Het bericht dat de topinkomens in de zorgsector explosief zijn gestegen |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Topinkomens stijgen explosief»?1
In 2013 is de Wet Normering Topinkomens in werking getreden. Deze wet is ook van toepassing op topfunctionarissen in de zorgsector. De wet voorziet met bepalingen over het overgangsrecht in de groep topfunctionarissen die al voor de inwerkingtreding van de WNT een bezoldiging boven de norm ontvingen. De komende jaren dient de bezoldiging van diverse topfunctionarissen conform het overgangsrecht te worden afgebouwd naar de toepasselijke WNT-norm. Inkomens boven de WNT-norm kunnen derhalve nog in overeenstemming zijn met de wet. Uit een eerste evaluatie van de wet blijkt dat deze goed wordt nageleefd, zoals recent aan uw Kamer gemeld.2
Hoe verklaart u dat de topinkomens in de semipublieke sector in vijf jaar tijd zijn verdriedubbeld?
Het artikel in het Algemeen Dagblad stelt dat het aantal topinkomens in de Haagse (semi-) publieke sector in 2015 met een factor drie is toegenomen ten opzichte van het jaar 2010. In het overzicht van 2015 zijn echter medisch specialisten meegenomen, die niet onder de reikwijdte van de WNT vallen. Er is dus geen sprake van een verdriedubbeling. Over de hoogte van de topinkomens geeft het artikel geen informatie. Evenmin geeft het artikel informatie of en in welke mate sprake is van een stijging van het aantal topfunctionarissen binnen de reikwijdte van de WNT voor geheel Nederland.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat zorgbestuurders zichzelf jaar in jaar uit dergelijke riante beloningen blijven uitbetalen?
De Governancecode kent geen bepalingen over de hoogte van de beloning van zorgbestuurders. De normen voor wat de regering een acceptabele beloning vindt voor topfunctionarissen zijn vastgelegd in de WNT. De WNT heeft tot doel om bovenmatige bezoldigingen en ontslagvergoedingen in de publieke en semipublieke sector tegen te gaan.
Toont dit niet aan dat de Governance Code niet werkt, nooit gewerkt heeft en nooit gaat werken om de graaiers in de zorgsector aan te pakken?
Zie antwoord vraag 3.
Welke actie gaat u ondernemen tegen de zorgbestuurders die meer verdienen dan de Balkenendenorm?
Zoals bij de antwoorden op vraag 1 en 2 gemeld is de WNT met ingang van 2013 in werking getreden en zal op grond van het overgangsrecht vanaf 1 januari 2017 voor het eerst sprake zijn van een afbouw van de topinkomens naar de in de wet opgenomen normbedragen. Bij overtredingen zal de toezichthouder op de WNT in de zorg, het CIBG, de wet handhaven.
Biomassabijstook |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Zembla over «bos als brandstof»?1
Ja.
Heeft u het risico geïnventariseerd dat subsidie voor biomassabijstook leidt tot ontbossing? Zo ja, wat zijn uw conclusies?
Geproduceerde biomassa die wordt toegepast voor de bij- en meestook van biomassa moet voldoen aan eisen voor duurzaam bosbeheer, broeikasgasemissies en effecten op de koolstofvoorraden en het landgebruik. De duurzaamheidscriteria behoren tot de meest vooruitstrevende en verregaande criteria in de wereld en zijn in overleg met de energiebedrijven en milieuorganisaties tot stand gekomen. Deze eisen borgen dat biomassa niet leidt tot ontbossing of de vervanging van waardevolle natuur voor eenvormige productiebossen (conversie).
Heeft u het risico geïnventariseerd dat subsidie voor biomassabijstook leidt tot de vervanging van waardevolle natuur voor eenvormige productiebossen?
Zie antwoord vraag 2.
Voldoet de productie van pellets zoals die door Zembla wordt getoond aan de duurzaamheidseisen die u heeft vastgesteld?
Dat is niet op voorhand te zeggen. Daarvoor geeft de uitzending te weinig informatie.
Op welke wijze wordt gecontroleerd of de pelletproductie in het buitenland, die in aanmerking komt voor subsidiëring, duurzaam is?
Bedrijven die biomassa willen toepassen voor de bij- en meestook in kolencentrales of voor de productie van industriële stoom uit houtpellets (biostoom) dienen aan te tonen dat deze biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria als zij in aanmerking willen komen voor SDE+ subsidie. Bedrijven kunnen dat op een aantal manieren doen. Bedrijven kunnen een door mij goedgekeurd certificaat gebruiken (certificering). Dit certificaat geeft (vooraf) aan dat er gerechtvaardigd vertrouwen is dat de eigenaar van het certificaat voldoende maatregelen heeft genomen om de duurzaamheid van biomassa te borgen. Daarnaast kunnen bedrijven de toegepaste biomassa door onafhankelijke deskundigen (verificateurs) laten toetsen (verificatie). De verificateur controleert dan of aan de duurzaamheidscriteria is voldaan. De verificateur moet hiervoor gebruik maken van een door mij aangewezen verificatieprotocol en voor deze werkzaamheid zijn geaccrediteerd. Het verificatieprotocol beschrijft hoe een verificateur moet controleren of aan de duurzaamheidscriteria is voldaan. Een bedrijf kan ten slotte ook gebruik maken van een combinatie van certificatie en verificatie. Dit betekent dat ook certificaten die niet volledig invulling geven aan de duurzaamheidscriteria kunnen worden gebruikt, in combinatie met aanvullende verificatie.
Bent u bereid te monitoren in hoeverre de vraag naar biomassa ontbossing in Nederland in de hand werkt?
De Nederlandse duurzaamheidscriteria borgen juist de duurzaamheid van de productie van biomassa (duurzaam bosbeheer, broeikasgasemissies en effecten op koolstofvoorraden en het landgebruik). Naar verwachting zal een groot deel van de biomassa worden geïmporteerd uit het buitenland. De houtpellets die benodigd zijn worden slechts in beperkte mate in Nederland geproduceerd, waarbij deze in Nederland voornamelijk zijn gemaakt uit restmaterialen uit de houtverwerkende industrie. In welke mate ontbossing in Nederland plaatsvindt, wordt regulier gemonitord in het kader van de nationale bosinventarisaties.
In Nederland borgt de Wet Natuurbescherming instandhouding van bos. De marktvraag naar hout is bovendien mede van belang om de borging van het duurzaam bosbeheer te bekostigen. De inkomsten uit bosbeheer zorgen er namelijk voor dat de bosbeheerder beschikt over voldoende middelen om het bos te onderhouden.
In hoeverre denkt u dat biomassabijstook bijdraagt aan een omslag in de energie-infrastructuur in Nederland?
De bij- en meestook van duurzame biomassa in kolencentrales draagt voor ca. 1,2 procentpunt bij aan de 2020-doelstelling voor hernieuwbare energie. Naar aanleiding van de motie Van Veldhoven (Kamerstuk 30 196, nr. 422) verken ik op dit moment de mogelijkheden om de cascadering van biomassa te bevorderen zonder de bijdrage van 25 PJ bij- en meestook aan de doelstelling voor hernieuwbare energie te riskeren. De grote stroom aan duurzame biomassa richting Nederland kan een positieve impuls geven aan de biomassa-industrie, waarbij nieuwe kansen ontstaan voor bedrijven die zich bezig houden met verwaarding van biomassa en bijdragen aan de omslag in de energie-infrastructuur in Nederland. Een voorbeeld hiervan is de recente aankondiging om in de Eemshaven een proefproject te starten waarbij suikers uit hout worden gewonnen, waarbij de suikers kunnen worden benut in de chemische industrie en het restproduct vervolgens als brandstof voor elektriciteitsproductie wordt ingezet.
In hoeverre denkt u dat biomassabijstook in de praktijk bijdraagt aan een vermindering van de CO2-uitstoot? Welk deel van de CO2-uitstoot van houtverbranding wordt gecompenseerd door de aangroei van bossen?
Om in aanmerking te komen voor SDE+-subsidie moeten bedrijven aantonen dat door het gebruik van duurzame biomassa over de gehele keten minimaal 70% CO2-reductie ten opzichte van fossiele brandstoffen wordt gerealiseerd. De berekening is conform de rekenmethode van de Europese Commissie. De eisen voor duurzaam bosbeheer borgen dat de geoogste biomassa weer aangroeit. Bovendien zijn er aanvullende eisen opgenomen ter voorkoming van een langlopende koolstofschuld. Het uitgangspunt bij biomassa is dat de uitstoot van broeikasgassen bij de opwekking van hernieuwbare energie weer op een later moment wordt opgenomen door de duurzaam beheerde bossen.
Welk deel van de subsidie Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+) in 2017 zal naar uw inschatting aan biomassa worden toegewezen?
In de SDE+ concurreren verschillende technieken op kostprijs met elkaar. Om deze concurrentie niet te verstoren en zo de kostenefficiëntie van de SDE+ mogelijk negatief te beïnvloeden doe ik geen uitspraken over het verloop van de SDE+ in heel 2017. De aanvraagtermijn voor de voorjaarsronde SDE+ is op dit moment verlopen. Ik heb uw Kamer op 5 april jl. geïnformeerd over de aanvragen van de voorjaarsronde SDE+, waarin de resterende 0,16 PJ onder het plafond van maximaal 25 PJ bij- en meestook van biomassa in kolencentrales is aangevraagd (Kamerstuk 31 239, nr. 257). Ik zal uw Kamer voor het zomerreces informeren over de stand van zaken van de behandeling van de aanvragen en over de tweede openstelling van de SDE+ 2017.
Voor welk deel van de gesubsidieerde biomassa worden in 2017 de duurzaamheidscriteria op areaalniveau toegepast?
Dit is afhankelijk van de vraag of de biomassa uit grote of kleine bosarealen wordt betrokken. Vanaf de start van de energieproductie moet de duurzaamheid van de biomassa afkomstig uit bosarealen groter dan 500 hectare op bosareaalniveau worden vastgesteld. Voor biomassa afkomstig uit bosarealen kleiner dan 500 hectare geldt dat gedurende een steeds groter deel van de subsidieperiode van acht jaar toetsing op areaalniveau moet plaatsvinden. Het ingroeipad is afhankelijk van het moment dat wordt gestart met de productie van duurzame energie. Als in 2017 en 2018 wordt gestart met de productie van duurzame energie moet de duurzaamheid in de laatste drie jaar van de subsidieperiode volledig op areaalniveau aangetoond worden, in 2019 in de laatste vier jaar en in 2020 in de laatste vijf jaar. Vanaf 2021 geldt dat de duurzaamheid van de gebruikte biomassa voor de gehele subsidieperiode op areaalniveau moet worden aangetoond. Met dit ingroeipad wordt zeker gesteld dat alle partijen gedurende de looptijd van hun subsidiebeschikking uiteindelijk volledig op areaalniveau de duurzaamheid van de gebruikte biomassa moeten aantonen.
Gelden de duurzaamheidscriteria voor biomassa ook voor zaagsel dat als duurzame biomassa gesubsidieerd wordt?
Ja, de duurzaamheidscriteria gelden ook voor zaagsel. Als het zaagsel rechtstreeks vrijkomt in de bossen (primair residu) gelden eisen ten aanzien van duurzaam bosbeheer, broeikasgasemissies, effecten op de koolstofvoorraden en het landgebruik en de handelsketen (chain of custody). Als het zaagsel vrijkomt bij houtzagerijen of als afval (secundair of tertiair residu) gelden eisen ten aanzien van broeikasgasemissies en de handelsketen (chain of custody).
Bent u bereid maatregelen te nemen als blijkt dat ontbossing optreedt door de subsidiëring van biomassabijstook?
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 2 en 3 is ontbossing niet toegestaan en moet voldaan worden aan eisen voor duurzaam bosbeheer. Op het moment dat bedrijven dat niet kunnen aantonen, kan ik besluiten dat zij geen of minder subsidie ontvangen, afhankelijk van de geconstateerde tekortkoming. Als blijkt dat biomassa niet voldoet aan de volledige duurzaamheidscriteria kan ik besluiten minder of geen subsidie toe te kennen in verband met de geconstateerde tekortkoming.
De aanstaande voorkeurspeiling onder gedetineerden voor de vaststelling van het aanbod van geestelijke verzorging binnen justitiële inrichtingen |
|
Michiel van Nispen , Kees Verhoeven (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat vanaf april 2017 een nieuwe voorkeurspeiling uitgaat binnen alle justitiële inrichtingen waarop de verdeling van geestelijke verzorging zal worden gebaseerd? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens de voorkeurspeiling onder gedetineerden te laten uitvoeren?
In de Penitentiaire beginselenwet is opgenomen dat in elke justitiële inrichting voldoende geestelijke verzorging moet zijn, die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de ingeslotenen. Hierbij dient overigens te worden aangetekend dat de religie of levensovertuiging waartoe men zichzelf rekent, niet automatisch ook de denominatie is waarvan men geestelijke verzorging wil ontvangen.
Alle ingeslotenen krijgen een formulier met daarop de vraag van welk type geestelijke verzorging zij gebruik zouden willen maken. Gekozen kan worden uit acht godsdiensten/levensbeschouwingen, de optie «anders, namelijk (ruimte om iets in te vullen)» en de optie «geen behoefte aan geestelijke verzorging». De voorkeurspeiling en de bijbehorende informatie is vertaald in 14 talen en dus zeer laagdrempelig voor alle ingeslotenen.
Dit jaar is, in tegenstelling tot voorgaande peilingen, gekozen voor een uitvraag onder alle ingeslotenen, zodat een volledig beeld ontstaat aan welke geestelijke verzorging behoefte is. Naar aanleiding van de uitkomsten van de voorkeurspeiling wordt gekeken hoeveel geestelijk verzorgers per geloofsovertuiging/levensbeschouwing nodig zijn.
Deelt u de opvatting dat het bij de voorkeurspeiling van belang is zo duidelijk mogelijk te krijgen wat de behoefte is van de gedetineerden aan geestelijke bijstand, te meer omdat die bijstand kan bijdragen aan resocialisatie? Zo ja, hoe geeft u daaraan invulling in de voorkeurspeiling?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich de Kamervragen naar aanleiding van een onderzoek van de Radboud Universiteit waaruit blijkt dat een groter aandeel van de gedetineerden dan uit de voorkeurspeiling bleek, niet godsdienstig is en bovendien niet alle gelovige gedetineerden specifiek behoefte hebben aan godsdienstige geestelijke verzorging?1 Hoe wordt bij de aanstaande voorkeurspeiling rekening gehouden met de behoefte van gedetineerden aan niet-godsdienstige geestelijke verzorging? Op welke wijze is voor gedetineerden in de voorkeurspeiling straks kenbaar dat naast het godsdienstige aanbod, het humanisme (als enige) een niet-godsdienstig aanbod betreft?
De betreffende Kamervragen en het onderzoek van de Radboud Universiteit zijn mij bekend.
Bij het formulier van de voorkeurspeiling treft de ingeslotene een informatiefolder aan waarin kort en duidelijk alle opties voor geestelijke verzorging worden toegelicht. Bij de Humanistische geestelijke verzorging is in de toelichting expliciet opgenomen dat het om een niet-godsdienstige levensbeschouwing gaat.
De voorkeurspeiling is als instrument bedoeld om de voorkeur voor geestelijke verzorging in beeld te brengen en betreft geen categorisering tot welke religie of levensbeschouwing men zichzelf rekent. Iedereen kan kiezen, godsdienstig of niet-godsdienstig, voor alle aanwezige geestelijke verzorgers.
