen het onderwijs dat wordt gevolgd.
Wat gebeurt er momenteel om vrijwilligersnetwerken rondom deze groep kwetsbare jongeren te bevorderen, als uitbreiding van het sociale vangnet naast de voogd?
In reactie op de hoge instroom van asielzoekers in 2015 hebben zich zeer veel vrijwilligers gemeld bij diverse maatschappelijke organisaties en instanties die werkzaam zijn op verschillende terreinen, vanuit verschillende rollen en verantwoordelijkheden. Hierbij kan naast het COA worden gedacht aan bijvoorbeeld Vluchtelingenwerk Nederland, het Rode Kruis maar ook religieuze instellingen en kleine lokale en particuliere initiatieven. De inzet van de vele vrijwilligers heeft eraan bijgedragen dat we er gezamenlijk in zijn geslaagd om de uitdagingen op het terrein van de verhoogde asielinstroom het hoofd te bieden.
Op alle COA-locaties vinden activiteiten plaats met als doel het bieden van dagbesteding aan bewoners. Deze activiteiten worden lokaal ingevuld omdat de mogelijkheden locatie- en omgevingsafhankelijk zijn. Hierbij vervullen lokale (sport-)verenigingen, vrijwilligersorganisaties en gemeentelijke initiatieven een belangrijke rol.
Gaat u de bevindingen uit het Unicef-rapport meenemen in het verbeterplan waar u begin maart bij het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) om gevraagd heeft met concrete maatregelen om de kwaliteit te verbeteren van de opvang voor AMV’s en om het verdwijnen van jongeren tegen te gaan2?
Het COA is voortvarend aan de slag gegaan met het verbeterplan en heeft dit in april al voorgelegd aan de Inspecties. De Inspecties hebben aangegeven dat het verbeterplan aansluit bij de nodige geconstateerde verbetermaatregelen. Daarbij hebben de Inspecties aangegeven dat het verbeterplan voldoende volledig, realistisch en ambitieus is. Tijdens het Algemeen Overleg van 26 mei jl. heb ik toegezegd om voor het zomerreces 2016 uw Kamer te informeren over de door het COA doorgevoerde maatregelen om de kwaliteit te verbeteren van de beschermde opvang voor amv’s.
Bent u bereid om met Nidos om tafel te gaan en de problematiek rondom het voogdijschap te bespreken en de voortgang van deze gesprekken te delen met de Kamer?
Met Nidos vinden regelmatig gesprekken plaats. Als er, zoals de vraag veronderstelt, problematiek rondom de voogdijschap zou zijn dan zou ik hier uiteraard ook het gesprek met Nidos over voeren. Maar dat is niet het geval.
Het artikel 'Minister aanklagen vanwege miskramen' en het uitsluiten van belangenverstrengeling |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Minister aanklagen vanwege miskramen»?1
Ja, ik heb het artikel gelezen.
Wat vindt u ervan dat de directeur van Gendia, die een enorm commercieel belang heeft bij de introductie van de NIP-test in Nederland, u beschuldigt van het opleggen van medische wanpraktijken, en mensen ertoe aanspoort om u aan te klagen? Deelt u de mening dat hier sprake is van belangenverstrengeling?
Ik deel de mening van de directeur van Gendia niet en leg zijn onterechte beschuldigingen naast mij neer.
Kunt u aangeven of, en zo ja op welke manier, Gendia – danwel aan Gendia gelieerde personen of organisaties – betrokken worden bij het advies van de Gezondheidsraad? Kunt u garanderen dat hier geen sprake is van belangenverstrengeling?
Gendia wordt op geen enkele manier betrokken bij het advies van de Gezondheidsraad over de NIPT. Er is geen sprake van belangenverstrengeling.
Kunt u aangeven of, en zo ja, welke banden (leden van) het NIPT-consortium (Niet Invasieve Prenatale Test), direct danwel indirect, hebben (gehad) met Gendia, andere aanbieders van de NIP-test en/of de farmaceut die de NIP-test produceert?
De vergunningen voor het onderzoek naar NIPT als tweede test, na de combinatietest (TRIDENT2, zijn verleend aan de acht universitair medische centra die het onderzoek in Nederland uitvoeren. Ook de vergunningaanvraag voor het implementatieonderzoek naar NIPT als eerste test in de prenatale screening (TRIDENT-2) is ingediend door het VUmc namens de acht universitair medische centra. De groep leden van het NIPT-consortium is groter. Er is sprake van een kerngroep en een ruime groep daar omheen, wisselend van samenstelling, die fungeert als klankbordgroep voor de acht universitair medische centra. Er zijn mij op dit moment geen banden, die belangenverstrengeling kunnen veroorzaken, van de kerngroep van het NIPT consortium met commerciële partijen bekend.
Mij is wel bekend dat, om belangenverstrengeling te voorkomen, een lid van de kerngroep van het NIPT-consortium op 1 januari 2016 uit de kerngroep is gegaan na aanvaarding van een betrekking bij een commercieel bedrijf.
Daarnaast hebben enkele leden van de kerngroep meegewerkt aan de zogenaamde NEXT studie. Zij geven aan dat zij daarvoor niet zijn betaald en geen commercieel belang hebben bij het bedrijf dat bij deze studie betrokken was. In TRIDENT 1 en 2 wordt een andere test gebruikt dan de test in de NEXT studie.
Kunt u aangeven of er een directe, danwel indirecte betrokkenheid is van het NIPT-consortium bij het advies van de Gezondheidsraad? Als die betrokkenheid er is, hoe wordt die dan vormgegeven?
Waar het gaat om het inroepen van advies van deskundigen, wordt zorgvuldig en transparant omgegaan met de belangen die een deskundige kan hebben. De procedure is te raadplegen op https://www.gezondheidsraad.nl/nl/taak-werkwijze/onafhankelijkheid.
Bij de beslissing over deelname aan een Gezondheidsraadcommissie gelden sinds november 2015 de volgende uitgangspunten:
Op 29 september 2015 heeft het VUmc namens alle acht universitair medische centra een WBO-vergunningaanvraag bij VWS ingediend voor het implementatieonderzoek naar NIPT als eerste test in de prenatale screening (TRIDENT-2). Ik heb deze vergunningaanvraag voor advies voorgelegd aan de Gezondheidsraad. Voor de samenstelling van de Gezondheidsraadcommissie die deze advisering ter hand heeft genomen gelden bovenstaande procedure en uitgangspunten. De samenstelling van deze commissie is te raadplegen op https://www.gezondheidsraad.nl/nl/over-ons/raad/vaste-commissies/commissie-bevolkingsonderzoek-bvo.
Daarnaast heb ik op 5 maart 2015 aan de Gezondheidsraad advies gevraagd over de stand van de wetenschap op het gebied van prenatale screening en de plaats die wetenschappelijke ontwikkelingen in de totale keten zouden kunnen innemen. De samenstelling van de commissie voor dit advies is te raadplegen op https://www.gezondheidsraad.nl/nl/over-ons/de-raad/adhoc-commissie/commissie-prenatale-screening. Ook voor deze commissie gelden bovenstaande procedure en uitgangspunten.
De belangenverklaringen van de leden van deze commissies zijn opnieuw bekeken en, indien nodig aangepast, na aanpassing van de belangenverklaringprocedure in november 2015.
Het bericht “Docu over haatimams schokt Denen” |
|
Malik Azmani (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Docu over haatimams schokt Denen»?1
Ja
Kunt u aangeven in hoeverre de kans aanwezig is dat (buitenlandse) imams dergelijke preken ook houden in Nederlandse moskeeën? Wat doet u om hier een beeld van te krijgen?
Het kabinet vindt het onacceptabel als een podium wordt geboden aan predikers die onverdraagzaamheid in Nederland propageren. Verspreiding van gewelddadig, extremistische propaganda wordt actief bestreden. Voor het signaleren en aanpakken van problematische (salafistische) gedragingen is een alerte houding en reactie van alle partijen vereist, zeker ook van de gemeenschappen zelf. Instellingen hebben zelf een belangrijke rol om te zorgen dat er geen sprekers optreden die zich schuldig maken aan discriminatie, haatzaaien en oproepen tot geweld. Verder is het vooral aan het lokale bestuur om invulling te geven aan de aanpak van extremistische predikers op basis van de driesporenaanpak, zoals onder meer geschetst in de brief aan de Kamer van 25 februari 2016 over de concretisering van de aanpak van salafisme. Door confronterende gesprekken maken lokale overheden en gemeenschappen wederzijds inzichtelijk welke gedragingen en uitingen problematisch zijn en waarom.
Als er ernstige vermoedens bestaan dat iemand activiteiten ontplooit die strafbaar, in strijd met de democratische rechtsorde, de nationale veiligheid of de openbare orde zijn, kan dit leiden tot onderzoek van daartoe bevoegde instanties.
Indien sprake is van visumplichtige predikers die oproepen tot haat en/of geweld wordt in de huidige procedure beoordeeld of er mogelijke risico’s voor de openbare orde en de nationale veiligheid zijn, waardoor een visum kan worden geweigerd of ingetrokken.
Niet-visumplichtige predikers die aanzetten tot haat, geweld of discriminatie worden beoordeeld op basis van de boodschap die zij tijdens hun verblijf in Nederland uitdragen. Wanneer een prediker tijdens de bijeenkomst uitlatingen doet die strafbaar zijn, kan de politie ter plaatse optreden en de spreker onmiddellijk het woord ontnemen. Het Openbaar Ministerie kan vervolgens besluiten om strafvervolging in te zetten.
Wat doet u eraan om te bezien of en te voorkomen dat in preken haat wordt gezaaid, wordt aangezet tot geweld of wordt opgeroepen de democratie omver te werpen? Welke mogelijkheden ziet u om hierop in te grijpen?
Zie antwoord vraag 2.
Constaterende dat in het artikel staat dat in Denemarken maatregelen worden getroffen ten aanzien van haatpredikers, zoals het opstellen van een lijst met haatpredikers, een inreisverbod voor buitenlandse haatpredikers en het plaatsen van Europese haatpredikers op een «watchlist», kunt u aangeven waarom het tot nu toe onmogelijk lijkt ditzelfde in ons land ten uitvoer te brengen? Kunt u anders op zijn minst inzetten op het delen van dergelijke lijsten in Europees verband?
Momenteel werkt Denemarken aan maatregelen gericht tegen extremistische predikers die aanzetten tot haat, geweld of discriminatie. Aangezien de wetsvoorstellen nog geformuleerd moeten worden, is het te vroeg om te beoordelen of de Deense werkwijze ook toepasbaar is in Nederland. Nederland volgt de ontwikkelingen in Denemarken nauwgezet en op expertniveau vindt contact plaats.
In het kader van het weigeren van visumplichtige predikers die oproepen tot haat of geweld, wordt gewerkt met een zogenaamde alerteringslijst. Nederland draagt actief bij aan de signalering van extremistische predikers uit derde landen onder artikel 24 van het Schengen Informatiesysteem (SIS-II) waardoor de alertering in Europees verband wordt gedeeld. Onlangs is onder Nederlands EU-Voorzitterschap de Europese Roadmap voor informatie-uitwisseling aangenomen waarmee onder meer een beter gebruik van het SIS door lidstaten wordt ingezet. Signalering van extremistische predikers in het SIS betekent overigens niet dat visumaanvragen per definitie worden geweigerd. Iedere casus wordt op zijn eigen merites beoordeeld.
Bent u bereid de werkwijze van Denemarken ook te betrekken bij de uitvoering van de motie Tellegen c.s.?2
Zie antwoord vraag 4.
Het schenden van mensenrechten in Brazilië in de aanloop naar de Olympische Spelen |
|
Michiel van Nispen (SP), Harry van Bommel (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bruut politiegeweld in Olympisch Brazilië» van Amnesty International? Wat is uw reactie hierop?1
Ja. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Deelt u de zorgen over het buitensporige politiegeweld in Brazilië? Deelt u de vaststelling dat er van de beloftes, gedaan rondom de toewijzing van de Olympische Spelen aan Rio de Janeiro, om extra maatregelen te nemen om de stad veiliger te maken niets terecht is gekomen? Wat is hierop uw reactie?
Het geweld in de grote steden van Brazilië baart het kabinet zorgen. Zo werden er in 2014 volgens het Braziliaanse Ministerie van Gezondheid 59.627 moorden in Brazilië gepleegd, voornamelijk in steden. Van de twintig meest gewelddadige steden ter wereld liggen er dertien in Brazilië, dus deze problematiek strekt veel verder dan alleen Rio de Janeiro, dat vanwege de a.s. Olympische Spelen uiteraard volop in de belangstelling staat. Bedacht dient te worden dat er, alleen al in de stad Rio de Janeiro, meer dan 1,5 miljoen mensen in 763 favela’s (sloppenwijken) wonen, en geweld in de favela’s gerelateerd is aan sociaaleconomische problemen.
