Windenergie op zee en netwerken op zee |
|
Michel Rog (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Noordzee wordt elektriciteits-snelweg met nieuw eiland als knooppunt»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de plannen van de Deense, Duitse en Nederlandse netbeheerders voor de bouw van een kunstmatig eiland midden in de Noordzee van waaruit elektriciteitskabels naar Noorwegen, Denemarken, Duitsland, Nederland en Groot-Brittannië gaan?
Ja. Ik wil benadrukken dat het hier niet gaat om concrete plannen, maar om een idee dat de netbeheerders van de genoemde landen verder gaan onderzoeken.
Indien de plannen van het consortium doorgang vinden, dan zullen elektriciteitskabels van de Nederlandse kust naar de ver op zee gelegen knooppunten aangelegd worden; in hoeverre kunt u het aanleggen van dergelijke kabels van de Nederlandse kust naar de «knooppunten» op of rond de grenzen van de Nederlandse exclusieve economische zone door het consortium los zien van de locatiekeuze voor windparken op zee?
De ideeën van netbeheerders TenneT Nederland, TenneT Duitsland en de Deense netbeheerder Energinet.dk betreffen een langetermijnperspectief en vormen geen alternatief voor de ingeslagen weg, die er conform het Energieakkoord op gericht is om in 2023 3500 MW wind op zee te hebben gerealiseerd.
Zoals beschreven in de Energieagenda is de inzet om tussen 2023 en 2030 de huidige uitrol van windenergie op zee in de reeds aangewezen windenergiegebieden verder op zee, die in de huidige routekaart vanwege de hogere kosten nog niet benut worden, uit te bouwen. Het idee voor een kunstmatig eiland in de Noordzee betreft de periode (ver) na 2030.
Klopt het dat, indien de kabels van de op zee gelegen knooppunten naar de Nederlandse kust worden aangelegd, deze het fundament onder de kosten-batenanalyses van de geplande windparken voor de Hollandse kust wegslaan aangezien zowel voor het «kostenvoordeel» van windturbines binnen de 12-mijlszone als het «kostennadeel» voor de plaatsing van windturbines nabij IJmuiden-ver bepalend is hoeveel kabel er moet worden aangelegd?
Het uitgangspunt en beoogde doel zijn telkens het minimaliseren van de totale kosten (LCOE2) van windenergie op zee, oftewel de kosten van de windparken en van het net op zee tezamen. Op basis van berekeningen is vastgesteld in welke windenergiegebieden windparken tegen de laagste subsidie kunnen worden gerealiseerd. Voor de huidige doelstelling van 3500 MW extra wind op zee zijn dat de windenergiegebieden die het dichtst bij de kust liggen en in volgorde worden gerealiseerd zoals vastgelegd in de routekaart windenergie op zee.
Zoals beschreven in de Energieagenda kan een nieuw kabinet de uitrol van wind op zee na 2023 versnellen om de duurzaamheidsdoelstellingen voor 2050 te realiseren. Het streven naar zo laag mogelijke kosten zal daarbij een grote rol blijven spelen. Het ligt dan voor de hand dat eerst zal worden gekeken naar reeds aangewezen windenergiegebieden zo dicht mogelijk bij de kust en vervolgens verder weg. In die gebieden zijn de aanleg en onderhoudskosten van de windparken en het net op zee het laagst. Pas daarna zal een fase aanbreken waarin een eiland verder op de Noordzee een mogelijke optie is.
Aangezien de Noordzee een goede basis is voor grote volumes wind op zee, zijn ook andere omringende landen actief en lijkt intensieve samenwerking cruciaal om de doelstellingen zoals afgesproken in het Klimaatakkoord van Parijs te bereiken. Wanneer nieuwe windgebieden verder weg worden ontwikkeld, komen andere technologische concepten in beeld. Op lange termijn kan, mede door interconnectie tussen landen, veel energie uit offshore wind optimaal naar de gebruikers worden getransporteerd. Daarvoor zijn een gedeeld beeld, een afgestemd energiebeleid en geharmoniseerde regulering van de betrokken landen nodig. Deze gewenste internationale samenwerking zal nog de nodige tijd vergen.
Wat zijn de meerkosten van IJmuiden-Ver (in plaats van windmolens binnen de 12-mijlszone) indien de kabels van de knooppunten (nabij IJmuiden-Ver) hoe dan ook worden aangelegd?
IJmuiden Ver ligt uiterst west van de Nederlandse exclusieve economische zone (EEZ) en de Doggersbank ligt uiterst noord. Dat is een afstand van honderden kilometers, waarbij een route naar de Doggersbank via IJmuiden Ver vooralsnog onwaarschijnlijk is. Kabels voor windparken worden primair geïnstalleerd om in de afvoer van windenergie van dat gebied te voorzien. Kabels van een eiland op de Doggersbank ten behoeve van het afvoeren van windenergie die daar wordt opgewekt, zijn niet zondermeer geschikt voor het afvoeren van windenergie van (alle) andere gebieden op de Noordzee (inclusief IJmuiden Ver). Er is door dit knooppunt dan ook geen verlaging van de meerkosten voor IJmuiden Ver te verwachten. De ontwikkeling van een net op de Noordzee met als onderdeel de aanleg van een kunstmatig eiland midden in de Noordzee, van waaruit kabels naar Noorwegen, Denemarken, Duitsland, België, Nederland en Groot-Brittannië gaan, heeft een langetermijnperspectief. Het betreft dan ook geen alternatief voor de huidige aanpak voor realisatie van 3500 MW wind op zee in 2023.
Waarom kiest u in dit licht niet voor dezelfde werkwijze als Groot-Brittannië en Duitsland, die windparken zo ver mogelijk uit de kust willen plaatsen in plaats van voor de stranden van badplaatsen zoals nu voorzien is bij Zandvoort en Noordwijk, waarvoor geen draagvlak is?
Door ECN is becijferd dat, bij de huidige schaal en uitrol, de kosten van het net op zee hoger zijn naarmate windenergie op zee verder uit de kust wordt gerealiseerd.3 Kostprijsverlaging en een efficiënte uitrol zijn belangrijke pijlers uit het Energieakkoord. Overigens heeft Groot-Brittannië een groot aantal windparken relatief nabij de kust.
Deelt u de mening dat gezien de grote plannen een optimale locatiekeuze verder van de kust mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
De genoemde ideeën van de netbeheerders betreffen een langetermijnvisie voor ontwikkelingen op de Noordzee en zijn aanvullend op de huidige voorgenomen uitrol van 3500 MW in 2023. Deze ideeën vormen daarvoor geen alternatief. Zie verder de antwoorden op de vragen 4 en 5.
Deelt u de mening dat de plannen voor windparken vlak voor de Hollandse kust steeds minder hout snijden nu het alternatief met de dag goedkoper wordt door voortschrijdende plannen en technologische ontwikkelingen? Zo nee, waarom niet?
Alle aangewezen gebieden zijn noodzakelijk om te voldoen aan de klimaatdoelstellingen die zijn afgesproken in Parijs. Zolang de uitrol nog op relatief kleine schaal en voor elke lidstaat individueel plaatsvindt, is een uitrol waarbij gebieden dichter bij de kust eerder worden ontwikkeld dan verder weggelegen gebieden het efficiëntst.
Bent u bereid om het «tenderen» van de locaties voor de Hollandse kust te heroverwegen gezien IJmuiden-Ver, niet ver gelegen van het voorziene eiland, de meest logische locatie is?
Nee. Het is geen «of-of», maar «en-en». De door de netbeheerders gepresenteerde langetermijnideeën zijn bedoeld om te voorzien in oplossingen voor de benodigde zeer grootschalige opwek van hernieuwbare energie in de verre toekomst (na 2030). Deze ideeën vergen verregaande internationale samenwerking, grootschalige doelstellingen voor wind op zee en de Noordzee als motor van de Europese energievoorziening. Er ligt de komende jaren nog veel werk om dit te onderzoeken en mogelijk te maken. Het kan geenszins worden gezien als alternatief voor de realisatie van 3500 MW wind op zee in 2023.
De dood van een agent op Bonaire |
|
Roelof van Laar (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de dood van een agent op Bonaire op 18 augustus 2016 tijdens de uitoefening van zijn functie en als gevolg van geweervuur, en de impact die dit incident heeft op de inwoners van Bonaire en de medewerkers van het politiekorps Bonaire in het bijzonder?
Ja, ik ben zeer zeker bekend met het tragisch overlijden van een agent op Bonaire tijdens de uitoefening van zijn functie en de bredere effecten daarvan.
Klopt het dat de wijze waarop agenten door hun werkgever zijn verzekerd, waaronder begrepen een levensverzekering, verschilt binnen het Bonairiaanse korps, in die zin dat vanuit Europees Nederland uitgezonden agenten mogelijk beter verzekerd zijn dan lokale agenten? Zo ja, kunt u op een rijtje zetten welke verschillen er precies zijn en wat de rechtvaardiging is van deze verschillen? Zo ja, bent u dan bereid deze verschillen in verzekering weg te nemen of te doen wegnemen?
De rechtspositie van alle Rijksambtenaren in Caribisch Nederland, waaronder ook politieambtenaren, is een andere rechtspositie dan de rechtspositie van de ambtenaren, zoals we die in het Europese deel van het Koninkrijk kennen. Verschillen zijn bijvoorbeeld te zien in bezoldiging en werktijd. Ook de werkgeversvoorzieningen zijn niet gelijk. Op dit moment wordt bezien op welke wijze een passende werkgeversvoorziening bij overlijden door een dienstongeval voor (alle) rijksambtenaren in het Caribisch deel van Nederland kan worden gecreëerd.
Jachtincidenten en het houden van een jachtdag tijdens een hardloopwedstrijd op Ameland |
|
Henk van Gerven |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Klopt het dat de Adventurerun en de Grote Jachtdag op Ameland de afgelopen jaren meestal op dezelfde dag gehouden werden?
Uit navraag is gebleken dat in 2015 de Adventure Run en de «grote jachtdag» op Ameland op dezelfde datum zijn gehouden. In 2016 was dat niet het geval. Ook in 2017 zal de «jachtdag» niet samenvallen met de Adventure Run.
Onderkent u dat het risicovol is om een jachtevenement en een hardloopevenement op dezelfde dag en plek te organiseren?
De «jachtdag» op Ameland is niet zozeer een evenement als wel een afspraak waarbij de jagers gezamenlijk het veld in gaan om faunabeheer uit te voeren. Dergelijke «jachtdagen» vinden op Ameland al meer dan 50 jaar plaats. Incidenteel viel zo’n «jachtdag» samen met de Adventure Run. Onveilige situaties hebben zich daarbij nooit voorgedaan, want de wildbeheereenheid ziet er dan scherp op toe dat op en in de nabijheid van hardlooproutes niet wordt gejaagd.
Onderschrijft u dat het niet wenselijk is om jachtevenementen en publieksevenementen op dezelfde tijd en plaats te houden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden ziet u om voor volgende jaren te bewerkstelligen dat de Grote Jachtdag niet op dezelfde dag wordt gehouden als de Adventurerun en bent u bereid u hiervoor in te spannen?
De organisatie van de Adventure Run en de wildbeheereenheid op Ameland stemmen hun activiteiten reeds onderling op elkaar af. Het streven daarbij is dat er geen of zo min mogelijk samenloop zal plaatsvinden tussen de hardloopwedstrijd en het uitoefenen van het faunabeheer.
Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Ziet u binnen het huidige wettelijke kader mogelijkheden om jagen bij publieksevenementen te verbieden of om verboden uit te vaardigen wegens andere veiligheidsredenen? Zo nee, bent u bereid een bepaling op te nemen in de Wet natuurbescherming waarbij om veiligheidsredenen jagen op bepaalde tijden en plaatsen verboden wordt of kan worden?
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor openbare orde en veiligheid. De wildbeheereenheden zien erop toe dat jagen te allen tijde op een veilige manier gebeurt, zowel voor de jagers zelf als voor alle andere bezoekers van het gebied. Gemeenten, wildbeheereenheden en organisaties van publieke evenementen stemmen onderling af om tot goede afspraken te komen. Voor het uitvaardigen van wettelijke verboden is thans geen aanleiding.
Kunt u per jaar een overzicht geven van de jachtongelukken die sinds 2010 hebben plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
Er worden geen centrale registers bijgehouden van jachtongelukken. Afgaande op berichtgeving in de media komen dergelijke ongelukken maar zeer sporadisch voor. Derhalve zie ik geen aanleiding tot het invoeren van een meldplicht.
Onderkent u dat het van belang is om jachtongelukken bij te houden, zodat er een overzicht bestaat en de oorzaken kunnen worden bestreden? Bent u bereid een meldplicht in te voeren?
Zie antwoord vraag 6.
Welke restricties kunnen opgelegd worden aan jagen nabij bewoning buiten de bebouwde kom?
Gedeputeerde staten konden in het kader van de ontheffingverlening op grond van de Flora- en faunawet zo nodig nadere voorschriften opnemen voor het jagen nabij bewoning buiten de bebouwde kom en nabij installaties en bedrijven met brand- en ontploffingsgevaar. Ook onder de nieuwe Wet natuurbescherming is dat het geval.
Welke restricties worden opgelegd aan jagen nabij installaties en bedrijven met brand- en ontploffingsgevaar, zoals tankstations en gasproductie-installaties?
Zie antwoord vraag 8.
Het het initiatief van de stichting Meent van der Sluis voor de oprichting van het "Andere Monument" |
|
Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het initiatief voor de oprichting van een monument dat aandacht vraagt voor de schadelijke gevolgen van de winning van aardgas, in het bijzonder de bevingen, degenen die daarvan de dupe zijn en voor degenen die daarvoor vergeefs gewaarschuwd hebben?1
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving hieromtrent.
Deelt u de mening dat het kunstwerk er moet komen zodat Het Andere Monument een concreet symbool is voor de schade aan de gebouwen en woningen en de barsten die dat veroorzaakt in de levensvreugde, het vertrouwen en het toekomstperspectief voor de bewoners van het aardbevingsgebied in Groningen?
Ik kan mij voorstellen dat er, gegeven de impact van de aardbevingen op het leven in het gebied, behoefte is aan een monument en ik waardeer de inzet van de stichting om dat te bereiken.
Bent u ervan op de hoogte dat de gemeente Hoogezand-Sappemeer bereid is grond beschikbaar te stellen voor de plaatsing van Het Andere Monument en wilt u in overleg treden met de initiatiefnemers voor de realisering van het monument?
De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) heeft inmiddels contact gehad met de initiatiefnemers en een bemiddelende rol vervuld tussen betrokken partijen.
Bent u ervan op de hoogte dat de Stichting Meent van der Sluis van plan is het monument te realiseren via een werk-leer-project voor jongeren en wilt u hieraan financieel bijdragen?
De Minister van SZW zal de mogelijkheden voor een leer-werktraject onderzoeken en daarover in contact treden met de stichting.
Het bericht dat Vermillion zonder toestemming gas wint bij Heerenveen |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Canadees gaswinningsbedrijf wint zonder toestemming gas bij Heerenveen»?1
Ja.
Klopt het dat het bedrijf Vermilion al twee jaar zonder toestemming gas wint onder de wijk Skoatterwâld?
Het is mij bekend dat Vermilion Energy (hierna: Vermilion) gas wint vanuit een gaswinlocatie nabij Heerenveen. Vermilion is sinds 28 november 2012 in bezit van een omgevingsvergunning voor de inrichting Langezwaag-1 (kenmerk vergunning DGETM-EM/12362372). Vermilion is daarnaast sinds 17 september 2012 in het bezit van een besluit tot instemming met het winningsplan Langezwaag (kenmerk DGETM-EM/12316458). Dit winningsplan vormt nog steeds het vigerende winningsplan op basis waarvan winning door Vermilion uit het Langezwaag-gasveld toegestaan is.