Een toevoeging van de term niet-godsdienstig aan de antwoordkeuze humanistisch raadsman/raadsvrouw acht ik niet exclusief en daarom niet-passend, temeer daar andere stromingen ook hebben aangegeven zich niet-godsdienstig te achten (zoals het Boeddhisme).
Voorts hebben de ingeslotenen, zoals ik al aangaf bij mijn antwoord op de vragen 1 en 2, ook nog de ruimte om de optie «anders, namelijk (zelf invullen)» aan te kruisen en hier een toelichting op te geven.
Mocht dit tot een substantieel andere religie/levensbeschouwing leiden dan nu wordt aangeboden, dan kan het aanbod van geestelijk verzorging binnen de justitiële inrichtingen worden aangepast.
Voor de Joodse geestelijke verzorging is de toevoeging liberaal/traditioneel ter verduidelijking opgenomen in de voorkeurspeiling, omdat het hier twee stromingen binnen één geloof betreft.
Bent u ten behoeve van maximale duidelijkheid, bereid om in de voorkeurspeiling een nadere omschrijving achter humanisme toe te voegen, namelijk «niet-godsdienstig» zodat voor gedetineerden duidelijk is dat naast het aanbod van godsdienstige geestelijke verzorging, het humanisme (als enige in het aanbod) geen godsdienst betreft maar een levensovertuiging? Zo nee, kunt u toelichten waarom die toevoeging volgens u niet mogelijk is terwijl bijvoorbeeld bij de Joodse geestelijke verzorging wel twee verduidelijkende omschrijvingen zijn toegevoegd, namelijk «liberaal/traditioneel»?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de Kamer bij beantwoording van deze vragen dan wel apart per brief nader informeren over de invulling en uitkomst van de voorkeurspeiling?
Ja, ik zal de resultaten van de voorkeurspeiling met DJI bespreken en daarna de Kamer informeren.
Onbevoegde wiskundedocenten voor de klas |
|
Peter Kwint |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Acht u het wenselijk dat er een groei is van het aantal onbevoegde wiskundedocenten op middelbare scholen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Het uitgangspunt is dat elke les gegeven moet worden door een daartoe bevoegde docent.2
Jaarlijks wordt onderzocht hoe het staat met onbevoegd gegeven lessen. Uit de meest recente cijfers blijkt dat het percentage onbevoegd gegeven lessen wiskunde slechts marginaal gestegen is (van 8,6 procent in 2014 naar 8,7 procent in 2015). Daartegenover staat dat het percentage lessen gegeven door leraren die niet bevoegd, maar wel wettelijk benoembaar zijn, is gestegen van 10,5 procent naar 11,1 procent. Dit zijn in de meeste gevallen leraren die nog geen wiskundebevoegdheid hebben, maar wel bezig zijn deze te halen. Daaruit leid ik af dat scholen en leraren zich inzetten om binnen afzienbare tijd het aantal onbevoegd gegeven lessen verder terug te dringen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de kwaliteit van het onderwijs in gevaar komt als gevolg van onbevoegde docenten voor de klas? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, uit internationaal onderzoek blijkt dat er een causaal verband is tussen een vakbevoegdheid wiskunde en de kwaliteit van wiskundeonderwijs, gedefinieerd als de leerwinst van de leerling.3 Uw zorg over de kwaliteit van het onderwijs is de belangrijkste reden dat ik op 28 februari 2016 het plan van aanpak «Tegengaan onbevoegdheid lesgeven» aan de Tweede Kamer heb gestuurd. Daarin staan de acties die ik samen met partners onderneem om onbevoegd gegeven lessen terug te dringen. Zo worden er op dit moment regionale bijeenkomsten georganiseerd waarbij leraren die in opleiding moeten om een bevoegdheid te halen, gematcht worden met lerarenopleidingen. Regionaal worden ook afspraken gemaakt, onlangs heeft OCW bijvoorbeeld een convenant met scholen en de lerarenopleiding in Rotterdam afgesloten om onbevoegd lesgeven verder terug te dringen. Ook maakt het kabinet extra vergoedingen mogelijk voor bijscholingen die leiden tot een bevoegdheid.
Hoeveel wiskundedocenten hebben er, sinds de aankondiging van het plan van aanpak om onbevoegde docenten voor de klas terug te dringen in februari 2016, hun bevoegdheid gehaald of zijn daar op dit moment nog mee bezig ten opzichte van het totale aantal onbevoegde wiskundedocenten op middelbare scholen?2
Het valt op dit moment nog niet te zeggen hoeveel leraren hun bevoegdheid gehaald hebben sinds februari 2016, omdat deze gegevens nog niet beschikbaar zijn. Wat ik u nu kan melden op basis van de cijfers die ik tot mijn beschikking heb is dat op 1 oktober 2015 circa 1.000 personen een of meerdere uren onbevoegd wiskunde gaven. Daarnaast gaven circa 1.500 personen op die datum niet bevoegd, maar wel benoembaar een of meerdere uren wiskunde. Verder stijgt het aantal leraren dat een opleiding tot leraar wiskunde doet, net als het aantal afgestudeerden.
333
848
2.413
339
995
2.689
346
990
2.862
418
1.008
3.042
Nog niet bekend
1.029
3.147
Wat is terugkijkend uw oordeel over het door u gevoerde beleid van de afgelopen vier jaar, waarin u sterk inzette op het doorvoeren van een rekentoets zonder enig draagvlak, terwijl de kwaliteit van het wiskundeonderwijs onder druk is komen te staan?
Er is in de afgelopen jaren in alle sectoren hard gewerkt aan het verbeteren van het rekenonderwijs, op basis van een breed gedeelde wens vanuit de Kamer om de rekenvaardigheid van leerlingen te verbeteren. Daarbij moeten we ons realiseren dat dit een proces van lange adem is. De laatste jaren is een stijging in de resultaten op rekenen zichtbaar. Het percentage leerlingen met een voldoende voor de rekentoets is in alle schoolsoorten toegenomen. Deze resultaten laten zien dat het harde werk van de scholen, leraren en leerlingen ter verbetering van de rekenvaardigheden niet voor niets is geweest.
In de examenmonitor, die jaarlijks een beeld geeft van de vo-examenresultaten, laten de cijfers voor het centraal examen wiskunde sinds 2010 voor alle schoolsoorten een stijgende lijn zien. Om conclusies te kunnen trekken, is nog meer inzicht nodig. In de brief van 6 december 2016 is uw Kamer geïnformeerd over de analyses en onderzoeken die naar aanleiding van de PISA-resultaten worden uitgevoerd.5 Ik verwacht uw Kamer voor de zomer hierover te informeren.
Sluit u uit dat schoolbesturen onbevoegde docenten aannemen, omdat deze docenten goedkoper zijn en besturen zonder noemenswaardige problemen de taakomvang van deze werknemers kan verminderen of de docenten in kwestie relatief eenvoudig kan ontslaan? Als u dat niet kunt uitsluiten, wat bent u van plan te doen aan deze situatie?3
Een schoolbestuurder is als eerste verantwoordelijk om ervoor te zorgen dat er een bevoegde wiskundeleraar voor de klas staat. Als dit niet lukt moet het schoolbestuur binnen de uitzonderingen die de wet kent een oplossing zoeken. Dit kan betekenen dat een leraar met een andere bevoegdheid deze lessen tijdelijk overneemt. Ook kan er sprake zijn van een leraar die in opleiding is, bijvoorbeeld een zij-instromer. Dit is niet de wenselijke situatie, maar wel toegestaan, zolang de wettelijke voorwaarden die horen bij deze uitzonderingsgevallen in acht worden genomen. De inspectie onderzoekt momenteel bij 200 afdelingen of dit het geval is en geeft indien nodig een herstelopdracht. Het is mij in de genoemde uitzonderingsgevallen te kort door de bocht om te spreken van onbevoegde docenten, omdat deze leraren wettelijk wel benoembaar zijn en in veel gevallen wel over een andere lesbevoegdheid beschikken.
Deelt u de mening dat uw plan van aanpak om het aantal onbevoegde docenten terug te dringen onvoldoende resultaat heeft opgeleverd wat betreft de wiskundedocenten, gezien het feit dat maar liefst 20 procent van de wiskundedocenten op middelbare scholen niet de juiste kwalificaties heeft?
Het is nog te vroeg om nu al definitieve conclusies te trekken over de resultaten van het plan van aanpak «Tegengaan onbevoegd lesgeven». Die cijfers zijn nog niet beschikbaar. Wel zien we dat door de acties uit het plan van aanpak de aandacht voor bevoegd lesgeven toeneemt. Leraren, scholen en lerarenopleidingen dragen actief bij om zoveel mogelijk lessen door een bevoegde leraar te laten geven. Bij wiskunde blijkt dat uit het aantal leraren dat benoembaar voor de klas staat en de stijging van het aantal leraren in opleiding.
Tijdelijke opvang van ouderen |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het nieuwsitem «Tijdelijke opvang ouderen groeit explosief»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de ruime verdubbeling van de vraag naar tijdelijke opvang na ziekenhuisopname voor ouderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik herken de cijfers uit het bericht niet. Er is volgens onze gegevens geen sprake van een verdubbeling van de vraag in het eerstelijns verblijf (ELV) in 2016 ten opzichte van 2015. Volgens gegevens van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) heeft het CIZ in 2015 ruim 25.6002 en in 2016 ruim 29.300 besluiten afgegeven voor ELV. Volgens gegevens van het CIZ kwamen in 2015 ruim 12.000 aanvragen voor eerstelijns verblijf vanuit het ziekenhuis en gold voor 2016 hetzelfde.
Hoe oordeelt u over het feit dat verzekeraars niet bereid zijn het (volledige) tarief te vergoeden voor een verblijf in een «herstelhotel», in het licht van het feit dat een verblijf in zo’n hotel circa € 225 kost en een nacht in het ziekenhuis circa € 700? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer er, na verblijf in het ziekenhuis of vanuit de thuissituatie, een medische noodzaak bestaat tot opname met kortdurend verblijf, valt dit onder de aanspraak eerstelijns verblijf (ELV) op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw).
ELV wordt in het geheel vergoed uit de Zvw wanneer deze zorg wordt afgenomen bij een gecontracteerde aanbieder. Wanneer deze zorg wordt afgenomen bij een niet gecontracteerde aanbieder ontvangt de verzekerde de vergoeding op basis van de polis.
Wanneer patiënten uit het ziekenhuis komen en er geen sprake is van medische noodzaak tot verblijf maar er wel zorg nodig is kan men thuis met thuiszorg (zorg en verzorging betaald uit de Zvw) en eventueel met begeleiding en ondersteuning vanuit de het gemeentelijk domein, thuis verblijven.
Wanneer mensen er voor kiezen om – zonder medische noodzaak – deze zorg niet thuis af te nemen maar in een hotel te verblijven dan worden de kosten voor de zorg wel betaald uit de Zvw maar het verblijf wordt niet gedekt door de basisverzekering. De kosten voor verblijf dient men dan zelf te betalen of kunnen, afhankelijk van de polisvoorwaarden, uit de aanvullende verzekering worden vergoed.
De tarieven voor het eerstelijns verblijf zijn vastgesteld door de NZa. Vanaf 2017 is er sprake van zogenaamde maximum tarieven. De aanbieder en de verzekeraar onderhandelen over de hoogte van het tarief en de zorg die daarvoor wordt geboden. Er zijn verschillende maximum tarieven vastgesteld afhankelijk van de zorgzwaarte van de patiënt.
Voor laag complexe zorg in het ELV is dit tarief vastgesteld op maximaal € 160,17, voor ELV hoog complex is dit maximaal € 223,50 en voor ELV palliatief maximaal € 316,07.
Bent u het eens met de stelling dat dit de wereld op zijn kop is, aangezien het een uitgelezen kans is om enerzijds ouderen zorg op maat te bieden en anderzijds te besparen op zorgkosten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Eerstelijns verblijf fungeert als smeerolie in het systeem. Deze zorg voorkomt onnodige ziekenhuisopname, bevordert een goede doorstroom uit het ziekenhuis, kan mensen in staat stellen langer thuis te blijven wonen en zorgt voor een soepele overgang naar de langdurige zorg.
Het is belangrijk dat de patiënt de zorg ontvangt die passend is. Dit betekent dat de zorg thuis ook goed geregeld moet zijn. Het ELV is een vorm van kortdurende zorg die gericht is op terugkeer naar huis en een oplossing kan bieden als het thuis tijdelijk niet meer gaat of nog niet gaat vanuit het ziekenhuis. Het is aan professionals om te beoordelen wat passende zorg is en aan zorgverzekeraars om deze zorg in te kopen.
Wanneer de patiënt niet de juiste zorg ontvangt kan dit worden gemeld bij de NZa.
Bent u het eens met de stelling dat een overheid die wil dat ouderen langer zelfstandig wonen alles moet doen om dit mogelijk te maken, niet in de laatste plaats voor de thuiswonende ouderen die zorg nodig hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat er passende zorg moet zijn voor ouderen die langer zelfstandig thuis wonen. De afgelopen jaren zijn er veranderingen doorgevoerd, zodat de zorg dichter bij huis georganiseerd kan worden. Met meer ruimte voor het professionele oordeel van de zorgverlener, maatwerk en innovatie. De ondersteuning door gemeenten en de thuiszorg vanuit de Zvw spelen hierin een belangrijke rol.
Om mensen langer thuis te kunnen laten wonen is het ook van belang dat zij – als het thuis even niet meer gaat – kortdurend opgenomen kunnen worden. Dit is geregeld met het eerstelijns verblijf: waar herstel van zelfredzaamheid een belangrijk element van de zorg is.
Tot slot hebben de Minister en ik een proces in gang gezet om binnen de Zvw aanvullende geneeskundige zorg mogelijk te gaan maken voor specifieke doelgroepen in de eerste lijn. Deze zorg is ook voor ouderen met somatische en lichamelijke chronische/complexe zorgvragen. Dit betreft zorg die zich ook richt op het leren omgaan met beperkingen en het versterken van de zelfredzaamheid van de patiënt.
Bent u het eens met de stelling dat zorgverzekeraars op deze wijze dit overheidsbeleid dwarsbomen en de stagnatie van doorstroom van ouderen vanuit het ziekenhuis in stand houden, aangezien door de beperkte vergoeding veel ouderen (financieel) niet in staat zijn gebruik te maken van deze tijdelijke opvang en zij dus nergens heen kunnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de quikscan van de NZa3, die uw Kamer op 22 december 2016 is toegestuurd, blijkt dat er geen signalen zijn dat er voor 2016 en 2017 onvoldoende zorg is ingekocht. Hierdoor is er op dit moment geen noodzaak tot ingrijpen door de NZa op de naleving van de zorgplicht.
Zorgverzekeraars Nederland (ZN) geeft aan dat het eerstelijns verblijf door verzekeraars landelijk dekkend is ingekocht waarbij alle bestaande aanbieders in 2017 een contract is aangeboden, en nagenoeg overal ook is gesloten. Daarnaast zijn ook nieuwe aanbieders gecontracteerd. Het beschikbare kader is daarbij als leidraad gehanteerd, maar er zijn ook afspraken gemaakt over hoe met de nu nog niet te bepalen vraagontwikkeling gedurende het jaar wordt omgegaan.
