Het bericht dat de snelwegpolitie wordt afgeschaft terwijl er juist behoefte is aan meer controle op verkeershufters |
|
Lilian Helder (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Snelwegpolitie afgeschaft: minder controle op verkeershufters»?1
Ja.
Klopt het dat de snelwegpolitie, die ervoor zorgt dat verkeershufters gericht worden aangepakt, verdwijnt en de agenten in hun snelle auto's in december 2016 al hun laatste rondes over de snelweg rijden?
Op het gebied van de verkeershandhaving is de inzet van de politie tweeledig. Enerzijds zijn er de teams Verkeer (10 regionale Teams Verkeer en een team verkeershandhaving bij de Landelijke Eenheid). Daarnaast wordt verkeershandhaving uitgevoerd door de basisteams bij de regionale eenheden en door de geografische afdelingen van de Dienst Infrastructuur van de Landelijke Eenheid.
Van 2014–2016 zijn 20 medewerkers en de bijbehorende middelen tijdelijk toegevoegd aan de afdeling executieve ondersteuning, team Elektronisch Verkeerstoezicht, specifiek voor de handhaving op de snelwegen. In het kader van de inrichting van de Dienst Infrastructuur van de Landelijke Eenheid zullen deze medewerkers gaan werken vanuit de geografische afdelingen van de Dienst |nfrastructuur. Ook de bijbehorende middelen zullen bij die geografische afdelingen worden ondergebracht. Vanuit de geografische afdelingen zal de verkeershandhaving op de snelwegen ten minste op het huidige peil worden gehouden. In aanvulling daarop zullen tussen het parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) en de Landelijke Eenheid, in samenspraak met Rijkswaterstaat, resultaatafspraken worden geformuleerd met betrekking tot de verkeershandhaving op de snelwegen. De Kamer zal over de uitkomsten worden geïnformeerd.
Wat is de overweging die hieraan ten grondslag ligt gezien de medewerkers van het project Verkeershandhaving de afgelopen twee jaar goed gepresteerd hebben en het aantal processen verbaal voldoet aan de verwachtingen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u de afgelopen periode niet meegekregen dat er juist enorme behoefte bestaat aan meer van dit soort agenten in snelle auto’s getuige het pleidooi van onder andere de landelijke verkeersofficier van justitie of vindt u het geen probleem dat de pakkans van bijvoorbeeld drankrijders nog lager wordt door dit besluit?
Voor verkeersveiligheid is naast repressie ook preventie essentieel. Goede verkeerseducatie, voorlichting, begrijpelijke verkeersregels, veilige voertuigen en een goede en duidelijke weginrichting zijn belangrijk. Ook verkeershandhaving heeft een preventief effect en kan het aantal verkeersovertredingen en -slachtoffers terugdringen. De korpsleiding heeft naar aanleiding van het dalende aantal staandehoudingen besloten om verkeershandhaving als onderdeel van de reguliere handhavingstaak van de politie sterker neer te zetten. Er wordt gerichter gestuurd op meer zichtbare handhaving, onder andere door staandehoudingen. Doel hiervan is de inzet voor verkeersveiligheid te versterken. De speerpunten hierbij zijn door het OM met de politie afgesproken en vastgelegd in de leidraad verkeershandhaving. De speerpunten zijn: snelheid, alcohol, veelplegers en rood licht. Het spreekt voor zich dat deze keuzes in de handhaving volledig ten dienste staan van de bredere doelstelling op het gebied van de verkeersveiligheid waaraan u in uw vraag refereert.
Waarom handelt u in strijd met het doel van de regering om het aantal verkeersdoden terug te brengen, zeker gezien het feit dat de afgelopen jaren het aantal verkeersdoden en gewonden juist weer toeneemt?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt dit besluit zich tot hetgeen een lid van het College van procureurs-generaal bij het openbaar ministerie heeft gezegd, namelijk dat er meer verkeershandhaving op straat komt, dat de flitspalen kunnen blijven, maar dat het blauw op straat zal blijven toenemen?
Het gezag over de verkeershandhavingsinzet van de politie berust bij het Openbaar Ministerie. De in onderling overleg tussen OM en politie gemaakte, professionele keuzes zijn bepalend voor de wijze waarop deze inzet in de praktijk plaatsvindt.
Deelt u de mening dat de huidige snelwegpolitie juist moet worden uitgebreid? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op de vragen 2, 3, 4 en 5.
Klopt het dat de handhaving op de snelwegen wordt overgenomen door agenten van de Dienst Infrastructuur van de Landelijke Eenheid en kunt u in ieder geval garanderen dat de expertise van de huidige eenheid niet verdwijnt?
De handhaving op de snelwegen vindt in principe plaats door de teams verkeer van de regionale eenheden. De Landelijke Eenheid handhaaft op de totale infrastructuur, waaronder de snelwegen en ondersteunt de eenheden (met bijvoorbeeld expertise, mensen of middelen). De expertise van de betreffende 20 medewerkers verdwijnt niet.
Bent u op de hoogte van de aanleg van de Dakota Acces-pijpleiding, de mogelijke financiële betrokkenheid van Nederlandse banken en de protesten daartegen?1
Ja.
Welke gevolgen hebben de aanleg van de Dakota Access-pijpleiding en eventuele lekkages van die leiding voor de nu protesterende Sioux-indianen?
Het bedrijf dat de Dakota Access-pijpleiding aanlegt, dient te voldoen aan alle geldende federale en lokale wet- en regelgeving die geldt voor de aanleg van oliepijpleidingen. Het tracé van de Dakota Access pijplijn loopt over reeds bestaande energie-infrastructuur. De Standing Rock Sioux Indianen en diverse milieugroeperingen maken zich zorgen over mogelijke sociale- en milieurisico’s als gevolg van potentiële lekkage van de pijpleiding in de Missouri-rivier en het Oahe-meer. Daarnaast is de voornaamste zorg dat een gedeelte van het tracé door een gebied met religieus, historisch en cultureel erfgoed van de Standing Rock Sioux loopt. Zij maken zich zorgen dat dit gebied door de aanleg van de pijpleiding, waarvoor zware grondwerkzaamheden noodzakelijk zijn, onherstelbaar wordt beschadigd. Hoewel het gebied waar de pijpleiding doorheen loopt formeel niet tot het Standing Rock Sioux Reservaat behoort en in handen is van private partijen, stelt de stam dat het land aan hen toebehoort op basis van het Fort Laramie verdrag uit 1851.
Op welke wijze zijn ABN AMRO en ING betrokken bij de aanleg van deze leiding?
De Dakota Access pijpleiding wordt aangelegd door Dakota Access, LLC, waarvan Energy Transfer Partners LP, Sunoco Logistics Partners LP, Philips 66 en MarEn de eigenaren zijn. Het project wordt gefinancierd door een consortium van zeventien banken. ABN AMRO maakt geen deel uit van dit consortium en is daarmee geen financier van de Dakota Access-pijpleiding. ABN AMRO participeert in een ander consortium van 26 banken dat een doorlopende kredietfaciliteit aan Energy Transfer Equity LP heeft verstrekt. Deze kredietfaciliteit is verstrekt ten behoeve van de dagelijkse bedrijfsvoering. Energy Transfer Equity LP is de moedermaatschappij van Energy Transfer Partners Partners LP en Sunoco Logistic Partners LP.
Bent u via het NLFI als grootste aandeelhouder verantwoordelijk en aansprakelijk voor investeringen die ABN AMRO doet?
Nee.
Bent u bereid, in navolging van de Verenigde Naties, onderzoek te doen naar de vraag of mensenrechtenschendingen hebben plaatsgevonden bij de protesten tegen de aanleg van de leiding?2
De protesten naar de aanleg van de leiding betreffen een interne kwestie van de Verenigde Staten, waarbij er via het rechtssysteem van de VS mogelijkheden zijn om via de juridische weg protest aan te tekenen. Het is niet aan de Nederlandse overheid om hier onderzoek naar te doen.
Bent u bereid, indien uit uw onderzoek of dat van de VN blijkt dat bij de aanleg van de Dakota Access pijpleiding mensenrechtenschendingen plaatsvinden, ABN AMRO te vragen zich terug te trekken uit dit project?
ABN AMRO maakt geen deel uit van het consortium van zeventien banken dat de Dakota Access pijpleiding financiert en kan zich daarom ook niet uit dit project terugtrekken.
Op welke wijze is betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen opgenomen in het IMVO-convenant met de bancaire sector en hoe verhouden de investeringen die ABN AMRO en ING in de Dakota Access-pijpleiding hebben gedaan zich tot het convenant?3
Het IMVO-convenant richt zich op het verbeteren van de mensenrechtensituatie van mensen in landen zonder voldoende rechtszekerheid. De Verenigde Staten kennen een solide juridisch systeem dat toegankelijk is voor (en ook gebruikt wordt door) diegenen die bezwaar maken tegen de aanleg van de Dakota Access-pijpleiding.
Onder de afspraken in het convenant wordt van aangesloten banken verwacht dat zij een mensenrechten due diligence procedure hebben en nieuwe zakelijke klanten en projecten beoordelen op het risico dat zij in aanraking komen met mensenrechtenschendingen. Ook wordt er van aangesloten banken verwacht dat zij hun invloed aanwenden om risico’s op mensenrechtenschendingen door klanten te voorkomen en aan te pakken.
Op welke wijze kunt u de convenantpartners aanspreken op hun investeringen in projecten waarbij mensenrechtenschendingen en milieuschade plaatsvindt?
De verantwoordelijkheden van overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties zijn vastgelegd in de UN Guiding Principles en de OECD Guidelines. Het IMVO-convenant banken is een verdere praktische uitwerking van deze internationale principes en richtlijnen. Het aanspreken van partners op hun verantwoordelijkheden kan dus altijd binnen de kaders van deze internationale principes en richtlijnen plaatsvinden. Eenieder die van mening is dat een partner zijn verantwoordelijkheden onder deze principes en richtlijnen niet nakomt, kan zijn bezwaren kenbaar maken bij het Nationaal Contact Punt4.
Bent u bereid ING en eventuele andere betrokken Nederlandse banken aan te spreken op hun investeringen in Dakota Access?
Zie antwoord vraag 8.
De reactie van de Inspectie V&J op de plannen van de Woenselse Poort naar aanleiding van misstanden aldaar |
|
Nine Kooiman (SP), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kunt u bevestigen dat u op 2 november 2016 een afschrift van de brief van de Inspectie Veiligheid en Justitie aan de Raad van Bestuur van de Woenselse Poort heeft ontvangen?1
Ja.
Waarom heeft u noch van de ontvangst van deze brief, noch van de kritische inhoud hiervan, melding gemaakt tijdens het Algemeen overleg over tbs op 3 november 2016, uit eigen beweging of naar aanleiding van de vele gestelde vragen in dit algemeen overleg over de situatie in de Woenselse Poort?
Ik wil graag verwijzen naar het concept verslag van het algemeen overleg, dat op 8 november jl. door de Kamer is gepubliceerd. In het verslag is in de eerste alinea van mijn beantwoording in tweede termijn het volgende opgenomen:
«[…] De inspectie heeft mij geïnformeerd dat het actieplan dat de kliniek De Woenselse Poort heeft gepresenteerd, op hoofdlijnen ingaat op de geconstateerde tekortkomingen, maar dat zij heeft gevraagd om een nadere toelichting op enkele cruciale punten, zoals versterking van de teams. Dat lijkt me goed. De inspectie zal die brief morgen openbaar maken. De Kamer wordt dus door de inspectie maar ook door mij op de hoogte gehouden van de voortgang bij dit traject[…]»
Kunt u alle verbetermaatregelen benoemen waarvan de Inspectie aangeeft dat deze nog niet concreet zijn uitgewerkt en dat onduidelijk is hoe deze tot het gewenste resultaat gaan leiden?
De brief van de Inspectie met de reactie op het plan van aanpak van De Woenselse Poort is gepubliceerd op de website van de Inspectie, zoals ook blijkt uit het antwoord op vraag 1. Uit deze brief is op te maken dat in het plan van De Woenselse Poort alle door de Inspectie geconstateerde knelpunten aandacht krijgen en worden voorzien van de nodige maatregelen. De Inspectie merkt daarbij in het algemeen op dat nog niet alle maatregelen zodanig concreet zijn uitgewerkt dat duidelijk wordt op welke wijze naar een resultaat wordt toegewerkt. De Inspectie wijst in deze brief op de maatregelen tegen drugsgebruik en de wijze waarop De Woenselse Poort openstaande vacatures zal vervullen en de benodigde versterking van teams zal vormgeven.
De Woenselse Poort is met de kritiek van de Inspectie aan de slag gegaan en heeft het plan van aanpak op deze punten nader toegelicht en aangescherpt. Ik ben op 14 november jl. door de Inspectie geïnformeerd over het feit dat het plan met deze toelichting voldoende duidelijk maakt hoe de aanpak van deze themaDs gestalte krijgt en op welke wijze en termijn de resultaten van deze aanpak voor de Inspectie toetsbaar kunnen zijn. Ook deze brief is inmiddels door de Inspectie op haar website gepubliceerd.
Daarmee is de Inspectie nu in de gelegenheid het plan inhoudelijk volledig op zijn merites te beoordelen. Ik wacht dat oordeel af en ontvang eind dit jaar het definitieve eindrapport. Voorts zal de Inspectie begin 2017 de Woenselse Poort opnieuw bezoeken om te beoordelen of de implementatie van de verbetermaatregelen het gewenste effect heeft. Ik zal uw Kamer over deze ontwikkelingen informeren.
De veiligheid van personeel en patiënten in de Woenselse Poort moet zo snel mogelijk weer op orde zijn. Het is goed dat de Inspectie het actieplan kritisch onder de loep heeft genomen, dit helpt de kliniek om de veiligheid van personeel en patiënten weer structureel op orde te krijgen.
Kunt u specifiek aangeven welke maatregelen de Woenselse Poort had voorgesteld om drugsgebruik tegen te gaan? Waarom zijn deze maatregelen volgens de Inspectie onvoldoende en wat zijn de risico's voor de veiligheid in de inrichting zolang niet de gewenste maatregelen worden genomen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u voorts ingaan op de wijze waarop de Woenselse Poort met spoed gevolg zal geven aan de kritiek van de Inspectie op de openstaande vacatures en benodigde versterking van teams?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden en de Kamer het oorspronkelijke verbeterplan en de nadere toelichting wanneer de Inspectie deze ontvangt van de Woenselse Poort toezenden, dit gelet op het gevoerde Algemeen overleg met de Kamer op 3 november j2016, het daarin door u onvermeld laten van bovengenoemde kritiek van de Inspectie maar bovenal vanwege de prangende veiligheidsrisico's voor het personeel en de patiënten in de Woenselse Poort?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Hoe Ajax en Feyenoord flirten met te jonge buitenlandse talenten’ |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht over misstanden rondom het aantrekken van jonge supertalenten van buiten Europa door Ajax en Feyenoord?1
Ja.
Hoe duidt u het in dit programma geschetste beeld dat Ajax en Feyenoord (inter)nationale wetgeving alsook de FIFA-reglementen ontduiken waar het gaat over het aantrekken van jonge buitenlandse spelers?