In aanvulling op het pacificatiebeleid in de stad Rio de Janeiro, gericht op het terugdringen van drugscriminaliteit en misdaad in de favela’s, is in de aanloop naar het WK2014 en de OS2016 de aanwezigheid van politie, en op sommige locaties ook het leger, tijdelijk uitgebreid. De huidige economische teruggang heeft een negatief effect op de situatie, vooral ook omdat door teruglopende overheidsbudgetten veel sociale programma’s van de regering gekort zijn. Op veel locaties in Rio de Janeiro is de strijd tussen drugsbaronnen om macht en invloed verder opgelaaid. Nadat het aantal moorden in de afgelopen jaren dalende was, is helaas het aantal moorden in 2016 weer aan het stijgen, veelal vanwege drugsoorlogen om territorium tussen bendes, en tussen bendes en de politie.
Tijdens officiële ontmoetingen tussen Nederland en Brazilië worden bovenstaande zorgen opgebracht.
Deelt u eveneens de zorgen over het feit dat het politiegeweld toenam ten tijde van het vorige grote sportevenement, het WK voetbal in 2014, alsmede over het feit dat recent wetten zijn aangenomen die het recht op vreedzame protesten en vrije meningsuiting inperken?
Voorafgaand aan het WK2014 heeft, vanwege ontruimingen van sloppenwijken, een aantal gewelddadige confrontaties plaatsgevonden tussen politie en bewoners. Tijdens het WK zelf is echter geen sprake van gewelddadigheden geweest. Voorafgaand aan de Olympische Spelen van dit jaar is er weinig geweld geweest dat gerelateerd was aan de bouw van Olympische stadions e.d. Het geweld dat plaatsvindt, is geweld dat al sinds jaren in de favela’s voorkomt en nu weer oplaait. Dit baart zorgen. De anti-terrorismewetgeving die in de eerste helft van dit jaar in Brazilië werd goedgekeurd, geeft brede bevoegdheden aan autoriteiten voor mogelijke restrictie van fundamentele vrijheden. Nederland deelt het commentaar dat verschillende Speciale Rapporteurs van de VN Mensenrechtenraad op deze wetgeving hebben geuit. Indien toepassing van deze wet inderdaad leidt tot inperking van het recht op vreedzame protesten of vrijheid van meningsuiting, zal Nederland zijn zorg hierover uiten aan de Braziliaanse autoriteiten.
Bent u bereid uw zorgen hierover uit te drukken, al dan niet gezamenlijk met andere collega’s uit EU-lidstaten, bij het Olympisch Comité en de Braziliaanse autoriteiten, en aandacht te vragen voor het treffen van maatregelen die het risico op schendingen van mensenrechten kunnen beperken, en het instellen van verantwoordingsmechanismen om straffeloosheid te voorkomen? Zo niet, waarom niet?
De mensenrechtensituatie in Brazilië, waaronder de kwestie van politiegeweld, is vast onderwerp van gesprek tijdens de reguliere dialogen, waaronder de EU-Brazilië mensenrechtendialoog, en zal ook door Nederland worden aangekaart tijdens bilaterale politieke dialogen op alle relevante niveaus. Op lokaal niveau in de contacten van het Nederlandse Consulaat-General in Rio de Janeiro met verantwoordelijke autoriteiten, waaronder de federale politie en de deelstaatregering, wordt regelmatig gesproken over de veiligheidssituatie in Rio de Janeiro. In de aanloop naar de Olympische Spelen zijn deze contacten geïntensiveerd. De kwestie van disproportioneel politiegeweld wordt daarbij aan de orde gesteld. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Daarnaast heeft het kabinet zich tijdens het Nederlands Voorzitterschap van de Europese Unie gericht op de versterking van de integriteit binnen de sport. Tijdens de Onderwijs-, Jeugd-, Cultuur- en Sportraad (OJCS-Raad) zijn Raadsconclusies vastgesteld over integere en transparante toewijzing, uitvoering en verantwoording van grote sportevenementen met aanbevelingen aan lidstaten, Europese Commissie, lokale overheden en sportorganisaties voor het bevorderen van integriteit waaronder aandacht voor mensenrechten2.
Toezichthouders in de zorg die hun vergoeding verhogen |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Vindt u het ook moreel verwerpelijk dat toezichthouders in de zorg hun eigen vergoeding royaal verhogen, soms wel met 60%?1
Op grond van de Wet normering topinkomens (WNT) is de bezoldiging van voorzitters en leden van toezichthoudende organen in de publieke en semipublieke sector genormeerd. Oorspronkelijk was de bezoldiging genormeerd op respectievelijk 7,5% en 5% van de voor de instelling geldende norm, overeenkomstig een ingeschatte tijdsbesteding van drie, respectievelijk twee dagdelen per maand. In 2013 bleek de daadwerkelijke tijdsbesteding circa het dubbele te zijn. Daarnaast heeft in 2013 de Commissie Behoorlijk Bestuur in het rapport «Een lastig gesprek» de toenemende verantwoordelijkheden en verwachtingen van de toezichthoudende organen in de publieke en semipublieke sector benadrukt._ Bij de verlaging van de bezoldigingsmaxima is om deze redenen de bezoldigingsnorm voor voorzitters en leden van toezichthoudende organen verhoogd naar respectievelijk 15% en 10% van de (verlaagde) norm overeenkomstig de werkelijke tijdsbesteding._ Eventuele verhogingen van de bezoldiging moeten ook in het kader van deze verruiming van de rollen, verantwoordelijkheden en tijdsbesteding worden gezien. Bezoldigingen die de bezoldigingsmaxima te boven gaan zullen, met inachtneming van het overgangsrecht, teruggebracht moeten worden naar de norm.
Heeft u een overzicht hoeveel zorgpremie en geld voor onderwijs of geld opgebracht door huurders éxtra naar toezichthouders gaat? Zo nee, kunt u dit (laten) maken?
Met de WNT wordt gestreefd naar een verantwoord bezoldigingsniveau in de publieke en semipublieke sector. Een verantwoorde bezoldiging moet worden gezien in het licht van de in de sector toepasselijke norm en de tijdsbesteding van de functionaris aan zijn/haar werk. De WNT heeft geen bekostigings- of bezuinigingsdoelstelling als zodanig. Om deze reden houd ik niet bij, noch ben ik voornemens bij te houden, hoeveel publiek geld er aan bezoldigingen van topfunctionarissen wordt uitgegeven.
Heeft u voorzien dat de toezichthouders na de door u toegestane verruiming, per direct zo fors hun vergoeding zouden verhogen? Vindt u dit gepast?
Zie antwoord vraag 1.
Molukse gevangenen |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Geen familiecontact is zwaarste straf» over Molukse gevangenen die ver van hun familie zijn opgesloten?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Kunt u bevestigen dat de in het artikel genoemde gevangenen zijn opgesloten omdat zij in 2007 een Molukse krijgsdans opvoerden waarbij de vlag van de RMS (Republiek der Zuid-Molukken) werd ontvouwd? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
De genoemde gevangenen zijn in juni 2007 opgepakt omdat zij tijdens culturele festiviteiten in het stadion van Ambon de RMS vlag toonden en de traditionele dans «Cakalele» uitvoerden in het bijzijn van de toenmalige Indonesische president Yudhoyono. Nederland beschouwt het tonen van een dergelijke vlag als een uiting van de vrijheid van meningsuiting.
Beschouwt u de gevangenen als gewetensgevangenen die onterecht veroordeeld zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat de gevangenen kort na de arrestatie gemarteld werden en bovendien ondervoed en verwaarloosd zijn, zoals een onderzoeker van Human Rights Watch stelde na een bezoek eerder dit jaar? Zo nee, welke informatie heeft u dan over de toestand van de gevangenen?
De berichten over een slechte behandeling en gezondheidsproblemen van de gevangenen zijn door Nederland bij diverse gelegenheden onder de aandacht gebracht van de Indonesische autoriteiten. Direct na het nieuws van de arrestaties heeft de Nederlandse Minister van Buitenlandse Zaken aandacht gevraagd voor de gevangenen en grote zorgen geuit bij zijn Indonesische counterpart over de hoge straffen die hen waren opgelegd. Na de zorgelijke berichten over de slechte behandeling van de gevangenen is door de Nederlandse ambassade in Jakarta navraag gedaan bij de Indonesische autoriteiten en het lot van de gevangenen nogmaals onder de aandacht gebracht. Uit de ingewonnen informatie kon niet met zekerheid worden afgeleid dat de arrestanten zijn gemarteld. Nederland heeft en marge van de VN-Mensenrechtenraad in 2008 in Genève de Indonesische autoriteiten verzocht de nationale wetgeving in lijn te brengen met de vigerende internationaalrechtelijke verplichtingen. Nederland zal aandacht blijven vragen voor de situatie van de gevangenen.
Dringt Nederland aan op goede medische zorg voor deze en andere gevangenen in Indonesië? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op eerdere vragen over Molukse gevangenen dat het kabinet de plaatsing van Molukse gevangenen dichter bij huis met de Indonesische regering zal opnemen, en dat dit ook in EU-verband zal worden opgepakt?2
Ja.
Kunt u aangeven hoe u zich sinds uw aantreden heeft ingespannen om Indonesië ertoe te bewegen dat gevangenen in de buurt van familieleden worden opgesloten zodat bezoek mogelijk wordt?
De verblijfplaats van de Molukse gevangenen is op verschillende niveaus en meerdere malen ter sprake gebracht. Sinds mijn aantreden is de situatie van de gevangenen aan de orde gesteld tijdens hoogambtelijke politieke consultaties in 2015. In maart 2016 heb ik met coördinerend Minister van Politieke en Veiligheidszaken Luhut Panjaitan gesproken over mensenrechten en de situatie met betrekking tot de Molukken en Papua. Tijdens het recente bezoek van president Widodo aan Nederland is de mensenrechtensituatie op de Molukken en de vrijheid van meningsuiting zowel door mijzelf als door Minister-President Rutte opgebracht. Ook tijdens de laatste EU-Indonesië Mensenrechtendialoog in november 2014 is aandacht gevraagd voor detentieomstandigheden in Indonesische gevangenissen. Nederland heeft in EU verband verzocht de detentieomstandigheden en de plaatsing van de Molukse gevangenen dichterbij huis ook aan de orde te stellen tijdens de EU-Indonesië Mensenrechtendialoog op 28 juni dit jaar.
Het bericht ‘Nederland traag met investeren via Europa’ |
|
Michiel van Veen (VVD), Barbara Visser (VVD), Mark Harbers (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland traag met investeren via Europa»?1
Ja.
Wat is er de oorzaak van dat Nederland relatief weinig gebruik maakt van de investeringsmogelijkheden via het Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI)? Is dit te wijten aan een gebrek aan aangeboden Nederlandse projecten, of omdat deze projecten niet aan de door het EFSI gestelde voorwaarden voldoen? Hoeveel door Nederland ingediende projecten zijn er afgewezen? Waarom zijn deze projecteb afgewezenen wat betekent dit nu voor deze projecten?
De EIB-groep (Europese Investeringsbank (EIB) samen met het Europees Investeringsfonds (EIF)) voert het EFSI uit en heeft van daaruit inmiddels voor € 17,7 mld. aan transacties in de EU goedgekeurd (stand 16 juni jl.). Er zijn tot nu toe 7 Nederlandse transacties met EFSI-financiering goedgekeurd, 3 bij de EIB en 4 bij het EIF, voor een totaal van € 287 mln.
Het EFSI is gericht op meer risicovolle projecten, in landen en sectoren waar de financieringsmarkt relatief minder ontwikkeld is, waarbij het van belang is dat de EFSI-financiering de markt niet verstoort en aanvullend is aan de bestaande mogelijkheden (waaronder de reguliere EIB-financiering). Het aantrekken van EFSI-financiering is daarmee geen doel op zichzelf.
Als we kijken naar de totale EIB-financiering, dan zien we deze in Nederland de afgelopen jaren toenemen, van ca. € 1,2 mld. in zowel 2012 en 2013, naar ca. € 2,1 mld. in zowel 2014 en 2015. Het EFSI is slechts in beperkte mate nodig geweest voor deze stijging. Het aantal afwijzingen voor EFSI wordt niet geregistreerd, omdat dat bedrijfsgevoelige informatie kan bevatten.
Naast de marktspecifieke kenmerken kan worden geconstateerd dat er ook lidstaten zijn, waaronder Italië en Frankrijk, die ook via hun National Promotional Banks/Institutions (NPBIs) aansluiten op het EFSI. Deze hebben over het algemeen al een projectenpijplijn of kunnen relatief snel inzicht bieden in potentiële projecten, wat kan helpen om snel gebruik te kunnen maken van het EFSI. Daarnaast zijn deze NPBIs in staat om vanuit hun eigen balans projecten te co-financieren. Nederland heeft niet een dergelijke nationale promotional bank, deze rol kan deels vervuld worden door de publieke sectorbanken (BNG en NWB) en de Regionale Ontwikkelings Maatschappijen (ROMs). Mede voor aansluiting bij het EFSI heeft het kabinet vorig jaar het NIA opgericht.
Welke lessen kunnen geleerd worden van Italië en Frankrijk, die relatief het meeste gebruik maken van EFSI-financiering?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het relatief lage gebruik van EFSI-financiering zich tot de gebrekkige toegang tot financiering voor nieuwe projecten, zoals bijvoorbeeld gesignaleerd in de CPB Risicorapportage Financiële Markten, waarmee veel mkb’ers in Nederland kampen?
