Het bericht dat grond van een bungalowpark is vervuild met GenX |
|
Cem Laçin (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Grond nieuw bungalowpark vervuild met GenX»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Papendrecht bij metingen lichte concentraties van GenX-stoffen en C8 heeft aangetroffen? Kunt u vertellen in welke concentraties deze exact zijn aangetroffen en hoe zich dit verhoudt tot de gangbare gezondheidsnormen?
Aangezien er emissie van deze stoffen naar de lucht is geweest, is het niet onverwacht dat in de nabije omgeving de stoffen in de bodem aangetroffen worden. Eerder onderzoek2 in de gemeenten Dordrecht, Sliedrecht en Papendrecht toonde dat ook aan. Daarover heb ik u deze zomer geïnformeerd3.
Naar opgave van de gemeente Papendrecht hebben deze nieuwe metingen betrekking op tijdelijk aangebrachte grond op een nieuwbouwlocatie, en zijn de gevonden concentraties vergelijkbaar met de waarden uit het hierboven aangehaalde onderzoek.
Een belangrijke kanttekening is dat het niet om de grond gaat waar uiteindelijk op gebouwd gaat worden, maar om de zettingslaag die aangebracht is. Metingen op en onder het maaiveld zullen nog worden uitgevoerd op deze locatie. De nu opgebrachte grond moet voor de start van de bouw verwijderd worden. De Wet bodembescherming en de daaronder hangende regelingen bepalen dat grond alleen hergebruikt mag worden indien de concentratie van aangetroffen stoffen lager is dan een bepaalde maximale waarde. Die waarde verschilt per toepassing waar de grond voor gebruikt kan gaan worden. Voor perfluoroctaanzuur (PFOA, in het artikel aangeduid met «C8») en GenX ontbreken nog zulke hergebruiksnormen, waardoor de gemeente geen kader heeft om aan te geven voor welk doel de vrijkomende grond gebruikt kan worden. De gemeente kan lokaal beleid voor hergebruik opstellen en zich voor de te hanteren ad hoc hergebruikswaarden voor PFOA en GenX door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) laten adviseren.
Zijn u andere berichten van gemeenten bekend waarbij recent GenX is aangetroffen, buiten de gevallen die in uw laatste Kamerbrieven over de lozingen van Dupont/Chemours reeds zijn genoemd?
Voor grond zijn mij geen andere gevallen bekend dan de hierboven reeds aangehaalde. Wel zijn er diverse metingen in water gedaan naar GenX. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft de Kamer toegezegd4 dat zij op korte termijn hierover een rapport aanbiedt.
Deelt u de mening dat het bevoegd gezag alles heeft gedaan wat in zijn mogelijkheden ligt om de lozingen van GenX in de lucht en op het water terug te dringen?
De door het bevoegd gezag aangescherpte emissievergunning is op dit moment nog onderwerp van een rechtszaak. Om die reden kan ik geen oordeel geven over deze kwestie. In het plenaire debat van 21 september jl. heb ik aangegeven dat ik de inzet van de provincie Zuid-Holland zeer waardeer en waar nodig ondersteun.
Vindt u het na de lange reeks van incidenten met GenX geen tijd worden om ingrijpendere maatregelen mogelijk te maken, bijvoorbeeld door het houden van een conferentie met betrokken partijen of door het bevoegd gezag de mogelijkheid te geven om bij het afgeven van vergunningen strengere eisen te kunnen stellen?
De betrokken overheden bespreken dit dossier al op regelmatige basis, zowel op ambtelijk als op bestuurlijk niveau. In de brieven van 22 juni en 5 juli hebben de Minister van Infrastructuur en Milieu en ik u geïnformeerd5 over de acties die wij uitvoeren om ongewenste risico’s van stoffen verder terug te dringen.
Het voornemen van Gedeputeerde Staten van Limburg om het doden van bevers toe te staan |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat gedeputeerde staten van de provincie Limburg op 5 september 2017 het Faunabeheerplan Bever 2017–2020 hebben goedgekeurd en dat in dit plan het doden van bevers expliciet als mogelijkheid wordt toegelaten?1
Ja.
Hoe verhoudt het doden van bevers zich tot artikel 3.8 lid 5 van de Wet natuurbescherming, die het doden van beschermde soorten (waaronder de bever) uitsluitend toestaat als er aan strikte voorwaarden voldaan is?
Artikel 3.8 van de Wet natuurbescherming voorziet in een ontheffingsbevoegdheid voor gedeputeerde staten ten aanzien van het beschermingsregime voor soorten overeenkomstig de Habitatrichtlijn. Wanneer gedeputeerde staten besluiten een dergelijke ontheffing te verlenen dient te worden voldaan aan de voorwaarden in het vijfde lid van dat artikel.
Bent u van mening dat met betrekking tot het mogelijke doden van bevers wordt voldaan aan de voorwaarden die artikel 3.8 lid 5 van de Wet natuurbescherming stelt? Zo ja, kunt u aangeven hoe het in het belang van de plaatselijke flora en fauna en de natuurlijke habitats is indien de bevers in Limburg worden gedood?
Het is aan gedeputeerde staten om te beoordelen of aan deze voorwaarden wordt voldaan. Bevers zijn in staat om door de bouw van dammen in beeksystemen hun leefomgeving sterk te beïnvloeden. Er kan daardoor strijdigheid ontstaan met de bescherming van andere natuurwaarden in deze beeksystemen.
Kunt u dit ook aangeven voor ernstige schade aan gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden en wateren?
Bevers kunnen, in sterk gereguleerde watersystemen, door de bouw van dammen zorgen voor ondermijning van oevers en overstroming van aangrenzende landbouwgebieden. Daarnaast knagen bevers (fruit)bomen om in hun leefgebied en vreten aan gewassen als mais en bieten. Dit kan zorgen voor schade aan land- en tuinbouw, fruitteelt of bosaanplant. Overigens is op grond van het door de provincie Limburg goedgekeurde faunabeheerplan de knaagschade aan bomen geen zelfstandige ontheffingsgrond, aangezien er daarbij in de regel sprake is van een andere bevredigende oplossing in de vorm van beverwerende rasters.
Is het in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang om bevers te doden?
Door het graven van holen in dijklichamen en onder wegen en paden kunnen bevers – bij het uitblijven van ingrijpen door de dijk- of wegbeheerder – zorgen voor een gevaar voor de openbare veiligheid.
Welke oplossingen voor overlast zijn in overweging genomen en om welke redenen zijn die andere oplossingen niet in de praktijk gebracht?
In het door de provincie Limburg goedgekeurde faunabeheerplan is terug te vinden dat er in Limburg de afgelopen jaren veelvuldig gebruik is gemaakt van alternatieve methoden om schade te voorkomen, zoals het afbreken van dammen, het plaatsen van buizen (levelers) in dammen en het gebruik van rasters.
Is de oplossing om de leefgebieden van de bever in Limburg te verbinden met geschikte gebieden in Nederland, België en Duitsland overwogen als maatregel om zo het migreren van bevers naar andere natuurgebieden mogelijk te maken?
Bevers hebben zich de afgelopen jaren verspreid via rivieren en andere watergangen, waarmee er al sprake is van een grensoverschrijdende populatie die ook delen van de provincie Noord-Brabant en gebieden in België en Duitsland omvat. Binnen deze populatie vindt natuurlijke uitwisseling van individuen plaats. Hiermee wordt het schadeprobleem echter niet kleiner.
Rust er in uw optiek een speciale zorgplicht op de provincie Limburg, omdat deze provincie tussen 2002 en 2004 zelf 33 bevers in de provincie heeft uitgezet? Hoe beoordeelt u in dat licht de optie om het doden van de nakomelingen van deze bevers toe te staan?
Op de provincie Limburg rust op grond van artikel 1.12 en 2.2 van de Wet natuurbescherming de verplichting om de nodige maatregelen te nemen voor het behoud of herstel van de gunstige staat van instandhouding van de bever. Voorts geldt voor de provincie de algemene zorgplicht van artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming. Dat er een bijplaatsing van deze soort heeft plaatsgevonden levert geen bijzondere aanvullende verplichtingen op voor de provincie.
Kunt u een overzicht geven van de EU-regelingen, verdragen en overeenkomsten volgens welke de bever beschermd moet worden en is het besluit van gedeputeerde staten van Limburg naar uw mening in overeenstemming met deze regelingen, verdragen en overeenkomsten?