Alle clubs zijn gehouden aan de FIFA regelgeving en dan in het bijzonder artikel 19 waarbij een internationale transfer van spelers onder de 18, ongeacht nationaliteit van de speler, in principe niet is toegestaan. Een transfer is wel mogelijk als de ouders naar het betreffende land verhuizen met een reden die niets met voetbal te maken heeft, als de speler tussen de 16 en 18 jaar is en de club zich aan specifieke voorwaarden houdt of als de speler dichtbij de grens van het betreffende land woont. De speler wordt niet overgeschreven als er niet aan deze voorwaarden wordt voldaan. Iedere overtreding van artikel 19 wordt bestraft door de arbitrage commissie in overeenstemming met de FIFA Disciplinary Code. Het is aan de FIFA om te beoordelen op basis van de aangeleverde stukken of een speler wordt overgeschreven.
Daarnaast zijn de regels uit de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) van toepassing bij migranten van buiten de Europese Unie. De Wav regelt in het algemeen de toelating tot de Nederlandse arbeidsmarkt. Voetbaltalenten van buiten de Europese Unie die voor een Nederlandse club spelen, verrichten arbeid; de club moet beschikken over een tewerkstellingsvergunning. Voor de toelating van topsporters en voetballers gelden specifieke bepalingen. Op grond van deze bepalingen wordt geen tewerkstellingsvergunning afgegeven voor topsporters of voetballers die jonger zijn dan 18 jaar. In sommige situaties is geen tewerkstellingsvergunning nodig, als de speler om andere redenen dan voetbal al in Nederland verblijft of zal verblijven, bijvoorbeeld als gezinslid van een kennismigrant.
Zoals geschetst in het artikel van NOS Nieuwsuur biedt deze wet- en regelgeving waarborgen tegen het aantrekken van (te) jonge buitenlandse voetbaltalenten en zijn transfers door de strikte reglementen tegengehouden. Bij ons zijn er ook geen gevallen bekend van onrechtmatige transfers van (te) jonge buitenlandse voetbaltalenten.
Deelt u de mening dat dit soort praktijken, zeker gezien de leeftijd van de betrokken spelers, bijzonder ongewenst is?
Ik ben van mening dat kinderen zo veel mogelijk in hun vertrouwde omgeving moeten opgroeien en dat waar het sport betreft voor jeugdige sporters het plezier voorop moet staan. Mede in het belang van de bescherming van jeugdige sporters, zijn er strikte regels, zoals beschreven in antwoord 2. Deze regels bieden voldoende waarborgen en aanpassing van de wet- en regelgeving is op dit moment niet aan de orde. Overigens zijn bij mij geen gevallen bekend van onrechtmatige transfers van (te) jonge talentvolle voetbalspelers.
Zou een aanpassing in de (inter)nationale wet- en regelgeving deze praktijken tot het verleden kunnen laten behoren? Zo ja, welke (inter)nationale wet- en regelgeving zou hiervoor concreet aangepast dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen heeft u tot nu toe genomen om deze praktijken tot het verleden te laten behoren en welke verdere stappen bent u van plan hierin nog te zetten?
Om mogelijke omzeiling van wet- en regelgeving te voorkomen heeft het Nederlandse voetbal, onder aanvoering van de KNVB, nadere maatregelen/eisen aan intermediairs gesteld. De Werkgroep Spelersmakelaars, een werkgroep waarin FBO, KNVB, Pro Agent (bond van makelaars), enkele clubs en de spelersvakbonden vertegenwoordigd zijn, ontwikkelt een keurmerk voor intermediairs. Met dit keurmerk kunnen intermediairs aantonen zich aan bepaalde gedragsregels te houden en dat ze bijvoorbeeld opleidingen volgen. Het keurmerk wordt gekoppeld aan de KNVB, waardoor mogelijke overtredingen kunnen leiden tot tuchtrechtelijke sancties. De Europese Commissie heeft hier zeer positief op gereageerd. Het keurmerk moet uiteindelijk een manier worden om spelers, clubs, maar ook ouders te begeleiden naar (beter) geschoolde intermediairs en te beschermen tegen de uitwassen.
Bent u bereid om met de Fédération Internationale de Football Association (FIFA), de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB), het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), de Vereniging van Contractspelers (VVCS) en eventueel andere relevante partijen in gesprek te gaan teneinde deze praktijken tot het verleden te laten behoren? Zo ja, kan u de Kamer informeren over de uitkomsten van dit gesprek voor 1 januari 2017? Zo nee, waarom niet?
Dit is nu niet nodig. Voor zover mij bekend vinden er in Nederland op dit terrein namelijk geen onrechtmatige praktijken plaats.
Het bericht dat de snelwegpolitie wordt afgeschaft |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de snelwegpolitie wordt afgeschaft?1
Op het gebied van de verkeershandhaving is de inzet van de politie tweeledig. Enerzijds zijn er de teams Verkeer (10 regionale Teams Verkeer en een team verkeershandhaving bij de Landelijke Eenheid). Daarnaast wordt verkeershandhaving uitgevoerd door de basisteams bij de regionale eenheden en door de geografische afdelingen van de Dienst Infrastructuur van de Landelijke Eenheid.
Van 2014–2016 zijn 20 medewerkers en de bijbehorende middelen tijdelijk toegevoegd aan de afdeling executieve ondersteuning, team Elektronisch Verkeerstoezicht, specifiek voor de handhaving op de snelwegen. In het kader van de inrichting van de Dienst Infrastructuur van de Landelijke Eenheid zullen deze medewerkers gaan werken vanuit de geografische afdelingen van de Dienst |nfrastructuur. Ook de bijbehorende middelen zullen bij die geografische afdelingen worden ondergebracht. Vanuit de geografische afdelingen zal de verkeershandhaving op de snelwegen ten minste op het huidige peil worden gehouden. In aanvulling daarop zullen tussen het parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) en de Landelijke Eenheid, in samenspraak met Rijkswaterstaat, resultaatafspraken worden geformuleerd met betrekking tot de verkeershandhaving op de snelwegen. De Kamer zal over de uitkomsten worden geïnformeerd.
Wanneer zou de Kamer hierover geïnformeerd worden?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom wordt de snelwegpolitie afgeschaft als er goede resultaten zijn behaald?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe past het afschaffen van de snelwegpolitie bij de doelstelling het aantal verkeersdoden terug te dringen?
Voor verkeersveiligheid is naast repressie ook preventie essentieel. Goede verkeerseducatie, voorlichting, begrijpelijke verkeersregels, veilige voertuigen en een goede en duidelijke weginrichting zijn belangrijk. Ook verkeershandhaving heeft een preventief effect en kan het aantal verkeersovertredingen en -slachtoffers terugdringen. De korpsleiding heeft naar aanleiding van het dalende aantal staandehoudingen besloten om verkeershandhaving als onderdeel van de reguliere handhavingstaak van de politie sterker neer te zetten. Er wordt gerichter gestuurd op meer zichtbare handhaving, onder andere door staandehoudingen. Doel hiervan is de inzet voor verkeersveiligheid te versterken. De speerpunten hierbij zijn door het OM met de politie afgesproken en vastgelegd in de leidraad verkeershandhaving. De speerpunten zijn: snelheid, alcohol, veelplegers en rood licht. Het spreekt voor zich dat deze keuzes in de handhaving volledig ten dienste staan van de bredere doelstelling op het gebied van de verkeersveiligheid waaraan u in uw vraag refereert.
Klopt het dat er een speciale training is voor agenten om in een onopvallend voertuig te rijden? Zo ja, wat gebeurt er met de agenten die deze training nu wel hebben gehad, kunnen zij deze vaardigheden nog binnen de politieorganisatie gebruiken of worden zij elders ingezet?
Het surveilleren met onopvallende eenheden wordt gedaan door daarvoor opgeleide medewerkers van de Teams Verkeer van de regionale eenheden. Er zal altijd een behoefte om nieuwe medewerkers op te leiden.
Worden er nieuwe agenten opgeleid om in onopvallende voertuigen te surveilleren om de bestaande verkeerspolitie te vervangen? Zo ja, is dat niet zonde van de kennis die nu al aanwezig is?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u garanderen dat ook zonder de snelwegpolitie, de kwaliteit van surveillance van de politie op de snelwegen gegarandeerd blijft? Zo nee, wat gaat u hierop ondernemen?
De inzet van de politie op de verkeershandhaving op de snelwegen blijft onverminderd doorgaan. Op dit moment vinden gesprekken plaats tussen het OM en de politie ten aanzien van de handhaving op de snelwegen. Er zal gerichter worden gestuurd op zichtbare handhaving van «hufterig» rijgedrag.
Het bericht ‘Fiscus legt ABN Amro forse naheffing op’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Fiscus legt ABN Amro forse naheffing op»?1
Ja.
Klopt het dat de Belastingdienst ABN AMRO een naheffing oplegt van 142 miljoen euro? Klopt het dat deze naheffing aan ABN AMRO wordt opgelegd omdat de bank twee «structured finance-entiteiten» buiten de boeken heeft gehouden?
De Belastingdienst kent een fiscale geheimhoudingsplicht. Derhalve kan ik geen mededelingen doen over de handelingen die de Belastingdienst al dan niet uitvoert ten aanzien van individuele belastingplichtigen.
Wat wordt bedoeld met de uitspraak uit de prospectus dat ABN AMRO deze entiteiten «niet hoeft te consolideren in zijn cijfers omdat ABN AMRO niet bij machte is de variabele resultaten te beïnvloeden van deze entiteiten?» Klopt het dat een bank in bepaalde gevallen dit soort entiteiten niet hoeft te consolideren in de cijfers?
ABN AMRO is verantwoordelijk voor de inhoud van het prospectus. Ik heb geen reden om aan te nemen dat de in het prospectus opgenomen informatie onjuist is. Ik kan u in zijn algemeenheid meedelen dat het kan voorkomen dat een beursgenoteerde onderneming een dochtermaatschappij niet mee hoeft te consolideren in de financiële verslaglegging. Dit hangt af van de specifieke feiten en omstandigheden. De externe accountant ziet hierop toe.
Het al dan niet mee consolideren staat los van de belastingheffing. Of een dochtermaatschappij moet worden meegeconsolideerd of niet, belasting zal er altijd moeten worden betaald, hetzij door de dochtermaatschappij zelf, hetzij door de moedermaatschappij (over de winsten van de dochtermaatschappij).
Hoe kan het dat de prospectus vorig jaar november nog vermeldde dat de zaak een afgesloten hoofdstuk was terwijl nu blijkt dat ABN AMRO alsnog een heffing wordt opgelegd?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat bij de Duitse autoriteiten verschillende onderzoeken lopen naar onder meer ABN AMRO? Bent u bekend met andere Nederlandse banken die eveneens onderwerp zijn van deze onderzoeken?
Het is mij bekend dat de Duitse autoriteiten onderzoeken of banken in de periode tot 2012 terecht dividendbelasting hebben teruggevorderd met betrekking tot zogenoemde cum/ex transacties. ABN AMRO heeft mij geïnformeerd dat zij met betrekking tot deze kwestie in nauw contact staat met de Duitse autoriteiten en constructief meewerkt aan het onderzoek. Verder merk ik op dat de situatie in Duitsland in de jaren tot 2012 verschilde van de situatie in Nederland. In Nederland waren aan cum/ex transacties andere fiscale gevolgen verbonden dan in Duitsland het geval was. In Nederland heeft zich de problematiek met het tweemaal terugvragen van dividendbelasting, zoals die zich in Duitsland heeft gemanifesteerd, niet voorgedaan.
Klopt het dat banken door zogenaamde «cum/ex-trade» in staat zijn tweemaal dividendbelasting terug te vragen? Zijn er ook in Nederland gevallen bekend van cum/ex-trade? Deelt u de mening dat dit soort praktijken ongepast zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Het artikel vermeldt dat ABN AMRO in het geheim zware onderhandelingen heeft gevoerd met de fiscus; wat wordt hiermee bedoeld? In welke mate is zo’n naheffing onderhandelbaar? Deelt u de mening dat belastingplichten niet onderhandelbaar zijn en ook nooit moeten zijn?
ABN AMRO heeft mij meegedeeld een open en goed contact met de Belastingdienst te onderhouden, dat erop gericht is eventueel optredende problemen in goed overleg en in een vroeg stadium op te lossen. ABN AMRO heeft laten weten zich niet in het door het FD geschetste beeld te herkennen. Ik deel overigens volledig uw mening dat terecht opgelegde naheffingen of navorderingen niet onderhandelbaar zijn en dat ook nooit moeten zijn. Over de hoogte van de belastingheffing wordt dan ook nooit onderhandeld, deze volgt uit de wet. De Belastingdienst is belast met de uitvoering binnen het kader van de fiscale wet- regelgeving en jurisprudentie. Het kan voorkomen dat er bij fiscale kwesties sprake is van onduidelijkheid over de juiste wetstoepassing of de voor een casus relevante feiten. Indien dat het geval is, kunnen de Belastingdienst en belastingplichtige met elkaar in gesprek gaan over de juiste wetstoepassing of de voor een casus relevante feiten.
Het bericht dat een terreurverdachte op het vliegtuig naar Turkije kon stappen |
|
Ronald van Raak , Alexander Pechtold (D66), Judith Swinkels (D66), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Waarom was er op het moment dat het Nederlandse bureau SIRENE geen contact kreeg met de Landelijke Eenheid van de politie en het team Contra-Terrorisme, Extremisme en Radicalisering (CTER) om het bericht over de uitreizende terreurverdachte door te zetten geen andere (mobiele) telefonische communicatie mogelijk met betreffende instanties?1 Is het 088-nummer het enige nummer dat op dit soort momenten gebeld kan worden?
Het SIRENE-bureau is onderdeel van de Landelijke Eenheid van de politie. Binnen een aantal politiediensten worden 088-nummers gehanteerd, via welke doorkoppeling naar het mobiele toestel van de persoon die op dat moment piketdienst heeft wordt georganiseerd. Hierdoor kan de betreffende dienst met één telefoonnummer bereikt worden.
De melding van het Duitse-bureau SIRENE werd op zaterdag 27 februari om 23:43 uur in Nederland ontvangen en betrof een informatierapport waarin een zogenoemde «hit» op een signalering voor een onopvallende controle op betrokkene stond (signaleren met het oogmerk tot het vergaren van informatie en niet tot aanhouding). Dit type signalering heeft tot doel om informatie te vergaren en de spoedeisendheid van de opvolging van deze informatie zal per geval moeten worden afgewogen door rechercheurs en de officier van justitie.
Een signalering ter fine van aanhouding had de Duitse autoriteiten tot ander handelen bewogen. Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven voortaan in beginsel een preventief Europees Aanhoudingsbevel uit te vaardigen tegen terrorismeverdachten die met schorsende voorwaarden van (voorlopige) hechtenis zijn ontheven.
In deze casus kon aan de voorkant het spoedeisende karakter van de melding door het SIRENE bureau niet worden vastgesteld. Op grond van de geldende instructie is de informatie doorgegeven aan de betreffende afdelingen die deze inschatting konden maken (de Inlichtingendienst van de Landelijke Eenheid van de politie en het team Contra-Terrorisme, Extremisme en Radicalisering (CTER)). Vanwege een storing op de interne servers van de basisvoorziening telefonie van de politie, was telefonisch contact via de basisvoorziening telefonie niet mogelijk en is de melding per e-mail doorgegeven. Zoals in de beantwoording op de vorige set Kamervragen gemeld, zijn maatregelen getroffen om de bereikbaarheid van de betrokken afdelingen van de politie te waarborgen, ook in geval van een technische storing van de basisvoorziening telefonie. Onderdeel hiervan is het verspreiden van mobiele nummers van de betreffende medewerkers.
De e-mailbox van het team CTER wordt niet 24/7 uitgelezen. Daarom geldt de
werkafspraak dat meldingen altijd telefonisch worden doorgegeven, of indien dit niet mogelijk is fysiek contact wordt gezocht. Dit is opnieuw onder de aandacht gebracht van de betrokken afdelingen.