Bent u bereid om de tafel te gaan met zorgverzekeraars, om hen aan te sporen een redelijk tarief te hanteren voor deze vorm van tijdelijke opvang van ouderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Later dit jaar verschijnt een rapportage van de NZa over de inkoop van ELV, waaronder de hoogte van de afgesproken tarieven. Indien daar aanleiding toe is ben ik bereid over de uitkomsten hiervan in gesprek te gaan met zorgverzekeraars. Primair is echter de NZa als toezichthouder aan zet om naleving van de zorgplicht waar nodig te handhaven.
Hoe oordeelt u over het argument van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) om niet mee te werken aan de reportage, dat «er op dit moment geen acuut probleem bestaat in de tijdelijke opvang van ouderen»?
De overweging om wel of niet mee te werken aan een reportage is aan ZN.
Is dit de marktwerking in de zorg zoals u die voor ogen heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor zo ver het gaat om «medisch noodzakelijk tot verblijf» heb ik eerder toegelicht dat dit ten laste van de Zvw komt en dat de NZa hiervoor maximumtarieven heeft vastgesteld. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Het bericht dat de politie weer niet op tijd is bij spoedmeldingen |
|
Frank Futselaar , Ronald van Raak |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Staat u, ook na het bericht dat de aanrijtijden bij spoedmeldingen wederom niet gehaald zijn, nog achter de antwoorden die u op eerdere vragen gaf, namelijk «dat de veiligheid in landelijke gebieden is toegenomen»?1 2
Voor het veiligheidsgevoel is het van belang dat de politie bij een spoedmelding snel ter plaatse is. In de meeste gevallen zijn agenten bij spoedgevallen aanwezig binnen 3 tot 10 minuten. Het landelijk gemiddelde over 2016 is ten opzichte van 2015 vrijwel gelijk gebleven. Zoals aan uw Kamer eerder is bericht,3 is de (zelf opgelegde) landelijke streefnorm voor de reactietijden van de politie ambitieus. Op landelijk niveau lijkt de norm realistisch, net als voor een aantal individuele eenheden. Met name in de meer landelijke en uitgestrekte gebieden van Nederland is de norm nog niet binnen bereik. Daarbij gaat het overwegend om gemeenten in landelijke gebieden met minder gunstige geografische en infrastructurele voorwaarden waar weinig veiligheidsproblemen en meldingen zijn.
Deelt u de mening dat het niet afhankelijk zou moeten zijn van «of ze (agenten) net zo goed in de buurt kunnen rijden» of de reactietijd gehaald wordt? Zo nee, waarom niet?3
De politie beziet voortdurend waar de dienstverlening kan worden verbeterd. De politie is alert en probeert onder andere door middel van surveillanceauto’s die voortdurend rondrijden bij een spoedmelding zo snel mogelijk ter plaatse te zijn. Ook in dit verband kijkt de politie naar optimalisatie binnen de grenzen van haalbaarheid.
Deelt u de mening dat het afbreuk doet aan de veiligheid en het aanzien van agenten wanneer de politie vaak te laat is bij spoedmeldingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat er sinds 2014 te weinig is ondernomen om de aanrijtijden wel te halen? Zo nee, waarom niet?4
Nee, er zijn maatregelen genomen om de reactietijden te verbeteren. Zo is in gebieden van Nederland waar de prestaties substantieel lager waren dan het landelijk gemiddelde een nadere analyse gedaan. Door vaststelling van het meldingspatroon en de hierop aangepaste inzet van surveillance, kan de politie hier sneller ter plaatse zijn. Daarnaast speelt het lokale gezag ook een rol bij de reactietijden, door de inzet van politie te prioriteren.
Als u schrijft over het niet halen van de streeftijden in landelijke regio’s en dat er te weinig middelen zijn om daar wel aan te voldoen («Maar met name in de meer landelijke en uitgestrekte gebieden van Nederland is zij nog niet binnen bereik. Indien de norm ook in deze gebieden in alle gevallen zou moeten worden gehaald, zouden hiervoor aanzienlijk meer middelen moeten worden ingezet. Gegeven de begrensde capaciteit aan politie zou deze extra inzet ten koste gaan van politie-inzet op andere terreinen en overigens ook zeer inefficiënt zijn.»), bedoelt u dan dat er niet genoeg geld is om de veiligheid van mensen hier te waarborgen? Zo ja, vindt u het nog steeds minder van belang dat mensen in deze regio’s snel geholpen worden bij een noodmelding? Zo nee, waarom is het volgens u dan onmogelijk om ook in deze gebieden de veiligheidsvoorzieningen op peil te houden?5
In de brief waar u naar verwijst7 wordt meer inzicht gegeven in de complexiteit van factoren bij de streefnorm van de reactietijden. Iedereen in Nederland – dus ook de mensen woonachtig in landelijke gebieden – mag er op rekenen dat de politie bij spoedgevallen er alles aan doet om zo snel mogelijk ter plaatse te zijn (zie ook het antwoord op de vragen 1 en 3). Hiertoe wordt bezien hoe de wijze van dienstverlening zo goed mogelijk kan worden ingevuld. Optimalisatie ten aanzien van de reactietijden is lokaal maatwerk dat in samenspraak met het lokaal gezag verder wordt uitgewerkt.
Gaat u nu eindelijk maatregelen nemen om de capaciteit bij de politie te vergroten, bureaus niet te sluiten en ervoor te zorgen dat er voldoende politievoertuigen beschikbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Het werk van de politie verandert onafwendbaar, wat zich onder andere uit in meer e-dienstverlening en locatie-onafhankelijk werken. Hierdoor worden de burgers en de politie minder afhankelijk van traditionele politiebureaus en zijn er daardoor – met behoud van hetzelfde niveau van dienstverlening – geleidelijk minder bureaus nodig. Zoals uw Kamer eerder is geïnformeerd, vindt de sluiting van bureaus plaats in afstemming met het lokaal gezag en alleen als de dienstverlening op orde is. Er zijn voldoende politievoertuigen beschikbaar en hier wordt niet op bezuinigd. Dit betekent dat het aantal voertuigen dat beschikbaar is voor de politietaak niet wordt verminderd.
Een blogger uit Bangladesh die met de dood wordt bedreigd |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Sweden refuses protection to Bangladeshi blogger facing death threats»?1
Uit het artikel in Pen International van 23 februari jl. blijkt dat de Zweedse migratiedienst heeft besloten geen asiel te verlenen aan Mishu Dhar, een blogger uit Bangladesh. Een aanvraag tot asiel in een land valt onder de privacy wetgeving. Hierover doen autoriteiten geen uitspraken. De Nederlandse autoriteiten kunnen niet treden in de besluitvorming over individuele asielaanvragen in een ander land.
Bent u bekend met de huidige veiligheidssituatie van politieke activisten, waaronder bloggers, in Bangladesh? Kunt u toelichten in welke mate dergelijke journalisten gevaar lopen in Bangladesh?
In Bangladesh staan de fundamentele mensenrechten en vrijheden zoals het recht op vrijheid van meningsuiting, religie en seksuele oriëntatie onder druk door extremistisch geweld van aan Al-Qaeda geaffilieerde lokale groepen, zoals Ansar al-Islam. Sinds september 2015 vinden ook terroristische aanslagen plaats die door IS worden geclaimd. Daarnaast is er sprake van druk op de vrijheid van meningsuiting vanuit de overheid, vooral als kritiek wordt geleverd op de regering van Bangladesh. Extremistische en terroristische organisaties hebben sinds 2013 moorden opgeëist op meer dan 50 mensen. Slachtoffers waren onder meer seculiere/atheïstische bloggers, LHBT-activisten, religieuze minderheden en buitenlanders.
Is bij u bekend hoeveel mensen er vermoord zijn in Bangladesh sinds 2013 voor het uiten en publiceren van hun mening? Klopt het dat maar liefst 8 mensen vermoord zijn door extremistische groeperingen vanwege het uiten van hun mening?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het dat Bengaalse politieke leiders schrijvers hebben gewaarschuwd om niet te schrijven over onderwerpen die religieuze sentimenten kunnen bloot leggen?
Het is een zorgelijke ontwikkeling dat de vrijheid van meningsuiting in Bangladesh steeds meer onder druk is komen te staan. Dergelijke uitlatingen dragen niet bij aan een verbetering van de situatie. Het is belangrijk dat de regering van Bangladesh zich uitspreekt tegen intimidatie en geweld en zich inspant om de vrijheid van meningsuiting te bevorderen en burgers, inclusief bloggers, te beschermen tegen intimidatie. Nederland heeft de autoriteiten in Bangladesh dan ook bij verschillende gelegenheden hiertoe opgeroepen, ook op ministerieel niveau. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Lilianne Ploumen, heeft de mensenrechtensituatie tijdens haar jaarlijkse bezoeken aan Bangladesh en in gesprekken onder andere aan de orde gesteld bij de Minister van Buitenlandse Zaken van Bangladesh, Minister Abul Hassan Mahmood Ali. Op hoog ambtelijk niveau stonden tijdens de bilaterale consultaties tussen Nederland en Bangladesh in mei 2016 eveneens de politieke en mensenrechtensituatie op de agenda. Tijdens het bezoek van de Mensenrechtenambassadeur aan Bangladesh in oktober 2016 sprak hij met onder andere bloggers, journalisten en vertegenwoordigers uit de LHBT-gemeenschap en uitte hij zijn zorgen tegenover de Minister van Justitie, de adviseur van premier Sheikh Hasina en de secretaris-generaal van Buitenlandse Zaken. De Nederlandse ambassadeur in Dhaka dringt bilateraal en in EU-verband herhaaldelijk aan op bescherming van de rechten van journalisten en bloggers in contacten met de autoriteiten. Ook werd eind 2016 tijdens het jaarlijkse EU-overleg met Bangladesh over goed bestuur en mensenrechten de verminderde vrijheid van meningsuiting en ontwikkelingen op het gebied van extremisme en terrorisme in Bangladesh aangekaart.
Klopt het dat als veiligheidsmaatregel de Bengaalse regering bloggers vertelt «dat ze over niet-politieke onderwerpen moeten schrijven en anders maar naar het buitenland moeten gaan»? Hoe beoordeelt u dergelijke maatregelen?
Zie antwoord vraag 4.
Zou u kunnen toelichten welke maatregelen de regering van Bangladesh neemt om politieke activisten te beschermen?
De regering van Bangladesh heeft aangekondigd een «zero-tolerance» beleid te hanteren ten aanzien van terrorisme en extremistisch geweld en zich in te spannen om bedreigde burgers te beschermen. Na een terroristische aanslag op een restaurant in de diplomatieke wijk in Dhaka op 1 juli 2016, waarbij 28 personen omkwamen (inclusief 17 buitenlanders) en een aanslag tijdens een viering van het suikerfeest enige dagen later, hebben de autoriteiten in Bangladesh diverse contra terrorisme operaties uitgevoerd en is men overgegaan tot een groot aantal arrestaties. Voor zover bekend hebben na eind juli 2016 geen aanslagen op bloggers of journalisten plaatsgevonden. (Online) bedreigingen met (fysiek) geweld richting bloggers en journalisten blijven echter voorkomen en de situatie als het gaat om de vrijheid van meningsuiting blijft dan ook zorgelijk.
Bent u van mening dat de Bengaalse autoriteiten in staat en bereid zijn om de veiligheid van Mishu Dhar te garanderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De regering van Bangladesh heeft aangegeven zich in te spannen om bedreigde burgers te beschermen. Nederland heeft, ook samen met andere EU-landen, de autoriteiten opgeroepen mensenrechtenactivisten, journalisten en bloggers te beschermen tegen geweld en intimidatie. Voor zover kan worden nagegaan, verblijft Mishu Dhar nog steeds in het buitenland. Hij heeft geen contact gezocht met de Nederlandse ambassade in Dhaka. Ook in het verleden heeft Mishu Dhar geen contact gezocht met de Nederlandse vertegenwoordiging. Nederland zal bilateraal en in EU verband aandacht blijven vragen van de autoriteiten voor de rechten van mensenrechtenactivisten, journalisten en bloggers.
Is het bij u bekend hoe de Bengaalse autoriteiten de veiligheid van Mishu Dhar gaan garanderen? Zo ja, zou u kunnen toelichten welke maatregelen de autoriteiten hiertoe gaan nemen? Zo nee, bent u bereid om uit te zoeken hoe de Bengaalse autoriteiten Mishu Dhar willen beschermen?
Zie antwoord vraag 7.
Zou u kunnen toelichten wat u kunt en wil doen om de veiligheid van Mishu Dhar te garanderen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om in overleg met de Zweedse regering te bezien welke mogelijkheden er zijn om toch asiel te verlenen aan Mishu Dhar, zodat hij niet langere hoeft te vrezen voor zijn leven? Zo nee, bent u bereid te bezien of het mogelijk is hem via het Shelter City programma tijdelijk op te vangen?
Zoals in mijn antwoord op vraag 1 is aangegeven valt een aanvraag tot asiel onder de privacywetgeving. Hierover doen autoriteiten geen uitspraken. De Nederlandse autoriteiten kunnen niet treden in besluitvorming over individuele asielaanvragen in een ander land. Desgewenst kan Mishu Dhar een aanvraag voor het Shelter City programma indienen bij de coördinerende partnerorganisatie Justice & Peace. Deze aanvraag zal op zijn eigen merites worden beoordeeld. Het Shelter City programma is echter geen geschikt programma op het moment dat Mishu Dhar een langer verblijf dan drie maanden of een asielaanvraag in Nederland voor ogen heeft. Mocht Mishu Dhar dat willen, dan kan hij in contact worden gebracht met het EU-mensenrechtenverdedigersmechanisme ProtectDefenders, waarmee hij voor tijdelijke regionale relocatie in aanmerking kan worden gebracht.
Uitspraken van de minister in de Frankfurter Allgemeine Zeitung van 19 maart 2017 |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat u in een interview met de Frankfurter Allgemeine Zeitung van 19 maart jongstleden de uitspraak heeft gedaan dat de lidstaten van de eurozone die tijdens de crisis in problemen zijn geraakt hun – en ik parafraseer – geld dan maar niet hadden moeten opmaken aan vrouwen en drank om vervolgens bij de anderen om steun aan te kloppen?1
Nee dit klopt niet. Het correcte citaat in de Frankfurter Allgemeine Zeitung van 19 maart jongstleden in antwoord op een vraag over het belang van strikte naleving van de EU regels luidt:
Bent u bekend met het onderzoek dat een parlementaire onderzoekscommissie onder leiding van Zoi Konstantopoulou in juni 2015 heeft gepresenteerd, waarin werd geconcludeerd dat het merendeel van de Griekse staatsschuld onrechtmatig is aangegaan en onder internationaal recht kan worden aangeduid als «odieus»?2
Ja.
Is het u bekend dat de Spaanse en Ierse staatsschulden op het moment van het uitbreken van de financiële crisis in september 2008 met respectievelijk 40 en 44 procent van het BBP tot de laagste van de eurozone behoorden?
Uit de meest recente cijfers van Eurostat over de bruto geconsolideerde schuld van de overheid aan het einde van het derde kwartaal van 2008 blijkt dat Spanje destijds een staatsschuld had van 36,9%-BBP en dat Ierland een staatsschuld had van 38,6%-BBP. Alleen Luxemburg, Slovenië en Finland hadden toen een lagere staatsschuldratio.
Is het u bekend dat de sterke groei in Spaanse en Ierse staatsschulden vooral te wijten is aan de noodzaak om banken te redden die onoordeelkundig kredieten aan de private sector hadden verschaft?
De sterke stijging van de Spaanse en Ierse staatsschulden sinds 2008 is toe te schrijven aan een combinatie van factoren. Het redden van banken met publieke middelen is daar één van. Oplopende begrotingstekorten waren ook een belangrijke oorzaak.