De bever is beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, door opname in bijlage 2 en 4 van deze richtlijn. In deze richtlijn zijn afwijkingsmogelijkheden voorzien, die in Nederland zijn geïmplementeerd in artikel 3.8 van de Wet natuurbescherming. Hiervoor zijn de bevoegdheden neergelegd bij de gedeputeerde staten. De bevoegdheid om ontheffingen te verlenen is daarbij gelegd bij gedeputeerde staten van de provincie. De bever wordt tevens vermeld op bijlage III bij het Verdrag van Bern. Aan dit verdrag wordt door middel van de Habitatrichtlijn op EU-niveau uitvoering gegeven.
Deelt u de mening van biologen en ecologen dat de bever een positieve bijdrage levert aan de biodiversiteit in zijn leefgebied? Zo nee, waarop baseert u dat?
Ja, deze mening deel ik.
Bent u bereid om als uiterste maatregel via het Interbestuurlijk Toezicht (IBT) in te grijpen als de provincie besluit het doden van bevers toe te staan?
Ik zie hiervoor geen aanleiding.
Het bericht dat maaltijdbezorger Deliveroo alle koeriers in loondienst gaat vervangen door (schijn)zelfstandigen |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe denkt u dat de bij antwoord 4 genoemde onderhandelingspositie van (schijn)zelfstandigen is ten opzichte van multinational Deliveroo?1
Ik heb geen inzicht in de feitelijke onderhandelingspositie van de fietskoeriers ten opzichte van Deliveroo en kan daarover dus geen uitspraken doen. Wel volg ik met interesse de initiatieven van koeriers om gezamenlijk voor zichzelf op te komen.
Hoe reëel acht u de kans dat het bij antwoord 4 genoemde kostenvoordeel van het vervangen van koeriers in loondienst door (schijn)zelfstandigen ten goede komt van de koeriers?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u, gelet op antwoord 3, in de veronderstelling dat dergelijke (schijn)constructies alleen bij Deliveroo plaatsvinden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben niet bekend met de specifieke situatie bij Deliveroo of andere bedrijven. In algemene zin hebben schijnconstructies tot doel financieel voordeel te behalen door wet- en regelgeving te ontduiken. Schijnconstructies kunnen zich in theorie daarom overal voordoen. Om oneigenlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden te voorkomen heb ik reeds een aantal maatregelen genomen zoals de Wet aanpak schijnconstructies en de uitbreiding van de reikwijdte van het wettelijk minimumloon naar personen die werken op overeenkomsten van opdracht of een andere overeenkomst tegen beloning.
Bent u wel bereid in het algemeen een uitspraak te doen over bedrijven die werknemers dwingen (schijn)zelfstandige te worden en daarmee premies voor werknemersverzekeringen en pensioenen ontduiken?
In mijn antwoorden op de eerdere Kamervragen van het lid Van Kent over dit onderwerp heb ik reeds gemeld dat ik het in zijn algemeenheid een zorgelijke ontwikkeling vind als steeds meer werknemers worden vervangen door zelfstandigen wanneer deze zelfstandigen in een afhankelijke positie verkeren en zich gedwongen zien slechtere arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden te accepteren.
Gaat de Inspectie SZW, gelet op het voornemen van maaltijdbezorger Deliveroo, actief controleren of er sprake is van schijnzelfstandigheid? Wat is hierbij de rolverdeling tussen de Inspectie SZW en de vakbonden?
De Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving van de arbeidswetgeving, zoals de Arbeidsomstandighedenwet, de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml), de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en de Arbeidstijdenwet (Atw). Alleen als het toezicht op de arbeidswetgeving dat noodzakelijk maakt, doet de Inspectie onderzoek naar (schijn)zelfstandigheid. De Inspectie heeft een centraal meldpunt waar elke burger, werknemer, werkgever of instantie klachten en signalen kan melden over arbeidsomstandigheden, arbeidstijden, onderbetaling, illegale arbeid, arbeidsongevallen en andere vormen van regelovertreding. Misstanden en ernstige overtredingen worden met voorrang opgepakt. Over eventuele concrete onderzoeken van de Inspectie SZW doe ik geen mededelingen.
De sociale partners houden toezicht op de naleving van de cao-voorwaarden. Op grond van artikel 10 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Wet avv) kunnen de sociale partners een verzoek bij de Inspectie SZW indienen ter ondersteuning van dit toezicht.
Hoe staat u tegenover de eisen van de koeriers van Deliveroo die zich hebben verenigd in de Riders Union, te weten dat gestopt wordt met het vervangen van koeriers in loondienst door (schijn)zelfstandigen, dat er een cao wordt afgesloten, dat er een ondernemersraad komt en dat tijdelijke contracten worden omgezet in vast aanstellingen?2
Ik vind het positief als mensen voor zichzelf opkomen. Het initiatief tot het oprichten van een ondernemingsraad en de oprichting van een vakbond zijn daartoe geëigende middelen.
Het feit dat het NOS Jeugdjournaal een reportage heeft gerectificeerd omdat er onvolledige en verkeerde informatie werd gegeven |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat het NOS Jeugdjournaal een reportage van 9 september 2017 heeft gerectificeerd, omdat er onvolledige en verkeerde informatie werd gegeven?1
Er is contact opgenomen met de NOS om informatie in te winnen over de betreffende zaak. De NOS liet weten dat er bij hen een klacht is binnengekomen over het betreffende item in het Jeugdjournaal, dat ging over de leefomstandigheden van kinderen in Gaza. Naar aanleiding van deze klacht is er een uitgebreide correspondentie geweest tussen de hoofdredacteur van de NOS en de indiener van de klacht.
De NOS heeft er na redactioneel overleg voor gekozen om naar aanleiding van deze kwestie op 14 september 2017 een bericht op de website van het Jeugdjournaal te plaatsen, met als titel «We deden iets fout». In dit bericht wordt een toelichting gegeven op het betreffende item en legt de redactie uit welke keuzes er zijn gemaakt rondom het item en welke vervolgstappen de NOS neemt.
Zie voor een verdere toelichting op de gebruikelijke procedure in dit soort gevallen mijn antwoord op vraag 3.
Bent u op de hoogte van het feit dat de gehele uitzending, waar deze reportage onderdeel van uitmaakt, op internet staat zonder rectificatie en zonder verwijzing naar de rectificatie van de reportage?2
De NOS liet weten dat archieven van nieuwsuitzendingen uit principe niet worden herschreven, omdat originele uitzendingen altijd beschikbaar behoren te blijven. Zie mijn antwoord op vraag 3 voor een toelichting op de procedure die NOS volgt in dit soort gevallen.
Zijn er regels of afspraken over hoe omroepen of nieuws/actualiteitenprogramma's dienen om te gaan met de online-opslag en beschikbaarstelling van uitzendingen waarin onderdelen zitten die onvolledig of verkeerd zijn en door hen gerectificeerd zijn? Vindt u dat er regels of afspraken nodig zijn?
Ja. De NPO heeft een openbare journalistieke code, waarin afspraken zijn vastgelegd over hoe de publieke omroep journalistiek bedrijft en achteraf verantwoording aflegt over onjuistheden of onvolledigheden in journalistieke programma’s. Alle omroepen die journalistieke programma’s maken hebben zich aan deze journalistieke code gecommitteerd.
In de code staat onder andere dat wanneer blijkt dat een publicatie onjuistheden bevat of (verwijtbaar) onvolledig is, deze zo snel mogelijk en op passende wijze gerectificeerd worden. De wijze van rectificeren verschilt per redactie en type media en valt onder verantwoordelijkheid van de betreffende hoofdredactie. Correcties en aanvullingen van journalisten zijn te vinden op de websites van de betreffende omroepen of programma’s.3
Sinds enige tijd is er door de NPO een ombudsman aangesteld, die op onafhankelijke wijze onderzoek doet naar de journalistieke uitingen van de NPO. Als individuen of maatschappelijke organisaties van mening zijn dat een omroep de journalistieke code geschonden heeft, kunnen zij contact opnemen met de betreffende omroep. Wanneer de omroep en de klachtindiener samen niet tot een bevredigende oplossing komen, kan de zaak worden ingediend bij de ombudsman. De ombudsman toetst dan op onafhankelijke wijze of de omroep gehandeld heeft volgens de journalistieke code en komt tot een uitspraak die op de website van de NPO wordt gepubliceerd.