Is het gebruikelijk dat 088-nummers gebruikt worden voor communicatie tussen de Inlichtingendienst van de Landelijke Eenheid van de politie en het team CTER?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak heeft eerder een storing plaatsgevonden met de 088-nummers op een interne server van de politie? Hoe vaak betrof dit het specifieke 088-nummer dat die avond gebruikt werd?
In dit geval is de storing op de interne server aangemerkt als een «Prioriteit 1»-storing. Dit betekent dat sprake is van een verstoring binnen een vitale (politie)dienst met een hoge impact. Na het constateren van deze telefonische storing is direct gestart met het werken aan een oplossing. Er hebben het afgelopen jaar 10 «Prioriteit 1» verstoringen in de Basisvoorziening Telefonie plaatsgevonden. In twee gevallen, waaronder het onderhavige, ging het om een landelijke storing waarbij de hele basisvoorziening telefonie is uitgevallen. In de overige gevallen is niet na te gaan is welke nummerreeksen werden getroffen.
Kunt u toelichten wat wordt bedoeld met een «telefonische storing in de 088-nummers op een interne server van de politie»? Hoe kan telefonische communicatie afhankelijk zijn van een interne server? Waarom wordt dit nummer via een interne server gebruikt?
De politie is sinds enige tijd overgegaan van tientallen regionale bedrijfstelefooncentrales naar één landelijke Voice over IP (VoIP) telefonie oplossing. Deze staat intern bekend als de basisvoorziening telefonie. Deze is redundant uitgevoerd, draait op meerdere servers in het landelijke rekencentrum van de politie en maakt gebruik van het interne datanetwerk van politie. Ondanks deze redundantie zijn storingen niet uit te sluiten. De politie kiest ervoor om servers in eigen beheer te hebben. Naast kostentechnische aspecten liggen hieraan overwegingen ten aanzien van de beveiliging van deze servers ten grondslag.
Welke maatregelen zijn er om onbereikbaarheid van de betreffende 088-nummers die gebruikt worden voor interne communicatie tussen betreffende diensten op te vangen?
Om de bereikbaarheid van de politiediensten te verzekeren, zijn de mobiele nummers van de piketmedewerkers verspreid zodat ook bij storingen direct contact gezocht kan worden. De noodzaak om een melding in direct contact en niet alleen per e-mail – eveneens bij een storing – door te geven is opnieuw onder de aandacht gebracht.
Om de betrouwbaarheid van de basisvoorziening telefonie te verbeteren, is er monitoring ingeregeld om sneller in te kunnen grijpen bij een storing en zo de impact te beperken. Er wordt ook een uitwijkomgeving opgebouwd, welke in de eerste helft van 2017 operationeel zal zijn. Bij verstoringen van de aard zoals hier besproken kan het verkeer voor kritieke diensten hiernaar omgeleid worden. Hierdoor kan de duur van een mogelijke verstoring voor deze kritieke diensten aanzienlijk worden verkort.
Was er bijvoorbeeld een noodstroomvoorziening voor het betreffende 088-nummer om bij onbereikbaarheid alsnog contact te kunnen maken? Zo ja, waarom werd deze niet ingeschakeld toen de storing zich voordeed? Zo nee, waarom niet?
De basisvoorziening telefonie heeft de beschikking over een noodstroomvoorziening. Deze is niet gebruikt omdat de stroomvoorziening niet de oorzaak van de verstoring is geweest en het inschakelen van de noodstroomvoorziening de verstoring dus niet had verholpen.
Of was er bijvoorbeeld een doorschakeling ingesteld voor het betreffende 088-nummer, waarmee bij onbereikbaarheid gesprekken doorgeschakeld worden naar één of meerdere mobiele nummers? Zo nee, waarom niet? Acht u de urgentie van de inhoud van betreffende gemiste boodschap niet dusdanig groot dat altijd een alternatief voorhanden zou moeten zijn om alsnog telefonisch te kunnen communiceren?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze en wanneer werd duidelijk dat er een storing was?
De ICT-afdeling van de politie heeft op de avond van zaterdag 27 februari 2016 om 21.36 uur de storing geconstateerd. Er is een interne melding gedaan bij de ICT-helpdesk, die direct begonnen is met het onderzoeken en verhelpen van de storing. Op zondag 28 februari om 11.55 uur was de telefonische storing definitief verholpen.
Door wie is de storing uiteindelijk verholpen? Kunt u de storingsrapportage aan de Kamer doen toekomen?
De storing is opgelost door interne ICT medewerkers van politie. Vanwege de gedetailleerde informatie over de interne systemen van de Nationale Politie en de kwetsbaarheid daarvan ten aanzien van mogelijk misbruik, zal ik de storingsevaluatie vertrouwelijk met uw Kamer delen.
Hoe verklaart u het gegeven dat de e-mail met de betreffende informatie over de terreurverdachte pas op maandagochtend is gelezen? Waarom wordt de inbox van dit e-mailadres niet 24/7 door het team CTER gecontroleerd? Acht u het niet van belang dat wanneer e-mailverkeer het alternatief voor telefonische communicatie is om berichten betreffende informatie over bewegingen van terreurverdachten uit te wisselen, dit e-mailverkeer 24/7 beheerd wordt?
Zie antwoord vraag 1.
Bestaan er interne afspraken over hoe snel berichten over het aantreffen van terreurverdachten via een onopvallende dan wel opvallende controle door betreffende diensten in behandeling genomen dienen te worden? Zo ja, welke afspraken zijn dit? Zo nee, waarom niet?
De taak van bureau SIRENE beperkt zich tot het doorgeven van ontvangen informatie en ziet niet op de opvolging van deze informatie. Een inschatting van de spoedeisendheid van de ontvangen informatie kan niet door het SIRENE bureau bij signaleringen voor onopvallende controle worden gemaakt. Bij het SIRENE bureau wordt direct gehandeld op ontvangen informatie aan de hand van een signalering in relatie tot terrorismebestrijding en de informatie zo snel mogelijk (in ieder geval binnen 8 uur) doorgegeven aan de behandelende afdelingen, in casu de Inlichtingendienst van de Landelijke Eenheid van de politie en het team CTER.
Hoe verhoudt zich bovengenoemde handelwijze van de diensten in februari jl. zich tot de stellingname van de regering in het debat eerder naar aanleiding van de aanslagen in Parijs (op 19 november 2015): «Er vindt meer en sneller uitwisseling van gegevens plaats dan ooit. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten zijn ook alle zeer bereid om gegevens uit te wisselen, zeker op het terrorismedossier»?
Sinds het verhogen van het dreigingsbeeld in maart 2013 werken alle betrokken diensten in Nederland, waaronder ook de opsporingsdiensten en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, aan het verder verbeteren en optimaliseren van de (inter)nationale informatie-uitwisseling. Dat is een continu proces. Ten tijde van de aangehaalde uitspraak waren er reeds diverse maatregelen genomen om informatie-uitwisseling te verbeteren. De afgelopen periode zijn daar nieuwe maatregelen bijgekomen. Het bijstellen van de werkwijzen als gevolg van actualiteiten hoort bij het permanent verbeteren van onze CT-aanpak.
Was u, ten tijde van de in de voorgaande vraag geciteerde uitspraak, gedaan tijdens het debat over de aanslagen in Parijs (op 19 november 2015), op de hoogte van het feit dat telefoonstoringen bij de diensten kunnen zorgen voor een vertraagde informatie-uitwisseling en dat spoedeisende e-mails dagen niet gelezen kunnen worden? Zo ja, welke acties heeft u ten gevolge van deze kennis ondernomen?
Op het moment van het debat over de aanslagen in Parijs was ik nog niet op de hoogte van onderwerpelijke casus. In algemene zin kan ik mij voorstellen dat een telefoonstoring tot vertraging in de informatiedeling kan leiden. Om het aantal verstoringen, en als het toch voorkomt de impact van een dergelijke verstoring, te beperken, is het essentieel om de telefoonvoorziening op orde te hebben. Daarvoor zijn stappen ondernomen zoals ik in het antwoord op vraag 5 heb toegelicht.
Het bericht ‘Overname levert NXP-topman 391 miljoen op’ |
|
John Kerstens (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Overname levert NXP-topman 391 miljoen op»?1
Ja.
Begrijpt u de maatschappelijke onrust die ontstaan is omtrent deze absurd hoge beloning? Deelt u de mening dat een dusdanige beloning van bijna 400 miljoen euro exorbitant is? Deelt u de mening dat hierdoor een stap terug in de tijd wordt gezet naar de jaren van voor de crisis?
Ik begrijp dat er ophef is ontstaan over dit bericht. Ik heb geen oordeel over de in de media genoemde hoogte van het bedrag dat de uitvoerend bestuurder van NXP zou overhouden aan de aangekondigde overname van NXP. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vragen 2 tot en met 5 van Kamerlid Klein.
Deelt u de mening dat door dit soort beloningen Nederlandse bedrijven worden aangemoedigd de korte in plaats van de lange termijn in ogenschouw te houden?
Ik acht het van belang dat de bezoldiging van bestuurders op zodanige wijze wordt vormgegeven dat deze bijdraagt aan de lange termijn waarde van de onderneming. Dit kan bijvoorbeeld door bestuurders gedeeltelijk te belonen in aandelen en hen te verplichten deze enige tijd te houden. Ik heb begrepen dat in de praktijk een verschuiving heeft plaatsgevonden van het toekennen van opties als bezoldiging naar het toekennen van aandelen (vgl. het Volkskrant artikel van 29 januari 2015 «Opties uit de gratie als beloning voor topbestuurders» en het nalevingsrapport van de Monitoring Commissie Corporate Governance Code van december 2009). Niettemin zijn er bedrijven die bestuurders deels met opties belonen. De Nederlandse corporate governance code stelt voorwaarden aan beloning in opties en aandelen. Zo worden opties in ieder geval de eerste drie jaar na toekenning niet uitgeoefend, worden aandelen die zonder financiële tegenprestatie aan de bestuurders worden toegekend, aangehouden voor telkens een periode van ten minste vijf jaar en wordt het aantal toe te kennen aandelen en opties afhankelijk gesteld van de realisatie van vooraf aangegeven en uitdagende doelen. De Code werkt op basis van het pas toe of leg uit-principe. Ik verwijs hiervoor tevens naar het antwoord op vragen 2 tot en met 5 van Kamerlid Klein.
Deelt u de mening dat beloningen aan de top in een redelijke, normale verhouding moeten staan tot die van gewone werknemers? Maakt u zich ook zorgen over de berichten dat deze verhouding wederom uit elkaar groeit? Wat bent u voornemens hieraan te doen?
Ik acht het van belang dat bij het vaststellen van de bezoldiging van bestuurders van een onderneming de verhouding daarvan tot de beloning van werknemers bij deze onderneming wordt meegewogen. Dit komt onder meer tot uitdrukking in principe II.2 van de Nederlandse corporate governance code. Het richtlijnvoorstel bevordering aandeelhoudersbetrokkenheid (COM 2014 213) bevat een voorstel om de beloningsverhoudingen tussen bestuurders en werknemers inzichtelijk te maken. Het kabinet onderschrijft het belang van het inzichtelijk maken van de verhouding van de beloning van bestuurders tot die van werknemers (Kamerstukken II,2013/2014, 22 112, nr. 1866). Dit onderhandelingen over dit richtlijnvoorstel bevinden zich op dit moment in de fase van de informele triloog. Bovendien wordt het voorstel tot wijziging van de Wet op de ondernemingsraden in verband met de bevoegdheden van de ondernemingsraad inzake de beloning van bestuurders (Kamerstukken II,2014/2015, 34 494, nrs. 1–3) in uw Kamer behandeld, dat het gesprek tussen ondernemer en ondernemingsraad beoogt te stimuleren over de ontwikkeling van de beloningsverhoudingen binnen de onderneming.
Klopt het dat NXP voor bijna 50 miljoen euro aan subsidies heeft ontvangen van de overheid? Wat zijn de mogelijkheden nu aandeelhouders zoveel geld verdienen aan de verkoop van NXP om deze subsidies terug te vorderen?
NXP Semiconductors is de voormalige halfgeleiderdivisie van Philips. Het bedrijf is in 2006 verzelfstandigd. In de periode 2006–2016 heeft NXP in totaal € 96 miljoen subsidie ontvangen vanuit het Rijksbrede innovatiebeleid. Tegenover de totale subsidie staat een R&D-inspanning van NXP van € 305 miljoen.
Van het totaal aan innovatie-subsidies aan NXP is ongeveer twee derde onderdeel van projecten in zogenaamde publiek-private samenwerking (PPS). Daarbij zijn meerdere partijen betrokken, inclusief publieke kennisinstellingen. In de periode 2006–2016 is de totale omvang van PPS-projecten waar NXP een partner in was, € 667 miljoen. Aan deze projecten is in totaal € 218 miljoen subsidie toegekend, waarvan € 61 miljoen aan NXP en € 157 miljoen aan andere organisaties dan NXP. NXP heeft in totaal € 231 miljoen bijgedragen in PPS.
Onderstaande tabel geeft een samenvatting. Een overzicht van alle subsidies (directe en PPS) aan NXP is opgenomen in de bijlage.2
(miljoenen €; afgerond)
Totale projectkosten
Totale projectsubsidie
Projectkosten NXP
Subsidies NXP
Directe subsidies (geen PPS)
–
–
74
35
PPS met NXP
667
218
231
61
Totaal
667
218
305
96
In de tabel en het overzicht in de bijlage is mogelijke fiscale ondersteuning buiten beschouwing gelaten. Op grond van de fiscale geheimhoudingsbepalingen van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kunnen geen mededelingen worden gedaan over de uitvoering van de belastingwet bij een individuele belastingplichtige. Subsidies vanuit «Europa» zijn ook buiten beschouwing gebleven. Dat geldt zowel voor KP/Horizon2020 projecten die volledig uit Europese middelen gefinancierd worden, als bijdragen uit Europese middelen aan Eureka projecten.
De subsidies hebben de innovatiekracht van de topsector High Tech Systemen en Materialen (HTSM) versterkt en hoogwaardige werkgelegenheid in Nederland gecreëerd. De omvangrijke investeringen van NXP in PPS zijn van groot belang geweest voor versterking van de Nederlandse kennisinfrastructuur. Zo heeft NXP in de periode 2013–2016 voor ruim € 10 miljoen bijgedragen aan onderzoek bij Nederlandse kennisinstellingen. Op grond hiervan is via de TKI-toeslagregeling € 2,7 miljoen extra naar kennisinstellingen gevloeid ten behoeve van nieuwe PPS-en. Een groot deel van de directe subsidies aan NXP is tijdens de crisisjaren cruciaal geweest voor behoud van kenniswerkers voor de Nederlandse HTSM-sector.
Het op 1 november 2016 door RTL Z genoemde bedrag van minstens € 50 miljoen overheidssubsidies is een inschatting van RTL Z op basis van een lijst met subsidiebedragen die in 2015 in het kader van een beroep op de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB) door het Ministerie van Economische Zaken is vrijgegeven. Op grond van die lijst, die betrekking heeft op de periode 2009–2014, kunnen geen uitspraken worden gedaan over de omvang van de subsidies aan NXP, aangezien in die lijst, van overwegend PPS-projecten, alleen de penvoerders van projecten en de subsidiebedragen per project staan vermeld. Een deel van de in die lijst vermelde projectsubsidies is dus niet bij NXP maar bij projectpartners terecht gekomen. Bovendien is in die lijst niet zichtbaar wat NXP heeft ontvangen in projecten waarbij een andere partij penvoerder was.