Deelt u de mening dat gezien de feiten genoemd in vragen twee tot en met vier het geen pas geeft om te stellen dat de crisisstaten geld dan maar niet hadden moeten opmaken aan vrouwen en drank om vervolgens bij de anderen om steun aan te kloppen? Zo ja, bent u bereid excuses te maken voor deze uitspraak? Zo nee, waarom niet?
In uw vraag wordt mijn uitspraak opnieuw onjuist weergegeven (zie mijn antwoord op vraag 1). In het interview heb ik het belang benadrukt van solidariteit en wederkerigheid in de unie en dat solidariteit met verplichtingen komt. Het is zeer onfortuinlijk dat er een link is gelegd met de genoemde programmalanden, dit heb ik noch zo gezegd noch zo bedoeld. Deze landen hebben een diepe crisis doorgemaakt, met zeer ingrijpende sociale gevolgen. Solidariteit was dan ook zeer op zijn plaats. Voor de verdere versterking van de EMU is het cruciaal dat solidariteit hand in hand gaat met het nemen van eigen verantwoordelijkheid voor het respecteren van de regels; een boodschap die voor alle landen geldt.
Deelt u de mening dat het in uw positie onverantwoord is om een dergelijke uitspraak te doen tegen de achtergrond van de grote sociaaleconomische offers die de gewone Griek, Spanjaard en Ier sinds het uitbreken van de eurocrisis in 2010 hebben moeten brengen? Is dit het soort moreel leiderschap waar u in de Groene Amsterdammer van 8 maart jongstleden uw collega's toe opriep?3
Zie antwoord vraag 5.
Gesjoemel met de uitstoot van schadelijke stoffen door vrachtwagens |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van «Undercover in Nederland» over onder andere gesjoemel met vrachtwagens in de Nederlandse transportsector?1
Ja, in de uitzending werd getoond dat AdBlue-systemen bij vrachtwagens worden afgeschakeld. Ik keur deze fraude ten zeerste af. Wanneer deze systemen worden uitgeschakeld, nemen de emissies van stikstofoxiden toe. Zoals bij de beantwoording van vragen van het lid Smaling2 gemeld, verwacht ik uw Kamer rond de zomer te berichten over de maatregelen die ik wil treffen. Ik heb in deze beantwoording aangegeven dat ik TNO en ECN opdracht heb gegeven om te onderzoeken hoe we vrachtauto’s met gemanipuleerde AdBlue-systemen kunnen detecteren op basis van hun hogere emissies van stikstofoxiden.
Het is niet bekend op welke schaalgrootte AdBlue-systemen worden afgeschakeld. Naar verwachting is het bijzonder lastig om de omvang van deze illegale praktijken vast te stellen. Daarom richt ik me vooral op het aanpakken ervan. Daarbij vind ik het belangrijk om eerst een goed beeld van de mogelijke maatregelen te hebben waarmee we deze praktijken kunnen bestrijden. Ik onderzoek daarom op dit moment de uitvoerbaarheid en effectiviteit van de mogelijkheden. Daarbij betrek ik ook de mogelijkheid om de verkoop van kastjes waarmee AdBlue-systemen worden gemanipuleerd te verbieden. Hoewel dit proces nog niet helemaal is afgerond, is al wel duidelijk dat de identificatie van voertuigen waarvan de AdBlue-systemen zijn gemanipuleerd alleen kan plaatsvinden wanneer deze voertuigen tijdens gebruik op de weg worden gecontroleerd. Het eerdergenoemde onderzoek van ECN en TNO richt zich daarom op de beschikbare meetmethoden langs de weg.
Klopt het dat chauffeurs speciale kastjes (laten) installeren waarmee het «Ad Blue» systeem dat schadelijke uitlaatgassen vermindert kan worden uitgeschakeld?
Zoals is aangegeven bij antwoord 1 werd in de uitzending getoond dat chauffeurs of transportbedrijven AdBlue-systemen afschakelen. De schaalgrootte van deze praktijken is niet bekend, maar het is zeer aannemelijk dat het ook in Nederland gebeurt.
Klopt het dat transportbedrijven door het plaatsen van een dergelijk illegaal kastje op deze manier het tanken van Ad Blue kunnen omzeilen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, klopt het dat transportbedrijven hiermee duizenden euro’s per vrachtwaren kunnen besparen, terwijl de vrachtwagen wel (veel) meer schadelijke stoffen uitstoot dan is toegestaan? Zo nee, waarom niet?
Door het inbouwen van kastjes, zoals in de bewuste uitzending aan de orde was, kunnen chauffeurs en transportbedrijven geld besparen. Zij hoeven namelijk geen AdBlue meer te tanken. De kosten die daarmee worden uitgespaard zijn sterk afhankelijk van onder meer het motorvermogen en het aantal gereden kilometers en kunnen oplopen tot meer dan duizend euro per jaar.
Bent u op de hoogte van de verkoop van illegale kastjes, die op een kinderlijk eenvoudige manier vanaf € 700,– verkrijgbaar zijn bij een onbekend aantal (gespecialiseerde) garagebedrijven, die deze verkopen vervolgens verdekt registreren voor de Belastingdienst onder de noemer «onderhoud en werkzaamheden»?2
Het is mij bekend dat de kastjes worden aangeboden. In de uitzending van «Undercover in Nederland» werd gemeld dat reparateurs dit niet als zodanig op de factuur vermelden.
Deelt u de mening dat deze illegale kastjes simpelweg niet verkocht mogen worden in Nederland? Zo ja, is de regelgeving daar goed op ingericht? Kunt u bevestigen dat dit strafbaar is in Nederland? Zo nee, waarom niet en wat gaat u eraan doen om gaten in de regelgeving te dichten? Zo ja, wat heeft u tot nu toe concreet gedaan om de verkoop van deze kastjes tegen te gaan, gezien de signalen dat deze kastjes als zo’n tien jaar in omloop zijn? Kunt u aangeven wat volgens u de verklaring is dat deze kastjes nog altijd in omloop zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij antwoord 1 keur ik het afschakelen van AdBlue-systemen bij vrachtwagens af. Wanneer deze systemen worden uitgeschakeld, nemen de emissies van stikstofoxiden toe.
Europese regelgeving verbiedt het gebruik van manipulatie-instrumenten die de doelmatigheid van emissiecontrolesystemen verminderen. Op grond van artikel 7 van EU verordening (EG) Nr. 595/2009 is het verboden dat fabrikanten, reparateurs en gebruikers van de voertuigen systemen manipuleren die met een middel als AdBlue werken. Gebruikers mogen niet met gemanipuleerde voertuigen rijden. Dat verbod vloeit in Nederland voort uit artikel 3, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit typekeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging, dat is gebaseerd op artikel 9.5.1 van de Wet milieubeheer en op grond van artikel 1a, onder 2, van de Wet op de economische delicten is overtreding van dat verbod een strafbaar feit.
Personen die zich schuldig maken aan het manipuleren van de AdBlue-systemen bij vrachtwagens of vrachtwagenchauffeurs die met gemanipuleerde AdBlue-systemen rondrijden kunnen een geldboete krijgen van maximaal 20.500 euro of een gevangenisstraf van maximaal 2 jaar. Ingevolge de Wet op de economische delicten kan overtreding van de verbodsbepaling, wanneer zij opzettelijk is begaan als misdrijf worden aangemerkt en als ze niet opzettelijk is gegaan als overtreding. De verkoop van deze kastjes is op zich niet verboden. Zoals in antwoord 1 aangegeven neem ik een eventueel verkoopverbod mee in het onderzoek dat ik momenteel uitvoer om deze misstanden op een effectieve manier aan te pakken.
Wordt er bij periodieke en steekproefsgewijze keuringen (voldoende) gecontroleerd op de aanwezigheid van illegale kastjes? Zo nee, waarom is dit geen onderdeel van bijvoorbeeld de APK-keuring? Zo ja, wat is uw verklaring voor het feit dat deze controles klaarblijkelijk niet effectief genoeg zijn?
Bij de APK wordt gecontroleerd op de permanente eisen. Deze keuring biedt onvoldoende handvatten en aanknopingsmogelijkheden om de aanwezigheid van illegale kastjes vast te stellen, omdat gemanipuleerde AdBlue-systemen gemakkelijk tijdelijk voor de APK-keuring kunnen worden aangezet. Bovendien zijn vrachtwagens met buitenlands kenteken niet onderworpen aan de Nederlandse APK. Zoals eerder aangegeven onderzoek ik op dit moment mogelijkheden om op effectieve wijze vast te stellen of de illegale kastjes in vrachtwagens aanwezig zijn. Deze aandachtspunten maken hiervan onderdeel uit.
Klopt het dat bij controles keurmeesters of andere controleurs de kastjes niet kunnen detecteren zolang alle indicatoren op het dashboard van de vrachtwagen maar normaal blijven functioneren? Hoe is dit mogelijk? Indien dit niet klopt, bent u dan bereid om zo snel mogelijk meer steekproefsgewijze controles in te stellen, bijvoorbeeld langs de kant van de weg, om een signaal af te geven dat er strakker gehandhaafd zal worden? Zo nee, waarom niet?
Na inbouw van de manipulatiekastjes blijven alle indicatoren op het dashboard van de vrachtwagen normaal functioneren. Er is daardoor geen aanleiding voor keurmeesters of andere controleurs om op zoek te gaan naar de manipulatie kastjes. Zoals hierboven aangegeven, kunnen gemanipuleerde AdBlue-systemen daarnaast gemakkelijk tijdelijk voor de APK-keuring worden aangezet.
Wat gaat u, in het geval dat kastjes niet gedetecteerd kunnen worden, doen om de keuringen en/of de mogelijkheden die er zijn voor keurmeesters en andere controleurs om te keuren aan te passen, uit te breiden of op zijn minst te evalueren, zodat het op een zo kort mogelijke termijn wel mogelijk is om effectief te handhaven?
Zie antwoord 1.
Kunt u aangeven welke boete of andere straf er op de verkoop, het installeren en het bezit van deze illegale kastjes staat, of deze boete of straf in uw ogen adequaat is en in het bijzonder of daar volgens u een voldoende afschrikwekkende werking vanuit gaat?
Zie antwoord 5.
Hoe kan worden voorkomen dat er na een periodieke en steekproefsgewijze keuring gewoon weer illegale kastjes worden geïnstalleerd? Wat doet u eraan om dit te voorkomen?
Zie antwoord 1.
Bent u bereid om zo snel mogelijk met de transportsector in overleg te treden om gezamenlijk maatregelen te treffen met als doel zo snel mogelijk een einde te maken aan deze misstanden? Zo nee, waarom niet?
Vanzelfsprekend worden branchepartijen uit de transportsector, zoals EVO- Fenedex en TLN, betrokken bij het onderzoek dat ik op dit moment uitvoer om de uitschakeling van AdBlue-systemen effectief aan te kunnen pakken.
Bent u bereid om zo snel mogelijk met fabrikanten van deze illegale kastjes in overleg te treden om te bezien wat er gedaan kan worden om te voorkomen dat deze kastjes überhaupt in Nederland worden aangeboden? Zo nee, waarom niet?
In het eerder genoemde onderzoek wordt ook gekeken naar hoe te achterhalen is wie de fabrikanten zijn.
Hoe komt het dat de oplossing die u zelf aandraagt, namelijk het meten van de uitstoot van vrachtwagens, al een jaar lang op zich laten wachten terwijl dit probleem al zeker tien jaar speelt? Wanneer kan er resultaat verwacht worden van het onderzoek naar deze specifieke oplossingsrichting?
Zoals in het antwoord op de Kamervragen van het lid Smaling is aangegeven was het overleg met TNO en ECN over effectieve controlemogelijkheden langs de weg reeds gestart. TNO heeft in 2016 en begin 2017 op verzoek van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu een verkenning uitgevoerd van mogelijke methoden voor het meten van te hoge emissies van stikstofoxiden bij vrachtwagens, die het gevolg zijn van manipulatie met AdBlue-systemen. Ik zal de resultaten rond de zomer aan uw Kamer sturen.
Klopt het dat er in Duitsland veel strenger wordt opgetreden tegen deze illegale kastjes en dat de pakkans daar (aanzienlijk) hoger is dan in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe is dat te verklaren en wat zijn de lessen die we in Nederland van de Duitse aanpak kunnen leren?
In een uitzending van ZDF kwam naar voren dat uit een steekproef in Duitsland blijkt dat 20% van de vrachtauto’s uit oostelijk Europa op Duitse wegen wordt gemanipuleerd. In de uitzending werd gesuggereerd dat het risico om betrapt te worden in Duitsland aanzienlijk is, maar in Nederland niet. Of dit daadwerkelijk het geval is, is mij niet bekend. Wel is bekend dat het aandeel vrachtauto’s uit oostelijk Europa op Nederlandse wegen lager is dan in Duitsland.
Bent u bereid om deze misstanden in Europees verband aan te kaarten en daar gezamenlijk op te trekken om hier zo snel mogelijk een einde aan te maken? Zo nee, waarom niet?
Naar alle waarschijnlijkheid komt het afschakelen van AdBlue-systemen in meerdere Europese landen voor. Vanuit het ministerie zullen we dit ook in diverse internationale overleggremia en bij de Europese Commissie aan de orde stellen en verkennen waar we gezamenlijk op kunnen trekken om deze illegale praktijken aan te pakken.
In hoeverre bent u ervan op de hoogte dat deze praktijken zich niet beperken tot de transportsector maar dat het ook zou gaan om shovels, kranen en ander rijdend bouwmaterieel? Kunt u de schaal waarop deze praktijken plaatsvinden aangeven? Zo nee, bent u bereid om een onderzoek in te stellen naar de omvang van deze sjoemelpraktijken?
Zoals aangegeven bij antwoord 1 is het mij niet bekend op welke schaal deze praktijken voorkomen. Naar verwachting is het bijzonder lastig om de omvang van deze illegale praktijken vast te stellen. Daarom richt ik me vooral op het aanpakken ervan.
Deelt u de mening dat we hier mogelijk te maken hebben met een «Dieselgate 2.0», van een zo mogelijk nog grotere omvang en dat we ditmaal direct en kordaat moeten optreden om zo snel mogelijk een einde te maken aan deze illegale praktijken?
In tegenstelling tot de softwarefraude bij Volkswagen gaat het hier om manipulatie van emissiecontrolesystemen in de gebruiksfase van het voertuig. De problematiek is daarmee verschillend.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en ruim voor de inbrengdatum voor het schriftelijk overleg dat de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu uit de Kamer met u wil voeren inzake de inzet van de Nederlandse regering voor de aanstaande Europese Informele Milieuraad (die op 25 en 26 april 2017 plaatsvindt) beantwoorden?
Ik heb de vragen afzonderlijk beantwoord.
De toekomst van het Besthesdaziekenhuis in Hoogeveen en het Refaja ziekenhuis in Stadskanaal |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ook CDA stelt Kamervragen over Bethesda»?1
Ja.
Welke veranderingen zijn er met betrekking tot het voortbestaan van de klinische verloskunde in de locaties Bethesda in Hoogeveen en Refaja in Stadskanaal, en het behoud van de level 3 spoedeisende hulp sinds de beantwoording van eerder gestelde vragen, die u op 24 februari 2017 heeft beantwoord?2
Partijen hebben laten weten dat er geen veranderingen zijn ten opzichte van wat de Minister van VWS u in de eerdere antwoorden heeft laten weten. Voor alle ziekenhuislocaties van de Treant Zorggroep (Bethesda in Hoogeveen, Refaja in Stadskanaal en Scheper in Emmen) geldt dat de klinische en acute verloskunde 24/7 voorhanden is. Ook de spoedzorg is en blijft 24 uur per dag, 7 dagen per week gewaarborgd.