De NOS liet weten dat zij in dit specifieke geval de klachtindiener hebben uitgenodigd voor een gesprek, en de ombudsman al informeel hebben ingelicht. Mocht het gesprek niet leiden tot een bevredigend antwoord, dan kan de ombudsman formeel worden gevraagd om zich over dit geval uit te spreken. Dat is tot nu toe niet gebeurd.
Vindt u dat de NOS de rectificatie ook bij de betreffende uitzending zou moeten plaatsen?
Ik spreek mij niet uit over inhoudelijke en redactionele kwesties. De redactionele autonomie is een hoeksteen van ons mediabestel en als bewindspersoon mag en wil ik geen oordeel hebben over de wijze waarop omroepen omgaan met rectificaties. Juist voor dit soort kwesties vind ik het belangrijk dat er een ombudsman is die toetst of omroepen zich aan de journalistieke code houden.
The Hague Security Delta |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Ze moesten Nederland veiliger maken, maar bouwden vooral luchtkastelen»?1
Ja.
Hoeveel subsidiegeld of andere financiële faciliteiten kreeg The Hague Security Delta (HSD) van de Nederlandse staat?
De stichting The Hague Security Delta (HSD) heeft in 2014 van het Ministerie van Veiligheid en Justitie een startsubsidie ontvangen van 500.000 euro. In de periode 2015 tot heden zijn ook kostendekkende vergoedingen betaald voor zaalhuur, en voor de organisatie en catering van bijeenkomsten.
Het Ministerie van Economische Zaken heeft een eenmalige subsidie van 15.000 euro verstrekt voor het organiseren van een internationale bijeenkomst op het terrein van veiligheid en technologie.
Is onderzocht of dit geld effectief, dat wil zeggen voor het doel waarvoor het verstrekt is, wordt of is besteed? Zo ja, door wie en wat is de uitkomst van dat onderzoek? Zo nee, waarom is dat nog niet onderzocht en gaat dit alsnog plaatsvinden?
Ja. De subsidie van het Ministerie van Economische Zaken is aangewend voor de organisatie van het «Security Research & Innovation Event» dat op 1 en 2 juni 2016 heeft plaatsgevonden. Dit is georganiseerd mede namens de Europese Commissie en het European Network of Law Enforcement Technology Services. Aan dit evenement namen circa 700 personen deel van bedrijven, kennisinstellingen en overheden.
De startsubsidie van 500.000 euro van het Ministerie van Veiligheid en Justitie is verstrekt om bij te dragen aan de volgende activiteiten:
Over de uitvoering van deze activiteiten is elk kwartaal door HSD schriftelijk gerapporteerd. Uit deze verantwoording, en naar aanleiding van een goedkeurende accountantsverklaring, heb ik opgemaakt dat de activiteiten waarvoor subsidie verleend is zijn gerealiseerd, en dat HSD heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
In hoeverre is financiering vanuit de overheid van belang voor het functioneren en voortbestaan van HSD?
De subsidieverstrekking was niet gericht op het voortbestaan, maar op het opstarten van HSD. Daarom was deze subsidie eenmalig. In het kader van een meer open houding van het ministerie, betere samenwerking met bedrijfsleven en kennisinstellingen, en een meer op innovatie gericht ministerie, sta ik positief ten opzichte van dit soort initiatieven.
Ik ben van mening dat financiering van HSD door het Ministerie van Veiligheid en Justitie mogelijk moet zijn in de vorm van gerichte programmafinanciering naar aanleiding van concrete behoeften. Eerder is aan HSD te kennen gegeven dat ik geen geld ter beschikking stel om een kennis-basis in stand te houden, en dat ik er geen bezwaar tegen heb indien HSD een structurele subsidie relatie aangaat met andere partijen.
Deelt u de mening uit 2014 van de toenmalige secretaris-generaal van het Ministerie van Veiligheid en Justitie dat de HSD niet duidelijk aan kan geven waar het geld heen gaat? Zo ja, waarom? Was deze opmerking van de secretaris-generaal aanleiding tot bijsturing door het ministerie of heroverweging van het verstrekken van subsidie? Zo nee, waarom niet?
Het artikel van de Correspondent is onnauwkeurig. De aangehaalde passages geven niet de mening van de toenmalige secretaris-generaal en het standpunt van het ministerie weer. In september 2014 is het standpunt van het ministerie over HSD geformuleerd. Dit standpunt is met de HSD gedeeld, en bevat geen kritiek die betrekking heeft op de verantwoording van de subsidiegelden.
Het artikel in de Correspondent refereert aan de eerste kwartaalrapportage van HSD over de verantwoording van de subsidiegelden. Deze voldeed niet aan de verwachtingen. De verrichtte activiteiten konden namelijk niet rechtstreeks gekoppeld worden aan de verschillende budgetten. Daarbij is overigens ook opgemerkt dat de activiteiten naar tevredenheid verliepen. Op verzoek van mijn ambtsvoorganger zijn er daarom verbeteringen aangebracht in de verantwoording. Het probleem deed zich vervolgens in latere rapportages minder, en uiteindelijk niet meer voor. In dezelfde periode kwamen er ook verzoeken vanuit HSD voor aanvullende financiering. De activiteiten waarvoor financiering gevraagd werd, waren echter niet concreet genoeg, en deze verzoeken zijn daarom niet gehonoreerd.
Deelt u de mening uit 2014 van de toenmalige secretaris-generaal van het Ministerie van Veiligheid en Justitie dat niet gesteld kan worden dat HSD onafhankelijk is vanwege de zware sturende rol van het bedrijfsleven? Zo ja, waarom en welk gevolg verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Zie de eerdere opmerking over de onnauwkeurigheid van het artikel, en de mening van de toenmalig secretaris-generaal in het antwoord op vraag 5.
In het artikel van de Correspondent wordt gerefereerd aan de vraag of HSD een functie zou kunnen innemen als onafhankelijk platform voor onderwerpen waar zowel publieke als private partners een gedeeld belang hebben, maar waar geen van die partijen een natuurlijke, leidende rol heeft. Een dergelijke functie zou in theorie vragen om een onafhankelijk besturingsmodel. Een besturingsmodel waarin bedrijven, kennisinstellingen noch overheden een dominante invloed kunnen uitoefenen. Dit model conflicteerde met het (toenmalige) besturingsmodel van HSD, dat mede gebaseerd was op een lidmaatschapsstructuur voor partners. In de beginperiode van HSD waren de partners voornamelijk bedrijven. Later is het aantal partners verbreed, is het besturingsmodel aangepast, en is een meer evenwichtige bestuurssamenstelling tot stand gekomen.
Gebleken is ook dat de lidmaatschapsstructuur van HSD geen blokkade hoeft te vormen voor samenwerking. De afgelopen twee jaar is samen met HSD een innovatieprogramma opgezet en uitgevoerd om de mogelijkheden van satelliet toepassingen voor het domein van Veiligheid en Justitie te verkennen. Voor deze begeleiding heeft geen financiële vergoeding voor diensten plaatsgevonden. Voor alle contacten met kennisinstellingen en bedrijfsleven zijn de regels en procedures van de aanbestedingswetgeving gevolgd. De samenwerking wordt zowel door het ministerie als HSD als door de betrokken programmapartners als positief ervaren.
Waarom is er gezien de bovenstaande mening van de genoemde secretaris-generaal toch subsidie aan de HSD verstrekt?
Zie het antwoord op vraag 5 en 6.
Is het waar dat HSD zorgt dat het bedrijfsleven en hoge ambtenaren met elkaar in contact komen en dat betalende leden eens per jaar een uitnodiging voor een bijeenkomst met hoge ambtenaren krijgen? Zo ja, wie zijn die hoge ambtenaren en waarover gaan die gesprekken? Zijn er gespreksverslagen beschikbaar en kunt u die aan de Kamer doen toekomen?
Er zijn geen afspraken tussen HSD en het Ministerie van Veiligheid en Justitie over contacten met hoge ambtenaren. De HSD is wel een platform waar publieke en private partijen elkaar kunnen ontmoeten op het terrein van innovatie en veiligheid. Ad hoc vinden daarom bijeenkomsten, symposia of brainstorm sessies plaats. Ook is het Ministerie van Veiligheid en Justitie uitgenodigd voor de vergaderingen van het Algemeen Bestuur van HSD, om deze als toehoorder bij te wonen.