Voor het terugvorderen van een subsidie moet er sprake zijn van (opzettelijk) verstrekte onjuiste informatie op grond waarvan de subsidie is vastgesteld. Er zijn geen aanwijzingen dat hiervan sprake is bij de geïnventariseerde R&D-projecten met NXP-participatie. Terugvordering van subsidie is daarom niet aan de orde. Overigens is ook de termijn waarbinnen dat mogelijk zou zijn geweest (<5 jr) voor veel projecten intussen verstreken.
Deelt u de mening dat, net als in de financiële sector, het variabele beloningsbeleid in het bedrijfsleven moet worden beperkt?
De financiële sector is een sector waarin, mede gelet op de financiële crisis, stringente regulering op het terrein van de variabele beloningen, noodzakelijk is gebleken onder meer vanwege de invloed op het financiële stelsel. Voor private ondernemingen buiten de financiële sector ligt dat anders. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vragen 2 tot en met 5 van Kamerlid Klein.
Hoe moet deze beloning worden gezien in het licht van de wettelijk regeling ten aanzien van tegenstrijdig belang en meer specifiek het amendement Tang-Irrgang dat heeft geregeld dat bij fusies en overnames het eigen financieel belang van bestuurders wordt bevroren, zodat zij dit niet kunnen laten meewegen bij het wel of niet laten doorgaan van een fusie of overname?2 Is de bezoldiging van de topman van NXP in strijd met deze wetgeving? Indien deze wetgeving niet van toepassing is op Nederlandse bedrijven die in het buitenland beursgenoteerd zijn, bent u dan bereid om deze wet zo aan te passen dat deze ook geldt voor bedrijven die wel in Nederland gezeteld zijn?
Artikel 2:129a BW bevat een regeling inzake tegenstrijdig belang. Op grond daarvan nemen uitvoerende bestuurders geen deel aan de besluitvorming in het bestuur over hun bezoldiging. Voor het amendement Tang/Irrgang verwijs naar de antwoorden op vragen 9 tot en met 11 en 13 tot en met 16 van Kamerlid Klein.
Het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de informatie die het CBR op haar website verstrekt inzake de geschiktheid van personen om te rijden?1
Ja.
Deelt u de mening van het CBR dat het voldoende is als een bestuurder bij twijfel over de vraag of hij/zij nog in staat is om veilig te rijden kan volstaan met het invullen van een eigen verklaring?
Voor mij staat centraal dat rijbewijsbezitters een eigen verantwoordelijkheid hebben om te blijven voldoen aan de vereiste vaardigheden en medische geschiktheid die nodig zijn voor een veilige deelname aan het verkeer. Een rijbewijsbezitter die twijfelt over zijn rijvaardigheid kan bijvoorbeeld rijlessen nemen om de vaardigheid weer op peil te brengen. Zorgverleners hebben de plicht om patiënten te informeren over de gevolgen voor verkeersdeelname van een aandoening of het gebruik van medicijnen. Rijbewijsbezitters kunnen vervolgens besluiten om (tijdelijk) niet meer te rijden. Ook kunnen rijbewijsbezitters een wijziging in hun gezondheidssituatie doorgeven aan het CBR middels het invullen van een eigen verklaring. Het CBR heeft vervolgens ruime bevoegdheden om dit nader te laten onderzoek door een algemeen arts, een medisch specialist en/of een rijtest. Het CBR neemt in dat geval een bindend besluit dat duidelijkheid geeft voor alle betrokkenen en ook consequenties kan hebben voor de geldigheid van het rijbewijs.
Als er sprake is van ernstige functiestoornissen nemen de risico’s op een ongeval toe. Dit komt in verhoogde mate voor bij personen van 75 jaar en ouder. Daarom wordt voor ouderen vanaf die leeftijd, zodra het rijbewijs verloopt, minimaal eens per vijf jaar door een arts en door het CBR gekeken of ze nog rijgeschikt zijn. Dit gebeurt door middel van het invullen van een eigen verklaring door de senior met bevestiging door de arts. Voor bezitters van een groot rijbewijs (vrachtwagen en bus) gebeurt dat ongeacht leeftijd om de vijf jaar.
Tot slot kan de politie bij een vermoeden van onvoldoende geschiktheid of rijvaardigheid van een rijbewijsbezitter een mededeling doen aan het CBR. Dan volgt vanuit het belang van de verkeersveiligheid een onderzoek naar de medische geschiktheid of rijvaardigheid van de betreffende rijbewijsbezitter in het kader van de vorderingsprocedure.
Naar mijn mening is met het huidige systeem een goede balans gevonden, waarbij ik oog heb voor de verkeersveiligheid, zonder rijbewijsbezitters te belasten met onnodige administratieve lasten en kosten voor medische onderzoeken.
Is onderzocht of bestuurders vanwege eigenbelang, hier correct, eerlijk en verantwoord mee omgaan? Zo ja, kunt u de resultaten van dat onderzoek aan de Kamer sturen? Zo nee, bent u bereid een dergelijk onderzoek te laten doen?
In 2012 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de resultaten van een onderzoek naar het systeem van de medische beoordelingen rondom rijvaardigheid en geschiktheid ten behoeve van het rijbewijs.2 De algemene conclusie van het onderzoek was dat in Nederland het systeem op het gebied van de medische beoordeling van de rijvaardigheid en geschiktheid deugdelijk is opgezet via de procedure voor de eigen verklaring en de vorderingsprocedure. Uit het onderzoek bleek ook dat de effectiviteit van de vrijwillige procedure voor mensen met een medische aandoening die na de eerste afgifte van het rijbewijs is ontstaan om vrijwillig een verklaring van geschiktheid aan te vragen, niet is vast te stellen. Zoals toegelicht bij antwoord 2 heeft de rijbewijsbezitter zelf de verantwoordelijkheid om alleen aan het verkeer deel te nemen als hij medisch geschikt is voor deelname aan het verkeer. Een periodieke medische keuring voor alle rijbewijsbezitters vind ik niet proportioneel en zou leiden tot hoge administratieve lasten en medische kosten.
Is onderzoek gedaan naar de aard en omvang van de groep die feitelijk ongeschikt is geworden (maar eerder geschikt was bevonden) om veilig te rijden, maar desondanks de auto blijft gebruiken? Zo ja, kunt u de resultaten van dat onderzoek aan de Kamer sturen? Zo nee, bent u bereid een dergelijk onderzoek te laten doen?
Een rijbewijsbezitter die feitelijk ongeschikt is geworden mag niet langer deelnemen aan het verkeer. Zoals toegelicht in antwoord 2 hebben zorgverleners een belangrijke taak om rijbewijsbezitters hierover te informeren, zodat zij hun verantwoordelijkheid kunnen nemen. Na de beoordeling van de rijgeschiktheid van rijbewijsbezitters neemt het CBR een bindend besluit dat consequenties heeft voor de geldigheid van het rijbewijs. Deelname aan het verkeer met een ongeldig rijbewijs is strafbaar. Het is niet bekend hoeveel personen met een ongeldig rijbewijs toch deelnemen aan het verkeer. Zoals toegelicht in antwoord 3 heb ik uw Kamer in 2012 geïnformeerd over een onderzoek naar het systeem op het gebied van de medische beoordeling van de rijvaardigheid en geschiktheid. Aanvullend onderzoek zal gezien de ervaringen geen extra informatie opleveren. Wel ben ik voordurend met het CBR in gesprek over verdere verbetering van de regierol van het CBR, waaronder het verstrekken van informatie aan burgers en zorgverleners.
Acht u het wenselijk dat het CBR meer bevoegdheden en controlemechanismen krijgt om te beoordelen of iemand psychisch geschikt is om een praktijkexamen af te leggen? Zo nee, waarom niet?
In het bij antwoord 3 genoemde onderzoek is uitgebreid gekeken naar de procedure met betrekking tot de medische keuring bij rijbewijzen. Hierin werd geconcludeerd dat deze procedure een effectief middel is om te bepalen welke aanvragers met een medische aandoening geschikt zijn voor het besturen van een motorrijtuig. Daarnaast werd geconcludeerd dat de procedure efficiënt verloopt.
Rijbewijsbezitters hebben, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2, verschillende manieren om naast de procedure bij het CBR zelf hun verantwoordelijkheid te nemen voor een veilige deelname aan het verkeer. Daarom acht ik het niet wenselijk om extra bevoegdheden en controlemechanismen te introduceren vooraf aan het praktijkexamen.
Wat is uw reactie op het bericht «Ombudsman: Nijpels en SER zijn eenzijdig over windenergie»?1
In algemene zin vind ik het verstrekken van objectieve en goede informatievoorziening door de overheid van belang. Ik heb begrepen dat de SER deze week een herzieningsverzoek bij de Ombudsman heeft ingediend. Het is nu aan de Ombudsman om hierop te reageren.
Deelt u de conclusie van de Nationale ombudsman dat goede informatieverstrekking inhoudt dat de overheid ervoor zorgt dat de burger de juiste informatie krijgt en dat deze informatie klopt en volledig en duidelijk is?
Ja, die conclusie deel ik.
Zo ja, waarom heeft u bij eerdere aangetoonde onwaarheden die verkondigd werden door de voorzitter van de Borgingscommissie geweigerd hem hierover op de vingers te tikken?2
Ik deel de opvatting niet dat er sprake zou zijn van stelselmatige verstrekking van verkeerde informatie door de voorzitter van de Borgingscommissie. Ik zie dus ook geen reden om hem hierop aan te spreken.
Deelt u de mening dat dit patroon van misleiding de geloofwaardigheid van de overheid aantast? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid, nu voor de derde keer is aangetoond dat de heer Nijpels in zijn functie als voorzitter van de Borgingscommissie Energieakkoord stelselmatig burgers verkeerde informatie verstrekt, hem alsnog op de vingers te tikken en hem te ontslaan? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Schendingen mensenrechten bij opvang vluchtelingen Italië' |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van Amnesty International over mishandelingen, opsluitingen en onrechtmatige uitzettingen door de Italiaanse overheid?1
Ja, ik ben bekend met het rapport van Amnesty International.
Deelt u de conclusie van Amnesty International dat deze mensenrechtenschendingen direct of indirect het gevolg zijn van de druk die de Europese Unie (EU) uitoefent op Italië? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Amnesty International onderstreept in zijn rapport de noodzaak dat op de juiste wijze de gemaakte afspraken op Europees niveau worden geïmplementeerd. Amnesty benadrukt daarbij dat door alle landen een serieuze inspanning moet worden geleverd om uitvoering te geven aan de herplaatsingsafspraken. Dat is een boodschap die het kabinet onderschrijft, en waaraan voortdurend wordt gewerkt in Europees verband.
Amnesty heeft in het rapport signalen opgenomen over vermeende structurele misstanden in de hotspots. Het kabinet neemt dergelijke signalen zeer serieus, en ik heb de berichtgeving dan ook getoetst bij diverse relevante partijen. UNHCR en IOM, dagelijks aanwezig in de hotspots, evenals de Europese Commissie hebben aangegeven de in het rapport geuite beschuldigingen niet te herkennen. Ook de Italiaanse autoriteiten zelf nemen afstand van de beschuldigingen uit het Amnesty rapport. Ik heb dit tijdens mijn bezoek aan Rome op 9 november jl. besproken met zowel mijn Italiaanse collega’s als met UNHCR en IOM.
Over de wijze waarop migranten worden geregistreerd en opgevangen in lidstaten bestaan in de EU duidelijke afspraken, gebaseerd op internationale en Europese verplichtingen. De Europese Migratieagenda, door de Europese Commissie gepubliceerd op 13 mei 2015, wijst op de noodzaak ervoor te zorgen dat alle lidstaten voldoen aan hun wettelijke verplichting om vingerafdrukken af te nemen krachtens artikelen 4 en 8 van de Eurodac-verordening. De Commissie ziet toe op een correcte implementatie van deze verplichtingen. Zoals uw Kamer bekend is, vindt het kabinet het van belang dat alle lidstaten, inclusief Italië, zich aan de gemaakte afspraken uit het asielacquis houden. Om de lidstaten te helpen bij het nakomen van de verplichting om vingerafdrukken af te nemen, met volledige inachtneming van grondrechten, heeft de Europese Commissie daarvoor een leidraad ontwikkeld. Over de kabinetsappreciatie van dit voorstel heeft het kabinet uw Kamer geïnformeerd op 3 juli 2015.2 Het kabinet deelt de trapsgewijze aanpak die in de leidraad wordt voorgestaan. Deze aanpak start met het goed informeren van de vreemdeling, en laat onder omstandigheden ook de toepassing toe van detentie en proportionele dwang om vingerafdrukken af te nemen.
In de hotspots werken de Europese Commissie en de Europese Agentschappen zoals EASO en Frontex intensief samen met de Italiaanse autoriteiten aan de uitvoering van de afspraken. Het kabinet blijft zich ervoor inzetten dat in Europees verband Italië wordt bijgestaan in het adequaat vormgeven van asielprocedures en ondersteuning bij terugkeer vanuit de hotspots, en draagt daar zelf ook aan bij.
Op welke wijze heeft de EU proberen te voorkomen dat Italië over zou gaan tot dergelijke mensenrechtenschendingen, wetende dat de druk op Italië om te voldoen aan de eisen van de Europese Unie daarmee toenam?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u het beeld dat Amnesty International schetst omtrent de mishandelingen van migranten door Italiaanse politie? Welke stappen ondernemen uw Italiaanse collega's om dit hard aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de conclusie van onrechtmatige uitzettingen tot het streven van de EU om, middels de hotspots, dit juist te voorkomen en spreiding van vluchtelingen over Europa mogelijk te maken?
Deze vragen gaan uit van de veronderstelling dat het kabinet de conclusie uit het Amnesty rapport onderschrijft. Zoals hierboven gesteld neemt het kabinet de berichten zeer serieus. Ik heb me navenant laten informeren, maar van de diverse betrokken partijen geen signalen gekregen die deze conclusie bevestigen. De conclusies van Amnesty hebben wat het kabinet betreft dan ook geen gevolgen voor de hotspot-aanpak en de met Italië gemaakte afspraken rondom herplaatsing. De herplaatsingsafspraken uitgevoerd vanuit de hotpots blijven ongemoeid. Overigens is herplaatsing slechts één van de mogelijke uitkomsten na identificatie en registratie van een asielzoeker in een hotspot. Dit is belangrijk nu het merendeel van de via Italië binnengekomen migranten niet in aanmerking komt voor herplaatsing, aangezien daarvoor alleen de nationaliteiten in aanmerking komen die binnen de EU een gemiddeld inwilligingspercentage van 75% of hoger hebben. Terugkeer van diegenen die geen bescherming nodig hebben, maakt ook integraal deel uit van de hotspot-aanpak, na eventuele afwijzing in de Italiaanse nationale asielprocedure wanneer er een asielverzoek is ingediend.
Heeft de EU een controlemechanisme ingebouwd om te voorkomen dat dergelijke schendingen van mensenrechten plaats zouden kunnen vinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan dan geconcludeerd dat dit mechanisme niet heeft gewerkt en op welke wijze zou dit verbeterd moeten worden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen bent u in EU-verband bereid te nemen om Italië hier op aan te spreken? Zouden deze conclusies volgens u gevolgen moeten hebben voor de hotspot-aanpak van de EU en de afspraken die er met Italië zijn gemaakt rondom relocatie?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om deze vragen voor de eerstvolgende JBZ-Raad te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Baan via gemeente of UWV? Vergeet het maar!’ |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD), Bas van 't Wout (VVD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Baan via gemeente of UWV? Vergeet het maar!»?1
Ja. De rapportage van de Inspectie SZW2 waar het artikel in Trouw op gebaseerd is en die ook andere bevindingen bevat dan in het artikel beschreven, hebben wij op 26 oktober met een beleidsreactie aan uw Kamer gezonden3. In onze beleidsreactie zijn wij ingegaan op de bevindingen van de Inspectie en de maatregelen die wij treffen. In deze antwoorden wordt daarom regelmatig verwezen naar de Kamerbrief.