Het EFSI bestaat uit twee luiken: één voor infrastructuur en innovatie en één voor mkb. In Nederland wordt het mkb-luik relatief veel gebruikt: vijf van de zeven EFSI-projecten zijn bestemd voor mkb, te weten de lening van de EIB aan Stichting Qredits Microfinanciering Nederland ten behoeve van meer MKB- en microkredieten, en participaties van het EIF in de Nederlandse investeringsfondsen HENQ, Thuja, HPE en Karmijn voor innovatief en snel groeiend mkb.
Het Rijk heeft een uitgebreid instrumentarium voor de toegang tot financiering van het mkb, aanvullend aan de mogelijkheden van EFSI. Ook worden met het Aanvullend Actieplan mkb-financiering van het kabinet verdere knelpunten in de markt voor mkb-financiering bestreden.
Op welke manier draagt de overheid bij om te bemiddelen tussen projecten die voor EFSI-financiering in aanmerking zouden kunnen komen en het fonds? Wat is de rol van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) bij het begeleiden van aanvragers van dit soort subsidies? Welke mogelijkheden ziet u voor verbetering?
Het kabinet heeft vorig jaar het Nederlands Investerings Agentschap (NIA) opgericht. Momenteel werkt het NIA als onderdeel van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) met ministeries, provincies, financiële instellingen als BNG, NWB, ROMs en NLII, en EIB en EIF aan de realisatie van kansrijke investeringsprojecten op gebieden als energie, duurzame mobiliteit, mkb en innovatie.
Met de brief over de oprichting van NIA van 9 oktober 2015 is de Kamer toegezegd in de eerste helft 2016 nader te worden geïnformeerd over de noodzaak van een zelfstandige entiteit voor het NIA, om projecten te voltooien en voldoende toegang te hebben tot EU-financieringsmiddelen. Na het zomerreces wordt de Kamer geïnformeerd over het vervolg.
Is het kabinet van plan om vaker gebruik te maken van EFSI-financiering bij de aanleg van infrastructuur, nu dit succesvol is gebeurd bij de verbreding van de A6 bij Almere? Zo nee, waarom niet, en zo ja, welke projecten worden hiertoe voorbereid?
Ja, maar ook daarbij alleen als EFSI-financiering toegevoegde waarde biedt ten opzichte van andere beschikbare financiering. Er wordt al sinds jaren bij private en PPS-infrastructuurprojecten gebruik gemaakt van de instrumenten van de EIB en dit zal worden voortgezet. In juni nog is er een Nederlands breedbandproject voor EFSI-financiering goedgekeurd.
Hoe staat u tegenover de gedachte van verlenging van het EFSI na 2018, zoals beschreven in het artikel, daar dat fonds alleen maar bedoeld was om tijdelijk het financieringsgat in de Europese economie te vullen?
Uw Kamer is op 24 juni door middel van het BNC-fiche «Mededeling Europa investeert weer, balans van het investeringsplan (EFSI)» geïnformeerd over de positie van het Kabinet ten aanzien van de mededeling van de Commissie (COM(2016) 359), waarin onder meer wordt voorgesteld om EFSI na de initiële periode van drie jaar te verlengen.
Kern daarvan is dat het kabinet de mededeling over de voortvarendheid van de implementatie van EFSI gedurende het eerste bestaansjaar verwelkomt en dit najaar constructief zal kijken naar het uitgewerkte voorstel van de Commissie, maar daarbij wel duidelijkheid over de budgettaire gevolgen en een gedegen analyse en evaluatie van de verstrekte EFSI-financiering verlangt over onder meer de additionaliteit ervan.
De mogelijkheid om op termijn de Grand Prix naar Nederland te halen |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Grand Prix in 2020 haalbaar»?1
Ja
Wat zou u er van vinden als de Grand Prix in 2020 in Nederland zou plaatsvinden? Kunt u aangeven wat er vanuit de overheid en vanuit de sport nodig is om de Grand Prix Formule 1 in Nederland te kunnen laten plaatsvinden?
De Grand Prix is een mooi evenement waar miljoenen mensen verspreid over de hele wereld naar kijken.
In algemene zin sta ik positief tegenover het naar Nederland halen van toonaangevende internationale sportevenementen. Daarvoor heeft VWS ook een beleidskader sportevenementen. Het is nog te vroeg om een uitspraak te doen over het naar Nederland halen van de Grand Prix.
Het initiatief hiertoe ligt niet bij de rijksoverheid, maar bij de autosport, het bedrijfsleven en de lokale overheid. Daar zal ook de vraag naar de financiële en organisatorische haalbaarheid van het evenement gesteld moeten worden. Ik wil eerst de uitkomsten van de businesscase van de initiatiefnemers afwachten.
Deelt u de visie dat de door u opgerichte sportraad als onderdeel van haar taak zou moeten onderzoeken of het organiseren van de Grand Prix Formule 1 haalbaar is en hoe dit, bijvoorbeeld via een consortium, vormgegeven zou kunnen worden?
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, ligt het initiatief voor de businesscase bij de initiatiefnemers en niet bij de rijksoverheid. Ik kan mij goed voorstellen dat ik tegen de tijd dat de uitkomsten van de businesscase beschikbaar zijn (eind 2016) de Sportraad om advies vraag.
Heeft u reeds kennis van de kansen die grote sportevenementen kunnen bieden voor handelsmissies en organisaties van festivals en side events? Wisselt u hier ook gegevens over uit met de Minister van Economische Zaken?
Primair is het Ministerie van Buitenlandse Zaken verantwoordelijk voor de economische (en maatschappelijke) spin-off van internationale sportevenementen in het buitenland. In aanloop naar de Olympische Spelen, maar ook bijvoorbeeld bij een WK Voetbal, werkt het ministerie hierbij samen met het betrokken bedrijfsleven (sportinfrastructuur) en sportorganisaties (NOC*NSF en KNVB). Voor de Olympische Spelen in Rio is specifiek gewerkt aan de positionering van het Nederlands bedrijfsleven bij sociale projecten over een gemeenschappelijk thema «duurzaamheid, milieu, voedsel(zekerheid)». Maar ook in handelsmissies is aandacht voor sport en sportinfrastructuur. Voorbeelden zijn de missie naar Cuba in januari jl. met het Nederlands honkbalteam (Team Kingdom of the Netherlands), Feyenoord en FME/Dutch Sports Infrastructure voor samenwerking op sportgebied. Verder de missie naar Japan in november 2015 waarin «smart olympics» en «sport & science» thema’s waren. In aanloop naar de Olympische Spelen van 2020 in Japan zijn er voor Nederlandse bedrijven veel mogelijkheden voor samenwerking op dit vlak. Ik ben voornemens om in oktober aanstaande een sportbedrijven-missie naar Japan te leiden.
Ik zie ook kansen voor inkomende handelsmissies in aanloop naar en rondom internationale sportevenementen die in Nederland plaatsvinden. Hierbij is samenwerking met het postennet, RVO en het Ministerie van Buitenlandse Zaken van belang. Ik heb de Nederlandse Sportraad ingesteld o.a. om advies te geven over sportevenementen als springplank voor internationale handel.
Bent u bereid om de sportraad te vragen om te onderzoeken of en hoe de Grand Prix Formule 1 naar Nederland gehaald kan worden, en kunt u aangeven op welke termijn een dergelijk advies verwacht kan worden?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg Sportbeleid op 30 juni a.s. beantwoorden?
Ja, dat kan ik.
Files bij de Afsluitdijk |
|
Aukje de Vries (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Opnieuw storing Afsluitdijk: bomen bij brug gaan niet omhoog» d.d. 2 juni 2016 Omroep Fryslân»?1
Ja.
Hoe vaak is de Afsluitdijk het eerste halfjaar van 2016, buiten de voorziene/geplande afsluitingen, afgesloten geweest voor het verkeer? Wat was de economische schade van deze afsluitingen? Hoe verhoudt het aantal afsluitingen in dit eerste halfjaar van 2016 zich tot dezelfde periode in het jaar 2015? Neemt het aantal afsluitingen toe? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Aan de draaibruggen bij Kornwerderzand (onderdeel van het Lorentzsluizencomplex) hebben in het eerste half jaar van 2016 8 storingen tot een stremming van wegverkeer/en of scheepvaart geleid. Aan de draaibruggen bij Den Oever (onderdeel van het Stevinsluizencomplex) hebben in het eerste half jaar van 2016 9 storingen tot een stremming van wegverkeer/en of scheepvaart geleid. In deze periode zijn er in totaal 17 afsluitingen buiten de geplande stremmingen geweest.
Aan de draaibruggen bij Kornwerderzand (onderdeel van het Lorentzsluizencomplex) hebben in het eerste half jaar van 2015 4 storingen tot een stremming van wegverkeer/en of scheepvaart geleid. Aan de draaibruggen bij Den Oever (onderdeel van het Stevinsluizencomplex) hebben in het eerste half jaar van 2015 ook 4 storingen tot een stremming van wegverkeer/en of scheepvaart geleid. In deze periode zijn er in totaal 8 afsluitingen buiten de geplande stremmingen geweest.
Het aantal ongeplande afsluitingen is in 2016 toegenomen ten opzichte van het aantal ongeplande afsluitingen in 2015. Deze toename is een indicatie voor de noodzaak voor de dit jaar geplande renovaties. Tijdens de vervanging van het besturings- en bedieningssysteem van de bruggen en sluizen in Kornwerderzand is een aantal aandachtspunten geconstateerd, waarvoor op beide sluizencomplexen noodzakelijke aanvullende werkzaamheden nodig zijn, om zo het aantal storingen nog verder te doen verminderen (zie antwoord 4). Wel is het is het aantal storingen bij het Lorentzsluizencomplex dat een relatie heeft met het bedienings- en besturingssysteem afgenomen sinds de afronding eind april van de werkzaamheden aan dit systeem. Een vergelijkbaar effect verwacht ik ook bij het Stevinsluizencomplex na afronding van de werkzaamheden in oktober 2016.
Een afsluiting van de Afsluitdijk is ongewenst. Bij storingen worden eerst maatregelen genomen om een veilige situatie te creëren. Daarna worden maatregelen genomen om gestremd (vaar)wegverkeer weer op gang te brengen. Vervolgens wordt de oorzaak van de storing geanalyseerd en opgelost. Zo probeert Rijkswaterstaat de hinder voor (vaar)wegverkeer zoveel mogelijk te beperken. De economische schade van deze ongeplande afsluitingen laat zich niet exact vaststellen omdat dit niet wordt geregistreerd.
Wat zijn de oorzaken van de recente afsluitingen van de Afsluitdijk in de afgelopen vijf weken?
De oorzaken van de recente afsluitingen bij het Lorentzsluizencomplex liggen in een combinatie van extra krimp/torsie van de brug als gevolg van de reparatie in 2015 van scheuren in de stalen brugdelen, en afstelling van de brug die door zwaar en intensief gebruik is veranderd ten opzichte van de ontwerpsituatie.
Bij het Stevinsluizencomplex liggen de oorzaken in een combinatie van uitzetting van de brug ten gevolge van warmte (deze was groter dan verwacht), extra krimp/torsie van de brug als gevolg van de reparatie in 2015 van scheuren in de stalen brugdelen en afstelling van de brug die door zwaar en intensief gebruik is veranderd ten opzichte van de ontwerpsituatie.
Wat zijn de uitkomsten van de door Rijkswaterstaat gestarte extra inspecties van kritische onderdelen en risicoanalyses om storingen te voorkomen? Welke aanvullende maatregelen zijn inmiddels genomen?
Tijdens de vervanging van het besturings- en bedieningssysteem van de bruggen en sluizen bij het Lorenzsluizencomplex zijn extra inspecties, metingen en testen onder diverse weersomstandigheden uitgevoerd op gebied van constructie, werktuigbouwkunde en de werking van de installaties. De uitkomsten geven inzicht in de werking van de bruggen en de risico’s na afronding van de geplande werkzaamheden. Het gaat om het verder uitbalanceren van de bruggen en het vervangen van hydraulische installaties. Deze acties zijn grootschalig en vereisen voorbereidingstijd; de uitvoeringsplanning van deze maatregelen is op dit moment nog niet bekend. Bij alle werkzaamheden wordt er naar gestreefd de hinder voor het (vaar)wegverkeer zo beperkt mogelijk te houden.
Is de renovatie van de betonconstructie van bruggen en sluizen, van de beweegbare stalen bruggen en het besturings- en bedieningssysteem van die bruggen en sluizen inmiddels afgerond? Zo ja, hoe verklaart u dan de recente sluitingen voor het verkeer?
In de inleiding die voorafgaat aan de beantwoording van deze vragen heb ik aangeven welke werkzaamheden aan welk complex reeds zijn afgerond en welke nog moeten worden uitgevoerd. Zo wordt de renovatie van de betonconstructie van beide complexen in 2016 voorbereid en de werkzaamheden zelf staan gepland in 2017 en 2018. De renovatie van het bedienings- en besturingssysteem van het Lorentz-sluizencomplex is afgerond. De renovatie van het bedienings- en besturingssysteem van het Stevinsluizencomplex staat gepland van 5 september tot en met 16 oktober 2016. Gedurende heel 2016 worden op beide complexen de sluisdeuren gerenoveerd en de houten remming- en geleidewerken voor de scheepvaart vervangen door stalen exemplaren.