Welke gevolgen heeft het verdwijnen van de afdeling oogheelkunde voor dergelijke ziekenhuizen? Wat betekent dit voor kwetsbare ouderen die afhankelijk van het openbaar vervoer in dit gebied zijn?
Treant Zorggroep heeft laten weten dat op de ziekenhuislocaties Refaja (Stadskanaal) en het Scheper (Emmen) een afdeling oogheelkunde aanwezig is. In het Bethesda (Hoogeveen) is dat niet meer het geval. De Treant Zorggroep geeft aan het liefst ook daar oogheelkundige zorg aan te bieden, maar dat het door schaarste aan oogartsen Treant Zorggroep tot nu toe niet gelukt is voor Hoogeveen geschikte specialisten te vinden. In Hoogeveen kunnen mensen overigens wel terecht bij een andere aanbieder van oogzorg (De Zonnestraal).
Op welke wijze heeft de Treant Zorggroep inmiddels aan uw verzoek gehoor gegeven om de dialoog met de zorgaanbieders, inwoners en andere betrokkenen in de regio aan te gaan over de voornemens tot wijziging van het profiel van de betreffende ziekenhuislocaties?
Treant Zorgroep heeft laten weten de komende maanden in gesprek te gaan met onder meer inwoners, gemeenten, huisartsen en verzekeraars. Zo is er voor de maanden april en mei een aantal bewonersbijeenkomsten gepland in het verzorgingsgebied van Treant Zorggroep. Via sociale media en de website van Treant Zorggroep kunnen inwoners ook deelnemen aan de dialoog. Ook zijn er gesprekken met gemeenten, huisartsen en verzekeraars gepland.
Overigens heeft Treant Zorgroep aangegeven niet van plan te zijn de profielen van de ziekenhuizen ingrijpend te veranderen. Concentratie van sommige vormen van complexe zorg is nodig om goede, bereikbare en betaalbare zorg te behouden voor de regio. Voornemen is basiszorg op alle locaties beschikbaar te houden en complexe zorg te concentreren op één van de locaties. Dat kan dus in Stadskanaal, Emmen of Hoogeveen zijn.
Deelt u de mening dat dit een permanente dialoog behoort te zijn, omdat zorg geleverd door de gemeente niet los kan worden gezien van de zorg die in een ziekenhuis wordt geboden?
Ja. Ik ben van mening dat zorgorganisaties continu in gesprek zouden moeten zijn met hun omgeving om ervoor te zorgen dat goede bereikbare en betaalbare zorg voor de regio behouden blijft. Daar dring ik ook altijd op aan als ik met partijen in gesprek ben.
Op welke wijze kan de Treant Zorggroep samen met de betrokken gemeenten, huisartsen en de zorgverzekeraar gezamenlijk een visie op de zorg in deze regio maken, omdat bij toenemende vergrijzing in dit gebied juist een optimale afstemming moet zijn tussen zorg in de buurt en ziekenhuiszorg?
Treant Zorggroep heeft aangegeven in 2015 een meerjarenbeleidsplan opgesteld te hebben in nauw overleg met stakeholders, waaronder gemeenten, zorgverzekeraars en huisartsen, waarin deze uitgangspunten benoemd worden. De verdere uitwerking van dit beleid in de keuze van welke zorg waar gegeven wordt, is in ontwikkeling. Daarvoor is Treant Zorggroep nu in gesprek met verschillende partijen om die regiovisie te maken. Ook de grootste zorgverzekeraar in de regio (Zilveren Kruis) heeft aangegeven de komende maanden een proces voor ogen te hebben waarbij samen met alle stakeholders wordt gekomen tot een duurzame inrichting van de zorg in de regio. Waarbij de blik breder dient te zijn dan alleen ziekenhuiszorg (naast drie ziekenhuislocaties heeft Treant Zorggroep overigens ook 17 woon- en zorglocaties). Relevante onderwerpen daarbij zijn bijvoorbeeld:
Welke vertegenwoordigers van het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ ketenpartners) zitten in de werkgroep die medio 2016 is ingesteld en die opdracht heeft gekregen om de onderliggende problematiek met betrekking tot de drukte in de acute zorgketen in Noord Nederland in kaart te brengen, te duiden en indien noodzakelijk een plan van aanpak te maken ter verbetering?3
Aan deze werkgroep nemen vertegenwoordigers deel van ziekenhuizen, regionale ambulancevoorzieningen (inclusief de meldkamer Noord Nederland), huisartsen, GGD/GHOR, verloskundigen, Zorgbelang en zorgverzekeraars. Het Acute Zorg Netwerk Noord Nederland heeft mij laten weten dat de komende periode de werkgroep zal worden aangevuld met vertegenwoordigers uit de sector verpleging, verzorging en thuiszorg.
Heeft bovengenoemde werkgroep de onderliggende problematiek inmiddels in kaart gebracht? Zo ja, wat waren de conclusies en aanbevelingen? Zo nee, wanneer wordt dit verwacht?
Het Acute Zorg Netwerk Noord Nederland heeft laten weten dat de ROAZ werkgroep Aanpak Acute Zorg volop actief is bij het in kaart brengen van de Acute Keten voor Kwetsbare Ouderen. De conclusies en aanbevelingen worden voor de zomer verwacht.
Zoals de Minister van VWS u per brief van 22 december jongstleden heeft aangegeven (Kamerstuk 29 247, nr. 226) zal het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) de Minister in mei 2017 informeren over de voortgang in de aanpak van de drukte op de SEH en in het bijzonder de acute zorg voor kwetsbare ouderen in de verschillende regio’s.
Het op de website van de Stichting IbK geplaatste memo met een reactie van de minister op aangenomen amendementen en moties bij het wetsvoorstel kwaliteitsborging voor het bouwen |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Wordt in het op de website geplaatste memo van 14 maart 2017 uw opvatting weergegeven over de aangenomen amendementen en moties bij de behandeling van het wetsvoorstel kwaliteitsborging voor het bouwen? Zo ja, waarom is het memo dan binnen een dag weer van de website gehaald? Zo nee, hoe kon het gebeuren dat dit memo met kennelijk ambtelijke opvattingen op de website van het Instituut voor Bouwkwaliteit (stichting IbK) werd geplaatst?
Het memo betreft een intern en niet afgestemd ambtelijk stuk van mijn departement dat per abuis op de website van het Instituut voor Bouwkwaliteit is geplaatst. Zodra dit bekend werd is het memo verwijderd.
Bent u van mening dat dit memo, met name waar het de inleiding en de toelichtingen betreft, gelezen kan worden als het afdingen op door de Kamer aangenomen amendementen en moties? Zo ja, is dit minachting van de Kamer? Zo nee, hoe verklaart u dan de principiële interpretatieverschillen tussen de toelichtingen van de indieners en de tekst van de toelichtingen in het memo?
Aanleiding voor het opstellen van het interne memo is de onduidelijkheid die bij veel marktpartijen is ontstaan naar aanleiding van door uw Kamer aangenomen amendementen en moties en de bijbehorende toelichtingen. Afhankelijk van hun belangen geven diverse marktpartijen ieder hun eigen uitleg aan de amendementen en moties, wat leidt tot onduidelijkheid. Mijn ambtenaren worden door marktpartijen op deze onduidelijkheid aangesproken en daarom was een memo in voorbereiding om een eenduidige reactie te kunnen geven op te verwachten vragen. Zoals echter aangegeven betreft het een intern ambtelijk stuk. Tijdens het debat met uw Kamer heb ik aangegeven hoe ik de amendementen en moties uitleg. Hetgeen daarover met uw Kamer is gewisseld is voor mij uitgangspunt bij de nadere uitwerking en invulling van de betreffende amendementen en moties. Ik doe hiermee volledig recht aan de ingediende amendementen en moties en aan het debat zoals gevoerd in en met uw Kamer.
Bent u van mening dat de strekking van de toelichtingen in het memo opvallende gelijkenis vertoont met recente (maar ook oudere) publicaties van het Instituut voor Bouwkwaliteit en daaraan gelieerde personen en adviesbureaus? Zo ja, bent u dan van mening dat dit de schijn van belangenverstrengeling oproept? Wat gaat u daar dan aan doen? Zo nee, hoe verklaart u dan de grote mate van overeenstemming tussen het memo en de door de bouwadvieswereld geformuleerde standpunten?
Het gepubliceerde memo betrof een intern en niet afgestemd ambtelijk stuk van mijn departement waarin een nadere uitleg is gegeven over de inhoud en doorwerking van de amendementen en moties in samenhang met hetgeen daarover tijdens het plenaire debat met Uw Kamer is besproken. Het IBK heeft geen inhoudelijke bemoeienis met dit memo gehad en is op geen enkele manier verantwoordelijk voor de inhoud van het memo.
Bent u van mening dat de aangenomen amendementen en moties de bedoeling hebben om de invloed van de bouwadvieswereld te matigen, de kosten van kwaliteitsborging te beheersen, de rol van de overheid met betrekking tot handhaving van de publieke regelgeving te verduidelijken en meer recht te doen aan de belangen van opdrachtgevers en gebruikers van bouwwerken? Zo ja, waarom is daar in het memo dan toch op afgedongen? Hoe gaat u de aangenomen moties en amendementen uitvoeren, zoals ze bedoeld zijn?
Ik zal de aangenomen amendementen en moties uitvoeren conform de inhoudelijke formuleringen en hetgeen daarover tijdens het plenair debat met uw Kamer is besproken. De beoogde beheersing van de kosten van het stelsel sluit aan bij mijn eigen doelstelling van een betaalbaar stelsel, evenals meer recht doen aan de belangen van opdrachtgevers en gebruikers van bouwwerken en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen marktpartijen en bevoegd gezag.
Bent u van mening dat gemeenten ook onder de nieuwe wet zelf gaan over de wijze waarop zij uitvoering geven aan de handhaving van publieke regels met betrekking tot bouwkwaliteit, veiligheid, energiezuinigheid, duurzaamheid, bruikbaarheid en toegankelijkheid? Zo nee, welke beperkingen wilt u gemeenten dan opleggen en hoe verhouden deze zich tot hun verantwoordelijkheid om onverantwoorde risico's te voorkomen en er op toe te zien dat de wet wordt nageleefd?
Doelstelling van het wetsvoorstel is om te komen tot een heldere verantwoordelijkheidsverdeling voor de bouwkwaliteit. De aannemer is tijdens de bouw en na het gereedkomen van het bouwwerk verantwoordelijk voor de bouwkwaliteit, de kwaliteitsborger ziet toe tijdens de bouw en beoordeelt of het gereedgekomen bouwwerk voldoet aan de bouwtechnische voorschriften van het Bouwbesluit 2012. De gemeente draagt zo nodig zorg voor de handhaving, wanneer er signalen zijn, bijvoorbeeld van een kwaliteitsborger of een derde, dat er in strijd met het Bouwbesluit 2012 wordt gebouwd. Dit houdt in dat voor de bouwkwaliteit niet de gemeenten maar private partijen verantwoordelijk zijn. De gemeenten bepalen zelf de wijze waarop zij invulling geven aan hun handhavingstaak. Zij kunnen, naast de informatie die zij al van de kwaliteitsborger ontvangen, ten behoeve van hun handhavende taak informatie opvragen. Uit oogpunt van een heldere verdeling van verantwoordelijkheden heb ik er in mijn reactie op de betreffende amendementen op gewezen dat de informatieverschaffing aan gemeenten slechts tot doel heeft te beoordelen of tot handhaving dient te worden besloten. Zij nemen hiermee de rol van de kwaliteitsborger, om zich een inhoudelijk oordeel te vormen over het voldoen van een bouwwerk aan de bouwregelgeving, niet over.
Een eigen inhoudelijk oordeel van de gemeente zou, naast hetgeen de kwaliteitsborger reeds uitvoert, leiden tot dubbele taken en verantwoordelijkheden en daarmee tot grote onduidelijkheid en dubbele kosten. Onduidelijke verantwoordelijkheden zijn juist een tekortkoming van het huidige stelsel die ik met het nieuwe stelsel beoog te verbeteren. Daarnaast zou een inhoudelijk oordeel van de gemeente en bijvoorbeeld het geven of juist nalaten van het geven van aanwijzingen op basis van dit oordeel leiden tot (mede-)verantwoordelijkheid voor eventuele gevolgen van dit handelen. Gemeenten hebben in overleg steeds aangegeven een dergelijke (mede-)verantwoordelijkheid onwenselijk te vinden.
Ik merk voor de volledigheid op, dat de vergunninghouder het feitelijk in gebruik nemen van het bouwwerk ten minste tien werkdagen van tevoren dient te melden bij de gemeente en dat hij daarbij een dossier dient te overleggen. Indien bij die melding gegevens ontbreken, kan de gemeente besluiten dat het bouwwerk niet in gebruik mag worden genomen.
Bent u van mening dat de aangenomen motie over het buiten beoordeling van kwaliteitsborgers houden van erkende technische toepassingen tot doel heeft de kosten van kwaliteitsborging te beperken en de standaardisering in de bouw te stimuleren? Bent u van mening dat die erkende toepassingen ook betrekking hebben op het aanbrengen van de toepassing in het bouwwerk en dat daarmee het rapport van Ligthart advies over erkende toepassingen in twijfel moet wordt getrokken? Zo ja, hoe gaat u de motie uitvoeren en de kosten van kwaliteitsborging terugdringen en waarom wordt in de toelichting in de memo dan toch betoogd dat kwaliteitsborgers een oordeel moeten geven?
Volgens de toelichting bij de motie is het doel ervan om te bevorderen dat gerealiseerde bouwwerken ten minste voldoen aan de wettelijke prestatie-eisen. Tweede doel dat wordt genoemd is om risico’s en kosten van het stelsel te beperken. Deze doelen sluiten aan bij de doelstellingen van het wetsvoorstel. De motie verzoekt een stelsel te bevorderen, waarbij erkende kwaliteitsverklaringen en erkende technische oplossingen marginaal worden getoetst. Mijn ambtsvoorganger heeft vorig jaar in antwoord op vragen van uw Kamer aangegeven, dat de gerealiseerde kwaliteit van een bouwwerk wordt bepaald door een drietal factoren, te weten persoon (kennis en ervaring), product (kwaliteit) en proces (toepassing van het product).1 Een erkende technische oplossing richt zich alleen op het product, waardoor het als zelfstandig instrument onvoldoende waarborgen biedt voor een kwaliteitsborger om zijn conformiteitsverklaring op te kunnen baseren. Dit sluit goed aan bij de bevindingen van het rapport van Ligthart-advies.2 Marginale toetsing kan om deze redenen inhouden, dat een kwaliteitsborger zonder de verklaring of oplossing zelf te beoordelen, zich een oordeel vormt of de wijze van uitvoering overeen komt met hetgeen hierover in de verklaring of oplossing is vastgelegd. Ik vind van groot belang, dat hierdoor wordt voorkomen dat het beoogde stelsel slechts op papier, maar niet in de praktijk voldoet. Dienovereenkomstig zal ik de betreffende motie uitvoeren.