Bent u bekend met het rapport «Creatief uit de bijstand: voorbeelden uit de praktijk»?2
Ja.
Wat vindt u van de opmerking dat gemeenten en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) elkaar soms zien als concurrenten, terwijl het UWV service zou moeten verlenen aan gemeenten? Waar ligt dit aan? Kunt u uitleggen wat u doet om dit tegen te gaan?
UWV en gemeenten zorgen voor uitkeringen en re-integratie van hun werkzoekenden en werken samen bij de registratie van vacatures en werkzoekenden en bij de werkgeversdienstverlening. Er is dus sprake van samenwerking en niet van serviceverlening van de ene partij aan de andere. Waar in arbeidsmarktregio’s sprake is van afzonderlijke taakstellingen tussen partijen voor het bemiddelen van de eigen werkzoekenden, kunnen uitvoerders elkaar soms als concurrenten zien bij het plaatsen van hun werkzoekenden bij werkgevers. Waar goed wordt samengewerkt en gezamenlijke doelstellingen worden afgesproken tussen gemeenten onderling en tussen gemeenten en UWV is concurrentie niet aan de orde.
Zoals aangegeven in de Kabinetsreactie SUWI van 16 december 20155 en in de Kamerbrief van 26 oktober jl. hebben de omvangrijke bezuinigingen op UWV van het kabinet Rutte I gevolgen gehad voor de samenwerking tussen UWV en gemeenten in de arbeidsmarktregio’s. UWV trok zich terug van 98 naar 30 werkpleinen en er vond een omslag plaats van integrale naar complementaire dienstverlening, UWV schakelde over naar elektronische dienstverlening en het re-integratiebudget voor WW-ers werd afgeschaft. De Inspectie schrijft in haar rapportage dat de invoering van de Participatiewet een positieve invloed heeft gehad op de samenwerking op bestuurlijk niveau, maar dat deze nog onvoldoende doorwerkt naar de uitvoering.
In de Kamerbrief van 26 oktober is beschreven hoe wij de laatste jaren samen met UWV, gemeenten, onderwijs, SW-bedrijven en sociale partners via verschillende maatregelen geïnvesteerd hebben in de samenwerking binnen de arbeidsmarktregio’s om vraag en aanbod van werkzoekenden met afstand tot de arbeidsmarkt beter bij elkaar te brengen. Denk aan de Participatiewet en de banenafspraak met ondersteuning van gemeenten en UWV door de Programmaraad, denk aan de aanpak Jeugdwerkloosheid, aan de regionale sectorplannen, aan het actieplan «Perspectief voor vijftigplussers»6. Bij al deze maatregelen is samenwerking voorwaarde voor succes. De hieruit voortgekomen effectieve aanpakken bestendigen, het faciliteren dat regio’s van elkaar kunnen leren, het in hun kracht zetten van partijen in de regio’s bij het verbeteren van het matchen op werk, het voorkomen van versnippering tussen doelgroepen bij werkgeversdienstverlening en het verder vereenvoudigen van instrumenten voor werkgevers, zijn belangrijke elementen van de vervolgaanpak, zoals in de brief beschreven. Zoals toegezegd tijdens het AO Participatiewet van 27 oktober jl., zal uw Kamer voor 15 maart per brief geïnformeerd worden over de voortgang.
Zoals beschreven in het bericht zet de Inspectie SZW ook vraagtekens bij de kennis en kunde van de managers bij gemeenten en UWV; deelt u deze opvatting? Kunt u toelichten hoe deze kennis en kunde wordt geoptimaliseerd en gedeeld? Hoe ziet u erop toe dat dit ook daadwerkelijk gebeurt?
De Inspectie SZW adviseert in de onderzoeksrapportage «Werk aan de …uitvoering» om in te zetten op een versterking van de kennis- en informatiefunctie. Kennisontwikkeling voor (en binnen) de uitvoeringspraktijk is een belangrijk aandachtspunt.
De kennisontwikkeling bij gemeenten is nog versnipperd, de ontwikkelde kennis is niet altijd makkelijk toegankelijk en wordt bovendien nog onvoldoende toegepast.
Dat is een van de redenen geweest van het starten van het kennisprogramma Vakkundig aan het werk. Dat programma is bedoeld om systematisch en programmatisch kennis te ontwikkelen over de effectiviteit van interventies in het gemeentelijk domein van werk en inkomen. Over de opzet van dit programma bent u geïnformeerd bij brief van 9 november 20157, waarin ook is ingegaan op de motie van het lid Mulder (VVD) over de effectiviteit van het re-integratiebeleid.
Gebleken is ook dat de al ontwikkelde kennis niet altijd makkelijk toegankelijk is, en dat deze bovendien nog onvoldoende wordt toegepast. Het is de primaire verantwoordelijkheid van de gemeenten zelf om ervoor te zorgen dat de ontwikkelde kennis ook daadwerkelijk gebruikt en toegepast wordt. De gemeenteraden houden hier toezicht op.
Om het gebruik van deze kennis, en breder de professionaliteit van de uitvoering te bevorderen, wordt door Divosa sinds 2011 het programma Vakmanschap uitgevoerd. Het programma is er op gericht het leervermogen en professionalisering bij gemeenten te versterken en richt zich zowel op de klantmanagers als op de organisatorische context waarin zij werken. Het programma stimuleert methodisch werken en vooral het belang van de sturing daarop door het management.
Uit eerder onderzoek onder gemeenten is gebleken dat bij het toepassen van de kennis een belangrijke rol is weggelegd voor het (midden)management. Daarom is het management ook als belangrijke doelgroep opgenomen in het programma Vakmanschap dat sinds 2011 door Divosa wordt uitgevoerd. In de brief van 24 juni 20168 heeft de Staatssecretaris geschetst wat zij verder voornemens is op dit terrein.
Op dit moment laat Divosa onderzoek uitvoeren om inzicht te krijgen in hoe kennisproducten het beste kunnen aansluiten bij de behoeften van klantmanagers, zodat het aanbod daarop aangepast kan worden. Ook wordt door middel van een publiciteitscampagne ingezet op bewustwording bij gemeenten op dit thema. Op basis hiervan is meer gerichte verspreiding mogelijk. Dit is ook van belang voor het vervolg van het programma Vakmanschap.
Waar het gaat om de kennisontwikkeling bij management en medewerkers van UWV heeft UWV in haar reactie op het rapport aangegeven dat zij achter het voornemen van de Inspectie staat om de opgedane kennis uit de Inspectieonderzoeken meer bekendheid te geven en om actieve toepassingen van aanbevelingen te bevorderen. UWV heeft deze beweging binnen de eigen organisatie al ingezet. Zowel als het gaat om het intern delen van onderzoeksresultaten als het extern delen door middel van deelname aan het Kennisplatform Werk en Inkomen (KWI) waar UWV, SVB, het Ministerie van SZW en de Inspectie SZW aan deelnemen. Daarnaast nemen de gemeenten Amsterdam en Amersfoort en Divosa deel aan het KWI om de aansluiting tussen onderzoek en het gemeentelijk perspectief te realiseren.
Op de kennisagenda 2016–2017, waarin UWV op de onderzoeksinzet voor 2016 en 2017 focust, is het thema «samenwerking in de regio» opgenomen (UWV is inmiddels weer vertegenwoordigd in 35 regio’s). UWV brengt de kennis met betrekking tot dit en andere thema’s onder regie van het Kenniscentrum naar de uitvoering (management en medewerkers). Zowel middels nieuwsbrieven en verslagen als informatieve bijeenkomsten, waaronder kennismarkten.
Onderzoeksvoorstellen worden binnen het WERKbedrijf regelmatig besproken in bijeenkomsten met districtsmanagers en in portefeuillehoudersoverleggen. In deze portefeuillehoudersoverleggen zijn ook regionaal managers en operationeel managers aanwezig. Er is ook een portefeuilleoverleg Werkgeversdienstverlening. Gezamenlijk wordt hierin bepaald op welke uitvoeringsvraagstukken kennis nodig is. Ook worden uitkomsten van onderzoek gedeeld. Het is aan de deelnemers van de portefeuillehoudersoverleggen informatie te delen in regionale en landelijke managers overleggen.
Daarnaast worden reguliere managementdagen benut om niet alleen een toelichting te geven op uitkomsten van onderzoek, maar ook te bespreken wat toepasbaar is op de uitvoering.
Kunt u toelichten hoe groot het bereik is van het programma «Vakkundig aan het Werk»? Hoe veel mensen doen hier aan mee en wie zijn dat? Wat zijn concrete resultaten van dit programma?
Het kennisprogramma Vakkundig aan het werk is gericht op onderzoeken waarin samengewerkt wordt tussen gemeenten en kennisinstellingen.
In de eerste ronde van het kennisprogramma zijn 12 projecten gestart. De eerste resultaten van deze ronde worden begin 2017 verwacht in de vorm van afgeronde onderzoeken en bijeenkomsten voor gemeenten. In december 2016 starten 3 onderzoeken die zich richten op het aan het werk helpen van vergunninghouders. In totaal zijn op dit moment 29 verschillende gemeenten rechtstreeks en daarnaast 14 gemeenten via hun uitvoerende organisatie (bijvoorbeeld regionale uitvoerende diensten) betrokken binnen de gehonoreerde projecten van Vakkundig aan het werk.
De stand van zaken van de tweede ronde van het programma is dat er 47 projectideeën zijn ingediend die momenteel in de beoordelingsfase zijn. In totaal 104 gemeenten zijn bij deze projectideeën betrokken. In het voorjaar van 2017 wordt duidelijk hoeveel projecten er gehonoreerd worden en daarmee hoeveel gemeenten er betrokken zijn. Het uiteindelijk aantal gemeenten dat betrokken zal zijn bij de goedgekeurde projectvoorstellen in deze tweede ronde, zal dan ook lager liggen dan de 104 gemeenten die bij de projectideeën betrokken zijn, omdat vanwege de eisen aan relevantie en kwaliteit en de omvang van het budget niet alle aanvragen gehonoreerd kunnen worden.
Het is niet bekend hoeveel mensen er in de diverse onderzoeksprojecten participeren.
Hoe zorgt u ervoor dat de praktijkervaringen met re-integratie uit de bijstand, zowel de goede als de mindere, zoals beschreven in bijvoorbeeld het rapport «Creatief uit de bijstand: voorbeelden uit de praktijk» worden gedeeld tussen verantwoordelijke klantmanagers?
Verspreiding van kennis gebeurt door onder andere Divosa. Bijvoorbeeld via werkwijzers, nieuwsberichten of via Sprank. Ook de Programmaraad verspreidt goede voorbeelden via de site samenvoordeklant.nl en via Praktijkdagen. Daarbij moet opgemerkt worden dat onbekend is of de voorbeelden in de publicatie «Creatief uit de bijstand: voorbeelden uit de praktijk» daadwerkelijk tot duurzame effecten leiden. Daarvoor is monitoring en evaluatie nodig, zoals in de publicatie (blz. 5) ook wordt opgemerkt.
Er worden al vanaf de jaren »90 inspanningen verricht door verschillende (overheids)partijen om de regionale samenwerking en de samenwerking met werkgevers te versterken; hoe verklaart u dat nog geen 20% van de werkgevers contact heeft met gemeenten en UWV voor invulling van vacatures? Hoe zorgt u ervoor dat dit percentage drastisch wordt verhoogd?
Allereerst geeft de Inspectie als verklaring aan dat de vele stelselwijzigingen en bezuinigingen die verschillende kabinetten sinds de jaren «90 hebben doorgevoerd van invloed zijn geweest op de inrichting van de uitvoering en met grote regelmaat geleid hebben tot herinrichting van organisaties en werkprocessen. Dit heeft ook gevolgen gehad voor de continuïteit van de samenwerking tussen UWV en gemeenten en de toegankelijkheid en kwaliteit van de dienstverlening aan werkgevers, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 3.
Ook moet worden opgemerkt dat de match tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, terecht, meestal tot stand komt zonder tussenkomst van publieke dienstverlening door UWV en gemeenten aan werkzoekenden en werkgevers. Gemeenten en UWV bieden ondersteuning aan die werkzoekenden die ondersteuning nodig hebben bij het vinden van een baan, en aan die werkgevers die voor hen passende reguliere vacatures hebben en vaak zelfs bereid zijn om hun vacatures passend te maken.
Uit het deelonderzoek «Werkgeversperspectief»9 van de Inspectie SZW naar het perspectief van werkgevers (891 van 3000 hebben de vragenlijst ingevuld) blijkt dat grote bedrijven vaker gebruik maken van de publieke werkgeversdienstverlening dan kleine bedrijven. Bij werkgevers met minder dan 25 werknemers is het gebruik 15%, bij werkgevers met 25 tot 250 werknemers is het gebruik 23% en van de grote werkgevers (meer dan 250 werknemers) maakt 39% gebruik van werkgeversdienstverlening van UWV en gemeenten. Genoemde oorzaken voor niet-gebruik zijn dat werkgevers de dienstverlening niet kennen of denken dat deze voor hen niet bruikbaar is.
Het is op de eerste plaats aan gemeenten en UWV in de arbeidsmarktregio om met elkaar afspraken te maken over het omhoog brengen van het bereik onder werkgevers. Betere bekendheid van hun werkgeversdienstverlening en actieve betrokkenheid van werkgevers in de regio die aangeven waar zij behoefte aan hebben zal daar zeker bij helpen, daarom zijn werkgevers vertegenwoordigd in de regionale werkbedrijven. In de brief van 26 oktober10 hebben wij aangegeven wat voor goede werkgeversdienstverlening nodig is en hoe de partijen in de regio’s daarbij ondersteund worden, in het recente verleden en in de toekomst, zowel op de korte als op de langere termijn, zie ook het antwoord op vraag 3.
Verder lopen er – zoals aangegeven in paragraaf 4 in de Kamerbrief van 26 oktober – verschillende activiteiten vanuit de Programmaraad en de aanpak Jeugdwerkeloosheid om het matchen op werk en de dienstverlening aan werkgevers in de regio op de korte termijn te verbeteren. Zie de antwoorden 4, 5, 8, 9, 10 en 11. Tevens is inmiddels een traject gestart om samen met landelijke partijen en samen met de arbeidsmarktregio’s matchen op werk duurzaam te versterken, aansluitend op wat al gebeurt op lokaal en regionaal niveau.
Het artikel maakt ook melding van het feit dat ambtenaren nauwelijks weten wie hun werkzoekenden noch wat de wensen van de werkgevers zijn; dit kan deels worden opgelost door één bestand te maken van werkzoekenden waar bedrijven, met de nodige waarborgen, zelf op zoek kunnen gaan naar hun ideale werknemer; hoe sluiten regionale initiatieven vanuit de arbeidsmarktregio’s momenteel op elkaar en op andere initiatieven zoals de Kandidatenverkenner van het UWV aan?