Zoals in het antwoord op vraag 2 is vermeld, is het aantal storingen bij het Lorentzsluizencomplex dat een relatie heeft met het bedienings- en besturingssysteem afgenomen sinds de afronding eind april van de werkzaamheden aan dit systeem. Een vergelijkbaar effect verwacht ik ook bij het Stevinsluizencomplex na afronding van de werkzaamheden in oktober 2016.
Ook is aangegeven dat tijdens de vervanging van het bedienings- en besturingssysteem aan het Lorentzsluizencomplex een aantal aandachtspunten is geconstateerd, waarvoor op beide sluizencomplexen noodzakelijke aanvullende werkzaamheden nodig zijn, om zo het aantal storingen nog verder te doen verminderen. De uitvoeringsplanning van deze maatregelen is op dit moment nog niet bekend.
Hoe staat het met de maatregelen die in gang gezet zijn om de hersteltijd van storingen te verkorten? Welke maatregelen zijn er genomen en wat is het resultaat van deze maatregelen tot op heden? Zijn deze maatregelen afdoende volgens u? Hoe verhoudt zich dit tot de stellingname van de gedeputeerde Ruimtelijke ontwikkeling van de provincie Fryslân, de heer Kielstra, in het artikel?
Er is vanaf 17 februari 2016 tot en met het einde van de werkzaamheden aan het Lorentzsluizencomplex op 30 april 2016 elke dag, vierentwintig uur lang een monteur aanwezig geweest op de Afsluitdijk. De monteur was gestationeerd op één van de complexen en kon derhalve snel starten met het oplossen van storingen die zich voordeden. Op dit moment, zolang de situatie niet stabiel is, is wederom een monteur gestationeerd op de Afsluitdijk. Daarnaast moet een aantal aanvullende directe maatregelen zorgen voor minder storingen dan wel ervoor zorgen dat de storingstijd wordt verkort. Het betreft het beschikbaar hebben van extra reserveonderdelen voor de kritieke onderdelen, het aanbrengen van extra noodstroomvoorzieningen, het preventief koelen bij lagere temperaturen dan voorheen en het plaatsen van extra vijzels op het Lorentzsluizencomplex zodat de brug in geval van storing handmatig kan worden bediend.
Tezamen met de andere in antwoord 4 genoemde maatregelen moet dit leiden tot een hogere beschikbaarheid van de sluizencomplexen en daarmee is er momenteel geen aanleiding voor het vervangen van bruggen. Wel blijft het uitvoeren van onderhoud aan beide oude, monumentale objecten noodzakelijk.
Vanaf 17 februari 2016 zou er 24/7 een monteur aanwezig zijn. Is deze er ook daadwerkelijk of is deze monteur gestationeerd in de gemeente Hoorn? Wat betekent dit laatste voor de snelheid van de inzet om de storingen zo snel mogelijk te verhelpen?
Zie het antwoord op vraag 6. De monteur was niet gestationeerd in de gemeente Hoorn.
Klopt het dat de Afsluitdijk op 21 augustus 2016 wordt afgesloten voor een (hard)looptocht cq. wedstrijd? Zo ja, welke alternatieven zijn er dan beschikbaar voor het verkeer en hoe past een dergelijk initiatief waarbij de Afsluitdijk voor tien uur wordt afgesloten zich tot de noodzaak van openstelling van deze essentiële verkeersader tussen de provincies Noord-Holland en Fryslân?
De door u bedoelde (hard)looptocht, c.q. -wedstrijd is verplaatst naar zondag 4 september 2016. Op die datum is de Afsluitdijk van 2.00 uur tot 12.00 uur afgesloten voor het wegverkeer. Het Lorentzsluizencomplex is dan eveneens niet beschikbaar voor het scheepvaartverkeer. Het Stevinsluizencomplex is vanaf 10.00 uur beschikbaar voor scheepvaartverkeer. Voor het wegverkeer wordt een verkeersmanagementplan opgesteld, waarin de omleidingsroutes zijn beschreven.
Het bedrijf Supreme Group dat Nederlandse troepen in Afghanistan heeft bevoorraad |
|
Harry van Bommel (SP), Jasper van Dijk (SP) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat het bedrijf Supreme Group dat Nederlandse troepen in Afghanistan heeft bevoorraad, via tussenkomst van het bedrijf JAFCO, Nederland een te hoge prijs heeft berekend voor geleverde producten?1
Ja.
Is het waar dat de klokkenluider, voormalig hoofd inkoop van JAFCO, deze overfacturering op enig moment bij Defensie heeft gemeld? Zo ja, wat is er met zijn melding gedaan?
Op 1 mei 2013 heeft de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) een melding ontvangen van (vermoedelijke) fraude door Supreme Foodservice. Deze melding is doorgeleid naar Paresto en er is contact geweest met de Auditdienst Defensie (ADD, tegenwoordig Auditdienst Rijk – ADR). Hieruit is gebleken dat de melding betrekking had op hetgeen de ADD bij periodieke contractaudits sinds 2007 ook had geconstateerd, namelijk dat er te hoge bedragen in rekening waren gebracht. Er is herhaaldelijk contact geweest met de melder en hij is over de genomen stappen en conclusies geïnformeerd. De COID heeft de melder geïnformeerd over de mogelijke routes om zelf aangifte te doen en heeft laten weten dat – omdat het over al geconstateerde en gecorrigeerde feiten ging – Defensie geen reden zag tot nader onderzoek.
Is het waar dat uit audits van Defensie is gebleken dat er zich in het verleden ten aanzien van Supreme Group een te hoge prijsstelling heeft voorgedaan? Zo ja, is deze te hoge prijsstelling op te vatten als fraude?
Bij het sluiten van contracten door de rijksoverheid geldt een auditbeding. De ADD heeft tijdens de looptijd van het contract diverse audits uitgevoerd. Bij deze audits over de dienstverlening is geconstateerd dat Supreme Group Defensie te veel had gerekend voor een aantal diensten. Vanwege de aard van de bevindingen en het feit dat het te hoog betaalde bedrag is terugbetaald aan Defensie, heeft de ADD geoordeeld dat er geen aanleiding was voor aangifte.
Bent u bereid die audits, desnoods vertrouwelijk, aan de Kamer ter inzage te geven? Zo nee, waarom niet?
De gegevens van de auditrapporten zijn Commercieel Vertrouwelijk en dus niet openbaar beschikbaar. Ik ben bereid u op vertrouwelijke wijze over de rapporten te informeren.
Is Supreme Group door Defensie aangesproken op een te hoge prijsstelling? Zo ja, wanneer is dat gebeurd en wat was de reactie van het bedrijf?
De eerste audit over het contract is gehouden in 2007. Het is gebruikelijk aan de hand van audits het gesprek aan te gaan met de leverancier. Dit gebeurt telkens ná een audit en vóórdat het uiteindelijke rapport wordt opgesteld. De gesprekken met Supreme Group hebben, naast de terugbetaling, geleid tot verbeteringen in het contract. Die hebben op hun beurt geresulteerd in lagere facturen. In een nadere overeenkomst zijn afspraken opgenomen over wat wel en niet kon worden gefactureerd onder het contract.
Is het waar dat het te hoog in rekening gebrachte bedrag door Supreme Group aan Defensie is terugbetaald? Zo ja, hoe hoog was dat bedrag en is daarmee het volledig teveel betaalde bedrag aan Defensie terugbetaald?
Ja, Supreme Group heeft het te veel betaalde bedrag terugbetaald. Ik kan u vanwege de eerder genoemde vertrouwelijkheid niet in deze brief melden om welk bedrag het gaat, maar ben bereid dat op vertrouwelijke wijze te doen.
Is of wordt er een civiel- of strafrechtelijke procedure tegen Supreme Group gevoerd om door Defensie geleden schade te verhalen en/of het bedrijf te beboeten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Supreme Group heeft meegewerkt aan alle audits en het bedrag terugbetaald. Naar aanleiding van de audits werd steeds gezamenlijk gewerkt aan herziening van de contractvoorwaarden om herhaling te voorkomen en de overeenkomst te verbeteren.
De Navo heeft geconstateerd dat Supreme Group onder een contract over brandstofleverantie in Afghanistan ook teveel in rekening heeft gebracht. Defensie heeft, net als andere Navo-partners, via dit contract brandstof ontvangen van Supreme Group. Op dit moment onderzoekt SHAPE samen met de landen deze casus. Zodra het onderzoek dit toelaat, zal ik u hierover nader informeren.
Het faillissement van zorgorganisatie Diafaan |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over het faillissement van zorgorganisatie Diafaan die 900 werknemers in dienst heeft, en zorg biedt aan 1.800 cliënten?1
Het faillissement van Diafaan is voor alle betrokkenen een hele nare situatie, met name voor de medewerkers en de cliënten. Net zoals bij het faillissement van TSN Thuiszorg, staan voor mij twee zaken voorop. De eerste is de continuïteit van goede zorg en ondersteuning aan mensen die dat nodig hebben en het tweede is het behoud van werk met fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden. Over beide zaken laat ik mij op de hoogte houden door de curator van Diafaan (zie ook mijn antwoorden op de vragen 4 t/m 7).
Voor wat betreft de oorzaak van het faillissement van Diafaan, geldt het volgende. De curator heeft mij laten weten dat de toenmalige bestuurder van Diafaan in het surseanceverzoek heeft opgenomen dat de organisatie kampte met overcapaciteit in intramurale huisvesting, waardoor de vaste lasten te hoog waren. Tegelijkertijd was er volgens de bestuurder sprake van een liquiditeitstekort en onvoldoende reserves om tekorten te kunnen opvangen. De curator onderzoekt momenteel of dit de (enige) aanleiding was voor het faillissement.
Wat is precies de reden waarom Diafaan failliet gaat? Is de reactie van Diafaan, die aangeeft onvoldoende in staat te zijn geweest om te reageren op veranderingen in de financiering van vastgoed en de zorg, waar?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u – net als bij TSN Thuiszorg – betrokken bij de afwikkeling van het faillissement van Diafaan? Zet u zich er bijvoorbeeld voor in dat personeel zijn arbeidsvoorwaarden behoudt, koppels van zorgverleners en cliënten bij elkaar blijven, en iedereen zijn of haar zorg behoudt? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat bij het overnameproces koppels van thuiszorgmedewerkers en cliënten verbroken worden door belangen van zorgaanbieders en gemeenten?
De curator heeft mij laten weten dat de betrokken gemeenten hebben besloten de activiteiten van Diafaan op het terrein van huishoudelijke hulp onder te brengen bij de overige door hen gecontracteerde aanbieders. De cliënten konden zelf, desgewenst in overleg met hun hulp, kiezen naar welke van deze gecontracteerde aanbieders zij overstapten. De betrokken gemeenten hebben mij laten weten dat er geen koppels van cliënten en hulpen verbroken zijn als gevolg van belangen van zorgaanbieders en gemeenten. Bij de curator zijn dergelijke voorbeelden niet bekend.
Klopt het dat zorgaanbieders verlaging van salaris (loondump) en arbeidsvoorwaarden voorstellen bij overname van thuiszorgmedewerkers? Gaat u hiertegen optreden? Zo neen, waarom niet?2
De curator heeft mij laten weten dat het overnameproces inmiddels is afgerond. De continuïteit van zorg en ondersteuning is niet in gevaar gekomen. De curator geeft aan dat niet alle medewerkers van Diafaan één op één over zijn gegaan naar de partijen die Diafaan hebben overgenomen (er zijn nog geen definitieve aantallen bekend). Hij geeft aan dat hem daarbij gevallen bekend zijn van medewerkers die er uitdrukkelijk voor hebben gekozen elders te gaan werken dan bij één van deze partijen. Er zijn ook medewerkers waarvoor geldt dat zij er qua salaris en arbeidsvoorwaarden op achteruit zijn gegaan na het faillissement. Ik betreur dat voor deze medewerkers. Ik ben geen partij in de salarisonderhandelingen tussen werknemers en werkgevers.
Hoe verloopt de overname van de instellingszorg van Diafaan? Gaat personeel één op één over, met behoud van arbeidsvoorwaarden en salaris? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u de Kamer informatie toen toekomen hoe het overnameproces precies is geregeld voor cliënten die gecombineerde zorg krijgen van persoonlijke verzorging en huishoudelijke verzorging? Wat betekent dit precies voor het personeel, en het behouden van koppels met zorgverleners? Kunt u uw antwoord toelichten?
Diafaan leverde zowel intramurale zorg vanuit de Wlz, als extramurale zorg vanuit de Zvw en ondersteuning vanuit de Wmo. De failliete organisatie is overgenomen door drie organisaties (Liemerije, Sensire en Pleyade) die de Wlz- en de Zvw-zorg van Diafaan voortzetten. Voor de huishoudelijke hulp geldt dat dit wordt overgenomen door vijf partijen die door de betrokken gemeenten al gecontracteerd waren. Voor cliënten die eerder via Diafaan zowel persoonlijke verzorging als huishoudelijk hulp ontvingen, geldt dat zij nu mogelijk zorg/ondersteuning ontvangen vanuit meerdere organisaties. Zie verder mijn antwoorden op vraag 4 en 5/6.
Bent u voornemens in de algemene maatregel van bestuur die u naar de Kamer gaat sturen op te nemen dat loondump strikt verboden wordt, en arbeidsvoorwaarden altijd behouden blijven als er sprake is van faillissementen, of als een zorgorganisatie besluit te stoppen met het bieden van zorg? Zo neen, waarom niet?