Bent u bekend met de preambule van het Expertisecentrum Regelgeving Bouw (ERB) over het rapport van Ligthart advies, dat is gemaakt nadat het rapport al wereldkundig was gemaakt zonder hoor en wederhoor? Zo ja, waarom is deze niet doorgeleid naar de Kamer? Zo nee, kunt u verklaren waarom de Kamer daarvan door ERB op de hoogte is gesteld?
Het Expertisecentrum Regelgeving Bouw is een commercieel adviesbureau dat eigen opvattingen heeft over bouwregelgeving en de wijze waarop de bouwkwaliteit zou moeten worden geborgd. Mijn ambtenaren hebben bij de totstandkoming van het wetsvoorstel overleg gevoerd met alle betrokken partijen, inclusief het ERB. Ook over het onderwerp erkende technische oplossingen en ook het rapport van Ligthart Advies is meerdere keren met het ERB contact geweest. Er is dus met het ERB overleg geweest, zowel in algemene zin, als over de vraag hoe moet worden omgegaan met erkende technische oplossingen. Het ERB heeft veelvuldig contact met relevante partijen. Het is aan het ERB zelf om haar meningen en opvattingen onder de aandacht van partijen te brengen.
Bent u bereid om de aangenomen moties over de kwaliteitsborging voor het verbouwen en restaureren van rijksmonumenten (Kamerstuk 34 453, nr. 20) en over kijken naar monumentale waarde bij het onder de wet brengen van rijksmonumenten (Kamerstuk 34 453, nr. 23) uit te voeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan uw toelichting tijdens het plenair debat en het gestelde in het memo dan zo wordt gelezen dat de door u aangekondigde voortzetting van het overleg met monumentengemeenten uitsluitend betrekking zal hebben op het al dan niet ook uitsluiten van gemeentelijke monumenten in de eerste stap van de invoering van de wet Kwaliteitsborging voor het bouwen?
Ja. In overleg met betrokken partijen heb ik inmiddels geconstateerd, dat bij de beoordeling van vergunningaanvragen voor het bouwen voor de verschillende categorieën beschermde monumenten (gemeentelijke, provinciale en rijksmonumenten) sprake is van een en dezelfde wijze van toetsing. Het is om die reden voor een effectieve uitvoering van het erfgoedbeleid door de gemeenten wenselijk dat uitvoering van de aangenomen moties met zich meebrengt dat niet alleen rijksmonumenten op een later moment binnen het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen komen te vallen, maar alle beschermde monumenten.
Bent u van mening dat in de publicaties van onder andere het Instituut van Bouwkwaliteit een onjuist beeld wordt geschetst van de strekking van de aangenomen amendementen en moties? Vindt u het verantwoord dat op basis van deze documenten de implementatie van het nieuwe stelsel van kwaliteitsborging wordt ondersteund door dit instituut? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, welke stappen denkt u te zetten om er voor te zorgen dat de voorlichting over het nieuwe stelsel in overeenstemming wordt gebracht met wat de Kamer heeft besloten?
Zoals aangegeven ben ik voornemens de amendementen en moties uit te voeren, zoals ik deze met uw Kamer hebt besproken. Het Instituut voor Bouwkwaliteit is een onafhankelijke stichting en is opgericht als kwartiermaker voor de beoogde toelatingsorganisatie en in die hoedanigheid betrokken bij het beoogde stelsel voor kwaliteitsborging in de bouw. Ik ben zonder meer tevreden over de wijze waarop het Instituut voor Bouwkwaliteit zowel marktpartijen als het ministerie ondersteunt bij de voorbereiding van de invoering van het wetsvoorstel kwaliteitsborging voor het bouwen. Uit contacten met marktpartijen is mij duidelijk dat deze tevredenheid breed in de sector wordt gedeeld.
Bent u bereid om het betreffende memo terug te nemen en de strekking van de aangenomen amendementen en moties, inclusief de daaraan ten grondslag liggende toelichtingen en de door u in het debat gegeven reactie daarop, onvoorwaardelijk als uitgangspunt te nemen voor de verdere parlementaire behandeling en de uiteindelijke invoering van de wet Kwaliteitsborging voor het bouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uitgangspunt zijn de aangenomen amendementen en moties, de toelichtingen daarop en hetgeen ik hierover tijdens het debat met uw Kamer als interpretatie heb verwoord, voor zover niet weersproken. Ik heb u met deze beantwoording nader toegelicht hoe ik dienovereenkomstig aan de amendementen en moties uitvoering zal geven.
De luxe reizen van ambtenaren die miljoenen euro’s kosten |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Ambtenaren vliegen massaal business class, luxere reizen kosten miljoenen extra»?1
Ik heb hier kennis van genomen.
Is het waar dat veel ambtenaren van het Rijk business class vliegen op hun dienstreis in plaats van de reguliere economy class?
In de reisregeling is een urennorm opgenomen (zie de vraag hieronder). Wanneer een vliegreis 6 uur of langer duurt mag een ambtenaar business class vliegen. Dit is echter geen verplichting. Hoe vaak hiervan in 2017 gebruik is gemaakt is niet bekend.
Op basis van welke regeling vliegen deze ambtenaren business class tijdens een dienstreis?
Met ingang van 1 januari 2017 is het reisbeleid rijksbreed geharmoniseerd. Dit heeft geresulteerd in een wijziging van de Reisregeling buitenland. Hiermee wordt de ambtenaar in staat gesteld zowel na aankomst op de plaats van bestemming als na terugkomst in zijn woonplaats – en zo nodig tijdens de heen- en terugreis – zijn/haar werkzaamheden optimaal te verrichten en daarbij fit te zijn en te blijven. Korter durende reizen en reizen in het kader van een opleiding zijn altijd op basis van economy class.
Vanaf welke schaal / functie mogen ambtenaren business class vliegen tijdens een dienstreis?
In principe geldt de genoemde urennorm van 6 uur of meer voor alle ambtenaren die een dienstreis moeten maken ongeacht de functie of schaal. Er kan sprake zijn van een uitzondering vanwege bijvoorbeeld medische redenen.
Hoe past deze nieuwe regeling, die het mogelijk maakt dat veel ambtenaren business class vliegen tijdens hun dienstreis, in het kabinetsbeleid van «een sobere overheid»?2
Het uitgangspunt blijft dat de reizende ambtenaar in staat wordt gesteld om zijn werkzaamheden zowel na aankomst op de plaats van bestemming als na terugkomst optimaal te verrichten, en daarbij fit te zijn én te blijven. Tegelijkertijd zorgt het uniforme reisbeleid voor een kostenbewust, duurzaam en administratief eenvoudig beleid. Daarmee wil het Rijk werken als één concern, in binnen- én buitenland.
Kunt u in een tabel overzichtelijk aangeven hoeveel in de jaren 2012–2016 in totaal, per jaar, is uitgegeven aan dienstreizen voor ambtenaren van het Rijk?
De vraag wordt zo gelezen dat wordt gedoeld op buitenlandse dienstreizen. Helaas is het gevraagde overzicht maar gedeeltelijk te geven. De gegevens kunnen niet uit één bron worden betrokken, en zijn bij de verschillende departementen vaak niet apart en/of op verschillende wijzen geadministreerd. Hieronder vindt u een overzicht van wat over de gevraagde jaren met behulp van de administratie van de centrale reisagent wel kon worden gevonden, met de beperkingen van die cijfers daarbij aangegeven:
Kunt u aangeven hoeveel het business class vliegen door ambtenaren van het Rijks tijdens een dienstreis meer kost dan economy class vliegen?
Nee, prijzen verschillen per dienstreis en maatschappij.
Het tarief van tickets fluctueert dagelijks en er zijn diverse elementen die de prijs beïnvloeden, zoals het al of niet maken van een tussenstop of het gebruik maken van flexibele tickets.
Hoe wordt omgegaan met verzoeken van ambtenaren om economy class te vliegen? Is het aanvraagsysteem zo ingericht dat dit geen extra moeite oplevert ten opzichte van vliegen in business class? Zo nee, waarom niet?
Een ambtenaar kan in afwijking van het beleid kiezen voor economy class. De keuze is met één handeling te maken en kost geen extra moeite.
Kunt u aangeven hoe het beleid in Nederland ten aanzien van dienstreizen zich verhoudt tot het beleid hiertoe in de ons omringende landen? Valt er nog iets te leren van het beleid van de ons omringende landen?
Een vergelijking met de omringende landen is niet gemaakt en er is ook geen voornemen dat te doen. Het is de bedoeling dat het beleid is toegesneden op het zo goed mogelijk realiseren van de doelen zoals geschreven in het antwoord op vraag 5. Een vergelijking met buitenlands beleid is vanuit dat oogpunt minder van belang.
Het bericht ‘Wapenhandelaar vrijuit na bedreiging burgemeester Gilze en Rijen’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wapenhandelaar vrijuit na bedreiging burgemeester Gilze en Rijen»?1
Ja
Wat zijn de overwegingen van het openbaar ministerie (OM) geweest om de vervolging tegen deze bedreiger van een burgemeester, gemeenteambtenaar en politieagent te staken?
Het openbaar ministerie (OM) neemt bedreigingen, zeker tegen personen met een publieke taak, hoog op. Normaal gesproken zou de zaak dan ook zonder meer meteen tot een vervolging hebben geleid.
De desbetreffende persoon wordt verdacht van een in 2015 gepleegde bedreiging van de burgemeester van de gemeente Gilze en Rijen en twee ambtenaren. De advocaat van deze persoon heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant in november 2016 op grond van artikel 36 Wetboek van Strafvordering verzocht om de nog niet voortgezette zaak met betrekking tot de bedreiging te beëindigen, mede omdat de persoon in een andere en omvangrijkere zaak ook diende voor te komen. Inmiddels is de persoon in maart 2017 voor die zaak veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar en 7 maanden wegens grootschalige wapenhandel. De persoon is in januari 2017 ook reeds veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar en 3 maanden wegens het wegmaken van een lijk en het bezit van een vuurwapen met munitie en een geluiddemper.
In het licht van de recente veroordeling door de rechtbank Zeeland-West-Brabant en de toentertijd te verwachten veroordeling in Amsterdam (de eis was reeds uitgesproken), heeft de officier van justitie zich uiteindelijk niet verzet tegen het verzoek van de advocaat van de persoon om de zaak te beëindigen. De verwachting van het OM was dat de persoon, gelet op artikel 63 Wetboek van Strafrecht (dat ertoe verplicht om bij de strafoplegging rekening te houden met tussentijdse veroordelingen) en de rechtspraktijk, niet nog een noemenswaardige straf zou krijgen voor de bedreigingen.
De rechtbank heeft evenwel het verzoek tot beëindiging van de zaak op 4 april 2017 niet-ontvankelijk verklaard wegens een procedurele reden. De rechtbank heeft hierbij nog overwogen dat indien het verzoek wel ontvankelijk zou zijn geweest, het verzoek gelet op de belangen van de rechtstreeks belanghebbenden zou zijn afgewezen. Dit betekent dat het OM de strafrechtelijke vervolging ter zake de bedreigingen nog kan voortzetten. In het licht van deze uitspraak heeft het OM alsnog besloten betrokkene te vervolgen voor de bedreiging. De zaak zal zo spoedig mogelijk op zitting worden aangebracht.
Zoals uit het vorenstaande blijkt was er overigens geen sprake van een sepotbeslissing, maar van een verzoek aan de rechtbank om de zaak te beëindigen.
Wat is de juridische grond voor de genoemde argumentatie door het OM dat een succesvolle vervolging niet meer mogelijk is vanwege twee andere veroordelingen voor de betrokkene? Hoe beoordeelt u deze argumentatie? Kunt u zaken noemen waarin deze argumentatie eerder is aangevoerd door het OM teneinde een sepot te rechtvaardigen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de dader van deze bedreigingen er nu zonder vervolging vanaf komt? Welk signaal gaat hier volgens u vanuit ten aanzien van de bestrijding in Zuid-Nederland van de problematiek dat bestuurders met enige regelmaat te vrezen hebben voor intimidatie en bedreiging vanuit het criminele circuit?
Het OM neemt bedreigingen tegen personen met een publieke taak hoog op. Het OM heeft de burgemeester van Gilze en Rijen kort na de zitting bij de rechtbank laten weten dat de persoon vervolgd had kunnen worden, maar dat dit met het oog op het bepaalde in artikel 63 Wetboek van Strafrecht niet is gebeurd. Gelet op de recente uitspraak van de rechtbank zal de vervolging worden voortgezet en zal de zaak tegen de persoon zo spoedig mogelijk op zitting worden aangebracht.
Hoe is het mogelijk dat de burgemeester ter plekke in de rechtszaal verrast werd door het nieuws dat geen verdere vervolging wordt ingesteld? Waarom is door het OM niet adequaat en tijdig gecommuniceerd met de slachtoffers over deze beslissing? Deelt u de mening dat de slachtoffers in deze zaak daardoor niet de kans hebben gehad het OM op andere gedachten te brengen?
Door een miscommunicatie zijn de benadeelden niet tijdig en vooraf ingelicht over het standpunt van het OM. Daardoor werden zij tijdens de zitting onaangenaam verrast door het standpunt van het OM. Het OM betreurt deze gang van zaken en heeft hiervoor zijn excuses aangeboden.
Bent u bereid in overleg te treden met OM naar aanleiding van deze zaak, gelet op uw verantwoordelijkheid en toezeggingen om de actuele ondermijning en bedreiging van gezag in Zuid-Nederland effectief te bestrijden?2
Het OM heeft de aanpak van geweld tegen werknemers met een publieke taak en functionarissen in het openbaar bestuur tot prioriteit gesteld. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft geoordeeld dat de belangen van de rechtstreeks belanghebbenden in de onderhavige strafzaak op grove wijze zijn veronachtzaamd. Het OM heeft dan ook zijn excuses aangeboden voor deze gang van zaken en heeft aangegeven dat het bedreigingen tegen gezagsdragers hoog opneemt. Het OM is nu van oordeel dat een andere keuze had moeten worden gemaakt.
Aangezien geen sprake is van een beleidswijziging met betrekking tot de aanpak van geweld tegen werknemers met een publieke taak en functionarissen in het openbaar bestuur, maar van een (betreurenswaardig) incident, zie ik geen aanleiding in overleg te treden met het OM.
De betrokkenheid van staatsbank Fortis bij omkoping van Italiaanse politici |
|
Ronald van Raak |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Waarom heeft de genationaliseerde Fortisbank geen melding gemaakt van de ongebruikelijke transacties van gokbaas Francesco Corallo, die mogelijk hebben gediend tot het omkopen van politici in Italië?1
Op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) zijn instellingen die onder de reikwijdte van de Wwft vallen – waaronder Nederlandse banken – onder meer verplicht om cliëntenonderzoek te verrichten en om ongebruikelijke transacties te melden aan de Financiële inlichtingen eenheid (hierna: FIU-Nederland). Het cliëntenonderzoek (ook wel «customer due diligence» (CDD) genaamd) omvat de identificatie en verificatie van cliënten, een risicobeoordeling van cliënten en de monitoring van transacties.
De beoordeling of in een specifiek geval door een Wwft-instelling de juiste procedures zijn gevolgd met betrekking tot het cliëntenonderzoek en het onverwijld melden van ongebruikelijke transacties, is aan de toezichthouder die belast is met het toezicht op de betreffende instelling. In het geval van banken is dat De Nederlandsche Bank (DNB); ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 3. Het Bureau Financieel Toezicht (BFT) is belast met het Wwft-toezicht op accountants. Ook accountants vallen onder de werking van de Wwft en zijn derhalve verplicht om de bepalingen uit de Wwft na te leven.