Begin 2015 heeft Vermilion een wijziging van het winningsplan uit 2012 ingediend. In april van dat jaar heb ik uw Kamer bericht over de kabinetsreactie op het rapport «Aardbevingsrisico’s in Groningen» van de Onderzoeksraad voor Veiligheid. Ik heb toen aangegeven de Mijnbouwwet op een aantal punten aan te passen om onder meer de veiligheid beter te borgen. Dit betekende ook dat de eisen die aan een winningsplan worden gesteld en de procedure van instemming gewijzigd zouden worden. Hoe de wijzigingen precies vorm gegeven zouden worden was op dat moment echter nog niet duidelijk. Daarom heb ik op dat moment nog geen (instemmings)besluit genomen over het gewijzigde winningsplan Langezwaag. De productie van aardgas is daarmee echter niet opgeschort. De mijnbouwmaatschappij behield immers instemming met het vigerende winningsplan uit 2012.
Hoe kan het dat niemand door heeft gehad dat het bedrijf Vermilion zonder toestemming naar gas boorde, op welke manier is dit uiteindelijk alsnog ontdekt en welke rol heeft het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) hierin gespeeld?
Het in de vraag geschetste beeld is niet correct. Begin 2015 heeft Vermilion een wijziging van het winningsplan uit 2012 ingediend. Deze wijzigingen vloeien voort uit de eerste resultaten van de productie uit het gasveld. Het is niet ongebruikelijk dat gedurende de productie er meer gegevens van het veld bekend worden op basis waarvan melding is gemaakt van een extra boring en een gewijzigd winningsplan is ingediend. De boring die plaatsvond binnen de bestaande inrichting is volgens de daarvoor geldende procedures uit het Besluit algemene regels milieumijnbouw (Barmm) gemeld. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Wat zijn de mogelijke gevolgen voor de bewoners van de wijk Skoatterwâld? Is er enig zicht op de risico’s die deze gaswinning nu al op de wijk heeft gehad en zo ja, kunt u dat nader toelichten? Zo nee, wat gaat u doen om die helderheid zo snel mogelijk te krijgen?
In overleg met het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) heb ik TNO gevraagd in kaart te brengen of er aan de wijzigingen van het winningsplan dat door Vermilion was ingediend extra risico’s zaten. Ook is op basis van een door TNO uitgevoerde seismische risicoanalyse (het zogenoemde kleineveldenonderzoek, zie bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 275) bekeken of de veiligheid in het geding is. Op grond van deze analyses kwam ik tot de conclusie dat er voor het gewijzigde winningsplan Langezwaag van 2015 geen directe aanleiding tot zorg bestond. Op basis van deze gegevens heb ik Vermilion per brief d.d. 29 juni 2016 laten weten dat de productie op basis van het vigerende winningsplan uit 2012 kon doorgaan, in afwachting van de behandeling van het gewijzigde winningsplan.
Kunt u bevestigen dat het bedrijf Vermilion inderdaad de gaswinning onder de wijk Skoatterwâld per direct moet stil leggen?
Het gas onder de wijk Skoatterwâld wordt gewonnen uit put LZG-2. De inspecteur-generaal der mijnen heeft een voornemen uitgesproken tot het opleggen van een last onder dwangsom voor het winnen van gas uit put LZG-03. De inspecteur-generaal der mijnen heeft op grond van artikel 127 van de Mijnbouwwet de taak om toezicht te houden op de naleving van de Mijnbouwwet.
Naast de procedure rond de last onder dwangsom voor put LZG-3, beoordeelt SodM tevens of er voor de gehele Langezwaag-winning sprake is van een geldig winningsplan.
Welke consequenties heeft het winnen van gas zonder vergunning voor het bedrijf Vermilion? Op welke manier gaat u optreden?
De toezichthouder oordeelt onafhankelijk van mij of er sprake is van winning zonder vergunning en zo ja, welke consequenties daaraan verbonden worden. Ik heb de bevoegdheid in te grijpen op het moment dat er sprake is of dreigt van een ernstige aantasting van belangen (artikel 50 Mijnbouwwet). Het moet hier dan gaan om een acuut risico. Ik ben van mening dat hier geen sprake van is. Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om het SodM te verzoeken uitgebreid onderzoek te doen naar het bedrijf Vermilion om te bekijken of zij meer activiteiten ontplooien die niet zijn toegestaan?
Op grond van artikel 128a kan ik geen bijzondere aanwijzing geven ten aanzien van de wijze waarop de inspecteur-generaal der mijnen een specifiek onderzoek verricht.
De uit de hand gelopen pachtprijzen bij geliberaliseerde pacht en het eindeloos trage overleg over de kwestie |
|
Henk van Gerven |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Onderschrijft u dat langjarige pacht gunstig is voor constructief bodembeheer en het investeren in grondverbeterende activiteiten en dat kortdurende pacht juist verslechtering van de bodem stimuleert?1
Zoals mijn voorganger u eerder heeft gemeld in het Schriftelijk Overleg Pacht (Kamerstuk 27 924, nr. 63.), ben ook ik van mening dat het pachtstelsel partijen in staat moet stellen om afspraken te maken die aansluiten bij hun specifieke wensen en omstandigheden, zodat het afsluiten van langlopende pacht weer aantrekkelijk wordt. Ondernemers die grond langdurig tot hun beschikking hebben, zullen eerder geneigd zijn te investeren in verbeteringen van die grond. Te denken valt aan aanleg van drainage of inbrengen van organisch materiaal, verbeteringen die geld kosten en die over langere periode terugverdiend worden.
Bij kortdurende pacht is duurzaam grondgebruik echter weldegelijk mogelijk. Natuurorganisaties maken momenteel gebruik van kortlopende pachtovereenkomsten, waarbij aanvullende beheerafspraken worden gemaakt.
Wat is het beleid van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) inzake het uitgeven van gronden in pacht; wordt gekozen voor geliberaliseerde pacht en voor winstmaximalisatie of wordt er rekening gehouden met duurzaam grondgebruik, het opjagen van pachtprijzen en maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Met de opheffing van Dienst Landelijk Gebied (DLG) in maart 2015 zijn de eigendommen van het Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL) grotendeels ondergebracht bij de provincies, omdat het Rijk de uitvoering van het natuurbeleid grotendeels gedecentraliseerd heeft naar de provincies. De provincies zijn dan ook economisch eigenaar van deze BBL-eigendommen. De overige BBL-eigendommen zijn verworven via Rijksopdrachten en zijn ondergebracht bij de RVO.nl.
De BBL-eigendommen die behoren bij het Rijk dienen in opdracht van de opdrachtgever(s) verkocht te worden. Om deze eigendomsgronden te kunnen verkopen, dienen ze vrij van pacht te zijn. Het uitgiftebeleid van het BBL (RVO.nl) is er dan ook op gericht om de gronden via geliberaliseerde pachtcontracten voor één jaar te verpachten aan agrariërs in de omgeving tegen marktconforme waarde. Jaarlijks wordt nagegaan welke BBL-eigendommen het komende jaar verkocht gaan worden. Deze gronden worden niet meer verpacht, maar zo spoedig mogelijk verkocht. De resterende eigendommen van BBL (RVO.nl) zullen via eenjarige geliberaliseerde pacht aan agrariërs in de omgeving uitgegeven worden tegen marktconforme pachtprijzen.
Uit uw antwoorden op vragen in het schriftelijk overleg van de vaste commissie voor Economische Zaken met u kan worden opgemaakt dat het Rijksvastgoedbedrijf (RVB), Staatsbosbeheer en het Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL) enkel nog grond uitgeven in geliberaliseerde pacht; is het bewust beleid van de rijksoverheid om alleen gronden in geliberaliseerde pacht uit te geven en zo ja, waarom?2
Nee, er is geen beleid van de rijksoverheid dat voorschrijft welke pachtvormen andere verpachtende overheden dienen te gebruiken. Het RVB, Staatsbosbeheer en BBL maken hierin ieder een eigen afweging op basis van hun publieke doelstellingen.
Bent u bereid de aan de rijksoverheid gerelateerde organisaties te stimuleren om ook grond in reguliere pacht uit te geven?
Inzet van de rijksoverheid is om te komen tot een herzien pachtstelsel dat alle partijen, dus ook verpachtende overheden, stimuleert om waar mogelijk langdurige pachtrelaties aan te gaan.
Bent u bereid een maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO)-kader op te stellen voor het uitgeven van pacht op een verantwoorde, duurzame manier die niet de pachter uitbuit, de grond uitput of de leefbaarheid benadeelt of een onredelijk prijsopdrijvend effect heeft op pachtprijzen?
Ik zet in op een herziening van het pachtstelsel die gedragen wordt door alle betrokken partijen en die langdurige relaties en duurzaam grondgebruik stimuleert. In aanvulling daarop zijn partijen vrij om zich vanuit hun eigen rol en verantwoordelijkheid aanvullend in te zetten op maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). MVO kenmerkt zich door het vrijwillige karakter en eigen motivatie van ondernemers en organisaties om zich extra (bovenwettelijk) in te spannen voor een duurzame bedrijfsvoering. MVO Nederland is een organisatie die partijen hierin op weg kan helpen met informatie, ervaring en een breed netwerk.
Wilt u kennisnemen van de meegestuurde brief en een antwoord geven op de vraag of RVO de genoemde gronden in kortdurende geliberaliseerde pacht gaat uitgeven of voor een duurzame langjarige vorm van pacht kiest? Wilt u in uw antwoord toelichten wat de verwachte consequenties zijn voor de bodemvruchtbaarheid, de betaalbaarheid van pachtprijzen en een duurzaam gebruik van de gronden?3
Ik begrijp de beweegredenen van deze drie familiebedrijven goed. Omdat het Ministerie van Economische Zaken hierin geen zeggenschap heeft, raad ik deze pachters aan hun verzoek bij hun verpachter neer te leggen en het gesprek hierover aan te gaan. Daarbij wil ik opmerken dat in de brief gericht aan het lid Van Gerven RVO.nl ten onrechte als verpachtende organisatie wordt genoemd. RVO.nl heeft geen eigendommen in de Flevopolder of Noordoostpolder.
Onderschrijft u dat sterke stijgingen van de pachtprijzen ongunstig zijn voor de agrarische sector?
Ja, kostenstijgingen zijn voor bedrijven in de regel ongunstig.
U gaf eerder aan dat u hecht aan een pachtsysteem dat langdurige relaties tussen pachter en verpachter stimuleert en duurzaam bodembeheer bevordert; kunt u aangeven hoe dit in het huidige uitgiftebeleid geborgd is?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2 en naar antwoorden 18 en 40 van het Schriftelijk Overleg Pacht (Kamerstuk 27 924, nr. 63).
In de periode 2007–2016 zijn de pachtprijzen voor reguliere pacht volgens de Bond van Landpachters en Eigen Grondgebruikers (BLHB) met gemiddeld 70% gestegen en meer dan verdubbeld, met uitschieters van 150%, 122%, 119% en 103% voor respectievelijk de pachtprijsgebieden Veenkoloniën en Oldambt, Hollands-Utrechts Weidegebied, Rivierengebied en het Noordelijk Weidegebied; vindt u deze prijsstijging te veel of vindt u het verantwoord?
De pachtnormen worden vastgesteld conform de systematiek van het Pachtprijzenbesluit 2007 die met instemming van de Tweede Kamer is vastgesteld. De pachtprijzen worden sinds 2007 gebaseerd op het opbrengend vermogen van de grond. Met andere woorden: wat kan de agrariër met de grond verdienen. De pachtprijzen tot 2007 hadden een andere grondslag. Na de sterke prijsstijgingen in de beginjaren na 2007 lijken de pachtprijzen zich nu rond een bepaald niveau te stabiliseren. De afgelopen jaren was er soms ook een daling van de pachtprijzen in een aantal gebieden waar de bedrijfsresultaten van de grondgebonden sectoren slecht waren. Deze werkwijze is in mijn ogen verantwoord.
Volgens het rapport Pachtafhankelijke bedrijven in beeld van Wageningen University & Research ligt de prijs van de kortlopende pacht gemiddeld 200 euro hoger dan die van reguliere pacht; vindt u dit prijsverschil te veel of vindt u het verantwoord?
Op zichzelf hoeft dit prijsverschil geen probleem te zijn. Het prijsverschil laat zich verklaren doordat het hier gronden betreft die agrariërs aanvullend op hun vaste areaal (eigendom of reguliere pachtgronden) pachten via liberale pacht. De genoemde prijs van de kortlopende pacht is een gemiddeld bedrag waarachter grote verschillen schuilgaan, onder meer afhankelijk van de gebruiksmogelijkheden van de grond en de daarmee te behalen (verwachte) opbrengsten. Echter, in het huidige pachtstelsel maken partijen vrijwel alleen nog gebruik van de liberale pacht, en langlopende pacht wordt nauwelijks nog aangegaan. Bij teveel aan kortlopende pacht kunnen bedrijven kwetsbaar worden voor prijsstijgingen en verlies van areaal. Dat laatste is niet wenselijk. Verder verwijs ik u naar antwoord 3 op schriftelijke vragen over dit onderwerp van 14 maart 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2287).
Welke mate van prijsstijging vindt u onverantwoord en is voor u een reden om in te grijpen? Of vindt u dat er bij geen enkele prijsstijging ingegrepen hoeft te worden?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid volgens het voorstel van de BLHB een prijstoets voor de geliberaliseerde pacht in te voeren volgens art. 7: 397 lid 4 Burgerlijk Wetboek? Zo nee, wanneer zal volgens u dit artikel ingeroepen kunnen worden?
Ik wil niet vooruit lopen op de herziening van het pachtstelsel.
Onderkent u dat de huidige praktijk, waarbij de geliberaliseerde pacht de reguliere pacht overvleugelt, een sterfhuisconstructie is voor de reguliere pacht?
In de brief van 15 oktober 2014 (Kamerstuk 27 924, nr. 61) constateerde mijn voorganger reeds dat in de praktijk er vrijwel alleen nog kortlopende geliberaliseerde pachtcontracten worden overeengekomen en het areaal dat langdurig (regulier) wordt verpacht gestaag afneemt.
Bent u bereid een einddatum te noemen voor het nu jarenlang voortslepende pachtoverleg of kan het overlegtraject eindeloos opgerekt worden? Erkent u dat met het eindeloos oprekken van het overleg de pachters aan het kortste eind trekken?
De bemiddelaar onderzoekt momenteel op mijn verzoek het draagvlak onder de partijen om er onderling uit te komen. Zodra hij aan mij zijn bevindingen meldt, zal ik een beleidsreactie formuleren en u hierover informeren.
Bent u bereid tijdelijke maatregelen af te kondigen om de buitensporige stijging van de pachtprijzen een halt toe te roepen totdat het overleg tot een eindvoorstel is gekomen dat wordt gedragen door alle partijen en dus ook door de pachters?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar vraag 12.
Wat gaat u doen om de trendmatige daling, zoals blijkt uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek, van de langetermijnrelaties tussen pachter en verpachter te stoppen?4
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de vragen 4 en 5.
Wilt u een afschrift van uw reactie op de brief van de BLHB aan u d.d. 1 maart 2017 aan de Kamer doen toekomen?5
Een afschrift van mijn reactie op de brief van de BLBH vindt u in de bijlage bij deze brief.6
De aanleg van een pijpleiding in de Verenigde Staten |
|
Harry van Bommel |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «ABN AMRO stopt financiering Dakota Access-pijpleiding»?1
Ja.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de aanleg van deze pijpleiding in de VS?