Momenteel wordt door mij een algemene maatregel van bestuur op grond van de Wmo 2015 voorbereid. Deze maatregel heeft tot doel dat gemeenten maatschappelijke ondersteuning inkopen op basis van inhoud en kwaliteit en concurrentie op arbeidsvoorwaarden wordt tegen gegaan. De met de FNV en CNV en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) overeengekomen uitgangspunten voor de langdurige zorg en ondersteuning vormen het kader voor de algemene maatregel van bestuur. In het kader van de voorhangprocedure wordt het voorstel voor de algemene maatregel van bestuur op korte termijn door mij aan uw Kamer toegezonden.
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat Diafaan al jarenlang verlies leed, maar ondertussen wel tonnen euro's uitbetaalde aan zijn bestuurders? Vindt u dit gerechtvaardigd nu de banen van 900 mensen, en de zorg aan 1.800 cliënten op het spel staat? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Over hoogte van beloningen en ontslagvergoedingen zijn regels vastgelegd in de Wet Normering Topinkomens (WNT). Dat neemt niet weg dat de onzekerheid voor medewerkers als gevolg van het faillissement zeer te betreuren is. Het is heel goed dat de continuïteit van zorg en ondersteuning aan cliënten niet in gevaar is gekomen, mede dankzij de inspanningen van de medewerkers van Diafaan en de curator.
Erkent u dat het van belang is dat er onderzoek wordt gedaan of bestuurders van Diafaan bestuurlijk en juridisch juist gehandeld hebben in de periode voor het faillissement? Zo ja, bent u bereid te bewerkstelligen dat er een onderzoek naar wanbeheer en wanbeleid bij de Ondernemingskamer wordt aangevraagd? Zo neen, waarom niet?
De curator doet momenteel onderzoek naar de oorzaak van het faillissement van Diafaan en kijkt daarbinnen (zoals gebruikelijk is) ook naar het handelen van de bestuurders. Na afronding van dat onderzoek is het aan de curator om te besluiten of de resultaten hem aanleiding geven tot vervolgstappen.
Alfahulpen in de thuiszorg |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op de eerder gestelde vragen over «Minder uren, meer zelf doen en meer alfahulpen»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de reactie van de gemeente Oude IJsselstreek op de door u gegeven antwoorden? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ja, ik heb kennis genomen van de persverklaring die de gemeente Oude IJsselstreek als reactie op eerder genoemde Kamervragen heeft gepubliceerd. 2 De gemeente heeft mij geïnformeerd dat zij naar aanleiding van de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep en de rechtbank Midden-Nederland heeft besloten een pas op de plaats te maken met de plannen voor de algemene voorziening en in het licht van deze rechterlijke uitspraken en het voorgenomen wetsvoorstel eerst alternatieven zal onderzoeken. Dit vind ik een verstandig besluit.
Wat vindt u van de opmerking van de gemeente Oude IJsselstreek dat men «nog moet zien of de (door u) aangekondigde wetgeving er ooit komt»? Is het niet zo dat de afspraken van 4 december 2015 over onder meer het verbieden van alfahulpen ook gemaakt zijn door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), die daarbij ook de gemeente Oude IJsselstreek vertegenwoordigde?
Ik heb de gemeente geconsulteerd en dit blijkt een onjuist citaat. De gemeente heeft in dit kader geschreven: «Van Rijn heeft aangekondigd een conceptversie van de nieuwe wetgeving ter consultatie voor te zullen leggen aan betrokken partijen. Dit heeft nog niet plaatsgevonden.» Op het moment van deze uitspraak was het concept wetsvoorstel nog niet ter consultatie aan de gemeenten voorgelegd. Inmiddels zijn de gemeenten geconsulteerd en heeft de gemeente Oude IJsselstreek zowel in haar persverklaring als in contact met het ministerie aangegeven dat zij zich bij een wetswijziging aan de wet zal houden en haar voorziening inricht binnen de wettelijke kaders.
Wat vindt u van de opvatting van de gemeente Oude IJsselstreek dat het niet haar taak is informatie te verschaffen over de arbeidsrechtelijke aspecten van het fenomeen alfahulp? Bent u van mening dat gemeenten zich, in het kader van de voorbeeldfunctie van de overheid, terdege rekenschap dienen te geven van bedoelde aspecten en daarover ook hun burgers (als die bijvoorbeeld moeten kiezen voor het al dan niet gebruikmaken van alfahulp) moeten informeren?
Ja, dat ben ik van mening. De gemeente Oude IJsselstreek geeft aan mij aan dit ook te doen.
Heeft u kennisgenomen van de bewering van de gemeente Oude IJsselstreek dat alfahulpen zich voor een laag bedrag prima zouden kunnen verzekeren voor zulke zaken als ziekte en werkloosheid? Bent u bereid een overzicht te verschaffen van de mogelijk- en onmogelijkheden om als alfahulp via verzekeringen of anderszins recht te kunnen doen gelden op alle arbeidsvoorwaarden die men zou hebben als sprake zou zijn van een dienstverband onder de op werknemers in de thuiszorg van toepassing zijnde cao, de daarmee gepaard gaande kosten en het vervolgens voor de alfahulpen in kwestie resterende netto inkomen? Wat vindt u een fatsoenlijk netto inkomen per uur voor een thuiszorgmedewerker na aftrek van de hiervoor genoemde kosten?
De gemeente heeft mij geïnformeerd dat zij raadsvragen heeft beantwoord over de mogelijkheden voor een alfahulp om zich vrijwillig te verzekeren voor langdurige ziekte en werkloosheid.
Ik kan u informeren dat dienstverleners aan huis die werken op basis van de Regeling dienstverlening aan huis zich vrijwillig kunnen verzekeren tegen ziekte, arbeidsongeschiktheid of werkloosheid. Dienstverleners aan huis kunnen alleen een WW-verzekering afsluiten in combinatie met een Ziektewetverzekering. Het dagloon van de verzekering voor de WW moet gelijk zijn aan dat van de Ziektewetverzekering. De premie van de Ziektewetverzekering en de premie van de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WIA-verzekering) kunnen worden afgetrokken van de aangifte inkomstenbelasting.
De Regeling dienstverlening aan huis is bedoeld voor particulieren die een dienstverlener willen inhuren voor huishoudelijk werk in en om het huis voor minder dan vier dagen per week. De particulier moet zorg dragen voor een veilige en gezonde werkplek, minimaal het wettelijk minimumloon en 8% vakantiegeld betalen, betaalt de dienstverlener door bij vakantie en betaalt de dienstverlener door bij ziekte voor een periode van maximaal zes weken.
De arbeidsvoorwaarden voor thuiszorgmedewerkers in dienst bij thuiszorginstellingen die huishoudelijke hulp verlenen zijn door werkgevers en werknemers vastgelegd in de cao Verpleging, Verzorging en Thuiszorg. Voor medewerkers die werken op basis van de Regeling dienstverlening aan huis is geen algemeen verbindend verklaarde cao van toepassing. De arbeidsvoorwaarden komen in dat geval tot stand in overleg tussen de pgb-houder en de alfahulp, met als ondergrens het wettelijk minimumloon.
Het artikel 'Griffierecht hoort in het medisch tuchtrecht niet thuis' |
|
Michiel van Nispen (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u nog steeds van plan een griffierecht van € 50 in te voeren voor het tuchtrecht in de gezondheidszorg? Zo ja, wat zijn hiervoor precies uw redenen?
Ja, dit is kabinetsbeleid. Het invoeren van griffierecht voor het tuchtrecht in de gezondheidszorg is in navolging van de juridische beroepen (advocaten, gerechtsdeurwaarders, notarissen). Het griffierecht voor advocaten is al ingevoerd (artikel 46e, eerste lid, Advocatenwet) en het wetsvoorstel dat dit ook voor notarissen en gerechtsdeurwaarders voorstelt wordt nu in de Eerste Kamer behandeld (Kamerstuk 34 145). Ook de accountants kennen overigens een griffierecht (van 70 euro) voor tuchtzaken (artikel 23, eerste lid, Wet tuchtrechtspraak accountants).
Vindt u dat er buitensporig veel tuchtklachten worden ingediend waar iets tegen gedaan moet worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de tweede evaluatie van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) blijkt dat er veel tuchtklachten worden ingediend die niet bij het tuchtcollege thuis horen. In de periode 2007–2013 zijn jaarlijks gemiddeld tweederde van alle klachten in raadkamer afgewezen omdat de klager niet-ontvankelijk was (de klacht was bijvoorbeeld ingediend tegen een – tijdens de gedragingen waarover werd geklaagd – niet-geregistreerde beroepsbeoefenaar), omdat de klacht kennelijk ongegrond was (de klacht was bijvoorbeeld van onvoldoende gewicht om te leiden tot een tuchtmaatregel) of omdat de klager de klacht introk. Slechts een derde van alle klachten bleek van voldoende gewicht om te kunnen leiden tot een mondelinge behandeling ter zitting. Het totaal percentage gegrond bevonden klachten (in raadkamer en op zitting) ligt in de periode 2007–2013 jaarlijks op gemiddeld 15% van het aantal klachten dat de regionale tuchtcolleges jaarlijks afhandelt.
Wat is uw reactie op het artikel «Griffierecht hoort in het medisch tuchtrecht niet thuis»?1
Ik deel de mening dat het tuchtrecht in de gezondheidszorg het algemeen belang van het bewaken en bevorderen van de kwaliteit van de gezondheidszorg dient. Een laagdrempelig griffierecht bevordert dat de klager een afweging maakt om een tuchtklacht in te dienen of gebruik te maken van andere mogelijkheden. Zo kan voorkomen worden dat de tuchtcolleges onnodig worden belast met lichte klachten die sneller en beter elders kunnen worden afgehandeld, bijvoorbeeld via het klachtrecht. Door de tuchtcolleges op die manier te ontlasten kunnen zij zich bezig houden met de (zwaardere) klachten waarvoor het tuchtrecht bedoeld is. Enerzijds leidt invoering van het griffierecht tot een drempel. Anderzijds krijgt de klager ondersteuning bij het formuleren/wijzigen van de klacht (via advies door een onafhankelijke functionaris). Tevens geldt dat bij gegronde klachten het griffierecht wordt terugbetaald aan de klager.
Deelt u de mening dat het tuchtrecht in de gezondheidszorg niet het belang van de klager dient, maar het algemeen belang van het bewaken en bevorderen van de kwaliteit van de gezondheidszorg? Zo niet, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt het invoeren van een griffierecht zich hiertoe?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid uw plannen om griffierecht in te voeren in het medisch tuchtrecht terug te trekken? Zo niet, waarom niet?
Ik ben voornemens om een wetsvoorstel voor te leggen aan het parlement om het griffierecht op te nemen in de Wet BIG. Zie mijn antwoord op de vragen 2 t/m 4.
Driezorg in Zwolle en de Wet normering topinkomens |
|
Carola Schouten (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het jaarverslag 2015 van Driezorg in Zwolle?
Ja.
Klopt het dat de directeur bij beëindiging van zijn contract vanwege een «verschil van mening» met de raad van toezicht ruim € 426.000 meekrijgt?
In het jaarverslag van Driezorg over 2015 staat aangegeven dat de oud-directeur een ontslagvergoeding meekrijgt van 426.113 euro wegens beëindiging van het dienstverband.
Hoe verhoudt dit zich tot de Wet normering topinkomens?
Dit bedrag is boven de grens die wordt gehanteerd in de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT). Voor uitkeringen in verband met de beëindiging van het dienstverband geldt dat deze tot vier jaar na inwerkingtreding van de WNT (2013) moeten worden gerespecteerd. Na 2016 geldt dat een uitkering in verband met de beëindiging van het dienstverband niet meer mag bedragen dan € 75.000.
Bent u bereid het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG) hiernaar onderzoek te laten doen?
De afspraken in het kader van het beëindigen van het dienstverband stammen van voor de inwerkingtreding van de WNT. Ook heeft de accountant gecontroleerd op naleving van de WNT en daarbij geen onrechtmatigheden geconstateerd. Desondanks zal het CIBG een onderzoek uitvoeren om zeker te stellen dat er geen sprake is van overtredingen.
Klopt het dat Driezorg in financieel zwaar weer zit? Hoe beoordeelt u in dit licht de vergoeding aan de directeur?
Het jaarverslag van Driezorg spreekt over een moeilijk jaar 2010. De WNT is niet voor niets ingevoerd. Exorbitante vergoedingen zijn hiermee aan banden gelegd.
Deelt u de mening dat deze beloningen in de zorgsector exorbitant zijn en niet getolereerd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht “Gemeentelijke e-mail slecht beveiligd” |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gemeentelijke e-mail gênant slecht beveiligd?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de beveiliging van gemeentelijke e-mail?2 3
Ja.
Is het waar dat nog steeds vrijwel geen enkele gemeente voldoet aan de verplichte beveiligingsstandaarden voor e-mail? Zo ja, heeft u zicht op hoeveel gemeente niet voldoen aan de verplichte beveiligingsstandaarden voor e-mail? Zo nee, waarom niet?