Banken en overige Wwft-instellingen kennen op grond van de Wwft een geheimhoudingsplicht aangaande de meldingen die zij van ongebruikelijke transacties doen. Het staat banken, ongeacht of zij genationaliseerd zijn of niet, dan ook niet vrij mij – of een ander – te berichten over het al dan niet melden van ongebruikelijke transacties.
Welke wettelijke verplichtingen had Fortisbank in dit kader en hoe heeft de staatsbank hieraan voldaan? Bent u bereid te onderzoeken of hier de juiste procedures zijn gevolgd? Als dit het geval is, waarom heeft dit dan alsnog geleid tot verdachte betalingen? Als dit niet het geval is, wie moet dan verantwoordelijk worden gesteld voor dit falen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u nader ingaan op de rol die de toezichthouder De Nederlandsche Bank NV (DNB) speelt wanneer het gaat om dit soort van ongebruikelijke transacties? Kunt u uitsluiten dat het toezicht door DNB in dit geval tekort is geschoten?
De toezichthoudende rol van DNB in het kader van de Wwft houdt in dat DNB kijkt naar de opzet, het bestaan en de werking van maatregelen die instellingen getroffen hebben ter naleving van de Wwft. Met betrekking tot ongebruikelijke transacties beoordeelt DNB of een instelling processen en procedures heeft om op adequate wijze transacties te monitoren en, indien het ongebruikelijke karakter van een transactie is vastgesteld, deze onverwijld te melden aan de FIU-Nederland. Op basis van waarnemingen stelt DNB vast of de instelling de juiste maatregelen heeft getroffen en onverwijld ongebruikelijke transacties heeft gemeld. Daar waar DNB tekortkomingen in de transactiemonitoring van instellingen aantreft dan wel ongebruikelijke transacties die niet (tijdig) zijn gemeld, kan DNB handhavende maatregelen nemen. Daarbij licht DNB de FIU-Nederland in als DNB bij het toezicht feiten ontdekt die kunnen duiden op witwassen of financieren van terrorisme. DNB kan geen uitspraken doen over het toezicht op individuele banken. Het blijft de eigen verantwoordelijkheid van een instelling om alle ongebruikelijke transacties te melden.
Gelet op mijn systeemverantwoordelijkheid als Minister – waarbij geldt dat ik in principe geen informatie over individuele onder toezicht staande instellingen van DNB ontvang – is het voor mij niet mogelijk om vragen over het toezicht in dit specifieke geval te beantwoorden.
Welke taak had accountant KPMG in dit kader en heeft deze accountant naar uw opvatting voldoende aan deze taak voldaan? Zo ja, waarom heeft dit dan alsnog geleid tot verdachte betalingen? Zo nee, wie moet in dat geval verantwoordelijk worden gesteld voor dit falen?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht “Plasterk: laat links gecombineerde fractie vormen met Klaver als voorman” |
|
Joost Taverne (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe verhoudt uw pleidooi voor het aangaan van lijstencombinaties tussen PvdA, GroenLinks en SP bij de volgende gemeenteraadsverkiezingen zich met het door u te verdedigen wetsvoorstel tot wijziging van de Kieswet, waarin de mogelijkheid tot het aangaan van lijstencombinaties wordt afgeschaft?1
Het wetsvoorstel waarop vragensteller doelt2, beoogt afschaffing van de mogelijkheid tot het aangaan van lijstencombinaties. Partijen die een lijstencombinatie als bedoeld in de Kieswet aangaan, doen met zelfstandige lijsten mee aan de desbetreffende verkiezing. Alleen bij de berekening van de uitslag vormen de deelnemende lijsten één lijst. Daarmee vergroten zij de kans op een restzetel. In de Volkskrant heb ik geen pleidooi gehouden voor het aangaan van dergelijke lijstencombinaties. Wel heb ik bepleit dat linkse partijen overwegen waar mogelijk met één lijst mee te doen aan de gemeenteraadsverkiezingen in 2018.
Er is dus geen verband tussen voormeld wetsvoorstel en mijn pleidooi in de Volkskrant. Ik zal mij in de Eerste Kamer dan ook op gelijke wijze voor het wetsvoorstel inzetten als ik in de Tweede Kamer heb gedaan.
Wat betekent uw pleidooi voor uw inzet om het hiervoor bedoelde wetsvoorstel door de Eerste Kamer aangenomen te krijgen?
Zie antwoord vraag 1.
Het aftreden van de directeur van het Nederlands Forensisch Instituut |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft de directeur van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) zelf het besluit genomen terug te treden of is vanuit het ministerie druk uitgeoefend dit besluit te nemen?1 Hoe is dit besluit tot stand gekomen en wat was de betrokkenheid van het ministerie hierbij?
Op dit moment wordt, in opdracht van de algemeen directeur van het NFI en de voorzitter van de OR gezamenlijk, een onderzoek uitgevoerd naar de organisatie- en managementcultuur bij het NFI.
De tussentijdse resultaten hiervan zijn door de onderzoekers recent mondeling gepresenteerd, eerst aan de directieraad van het NFI, de ondernemingsraad, de secretaris-generaal en de directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving van mijn ministerie. Daarna is op 20 maart jl. dezelfde mondelinge stand van zaken gemeld aan de medewerkers. Er is geen schriftelijke rapportage met tussentijdse resultaten.
De algemeen directeur van het NFI heeft zelf besloten terug te treden om het NFI voluit de ruimte te geven voor de noodzakelijke vernieuwingsstappen. De secretaris-generaal en de directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving hebben de algemeen directeur van het NFI verzocht met vol mandaat aan te blijven tot het moment dat een opvolger gevonden is. De directeur NFI heeft hieraan gehoor gegeven. Wanneer het onderzoek is afgerond zal ik mij samen met het NFI beraden op de uitkomsten van het onderzoek en de eventuele gevolgen daarvan.
Welke rol heeft het lopende organisatie- en managementcultuuronderzoek hierbij gespeeld? Kunnen deze tussenresultaten ook aan de Kamer worden gestuurd?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de opmerking in het artikel in de Volkskrant dat de organisatie nog steeds niet op orde is en dat uit het onderzoek zou blijken dat de directie een dikke onvoldoende zou krijgen?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe groot zijn de problemen bij de afdeling inkoop? Is het waar dat er een tekort aan materialen dreigt?3 Hoe urgent is dit en hoe zijn deze problemen veroorzaakt?
In het afgelopen jaar heeft veel inkoop onrechtmatig plaatsgevonden (dat wil zeggen dat niet voldaan is aan de inkoopvoorschriften). Daarnaast is het met enige regelmaat passen en meten om tijdig materialen beschikbaar te hebben. Diverse maatregelen, waaronder versterking van het Inkoopteam, het doorvoeren en communiceren van NFI-brede procesveranderingen en (her)prioritering in de inkoop zijn erop gericht te voorkomen dat de productie stokt vanwege gebrek aan materialen, onrechtmatigheid tegen te gaan en om ervoor te zorgen dat de problemen bij de inkoop structureel worden opgelost.
Hoe beoordeelt u op dit moment de algehele situatie bij het NFI?
Zie antwoord vraag 1.
Zullen de problemen bij het NFI zijn opgelost door het vertrek van de algemeen directeur? Zo nee, welke aanvullende maatregelen gaat u nemen om er voor te zorgen dat de medewerkers weer voldoende in staat worden gesteld hun belangrijke werk te kunnen blijven doen?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht “Boeterente aan banden” |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Boeterente aan banden»?1
Ja.
Uit het artikel blijkt dat er nog altijd hypotheekaanbieders zijn die te hoge kosten in rekening brengen bij het oversluiten van de hypotheek naar een lagere rente; kunt u dit bevestigen? Zo ja, om welke hypotheekaanbieders gaat het?
Op 14 juli 2016 is de Mortgage Credit Directive (MCD) geïmplementeerd in Nederlandse wetgeving. Hierin zijn regels geïntroduceerd over de kosten bij vervroegde aflossing op een hypotheek. Zo is onder andere bepaald dat kredietaanbieders voor vervroegde aflossing van het hypothecair krediet geen vergoeding mogen vragen die hoger is dan het financiële nadeel dat de aanbieder hierdoor lijdt. Deze regels zijn vastgelegd in het Besluit Gedragstoezicht Financiële Ondernemingen (BGfo) en het Burgerlijk Wetboek (BW).
De nieuwe regels zijn sinds 14 juli 2016 bij de kredietaanbieders bekend. Hoe het financiële nadeel moet worden gedefinieerd en welke kosten als financieel nadeel mogen worden aangemerkt, wordt echter niet in de Europese richtlijn toegelicht. Hier is dus ruimte voor interpretatie. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft vervolgens middels een leidraad op 20 maart jl. richting gegeven aan de wijze waarop het financieel nadeel bij vervroegde aflossing op adequate wijze door de kredietverstrekkers kan worden berekend.
Nu de AFM deze duidelijkheid heeft gegeven, zijn kredietaanbieders begonnen met het aanpassen van hun interne systemen, voor zover deze nog niet in lijn waren met de uitgangspunten van de AFM. In aanvulling hierop hebben de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en het Verbond van Verzekeraars namens hun leden toegezegd alle klanten te zullen compenseren die sinds de inwerkingtreding van deze regels en op grond van de leidraad een te hoge vergoeding hebben betaald.
Nadat aanbieders hun interne systemen waar nodig hebben aangepast, zal de vergoeding op de juiste wijze worden berekend. Ik ga er dan ook vanuit dat er dan geen marktpartijen meer zijn die bij klanten meer in rekening brengen dan het financiële nadeel bij de berekening van de vergoeding bij vervroegd aflossen.
De AFM gaat in de tweede helft van dit jaar onderzoek doen naar de naleving van de regels over de kosten bij vervroegde aflossing en treedt handhavend op als aanbieders de wet overtreden.
Welke sancties kunnen hypotheekaanbieders die teveel boeterente in rekening hebben gebracht tegemoet zien?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat dit probleem al in september 2016 bekend was en dat er kennelijk daarna alsnog consumenten zijn gedupeerd?2 3
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre worden consumenten automatisch gecompenseerd door hun hypotheekverstrekker en wat moeten zij doen als dat niet gebeurt? Hoe worden consumenten bereikt die niet automatisch gecompenseerd worden, maar er niet van op de hoogte zijn dat zij zijn gedupeerd?
De NVB en het Verbond van Verzekeraars hebben namens hun leden toegezegd dat klanten die op of na 14 juli 2016 hun hypotheek (deels) vervroegd hebben afgelost en hiervoor een vergoeding hebben moeten betalen, mogelijk recht hebben op compensatie. De aanbieders zullen deze klanten proactief benaderen en compenseren. Ook klanten die niet weten dat ze mogelijk teveel hebben betaald, zullen worden benaderd door hun kredietverstrekker of adviseur.
Klopt het dat alleen teveel betaalde boeterente van na 14 juli 2016 wordt terugbetaald? Zo ja, wat vindt u hiervan? Deelt u de mening dat ook teveel betaalde boeterente van voor 14 juli 2016 vergoed moet worden? Hoe verhoudt het niet vergoeden van eerder teveel in rekening gebrachte boeterente zich tot de zorgplicht en normale, ethische omgangsvormen?
Vervroegde aflossingen van vóór 14 juli 2016 vallen niet onder reikwijdte van de implementatie van de MCD in het BGfo en het BW. Indien een consument van mening is dat er indertijd teveel vergoeding in rekening is gebracht, zal dit door het Kifid of de rechter moeten worden getoetst aan de hand van de hypotheekvoorwaarden, de gedragscode hypothecaire financieringen (GHF) en de toen geldende bepalingen uit het Bgfo en het Burgerlijk Wetboek (BW).
Het staat kredietaanbieders uiteraard vrij om gehoor te geven aan de oproep van onder andere Vereniging Eigen Huis en de Consumentenbond om ook klanten te compenseren die voor 14 juli 2016 extra hebben afgelost op hun hypotheek, maar ik kan de kredietaanbieders hier niet toe dwingen.
Wat gaan banken doen om te verzekeren dat er vanaf nu geen consumenten meer benadeeld worden door te hoge boeterente?
Zoals in antwoord op vraag 2 is aangegeven, hebben de NVB en het Verbond van Verzekeraars namens hun leden toegezegd de leidraad van de AFM te zullen volgen en klanten die sinds de inwerkingtreding van de implementatie van de MCD teveel hebben betaald, te compenseren.
De AFM zal in het vierde kwartaal een onderzoek starten naar de naleving van de leidraad door de sector. Indien kredietaanbieders zich niet aan de bepalingen uit het BGfo houden, dan kan de AFM maatregelen treffen.
Betaalde boeterentes zijn aftrekbaar; wat zijn de fiscale consequenties voor individuen en de overheid van het terugbetalen van teveel in rekening gebrachte boeterentes?
De betaalde vergoeding bij vervroegde aflossing is aftrekbaar als er sprake is van «drukkende kosten». Daarvan is ook sprake bij te veel in rekening gebrachte kosten bij vervroegde aflossing waarvoor aan het einde van het betreffende belastingjaar niet definitief vaststond dat deze zou worden terugbetaald.
Consumenten die op of na 14 juli 2016 (deels) vervroegd hebben afgelost, hebben mogelijk een te hoge vergoeding aan hun kredietverstrekker betaald. Consumenten die tussen 14 juli 2016 en 31 december 2016 een te hoge vergoeding hebben betaald, hebben ook in hun aangifte over 2016 een te hoge aftrekpost opgenomen voor de betaalde vergoeding. Als deze consumenten later dit jaar het aan hun kredietverstrekker het teveel betaalde bedrag terugkrijgen, zal dit ook in hun belastingaangifte moeten worden gecorrigeerd. In 2017 zal in de aangifte over 2016 zekerheid worden verkregen over de te veel betaal vergoeding. Dit bedrag zal worden gecorrigeerd door het in de aangifte over 2016 aan te merken als negatieve aftrekbare kosten eigen woning. De Belastingdienst zal in haar communicatie in 2017 extra aandacht besteden aan dit onderwerp.
Voor de te veel betaalde vergoeding in het jaar 2017 geldt dat reeds in 2017 zekerheid wordt verkregen over de terugbetaling. Bij in 2017 te veel betaalde vergoeding moet daarom reeds in de aangifte over het jaar 2017 rekening gehouden worden met de latere terugbetaling, waardoor in die aangifte alleen het terecht in rekening gebrachte vergoeding (betaalde vergoeding verminderd met de latere terugbetaling) wordt aangemerkt als drukkende kosten en aftrekbaar is.
Het bericht dat de politie aangiftes van huwelijkse gevangenschap niet in behandeling neemt |
|
Sadet Karabulut , Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Een Vandaag van zaterdag 18 maart jl. waarin een slachtoffer van polygamie tevergeefs aangifte tracht te doen van een strafbaar feit?1
Ja.
Wat is uw reactie op de weigering van de politie om de aangifte van polygamie in behandeling te nemen?
Het betreft hier een individuele zaak. Hiermee dient terughoudend te worden omgegaan, in het belang van het onderzoek en bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene. Ik kan u daarom slechts melden dat het strafrechtelijke onderzoek in deze zaak nog loopt.
Bent u bereid om contact op te nemen met de betreffende politieregio om te achterhalen welke motieven ten grondslag hebben gelegen aan de weigering van de aangifte?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om te inventariseren op welke schaal jaarlijks – succesvol en onsuccesvol – aangifte wordt gedaan van huwelijksdwang?