De Standing Rock en Cheyenne River Sioux stammen hebben in 2016 een rechtszaak aangespannen tegen de aanleg van de pijpleiding, in deze zaak is nog geen uitspraak gedaan. Begin 2017 hebben de stammen gevraagd om het tijdelijk opschorten van de aanleg totdat de uitspraak zou volgen. De Amerikaanse rechter heeft dit verzoek begin maart 2017 afgewezen.
Hoe beoordeelt u de zorgen van de Sioux indianen dat de aanleg van de Dakota Access-pijpleiding een bedreiging voor het milieu en drinkwater en een schending van voor de Sioux heilige grond en van bepaalde verdragsrechten vormt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de zorgen die in dit kader zijn geuit door VN-experts, waaronder de Speciaal Rapporteur voor de rechten van inheemse volken en de Speciaal Rapporteur voor de vrijheid van vereniging.
Voor de aanleg van de Dakota Access pijpleiding dienen de verantwoordelijke bouwbedrijven te voldoen aan geldende federale en lokale wet- en regelgeving betreffende de aanleg van dergelijke infrastructurele bouwprojecten, waaronder milieuwetten en rechten van de inheemse bevolking.
De afweging om een vergunning te verlenen voor de aanleg van infrastructurele bouwprojecten is een nationale en soevereine bevoegdheid van de Verenigde Staten. De VS kent een juridisch systeem dat toegankelijk is voor (en ook wordt gebruikt door) eenieder die bezwaar wil maken tegen de aanleg van deze infrastructurele bouwprojecten.
Momenteel lopen er juridische procedures tegen de aanleg van Dakota Access pijpleiding. Het kabinet is van mening dat de rechten van de inheemse bevolking gerespecteerd moeten worden.
Is het waar dat ING nog altijd een betrokkenheid heeft bij dit project? Zo ja, bent u bereid ING hierop aan te spreken?
Nee, op 21 maart 2017 heeft ING publiekelijk bekend gemaakt overeenstemming te hebben bereikt over de verkoop van haar lening voor de Dakota Access pijpleiding. De verkoop volgt op een dialoog tussen ING en de Standing Rock Sioux stam.
ING heeft aangegeven dat de koper van de lening het belang van een respectvolle dialoog met de Standing Rock Sioux stam en andere belanghebbenden ondersteunt.
De mogelijkheden tot het verbieden van campagnes van buitenlandse politici van niet-vrije landen in Nederland |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de sociaaldemocratische bondskanselier van Oostenrijk, de heer Kern, heeft opgeroepen tot een ban voor Turkse politici om campagne te voeren in de Europese Unie?1
De schriftelijke vragen van het lid Omtzigt (CDA) aan de Minister-President en de Minister van Buitenlandse Zaken over de mogelijkheden tot het verbieden van campagnes van buitenlandse politici van niet-vrije landen in Nederland, vraagnummer 2017Z03668, zijn beantwoord middels de brief «Campagnebezoeken van Turkse ministers en de gebeurtenissen die daaromtrent plaatsvonden rond om 11 maart 2017» (Kamerstuk 34 824, nr. 195).
Bent u ervan op de hoogte dat er zelfs onder het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, dat door zowel alle EU-landen als Turkije ondertekend is, geen recht bestaat op vrijheid van meningsuiting (artikel 10 EVRM) en vrijheid van vergadering (artikel 11 EVRM) van vreemdelingen ten behoeve van politieke activiteiten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met Artikel 16 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens over beperkingen op politieke activiteiten van vreemdelingen: «Geen der bepalingen van de Artikelen 10, 11 en 14 mag beschouwd worden als een beletsel voor de Hoge Verdragsluitende Partijen beperkingen op te leggen aan politieke activiteiten van vreemdelingen.»?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de regering de mogelijkheid moet hebben om politieke bijeenkomsten van niet geheel vrije regimes bij wet vooraf te verbieden?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het EVRM de mogelijkheid biedt om politieke bijeenkomsten van niet geheel vrije regimes bij wet vooraf te verbieden?
Zie antwoord vraag 1.
Welke aanknopingspunten biedt de wet op dit moment om politieke bijeenkomsten van niet geheel vrije regimes bij wet vooraf te verbieden?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze zult in de tussentijd omgaan met politieke manifestaties van buitenlandse politici van niet geheel vrije landen in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen vóór 15 maart a.s. beantwoorden?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u de brief gelezen van de Minister van Financiën, waarin hij schrijft dat er vorig jaar bijna 55 miljoen euro extra is uitgegeven aan de inhuur van externen bij de Belastingdienst dan in december 2016 aan de Kamer is gemeld?1
Ja.
Kunt u precies aangeven welke en hoeveel externen zijn ingehuurd van dat bedrag?
De mutatie van 55 mln. euro is het gevolg van inhuur voor uitzendkrachten in het primaire proces (extra werkzaamheden op het gebied van bezwaar en incasso) en de inhuur van externen ten behoeve van de Investeringsagenda. De inhuur is reeds gedaan voordat de vertrekregeling van start ging (zie ook antwoorden vervolgvragen) en was een reactie op een piek in de capaciteitsvraag.
Voor het totale budget inhuur externen geldt een gemiddelde bezetting van uitzendkrachten van 2.145 fte en een gemiddeld aantal externen van ruim 700 fte.
De gebruikelijke werkwijze is periodiek de budgetten op artikelonderdeelniveau te herijken om recht te doen aan de dynamiek in de uitvoering; een dergelijke periodieke herijking is budgetneutraal op totaalniveau. In 2016 is de informatie hierover abusievelijk niet verwerkt in de 2de suppletoire begroting IX (bij de Najaarsnota).
Overigens laat de Belastingdienst, zoals uit de brief blijkt, een onderschrijding zien van 43 mln. euro op zijn totale apparaatsbudget.
Om welke reden is deze inhuur niet eerder gemeld?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel externen waren op 31 december 2016 werkzaam bij de Belastingdienst en kunt u dit uitsplitsen naar onderdeel van de Belastingdienst?
Om te bepalen hoeveel uitzendkrachten bij de Belastingdienst werkzaam waren per 31 december 2016 en 2015 is bepaald hoeveel de gemiddelde bezetting is geweest over de maand december 2016 en 2015. Dit leidt tot de volgende aantallen fte per dienstonderdeel:
2016
2015
uitzendkrachten
overig extern
totaal externen
uitzendkrachten
overig extern
totaal externen
Belastingen
186
60
246
321
11
332
Toeslagen
334
9
343
454
15
469
BelTel
912
11
923
1300
14
1314
B/CA
20
13
33
36
28
64
IV
11
450
461
14
383
397
B/CFD
105
8
113
145
4
149
B/CKC
8
15
23
3
7
10
Douane
4
1
5
12
0
12
FIOD
0
2
2
0
0
0
Switch
2
3
5
0
0
0
DGBel
0
1
1
0
0
0
TOTAAL
1.582
573
2.155
2.285
462
2.747
Kunt u per onderdeel aangeven hoeveel externen er werkzaam waren op 31 december 2015?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel externen waren op 31 december 2016 actief bij het afhandelen van bezwaar?
Om te bepalen hoeveel uitzendkrachten bij het bezwaarproces werkzaam waren per 31 december 2016 is gekeken naar de gemiddelde bezetting over de maand december in 2016. Op het bezwaarproces zijn uitzendkrachten werkzaam en gemiddeld genomen waren dat 100 fte over de maand december.
Hoeveel mensen waren er werkzaam bij de afdeling bezwaar op 31 december 2015 en op 31 december 2016?
Op het bezwaarproces waren op 31 december 2016 546 fte eigen personeel werkzaam en op 31 december 2015 waren dit er 640 fte.
Hoeveel mensen zijn er vertrokken met een vertrekregeling bij de afdeling bezwaar in 2016?
In 2016 zijn er bij het bezwaarproces 44 fte vertrokken met de vertrekregeling.
Wat is de reden van de extra inhuur van externen bij de afdeling bezwaar?
Door een toename van het aantal bezwaren zijn in de 1e helft van 2016 voorraden ontstaan bij de IH, OB en Toeslagen. De toename van het aantal bezwaren (IH) is een gevolg van het feit dat aangifteplichtigen meer dan in het verleden aanvullende en gewijzigde informatie opgeven na vaststelling van de Definitieve Aanslag. Formeel-juridisch is die aanvullende en gewijzigde informatie een bezwaar. Bij de OB wordt aan aangifteplichtigen die geen aangifte doen een systeemaanslag opgelegd; daartegen worden bezwaren ingediend. Zoals in de 18e halfjaarsrapportage is toegelicht zijn hiervoor extra uitzendkrachten ingezet. Daarnaast was extra inhuur nodig omdat er bij het dienstonderdeel Particulieren, Dienstverlening en Bezwaar veel doorstroom heeft plaatsgevonden naar andere onderdelen van de Belastingdienst. Hierdoor was de vaste bezetting van 546 fte (2015: 640 fte) niet toereikend om de bezwaren te verwerken.
Kunt u de vorige vragen ook beantwoorden voor de afdeling inning?
Om te bepalen hoeveel uitzendkrachten bij het inningsproces werkzaam waren per 31 december 2016 is gekeken naar de gemiddelde bezetting over de maand december in 2016. Op het inningsproces bedroeg de gemiddelde bezetting van uitzendkrachten 119 fte over de maand december.
Op 31 december 2016 waren op het inningsproces 870 fte eigen personeel werkzaam en op 31 december 2015 bedroeg het eigen personeel 856 fte. Op dit proces zijn 42 fte vertrokken met een vertrekpremie.
Op het inningsproces heeft een verschuiving van werkpakketten plaatsgevonden van Belastingen/MKB (19 locaties) naar het Landelijk Incassocentrum (3 locaties). Hierbij zijn niet alle betrokken medewerkers meegegaan met de verschuiving van het werk. Verder hebben de overgeplaatste medewerkers opleidingen nodig, waarvoor interne opleidingscapaciteit vereist is. Er zijn derhalve tijdelijk externe krachten benodigd geweest om het werk doorgang te laten vinden.
Is er een relatie tussen de vertrekregeling en de inhuur van externen, en zo ja, hoe ziet die eruit?
De inhuur van externe krachten was in januari 2016 al ingezet en heeft over de loop van 2016 een dalend verloop gekend. De uitstroom in het kader van de vertrekregeling kende een piek in september. In de laatste maanden van 2016 kunnen enige externen ook werkpakketten hebben uitgevoerd die daarvoor door uitgestroomde medewerkers uitgevoerd werden; de uitstroomregeling is evenwel indertijd niet de reden geweest om externen in te huren. Die redenen zijn aangegeven in de antwoorden op de vragen 9 en 10.
Zijn er nog andere zaken die u vergeten bent te melden aan de Kamer? Zou u die nu willen melden?
Het oogmerk van de brief van de Minister van Financiën van 7 maart (TK 2016–2017, 34 550 IX, nr. 19) was om u te informeren over beleidsmatige mutaties in 2016 die nog niet gemeld waren.
Kunt u deze vragen een voor een en voor 13 maart aanstaande om 17.00 uur beantwoorden, aangezien het kabinet verantwoording dient af te leggen over voorbije jaren vóór de komende verkiezingen?
Nee. Deze vragen konden niet binnen enkele dagen beantwoord worden.
Smokkel binnen het gevangeniswezen |
|
Michiel van Nispen |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat gevangenispersoneel alarm slaat om gesmokkelde mobieltjes, wapens en drugs?1
Met het personeel ben ik van mening dat de aanwezigheid van contrabande in inrichtingen zeer onwenselijk is. Om contrabande verder tegen te gaan heb ik een wetvoorstel in voorbereiding. Dit wetsvoorstel «binnenbrengen verboden voorwerpen in justitiële inrichtingen» heb ik op 20 juni jl. in consultatie gebracht. De strafbaarstelling strekt zich uit over in de vrije maatschappij legale, maar in de inrichting verboden, voorwerpen, zoals mobiele telefoons of informatiedragers.
Hoe wordt de veiligheid van personeel gewaarborgd?
Binnen de inrichtingen heeft het handhaven van de orde en veiligheid prioriteit, zowel voor de medewerkers als de gedetineerden. De volgende maatregelen worden genomen om contrabande te voorkomen en tegen te gaan zodat de orde en veiligheid in een inrichting wordt gehandhaafd. Controle van gedetineerden, het bezoek en het personeel, het uitvoeren van reguliere en onaangekondigde celinspecties, urinecontroles en inspecties van algemene ruimten, zoals de arbeidszalen en luchtplaatsen. Tijdens het bezoek wordt altijd met camera’s en/of door penitentiair inrichtingswerkers (piw’ers) toezicht gehouden.
Voor de opsporing van drugs worden ook drugshonden ingezet en voor opsporing van telefoons wordt gebruik gemaakt van de zogenoemde Mobifinder (een detector die mobiele telefoons herkent en signaleert). Daarnaast vinden op iedere afdeling twee maal per jaar integrale veiligheidsinspecties plaats die worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van het hoofd Veiligheid van een inrichting. De conclusies en aanbevelingen uit deze inspecties worden voorgelegd aan de vestigingsdirecteur die waar nodig maatregelen treft.
Ook om zoveel mogelijk tegen te gaan dat contrabande inrichtingen binnenkomt via medewerkers is integriteit bij Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) een belangrijk onderwerp. Dit begint bij de werving en selectie van medewerkers. Om in dienst te kunnen treden bij DJI dient een potentiële medewerker van een inrichting of voorziening van DJI, een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te overleggen. Bij de beoordeling van een aanvraag om afgifte van een VOG voor een potentiële werknemer wordt het justitiële verleden van de potentiële werknemer tot 30 jaar terug onderzocht, in plaats van de standaard 4 jaar. Bij brief aan uw Kamer van 24 november 20152 heb ik aangegeven de mogelijkheden met betrekking tot screening van het personeel in penitentiaire inrichtingen aan te willen scherpen. Ik onderzoek daartoe, in lijn met de brief over de VOG van 11 februari 20163, de mogelijkheid van invoering van een periodiek heronderzoek.
Daarnaast beschikt DJI over een Bureau Veiligheid en Integriteit (BVI). Dit bureau registreert integriteitsschendingen, voert verkennende, feiten- en disciplinaire onderzoeken uit, stelt onderzoeksrapporten op, doet aangifte(n) en adviseert het bevoegd gezag. Alle meldingen over niet-integer gedrag van medewerkers worden door BVI zorgvuldig in behandeling genomen. Niet-integer gedrag wordt niet geaccepteerd en leidt tot maatregelen, waaronder een disciplinaire straf of strafontslag.
Wat is uw reactie op de bewering van zowel gevangenispersoneel als de FNV dat er te weinig personeel is waardoor de werkdruk toeneemt? Wat gaat u hier op dit moment aan doen? Is het waar dat taken als celinspectie en urinecontroles voor drugsgebruik blijven liggen? Zijn hier cijfers over beschikbaar? Hoe vaak is het voorgekomen dat dergelijke inspecties en controles niet zijn uitgevoerd terwijl men dit wel van plan was?
De orde en veiligheid binnen het gevangeniswezen staat voorop en de bescherming van het personeel tegen agressie en geweld is een prioriteit van DJI. Ik heb uw Kamer al eerder gemeld dat de norm die wordt gehanteerd voor het aantal piw’ers dat aanwezig is op de werkvloer de afgelopen jaren niet aan wijziging onderhevig is geweest.