Op de korte termijn vormt de beschikbaarheid en vindbaarheid van kandidaten nog geen risico voor de realisatie van de Banenafspraak. Er staan inmiddels bijna 60.000 mensen uit het doelgroepregister Banenafspraak met hun profiel in de Kandidatenverkenner. De kandidatenverkenner banenafspraak van UWV is specifiek ontwikkeld als extra service voor werkgevers om in geanonimiseerde klantprofielen naar geschikte kandidaten te zoeken. In de kandidatenverkenner zijn kandidaten in de regio’s en over de gemeente- en regiogrenzen heen direct vindbaar voor publieke en private intermediairs en werkgevers. Daarnaast verkennen wij met UWV – vanuit de inzet gericht op vereenvoudiging – of het mogelijk is gegevens die essentieel zijn voor goede matching makkelijker digitaal uit te wisselen zijn tussen gemeenten en UWV. Wij verwijzen hierbij naar de Kamerbrief van 26 oktober.
Op de middellange termijn vormt de beschikbaarheid en vindbaarheid van gemeentelijke kandidaten wel een belangrijke voorwaarde voor het succes van de banenafspraak. Het registreren van klantprofielen in het Sonar systeem van UWV kan aanzienlijk helpen bij de vindbaarheid van kandidaten in de Kandidatenverkenner en hier moeten gemeenten nog een grote inhaalslag maken. Gemeenten in arbeidsmarktregio’s worden hierbij ondersteund door de Programmaraad, onder andere met de inzet van de «vliegende brigade».
Overzichten van de voortgang per arbeidsmarktregio komen beschikbaar op de website van de Programmaraad: www.samenvoordeklant.nl. De Programmaraad is bereid «achterblijvende» gemeenten en arbeidsmarktregio’s extra ondersteuning bieden.
Opgemerkt zij, dat om klantprofielen te registreren, gemeenten hun kandidaten eerst moeten kennen en dat gemeenten hun kandidaten ook direct bemiddelen naar de vacatures van de Banenafspraak, zonder eerst klantprofielen te registeren in het systeem van UWV. Het registreren van klantprofielen in het Sonar systeem van UWV is een middel, geen doel.
Er is geen fysieke grens voor werkzoekenden en werkgevers tussen arbeidsmarktregio’s, gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de invulling van de bestanden; maar hoe worden de interoperabiliteit en kwaliteit van al deze bestanden geborgd?
Zie antwoord vraag 8.
Welke consequenties verbindt u aan de risico’s die de Inspectie SZW schetst met betrekking op de realisatie van de Banenafspraak?
Zie antwoord vraag 8.
In het artikel staat dat er voor de zomer van 2017 wederom een plan moet liggen hoe er een betere aansluiting kan komen tussen werkzoekenden en ondernemers die mensen zoeken; wat gaat u in de tussengelegen tijd concreet doen om de samenwerking tussen alle betrokken (overheids)partijen in de uitvoeringspraktijk op orde te brengen zodat mensen en vacatures daadwerkelijk aan elkaar gekoppeld kunnen worden?
Zoals beschreven in de brief aan uw Kamer van 26 oktober, lopen er verschillende acties die gericht zijn op het versterken van de dienstverlening aan werkgevers en het versterken van matchen op werk in de arbeidsmarktregio’s op de korte termijn. In de tussengelegen tijd zijn verschillende maatregelen genomen en worden nieuwe activiteiten ontplooid.
Voor de doelgroep banenafspraak is er een premiekorting van maximaal € 2.000 per jaar alsmede het Lage-inkomensvoordeel (LIV) en de uniforme no-riskpolis via UWV voor alle werknemers die onder de banenafspraak vallen en voor mensen in een dienstbetrekking beschut werk.
Met partijen in de Programmaraad werken we aan een model om betere gezamenlijke en gecoördineerde dienstverlening aan landelijke en bovenregionaal opererende werkgevers te bieden. Dat kan in de vorm van een arrangement met deze werkgevers, waar arbeidsmarktregio’s op in kunnen tekenen.
Ook kent Programmaraad tot het eind van dit jaar nog een aantal acties die gericht zijn op het verbeteren van de werkgeversdienstverlening in de regio’s:
De Praktijkdag van de Programmaraad op 8 december staat geheel in het teken van werkgeversdienstverlening.
De vliegende brigade ondersteunt gemeenten en arbeidsmarktregio’s bij het registreren van vacatures en (potentiële) kandidaten bij het (her)kennen van diens mogelijkheden. (zie ook het antwoord op de vragen 8, 9 en 10)
Een overzicht met websites van de werkgeversservicepunten wordt actief onder de aandacht gebracht van werkgevers.
Vanuit de Aanpak Jeugdwerkloosheid wordt ingezet op het versterken van publiekprivate samenwerking tussen gemeenten en uitzendorganisaties voor het matchen op werk van jongeren zonder startkwalificatie met inzet van een scholingsvoucher. Met een pilot in acht regio’s worden jongeren zonder startkwalificatie door gemeenten overgedragen aan een uitzendorganisatie. De uitzendorganisatie bepaalt samen met de jongeren welke opleiding de jongere kan volgen met als doel de jongere een sterkere en duurzamere plek op de arbeidsmarkt te bieden.
De Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelatie (Wet DBA) en de positie van zzp’ers |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Tienduizenden zzp’ers lopen opdrachten mis door nieuwe wet»?1
Ja.
Kent u ook het artikel van 26 september 2016 in Adformatie: «Zzp’ers in de problemen door wet DBA»2 en het artikel «Ondernemers in zwaar weer, wat maakt het zo spannend»?3
Ja.
Klopt het dat bedrijven massaal opdrachten aan zzp’ers (zelfstandigen zonder personeel) stopzetten omdat ze bang zijn voor de gevolgen van de nieuwe Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelatie (Wet DBA), die schijnzelfstandigheid zou moeten tegengaan?
In mijn brief van 18 november 2016 aan uw Kamer4 ben ik hierop ingegaan. Hierin heb ik een aantal maatregelen aangekondigd, waaronder opschorting van de handhaving en onderzoek naar de herijking van de begrippen gezagsrelatie en vrije vervangbaarheid. Samen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Veiligheid en Justitie zal het Ministerie van Financiën – in overleg met onder andere sociale partners – onderzoeken hoe aan deze criteria een concretere of andere invulling moet worden gegeven, een invulling die beter aansluit bij het huidige maatschappelijke beeld van een arbeidsverhouding. Met uitzondering van evident kwaadwillenden5, wordt de handhaving tot in ieder geval 1 januari 2018 opgeschort.
Is het waar dat ook bij overheidsorganisaties, zoals het Ministerie van Defensie, zzp’ers voor sommige opdrachten niet meer in aanmerking komen?
Dat is niet juist, overheidsorganisaties huren nog steeds zzp’ers in. Echter, bij het openstellen van een vacature vraagt men zich af (wellicht meer dan voorheen) of de uit die vacature voortvloeiende arbeidsrelatie mogelijk kwalificeert als een dienstbetrekking. Indien dat het geval is, bijvoorbeeld omdat sprake is van een gezagsverhouding, kan een dergelijke functie niet worden vervuld door een zzp’er op basis van een overeenkomst van opdracht.
Klopt het dat de Belastingdienst ondanks uw toezeggingen tijdens het plenaire debat d.d. 29 september 2016 aangaande de toetsing van zzp-contracten door de Belastingdienst, nog massaal zzp-contracten afkeurt, zoals valt te lezen in het artikel «Zzp’ers in de problemen door Wet DBA»?
De Belastingdienst past bij zijn beoordelingen het bestaande wettelijke kader toe. Uit het eindrapport van de door mij ingestelde Commissie beoordeling modelovereenkomsten DBA blijkt dat de Belastingdienst slechts in een enkel geval te streng is geweest bij de beoordeling.
Erkent u dat een resultaat van de Wet DBA is dat zzp’ers aan alle kanten opdrachten mislopen en dreigen mis te lopen, zoals valt te lezen in de drie bovengenoemde artikelen? Zo ja, bent u voornemens hier iets aan te doen en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 3.
Weet u hoe hoog – als gevolg van de Wet DBA – de nood is voor vele zzp’ers, zoals de voorzitter ZZP Nederland, de grootste belangenorganisatie voor zelfstandigen stelt?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke manier bent u voornemens de zelfstandig ondernemers die als gevolg van de bepalingen in de Wet DBA opdrachten mislopen, te beschermen, te helpen of op enigerlei wijze te compenseren?
Zie antwoord vraag 3.
Tot slot, bent u bekend met het in het artikel »Ondernemers in zwaar weer, wat maakt het zo spannend?» genoemde «handvest van de grondrechten van de Europese Unie»4, waarin de minimale grondrechten opgenomen zijn waar iedere inwoner van de EU een beroep op kan doen?
Ja.
Bent u bekend met artikel 16 uit dit handvest, te weten de vrijheid van ondernemerschap5: «de vrijheid van ondernemerschap wordt erkend overeenkomstig het recht van de Unie en de nationale wetgevingen en praktijken»?
Ja. Onze nationale wetgeving staat aan artikel 15 uit dit handvest, de vrijheid van ondernemerschap, niet in de weg. Of een belanghebbende in fiscale zin ondernemer is en daarmee fiscale faciliteiten kan genieten wordt bepaald door de nationale wetgeving. Het handvest bepaalt dat het tot de lidstaten is gericht, uitsluitend wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen.
Bij de Wet DBA speelt het handvest daarom geen rol. Door de Wet DBA is alleen de VAR afgeschaft.
Dit onderwerp is ook aan de orde geweest tijdens het debat uitwerking Wet DBA op 8 december 2016. De heer Klein heeft hierover ook een motie ingediend8, een motie die is verworpen.
Bent u van mening dat dit grondrecht, «de vrijheid van ondernemerschap», rechters een geheel nieuw kader geeft om te beoordelen of het inderdaad redelijk is dat ondernemerschap wordt beperkt door regelgeving?
Zie antwoord vraag 10.
Is bij de realisatie van de Wet DBA rekening gehouden met dit artikel 16 over de vrijheid van ondernemerschap overeenkomstig het recht van EU? Zo ja, op welke wijze is daar rekening mee gehouden en hoe verliep dat proces? Zo nee, hoe kan de Wet DBA dan wel voorzien in de vrijheid van ondernemerschap, zoals die is bedoeld en opgenomen in het handvest van de grondrechten van de EU?
Zie antwoord vraag 10.
Een conflict tussen het verpakkende bedrijfsleven en gemeenten aangaande het inzamelen van kunststof verpakkingen |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de brief van Nedvang aangaande niet-verpakkingen,1 het bericht «Toename PET-trays vraagt om structurele oplossingen»2 en het bericht «PET-trays momenteel niet recyclebaar, en nu ...»?3
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat er een conflict is ontstaan tussen het verpakkende bedrijfsleven en de gemeenten over de uitbetaling voor geleverde diensten met betrekking tot het inzamelen van kunststofverpakkingen door de gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Het is mij bekend dat er gesprekken zijn gevoerd tussen het verpakkende bedrijfsleven en de VNG over ondermeer kunststof niet-verpakkingen en PET-trays. Het gaat hierbij om de vraag wat wel en niet betaald moet worden, en niet of er betaald moet worden. Deze gesprekken hebben nog niet geresulteerd in overeenstemming.
Klopt het dat het verpakkende bedrijfsleven van mening is dat het een minder hoge vergoeding hoeft te betalen (uit het Afvalfonds) voor het ingezamelde kunststof, omdat dat een te hoog percentage zogenaamd «kunststof niet-verpakkingen» (KNV) zou bevatten?
De hoogte van de vergoeding blijft hetzelfde, maar Stichting Afvalfonds Verpakkingen (StAV) geeft op grond van het door haar ingewonnen juridisch advies aan dat de rechtmatigheid in het geding is wanneer zij als vertegenwoordiger van het verpakkende bedrijfsleven vergoedingen uitkeert aan gemeenten voor kunststof niet afkomstig van verpakkingen. StAV rapporteert jaarlijks op basis van het Besluit beheer verpakkingen over recycling van verpakkingen. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) ziet toe op dit Besluit. Als blijkt dat in de rapportage ook gerapporteerd is over kunststof niet-verpakkingen, dan zal de ILT aan StAV vragen om een correctie toe te passen op de cijfers.
Klopt het dat om deze vraag te beantwoorden er reeds onderzoek is gedaan naar dat percentage, en dat daaruit blijkt dat het gemiddeld 9,8% van het gesorteerde materiaal uit 2015 KNV was, waarvan 2,8% bestond uit de zakken die worden gebruikt voor de inzameling? Zo nee, wat waren dan de uitkomsten van dat onderzoek? Zo ja, betekent dit dat wanneer de zakken niet worden meegenomen, er sprake is van een gemiddelde van zo’n 7% KNV in 2015? Is dat percentage vrijwel gelijk aan het percentage dat bij aanvang van de Raamovereenkomst Verpakkingen bekend was? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusie verbindt u hieraan?
Ja, er is een onderzoek gedaan naar het aandeel kunststof niet-verpakkingen in materiaal uit 2015 en daaruit is gebleken dat gemiddeld 9,8% van het gesorteerde materiaal kunststof niet afkomstig is uit verpakkingen. Uit het onderzoek is ook naar voren gekomen dat 2,8% uit zakken bestond die gebruikt worden voor de inzameling van plastic verpakkingsafval. Bij de afspraken over de vergoedingen die in een werkgroep met vertegenwoordigers van de raamovereenkomstpartijen in 2014 afgerond zijn, is niet gesproken over een aandeel kunststof niet-verpakkingen en wat dit zou betekenen voor de vergoeding.
Klopt het dat het voorafgaand aan de vaststelling van de Raamovereenkomst al duidelijk was dat er KNV in het ingezamelde kunststof zou zitten dat niet volledig verwijderd kan worden in het sorteerproces, en klopt het dat de afgesproken kostenvergoeding gebaseerd is op de inzamel- en sorteermethodiek van destijds? Zo ja, wat is dan de reden dat hier nu onenigheid over ontstaat? Zo nee, waarom niet?
Het vaststellen van de Raamovereenkomst en de afspraken over de vergoedingen die daarna gemaakt zijn, vonden plaats op basis van de toen beschikbare kennis.
Zoals bij antwoord 4 aangegeven, is er in de werkgroep die de vergoedingen heeft vastgesteld niet gesproken over het aandeel kunststof niet-verpakkingen en wat dit zou betekenen voor de vergoedingen.
Vóór 2015 kregen de gemeenten een inzamelvergoeding. Sinds 1 januari 2015 is de ketenregie voor in ieder geval de inzameling en sortering van kunststof verpakkingsafval overgegaan naar de gemeenten. Dat betekent dat de gemeenten een integrale vergoeding krijgen per ton aangeboden kunststof verpakkingsafval, dat voldoet aan de afgesproken kwaliteitseisen, bij de recycler. Bij het vaststellen van de vergoedingen is wel rekening gehouden met sorteeruitval van 25%.
Er ontstaat nu een verschil van inzicht omdat StAV op basis van het door haar ingewonnen juridisch advies aangeeft dat de rechtmatigheid in het geding is wanneer zij een vergoeding uitkeert voor de inzameling en sortering van kunststof niet afkomstig uit verpakkingen.
Deelt u de mening dat het geëigende moment om te bezien of er sprake moet zijn van een eventuele korting op de vergoeding over het ingezamelde kunststof uit 2015 het evaluatiemoment van de Raamovereenkomst is dat is voorzien voor 2017? Zo nee, waarom niet?
Hierover zullen in het kader van de evaluatie hoe dan ook afspraken moeten worden gemaakt. Aangezien gemeenten in onzekerheid zitten en StAV het jaar 2015 af moet kunnen sluiten, heeft het mijn voorkeur dat er nu al op hoofdlijnen afspraken gemaakt worden over hoe met deze kwestie om te gaan.