Om technische redenen is uit de huidige registratie niet te halen op welke schaal jaarlijks succesvol en onsuccesvol aangifte van huwelijksdwang wordt gedaan. Het betreffende artikel van het wetboek van Strafrecht stelt meer gedragingen strafbaar dan alleen huwelijksdwang. Daarnaast blijkt in de praktijk in dergelijke gevallen vaak sprake van een samenloop van gedragingen die op andere gronden strafbaar zijn. Denk aan bedreiging, mishandeling, of zelfs verkrachting. Om deze redenen is niet te achterhalen hoeveel aangiften van huwelijksdwang de politie heeft ontvangen.
Bent u bereid om te toetsen of er voldoende kennis en capaciteit aanwezig is binnen de politie- en justitiële organisatie om op deze problematiek correct te kunnen handhaven?
De afgelopen jaren is met name ingezet op het vergroten van kennis en expertise bij betrokken organisaties als politie en het Openbaar Ministerie. Het Landelijk Expertise Centrum Eer Gerelateerd Geweld (LEC EGG), onderdeel van de politie, heeft hier een belangrijke taak in. Zij werkt samen met de Politieacademie aan voorlichting, onderwijs(materiaal) en opleidingen ten behoeve van de politie en haar partners in de veiligheidszorg.
Ook het Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating (LKHA), ondergebracht bij Veilig Thuis Den Haag, stelt kennis- en expertise beschikbaar aan professionals, gemeenten, jeugdzorg en onderwijsinstellingen. Het LKHA adviseert en ondersteunt bij complexe casuïstiek. Het LKHA werkt onder andere samen met het LEC EGG, de politie, de Raad voor de Kinderbescherming, het Ministerie van Buitenlandse Zaken, IND, de vrouwenopvang en de Koninklijke Marechaussee.
Deelt u de mening dat slachtoffers van dwanghuwelijken beter moeten worden beschermd in hun strijd tegen buitenwettelijke religieuze tweede huwelijken? Zo ja, welke vervolgstappen gaat u hiertoe nemen?
Zoals uit voorgaande antwoorden moge blijken, wordt dit onderwerp serieus genomen. Expertise is beschikbaar en de betrokken instanties worden met raad en daad terzijde gestaan. Hoewel op dit onderwerp, net als bij vele andere onderwerpen, er altijd ruimte is voor maatregelen om nog effectiever op te treden, zie ik op dit moment geen concrete aanleiding om tot aanvullende, extra maatregelen te komen.
Welke resultaten zijn er geboekt sinds huwelijkse gevangenschap politiek breed is veroordeeld en toenmalig Minister van Justitie Hirsch Ballin in 2008 al heeft opgeroepen om hiervan aangifte te doen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om de kwestie van huwelijkse gevangenschap aan te kaarten in overleggen met religieuze organisaties?
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal bij relevante partijen waaronder religieuze organisaties de geldende wet- en regelgeving omtrent het huwelijk en de ontbinding daarvan onder de aandacht brengen.
Het bericht dat onethische verdienmodellen van de farmaceutische industrie de prijzen voor geneesmiddelen opdrijven |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) dat onethische verdienmodellen van de farmaceutische industrie de prijzen voor geneesmiddelen opdrijven?1
Grote prijsverhogingen van geneesmiddelen veroorzaken logischerwijs onrust onder patiënten en apothekers. Niet de grootste nood van patiënten of een duurzame innovatie, maar de hoogst mogelijke winst lijkt in dit soort situaties leidend bij fabrikanten.
Essential Pharmaceuticals heeft in het afgelopen jaar de afzet van vier geneesmiddelen (Camcolit, Norgalax, Calcitonine en Slow K) overgenomen van verschillende farmaceutische bedrijven en de prijzen ervan fors verhoogd. Voor het vergoeden van geneesmiddelen bestaat het Geneesmiddelvergoedingssysteem (GVS). Onderling vervangbare geneesmiddelen zijn geclusterd en krijgen een vergoedingslimiet. Indien het geneesmiddel hoger geprijsd is dan de limiet is het verschil een bijbetaling voor de patiënt. Omdat Essential Pharmaceuticals de prijzen van de geneesmiddelen tot boven de limiet heeft verhoogd, is in deze gevallen bijbetaling van de patiënt onontkoombaar tenzij er wordt overgestapt naar een ander middel. Deze bijbetaling is geheel aan de prijsstelling door de fabrikant te wijten.
Hoewel het verhogen van prijzen niet in strijd met huidige wet- en regelgeving is, acht ik het zeer onwenselijk indien deze verhogingen puur uit winstoogmerk worden doorgevoerd. Er is daarom door medewerkers van VWS gesproken met Essential Pharmaceuticals en verzocht om inzicht te geven in de kostenopbouw. Tevens is de fabrikant opgeroepen de prijs voor de betreffende vier geneesmiddelen te verlagen. Essential Pharmaceuticals heeft aangegeven niet bereid te zijn om de prijzen te verlagen, noch transparant te zijn over de kostenopbouw. Ik kan deze transparantie niet afdwingen, maar het is zeer te betreuren dat Essential Pharmaceuticals tot op heden geen onderbouwing geeft van de prijsverhoging, als verantwoording tegenover de patiënten die hier financieel op achteruitgaan. Op Europees niveau heeft de Minister aandacht gevraagd voor de hoogte van geneesmiddelenprijzen, transparantie en alternatieve businessmodellen.
Bent u ook van mening dat Essential Pharmaceuticals onethisch handelt door oude, slecht lopende licenties op te kopen om de prijs vervolgens te verveelvoudigen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zegt u tegen apothekers die aan de balie oog in oog staan met patiënten die vanwege de exorbitante prijsstijging hun geneesmiddel niet langer kunnen betalen? Kunt u het hen uitleggen waarom dit binnen het huidige geneesmiddelenbeleid mogelijk is?
Hoewel ik bijzonder goed begrijp dat het voor apothekers moeilijk is om patiënten over deze ontstane situatie te informeren, zie ik geen mogelijkheden om de ontstane bijbetalingen te veranderen. Ik betreur het dat patiënten in de nieuwe situatie moeten bijbetalen of zelfs zorg gaan mijden. Zoals in vraag 1 en 2 beantwoord, mogen bedrijven zelf hun prijs stellen mits wordt voldaan aan huidige wet- en regelgeving.
Ik heb de mogelijkheid tot het stellen van maximumprijzen voor geneesmiddelen op basis van de WGP. Voor Camcolit is per 1 april 2017 een maximumprijs gesteld. Deze prijs is hoger dan de GVS-limiet.
Voor Norgalax, Slow K en Calcitonine is het nu nog niet mogelijk een WGP-prijs vast te stellen. Dit komt doordat in ons omringende landen het geneesmiddel niet of alleen in een andere farmaceutische vorm beschikbaar is (b.v. capsule of drank). Zodra in minimaal twee van de ons omringende landen deze geneesmiddelen in dezelfde farmaceutische vorm op de markt worden gebracht kan de maximumprijs alsnog worden vastgesteld, op z’n vroegst bij de volgende herijking in oktober 2017.
Er is contact gezocht met Essential Pharmaceuticals en een beroep gedaan op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Dit heeft helaas niet tot lagere prijzen geresulteerd noch tot inzicht in de kostenopbouw van deze geneesmiddelen.
Vindt u het acceptabel dat de handelwijze van Essential Pharmaceuticals leidt tot bijbetalingen voor patiënten of zelfs tot het mijden van zorg vanwege de oplopende kosten? Zo nee, bent u bereid in te grijpen?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er goede alternatieve geneesmiddelen beschikbaar voor Camcolit (4 keer zo duur), Slow K (7 keer zo duur) en Calcitonine (7 keer zo duur) die niet leiden tot bijbetalingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Camcolit 400mg (Lithium) is in het GVS geclusterd met Priadel en Lithiumcarbonaat. De Beroeps- en brancheorganisatie voor apothekers (KNMP) geeft aan dat Priadel 400mg een vergelijkbaar geneesmiddel is, en bovendien betalingsvrij. Voor lithiumcarbonaat geldt bijbetaling die lager is dan Camcolit.
De KNMP geeft echter ook aan dat overstappen naar een ander middel voor deze patiëntengroep niet zonder risico is, omdat de dosering nauw luistert.
Voor Slow K is een drank beschikbaar wat een apothekersbereiding is en niet onder het GVS valt. Deze drank wordt door de zorgverzekeraars vergoed. Voor Calcitonine is er geen alternatief beschikbaar.
Gaat de overstap van de betreffende geneesmiddelen van Essential Pharmaceuticals gepaard met extra (maatschappelijke) kosten of bijwerkingen zoals we dat eerder bijvoorbeeld bij het schildkliermedicijn Thyrax zagen? Bent u bereid deze kosten op de fabrikant te verhalen?
Ik heb op dit moment geen inzicht in extra kosten of bijwerkingen doordat patiënten moeten switchen van geneesmiddel. Ik kan me voorstellen dat het switchen van geneesmiddel extra labonderzoek vereist (Camcolit) en dat patiënten meer geld gaan betalen via het eigen risico en eigen bijdragen.
Alhoewel dit zeer ongewenst is, overschrijdt de fabrikant geen wet- en regelgeving en daarom is het voor mij niet mogelijk om kosten te verhalen op de fabrikant.
Doet Essential Pharmaceuticals überhaupt aan de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen of is hun bedrijfsmodel gebaseerd op het op deze wijze winst maken over de ruggen van patiënten en de premiebetaler? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben niet op de hoogte van het bedrijfsmodel van Essential Pharmaceuticals en hun achterliggende motieven.
Wat is uw appreciatie van de handelwijze van Norgine, Novartis en Sandoz die hun licenties van de betreffende middelen eerst hebben verkocht aan Essential Pharmaceuticals om zichzelf vervolgens terug te trekken zodat alleen het dure middel nog beschikbaar is?
Het staat farmaceutische bedrijven vrij om licenties te kopen en verkopen als dit past bij hun bedrijfsvoering. Over het algemeen wordt bij de verkoop van een licentie ook de productie van het product door de oorspronkelijke fabrikant gestaakt. Ik heb begrepen dat bij twee van de vier geneesmiddelen door de oorspronkelijke fabrikant bij het CBG gemeld is dat intrekking van de handelsvergunning werd ingegeven door bedrijfseconomische redenen.
De Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen (VIG) heeft aangegeven in gesprek te gaan met haar leden, om ongewenste ontwikkelingen na het doorverkopen van medicijnen te voorkomen. Hoewel hierover naar verluidt nog geen afspraken zijn gemaakt, zijn de bovenstaande drie bedrijven wel lid van de VIG.
Welke andere mogelijkheden, behalve een beroep doen op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid, ziet u om het op deze wijze opdrijven van geneesmiddelenprijzen door de farmaceutische industrie te voorkomen?
Het systeem van vrije prijzen voor geneesmiddelen leidt tot concurrentie en daardoor overwegend lage prijzen. Soms resulteert dit echter in prijsverhogingen.
De WGP is zeer effectief om prijzen te maximeren, maar kent een aantal uitzonderingen waardoor geen maximumprijs kan worden vastgesteld. Twee keer per jaar wordt onderzocht of een maximumprijs voor een geneesmiddel kan worden vastgesteld.
Biedt de thans geldende wetgeving mogelijkheden om dit soort gedrag van de farmaceutische industrie dat uitsluitend gericht is op winstmaximalisatie, aan te pakken? Zo nee, welke wet- en regelgeving voorkomt dat er effectief ingegrepen kan worden?
Zie antwoord vraag 9.
De behandeling van Pakistaanse asielzoekers en vluchtelingen in Thailand |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Paniek onder asielzoekers in Thailand»?1
Ja.
Beschouwt Thailand het lot van vluchtelingen en asielzoekers binnen de landsgrenzen nog altijd als een immigratiezaak? Heeft u signalen dat Thailand momenteel werk maakt van ratificatie van het VN-Vluchtelingenverdrag van 1951?
Thailand beschouwt het lot van vluchtelingen en asielzoekers binnen de landsgrenzen nog altijd als een immigratiezaak. Er zijn geen tekenen dat de Thaise regering haar standpunt herziet inzake het VN-Vluchtelingenverdrag van 1951. Tijdens de VN-top voor vluchtelingen en migranten van september 2016 deed premier Prayut Chan-o-cha evenwel een toezegging om de bescherming van vluchtelingen in Thailand te verbeteren. Het besluit van het Thaise kabinet van 10 januari 2017 om een screeningsmechanisme in te stellen voor niet- gedocumenteerde immigranten en vluchtelingen bouwt hierop voort en wordt door de UNHCR als een stap in de goede richting gezien.
In hoeverre kan geconcludeerd worden dat Pakistaanse vluchtelingen en asielzoekers in Thailand vanwege hun afkomst, zichtbaarheid en veelal beperkte bestaansmiddelen in verhouding kwetsbaarder zijn voor arbitraire detentie?
Alle vluchtelingen en asielzoekers worden door de Thaise autoriteiten aan dezelfde behandeling onderworpen; Pakistaanse vluchtelingen en asielzoekers zijn geen specifiek doelwit. UNHCR (Bangkok) heeft desgevraagd niet de indruk dat een bepaalde bevolkingsgroep momenteel oververtegenwoordigd is in detentie-faciliteiten.
Welke resultaten heeft de dialoog die Nederland, ook in EU-verband, met Thailand onderhoudt over de mensenrechtensituatie en de situatie van vluchtelingen en asielzoekers in het land tot dusver concreet opgeleverd?
Nederland en de EU bespreken regelmatig mensenrechtenschendingen en de bescherming van vluchtelingen met de Thaise autoriteiten, maatschappelijke organisaties en mensenrechtenverdedigers. Voorts is deze problematiek aan bod gekomen in multilateraal verband tijdens onder meer de UPR en ICCPR. Nederland volgt de situatie nauwgezet en zal zolang de situatie daarom vraagt zowel bilateraal als internationaal hiervoor aandacht blijven vragen. Zie tevens het antwoord op vraag 2.
Wat doet Nederland, of wat kan Nederland doen, om NGO’s in Thailand die zich met vluchtelingen, asielzoekers en rechtsstaatontwikkeling in Thailand bezig houden, verder te ondersteunen?
Nederland levert steun aan opvang van vluchtelingen en asielzoekers via de bijdrage aan de European Civil Protection and Humanitarian Aid Operations (ECHO).
Ziet u aanleiding om, in navolging van een hervestigingsmissie van de IND naar Thailand begin 2015 waarbij Nederland 38 Pakistaanse vluchtelingen accepteerde voor hervestiging, over te gaan tot het accepteren van extra Pakistaanse vluchtelingen – ook gezien hun verhoudingsgewijs grote kwetsbaarheid en gezien het levensgevaar dat zij lopen bij terugkeer naar hun eigen land? Zo nee, waarom niet?
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie is verantwoordelijk voor het hervestigingsbeleid en de uitvoering daarvan. Zoals gemeld in diens brief aan de Kamer over het meerjarig beleidskader hervestiging 2016–2019 (Kamerstuk 19 637, nr. 2087) wordt de bestemming van hervestigingsmissies bepaald aan de hand van de jaarlijkse Projected Global Resettlement Needs van de UNHCR, relevante ontwikkelingen in het Europese en multilaterale kader, evenals het bredere Nederlandse migratie- en terugkeerbeleid. Ook spelen operationele overwegingen een rol, zoals de veiligheidssituatie in het land van opvang. De missieplanning voor heel 2017 is nog niet bepaald.