Op verzoek van uw Kamer is dit kabinet niet overgegaan tot het sluiten van inrichtingen. DJI heeft evenwel te kampen met leegstand van cellen. Het lijkt erop dat de onzekerheid als gevolg van de leegstand, naast de aantrekkende economie, oorzaken zijn waardoor de medewerkers meer mobiel zijn geworden. De personele uitstroom is hoger dan voorzien, zoals ook met uw Kamer is gedeeld. Om de veiligheid te allen tijde te waarborgen, dure leegstand te voorkomen, het tekort aan personeel het hoofd te bieden en operationele problemen die hierdoor ontstaan zoveel mogelijk te beperken zijn reeds maatregelen getroffen.
Momenteel wordt in lijn met de motie-Van Nispen/Van Toorenburg4 alles op alles gezet om op zo kort mogelijke termijn de vacatures te vervullen. Zo is eind 2016 toestemming gegeven voor het werven van 140 inrichtingsbeveiligers. Recent is daar toestemming voor nog eens 100 inrichtingsbeveiligers aan toegevoegd. Maatregelen zijn getroffen om ziekteverzuim tegen te gaan. Zo worden de risico’s van de arbeidsomstandigheden geïnventariseerd en wordt medewerkers een preventief medische onderzoek aangeboden. Om het vakmanschap te versterkten is in de begroting van zowel 2017 als 2018 10 miljoen euro opgenomen. Daarnaast wordt – waar nodig – gebruik gemaakt van extern beveiligingspersoneel (externe inhuur conform de bestaande raamovereenkomst met G4S).
Deze maatregelen nemen niet weg dat DJI in een lastig parket zit. Enerzijds is er sprake van een lage bezettingsgraad van cellen door gedetineerden, die volgens de prognoses zal aanhouden. Anderzijds is er de afspraak dat er in deze kabinetsperiode geen sluitingen plaatsvinden. Tegelijk is het personeelsverloop onder de inrichtingsbeveiligers groter dan voorzien door de aantrekkende arbeidsmarkt en de onzekerheid bij DJI over de toekomst. DJI moet dus balanceren tussen het operationeel houden van de capaciteit en het invullen van vacatures.
Ik vertrouw erop dat deze inzet voldoende is om de veiligheid in de justitiële inrichtingen te waarborgen. Uiteraard monitor ik de ontwikkelingen nauwgezet en zal ik uw Kamer conform voornoemde motie over de voortgang informeren.
De vestigingsdirecteur heeft de verantwoordelijkheid voor de orde en veiligheid in de inrichting en zet het personeel in de inrichting zo effectief mogelijk in. Cijfers over het aantal (niet) uitgevoerde celinspecties worden niet centraal bijgehouden.
Wat is uw reactie op de uitspraak van het FNV dat penitentiaire inrichtingswerkers geen goed inzicht krijgen in wat er speelt binnen een afdeling en niet-gekwalificeerd personeel wordt ingezet om gaten te vullen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom wordt het aantal incidenten niet nauwkeurig(er) geregistreerd om te kunnen monitoren in hoeverre smokkel toe- danwel afneemt?
Het tegengaan en opsporen van contrabande is een prioriteit binnen DJI.
Indien bij celinspecties contrabande wordt aangetroffen wordt dit in de systemen van DJI geregistreerd. Tevens wordt opgenomen welke (disciplinaire) maatregelen de directeur treft.
Incidenten worden geregistreerd en worden gebruikt voor het inzetten van maatregelen om contrabande te voorkomen en tegen te gaan.
De directeur van de inrichting bepaalt bijvoorbeeld op basis van het aantal rapporten en andere signalen of controles worden geïntensiveerd of dat maatregelen moeten worden getroffen. Dit alles wordt besproken op werkoverleggen en komt aan bod tijdens de overleggen tussen de verschillende hoofden Veiligheid van verschillende inrichtingen, waar trends worden gedeeld. Deze informatie staat als gezegd tevens in systemen en is niet alleen bij het management bekend.
Wanneer is het onderzoek door de Inspectie Veiligheid en Justitie naar de smokkel afgerond? Wordt tevens onderzoek gedaan naar de achterliggende oorzaken? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) heeft een onderzoek naar contrabande afgerond. Het rapport wordt zo snel mogelijk – naar verwachting medio mei – openbaar gemaakt en met een beleidsreactie aan uw Kamer aangeboden. Indien er naar aanleiding van het IVenJ-rapport nuanceringen bestaan van of aanvullingen op de antwoorden die ik uw Kamer nu geef, dan zal ik dit bij de begeleidende beleidsreactie uiteraard vermelden.
Het onderzoek richtte zich op de stand van zaken van drie thema’s: het tegengaan van contrabande, integriteit en de voortgang van de implementatie van het beleid om voortgezet crimineel handelen te voorkomen. Het onderzoek heeft zich dus niet gericht op de achterliggende oorzaken, maar hoe er binnen de inrichtingen met de thema’s wordt omgegaan op basis van het huidige beleid en de beschikbare middelen.
Vooropgesteld moet worden dat ondanks alle maatregelen die worden genomen om contrabande tegen te gaan, niet kan worden voorkomen dat contrabande wordt aangetroffen in inrichtingen. Knelpunten en aanbevelingen uit het IVenJ-rapport zal ik dan ook goed bestuderen om het huidige beleid aan te scherpen om zoveel als mogelijk contrabande te voorkomen en tegen te gaan.
De aankoop van een huis zonder financieringsvoorbehoud of bouwtechnische keuring |
|
Henk Nijboer (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat steeds meer huizenkopers een huis aankopen zonder financieringsvoorbehoud of bouwtechnische keuring, omdat dit door makelaars vaak als concurrerende voorwaarde bij een aankoop wordt gebruikt?
Ik ken de signalen dat consumenten vaker afzien van een financieringsvoorbehoud of een bouwkundige keuring om op populaire locaties meer kans te maken op een woning. Het kabinet heeft eerder gesteld dat het onwenselijk zou zijn als consumenten onder druk besluiten af te zien van een financieringsvoorbehoud of een bouwkundige keuring.
Of er op dit punt verschillen zijn tussen transacties die zonder en transacties die met tussenkomst van een aankoopmakelaar tot stand komen, is niet bekend. Indien er een makelaar is betrokken bij een transactie moet hij handelen in het belang van zijn opdrachtgever, zoals dat van een redelijk handelend en bekwaam makelaar mag worden verwacht. In het kader van deze verantwoordelijkheid kan hij als aankoopmakelaar adviseren of hij het wel of niet verantwoord vindt om een bod uit te brengen zonder financieringsvoorbehoud of voorbehoud voor de bouwtechnische keuring. Dat betekent dat de makelaars consumenten ook kunnen behoeden voor het nemen van onverantwoorde risico’s. De uiteindelijke beslissing om wel of niet een voorbehoud te maken in de koopovereenkomst ligt echter bij de consument.
Ziet u de risico’s van een aankoop zonder financieringsvoorbehoud of bouwtechnische keuring? Hoe beoordeelt u de risico’s die hierdoor bij huishoudens komen te liggen bij de aankoop van een woning? Deelt u de mening dat de kans van het kopen van een kat in de zak hierdoor toeneemt?
Het is gebruikelijk dat in de koopovereenkomst wordt afgesproken dat de koper een direct opeisbare boete moet betalen van 10% van de koopsom als hij de koop ontbindt. Daarnaast kan een aanvullende schadevergoeding worden geëist indien de daadwerkelijke schade voor de verkoper hoger is dan deze boete. Ook kan de koper te maken krijgen met hoge onverwachte uitgaven indien in een later stadium sprake blijkt te zijn van bouwkundige gebreken die niet toe te rekenen vallen aan de verkopende partij. Zolang de consument niet zeker weet of hij de woning kan financieren en niet zeker weet of de woning bouwkundig in orde is, is het daarom verstandig om deze ontbindende voorbehouden in de koopovereenkomst op te nemen. In de model koopovereenkomst die is opgesteld door de Nederlandse Vereniging van Makelaars (NVM), VastgoedPRO, VBO Makelaar, de Consumentenbond en Vereniging Eigen Huis, is het financieringsvoorbehoud standaard opgenomen.
Er zijn ook situaties denkbaar waarin het niet opnemen van een financieringsvoorbehoud in de koopovereenkomst niet tot risico’s hoeft te leiden. Zo kan een koper bijvoorbeeld een woning financieren met eigen geld, de mogelijkheid hebben om een familielening aan te gaan of een schenking krijgen voor de aankoop van een woning. Wat betreft bouwtechnische risico’s geldt dat deze doorgaans minder groot zullen zijn wanneer de koper zelf de expertise heeft om een woning te beoordelen op eventuele bouwtechnische gebreken of wanneer er al een recent bouwkundig rapport beschikbaar is. Ook heeft de koper na het sluiten van de voorlopige koopovereenkomst drie dagen wettelijke bedenktijd, waarbinnen zonder opgaaf van reden van de koop kan worden afgezien, ook als er geen enkel voorbehoud is gemaakt. Het hangt dus van de individuele omstandigheden van de koper en de kwaliteit van de woning af, in hoeverre de consument een risico loopt bij een aankoop van een woning zonder voorbehoud van financiering of bouwkundige keuring.
Heeft u er zicht op hoe vaak er afgezien wordt van het financieringsvoorbehoud en/of een bouwtechnische keuring bij de aankoop van een huis?
Er zijn geen exacte cijfers beschikbaar over het aantal huizenkopers dat een huis aankoopt zonder voorbehoud van financiering of bouwkundige keuring. Op basis van een recente enquête onder NVM-makelaars kan wel een indicatie worden gegeven. Volgens NVM-makelaars die aan het onderzoek hebben meegedaan, is in de tweede helft van 2016 op landelijk niveau 12% van de woningen in hun portefeuille verkocht zonder financieringsvoorbehoud en 57% zonder voorbehoud van bouwtechnische keuring. Uit die enquête blijken er overigens wel regionale verschillen te bestaan; in de regio Amsterdam wordt 45% van de woningen volgens NVM-makelaars verkocht zonder financieringsvoorbehoud.
Ook komt uit de enquête het beeld naar voren dat het aantal aankopen waarbij geen ontbindende voorwaarden is opgenomen toeneemt; ruim de helft van de ondervraagde NVM-makelaars heeft de indruk dat het aantal kooptransacties zonder financieringsvoorbehoud toeneemt en ruim een kwart heeft het beeld dat het aantal transacties zonder voorbehoud van bouwtechnische keuring is toegenomen.
Verhoudt het afzien van een bouwtechnische keuring omwille van het kunnen meebieden op een huis zich wel tot de onderzoeksplicht van de koper? Zijn beide wel verenigbaar?
De koper dient zich er in het kader van zijn onderzoeksplicht van te vergewissen dat de staat van de woning voldoet aan wat daarover in de koopovereenkomst wordt afgesproken en wat redelijkerwijs verwacht mag worden gezien de aard van de woning en de mededelingen daarover van de verkoper. Het is echter aan de koper zelf om te bepalen hoe hij deze onderzoeksplicht invult en of hij aanvullend bouwkundig onderzoek nodig acht. Indien de koper twijfelt aan de staat van de woning ligt het op zijn weg om de verkoper om meer informatie te vragen en/of om nader (bouwkundig) onderzoek te doen. Voor gebreken die op het moment van het sluiten van de overeenkomst bij de koper bekend waren of redelijkerwijs bij hem bekend konden zijn, kan de verkoper niet aansprakelijk worden gehouden.
Deelt u de mening van het Financieel Stabiliteitscomité dat de aankoop van een huis zonder financieringsvoorbehoud of een bouwkundige keuring kan bijdragen aan oververhitting op de huizenmarkt?
Volgens het Financieel Stabiliteitscomité (FSC) kunnen het kopen van een woning zonder financieringsvoorbehoud of bouwkundige keuring, indicatoren zijn dat sprake is van oververhitting op de woningmarkt. Het FSC lijkt hier dus te wijzen op een omgekeerd verband: oververhitting op de huizenmarkt zou kunnen leiden tot het afzien van een financieringsvoorbehoud bij de aankoop van een woning. Ik deel deze zorg van het FSC. In sommige regio’s stijgen de woningprijzen snel en staan woningen kort te koop. Hierdoor kunnen consumenten zich onder druk gezet voelen om zeer snel te beslissen en het financieringsvoorbehoud of de bouwkundige keuring achterwege te laten om in aanmerking te komen voor een woning.
Het FSC heeft aangegeven het nuttig te vinden dat een nadere analyse plaatsvindt van het biedingsproces bij de aankoop van woningen en daarbij de rol van bijvoorbeeld taxateurs en makelaars.
Deelt u de mening dat bij een dergelijke grote financiële beslissing omwille van consumentenbescherming deze voorwaarden niet als concurrerend element moeten worden ingezet?
Vanuit consumentenbescherming vind ik het onwenselijk dat kopers in een oververhitte markt voorbehouden laten vallen in situaties waarin de koper niet zeker weet of hij de woning kan financieren en niet zeker weet of de woning bouwkundig in orde is. Tegelijkertijd constateer ik dat er situaties mogelijk zijn waarin het bieden zonder voorbehouden in principe geen risico’s voor de koper met zich meebrengt en wel zekerheden aan de verkoper kan bieden.
Welke mogelijkheden ziet u om het aankopen van een huis zonder financieringsvoorbehoud of bouwkundige keuring tegen te gaan? Bent u de bereid met de Nederlandse Vereniging van Makelaars en Taxateurs (NVM) af te spreken deze onwenselijke concurrentie op voorwaarden te stoppen?
Ik heb de brancheorganisaties NVM en VBO erop gewezen dat ik groot belang hecht aan een degelijke advisering over de risico’s bij het bieden zonder voorbehouden. Dit betekent mijns inziens dat makelaars negatief zouden moeten adviseren ten aanzien van het afzien van dergelijke voorbehouden als dit tot risico’s voor de consument leidt. De NVM en VBO hebben bevestigd dat een aankoopmakelaar zijn opdrachtgever sterk zal afraden om zonder voorbehoud van financiering of bouwkundige keuring een bod uit te brengen indien dat niet verantwoord is.
Het is niet mogelijk om via de brancheorganisaties dekkende afspraken te maken over het afzien van voorbehouden omdat niet alle transacties begeleid worden door een makelaar en niet alle makelaars aangesloten zijn bij een branchevereniging. Ook ligt het niet voor de hand om de mate van contractvrijheid tussen kopers en verkopers in te perken via afspraken met brancheverenigingen.
Ik constateer echter dat er signalen zijn dat het aantal transacties zonder financieringsvoorbehoud of bouwtechnische keuring toeneemt. Dit kan betekenen dat de risico’s voor consumenten toenemen. Ik vind het zeer onwenselijk als consumenten onder druk onverantwoorde risico’s nemen. Op dit moment is op basis van de huidige cijfers en kennis niet vast te stellen in hoeveel gevallen biedingen zonder voorbehouden tot problemen leiden en of een wettelijk voorbehoud van financiering en/of bouwkundige keuring hier een goede oplossing voor zou bieden. Het kabinet gaat daarom onderzoek verrichten naar de omvang van deze problematiek en zal aan de hand van de uitkomsten vervolgstappen overwegen.
Deelt u de mening dat wanneer de NVM niet in actie komt, bij wet moet worden afgedwongen dat het financieringsvoorbehoud en de bouwtechnische keuring niet als concurrerende voorwaarde mogen worden gebruikt bij de verkoop van een huis?
Zie antwoord vraag 7.