Kunt u bevestigen dat in de Raamovereenkomst verpakkingen het principe «de vervuiler betaalt» onverkort leidend is en dat alle partijen gehouden zijn aan de afspraken die in de Raamovereenkomst zijn vastgelegd, tot het moment dat er in het kader van een evaluatie eventueel andere keuzes worden gemaakt?
Het verpakkende bedrijfsleven is in Nederland verantwoordelijk voor de verpakkingen die het op de markt brengt. Dit komt neer op het principe «de vervuiler betaalt». De Raamovereenkomst is een uitwerking van deze producentenverantwoordelijkheid en is gericht op verpakkingen. Echter, de discussie die nu is ontstaan, gaat over kunststof dat niet afkomstig is van verpakkingen. In deze is het verpakkende bedrijfsleven dus niet «de vervuiler».
Klopt het dat het uit de stroom halen van KNV een extra sorteerslag en dus extra kosten zou betekenen waar geen rekening mee is gehouden bij het vaststellen van de vergoeding in de Raamovereenkomst? Kunt u voorts aangeven of u er voorstander van bent dat gemeenten extra kosten moeten maken voor een extra sorteerslag in het licht van het principe «de vervuiler betaalt»? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend of gemeenten extra kosten maken voor het uitsorteren van de stroom kunststof niet-verpakkingen. Het is in eerste instantie aan de VNG en het verpakkende bedrijfsleven om afspraken te maken over hoe met deze stroom om te gaan. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu faciliteert het gesprek hierover.
Kunt u aangeven hoe u vanuit uw verantwoordelijkheid binnen de Raamovereenkomst bij zult dragen aan het oplossen van dit conflict, aangezien dit op grote schaal kan leiden tot onzekerheid bij gemeenten ten aanzien van de te ontvangen vergoedingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie gaat u concreet ondernemen?
Ik streef naar een oplossing die voor alle partijen uitvoerbaar is. Daartoe heb ik reeds enkele gesprekken gevoerd en ga ik op korte termijn verder in gesprek om te faciliteren dat de partijen onderling tot een oplossing komen. Daarnaast wordt er op korte termijn, voor wat betreft de PET-trays, een onderzoek gestart ten behoeve van het ontwikkelen van een techniek om deze verpakkingen wel te kunnen recyclen.
Kunt u aangeven of er op dit moment door het verpakkende bedrijfsleven steeds meer zogenaamde PET-trays op de markt worden gebracht, die erg moeilijk te recyclen zijn en vrijwel zeker niet hergebruikt zullen worden?
Het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken (KIDV) heeft een verkenning uitgevoerd naar de marktsituatie van PET-trays die de aanzet moet geven tot het beter sluiten van deze keten. Daaruit blijkt dat het gebruik van PET-trays in de afgelopen jaren is toegenomen, en dat de verwachting is dat het gebruik blijft toenemen. Voorts laat de KIDV-verkenning zien dat deze stroom lastig te recyclen is. Daarom is het van belang om een lange termijn oplossing te vinden voor deze verpakkingen.
De oplossing richt zich zowel op de voorkant, dus op het ontwerp van de verpakking, als op de achterkant, zodat deze verpakkingen gerecycled kunnen worden. Dit is primair de verantwoordelijkheid van het verpakkende bedrijfsleven. Om die reden heb ik bij hen aangedrongen op verbetering op korte termijn. Het verpakkende bedrijfsleven komt binnenkort met een plan van aanpak voor de oplossingen die doorgevoerd kunnen worden.
Bent u van mening dat er voor deze PET-trays geen vergoeding uitbetaald hoeft te worden aan de gemeenten die de verpakkingen inzamelen? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het principe «de vervuiler betaalt»? Zo nee, hoe gaat u voorkomen dat er steeds meer gekozen wordt voor dit type verpakkingen, terwijl er vervolgens geen vergoeding voor het inzamelen ervan tegenover staat voor de gemeenten? Wordt deze ontwikkeling meegenomen in de evaluatie van de Raamovereenkomst verpakkingen? Zo nee, waarom niet?
Binnen de Raamovereenkomst is afgesproken dat gemeenten vergoedingen ontvangen op het moment dat het kunststof verpakkingsafval dat voldoet aan de afgesproken kwaliteitseisen bij een recycler wordt aangeboden. De recycling van PET-trays is op dit moment technisch niet mogelijk en daardoor is er geen afzetmarkt. Deze stroom kan niet worden aangeboden voor recycling en daarom ontvangen gemeenten volgens de huidige afspraken geen vergoeding.
Ik vind dit geen wenselijke situatie. De producentenverantwoordelijkheid is erop gericht het verpakkende bedrijfsleven verantwoordelijk te laten zijn voor verpakkingen, ook als deze moeilijk te recyclen zijn. Ik stuur in het kader van de evaluatie van de Raamovereenkomst aan op betere afspraken, zodat de verantwoordelijkheid daar komt te liggen waar zij hoort.
Zoals in antwoord 9 en 10 aangegeven, zetten we als raamovereenkomstpartijen ook in op het ontwikkelen van recyclingtechnieken voor deze verpakkingen en heb ik bij het verpakkende bedrijfsleven aangedrongen op verbeteringen, waarvoor een plan van aanpak volgt.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de handhaving van de afspraken door toepassing van het opleggen van dwangsommen?
De ILT ziet toe op de naleving van het Besluit beheer verpakkingen. Als de inspectie een reden ziet tot handhaving en het opleggen van dwangsommen dan zal dat gedaan worden.
Etnisch profileren in Nederland |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Hoge Raad: Politie mag niet etnisch profileren in verkeer»? 1
Ja.
Hoe geeft u gevolg aan de uitspraak van de Hoge Raad dat de politie niet op straat zomaar een willekeurig voertuig uit mag kiezen voor een verkeerscontrole op basis van uitsluitend de etnische of religieuze kenmerken of achtergronden van de bestuurder of inzittende?
Bent u bereid om uw beleid te wijzigen of aan te scherpen aan de hand van de uitspraken van de Hoge Raad?
Hoe borgt u binnen de politieorganisatie dat deze geen controles uitvoert op basis van uitsluitend de etnische of religieuze kenmerken of achtergronden van de bestuurder of inzittende?
Kunt u gedetailleerd aangeven welke kenmerken er vallen onder «risicokenmerken»?
Bent u bereid om etnisch profileren bij de politie met prioriteit aan te pakken? Zo ja, hoe wilt u dit gaan doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook in mijn brief van 4 oktober 20165 aan uw Kamer heb aangegeven, is het maken van onderscheid zonder objectieve rechtvaardiging bij (proactief) politieoptreden ontoelaatbaar. Om die reden is een pakket aan maatregelen genomen dat een verantwoorde en effectieve aanpak vormt voor de gesignaleerde problemen en de dilemma’s die hiermee gepaard gaan. Hiervoor verwijs ik naast de genoemde brief naar de voortgangsbrief politie van 20 juni 2016.6
Ziet u in dat etnisch profileren schade toebrengt aan het vertrouwen dat de burger in de politie heeft? Zo ja, kunt u een inschatting maken van de gevolgen? Zo nee, waarom beseft u dit niet?
Het voorkomen van ongerechtvaardigd onderscheid is van groot belang voor de legitimiteit van het optreden van de politie, het maatschappelijk vertrouwen in de politie en een effectief politieoptreden. Een negatief neveneffect van etnisch profileren is dat het de procedurele rechtvaardiging van het politieoptreden ondermijnt. Dit kan tot gevolg hebben dat de bereidheid van burgers om met de politie samen te werken en de politie informatie te verschaffen afneemt, terwijl dit van belang is voor de (effectieve) uitvoering van het politiewerk.
Welke initiatieven worden er ondernomen door de politie om het etnisch profileren op basis van etnische of religieuze kenmerken of achtergronden te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat verkeerscontroles alleen uitgevoerd mogen worden door de verkeerspolitie en niet door de recherche? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen zodat dit niet meer voorkomt? Zo nee, ondermijnt dit de positie van de verkeerspolitie niet?
Die mening deel ik niet. Ambtenaren van de politie, waaronder recherchemedewerkers, zijn bevoegd om verkeerscontroles te verrichten teneinde de Wegenverkeerswet 1994 te handhaven.
Kunt u aangeven hoeveel verdachten zijn vrijgesproken door het gerechtshof nadat bekend is geworden dat de politie verkeerscontroles misbruikt heeft? Zo ja, om hoeveel verdachten gaat het? Zo nee, waarom niet?2
De Hoge Raad heeft in haar uitspraak van 1 november 2016 waaraan u refereert niet geoordeeld dat de recherche misbruik zou hebben gemaakt van verkeerscontrole teneinde criminelen staande te houden. Een onderzoek hiernaar ligt dan ook niet voor de hand.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe vaak het voorkomt dat de recherche misbruik maakt van verkeerscontroles om criminelen staande te houden? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen indien dit voorkomt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Het aanbod van psychische hulp voor studenten |
|
Grace Tanamal (PvdA), Amma Asante (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Psychische hulp voor student schaars maar nodig» over de grotere hulpvraag van studenten naar psychische hulp en onvoldoende adequate facilitering van professionele begeleiding in de vorm van studentenpsychologen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bestaande verschillen bij hoger onderwijsinstellingen met betrekking tot de facilitering en bereikbaarheid van studentpsychologen?2
Ik vind het belangrijk dat er aandacht uitgaat naar studenten die tijdens hun studie tegen psychische problemen aanlopen en dat een goede begeleiding aangeboden wordt. Het is aan de instellingen zelf om te bepalen hoeveel studentpsychologen zij aanstellen. Volgens het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) zijn er in het hbo gemiddeld 2,7 psychologen per instelling beschikbaar, in het wo zijn dit er 4,5. De VSNU geeft aan dat alle universiteiten psychologische hulp in hun pakket hebben voor begeleiding en ondersteuning van studenten. Uit het rapport van de ISO blijkt dat studenten de hulp over het algemeen goed kunnen vinden en zij ook positief zijn over de kwaliteit van de hulp. Naast studentpsychologen wordt er op de instellingen vaak kans geboden om deel te nemen aan speciale (groeps)trainingen. Naast het aanbod dat op de onderwijsinstellingen zelf beschikbaar is, is uiteraard ook de reguliere ggz-zorg beschikbaar. Ik vind landelijke normen daarom verder niet noodzakelijk.
Als er bij een bepaalde onderwijsinstelling behoefte blijkt te zijn aan extra capaciteit, dan is het goed daarover binnen de instelling het gesprek te voeren en eventuele maatregelen te treffen. In Rotterdam loopt nu, bijvoorbeeld, een initiatief waarbij studenten met lotgenoten samengebracht worden en ook gebruik kunnen maken van peer-to-peer coaching. Ik ben op de hoogte gesteld van de ontwikkeling van dergelijke projecten op verschillende hogescholen. Expertisecentrum Handicap en Studie brengt dit onderwerp regelmatig onder de aandacht, er zijn meerdere studiedagen en regionale bijeenkomsten georganiseerd met psychische problemen als thema. Hier komen veel decanen en studieadviseurs op af. Ook zijn er studentpsychologen aanwezig.
Klopt het dat er ook hoger onderwijsinstellingen zijn zonder studentenpsychologen? Zo ja, bent u bereid deze instellingen aan te sporen om zo spoedig mogelijk studentpsyschologen aan te stellen?
Er zijn geen universiteiten zonder studentpsychologen. Er zijn mij geen onderzoeken bekend die erop wijzen dat er hogescholen zijn zonder de beschikbaarheid van studentpsychologen.
Deelt u de mening dat een student zo snel mogelijk geholpen dient te worden wanneer deze behoefte heeft aan bijstand van een studentpsycholoog en dat er actie ondernomen moet worden bij te lange wachtlijsten?
Ja, zie verder het antwoord op vraag 2.
Ziet u een taak voor hoger onderwijsinstellingen om bij te dragen aan de landelijke campagne van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om het taboe op depressie weg te nemen? Zo ja, welke rol zouden hoger onderwijsinstellingen volgens u moeten vervullen en hoe gaat u hen bewegen om deze rol op te pakken? Zo nee, waarom niet?3
Het is voor (hoger) onderwijsinstellingen van belang dat het taboe over deze aandoening doorbroken wordt, en dat er binnen de instelling aandacht is voor signalen die mogelijk kunnen wijzen op risico’s tot het ontwikkelen van een depressie. Een open cultuur en houding tegenover (psychische) aandoeningen is van groot belang. Een open klimaat moedigt aan om over problemen en teleurstellende ervaringen te spreken en kan mogelijk ergere problematiek voorkomen. Ik zie hier ook een taak voor de medezeggenschap binnen de instelling.
De hogescholen en universiteiten hebben al belangrijke stappen gezet om studenten met een beperking te helpen met hun studie. Zij verlenen al vaak maatwerk en ondersteunen deze studenten met specifieke regelingen, voorzieningen en in sommige gevallen individuele begeleiding. Daarnaast kan ook flexibilisering van het opleidingsprogramma een oplossing zijn. In mijn Strategische Agenda Hoger Onderwijs 2015–2016 heb ik het belang van meer maatwerk in het onderwijs ook benadrukt.
Mochten studenten te maken hebben met een psychische aandoening of klachten van depressieve aard, dan is echter de reguliere gezondheidszorg met als eerste stap de huisarts de meest aangewezen weg.
Deelt u de mening dat studenten gestimuleerd moeten worden om zich in te schrijven bij een huisarts wanneer zij naar een andere stad verhuizen om daar te gaan studeren? Zo ja, wat doet u om dit te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
Het staat een student vrij om bij de huisarts in de oude woonplaats te blijven, of een huisarts in de nieuwe woonplaats te zoeken. Het voordeel van een huisarts in de nieuwe woonplaats is dat de zorg dichtbij is, en het dus eenvoudiger is om een bezoek aan de huisarts te brengen. Maar de student kan ook redenen hebben om bij de oude huisarts te blijven, bijvoorbeeld vanwege de goede behandelrelatie met deze huisarts. Om patiënten (zoals studenten) te ondersteunen die willen overstappen van huisarts, heeft de Patiëntenfederatie Nederland (NPCF) samen met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) een brochure gemaakt. In de brochure worden de stappen beschreven die de patiënt kan nemen bij het kiezen van een andere huisarts.
Hoe beoordeelt u in het licht van bovenstaande vraag de meerwaarde van studentenhuisartsen die veel ervaring hebben met de problematiek van de doelgroep en eventueel bij lichtere psychische klachten van studenten ook de POH GGZ in hun praktijk kunnen inschakelen?4
Voor sommige studenten zal een studentenhuisarts extra prettig zijn, voor andere studenten niet. Daarin zullen studenten onderling verschillen. Inmiddels zien we in elk geval dat 87% van de huisartsenpraktijken een POH-GGZ heeft, en deze POH-GGZ kan inderdaad van toegevoegde waarde zijn bij de inzet van zorg aan studenten met psychische problemen. Daarbij is het wel van belang dat een student ook binnen de opleiding voldoende ondersteuning vindt bij dergelijke problematiek.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met hoger onderwijsinstellingen om blokkades weg te nemen die ervoor zorgen dat studenten niet naar een studentpsycholoog kunnen gaan? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Aandacht vanuit de omgeving is zeer belangrijk voor studenten die kampen met psychische problemen. Deze problemen zijn vaak niet zichtbaar voor de docent en de student zal, wegens taboes, mogelijk niet altijd op tijd aan de bel trekken bij psychische klachten. Ik zie de oplossing daarvoor vooral in een open cultuur binnen de instelling en de medezeggenschap als een van de instrumenten om daaraan bij te dragen, als de cultuur te wensen overlaat.