In het bericht wordt gerefereerd aan de open beveiligingsstandaarden DKIM+SPF+DMARC (anti-phishing), DNSSEC (domeinnaambeveiliging) en STARTTLS (beveiligde verbindingen).
DKIM+SPF en DNSSEC staan op de pas-toe-of-leg-uit lijstvan het Forum Standaardisatie. DMARC en STARTTLS in combinatie met DANE zijn kandidaat om opgenomen te worden. De open standaarden die op de pas-toe-of-leg-uit lijst staan, zijn verplicht bij aanschaf, aankoop, aanbesteding of ontwikkeling van nieuwe diensten.
Volgens cijfers van het Bureau Forum Standaardisatie [https://www.forumstandaardisatie.nl/fileadmin/os/publicaties/Monitor_OSb_2015_Definitief.pdf] was DKIM in 2015 bij 77 gemeenten geïmplementeerd. Concluderend meldt het rapport (p. 24): «Iets meer dan één vijfde van de domeinnamen van overheden is in 2015 voorzien van een DKIM-configuratie. De verschillen tussen de verschillende overheden zijn niet groot.»
Voor deze standaarden is door het Nationaal Beraad een adoptie-impuls afgesproken, met het streefbeeld om de beveiligingsstandaarden die reeds op de pas-toe-of-leg-uit-lijst staan (TLS, DKIM+SPF en DNSSEC) – daar waar van toepassing – uiterlijk eind 2017 te hebben geïmplementeerd.
Gemeenten werken op verschillende fronten aan de bestrijding van spam en phishing. In de eerste plaats gaat het om het vergroten van de bewustwording binnen gemeenten; dit geldt eveneens voor burgers en bedrijven. In de tweede plaats zijn er additionele maatregelen zoals antispam- en antivirusoplossingen voor e-mail en firewallinstellingen.
De Informatiebeveiligingsdienst voor gemeenten (IBD) maakt factsheets rond de implementatie van DMARC, SPF en DKIM, om gemeenten op de hoogte te brengen van de standaarden en de voordelen van het implementeren ervan. Verder informeert IBD de betrokken leveranciers van klantcontactcentra, hostingpartijen, providers e.d. over de standaarden, zodat ze zich klaar kunnen maken voor vragen van gemeenten.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat, vanwege de gebrekkige beveiliging van e-mailverkeer van gemeenten, de persoonsgegevens die worden uitgewisseld in verkeerde handen kunnen vallen? Zo ja, hoe gaat u de desbetreffende gemeenten daar op aanspreken? Zo nee, waarom niet?
De betreffende standaarden DKIM / DMARC en SPF zorgen voor e-mailauthenticatie; hiermee wordt het mogelijk dat de ontvanger de identiteit van de afzender deels controleert. De standaarden hebben een belangrijke functie bij de mogelijke herkenning van spam en phishing voor zover deze gebruik maken van spoofing (waarbij een verzender zich voordoet als een ander).
Gebruik van deze standaarden is één van de schakels in de bestrijding van phishing en de beveiliging van persoonsgegevens. Omdat behalve gebruik van deze standaarden ook andere maatregelen genomen worden, onderschrijf ik niet dat door het enkele feit dat deze standaarden niet worden gebruikt persoonsgegevens in verkeerde handen vallen.
Heeft u er zicht op in hoeveel gemeenten geen STARTLLS-standaard wordt aangehouden en er daardoor geen beveiligde internetverbinding mogelijk is?
De standaard STARTTLS is in combinatie met DANE (voor beveiligde mailverbindingen) in behandeling genomen door het Forum Standaardisatie en kan daardoor, mogelijk al in 2016, worden opgenomen op de lijst met open standaarden. Het Forum Standaardisatie zal vanaf dan ook de implementatie bij aanschaf, aankoop en aanbestedingen monitoren.
Wat is volgens u de oorzaak van het probleem dat gemeenten de verplichte internetstandaarden voor de beveiliging van e-mail niet aanhouden? Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze standaarden in alle gemeenten gehandhaafd worden?
De internetstandaarden die op de pas-toe-leg-uit-lijststaan, zijn verplicht bij aanschaf, aankoop, ontwikkeling of aanbesteding van nieuwe diensten, tenzij er een zwaarwegende reden is om hiervan af te wijken. Het handhaven in bestaande situaties is niet aan de orde. De versnelde implementatie is onderdeel van een lokaal afwegingskader.
Door het uitvoeren van een impactanalyse heeft de IBD uitgezocht welke impact de implementatie van deze standaarden voor gemeenten heeft. Hieruit blijkt dat de implementatie van de standaarden meer impact heeft naarmate de organisatie groter en complexer is. Voor met name DMARC moeten alle gemeentelijke mailstromen in kaart zijn gebracht en worden vertaald in beveiligingsregels. Het fout instellen van deze standaarden leidt tot een verstoring in e-mail van en aan de gemeente.
Zoals ik uw Kamer heb aangegeven in mijn brief met uitgangspunten wetgeving GDI (Kamerstuk 26 643 nr. 373) werk ik in deze wet aan een grondslag waarmee – nader te bepalen – standaarden uit de pas-toe-of-leg-uit-lijst wettelijk verplicht kunnen worden gesteld voor bestuursorganen, onder andere voor uniformering voor burgers en bedrijven, en het garanderen van communicatie. Daarbij speelt ook informatiebeveiliging een rol. De VNG onderschrijft die uitgangspuntenbrief.
Hebben de gemeenteraden en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) voldoende middelen om toezicht te houden op de naleving van de wettelijk geldende eisen voor de verwerking van persoonsgegevens? Geven de gemeenteraden en de AP voldoende prioriteit aan het toezicht houden op de naleving van de wettelijk geldende eisen voor de verwerking van persoonsgegevens? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat hier meer prioriteit aan wordt gegeven? Zo ja, hoe kan het dan nog steeds mis gaan?
Gemeenteraden bestaan uit gekozen volksvertegenwoordigers. Op grond daarvan en de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van gemeenten voortvloeiend uit de Grondwet en de Gemeentewet, voeren gemeenten hun wettelijke taken zelfstandig uit. In die zin acht ik gemeenteraden en het gemeentebestuur zeer wel in staat om zorg te dragen voor de naleving van privacyregels en voor een afdoende niveau van de gemeentelijke informatieveiligheid. Desalniettemin kan het Rijk op grond van de Gemeentewet – in het kader van interbestuurlijk toezicht – toezicht houden op het gemeentebestuur. Dat is bij mijn weten nog niet voorgekomen in het geval van tekortkomingen op het gebied van de verwerking van persoonsgegevens of informatieveiligheid.
Het specifieke toezicht op de naleving van de wettelijke bepalingen inzake de verwerking van persoonsgegevens wordt gehouden door de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). De AP richt als onafhankelijke toezichthouder haar eigen toezicht in. In het uitvoeren van haar toezichthoudende en handhavende taak stelt de AP prioriteiten op basis van criteria, zoals de ernst en de duur van de overtreding.
De AP dient haar taken in onafhankelijkheid te kunnen uitoefenen, zonder inmenging van buitenaf. Daarnaast kan ik u mededelen dat er geen signalen bekend zijn waaruit blijkt dat de AP tekortschiet in het houden van toezicht op de naleving van de wettelijke eisen voor de verwerking van persoonsgegevens.
Herinnert u zich uw antwoorden op de vele vragen die gesteld zijn over de beveiliging en verwerking van persoonsgegevens in gemeenten?4 5 6 7
Ja.
Deelt u de mening dat gemeenten onzorgvuldig omgaan met de persoonsgegevens van hun inwoners? Deelt u de mening dat het bericht «Gemeentelijke e-mail gênant slecht beveiligd» past in dit beeld?
Neen. Gemeenten hebben zich gecommitteerd aan de beveiliging van persoonsgegevens en hechten hieraan grote waarde. De implementatie van open standaarden heeft een plek in de activiteiten die gemeenten ontplooien om het gemeentelijk informatielandschap te beveiligen conform de uitgangspunten en kaders van hun gemeenschappelijk normenkader de Baseline Informatiebeveiliging Nederlandse Gemeenten (BIG). De volgorde van implementatie van maatregelen (ook technische detailmaatregelen, maar vooral ook fysieke en organisatorische maatregelen) is gebaseerd op een lokale risicoafweging waar het college van B&W voor verantwoordelijk is.
Zijn er volgens u ook goede voorbeelden van gemeenten die voldoen aan alle wettelijke eisen en zorgvuldig omgaan met de persoonsgegevens van burgers? Welke zijn dit? Waarom lukt het hier wel? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit goede voorbeeld gedeeld wordt met andere gemeenten?
Zonder in te gaan op de specifieke casuïstiek van individuele gemeenten, zijn er voorbeelden bekend van gemeenten waar bijvoorbeeld de gemeentelijke rekenkamer onderzoek heeft gedaan naar de mate van beveiliging van informatie. Dergelijke onderzoeken stellen college en raad in de gelegenheid om het niveau van informatieveiligheid te verhogen.
Uiteraard moeten gemeenten voldoen aan wettelijke eisen en dienen ze zorgvuldig om te gaan met persoonsgegevens. Dat wil niet zeggen dat er nooit iets mis gaat. Gemeenten werken aan bewustwording bij medewerkers, werken aan informatieveiligheid en weten zich gesteund door de IBD. De IBD draagt ook bij aan kennisdeling op het gebied van best practices. Daarnaast is privacy een belangrijk onderdeel van het programma ISD van de VNG. Ook via dat programma worden vele goede praktijken van gemeenten gedeeld.
Wat vindt u het voorstel om naast de Baseline Informatiebeveiliging Nederlandse Gemeenten (BIG) een privacy-BIG in te stellen om de privacy van burgers te waarborgen? Bent u inmiddels in gesprek met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en KING (Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten) over de haalbaarheid van zo'n privacy-BIG en wat is de stand van zaken met betrekking tot dit voorstel?
De Baseline Informatiebeveiliging Nederlandse Gemeenten (BIG) maakt deel uit van de Resolutie Informatieveiligheid waarmee de leden van de VNG op 29 november 2013 hebben ingestemd. Een voorstel om daarnaast een privacy-BIG in te stellen, lijkt me in dat kader iets voor de gemeenten om te besluiten.
VNG en gemeenten vinden, net als ik, een goede omgang met privacy zeer belangrijk. Onlangs werd op de ALV van de VNG privacy als prioriteit op de agenda gezet met het Position Paper Privacy. Gemeenten geven daarin aan dat het borgen van privacy en een correcte gegevensbescherming in alle gemeenten van groot belang zijn en een zeer belangrijke basis voor het vertrouwen van burgers, bedrijven, ketenpartners en medeoverheden in gemeenten. Gemeenten willen hun inzet op het gebied van het privacyvraagstuk versterken en collectiviseren. In het position paper zijn hiervoor tien actiepunten opgenomen. Een van de actiepunten houdt in dat de VNG in overleg met bestuurders (waaronder ook raadsleden), ambtenaren, ketenpartners en experts onderzoek doet naar de mogelijkheid om gezamenlijke privacykaders (normen) te ontwikkelen. Ik blijf in contact met de VNG over de ontwikkelingen en voortgang hiervan.
De 24/7 opening van Holland Casino in Rotterdam |
|
Gert-Jan Segers (CU), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Ingrijpen tegen komst 24/7-casino Rotterdam»?1
Ja.
Wat vindt u van de komst van het eerste 24-uurscasino van Holland Casino in Rotterdam? Mogen in de toekomst van u meer casino’s 24 uur, zeven dagen per week, open zijn?
De wet en -regelgeving omtrent kansspelen regelt niets met betrekking tot de tijden waarop een speelcasino open mag zijn. De keuze hierover is aan het lokale gezag gelaten. Ik zie ook geen reden waarom de openingstijden niet aan het lokale gezag gelaten kunnen worden.
Hoe verhoudt een 24-uurscasino zich tot de wettelijke verantwoordelijkheid van Holland Casino om gokverslaving tegen te gaan?
Elke vergunninghouder op grond van de Wet op de kansspelen heeft een wettelijk verankerde zorgplicht (artikel 4a Wok). Dit houdt in dat de vergunninghouder de speler voldoende moet informeren over de risico’s van de deelname aan casinospelen, problematisch speelgedrag zo snel mogelijk moet signaleren, de speler tijdig en adequaat feedback op het speelgedrag moet geven en maatregelen moet nemen om de speler zijn speelgedrag te laten matigen indien daar aanleiding toe is. Ook moet de aanbieder de speler op mogelijkheden voor hulpverlening wijzen. Deze zorgplicht is onverkort van toepassing, ongeacht het tijdstip waarop kansspelen worden aangeboden.
Kunt u bevestigen dat Jellinek Verslavingszorg en de Stichting Anonieme Gokkers Omgeving Gokkers (AGOG) Holland Casino eerder opriepen om dit plan af te blazen, vanwege de gokverslavingsrisico’s van een 24-uurs openstelling? Waarom heeft Holland Casino dit plan toch doorgedrukt? Steunt u de oproep vanuit de verslavingszorg? Zo nee, waarom niet?