De waarschuwing van 120 huisartsen voor de dreigende fusie tussen het Havenziekenhuis in Rotterdam met het IJssellandziekenhuis in Capelle aan den IJssel |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de plannen om het Havenziekenhuis in Rotterdam uit te kleden tot een polikliniek na een fusie met het IJssellandziekenhuis in Capelle aan den IJssel?1
Het is mij bekend dat er voornemens zijn om het Havenziekenhuis om te vormen van een algemeen ziekenhuis naar een poliklinisch centrum, dat samenwerkt met andere ziekenhuizen in de regio voor vervolgzorg als operaties en klinische opnames.
Daarbij is het belangrijk te benadrukken dat de poliklinische zorg van het Havenziekenhuis in de voornemens van partijen wordt gecontinueerd, en dat veruit de meeste patiëntbezoeken aan het Havenziekenhuis nu al verband houden met deze poliklinische zorg. Ook is de afstand van het Havenziekenhuis tot de omliggende ziekenhuizen overzichtelijk: er bevinden zich bijvoorbeeld al 2 ziekenhuizen binnen 5 kilometer afstand van het Havenziekenhuis, en de verschillende ziekenhuizen in de omgeving van het Havenziekenhuis zijn goed bereikbaar met het openbaar vervoer.
De organisatie van de zorg in de regio is primair de verantwoordelijkheid van de betrokken zorgaanbieders en zorgverzekeraars. De IGZ houdt toezicht op de kwaliteit van de zorg, en de NZa op de naleving van de zorgplicht door zorgverzekeraars. Het beleid is erop gericht dat er geen SEH (of afdeling voor acute verloskunde) sluit, als daardoor het aantal mensen dat niet binnen 45 minuten op een SEH kan zijn toeneemt. Dat is hier niet aan de orde (zie ook de antwoorden op de vragen 4 en 13).
Het Havenziekenhuis is al sinds augustus 2005 een volledige dochter van het Erasmus MC, het Erasmus MC is 100% aandeelhouder van het Havenziekenhuis. Partijen hebben mij laten weten de mogelijkheden te bezien om de samenwerking tussen het IJsselland Ziekenhuis en het Erasmus MC te verstevigen. Een mogelijkheid daartoe is toetreding van het IJsselland Ziekenhuis tot het Erasmus MC. Indien partijen daartoe zouden besluiten, dienen hiervoor goedkeuringsprocedures te worden gestart bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Vervolgens zou binnen het Erasmus MC vergaande samenwerking tussen het Havenziekenhuis en het IJsselland Ziekenhuis vorm gegeven kunnen worden.
Vindt u het wenselijk dat er weer een ziekenhuis verdwijnt door de op handen zijnde fusie van het Havenziekenhuis met het IJssellandziekenhuis?
Zie antwoord vraag 1.
Begrijpt u de grote zorgen van de 120 huisartsen over de toegankelijkheid van zorg voor oudere patiënten in Rotterdam, indien het Havenziekenhuis wordt omgevormd tot een polikliniek? Vindt u het wenselijk dat een grote groep ouderen verder moet gaan reizen voor een bezoek aan het ziekenhuis?
De zorg van de huisartsen is begrijpelijk en wordt door zowel het Havenziekenhuis als door het Erasmus MC onderkend. Hier vindt ook overleg over plaats tussen het Havenziekenhuis, Erasmus MC, zorgverzekeraar Zilveren Kruis Achmea en de huisartsen. Deze partijen zetten zich er momenteel samen met de andere ziekenhuizen in de directe regio voor in dat de toegang tot zorg in het centrum van Rotterdam beschikbaar blijft en dat vervolgzorg goed aansluit op de afspraken bij het poliklinisch centrum.
Erkent u dat een verminderde toegankelijkheid van ziekenhuiszorg negatieve gevolgen heeft voor zowel de korte als de lange termijn? Ziet u in dat naast risico’s door langere reistijden voor spoedeisende hulp, oudere patiënten vaker zullen afzien van ziekenhuisbezoek en vaker een ambulance zullen bellen, omdat het ziekenhuis in de buurt minder goed bereikbaar is?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 1 en 2 heb aangegeven is de afstand van het Havenziekenhuis tot de verschillende ziekenhuizen in de omgeving klein en de extra reistijd voor patiënten dan ook beperkt. De toegankelijkheid van ziekenhuiszorg komt hierdoor niet in gevaar. Specifiek voor spoedeisende zorg geldt in dit kader de zogenaamde «45 minuten norm»: een afdeling voor spoedeisende zorg (SEH) mag niet sluiten als daardoor het aantal mensen dat niet binnen 45 minuten op een SEH kan zijn toeneemt. De haalbaarheid van deze norm komt door de sluiting van de SEH van het Havenziekenhuis niet in gevaar. Overigens is de SEH van het Havenziekenhuis op dit moment ook maar beperkt toegankelijk, namelijk alleen voor patiënten die door hun huisarts zijn doorverwezen of al bij het Havenziekenhuis bekend zijn voor de aandoening waarvoor zij op dat moment spoedzorg nodig hebben. Alle andere patiënten die spoedeisende zorg nodig hebben gaan al naar de Huisartsenpost/SEH van het Erasmus MC, op enkele minuten reistijd van het Havenziekenhuis.
Vindt u het ook tegenstrijdig dat een wijkziekenhuis wordt weggehaald, terwijl ouderen langer thuis moeten wonen?
Voor ouderen die langer thuis wonen is het vooral van belang dat eventuele medische problemen waar mogelijk worden voorkomen dan wel vroegtijdig worden gesignaleerd. Met name huisartsen, wijkverpleging en gemeenten spelen hier een belangrijke rol in. Daardoor kan in veel gevallen ook worden voorkomen dat deze ouderen (acuut) ziekenhuiszorg nodig hebben. Mochten deze ouderen toch ziekenhuiszorg nodig hebben, dan kunnen zij voor poliklinische zorg (de meeste zorg waarvoor ouderen momenteel naar het Havenziekenhuis gaan) nog steeds bij het Havenziekenhuis terecht; maar ook de toegankelijkheid tot andere ziekenhuiszorg komt door de iets langere reistijden tot een ander ziekenhuis in de stad niet in het gedrang.
Kunt u een indicatie geven van de gevolgen van de op handen zijnde fusie voor het personeel van beide ziekenhuizen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb toegelicht, is nog geen sprake van een op handen zijnde fusie. Mochten partijen besluiten tot een fusie, dan zal de NZa bij de beoordeling in het kader van de zorgspecifieke fusietoets toetsen of direct betrokkenen, waaronder het personeel, op een zorgvuldige wijze zijn betrokken en de inbreng van deze partijen gemotiveerd is meegewogen in de besluitvorming over het fusievoornemen.
Partijen hebben laten weten dat de voorgenomen omvorming van het Havenziekenhuis tot een poliklinisch centrum consequenties heeft voor een deel van het personeel van het Havenziekenhuis. De ziekenhuizen uit de regio die bij de Stichting Beter Keten zijn aangesloten (Erasmus MC, Franciscus Gasthuis & Vlietland, Maasstad Ziekenhuis en Havenziekenhuis) en het IJssellandziekenhuis hebben echter een ambitieovereenkomst gesloten, waarin zij hebben afgesproken zich ervoor in te zetten dat de banen van al het personeel van het Havenziekenhuis dat een vast dienstverband heeft zijn gegarandeerd.
Wat vindt u ervan dat het Erasmus MC niet langer bereid is de financiële tekorten van het Havenziekenhuis te willen opvangen?
Het is niet aan mij om hier mijn oordeel over te geven.
Het Erasmus MC en Havenziekenhuis hebben laten weten dat de financiële tekorten van het Havenziekenhuis structureel zijn en dat het niet mogelijk bleek om een scenario uit te werken waarin het Havenziekenhuis, met het huidige zorgaanbod, een duurzame gezonde financiële toekomst tegemoet zou kunnen zien. Daarom is uiteindelijk besloten tot de omvorming van het Havenziekenhuis tot poliklinisch centrum. Het Erasmus MC steunt het Havenziekenhuis daarbij financieel.
Biedt een fusie volgens u een oplossing voor de financiële tekorten van het Havenziekenhuis? Zou dit ook opgelost kunnen worden via intensievere samenwerking met andere ziekenhuizen?
Zie mijn antwoord op de vragen 2 en 7.
Hoe kan het dat huisartsen constateren dat er een tekort aan bedden is, terwijl Achmea ZV beweert dat er te veel bedden zijn in de omgeving?
Er worden verschillende definities voor een «bed» gebruikt: het gaat zowel over (tweedelijns) ziekenhuisbedden, als over bedden voor eerstelijnsverblijf. Zorgverzekeraar Zilveren Kruis Achmea heeft -zo ik begrijp- niet gezegd dat er teveel ziekenhuisbedden zijn, maar heeft wel indicaties dat het aantal ziekenhuisbedden in de omgeving meer dan voldoende is. De huisartsen lijken vooral behoefte te hebben aan extra bedden voor eerstelijnsverblijf. De zorgverzekeraar erkent dat dit een aandachtspunt is. De zorgverzekeraar heeft een haalbaarheidsonderzoek gefinancierd naar de mogelijkheid van eerstelijnsverblijf onder verantwoordelijkheid van huisartsen. De uitkomst hiervan was positief en op verschillende plekken in Rotterdam komen er nu extra bedden voor eerstelijnsverblijf. Daarnaast worden er momenteel door verschillende partijen in de regio projecten gefinancierd om de doorstroming van patiënten uit het ziekenhuis te bevorderen.
Verwacht u dat de fusie tussen het Havenziekenhuis en het IJssellandziekenhuis de fusietoets van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) doorstaat?
De beoordeling van een voorgenomen concentratie is aan de genoemde toezichthouders. Ik kan en wil niet op de uitkomsten daarvan vooruit lopen. De NZa zal bij de beoordeling in het kader van de zorgspecifieke fusietoets toetsen of direct betrokkenen op een zorgvuldige wijze zijn betrokken en de inbreng van deze partijen gemotiveerd is meegewogen in de besluitvorming over de voorgenomen concentratie.
Het Havenziekenhuis heeft laten weten dat het stakeholders, waaronder de huisartsen en vertegenwoordigers van patiënten en medewerkers, betrekt bij het uitwerken van de plannen met betrekking tot de omvorming van het ziekenhuis naar een poliklinisch centrum. Zo zijn er informatiebijeenkomsten voor onder meer de huisartsen en worden er wekelijks gesprekken gevoerd met een vertegenwoordiging van verwijzers en andere zorgpartners. Ook met de patiënten, vertegenwoordigd in de cliëntenraad van het Havenziekenhuis, vindt structureel overleg plaats. Beide doelgroepen ontvangen periodiek informatie over de ontwikkelingen. Zodra bekend is wat de consequenties voor de patiënten precies zijn zullen zij hiervan op de hoogte worden gesteld, aldus het Havenziekenhuis.
Kunt u aangeven op welke wijze de bevolking en de hulpverleners uit de omgeving inspraak hebben op het besluit over de fusie tussen de ziekenhuizen?
Zie antwoord vraag 10.
Komt deze fusie volgens u ten goede aan de kwaliteit van de ziekenhuiszorg in Rotterdam?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat gaat u doen om verschraling van de zorg in de regio Rijnmond te stoppen, nu ook het Ruwaard ziekenhuis al weg is? Bent u bereid zorgverzekeraar Achmea tot de orde te roepen? Zo neen, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven is de organisatie van de zorg in de regio primair de verantwoordelijkheid van de betrokken zorgaanbieders en zorgverzekeraars. In deze casus neemt het aantal mensen dat niet binnen 45 minuten een SEH (of afdeling acute verloskunde) kan bereiken niet toe, zie ook het antwoord op vraag 4. Ook is de extra reistijd voor patiënten, gelet op de nabijheid van verschillende andere ziekenhuizen, beperkt. Ik zie dan ook geen reden tot ingrijpen. Wel heeft het ministerie contact met een aantal betrokken partijen opgenomen om er van verzekerd te zijn dat er voldoende over de plannen wordt gecommuniceerd met de andere partijen in de regio, waaronder ook zeker de burgers. Zoals in het antwoord op de vragen 10 en 11 is aangegeven vindt er regulier overleg plaats tussen het Havenziekenhuis en andere zorgverleners en patiënten. Ook heeft zorgverzekeraar Zilveren Kruis Achmea laten weten dat het met het Havenziekenhuis, Erasmus MC en de gemeente Rotterdam in overleg is over de manier waarop de partijen de komende tijd over de plannen in overleg zullen treden met en zullen communiceren richting de verschillende betrokkenen.
Wordt het niet de hoogste tijd dat – nu de markt faalt – de overheid de regie neemt om de schaalvergroting en de teloorgang van het ziekenhuis om de hoek tegen te gaan? Zo neen, waarom niet?
Zoals in de vorige antwoorden is aangegeven is er reden om aan te nemen dat ook met de omvorming van het Havenziekenhuis tot poliklinisch centrum sprake is van voldoende en tijdige, kwalitatief goede zorg voor de inwoners uit Rotterdam.
Balkons in Breda, die ook zonder belasting af zouden kunnen breken |
|
Henk Leenders (PvdA), Attje Kuiken (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Balkons van 160 flatwoningen in Breda blijken levensgevaarlijk»?1
Ja.
Is het waar dat de kans heeft bestaan dat balkons spontaan los zouden laten? Hoe groot is dat risico geweest?
Het gebrek aan de balkons in Breda is aan het licht gekomen bij een technische inspectie die de woningcorporatie WonenBreburg bij al haar woongebouwen één keer per drie jaar uitvoert. Met deze inspecties geeft de corporatie invulling aan haar zorgplicht om te waarborgen dat haar woningen voldoen aan de voorschriften van het Bouwbesluit. Nadat geconstateerd was dat de balkons niet voldeden aan het Bouwbesluit, heeft de corporatie uit voorzorg direct actie genomen. De bewoners zijn geïnformeerd dat zij hun balkons voorlopig niet mogen gebruiken en de directe omgeving onder de balkons is afgezet. De kans dat balkons daadwerkelijk zouden bezwijken, wordt klein geacht, maar de corporatie heeft het zekere voor het onzekere genomen. Naar mijn oordeel heeft de corporatie met deze aanpak de risico’s voor de bewoners en de omgeving geminimaliseerd.
Hoe beoordeelt u de risico’s waar de bewoners aan zijn blootgesteld en de manier waarop de woningcorporatie hiermee is omgegaan?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de overeenkomsten en verschillen van deze bouwfout met de eerder geconstateerde problemen bij galerijflats?
De problemen bij galerijflats hebben vooral betrekking op de galerijvloeren van deze flats. Op galerijvloeren wordt in de winter vaak dooizout gestrooid. Het chloride dat in dit dooizout zit kan de betonwapening in de galerij aantasten en dit kan vervolgens leiden tot spontane breuk van de galerijvloer zonder waarschuwing vooraf, zoals zichtbare doorbuiging of scheurvorming.
Op balkons wordt minder dooizout gebruikt. Ook bij de balkons in Breda zijn geen verhoogde chloride-waarden geconstateerd. Het gebrek bij deze balkons is een te diepe ligging van de betonwapening waardoor de draagkracht van de balkons rekenkundig niet voldoet aan het Bouwbesluit. Bij dit gebrek, dat al vanaf de bouw (1957) aanwezig is, ligt het spontaan bezwijken van de balkons zonder waarschuwing vooraf minder in de rede.
Vielen deze balkons ook onder de verplichte inspectie, die u eerder voor galerijflats en balkons in het leven riep? Zo ja, is deze inspectie tijdig uitgevoerd? Zo nee, ziet u aanleiding om de inspectieplicht voor balkons uit te breiden?