Zie ook de antwoorden op vraag 2 en 5.
Discriminatie van autochtonen door een Haagse wethouder |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Allochtoon krijgt voorrang bij sollicitatie»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de plannen van een Haagse wethouder om autochtonen te discrimineren op grond van hun afkomst?
De kwaliteit van medewerkers staat voor mij voorop, naast het bieden van gelijke kansen aan iedere sollicitant. Indien er sprake is van discriminatie wordt onder meer niet alle kwaliteit benut. Het tegengaan van discriminatie op de arbeidsmarkt vind ik dan ook een zeer belangrijke zaak. Na afronding van de Rijksmonitor anoniem solliciteren die ik u nog dit jaar toestuur, zal ik de Kamer informeren over mogelijke vervolgacties.
Daarbij merk ik op dat het voeren van een voorkeursbeleid in de werving en selectiefase onder voorwaarden is toegestaan. Zo is het verbod op onderscheid als neergelegd in de Algemene wet gelijke behandeling (awgb) ingevolge artikel 2, derde lid van deze wet niet van toepassing, indien het onderscheid een specifieke maatregel betreft die tot doel heeft personen behorende tot een bepaalde etnische of culturele minderheidsgroep een bevoorrechte positie toe te kennen ten einde feitelijke nadelen verband houdende met de grond ras op te heffen of te verminderen en het onderscheid in een redelijke verhouding staat tot dat doel. Voorkeursbeleid moet daarbij volgens de vaste oordelenlijn van het College voor de Rechten van de Mens2 voldoen aan de voorwaarden van een vastgestelde achterstand, zorgvuldige en objectieve beoordeling, evenredigheid tussen middel en doel, en kenbaarheid van het gehanteerde voorkeursbeleid. De zorgvuldige beoordeling houdt onder meer in dat uitsluitend bij gelijke geschiktheid voorrang mag worden gegeven aan de kandidaat die deel uitmaakt van de doelgroep. Bij evenredigheid moet gedacht worden aan het feit dat het onderscheid in redelijke verhouding staat tot het doel, zodat de voorkeursmaatregel wordt gerechtvaardigd door de mate van achterstand en geschikt is om de achterstand daadwerkelijk te verminderen dan wel op te heffen.
In het artikel «Allochtoon krijgt voorrang bij sollicitatie» wordt vermeld dat het voorkeursbeleid van Den Haag aan de orde is bij gelijke geschiktheid. Hieruit leid ik af dat Den Haag bij het voornemen om dit voorkeursbeleid in te voeren etniciteit niet boven kwaliteit stelt.
Deelt u de visie dat sollicitanten aangenomen dienen te worden op basis van kwaliteit en niet op basis van etniciteit? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt deze vorm van discriminatie zich tot de eerder door u gebezigde zin: «iedereen moet iets van zijn of haar leven kunnen maken zonder gehinderd te worden door discriminatie»?2
Verschillende studies4 hebben aangetoond dat er sprake is van discriminatie van mensen met een migrantenachtergrond bij werving en selectie. Dit heeft effect op de personeelssamensteling van organisaties en instellingen. Het beleid van de gemeente Den Haag is, voor zover dit een bevoorrechte positie van mensen met een migrantenachtergrond zou opleveren, op basis van de Awgb onder voorwaarden toegestaan, ten einde feitelijke nadelen verband houdende met de grond ras op te heffen of te verminderen en het onderscheid in een redelijke verhouding staat tot dat doel (zie ook antwoord vraag 2 en 3).
Wat is uw visie op het gegeven dat de enige vorm van institutioneel racisme in Nederland «positieve» discriminatie betreft?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de discriminerende wethouder spreekwoordelijk op de vingers te tikken en aan te sporen om af te zien van dit onzalige beleid? Zo neen, waarom niet?
Een gemeente heeft in beginsel een eigen verantwoordelijkheid en het gemeentebestuur dient hierover rekenschap te geven aan de gemeenteraad. De keuze voor een voorkeursbeleid en de vormgeving daarvan is in beginsel dan ook een aangelegenheid van de gemeente zelf om daarover te beslissen binnen de randvoorwaarden die het College voor de Rechten van de Mens daarvoor hanteert en die zijn genoemd in het antwoord op vraag 2 en 3. Vooralsnog beschik ik niet over informatie dat de gemeente Den Haag deze randvoorwaarden niet in acht neemt of wil nemen. Daarom zie ik thans geen aanleiding om de wethouder op zijn voornemen aan te spreken.
Het artikel ‘Nederlands overnamerecord: topman NXP pakt 380 miljoen’ |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Nederlands overnamerecord: topman NXP pakt 380 miljoen»?1
Ja.
Is het volgens u inderdaad het geval dat de topman van NXP een bedrag van (circa) 380 miljoen euro krijgt uitgekeerd als gevolg van het feit dat chipfabrikant NXP wordt overgenomen? Hoe groot acht u de kans dat het door de de CEO vergaarde waardepapierenpakket – aandelen en opties – bij de overname van NXP omgewisseld casu quo verzilverd zal worden?
Klopt het dat de CEO «die waardepapieren als variabele beloning boven op zijn salaris en zijn prestatiebonussen» heeft ontvangen? Klopt het dat de CEO deze waardepapieren dus gekregen heeft, en niet zelf gekocht heeft?
Klopt het dat «nog nooit eerder een topbestuurder van een Nederlands bedrijf zo veel geld overgehouden heeft aan de verkoop ervan»?2
Is dit bedrag in uw ogen een redelijk en billijk bedrag? In hoeverre is hier volgens u sprake van een redelijke en billijke variabele beloning?
Klopt het dat de regering, na de vestiging van het oude Nederlandse record – dat in 2007 op naam van de CEO van Numico kwam te staan toen hij 63 miljoen overhield aan de verkoop van een babyvoedingsbedrijf – een afroomregeling heeft ontworpen, de zogenaamde claw-back regeling?
Klopt het dat het de bedoeling van deze regeling was om in de toekomst dergelijke «enorme overname premies te voorkomen»?
Klopt het dat deze regeling moet voorkomen dat «de baas in kwestie bij het afwegen van het overnamebod meer denkt aan zichzelf dan aan het bedrijfsbelang»?
Kunt u – gelet op het bedrag dat de CEO van NXP overhoudt aan de verkoop van het bedrijf – aangeven in hoeverre deze afroomregeling naar wens en afdoende werkt? Worden de bovenstaande doelen van deze regeling in uw ogen voldoende gehaald, ook met het oog op de recente ontwikkelingen bij NXP? Heeft de CEO naar uw inschatting bij het afwegen van het overnamebod meer of minder aan zichzelf gedacht dan aan het bedrijfsbelang?
Bent u op de hoogte van het feit dat er in 2014 – ondanks de afroomregeling die in datzelfde jaar van kracht ging – óók «al diverse bedrijven de nieuwe regels omzeilden door de beloning voor de lange termijn niet meer in aandelen af te wikkelen, maar in contanten of in andere vormen van beloning die niet tellen als aandelen», zoals valt te lezen in het artikel «Bonuswet bij overnames blijkt zo lek als een mandje»?3 Zo ja, in hoeverre functioneerde deze regeling volgens u dan naar behoren destijds? In het geval deze regeling destijds onvoldoende functioneerde, heeft u hierop stappen ondernomen? Zo ja, welke dan? Wat is het resultaat hiervan? Zo nee, waarom niet?
Heeft u enig zicht op of, en zo ja, op welke wijze de drie bedrijven Vastned Retail, Telegraaf Media Group en Batenburg die genoemd worden in het artikel «Bonuswet bij overnames blijkt zo lek als een mandje» hun regels hebben veranderd zodat de bonus voor bestuurders in contanten kan worden uitgekeerd in plaats van in aandelen? Zijn de betrokken bestuurders van deze bedrijven inderdaad rijk geworden?
Hoe rijmt u de passage zoals die valt te lezen in een brief van de Minister van Financien van 5 september jongstleden dat «de perverse prikkels die voorheen aanwezig waren in variabele beloningen, zijn door de Wbfo sterk beperkt»4 met het gegeven dat de CEO 380 miljoen euro mee naar huis neemt als gevolg van de overname van NXP?
De genoemde passage ziet niet op NXP, want NXP is geen financiële onderneming.
Klopt het dat het onder de huidige wetgeving zo is geregeld dat de afroomregeling alleen geldt voor bedrijven die aan een Europese beurs – zoals de AEX – genoteerd staan?
Kunt u nader uitleggen waarom de bepaling dat het Nederlandse bedrijven moet betreffen die aan een Europese beurs staan genoteerd, is opgenomen in de regeling? Waarom heeft men ervoor gekozen om dit onderscheid te maken?
Valt de overname van NXP niet onder deze regeling simpelweg omdat dit bedrijf buiten Europa – in dit geval in Amerika – aan de beurs genoteerd staat?
In hoeverre acht u het wenselijk en verantwoord dat bij de overname van een Nederlands bedrijf het onder de huidige wet- en regelgeving mogelijk is dat een topbestuurder een bedrag van 380 miljoen euro meekrijgt, eenvoudigweg omdat dit bedrijf niet aan een Europese beurs genoteerd staat?
Bent u het eens met de directeur van de belangenvereniging van grote beleggers Eumedion, dat de huidige wet- en regelgeving zo lek als een mandje is? Zo ja, welke stappen bent u van plan te ondernemen op dit gebied, en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vragen 9 tot en met 11.
Het ontbreken van schoolboeken op een school in Bonaire |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Welke signalen heeft u dat op het VWO van Liseo Bonairiano op Bonaire nog steeds voor verschillende vakken de schoolboeken niet zijn geleverd, terwijl het schooljaar al maanden onderweg is? Wat klopt er van deze signalen? Bent u bereid zo snel mogelijk te waarborgen dat voor alle leerlingen op de school in alle vakken die worden gegeven het lesmateriaal, inclusief de schoolboeken, op orde is, zodat leerlingen fatsoenlijk onderwijs kunnen genieten? Op welke wijze gaat u dit doen?
Het bestuur van de Scholengemeenschap Bonaire (SGB) is verantwoordelijk voor het bestellen en op voorraad hebben van de boeken. Een aantal boeken is door omstandigheden te laat geleverd en wasdaardoor bij aanvang van het schooljaar niet beschikbaar. De SGB heeft dit opgelost doordat de leerkrachten, totdat de boeken aanwezig waren, met zelf samengesteld lesmateriaal hebben gewerkt. Er is geen lestijd verloren gegaan en de leerlingen hebben vanaf de start van het schooljaar onderwijs genoten.
Wat is de oorzaak dat deze school niet alle schoolboeken voorradig heeft? Is er ook sprake van dat de school onvoldoende geld heeft om alle schoolboeken te verstrekken? Wat zijn de resultaten voor de vakken waar nog geen schoolboeken voor zijn, en hoe verhouden die zich tot vorig schooljaar?
In het onderhavige geval is het wijzigen van de bestelling en het versturen van de boeken over zee (wat veel tijd kost) de oorzaak geweest dat aan het begin van het schooljaar niet alle boeken voorradig waren. Ik heb geen signalen gekregen dat de school onvoldoende geld heeft om alle schoolboeken te verstrekken.
Voor zover mij bekend, zijn alle schoolboeken nu aanwezig. Het effect van de afwezigheid van de schoolboeken is niet meetbaar, zeker niet omdat de leerkrachten hebben gewerkt met zelf samengesteld lesmateriaal, zodat les kon worden gegeven en de leerlingen onderwijs hebben genoten. Ik heb geen reden aan te nemen dat de resultaten op dit moment slechter zijn dan vorig schooljaar.
Welke andere scholen op Bonaire hebben eveneens problemen met het tijdig verstrekken van schoolboeken?
Voor zover mij bekend heeft geen van de andere scholen op Bonaire problemen met het tijdig verstrekken van schoolboeken.
Deelt u de mening dat het onbestaanbaar is dat leerlingen op Bonaire geen volledig en goed onderwijs kunnen volgen, omdat zij daar de boeken niet voor krijgen? Zo ja, op welke wijze garandeert u in overleg met de lokale autoriteiten en de scholen dat mogelijke oorzaken hiervan structureel weggenomen worden, zodat dit niet meer voorkomt?
De enkele aanwezigheid van schoolboeken is niet de succesfactor waarmee goed en volledig onderwijs staat of valt. Kwalitatief onderwijs is een samenspel van vele factoren. Het bestuur van de SGB is zich hier goed van bewust en werkt hier hard aan.
Deelt u tevens de mening dat voor Europees Nederland en voor Caribisch Nederland dezelfde standaarden gelden, ook wat betreft de waarborg van goed en deugdelijk onderwijs? Zo ja, op welke wijze realiseert u dat?
Ik deel de mening dat voor Europees Nederland en voor Caribisch Nederland, wat betreft de waarborg van goed en deugdelijk onderwijs, dezelfde standaarden gelden. Samen met alle betrokkenen in het onderwijsveld is voor Caribisch Nederland een tweede onderwijsagenda opgesteld, die op 28 november 2016 op Sint Eustatius wordt ondertekend door de Minister. Hierin staat hoe alle betrokkenen verder werken aan het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs in Caribisch Nederland. U zult binnenkort worden geïnformeerd over deze nieuwe onderwijsagenda.
Het bericht dat er geen aidsremmers meer in Curaçao beschikbaar zijn |
|
Alexander Pechtold (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geen aidsremmers meer in Curaçao»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er inderdaad een aantal aids-patiënten in Curaçao te laat, andere of helemaal geen hiv-remmende medicijnen heeft gekregen vanwege een tekort in het ziekenhuis? Om hoeveel patiënten gaat het?
Ik beschik niet over dergelijke informatie. Het land Curaçao is als onafhankelijk land zelf volledig verantwoordelijk voor de zorg, de geneesmiddelenverstrekking, het toezicht op de zorg en de financiering hiervan. Het is in dit geval niet aan de regering van een ander land, Nederland, om te oordelen over en te interveniëren in wat ik als, interne aangelegenheden van het land Curaçao beschouw. We staan in het Koninkrijk der Nederlanden wel samenwerking tussen de vier landen op het gebied van zorg voor. Maar alleen op vrijwillige basis.
Kunt u aangeven wat de directe consequentie tot nu toe voor de patiënten is? Welke gevolgen kan dit voor hen gaan hebben wanneer de impasse nog enkele weken voortduurt?
Zie antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven of er ook andere medicijnen niet of slechts in beperkte mate zijn verstrekt vanwege de financiële problemen?
Zie antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de patiënten niet de dupe mogen zijn van de onderlinge verdeeldheid over wie er verantwoordelijk is voor de financiële problemen en het tekort aan medicijnen?
Zie antwoord op vraag 2.
Kunt u ondersteuning bieden aan de regering van Curaçao om de impasse te doorbreken en te helpen om de zorgplicht van zowel de verzekeraar als van het ziekenhuis te handhaven? Bent u hierover in overleg met de regering van Curaçao en welke acties heeft u ondernomen? Welke mogelijkheden heeft Nederland om samen met Curaçao een tussenvoorziening te treffen waardoor er ondertussen geen schrijdende gevallen bij patiënten ontstaan?
Het staat de regering van Curaçao vrij om de Nederlandse regering om advies of ondersteuning te vragen. Dat past in de afspraken over samenwerking rond zorg, die we in het Koninkrijk hebben gemaakt. Ik ben momenteel niet in gesprek met de regering van Curaçao over de door u, in uw vragen, genoemde zaken.