Is aanleiding om te veronderstellen dat er publieke middelen aan HSD zijn gegeven terwijl het doel van die organisatie mede het beïnvloeden van hoge ambtenaren is? Zo ja, waarom en welke gevolgen verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het doel van HSD is niet het beïnvloeden van hoge ambtenaren, maar het creëren van een nationaal veiligheidscluster, teneinde:
Acht u het mogelijk of aannemelijk dat er sprake is of was van niet integer handelen door de HSD ten opzichte van de overheid of verkeerd gebruik van belastinggeld? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3, heeft HSD voldaan aan de verplichtingen die verbonden waren aan de subsidie verstrekking. Aan HSD is wel als aandachtspunt meegegeven dat de activiteiten van HSD en The Hague Centre for Strategic Studies in de praktijk moeilijk te onderscheiden waren.
Het bericht dat de minister gemeenten en provincies een brief heeft gestuurd naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland in een zaak van een raadslid uit Noordoostpolder |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Op welke manier heeft u overlegd met de voorzitters van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) over het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland in de zaak-Hoekstra?1
Op welke momenten heeft u gesproken met de voorzitters van de VNG en het IPO over het vonnis?
Heeft u nog op andere wijze contact gehad met vertegenwoordigers van de VNG en het IPO over het vonnis en uw conclusies? Zo ja, met wie en wanneer?
Hebben de voorzitters van de VNG en het IPO gemeld dat hun organisaties uw conclusies ten aanzien van de gevolgen van het vonnis is de zaak-Hoekstra delen? Zo ja, op welke wijze en wanneer hebben ze u dit gemeld? Zo nee, wat was hun reactie?
Bent u bereid deze vragen voor dinsdag 3 oktober 2017 te 12.00 uur te beantwoorden?
De grootste gasvondst van afgelopen 25 jaar |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Grootste Nederlandse gasvondst van afgelopen 25 jaar»?1
Ja.
Wat vindt u van deze vondst?
Ik heb in maart 2015 aan Hansa Hydrocarbons (hierna: Hansa) op grond van de Mijnbouwwet een opsporingsvergunning voor koolwaterstoffen verleend voor een gebied in de Noordzee, met daarin het voorschrift om een proefboring uit te voeren. Deze proefboring is ondertussen uitgevoerd en heeft geleid tot de genoemde gasvondst. Ik ben blij dat de door mij voorgeschreven proefboring succesvol is gebleken.
Wat zijn de risico’s en gevaren van deze exploratieboring voor de bodem en de invloed van winning bij mogelijke aardbevingen? Op welke wijze en door wie wordt dit gemonitord?
Bij het uitvoeren van een exploratieboring zijn algemene regels van de Mijnbouwregeling, het Besluit algemene regels mijnbouw milieu (hierna: Barmm) en het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: arbobesluit) van kracht. Deze algemene regels vereisen het indienen van een veiligheids- en gezondheidsdocument (hierna: vg-document) op grond van het arbobesluit, een werkprogramma ingevolge de Mijnbouwregeling en het doen van een melding in het kader van het Barmm. Het werkprogramma en het vg-document zijn instrumenten die zien op risico-identificatie en beheersing. Hiermee zijn de veiligheidseffecten door bodembeweging toereikend gereguleerd. Ter monitoring ontvangt het Staatstoezicht op de Mijnen dagelijks rapportages over de voortgang van de booractiviteit, volgend uit de verplichting opgenomen in de Mijnbouwregeling.
Verder is gaswinning vooralsnog niet aan de orde. Mocht Hansa hiervoor opteren dan zal, aangezien het gasveld deels binnen de 12-mijlszone ligt, te zijner tijd een seismische risicoanalyse onderdeel uitmaken van het betreffende winningsplan (hetgeen de instemming behoeft van mijn opvolger).
Kunt u een compleet tijdspad geven van het benodigde (eventuele) verdere vervolg naar aanleiding van deze exploratieboring? Kunt u daarbij tevens aangeven aan welke eisen, op welk moment, door wie moet worden voldaan?
De verdere activiteiten en het tijdpad van het vervolg van deze exploratieboring zijn afhankelijk van de (winnings)plannen van Hansa. Indien Hansa voornemens is om gas te gaan winnen in het gebied, moet allereerst een winningsvergunning worden aangevraagd. Daarnaast dient Hansa dan een winningsplan in te dienen. In dit geval zal mijn opvolger een besluit moeten nemen over deze winningsvergunningsaanvraag en de gevraagde instemming met het winningsplan. Vervolgens heeft Hansa nog een omgevingsvergunning (indien binnen de 12-mijlszone) of een mijnbouw milieuvergunning (indien buiten de 12-mijlszone) nodig voor de plaatsing van een eventueel productieplatform. Deze verdere besluitvorming heeft vermoedelijk nog een doorlooptijd van minimaal 2 jaar.
Wordt in kaart gebracht of en waar mogelijke breukvlakken zich bevinden?
Hansa heeft op basis van de beschikbare seismische informatie de aanwezige breukvlakken al eerder in kaart gebracht, aangezien deze informatie essentieel is bij de vaststelling van het aan te boren punt in het gasvoorkomen. De boring heeft ten aanzien van de aanwezige breukvlakken mogelijk nog additionele informatie opgeleverd. Deze kan in de aanloop naar een eventuele winningsfase worden gebruikt voor een inschatting van het seismisch risico.
Is het gevonden gas hoog- of laagcalorisch?
Het door Hansa gevonden gas is laagcalorisch.
Deelt u de mening dat er een breed afbouwplan aardgaswinning opgesteld moet worden, waarbij gedegen in kaart gebracht moet gaan worden waar gaswinning nu pijn doet of problemen geeft? Kan normering van winning op plekken waar de winning tot grote problemen leidt daarbij een uitgangspunt zijn? Wellicht kan daarbij tevens in beeld gebracht worden op welke wijze en op welke termijn hernieuwbare vormen van energie de plaats in kunnen nemen van gas? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het kader van de transitie naar een volledig duurzame energievoorziening, is met name de afbouw van het Nederlandse gasverbruik van belang. Het versneld afbouwen van de winning van Nederlands gas, leidt bij een gelijkblijvend Nederlands gasverbruik slechts tot een verhoogde import van gas en draagt niet bij aan het versneld realiseren van hernieuwbare energiebronnen. De plannen/maatregelen van het huidige kabinet ten aanzien van de uitrol van duurzame energiebronnen (bijvoorbeeld door de bouw van windturbineparken en de realisatie van geothermieprojecten) hebben bijgedragen aan een snel groter wordend aandeel van hernieuwbare energiebronnen in de Nederlandse energiemix. Eventuele pijnpunten als gevolg van de gaswinning worden, op basis van alle geldende wet- en regelgeving en de eventueel ingediende zienswijzen, beoordeeld tijdens de procedure van vergunningverlening. Zo nodig worden ter voorkoming of mitigering hiervan, aanvullende voorschriften of beperkingen opgenomen in de betreffende besluiten.
Indien deze gasvondst gebruikt kan worden ter vervanging van gaswinning op land, wat is dan het effect van deze winning op de capaciteitsbehoefte en op de leveringszekerheid?
Het effect van een eventuele gaswinning door Hansa op de leveringszekerheid is op dit moment nog niet vast te stellen. Het thans in de media genoemde en niet door mij geverifieerde gasvolume (van 50–60 miljard m3) biedt daarvoor ook onvoldoende basis.
Aangezien gaswinning vooralsnog niet aan de orde is, is ook een eventuele vervanging van gaswinning op land nog niet aan de orde. Voor wat betreft de benodigde besluitvorming voor een eventuele gaswinning in het gebied, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u zich een scenario voorstellen waarbij na deze exploratieboring niet verder gewonnen gaat worden?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht “DNB verliest rechtszaak om bijdrage aan kosten toezicht” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «DNB verliest rechtszaak om bijdrage aan kosten toezicht»?1 Wordt verwacht dat de partijen nog in hoger beroep gaan?
Ja. Zowel de betaalinstellingen als De Nederlandsche Bank N.V. zijn in hoger beroep gegaan.