Nee, deze balkons vielen niet onder de bedoelde onderzoeksplicht die is vastgelegd in artikel 5.11 van de Regeling Bouwbesluit (Staatscourant 2015, nr. 45221). De onderzoeksplicht is namelijk alleen van toepassing op galerijflats, terwijl de betreffende balkons onderdeel zijn van portiekflats. De onderzoeksplicht is ingevoerd naar aanleiding van het bezwijken van een galerijvloer in Leeuwarden in 2011. Bij galerijflats is sprake van een zeer urgent veiligheidsrisico dat de inzet van onderzoeksplicht (artikel 1a, derde lid, van de Woningwet) rechtvaardigt. Zoals uit mijn antwoord op vraag 4 volgt is de problematiek bij balkons anders en minder urgent. Ik zie daarom thans geen aanleiding om deze onderzoeksplicht uit te breiden. Overigens moeten ook zonder deze onderzoeksplicht gebouweigenaren er zorg voor dragen dat hun gebouwen voldoen aan het Bouwbesluit, zoals de woningcorporatie WonenBreburg heeft gedaan en kan het gemeentelijke bouw- en woningtoezicht hierop toezien en handhaven.
Hoe vorderen de verplichte inspecties van galerijflats en hoe houdt u hier toezicht op?
Het toezicht op de naleving van de onderzoeksplicht van galerijflats ligt bij de gemeente. Het interbestuurlijke toezicht op deze gemeentelijke taak ligt bij de provincie. Ik heb geen rol bij dit toezicht. Naar aanleiding van uw vraag heb ik wel navraag gedaan bij de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht (VBWTN). Het algemene beeld van de VBTWN is dat de gemeenten druk bezig zijn met deze onderzoeksplicht. Een deel van de gemeenten is al klaar en galerijen die niet voldeden zijn aangepast. Andere gemeenten zijn nog volop aan de slag om te zorgen dat alle eigenaren van galerijflats vóór 1 juli 2017 aan de onderzoekplicht voldoen zoals artikel 5.11 van de Regeling Bouwbesluit voorschrijft.
Deelt u de mening dat balkons en galerijen een potentieel extra kwetsbaar onderdeel van een bouwconstructie kunnen vormen? Zo ja, ziet u aanleiding om voor de uitvoering hiervan erkende technische oplossingen uit te werken, die door de bouwers verplicht moeten worden gebruikt?
De constructieve veiligheid van iedere bouwconstructie is van groot belang omdat bij het bezwijken sprake kan zijn van dodelijke slachtoffers. Dit gaat ook op voor balkons en galerijen. In het Bouwbesluit worden daarom eisen gesteld aan de constructieve veiligheid van bouwconstructies. Deze eisen zijn geformuleerd als prestatie-eisen, waardoor marktpartijen de vrijheid hebben om zelf een technische oplossing te kiezen die hieraan voldoet. Ik wil deze vrijheid van marktpartijen niet beperken door verplicht specifieke technische oplossingen voor te schrijven. Het is aan de ontwerper of bouwer van een bouwconstructie om te voldoen aan de prestatie-eisen en aan gemeenten (bouw- en woningtoezicht) hierop toezicht te houden.
Het bericht dat de pilot wijkverpleging nu al verliesgevend is |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat de pilot wijkverpleging in Utrecht nu al verliesgevend is?1
Ik betreur iedere onrust over de contractering van de wijkverpleging. Voor mij is het uitgangspunt dat patiënten moeten kunnen rekenen op goede wijkverpleegkundige zorg. Ik heb geen signalen dat dit in het geding is. Zilveren Kruis erkent dat er binnen de pilots factoren zijn waar de voorkeursaanbieders beperkt invloed op hebben. Van Zilveren Kruis heb ik begrepen dat voor deze aspecten de voorkeursaanbieders nu ook worden gecompenseerd.
Hoe verklaart u dat deze pilot leidt tot meer uren bij niet-gecontracteerde aanbieders dan verwacht? Heeft Achmea een juiste inschatting gemaakt van de behoefte aan wijkverpleging? Kunt u uw antwoord toelichten?
Van Zilveren Kruis komt het signaal dat ongecontracteerde aanbieders meer uren zorg leveren dan gecontracteerde aanbieders. Dat speelt niet alleen binnen de pilots, maar zo geven zij aan, in de gehele wijkverpleging. Zilveren Kruis geeft aan niet te weten waardoor dat veroorzaakt wordt, maar vindt de mate van afwijking wel aanleiding om materiële controles uit te voeren bij ongecontracteerde aanbieders die meer uren zorg leveren.
Wat is de precieze verhouding tussen de gecontracteerde aanbieders en de niet-gecontracteerde aanbieders als het gaat om de kwaliteit van zorg en de tevredenheid van cliënten? Is er tussentijds onderzoek gedaan wat cliënten vinden van de wijkverpleging die zij ontvangen in Utrecht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik beschik niet over gegevens over de precieze verhouding gecontracteerde- en niet gecontracteerde aanbieders als het gaat om de kwaliteit van zorg en tevredenheid. Wel meet Zilveren Kruis in de pilotregio’s jaarlijks de tevredenheid. Van Zilveren Kruis heb ik begrepen dat de gemiddelde rapportcijfers van de aanbieders liggen tussen 7,9 en 8,8. Ongecontracteerde aanbieders scoren in het algemeen in het midden van deze bandbreedte.
Waarom geeft Zilveren Kruis aan geen signalen te hebben ontvangen dat de situatie van de pilot uit de hand loopt, terwijl duidelijk is dat er grote verschillen zijn in de uren zorg die geboden worden door niet-gecontracteerde en gecontracteerde aanbieders? Zijn er wachttijden bij gecontracteerde zorgverleners of wordt er minder zorg verleend?
Zilveren Kruis heeft mij laten weten intensief overleg te voeren met de voorkeursaanbieders en stakeholders in de betreffende regio over knelpunten en mogelijke oplossingsrichtingen. Zij geven aan dat in een pilot sprake kan zijn van onvoorziene omstandigheden die om een gezamenlijke oplossing vragen. Vooraf was de impact van stijging van ongecontracteerde zorg niet voorzien. Inmiddels hebben Zilveren Kruis en voorkeursaanbieders afspraken gemaakt over de compensatie hiervan. Daarnaast geeft Zilveren Kruis aan nog in gesprek met partijen te zijn over mogelijke maatregelen, waaronder genoemde materiële controles, om het grote aantal uren zorg die geboden worden door ongecontracteerde aanbieders te beperken.
Bent u bereid tussentijds de pilot te stoppen als blijkt dat de gevolgen nadelig uitpakken voor cliënten die wijkverpleging ontvangen? Zo neen, waarom niet?
De pilots betreffen contractafspraken tussen Zilveren Kruis en de aanbieders. Er vindt intensief overleg plaats tussen de betrokken partijen en de pilots worden door Zilveren Kruis gemonitord. Het is aan de betreffende partijen om er samen uit te komen. Ik vind het van belang dat de pilots niet mogen leiden tot situaties die uiteindelijk voor patiënten nadelig uitpakken. Tot op heden zijn daar ook nog geen signalen over bekend. De NZa houdt toezicht op de zorgplicht van zorgverzekeraars en neemt contact met Zilveren Kruis op als zij daar aanleiding toe zien.
De stijging van de studieschuld |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Studenten zijn overheid nog 17,9 miljard schuldig»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de studieschuld van studenten sinds 2015 is opgelopen van 12 miljard naar 17,9 miljard euro?
Nee. De studieschuld is gestegen van € 15,8 miljard eind 2015 naar € 17,6 miljard eind 2016. Deze bedragen rapporteer ik elk jaar in het jaarverslag van OCW. De in het artikel vermeldde € 17,9 miljard betreft een raming van ISO op het moment van publicatie, waarbij de door OCW aangeleverde stand van € 17,6 miljard van eind 2016 als basis is gebruikt. Deze geraamde € 17,9 miljard is in lijn met de raming van mijn ministerie in de begroting voor 2017. Dat de totale studieschuld stijgt is te verwachten omdat het totale aantal studenten en oud-studenten toeneemt en omdat de studenten die onder het studievoorschot vallen gemiddeld een hoger bedrag (kunnen) lenen. De in het artikel genoemde € 12 miljard betreft de studieschuld van alleen oud-studenten op peildatum 1 juni 2015. Hierin zijn de op dat moment ingeschreven studenten niet meegenomen.
Wat vindt u van de hoogte van dit bedrag? Komt het overeen met de ramingen van uw ministerie voor 2017? Zo nee, hoe verklaart u het verschil?
Zie antwoord op de tweede vraag.
Kunt u aangeven hoe de gemiddelde studieschuld per student is gestegen sinds de invoering van het leenstelsel? Kunt u tevens aangeven hoe zich dit verhoudt tot de ramingen van het ministerie?
Het vergelijken van de gemiddelde studieschuld per student over de tijd zegt vooral iets als de groepen vergelijkbaar zijn, bijvoorbeeld als gekeken wordt naar studenten die zijn afgestudeerd of gestopt met studeren. Het studievoorschot is voor nieuwe studenten ingegaan per september 2015. Er zijn dus nog bijna geen afgestudeerde of gestopte studenten die onder het studievoorschot vielen. De gemiddelde studieschuld van studenten die onder het studievoorschot vallen is nog relatief laag omdat deze groep nog maar kort studeert. In de monitor beleidsmaatregelen 2016 zal ik nader ingaan op het leengedrag van de studenten die onder het studievoorschot vallen. Ik verwacht u deze rapportage in mei te kunnen toesturen.
Kunt u aangeven hoe de studieschuld zich verhoudt tot de sociaaleconomische achtergrond van de student?
Uit de monitor beleidsmaatregelen 2015 bleek dat in het hbo van de studenten met ouders zonder ho-opleiding gemiddeld 29 procent leent. Onder de groep studenten met ouders met een ho-opleiding, was dit 32 procent. Hoe de meest recente cijfers eruit zien, zal binnenkort duidelijk worden. Ik verwacht u de nieuwe monitor in mei te kunnen toesturen.
Kunt u aangeven of de cijfers van 2016, waaruit bleek dat het aantal studenten dat moest lenen voor de studie was gestegen van 42% naar 62% en dat 40% van de studenten maximaal leenden, nog steeds kloppen? Zo nee, wat zijn de huidige cijfers?
Deze cijfers worden geactualiseerd in de monitor beleidsmaatregelen 2016. Ik verwacht u deze in mei te kunnen toesturen.
Kunt u aangeven wat deze hogere schuld betekent voor het aflosquotum van 86,4%? Is het de verwachting dat deze naar beneden moet worden bijgesteld?
We weten nog niet of de gemiddelde studieschuld na afstuderen afwijkt van onze verwachtingen ten tijde van het studievoorschot. Dat monitor ik nauwlettend en de volgende monitor verschijnt dit voorjaar. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de gemiddelde studieschuld en daarmee de aflosquote zal afwijken van eerdere inschattingen.
Kunt aangeven wat een hogere studieschuld betekent voor de staatsschuld?
De studieschuld maakt onderdeel uit van de staatsschuld, dus een hogere studieschuld betekent automatisch een hogere staatsschuld.
De gasopslag bij Langelo en schadeafhandeling |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wanneer het vervolgonderzoek over de schades in Drenthe en Groningen boven de gasopslag Norg in opdracht van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) gereed is?1 Bent u bereid om de Kamer hierover te informeren en uw reactie te geven op dit onderzoek?
De winning van gas uit het Groningenveld heeft geleid tot bijzondere problematiek die een specifieke aanpak rechtvaardigt. Die aanpak is vastgelegd in het bestuursakkoord «Herstel van vertrouwen en vertrouwen op herstel» (17 januari 2014) en de aanvulling hierop (9 februari 2015) (Kamerstuk 33 529, nrs. 28 en 96). Deze akkoorden zijn gesloten tussen het Ministerie van Economische Zaken, de provincie Groningen, 12 gemeentes in het aardbevingsgebied en NAM. Conform het aanvullend akkoord is de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) ingesteld om publieke regie te voeren op onder meer de afhandeling van schade en preventieve versterking in verband met de gaswinning uit het Groningenveld.
De gasopslag Norg is geen onderdeel van het Groningenveld. De NCG heeft derhalve geen rol bij de afhandeling van schades als gevolg van de gasopslag Norg. Wel heeft de NCG, in navolging van mijn toezegging aan uw Kamer, op 5 februari 2016 gesproken met betrokken bestuurders, bewoners en NAM. Bij brief van 2 mei 2016 (Kamerstuk 33 529, nr. 249) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten. In antwoord op schriftelijke vragen van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3133) heb ik toegelicht dat de inhoudelijke opzet en uitvoering van het aangekondigde vervolgonderzoek bij NAM ligt. Dit vervolgonderzoek over de schades boven de gasopslag Norg is meegenomen in het schadeonderzoek Groningen Buitengebied (Witteveen+Bos), waarover ik uw Kamer parallel aan de beantwoording van deze vragen informeer.
Schademeldingen in verband met de gasopslag Norg worden niet door tussenkomst van het CVW afgehandeld, maar kunnen direct bij de exploitant van de gasopslag (NAM) worden gemeld. NAM neemt deze meldingen in behandeling. Indien de gedupeerde het niet eens is met het oordeel van NAM over de oorzaak-schade relatie of over de hoogte van de vergoeding, dan kan hij zich wenden tot de Technische commissie bodembeweging (Tcbb), die een onafhankelijk onderzoek kan uitvoeren naar de twee hiervoor genoemde aspecten.
Daarnaast heb ik per 1 januari 2017 het Landelijk Loket Mijnbouwschade ingesteld, dat gedupeerden kan helpen indien zij niet weten bij welke partij of instantie hun claim aanhangig te maken of menen «van het kastje naar de muur te worden gestuurd».
Is in het vervolgonderzoek ook gekeken naar de omgevingskenmerken als opgebracht door de werkgroep-Steenbergen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe heeft de omgeving inspraak gehad bij de totstandkoming van het vervolgonderzoek en hoe er aan de opmerkingen van de omgeving gevolg is gegeven in het onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een stand van zaken geven van de uitgevoerde inspecties door het Centrum Veilig Wonen (CVW) boven de gasopslag Norg en de voortgang van de schadeafhandeling?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) al een onafhankelijke begeleidingscommissie heeft ingesteld om de aanpak te monitoren en te evalueren? Wat is het oordeel van de begeleidingscommissie over de huidige gang van zaken ten aanzien van schadeafhandeling?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de rol is van NCG bij de behandeling van schade aan gebouwen boven de gasopslag Norg? Hoe is deze rol met acties is opgepakt in het afgelopen jaar?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de functie van de gasopslag Norg toelichten? In hoeverre is deze veranderd sinds de beperking van de gaswinning uit het Groningenveld door de Raad van State in november 2015?
Gasopslagen zoals Norg worden gebruikt om in de winter over meer gas te beschikken, door gas in de zomer te injecteren en dit in de winter weer te onttrekken. Gasopslagen zorgen ervoor dat er in de winter voldoende gas beschikbaar is om in de vraag naar gas te voorzien en tevens dat de leveringszekerheid is gewaarborgd op piekmomenten met een hoge gasvraag. De gasopslagen spelen dan ook een belangrijke rol in de analyses van de capaciteitsmatige leveringszekerheid van de landelijke netbeheerder Gasunie Transport Services. Daarnaast leveren Norg en andere gasopslagen een belangrijke bijdrage aan de uitvoering van het advies van SodM om productiefluctuaties zoveel mogelijk te vermijden door het Groningenveld op momenten met een hoge gasvraag te ontzien.