Uit het aangehaalde artikel blijkt dat Jellinek Verslavingszorg en de Stichting Anonieme Gokkers Omgeving Gokkers (AGOG) Holland Casino hebben opgeroepen om dit plan af te blazen. Ik heb hier geen contact over gehad met genoemde partijen. Ik heb ook geen inzicht in de motivering van Holland Casino om de openstelling ondanks de oproepen toch te verruimen. Ik ben van mening dat kansspelverslavingsrisico’s zo veel mogelijk voorkomen moeten worden, maar ik zie geen reden waarom een 24-uurs openstelling vanuit de beleidsdoelen van het kansspelbeleid een principieel bezwaar is. De houders van vergunningen op grond van de Wet op de kansspelen zijn verplicht maatregelen en voorzieningen te treffen die nodig zijn om verslaving aan de door hen georganiseerde spelen zoveel mogelijk te voorkomen. Het is aan de vergunninghouder om aan de Kansspelautoriteit aan te tonen dat deze voldoet aan zijn zorgplicht.
Klopt het dat burgemeester Aboutaleb geen enkele zeggenschap heeft over het openen van een 24-uurscasino, zoals hij aan de raad van Rotterdam heeft geschreven? Zo ja, vindt u ook dat burgemeesters en raadsleden meer zeggenschap zouden moeten hebben over het openen van een 24-uurscasino in hun stad of dorp? Zo ja, hoe gaat u dat regelen? Zo nee, waarom niet?
Rotterdam is, na gemeenteraadsbesluit daartoe, in 1985 aangewezen als vestigingsplaats voor een speelcasino. De vestigingsplaatsen zijn thans opgenomen in de Beschikking Casinospelen. In de aangewezen gemeenten mag Holland Casino als enige vergunninghouder casinospelen aanbieden conform de vereisten die hier bij of krachtens de Wet op de kansspelen aan worden gesteld. Daarin zijn geen nadere regels gesteld aan de openingstijden van een speelcasino. De openingstijden zijn een lokale aangelegenheid die bijvoorbeeld per APV en drank- en horecawetvergunning geregeld kunnen worden. Uit de antwoorden van het College van burgemeester en Wethouders aan de Rotterdamse gemeenteraad maak ik op dat Rotterdam in dit licht een weloverwogen keuze maakt voor een 24-uurs economie.
Wanneer bent u over het voornemen tot de proef met 24-uursopenstelling geïnformeerd? Bent u bereid het bestuur van Holland Casino een aanwijzing te geven om deze proef in te trekken?2
Holland Casino heeft mij niet geïnformeerd over een proef met een 24-uursopenstelling en hoeft dat ook niet te doen. Op grond van de Beschikking Casinospelen, waar u naar verwijst, dient Holland Casino de Kansspelautoriteit te informeren over proefopstellingen ten aanzien van het uitbreiden van het aanbod aan spelsoorten. Aanpassing (verruiming) van de openingstijden is echter geen uitbreiding van het aanbod in de zin van de Beschikking Casinospelen. Desgevraagd heeft de Kansspelautoriteit aan mij aangegeven niet tevoren geïnformeerd te zijn. De Kansspelautoriteit kan geen aanwijzing geven ten aanzien van de proef met betrekking tot de openingstijden.
Indien deze plannen doorgaan, bent u bereid een nulmeting uit te laten voeren om vast te kunnen stellen of de verruimde openingstijden van invloed zijn op gokverslaving?
Momenteel wordt een bredere nulmeting uitgevoerd ten behoeve van de monitoring en evaluatie van de effecten van de voorgestelde regulering van kansspelen op afstand.3 Deze nulmeting meet ook de actuele stand van zaken rondom de prevalentie van kansspelverslaving op de speelcasinomarkt. De resultaten van de nulmeting worden in de komende maanden verwacht. Drie jaar na inwerkingtreding van het wetsvoorstel Kansspelen op afstand wordt een nieuwe meting rondom de prevalentie van kansspelverslaving verricht. Daarnaast voert de Kansspelautoriteit jaarlijks een marktscan uit. Op basis van deze scans en de resultaten van de metingen kunnen de ontwikkelingen rondom kansspelverslaving nader geduid worden. Ik verwacht dat de bestaande metingen volstaan.
Bent u bereid het in de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel omtrent de modernisering van het speelcasinoregime zodanig aan te passen dat wettelijk of via lagere regelgeving niet wordt toegestaan dat in een casino 24/7 gespeeld kan worden?
Het speelcasinoregime is erop gericht de vraag naar kansspelen van het illegale aanbod te kanaliseren naar het legale aanbod. Het vergunde speelcasino aanbod is omgeven met waarborgen om kansspelverslaving tegen te gaan, consumentenbescherming te waarborgen en fraude en andere criminaliteit tegen te gaan. Indien blijkt dat er op niet-reguliere tijdstippen een vraag naar kansspelen is, zie ik liever dat aan die behoefte voldaan wordt door gereguleerd aanbod dan dat consumenten illegaal aanbod op zoeken. Op dit moment zie ik geen aanleiding een dergelijke beperking voor te stellen.
Hoe beoordeelt u de opsplitsing van het pand in Rotterdam (twee gedeelten, één voor speeltafels en één voor gokautomaten) in het licht van de opvatting van dit kabinet over de ongewenste scheiding hiervan binnen een casino? («Een speelcasino dat geen tafelspelen aanbiedt, kan dan ook niet worden aangemerkt als een speelcasino, maar lijkt daarentegen veel meer op een speelautomatenhal. Omdat de vraag naar tafelspelen moet kunnen worden toegeleid naar legaal aanbod (de kanalisatiegedachte), zijn vergunninghouders verplicht om tafelspelen in hun speel-casino aan te bieden»).3
Het aanbieden van tafelspelen vind ik een wezenskenmerk van een compleet spelaanbod in een speelcasino. Tegelijk dient het handelen van Holland Casino beoordeeld te worden vanuit de thans geldende wet- en regelgeving ten aanzien van het aanbieden van kansspelen. Het oordeel of Holland Casino met een dergelijke opsplitsingvoldoende navolging geeft aan de bij of krachtens de Wet op de kansspelen gestelde vereisten is aan de Kansspelautoriteit.
Het bericht ‘Cyber security van apparatuur in ziekenhuizen kwetsbaar’ |
|
Pia Dijkstra (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Cyber security van apparatuur in ziekenhuizen kwetsbaar»?1
Ja
In hoeverre zijn er bij u besmettingsgevallen met malware bij Nederlandse ziekenhuizen bekend?
Bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) zijn geen concrete meldingen van cyber incidenten bekend. Bij het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) zijn er in het afgelopen jaar twee vrijwillige meldingen van malware besmettingen geweest. Zoals eerder aangegeven in de beantwoording van vragen van de leden Pia Dijkstra en Kees Verhoeven (d.d. 11 mei 2016) betreffen deze meldingen aanvallen op kantoorautomatisering en zijn er bij het NCSC geen signalen bekend dat deze aanvallen hebben geresulteerd in grootschalige uitval of verstoring.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen, waarin u zei dat «het de eigen verantwoordelijkheid van ziekenhuizen is om de informatiebeveiliging op orde te hebben»? Kunnen ziekenhuizen de expertise van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) inroepen om hun informatiebeveiliging op orde te krijgen? Zo nee, waarom niet?2
Ja
In eerdere beantwoording is aangegeven dat informatiebeveiliging een eigen verantwoordelijkheid van de zorginstelling is, ongeacht de mate van ondersteuning die het NCSC een partij biedt. In de EU richtlijn inzake Netwerk- en Informatiebeveiliging (NIB) wordt de zorgsector overigens wel aangewezen als sector waarbinnen moet worden bepaald welke specifieke organisaties aanbieders van essentiële diensten zijn en in verband hiermee onder bepaling van de richtlijn komen te vallen. Over de implementatie van de NIB-richtlijn en verdere acties wordt de Tweede Kamer door de Minister van Veiligheid en Justitie geïnformeerd.
Er is sprake van een omvangrijk aantal activiteiten op het gebied van cybersecurity in de zorg, die met betrokkenheid van het NCSC, worden ontplooid. Allereerst heeft het NCSC in samenwerking met de sector een Information Sharing and Analysis Centre (ISAC) voor de zorg opgezet. Een ISAC is een publiek-privaat sectoraal samenwerkingsverband, waarbinnen op tactisch niveau deelnemers van verschillende ziekenhuizen onderling informatie en ervaringen uitwisselen over cybersecurity en kwetsbaarheden in de sector («situational awareness»).
Daarnaast wordt gewerkt aan de inrichting van een Computer Emergency Response Team (CERT) voor de zorg (Z-CERT). Tot slot publiceert het NCSC openbare kennisproducten (o.a. het Cybersecurity Beeld Nederland (CSBN) en Factsheets) die zorginstellingen kunnen gebruiken bij het verbeteren van hun informatiebeveiliging.
Binnenkort verschijnt ook de tweede druk van het «Convenant Veilige toepassing van medische technologie». Het convenant is een veldnorm voor de instellingen voor medisch-specialistische zorg en biedt handvatten voor de totale levenscyclus van een medisch hulpmiddel. Daarin wordt het aspect «cybersecurity» aangemerkt als onderdeel van de risicoanalyse.
Bent u bereid onderzoek te doen onder Nederlandse ziekenhuizen en andere zorginstellingen, naar het voldoen van apparatuur aan de privacyregelgeving, het gebruikmaken van versleutelde verbindingen bij op het netwerk aangesloten apparaten en beleid rondom het dichten van kwetsbaarheden in software van medische apparatuur?
Informatiebeveiliging is een eigen verantwoordelijkheid van een zorginstelling. De NEN 7510 (en NEN 7512) – waar de ziekenhuizen nu al aan moeten voldoen – geven allerlei technische en organisatorische normen hoe informatiebeveiliging en privacy kan worden bereikt. Deze normen zijn zowel gericht op het voorkómen van incidenten als op het voorbereid zijn wanneer ze optreden. Ziekenhuizen zullen zelf moeten nagaan of nieuwe apparatuur voldoet aan de beveiligingseisen die in deze normen zijn gesteld. Ziekenhuizen kunnen hun informatiebeveiligingsbeleid en de beveiligingsmaatregelen ook periodiek laten auditen.
Informatiebeveiliging van medische hulpmiddelen, waaronder medische apparatuur, maakt deel uit van het ontwikkel (design) proces. In de essentiële eisen die de huidige Europese Medische Hulpmiddelen Richtlijn voorschrijft staat dit weliswaar nog niet expliciet zo genoemd, maar in de tekst van de aankomende verordening wel. Onder Nederlands Voorzitterschap is op 15 juni jl. over deze verordening politiek akkoord bereikt.
De IGZ ziet toe op de naleving van relevante wet- en regelgeving op het gebied van informatiebeveiliging in de zorg, voor zover die raakt aan kwaliteit en veiligheid van zorg. Het genoemde convenant bij het antwoord op vraag 3 valt hier ook onder.
In het Algemeen Overleg van woensdag 29 juni heb ik de TK geïnformeerd over mijn aangekondigde onderzoek, een quickscan, dat ik uitvoer naar de praktijk rond de privacybescherming en omgang met informatiebeveiliging in de ziekenhuizen en GGZ-instellingen. Hierin zal ik onder meer kijken naar de omgang met medische gegevens, de vindbaar- en toegankelijkheid daarvan en voor wie, hoe groot de rol is die privacy en informatiebeveiliging speelt in de eigen dienstverlening en bij uitbesteding van bijvoorbeeld het digitaliseren van patiëntendossiers, of er in de instelling specifiek mensen zijn die verantwoordelijk zijn voor de informatiebeveiliging en hoe deze verantwoordelijkheid is belegd in de Raad van Bestuur en of er geoefend wordt in de organisatie met informatiebeveiligingsincidenten (bijvoorbeeld een hack).
Deelt u de mening dat de maatschappelijke acceptatie van medische innovaties afhangt van het vertrouwen dat patiënten hebben in de (cyber)veiligheid van het apparaat en de veilige omgang met gegenereerde (persoons)gegevens? Zo ja, op welke manier draagt u daaraan bij? Zo nee, waarom niet?
Veiligheid van medische hulpmiddelen is een belangrijke voorwaarde voor het gebruik. Medische hulpmiddelen dienen, voordat zij tot de markt worden toegelaten, beoordeeld te worden om te bepalen of zij geproduceerd zijn conform de essentiële eisen van de Europese Medische Hulpmiddelen Richtlijn. Cyberveiligheid vormt een groeiend onderdeel van deze beoordeling, gezien de toegenomen verbondenheid van medische apparatuur met de lokale zorginformatiesystemen en de data die deze apparaten verzamelen en verwerken. Er wordt veelal gewerkt volgens de privacy en security by design principes3, waarbij de apparaten niet zonder reden verbonden zijn met openbare netwerken en data niet zonder reden beschikbaar wordt gesteld aan anderen. De beoordeling en certificering van medische hulpmiddelen gebeurt aan de hand van internationale normen, waarin privacy en cyberveiligheid ook meegenomen worden.
Er is een groeiend bewustzijn rondom de risico’s van de steeds meer verbonden medische apparaten. Tevens wordt gewerkt aan het vergroten van het risicobewustzijn bij zorgverleners en instellingen op het gebied van cyberveiligheid en privacy. Zo heeft de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) een Netwerk Informatiebeveiliging waar kennis en ervaring wordt uitgewisseld, is er een 4-daagse cursus informatieveiligheid ontwikkeld en wordt dit jaar voor het zesde jaar een bewustwordingsweek georganiseerd waar zorgverleners in ziekenhuizen worden gewezen op de risico’s van cyberveiligheid en privacy, en de maatregelen die zij daartegen kunnen nemen. Voor meer informatie daarover verwijs ik u naar http://www.zorgzekeren.nl/. Ik steun dit initiatief van harte.