Wat is uw appreciatie van de onderliggende uitspraak?2 Is het vaker voorgekomen dat een toezichtsinstantie zoals DNB op de vingers wordt getikt vanwege het onjuist toerekenen van de toezichtkosten?
Ik wacht op dit moment de uitspraak in hoger beroep af. Tot die tijd is het niet aan mij inhoudelijk op de zaak te reageren.
Voor wat betreft de financiële markten ben ik bekend met enkele gevallen waarbij de rechtbank tariefbesluiten van financiële toezichthouders ongegrond heeft verklaard. Die uitspraken zijn mede aanleiding geweest voor de totstandkoming van de Wet bekostiging financieel toezicht (Wbft), die met ingang van 1 januari 2013 in werking is getreden. Sinds de inwerkingtreding van de Wbft zijn bij mij geen ongegrondverklaringen bekend.
Wat zijn de consequenties van deze uitspraak, zowel voor de toezichtkosten uit 2015 als voor de kosten in de daaropvolgende jaren? Wie draait op voor de toezichtkosten die niet kunnen worden toegerekend? Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat kosten uit het verleden alsnog in rekening worden gebracht bij andere bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de antwoorden op de vorige vragen aangegeven, is hoger beroep ingesteld. Mocht de uitspraak stand houden dan betekent dit dat de tarieven voor de betaalinstellingen met een vergunning van DNB verlaagd zullen worden. Dit betreft dan overigens een beperkte verlaging omdat de kosten voor het toezicht op Europese paspoorthouders beperkt is. Vervolgens moet bekeken worden in hoeverre deze kosten nog verhaald kunnen worden op de Europese paspoorthouders. Hier kan ik in dit stadium nog niet op vooruitlopen.
Welke gevolgen heeft deze uitspraak voor de vastgestelde toerekeningspercentages? Ziet u hierin een naar reden nader te kijken naar de toerekening van toezichtkosten?
Het toezicht op de Europese paspoorthouders is beperkt en brengt daarom lage kosten met zich mee. Het al dan niet in rekening brengen van deze kosten is derhalve van beperkte invloed op de toerekeningspercentages.
Hoe wordt in andere EU-lidstaten omgegaan met de toezichtkosten en de toerekening daarvan, onder andere ook specifiek bedrijven die een EU-paspoort bezitten? Kan ook een vergelijking worden gemaakt hoeveel een identiek bedrijf in een gegeven jaar in de verschillende EU-lidstaten aan bijdragen voor de toezichtskosten zou betalen?
Ik beschik niet over uitgebreide gegevens over de toerekening van toezichtkosten in andere landen. Er zijn landen binnen de Europese Unie waarin kosten geheel of gedeeltelijk worden doorberekend aan de sector. In het algemeen worden geen kosten in rekening gebracht bij Europese paspoorthouders. Dit is ook het uitgangspunt in Nederland. Vandaar dat voor die paspoorthouders een nultarief was vastgesteld.
Acht u de in het artikel beschreven toezichtskosten, die soms wel 20% van de omzet van ondernemingen uitmaakte, proportioneel? Zo ja, waarom? Is er zicht of dit ook in latere jaren nog voorgekomen is en zo ja, welke maatregelen worden genomen teneinde de toezichtkosten (meer) proportioneel te laten zijn voor de betrokken ondernemingen?
De toezichtkosten weerspiegelen de toezichtinspanningen voor de desbetreffende toezichtcategorie. Bij het bepalen wordt altijd gekeken naar draagkracht. Het tarief van 20 procent van de omzet volgde uit de oorspronkelijke regeling voor 2015. De regeling is met terugwerkende kracht aangepast waarbij meer tariefschijven zijn geïntroduceerd.3 Een tarief van 20 procent van de omzet is niet opgelegd. Daarbij is het van belang te vermelden dat de provisieinkomsten uit betaaldiensten als maatstaf wordt gehanteerd. Indien de betaalinstellingen inkomsten genereren uit diensten die zich niet als vergunningplichtige betaaldienst kwalificeren, dan behoeven deze inkomsten niet te worden opgegeven t.b.v. de heffingsmaatstaf. Het verhoudingsgewijs hoogste tarief dat na de gewijzigde Regeling bij de betaalinstellingen is opgelegd, bedraagt 13,2% van de omzet uit vergunningplichtige betaaldiensten. Het maximum dat kon worden opgelegd na de gewijzigde Regeling bedroeg 15%. In het algemeen wordt altijd gekeken naar de tariefstructuur, opdat partijen met een beperkte draagkracht worden ontzien.
De naleving van de Richtlijn Industriële Emissie |
|
Cem Laçin (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief inzake de naleving van de Richtlijn Industriële Emissie die het Directoraat-Generaal van de EU-commissie voor milieu (DG ENV) op 20 juli 2017 heeft gestuurd als reactie aan de Stichting Afvaloven Nee?1
Deze brief en ook de zaak van Stichting Afvaloven Nee is bekend. Op 29 maart 2017 heb ik vragen van het lid Smaling (SP) over dit onderwerp beantwoord2. Er zijn geen nieuwe feiten.
Deelt u de mening dat het met moderne meetapparatuur volstrekt onnodig is om dusdanig grote betrouwbaarheidsintervallen af te trekken van de gemeten waarde als het geval is bij Omrin? Is u bekend of er meer bedrijven zijn die zich bedienen van deze strategie? Zo ja, wat vindt u daarvan en wat bent u van plan dienaangaande te ondernemen?
Omrin en andere afvalverbrandingsinstallaties in Nederland gebruiken moderne meetapparatuur. Exploitanten bepalen per installatie de meetonzekerheid. Het bevoegd gezag, in dit geval de Provincie Friesland, houdt toezicht. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld (in zaak 201407361/1/A4) dat Omrin en de Provincie Friesland dit goed hebben gedaan. Dit neemt niet weg dat het gewenst is correcties voor meetonzekerheid zo klein mogelijk te houden. Daarvoor zijn betere methodes nodig en de geharmoniseerde toepassing daarvan. Daarom wisselt mijn departement informatie over emissiemonitoring uit met de Europese Commissie, andere lidstaten en binnen Nederland met omgevingsdiensten en bedrijfslevenkoepels. Verder werkt het Europese Comité voor Standaardisatie (CEN) aan verbetering en harmonisatie van methodes. Ook Nederlandse overheden en bedrijven dragen daaraan bij.
Deelt u de stellingname van DG ENV dat de interpretatie van de Nederlandse (gerechtelijke) autoriteiten van de RIE afwijkt van de interpretatie van DG ENV omtrent de beperking van aftrekmogelijkheden van foutmarges? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken of en hoe de Nederlandse wet- en regelgeving hierop kan worden aangepast? Zo nee, waarom niet?
Aanleiding voor de stellingname is een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin Stichting Afvaloven Nee in het ongelijk is gesteld (201407361/1/A4). Deze uitspraak heeft betrekking op aanvullende voorwaarden die de Provincie Friesland in de vergunning voor de afvalverbrandingsinstallatie REC in Harlingen heeft opgenomen ten opzichte van de Richtlijn industriële emissies. DG ENV vindt enerzijds dat de uitspraak past binnen de interpretatieruimte die de richtlijn biedt. Anderzijds is DG ENV van mening dat de correctie voor meetonzekerheid zo klein mogelijk moet zijn. Daar ben ik het mee eens. De implementatieregelgeving over monitoring en meetonzekerheid is in overeenstemming met de Richtlijn industriële emissies. De Europese Commissie heeft Nederland niet in gebreke gesteld. Zodra betere methodes beschikbaar zijn, zal ik de communicatie en kennisoverdracht naar het bevoegd gezag (handboeken, website, etc.) daarop aanpassen.
Het bericht “DNB haalt streep door Bovag-garantie” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «DNB haalt streep door Bovag-garantie»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja. Dit bericht bevat onjuiste informatie. Er is geen sprake van een beleidswijziging door DNB over de verzekeringsdefinitie in relatie tot garanties.
Kunt u uitleggen waarom De Nederlandsche Bank (DNB) tot deze beleidswijziging en tot dit besluit is overgegaan? Welke risico-inschattingen liggen hieraan ten grondslag? Wat is de reden dat de Bovag-garantie nu opeens als een verzekering wordt gezien?