Wie betaalt voor de exploitatie van de gasopslag Norg?
De gasopslag Norg is gecontracteerd door GasTerra.
Heeft u de schriftelijke actualisering ontvangen van de seismische risicoanalyse voor de ondergrondse gasopslag Norg, gebaseerd op de waargenomen seismiciteit, en het geactualiseerde geomechanisch model dat 1 november 2016 door NAM opgeleverd had moeten worden?
Conform het instemmingsbesluit is de actualisatie van de seismische risicoanalyse voorgelegd aan de Inspecteur-generaal der mijnen. Ik heb NAM gevraagd deze rapportages op korte termijn ook op haar website openbaar beschikbaar te maken. De Inspecteur-generaal der mijnen heeft in december 2016 per brief aan NAM aangegeven dat de rapportage ten genoegen van hem is. Het is conform het instemmingsbesluit niet aan mij om een reactie te geven op de rapportages, maar aan de Inspecteur-generaal der mijnen.
Kunt u de Kamer uw reactie en die van de Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) geven op de actualisering van de seimisch risicoanalyse en het geomechanisch model door NAM?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is de grootste hoeveelheid gas op enig moment dat is opgeslagen in de gasopslag Norg?
De grootste hoeveelheid gas die in gasopslag Norg is geïnjecteerd is 5,6 miljard m3 in het gasjaar 2015/16. Het gaat hierbij om het werkvolume, dat in de zomerperiode in de gasopslag wordt geïnjecteerd en vervolgens in de winterperiode weer wordt onttrokken.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen, waarin u bericht dat wordt gewerkt aan een herziening van het opslagplan voor Norg met betrekking tot de drukgrenzen?2 Kunt u garanderen dat met deze wijzing niet mogelijk meer seismiciteit en trillingen veroorzaakt worden met veel overlast voor de bewoners boven de gasopslag Norg?
NAM heeft op 30 maart 2017 een gewijzigd opslagplan voor Norg ingediend. Dit gewijzigde opslagplan zal ik conform de procedure aan SodM, Tcbb, de provincie, de betrokken gemeente, het waterschap en de Mijnraad ter advies voorleggen. Op basis van deze adviezen zal ik een besluit nemen over het gewijzigde opslagplan. Veiligheid en het voorkomen van schade zijn in mijn besluitvorming uiteraard van groot belang. Zoals bekend zijn met de inwerkingtreding van de wijzigingen van de Mijnbouwwet de toetsingsgronden voor de instemming met een opslagplan uitgebreid met onder meer het belang van de veiligheid voor omwonenden en het voorkomen van schade aan infrastructuur.
Het teruggeven van het geld aan het bedrijfsleven uit de reserves van de product- en bedrijfschappen |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u een overzicht geven van de algemene en bestemmingsreserves van de verschillende product- en bedrijfschappen aan het eind van 2014, gezien medio 2014 de bedrijfslichamen nog substantiële bedragen in hun resterende bestemmingsreserves begroot hadden, zoals bijvoorbeeld het Productschap Akkerbouw (4,7 miljoen euro), het Productschap Vee en Vlees (2 miljoen euro), het Hoofdbedrijfschap Ambachten (2,8 miljoen euro) en het Hoofdbedrijfschap Detailhandel (2,2 miljoen euro) en gezien ultimo 2015 het totaal van de bankmiddelen van de PBO organisatie 77 miljoen euro bedroeg?1
In de Wet opheffing bedrijfslichamen (Wob) is vastgelegd dat elk bedrijfslichaam (productschap dan wel bedrijfschap) afzonderlijk vereffend wordt. Begin 2015 zijn per schap de jaarrekeningen 2014 opgesteld en vastgesteld. In elke jaarrekening is een opgave gedaan van de algemene- en de bestemmingsreserves. Tezamen met de boedelbeschrijving en de bijbehorende accountantsverklaring zijn per schap de financiële stukken gepubliceerd in de Staatscourant op 22 en 24 juli 2015. In bijlage 1 treft u een overzicht van deze publicaties aan. Een overzicht maken van alle reserves over de schappen heen is voor 2014 niet mogelijk omdat gebleken is dat de definities niet altijd op dezelfde wijze zijn gehanteerd. Vanaf de jaarrekeningen 2015 e.v. worden voor alle schappen eenduidige definities gebruikt.
Kunt u aangeven welke bijdragen, uitgesplitst per product- en bedrijfschappen, er waren gereserveerd voor het sociaal plan voor de opheffing en welke bedragen uiteindelijk ook voor de uitvoering van het sociaal plan gebruikt zijn?
In de publicaties in de Staatscourant zoals hierboven vermeld is per schap aangegeven welke bijdragen gereserveerd zijn voor het sociaal plan.
De uitvoering van het sociaal plan loopt voor zover nu te voorzien, door tot in 2029. Pas dan is duidelijk welke bedragen per schap gebruikt zijn voor de uitvoering van het sociaal plan.
Kunt u een stand van zaken geven van wat er sinds de opheffing met de middelen in de algemene en bestemmingsreserves is gedaan en hoeveel middelen resteren?
In de Wob is vastgelegd dat pas aan het slot van de vereffening inzage kan worden gegeven over de dan overgebleven middelen. De voortgang van de vereffening is mede afhankelijk van de snelheid waarmee de civielrechtelijke of bestuursrechtelijke procedures die nog lopen jegens het desbetreffende schap afgehandeld kunnen worden. De uitkomsten van de procedures zijn bepalend om te kunnen vaststellen of daaruit nog betalingsverplichtingen of vorderingen van het bedrijfslichaam voortvloeien. De termijn van afronding van de vereffening kan hierdoor per bedrijfslichaam aanzienlijk verschillen.
Doet u uw toezegging, gedaan tijdens de behandeling van de Wet opheffing productschappen, om de Kamer in kennis te stellen over uw besluit over de vereffening van de resterende middelen in de reserves van de productschappen gestand?2
De vereffening van de vermogens vindt per bedrijfslichaam plaats. Indien na de beëindiging van een vereffening een batig saldo resteert, krijgt dat saldo een bestemming die ten nutte komt van het deel van het bedrijfsleven dat betrokken was bij het desbetreffende bedrijfslichaam. De bestemming van dit batig saldo kan niet bestaan uit een uitkering aan specifieke groepen van ondernemers, omdat dan sprake zou zijn van staatsteun, maar zal een meer algemeen karakter moeten hebben. Zoals ik in de Kamer heb aangegeven ben ik van plan om op het moment dat duidelijk is of er geld over is en, zo ja, hoeveel een besluit te nemen over wat er zo goed mogelijk met dat geld kan worden gedaan. Het is mijn voornemen om de Kamer daarvan vervolgens in kennis te stellen.
Kunt u uiteenzetten wat u ermee bedoelde dat deze middelen wel aan het bedrijfsleven van een specifieke sector moeten toegekend maar dat deze middelen wel een meer algemene bestemming zouden moeten hebben (Kamerstuk 33 910, nr. 6, p. 23)? Waaraan denkt u dan concreet?
Zie voor beantwoording onder vraag 4.
Wanneer gaat u de resterende positief saldi een bestemming geven ten gunste van het desbetreffende bedrijfslichaam betrokken bedrijfsleven?
Ik verwacht dat in najaar 2018 de vereffening van de vermogens van de meeste bedrijfslichamen kan worden beëindigd. In geval van resterende positieve saldi ga ik vervolgens per bedrijfslichaam te werk zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4.
Wat zijn de precieze kosten van de vereffenaar tot op heden? Wie betaalt deze kosten?
In de Wob is in artikel XL vastgelegd dat de kosten van de vereffening van het vermogen van een bedrijfslichaam ten laste komen van het vermogen van het desbetreffende bedrijfslichaam. Zo ook de kosten van de vereffening.
In 2015 waren de totale kosten van de vereffening € 1.230.000, in 2016 € 899.00. Voor beide jaren is dit hoger dan in 2014 was ingeschat omdat de uit te voeren vereffeningswerkzaamheden veel omvangrijker waren dan in 2014 door de bedrijfslichamen was aangegeven.
Hoeveel mensen werken aan de vereffening? Tot wanneer moet de vereffenaar nog blijven functioneren?
Begin 2015 waren 25 personen werkzaam bij de Vereffeningsorganisatie PBO (VOPBO). Medio 2017 zijn dat er nog 13.
Momenteel ligt de focus van het werk op de afronding van de vereffening van de vermogens van de afzonderlijke schappen (afronding eind 2017) en het opstellen van de jaarrekeningen en de bijbehorende verantwoordingen (1ste helft 2018). Voor enkele bedrijfslichamen zullen de werkzaamheden langer doorlopen dan 2017. Dit omdat het er nu naar uitziet dat de afhandeling van een aantal (langlopende) bezwaar- en beroepzaken mogelijk nog zal doorlopen tot in 2019. De uitkomsten van deze procedures moeten worden afgewacht om te kunnen vaststellen of daaruit nog betalingsverplichtingen of vorderingen van het bedrijfslichaam voortvloeien.
De afwikkeling van een beperkt aantal subsidieprojecten loopt door tot in 2021. De verloningen vanuit het sociaal plan lopen door tot in 2029. In de afsluitende jaarrekeningen kunnen voor deze overlopende verplichtingen en voor de bijbehorende (financiële) werkzaamheden voorzieningen opgenomen worden.
Het streven is in najaar 2018 de VOPBO als organisatie op te heffen. Voor die datum moeten de dan nog overgebleven (rest)werkzaamheden ondergebracht zijn bij dienstonderdelen van het Ministerie van EZ of daarbuiten.
De gaswinning in Groningen en de toename van de seismiciteit bij Loppersum |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bereid bij de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) erop aan te dringen dat het door het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) verzochte onderzoek naar de recente toename van de seismiciteit in de regio Loppersum wordt meegenomen in de komende halfjaarlijkse meet- en monitoringsrapportage van de NAM, dat op 1 mei 2017 conform het instemmingsbesluit winningsplan Groningenveld moet worden opgeleverd?
De halfjaarlijkse meet- en monitoringsrapportage is onder meer bedoeld om de ontwikkelingen in de seismiciteit in het Groningenveld – dus ook in de regio Loppersum – te rapporteren en te analyseren. Bovendien komen in deze rapportage de beheersmaatregelen om de seismiciteit zoveel mogelijk te verminderen aan de orde. Ik hoef hier niet speciaal bij de NAM op aan te dringen, want ik heb dit als voorschrift opgenomen in artikel 5 van het instemmingsbesluit winningsplan Groningenveld van 30 september 2017.
Bent u bereid elke halfjaarlijkse meet- en monitoringsrapportage van de NAM en de bevindingen daarover van het SoDM inclusief uw reactie naar de Kamer te sturen?
Ja. Overigens merk ik op dat NAM de meet-en monitoringsrapportage zelf ook publiceert. SodM doet hetzelfde met haar bevindingen over deze rapportage.
Kunt u de NAM verzoeken dit onderzoek eveneens mee te nemen in het onderzoek naar een alternatieve verdeling van de productie over de regio’s om te komen tot een lagere seismische dreiging of seismisch risico?
In de studie van NAM naar een alternatieve verdeling van de productie wordt de seismische activiteit als eerste meetbare parameter gebruikt voor de seismische dreiging. Door de seismische activiteit te minimaliseren verkleint het seismische risico. De Inspecteur-generaal der Mijnen heeft mij laten weten dat hij NAM expliciet heeft verzocht de resultaten uit de studie naar de bevingen rond Loppersum mee te nemen in de optimalisatiestudie die NAM in november 2017 op moet leveren.
Wanneer moet het onderzoek over de alternatieve verdeling van de productie worden opgeleverd?
In artikel 3, 2e lid, van het Instemmingsbesluit winningsplan Groningenveld van 30 september 2016 is vastgelegd dat NAM uiterlijk op 1 november 2017 bij mij een rapport moet indienen met de resultaten van een onderzoek of een alternatieve verdeling van de productie over alle regio’s tot een lagere seismische dreiging of seismisch risico leidt. Dit rapport wordt worden opgesteld «ten genoegen van de Inspecteur-generaal der Mijnen». De termijn die ik in dit voorschrift heb opgenomen, is gebaseerd op een realistische schatting van de tijd die het vergt om een dergelijk onderzoek uit te voeren.
Bent u bereid de NAM op te dragen dit onderzoek gelijktijdig op te leveren met het nieuwe meet- en regelprotocol, namelijk uiterlijk 1 juni 2017? Zo nee, wanneer moet dit onderzoek dan worden opgeleverd door de NAM?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten om welke redenen vastgehouden dient te worden aan de productie van 1 miljard kuub als waakvlamproductie uit de putten in de buurt van Loppersum? Is een lagere productie uit de putten bij Loppersum mogelijk? Zo nee, waarom niet?
De vijf clusters in de regio Loppersum omvatten ongeveer een kwart van de totale capaciteit op het Groningenveld en spelen samen met alle andere clusters op het Groningenveld een belangrijke rol in de analyses van de capaciteitsmatige leveringszekerheid van de landelijke netbeheerder Gasunie Transport Services. Het openhouden van de putten op deze vijf clusters met een beperkte productie is noodzakelijk om deze te kunnen opregelen als er op momenten van zeer hoge vraag naar laagcalorisch gas via andere middelen onvoldoende gas beschikbaar is om aan deze vraag te voldoen. Daarnaast is het openhouden van de clusters nodig voor het opvangen van eventuele problemen die zich elders in het systeem kunnen voordoen. Hierbij kan worden gedacht aan het uitvallen van andere productieclusters of de conversie-installaties. Ten slotte voorkomt het openhouden van de clusters dat de putten bevriezen en zo onbruikbaar worden.
In artikel 3 van het instemmingsbesluit van 30 september 2016 is opgenomen dat de productie uit de clusters in de regio Loppersum, anders dan de hoeveelheid die nodig is om de clusters open te houden, uitsluitend is toegestaan als dit vanuit het oogpunt van leveringszekerheid noodzakelijk is. In dit besluit is tevens opgenomen dat NAM de reden, de omvang en het tijdstip van deze productie in het kader van de leveringszekerheid administreert en na het gasjaar aan de Minister van Economische Zaken ter beschikking stelt. Hiermee wordt voorkomen dat er meer dan noodzakelijk uit deze clusters wordt geproduceerd.
Voor een toelichting op de productie die met het openhouden van de clusters gemoeid gaat, verwijs ik naar de rapportage van NAM over de recente aardbevingen Wirdum en Garsthuizen 2016/2017.1 Daarbij is het van belang te constateren dat ook de productie om de clusters in de regio Loppersum open te houden gewoon valt onder het maximale productieniveau, zoals dat in het instemmingsbesluit van 30 september 2016 is vastgelegd.
Kunt u aangeven op welke datum de berekening van het maatschappelijk risico voor het gehele Groningenveld moet worden opgeleverd? Zo nee, bent u bereid de NAM te verzoeken dit uiterlijk 1 juni 2017, gelijk met het meet- en regelprotocol, op te leveren? Zo nee, op welke datum moet de NAM deze berekening uiterlijk opleveren?
In artikel 8 van het instemmingsbesluit van 30 september 2016 is het voorschrift opgenomen dat NAM uiterlijk op 1 november 2017 bij mij een rapport indient, waarin onder meer een berekening is opgenomen van het maatschappelijk risico voor het gehele Groningenveld en voor alle dorpen en steden binnen het invloedsgebied van de gaswinning uit het Groningenveld. De termijn die ik in dit voorschrift heb opgenomen is gebaseerd op een realistische schatting van de tijd die het vergt om een dergelijke berekening uit te voeren.