Bent u bereid, gezien het belang van medische innovaties voor de kwaliteit van de zorg, om een landelijke aanpak te organiseren om de cyber veiligheid van ziekenhuizen en andere zorginstellingen te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
De eerder genoemde Z-CERT is een landelijk georganiseerde aanpak om cyberveiligheid in de ziekenhuizen te verhogen. De ISAC, heeft eveneens als doel om de cyberveiligheid door de uitwisseling van kennis en informatie te verhogen en is reeds landelijk georganiseerd.
Daarnaast zal ik, zoals eerder ook al in antwoorden op Kamervragen heb aangegeven, met de leden van het Informatieberaad (ondermeer de zorgkoepels, Vereniging Nederlandse Gemeenten, Zorgverzekeraars Nederland) bespreken of het noodzakelijk is om aanvullende maatregelen te nemen om extra waarborgen te realiseren en «privacy en security by design4» te stimuleren.
Tot slot verwijs ik naar het aangekondigde onderzoek, een quickscan, rond de privacybescherming en omgang met informatiebeveiliging binnen de ziekenhuizen en GGZ-instellingen, waarover ik u voor eind van dit jaar informeer. Ik zal aan de hand van de bevindingen bezien wat nog extra nodig is.
Vmbo-leerlingen die aangeven onvoldoende kennis van geldzaken te hebben |
|
Perjan Moors (VVD), Karin Straus (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel op de website van de Nationale Onderwijsgids van 17 mei jongsleden over het gebrek aan kennis over geldzaken bij vmbo-leerlingen? Wat vindt u daarvan?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel en het onderzoek. Een dergelijk onderzoek geeft weer hoe jongeren vanuit hun eigen perspectief kijken naar een thema als «het leren omgaan met geld». Onderzoeken als deze laten zien dat jongeren gebaat zijn bij aandacht voor leren omgaan met geld. Dit wordt ook meegenomen bij het in kaart brengen van de curriculumbehoefte- en aanbod, zoals thans aan de orde is in het traject rond onderwijs 2032.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat leerlingen op jongere leeftijd al leren omgaan met geld? Wat gebeurt op dit moment op dat gebied, in het algemeen, maar ook meer specifiek voor de vmbo-leerlingen?
Ik deel de mening dat het relevant is dat kinderen en jongeren al vroeg leren omgaan met geld en dat ze de waarde en de functie van geld begrijpen. Uiteindelijk moeten zij financieel zelfstandig kunnen participeren in de samenleving. Een belangrijke rol is hierbij ook weggelegd voor de ouders. Zij hebben net als het onderwijs een taak bij het bevorderen van verantwoord financieel gedrag.
Aandacht voor deze thematiek is in het onderwijs geborgd via onder meer de kerndoelen in het primair onderwijs en de onderbouw (= de eerste twee of drie leerjaren) van het voortgezet onderwijs. In deze kerndoelen is vastgelegd dat leerlingen leren zich redzaam te gedragen in sociaal opzicht, waaronder als consument.2
In de rekenmethoden voor het primair onderwijs zijn bijvoorbeeld opgaven aanwezig die te maken hebben met onder meer het berekenen en schatten van geldbedragen en de waarde van geld/koopkracht.
In het voortgezet onderwijs zijn er diverse vakken waarin de thematiek rond het leren omgaan met geld terugkomt waaronder Economie, Maatschappijleer en Management & Organisatie. Dit laatste vak zal bovendien per 1 augustus 2018 vervangen worden door het vak Bedrijfseconomie, ondernemerschap en financiële zelfredzaamheid, dat voor de vierde klassen havo en vwo zal gelden.
In het kerndeel van alle beroepsgerichte examenprogramma’s staat opgenomen dat leerlingen economisch bewust moet kunnen omgaan met materialen en middelen. Bij een substantieel deel van de beroepsgerichte profielvakken in het vmbo wordt gerichte aandacht geschonken aan financiële kennis en vaardigheden. Dit geldt met name voor Economie en Ondernemen (E&O), Horeca, Bakkerij en Recreatie (HBR), Zorg en Welzijn (Z&W), Bouwen, Wonen en Interieur (BWI), Dienstverlening en Producten (D&P) en Groen.
In hoeverre is omgaan met geld nu onderdeel van de doelstellingen van het basis- en voortgezet onderwijs?
Zie het antwoord op vraag 2.
In hoeverre is het belang van het leren omgaan met geld ook verwerkt in de referentieniveaus voor rekenen?
De referentieniveaus rekenen beschrijven de te bereiken niveaus voor rekenvaardigheid. Het rekenen met geld is daar onderdeel van, in de zin dat een rekensom in een geldsituatie kan worden gegoten. Het leren omgaan met geld is geen specifiek doel van de referentieniveaus. Doel van de referentieniveaus rekenen is de beheersing van de basisvaardigheid rekenen te vergroten. Wel kan afgeleid worden dat het bijdraagt aan het financieel zelfstandig kunnen opereren in de maatschappij.
Is bij u bekend hoeveel leerlingen in het basis- en voortgezet onderwijs les krijgen in omgaan met geld? Wat zijn de redenen dat scholen hier meer of juist minder aandacht voor hebben?
In de kerndoelen voor het primair onderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs wordt aandacht besteed aan consumeren en budgetteren (kerndoel 42 voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs) en aan het zich redzaam gedragen als consument (kerndoel 35 voor het primair onderwijs). De kerndoelen gelden voor alle leerlingen. In beginsel zullen alle leerlingen tijdens hun schooltijd op een bepaalde manier hiermee in aanraking komen. Er wordt echter niet landelijk gemonitord op welke wijze en met welke intensiteit scholen aandacht besteden aan maatschappelijke thema’s zoals omgaan met geld, en ook niet waarom zij dat zo doen. Op het tweede deel van deze vraag kan ik u dan ook geen antwoord geven.
Is er in het verleden onderzoek gedaan naar de kennis van leerlingen over omgaan met geld, zo ja wat waren de conclusies hiervan?
Er zijn diverse onderzoeken gedaan naar het omgaan met geld door kinderen en jongeren, in Nederland en daarbuiten. Deze studies onderzochten met name het effect van financiële educatie.3 Over het algemeen wijzen de onderzoeken uit dat een meerderheid van de jongeren zegt voldoende te weten over omgaan met geld, maar dat zij ook graag meer onderwijs hierin zouden willen hebben. Uit enkele buitenlandse onderzoeken is ook aangetoond dat onderwijs in financiële vaardigheden een positief effect heeft op verantwoord financieel gedrag, mits dit onderwijs structureel en gedurende meerdere jaren word aangeboden.
In hoeverre is het leren omgaan met geld onderdeel van het advies Onderwijs2032?
Het belang van omgaan met geld komt in de visie van Platform Onderwijs2032 tot uiting in het curriculum via het burgerschapsonderwijs en het rekenonderwijs. Om leerlingen te helpen verantwoordelijke burgers te worden, leren ze op allerlei terreinen van het leven kritisch na te denken en probeert het onderwijs ze verantwoordelijkheid bij te brengen voor hun eigen handelen, waaronder bijvoorbeeld hun financiële mogelijkheden. Onderdeel van het rekenonderwijs kan onder andere zijn dat leerlingen leren hoe ze verantwoord met geld kunnen omgaan, zodat zij optimaal worden voorbereid op hun financiële zelfstandigheid. Zowel burgerschap als rekenen behoren tot de kern van een toekomstgericht curriculum.4
Wat zou er nog extra gedaan kunnen worden om het omgaan met geld nog nadrukkelijker in het onderwijs een plaats te geven?
Internationale onderzoeken wijzen uit dat onderwijs in omgaan met geld effectief is en aanzien van kennis, houding en gedrag, wanneer er structureel aandacht aan wordt besteed. Het advies van het Platform Onderwijs2032 biedt goede aanknopingspunten om financiële vaardigheden structureel te verankeren in het curriculum. In het vervolg van het proces om tot een toekomstgericht curriculum te komen, zal het advies van het Platform Onderwijs2032 nader uitgewerkt worden.
Wat draagt het programma «Wijzer in Geldzaken» bij aan het leren omgaan met geld (in het algemeen, maar ook meer specifiek in het vmbo)? Wat zijn de (output-) indicatoren en doelen die met «Wijzer in Geldzaken» gehaald moeten worden? Welke worden daarvan gerealiseerd? In hoeverre is hier sprake van een uitsplitsing naar schooltypen?
Wijzer in Geldzaken (WiG) pleit voor structurele aandacht voor financiële competenties in het schoolcurriculum, zodat kinderen, jongeren en jongvolwassenen gedurende hun hele schoolcarrière leren omgaan met geld.
WiG stelt zich ten doel dat op school structureel aandacht wordt besteed aan financiële educatie. Het streven is dat omgaan met geld wordt opgenomen in de lesmethoden die op scholen worden gebruikt. Daartoe wordt leren omgaan met geld verbonden met andere thema’s zoals ondernemen, en ondergebracht in bestaande vakken.
Ook wordt gekeken op welke manier docenten het beste kunnen worden opgeleid om leerlingen en studenten te leren omgaan met geld.
Tegelijkertijd werkt WiG nauw samen met de belangrijkste educatieve uitgeverijen om leren omgaan met geld te integreren in de bestaande lesmethodes. Met Zwijsen en Malmberg zijn lessen voor het basisonderwijs ontwikkeld, en met Noordhoff is voor de onderbouw van het vmbo een katern Wijzer met geld geproduceerd dat via de scholen aan 100.000 vmbo-leerlingen is toegestuurd. Uitgeverij Edu’Actief heeft financiële vaardigheden opgenomen in een nieuwe vmbo-methode voor loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB) en ook voor het praktijkonderwijs zijn aparte delen over financiële vaardigheden opgenomen.
Deelt u de mening dat het op school leren omgaan met geld beter is dan de plannen die onder andere de gemeenten Den Haag, Arnhem, Leiden en Breda hebben om schulden van jongeren kwijt te schelden ten koste van schuldeisers en belastingbetalers? Zo ja, hoe bent u van plan meer in te zetten op preventie van schulden in plaats van gemeenten gratis geld te laten uitdelen?
Voorkomen is zonder meer beter dan genezen en vanuit dat principe is de inzet op preventie ook een van de speerpunten van dit kabinet. Het kabinet doet dit op landelijk niveau onder meer via de initiatieven van WiG, maar stimuleert daarnaast ook de lokale overheden, door het delen van best practices, het onder de aandacht brengen van effectieve aanpakken via de zogenaamde business cases en door gemeenten door middel van het onderzoek Huishoudens in de rode cijfers meer inzicht te geven in de risico’s op schulden binnen de lokale populatie.5
De voorlopige toepassing van het vrijhandelsverdrag met Canada (CETA) |
|
Jasper van Dijk (SP), Elbert Dijkgraaf (SGP), Raymond de Roon (PVV), Rik Grashoff (GL), Agnes Mulder (CDA), Eppo Bruins (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich dat de Minister van Buitenlandse Zaken geantwoord heeft dat unanimiteit nodig is voor Raadsbesluiten om het associatieverdrag tussen Oekraïne, de EU en haar lidstaten voor een groot deel voorlopig van toepassing te verklaren?1
Ja.
Klopt het dat Nederland dus effectief een vetorecht had bij de twee besluiten over de voorlopige toepassing van het associatieverdrag met Oekraïne?
Ja.
Klopt het dat Nederland dus ook effectief een vetorecht heeft bij een eventueel besluit over voorlopige toepassing van CETA?
Besluitvorming over associatieakkoorden geschiedt met unanimiteit in de Raad. Daarom had Nederland een vetorecht bij de besluitvorming over ondertekening en voorlopige toepassing door de EU van het associatieakkoord met Oekraïne. CETA is geen associatieakkoord maar een handels- en investeringsakkoord. Of besluitvorming over ondertekening en voorlopige toepassing van CETA zal geschieden met unanimiteit of gekwalificeerde meerderheid is afhankelijk van de rechtsgrondslag. Omdat de Commissie nog geen voorstel heeft gedaan en de onderhandelingen in de Raad nog niet zijn begonnen, is nog niet bekend wat de rechtsgrondslag van het besluit tot ondertekening en voorlopige toepassing van CETA gaat worden. Ongeacht de rechtsgrondslag is het goed gebruik in de Raad dat besluitvorming op basis van consensus tussen alle lidstaten geschiedt.
Welke juridische adviezen over voorlopige toepassing van EU-verdragen heeft de Nederlandse regering of de Europese Raad het afgelopen jaar ontvangen?
Het kabinet is niet bekend met enig schriftelijk juridisch advies dat de Nederlandse regering of de (Europese) Raad afgelopen jaar heeft ontvangen over voorlopige toepassing van EU-akkoorden met derde landen.
Kunt u deze juridische adviezen over voorlopige toepassing zo spoedig mogelijk openbaar maken?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het plenaire debat over CETA, dat volgende week wordt gehouden?
Ja.