Zoals in het antwoord op vraag 1 reeds genoemd, gaat het bericht «DNB haalt streep door Bovag-garantie» uit van onjuiste informatie.
Vooropgesteld moet worden dat BOVAG diverse producten aanbiedt die tezamen ook wel worden aangeduid met de term «BOVAG Garantie». Op verzoek van BOVAG heeft DNB in juli dit jaar uitleg gegeven over verzekeren in algemene zin en garanties in het bijzonder. Aanleiding daarvoor was het voornemen van DNB om de website te verduidelijken over de verzekeringsdefinitie in relatie tot garanties.
Opgemerkt wordt dat DNB geen beleidswijziging heeft doorgevoerd over de reikwijdte van verzekeren. DNB heeft steeds op haar website vermeld dat het aanbieden van garanties kan (maar niet behoeft te) kwalificeren als een verzekering. Gezien het voorgaande heeft DNB geen risico-inschattingen gemaakt.
Wat is het verschil tussen een garantie en een verzekering? Wat is een bovenwettelijke garantie? Wanneer is sprake van een bovenwettelijke garantie? Wat is het verschil tussen een «gewone» garantie op een product en «bovenwettelijke» garantie? In hoeverre is er een verschil als het gaat om de premie, want ook de kosten van een gewone garantie of fabrieksgarantie zijn natuurlijk verwerkt in de prijs?
Juridisch bezien is het begrip «garantie» niet scherp omschreven. DNB gaat uit van garantie als bedoeld in artikel 7:17 Burgerlijk Wetboek (BW): «een geleverde zaak moet aan de overeenkomst beantwoorden». Het gaat om het wettelijke recht dat een consument als kopende partij toekomt. Dit wordt de wettelijke garantie genoemd.
Van een verzekering kan sprake zijn als wordt voldaan aan artikel 7:925 BW en de definitie van «schadeverzekering» in artikel 1:1 Wet op het financieel toezicht (Wft). De kenmerken die artikel 7:925 BW noemt, zijn: (i) een overeenkomst, (ii) een verbintenis tot premiebetaling, (iii) een verbintenis tot uitkering en (iv) onzekerheid (onzekerheid voor partijen bij het sluiten van de overeenkomst, dat, wanneer of tot welk bedrag enige uitkering moet worden gedaan). Daarbij wordt ook gekeken naar doel en strekking van de wettelijke regelingen. De benaming van een product of dienst is overigens, zoals ook op de website is aangegeven, niet van belang voor het vaststellen of sprake is van verzekeren. Een garantie kan, indien aan de vier cumulatieve criteria wordt voldaan, worden aangemerkt als een verzekering.
De term bovenwettelijke garantie is geen begrip dat voortvloeit uit de wet / het BW. DNB gebruikt deze term voor garanties die aanvullend zijn op de wettelijke garantie, zoals bijkoop en verlengde garantie. In al deze gevallen toetst DNB op een zelfde wijze. Zoals gezegd is de benaming daarbij niet van invloed.
De bovenwettelijke garantie begint waar de wettelijke garantie eindigt en biedt de consument dus meer dan de wettelijke garantie. De grens tussen wettelijke en bovenwettelijke garantie is echter niet eenvoudig te trekken, aangezien de wetgever niet de omvang van de wettelijke garantie heeft bepaald. De definitie van artikel 7:17 BW «de afgeleverde zaak moet aan de overeenkomst beantwoorden» houdt niet meer in dan dat de consument recht heeft op een deugdelijk product. Wat dit precies betekent, is onder meer afhankelijk van het specifieke product, de economische levensduur van dit product en de daarover gemaakte afspraken. De verkoper kan de bovenwettelijke garantie aanbieden tegen betaling bij de verkoop van een product. De wettelijke garantie zal in de regel zonder extra bijdrage aan de consument worden aangeboden. Het betreft immers een uit de wet voorvloeiend recht van de consument.
De omvang van de wettelijke garantie is niet nader door de wetgever gedefinieerd en de wet hanteert een ruime definitie van het begrip «verzekering». Daarbij is ook de doel en strekking toets van belang.
Welke onduidelijkheid zit er in de regelgeving op dit punt?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een overzicht geven van de wijze waarop toezichthouders in andere landen hiermee omgaan? Wat zijn de verschillen in interpretatie in de verschillende EU-landen op dit punt? In hoeverre is DNB strenger dan andere toezichthouders op dit punt? Herkent u zich in de kritiek dat deze te streng zou zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Er is op dit moment geen indicatie dat DNB «strenger» zou zijn in haar interpretatie van het begrip verzekeren dan andere landen. Bovendien merk ik op dat de richtlijn solvabiliteit II geen definitie van dat begrip kent. Uit onder andere artikel 2, tweede en derde lid, van die richtlijn waarin het toepassingsgebied wordt beschreven, en uit de in deel A van bijlage I vermelde branches, kan evenwel in grote lijnen worden opgemaakt wat onder «verzekeren» kan worden verstaan. Zo wordt bijvoorbeeld in artikel 2, tweede lid, gesproken over «voorafgaande betaling van een premie de verbintenis wordt aangegaan .... hulp te verlenen .... ten gevolge van het zich voordoen van een onzeker voorval...». Dit komt redelijk overeen met artikel 7:925 BW. Dat artikel eist zoals hierboven is genoemd: (i) een overeenkomst, (ii) een verbintenis tot premiebetaling, (iii) een verbintenis tot uitkering en (iv) onzekerheid. Met name de precieze afbakening van de begrippen is derhalve afhankelijk van de regelgeving van elke lidstaat. Voor de beoordeling door DNB is alleen de Nederlandse wetgeving relevant.
Waarom was er in de afgelopen jaren geen probleem met de BOVAG-garantie volgens DNB? Welke beleidswijziging heeft er plaats gevonden en waarom? In hoeverre is er sprake van verscherpt beleid en wat is hiervoor de aanleiding?
DNB heeft de afgelopen jaren geen signalen ontvangen dat er sprake zou zijn van strijdigheid van de BOVAG-garantie met wet- en regelgeving.
Naar aanleiding van vragen over de scheidslijn tussen wettelijke en bovenwettelijke garantie heeft DNB getracht de toelichting op de website te verduidelijken door een zinsnede te verwijderen. Het betrof de zinsnede «indien de dekking van deze verlengde of bijkoopgarantie verder gaat dan de wettelijke garantie». Om de verwarring over de vraag of het aanbieden van een verlengde of bijkoopgarantie moet worden aangemerkt als een verzekering, weg te nemen is de zinsnede over de dekking verwijderd. Op de website van DNB staat vermeld dat het aanbieden van garanties kan kwalificeren als een verzekering en dat de benaming van het product of dienst daarbij niet bepalend is. Ook is vermeld dat daarvan sprake is als de garantie voldoet aan de cumulatieve kenmerken van een verzekering, zoals neergelegd in het BW. Echter, zoals in het antwoord op vraag 3 en 4 is aangegeven, hoeft in het geval dat een garantie voldoet aan de eisen van het BW, niet altijd sprake te zijn van een verzekering. De website van DNB zal hierop worden aangepast.
Waren er daadwerkelijke en aanwijsbare problemen met de uitvoering van de Bovag-garantie voor consumenten die hebben geleid tot dit besluit? Zo ja, welke? Waren er benadeelden waardoor een andere interpretatie van regels nodig was? Zo ja, welke?
Zie de eerdere antwoorden. DNB heeft geen besluit genomen en er heeft geen beleidswijziging plaatsgevonden.
Wat zijn de gevolgen van dit besluit voor de consumenten? In hoeverre zijn consumenten beter af met dit besluit van DNB? Wat zijn de concrete gevolgen voor de betrokken ondernemers? Wat moeten zij straks doen om een verzekering aan te kunnen bieden? Wat zijn de administratieve lasten? Is hier voorafgaand aan het besluit een inschatting van gemaakt en hoe zijn die in te schatten effecten meegenomen in de besluitvorming?
Zie antwoord vraag 7.
Welke ander partijen, naast de BOVAG, hebben te maken met de gevolgen van de beleidswijziging?
Zie antwoord vraag 7.
Brandstofzwendel |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u het bericht gelezen «Brandstofzwendel scheepvaart erger dan de eiercrisis»? Wat is uw reactie daarop?1
Ja.