Het nader antwoord van de Minister van Buitenlandse Zaken op vragen van de leden Sjoerdsma c.s. over het bericht dat Golfstaten Nederland informatie over financiële steun aan religieuze instellingen verstrekken |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Sadet Karabulut |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Afgezien van de in eerder gestelde vragen en het nader antwoord van de Minister van Buitenlandse Zaken, is de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op geen enkel ander moment en op geen enkele andere wijze geïnformeerd over financieringsverzoeken van Nederlandse religieuze instellingen aan Saoedi-Arabië en Koeweit?1
Zoals aangegeven in de brief aan de (voormalige) Kamer (Aanhangsel Handelingen 1320) van 7 februari 2017 in antwoord op een verzoek van het lid Sjoerdsma van 18 januari jl. heeft het Ministerie van SZW op 12 september 2013 eenmalig een overzicht ontvangen van 18 Nederlandse organisaties die genoemd werden in Notes Verbales die tussen 2010 en 2013 door het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn ontvangen uit Saoedi-Arabië. Dit overzicht is in 2013 gebruikt als achtergronddocument voor de beantwoording van Kamervragen over de Blauwe Moskee (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 3230) en het 30-leden debat over buitenlandse financiering van moskeeën.
Zoals in het antwoord op vraag 2, 3 en 9 is gesteld zijn er sinds 2016 interdepartementale afspraken over het delen van de beschikbare informatie vanuit het Ministerie van Buitenlandse Zaken met onder andere SZW. Met uitzondering van de meer gedetailleerde informatie over financieringsstromen die eenmalig van Koeweit is ontvangen en waarover nog navraag wordt gedaan, bevat deze informatie enkel gegevens over aanvragen voor financiering door Nederlandse instellingen in het Saoedi-Arabië of Koeweit. Bovendien geeft de informatie geen compleet overzicht van alle voornemens tot financiering vanuit de Golfstaten.
Wat houdt het delen van de genoemde informatie op structurele basis in?
Zoals bekend delen twee landen uit de Golf (Saoedi-Arabië en Koeweit) sinds enkele jaren via Notes Verbales (respectievelijk sinds 2010 en 2013), op vrijwillige en vertrouwelijke basis, via hun ambassades in Den Haag sporadisch informatie met het Ministerie van Buitenlandse Zaken over financieringsverzoeken van Nederlandse religieuze instellingen. In deze Notes Verbales noemen zij doorgaans de naam van een Nederlandse organisatie. Deze organisatie heeft in zo’n geval financiële ondersteuning gevraagd aan een organisatie in het betreffende land. Het gaat hier nadrukkelijk niet om informatie over daadwerkelijk verstrekte financiering of investeringen, maar om het noemen van een Nederlandse aanvrager. Deze informatie is verkregen via diplomatiek verkeer en daarmee vertrouwelijk. Een overzicht van de per juli 2016 beschikbare informatie is in 2016 op vertrouwelijke basis met de Kamer gedeeld.
De intensieve gesprekken met Koeweit over nieuwe werkafspraken hebben ertoe geleid dat het land aanvullende, meer gedetailleerde informatie heeft verstrekt over financieringsstromen naar Nederland vanuit Koeweit. Hieruit kwam een aantal discrepanties naar voren met eerder van Koeweit ontvangen informatie, waarvoor nog geen adequate verklaring is ontvangen. Hierover is de dialoog met Koeweit nog gaande. Recentelijk is deze informatie met andere relevante overheidsinstanties gedeeld. Deze informatie zal op vertrouwelijke basis met de Kamer worden gedeeld.
De door BZ via diplomatieke kanalen ontvangen informatie werd sinds 2010, toen Nederland de eerste Notes Verbales ontving, in de meeste gevallen gedeeld met de AIVD. Sinds februari 2016 zijn er afspraken om de informatie op structurelere basis ook met andere betrokken overheidsinstanties te delen. Er is afgesproken dat beschikbare informatie ook zal worden gedeeld met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), de NCTV, AIVD en de Fiscal Intelligence Unit (FIU).
Werd deze informatie eerder dan de interdepartementale afspraken op niet-structurele basis gedeeld?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt zich dit tot de uitspraken van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tijdens het debat over de invloed van ultraorthodoxe moslims in moskeeën op 25 mei 2016 dat hij niet op de hoogte wordt gehouden van religieuze investeringen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt de in vraag 1 genoemde lijst zich tot de uitspraken van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, tijdens het debat over de invloed van ultraorthodoxe moslims in moskeeën op 25 mei 2016, dat hij niet op de hoogte wordt gehouden van religieuze investeringen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de aanleiding geweest dat Saoedi-Arabië en Koeweit sinds 2010 en 2012 Nederland op vrijwillige basis via Notes Verbales consulteren over financieringsverzoeken van Nederlandse religieuze instellingen? Zijn deze landen dit uit eigen beweging gaan doen? Is hier een verzoek vanuit de Nederlandse regering naar de betreffende landen toe gedaan en zo ja, zijn er ook landen die dit hebben geweigerd?
De genoemde landen zijn deze informatie uit eigen beweging gaan delen, vaak als onderdeel van verscherpt toezicht door autoriteiten in deze en andere Golfstaten op financieringsstromen van en naar particuliere liefdadigheidsorganisaties in het kader van het tegengaan van terrorismefinanciering. Nederland heeft hier in het verleden niet om verzocht, en er zijn dus ook geen landen die geweigerd hebben. Zoals eerder is toegelicht zet Nederland zich momenteel actief in om met verschillende Golfstaten tot afspraken te komen over grotere transparantie rondom voorgenomen financiering van organisaties in Nederland. De bedoeling is dat er meer gedetailleerde informatie beschikbaar komt over geldstromen voor gemeenten en rijksoverheid als gevolg van nadere afspraken met de Golfstaten. De aanvullende informatie die van Koeweit is ontvangen is hiervan een eerste resultaat.
Sinds wanneer was het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op de hoogte van Notes Verbales die door Saoedi-Arabië uit 2010 en Koeweit uit 2012 verstrekt worden aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u alsnog antwoord geven op de hoe vaak er maatregelen zijn genomen ter uitvoering van de motie-Karabulut/Potters (Kamerstuk 29 754 nr. 343) over het niet langer financieren van Nederlandse gebedshuizen vanuit Saoedi-Arabie, Koeweit en Qatar? Hoe vaak zijn er maatregelen genomen sinds 2010?
Elke geloofsgemeenschap heeft de vrijheid om financiering aan te trekken uit binnen – of buitenland. Financiering wordt als ongewenst beschouwd als er een risico aanwezig is op buitenlandse beïnvloeding dat tot uiting komt in anti-integratief en antidemocratisch gedrag. Zoals het kabinet heeft aangegeven in de brief van 4 december 2016 (Kamerstuk 29 614, nr. 56) onderzoekt het in dat kader nadere regels om de transparantie van financieringsstromen naar Nederlandse maatschappelijke en religieuze instellingen te vergroten. Het kabinet voert in dit kader onder meer een verkenning uit van de mogelijkheden om onwenselijke buitenlandse financiering via wet- en regelgeving in te perken. Zoals is aangegeven in de brief van het kabinet van 4 december 2016 is in één enkel geval door de AIVD actie ondernomen die heeft geresulteerd in beëindiging van financiering.
Wat zijn de «relevante nationale overheidsinstanties», waarmee het Ministerie van Buitenlandse Zaken de ontvangen informatie deelde, zoals gesteld in het nader antwoord van de Minister van Buitenlandse Zaken op de eerdere vragen? Sinds wanneer wordt deze informatie gedeeld?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er naast de Sheikh Eid Charitable Association in Rotterdam nog andere gevallen bekend van omstreden religieuze organisaties die panden proberen te verwerven binnen Nederlandse gemeenten?
Religieuze instellingen kunnen in Nederland onroerend goed aanschaffen of huren, hetgeen ook gebeurt. Per casus is het belangrijk om te kijken in hoeverre er sprake is van niet- transparante geldstromen en risico op buitenlandse beïnvloeding die bijdraagt aan anti-integratief of antidemocratisch gedrag. Het kabinet is niet bekend met andere zaken die een op een vergelijkbaar zijn met de zaak van de aankoop van een voormalig schoolgebouw in Rotterdam door de Sheikh Eid Charitable Association in Rotterdam. Casuïstiek is vaak niet eenvormig.
Wanneer kan de Kamer de toegezegde separate brief over financiering van gebedshuizen vanuit Turkije verwachten?
Deze brief is de Kamer op 19 april jl. toegekomen (Kamerstuk 32 824, nr. 194).
Hoe verloopt de voortgang van de gesprekken die het kabinet voert met vertegenwoordigers van verschillende moslimgemeenschappen?
Op dit moment wordt door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid overleg gevoerd met verschillende vertegenwoordigers van Nederlandse moslimgemeenschappen ten aanzien van de totstandkoming van een convenant dat transparantie aangaande (buitenlandse) financiering moet bevorderen.
Het bericht dat NS dreigt met afbraakbeleid tweede KLM te worden |
|
Eric Smaling |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «NS dreigt met afbraakbeleid tweede KLM te worden»?1
NS heeft in maart 2016 de strategienotitie «Spoorslags beter, de reiziger op 1, 2 en 3» gepresenteerd voor de periode tot en met 2019. Hierin geeft de NS de hoogste prioriteit aan herstel van het vertrouwen van de reiziger in de NS en in het verbeteren van de prestaties op het hoofdrailnet. NS kiest voor minder marktactiviteiten en meer aandacht voor de kwaliteit van het reizigersvervoer in Nederland. Zo dingt NS niet meer mee bij aanbestedingen voor regionaal vervoer in Nederland en vervreemdt NS winkelformules via het uitgeven van concessies. Ik vind het belangrijk dat NS de publieke taak, het reizigersvervoer, deze prioriteit toekent.
Wat is uw reactie richting de Ondernemingsraad en vakbonden die vrezen voor het lot van vierduizend werknemers?
De communicatie met de Ondernemingsraad en vakbonden is de verantwoordelijkheid van de directie. Als aandeelhouder ben ik niet betrokken bij deze gesprekken. Naar ik begrijp is er op regelmatige basis overleg over de invulling en uitvoering van de strategie. Het voornemen om de exploitatie van winkelformules op NS-stations via concessies aan marktpartijen over te dragen is vorig jaar vastgesteld in de strategienotitie van NS «Spoorslags beter». In het kader van de uitvoering van de strategie heeft de NS-directie mij geïnformeerd dat concessieverlening van winkelformules op NS-stations met de grootst mogelijke zorgvuldigheid wordt voorbereid zonder nadelige gevolgen voor de werkgelegenheid. Medewerkers van NS-stations die werken bij de winkelformules gaan met gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden conform Wet Overgang van Onderneming over naar de concessienemer.
Hoeveel winst maakt NS de afgelopen vijf jaar op de winkelactiviteiten van het bedrijf?
De winkelactiviteiten van NS waren de afgelopen vijf jaar winstgevend. Informatie over de omvang van de winst bij bedrijfsonderdelen is bedrijfsvertrouwelijk en kan om die reden niet verstrekt worden.
Welke gevolgen heeft het afstoten van winkelactiviteiten voor de jaarlijkse dividenduitkering aan de staatskas?
In het huidige businessplan van NS wordt ervan uitgegaan dat het resultaat en dividend gelijk blijven bij vervreemding van winkelformules via het uitgeven van concessies.
Wat betekent het afstoten van de winkelactiviteiten voor het nog maar korte tijd functionerende levendige aanbod in vernieuwde stations als Rotterdam, Amsterdam en Utrecht?
Het in concessie geven van (bestaande) winkels heeft geen invloed op de diversiteit van het aanbod; winkels worden in dit kader niet gesloten. Op basis van het optimale aanbod wordt door NS bepaald welke soorten/typen winkels er op een station (waaronder de genoemde) wenselijk zijn voor de reiziger. Vervreemding en concessieverlening betekent dat NS niet zelf deze winkels exploiteert, maar dit bij een concessienemer belegt. Met de bijbehorende concessieovereenkomsten blijft NS regie voeren op het aanbod op de stations. Voor de genoemde stations als Rotterdam, Amsterdam en Utrecht betekent vervreemding dat het levendige aanbod hier zeker zal blijven bestaan.
Welke meerwaarde verwacht u door het afstoten van de winkelactiviteiten?
Zoals toegelicht in de NS-strategie «Spoorslags Beter» is een belangrijke reden voor de overdracht van de exploitatie van winkelformules op NS-stations dat NS zich richt op drie kerntaken: 1) leveren van treindiensten op het hoofdrailnet en de daarmee samenhangende internationale treindiensten; 2) zorgen voor stations; en 3) bijdragen aan de deur-tot-deur reis. Het is voor de reiziger niet nodig dat NS zelf retail en horeca op de stations exploiteert, maar wel de regie blijft voeren in het aanbod van de verschillende retail formules op de stations. NS laat aan de markt wat de markt inmiddels ook kan. Door focus aan te brengen op de kernactiviteiten kan NS haar executiekracht vergroten en de operationele prestaties op het spoor verder verbeteren.
Zijn er bij u klachten of signalen bekend dat NS haar winkelactiviteiten niet naar behoren zou uitvoeren, die het afstoten van de activiteiten onderbouwen?
Nee, dergelijke klachten zijn mij niet bekend.
Kunt u toelichten op welke wijze treinen beter gaan rijden als NS geen winkels meer exploiteert?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u toelichten waarom NS straks onder de naam Abellio kan meedingen op concessies in andere EU-lidstaten maar niet meer mag meedoen in Nederland zelf op de regionale concessies?
In de herijkte strategie geeft NS aan zich te gaan concentreren op de kernactiviteiten in Nederland, te weten het vervoer op het hoofdrailnet. NS heeft besloten om in ieder geval gedurende de strategieperiode niet langer mee te bieden op regionale spoorconcessies en wil op die manier de weg vrijmaken voor een betere samenwerking met de andere vervoerder bij de deur-tot-deur reis. Met dochter Abellio kiest NS voor gerichte groei in het buitenland door in een beperkt aantal Europese landen actief te zijn, namelijk in Duitsland en in het Verenigd Koninkrijk. Zo bereidt NS zich voor op een mogelijke verdere liberalisering van de Europese OV-markt. Daarnaast leert NS van de buitenlandse ervaringen en realiseert hiermee een financieel resultaat dat ten goede komt aan de activiteiten in Nederland.
Staat u nog steeds achter uw eerdere antwoorden dat er eigenlijk geen commerciële spoorbedrijven bestaan, maar dat dit de facto allemaal staatsbedrijven zijn?2
De vraag destijds had betrekking op de vraag of Abellio in een bevoorrechte positie zat als dochteronderneming van NS. In antwoord daarop heb ik aangegeven dat naast Abellio ook Veolia en Arriva mee hebben geboden. Deze twee partijen zijn ook dochter van een staatsdeelneming; Arriva is een dochter van Deutsche Bahn, Veolia is een dochter van Transdev, dat voor meer dan 60% in handen is van de Franse overheid.
In hoeverre heeft u politieke druk uitgeoefend op de directie van NS om delen van het bedrijf af te stoten? Kunt u dit nader toelichten?
Het opstellen en vaststellen van de strategie valt onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van NS. Conform de statuten is de staat als aandeelhouder geraadpleegd voordat de strategie is vastgesteld. Ik ben van mening dat de keuzes die NS nu maakt, bijdragen aan rust op het spoor en de continuïteit van de NS waarborgen.