Het mag niet zo zijn dat uit economische motieven verboden stoffen worden bijgemengd in scheepsbrandstoffen. Het Ministerie van Infrastructuur en Water zet zich daarom nationaal en internationaal in om de kwaliteit van scheepbrandstoffen te verbeteren, en te voorkomen dat afvalstoffen worden bijgemengd.
De Minister van Justitie en Veiligheid en ik herkennen ons echter niet in de berichtgeving gedane stelling dat de «brandstofzwendel erger dan de eiercrisis» is. Zie het antwoord op vraag 4 voor een uitgebreidere reactie op de berichtgeving.
Kunt u reeds een beeld schetsen van de aard en de omvang van de mogelijke zwendel met brandstof? Zo nee, wanneer denkt u dat dat beeld wel voldoende compleet is om met de Kamer te delen?
De ILT voert onderzoek uit naar de herkomst en kwaliteit van chemische (rest)stromen die worden gebruikt bij het «blenden» (mengen) van zowel stookolie voor zeeschepen als benzine of diesel voor de Afrikaanse markt. De informatie die hiervoor is gevorderd van terminals wordt momenteel geanalyseerd. De Kamer is op 15 mei 2017 geïnformeerd over de insteek van dit onderzoek (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016/2017, nr. 1589). Naar verwachting kan de Kamer in de eerste helft van 2018 over de resultaten van dit onderzoek worden geïnformeerd.
Wat zijn de verschillende rollen, taken en bevoegdheden van de onderzoekende of handhavende instanties?
De ILT houdt toezicht op het zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen, de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen (EVOA) en de naleving van de REACH2 verordening, de POP-verordening3 en het Besluit organisch halogeengehalte brandstoffen (Bohb). In praktijk blijkt dat met name de REACH- en afvalwetgeving aangrijpingspunten bieden om stoffen die voor het blenden worden gebruikt (de zogenaamde blendstocks) te beoordelen en meer transparantie in de markt te bereiken. Afvalstoffen mogen niet worden toegepast bij het blenden van brandstof. Blendstocks moeten als chemische stof of mengsel voldoen aan REACH. Dit betekent dat voor de meeste van deze stoffen een REACH-registratie nodig is waarin de aard, samenstelling en de beoogde toepassing van de stof beschreven zijn.
Waar de ILT overtredingen van deze wetgeving constateert die strafbare feiten inhouden, wordt nauw samengewerkt met de politie en het Openbaar Ministerie. In het lopende onderzoek wordt samengewerkt met het «Andante»-team van het Openbaar Ministerie. Onder deze naam pakt een speciaal team van de politie deze problematiek aan onder het gezag van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie. De omgevingsdiensten houden toezicht op de afgifte, acceptatie en verwerking van afvalstoffen. De politie is belast met de opsporing van illegaal en crimineel gedrag. Hieronder valt de illegale afgifte, frauduleuze benaming en het illegaal verwerken van (gevaarlijk) afval.
Deelt u de verwachting dat sprake kan zijn van een groot gifschandaal? Waar baseert u uw verwachting op?
Op basis van de mij bekende feiten kan ik de verwachting dat sprake zou zijn van een «groot gifschandaal» niet onderschrijven.
Ook namens de Minister van Justitie en Veiligheid kan ik aangeven dat de politie deze stelling niet onderschrijft.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 voert ILT op dit moment onderzoek uit waarmee onder andere meer inzicht zal worden verkregen in de herkomst en samenstelling van scheepsbrandstoffen. Daarbij wordt specifiek bekeken of er mogelijk afvalstromen in de brandstoffen worden bijgemengd.
Wat zijn de resultaten van eerdere acties (zoals het project «Andante») tegen afvalzwendelaars en hoe verhouden die zich tot het nu lopende onderzoek «Zwarte Stromen»?
Op 23 september 2016 is uw Kamer geïnformeerd over de staat van het onderzoek naar milieucriminaliteit binnen de zeevaart, en is ingegaan op het project Andante (Kamerstuk 31 409, nr. 124). Diverse strafzaken maken onderdeel uit van het overkoepelende programma Andante. Een deel daarvan is reeds afgerond. Het betreft hier complexe zaken die specialistische kennis vragen en een lange adem in de opsporing en vervolging. De website van het Openbaar Ministerie geeft een beeld van enkele resultaten van onderzoek naar milieucriminaliteit in de zeevaart4. Het project «Zwarte Stromen» is een vorm van samenwerking tussen bestuurlijke en strafrechtelijke handhavers bij controles op met name het zwavelgehalte en ongewenste stoffen in stookolie.
Wat is de stand van zaken, zowel in Europees verband als in Nederland, van de plannen om te komen tot een zwarte lijst van gevaarlijke stoffen die niet in stookolie mogen voorkomen?
In de motie De Vries (Kamerstuk 33 450, nr. 15) werd de regering verzocht marktpartijen te ondersteunen bij het opstellen van lijsten van ongewenste stoffen, en de mogelijkheid te onderzoeken deze om te zetten in internationaal handhaafbare regels. Ik zet mij in nationaal en internationaal verband in voor de kwaliteitsborging van scheepsbrandstoffen en internationale acceptatie van een lijst van ongewenste stoffen in stookolie. Naast de eerder genoemde berichtgeving aan uw Kamer, is in de berichten van 15 januari 2015 (Kamerstuk 31 409, nr. 71), 11 juni 2015 (Kamerstuk 31 409, nr. 81) en 14 april 2016 (Kamerstuk 31 409, nr. 111) ingegaan op de vragen die daarover bij uw Kamer leefden.
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid de afgelopen jaren overleg gevoerd met de relevante organisaties in de stookoliesector om te komen tot een lijst van ongewenste stoffen in stookolie. Als uitvloeisel hiervan heeft een in 2015 opgericht samenwerkingsverband van het Havenbedrijf Rotterdam met de Nederlandse brancheverenigingen voor respectievelijk de olie-industrie, de tankopslagbedrijven en de leveranciers van scheepsbrandstof een lijst van stoffen gepubliceerd die zij aanmerken als onwenselijk in stookolie5. Samen met overheden en stakeholders in Nederland, België en Duitsland wordt onderzocht of en hoe de lijst ongewenste stoffen opgenomen kan worden in kwaliteitsrichtlijnen voor brandstofleveranciers. De resultaten worden ingebracht in lopend overleg over kwaliteitsrichtlijnen voor scheepsbrandstoffen binnen de Internationale Maritieme Organisatie (IMO). De eerste resultaten uit dit IMO-overleg worden eind 2018 verwacht.
Kunt u toelichten waarom de zwarte lijst die in de maak zou zijn voor scheepsbrandstof met stoffen die er niet in mogen voorkomen al enkele jaren wordt uitgesteld, ondanks aandringen van de Tweede Kamer?
Er is geen sprake van uitstel van de zwarte lijst. Alleen in Nederland extra strenge regels stellen biedt geen oplossing voor de internationale problematiek omtrent kwaliteit van scheepsbrandstoffen. Eventuele praktijken van ongewenste bijmenging zouden zich verplaatsen naar andere landen. Om die reden wordt gestreefd naar een internationaal gelijk speelveld en naar verdergaande verduidelijking van de internationale kwaliteitseisen voor scheepsbrandstoffen. In het antwoord op vraag 6 wordt de nationale en internationale aanpak beschreven.
Bent u het ermee eens dat juist een zwarte lijst van groot belang is om beter en gerichter op te kunnen treden tegen afvalzwendelaars?
Voor handhaving van de ILT biedt de wetgeving genoemd in het antwoord op vraag 3 het formele toetskader. Voor het handhaven van deze wetgeving is de onder vraag 6 genoemde lijst ongewenste stoffen niet strikt noodzakelijk. Deze lijst heeft bovendien geen formele juridische status. Wel kan de lijst ondersteunend zijn voor de handhaving. Als namelijk blijkt dat een stof die op de lijst staat is gemengd in een scheepsbrandstof, is dit een aanwijzing dat een afvalstof is bijgemengd, of in elk geval een stof die onder REACH niet als scheepsbrandstof is geregistreerd.
De oproep van het Leger des Heils om hergebruik van textiel van de grond te krijgen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Van broek naar poetslap? Dat is niet genoeg»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat er een gat is in de circulaire economie? Zo nee, waarom niet?
Er kan meer en beter textiel worden gerecycled dan nu het geval is. Vraag en aanbod van gerecycled textiel moeten gelijktijdig toenemen. Tegelijkertijd kan de kwaliteit van het sorteer- en recyclingproces nog veel beter. Om de productie van mode en textiel te verduurzamen, heeft mijn ambtsvoorganger samen met haar collega van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking een IMVO-convenant gesloten, waar een groot deel van de Nederlandse modebedrijven aan deelneemt. Ook ondersteunt het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat de ontwikkeling van een Roadmap Circulair Textiel, die is opgesteld door deelnemers aan het Platform Circulair Textiel (waaronder branchevereniging Modint). Aan het Platform nemen zowel kledingbedrijven als textielinzamelaars en -sorteerders deel. In de Roadmap worden vijf thema’s benoemd waarvoor activiteiten zijn uitgewerkt: circulair ontwerpen, circulaire ketenaanpak (incl. inzameling), mechanische en chemische recycling, en verdienmodellen. De Roadmap beoogt de initiatieven in de markt en van andere stakeholders richting te geven en onderlinge uitwisseling van kennis en ervaring te organiseren. Waar nodig worden gezamenlijke acties geïnitieerd. Naar verwachting zal de Transitieagenda Consumptiegoederen, als nadere uitwerking van het Grondstoffenakkoord, hierop voortbouwen.
Deelt u het standpunt van het Leger des Heils dat het grote knelpunt is dat de vraag naar gerecycled textiel ontbreekt? Zo nee, waarom niet?
Het is een belangrijk deel van het vraagstuk maar niet het enige, zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven.
Herkent u dat er steeds meer lagekwaliteitskleding wordt aangeboden, die veelal niet geschikt is voor de tweedehands markt en waarvoor met de huidige prijzen geen hoogwaardige recycling mogelijk is? Wat vindt u daarvan?
Ja, die signalen ontvang ik van verschillende textielinzamelaars en sorteerders binnen de branche van textielrecycling. Ik zie dat de markt worstelt met de ontwikkeling dat steeds meer kleding van lage kwaliteit met een hoge omloopsnelheid wordt aangeboden («fast fashion»). Ik ga ervan uit dat dit vraagstuk terugkomt in de Transitieagenda Consumptiegoederen.
Is het u bekend dat de labeling van kleding niet overeenkomt met de stoffen waarvan de kleding daadwerkelijk gemaakt is? Welke actie gaat u in gang zetten om consumenten van eerlijke informatie te voorzien?
Deze problematiek is mij bekend. Ik ga in overleg met de kledingbranche, Milieu Centraal en de Stichting Milieukeur en met de Europese Commissie om te bezien wat wij hieraan kunnen doen.
Welke mogelijkheden ziet u om niet alleen de inzameling «aan de voorkant», maar ook de daadwerkelijke hoogwaardige recycling van kleding «aan de achterkant» te ondersteunen?
Verschillende marktpartijen investeren al in hoogwaardige textielrecycling. In het kader van het European Clothing Action Plan (ECAP) ondersteun ik verschillende pilots waarin kledingbedrijven kleding maken waarin gerecyclede vezels van afgedankt textiel zijn verwerkt. Tevens is binnen het IMVO-convenant een werkgroep grondstoffen ingesteld die zich buigt over inzameling en recycling.
Is in het kader van duurzaam inkopen het gebruiken van gerecycled textiel één van de criteria bij de aanbesteding door de overheid? Zo nee, waarom niet?
De inkopers van het Ministerie van Defensie hebben een pilot uitgevoerd voor een aanbesteding waarin gevraagd is om toepassing van gerecyclede vezels afkomstig van «postconsumer textiel». Daarbij zijn in de aanbesteding de specificaties zoveel mogelijk functioneel omschreven, waardoor de leverancier ruimte krijgt om innovatieve producten aan te bieden. De pilot was succesvol, zodat nu ook bij andere aanbestedingen van kleding en textiel wordt gevraagd om gerecycled materiaal. Het categorieplan bedrijfskleding Rijk wordt begin volgend jaar geactualiseerd. Het streven is om naast het Ministerie van Defensie de andere geüniformeerde diensten (politie en brandweer) te laten aansluiten om de impact op de markt te vergroten.
Bent u bereid het hergebruik van textiel en het recyclingprobleem bij lagekwaliteitskleding onderdeel te maken van het Nationaal Grondstoffenakkoord? Zo nee, waarom niet?
Kleding en textiel hebben een grote ecologische voetafdruk. De markt van kleding en textiel biedt daarnaast veel potentie om bij te dragen aan de transitie naar de circulaire economie. Het is daarom mijn inzet om, naast wat wordt ontwikkeld in het kader van ECAP en het IMVO-convenant, in de Transitieagenda Consumptiegoederen concrete trajecten opgenomen te krijgen waar wij als partners in het Grondstoffenakkoord gezamenlijk de komende jaren de schouders onder kunnen zetten. Met deze acties geef ik invulling aan de motie Dik-Faber2.
Ziet u mogelijkheden om in het Nationaal Grondstoffenakkoord een doelstelling op te nemen over het verwerken van een bepaald percentage gerecycled textiel bij productie van nieuwe textiel, ook bij de productie van fast-fashion? Zo nee, waarom niet?
Ik ga hier graag over in gesprek met de sector. Ik ben optimistisch over de mogelijkheden om tot concrete afspraken te komen omtrent de toepassing van percentages gerecycled textiel. Ik heb in het kader van het (circulair) rijksinkoopbeleid hier zelf een bijdrage aan geleverd door in de gunningscriteria het gebruik van gerecycled materiaal op te nemen.
De rol van de Nederlandse Spoorwegen bij de verliezen die in Schotland worden geleden |
|
Erik Ronnes (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u de berichten gelezen over een dochteronderneming van de Nederlandse Spoorwegen (NS), in casu Abellio ScotRail Limited (Abellio), waaraan een lening is verstrekt nadat dat bedrijf verlies heeft geleden op de exploitatie?1 2
Ja.
Kunt u bevestigen dat Abellio voor 2016 een verlies van £ 3,5 miljoen heeft geleden?
Abellio ScotRail Limited (ScotRail) van waaruit de treindiensten in Schotland worden geëxploiteerd, is onderdeel van Abellio. Abellio is de dochtermaatschappij van NS van waaruit de buitenlandse activiteiten in het Verenigd Koninkrijk en Duitsland worden verricht. Scotrail heeft over 2016 een netto resultaat gerealiseerd van GBP -3,37 miljoen (2015: GBP 9,52 miljoen). Het totale, geconsolideerde, resultaat van Abellio over 2016 was EUR 50 miljoen (2015: EUR 37 miljoen).
Was het u bekend dat Abellio op bedoelde concessie verliezen leed? Zo ja, sinds wanneer en welke acties heeft u toen ondernomen? Zo nee, had u als aandeelhouder daar dan niet tijdig van in kennis gesteld moeten worden?
Dat was mij bekend. Het ministerie heeft als aandeelhouder regelmatig overleg met NS over de financiële stand van zaken van NS en relevante groepsonderdelen. De gerealiseerde financiële resultaten van Scotrail liggen onder de prognoses zoals opgesteld ten tijde van de bieding op deze concessie. Het verlies is onder andere het gevolg van een verslechtering van de Schotse economie. De raad van bestuur van Abellio is primair verantwoordelijk voor de operationele activiteiten van Abellio. Het is de taak van de aandeelhouder om er op toe te zien dat NS binnen de kaders van de strategie en het risicokader handelt. Daar voldoet Scotrail aan, mede gelet op de omstandigheid dat Abellio als geheel een positieve bijdrage levert aan het resultaat van NS.
NS verwacht in de loop van de concessie een verbetering van de resultaten. Volgens NS zullen de getrokken leningen met hoge mate van waarschijnlijkheid binnen de periode van de Scotrail concessie worden terugbetaald, inclusief een marktconforme rente.
Klopt het bericht dat in 2016 een «Group Loan Support» van £ 10 miljoen is verstrekt aan Abellio Transport Holdings BV, een zusterbedrijf van Abellio? Zo ja, vindt u het redelijk dat geld van het Nederlandse deel van het bedrijf gebruikt wordt om buitenlandse tekorten op te heffen?
Concessieverleners in het Verenigd Koninkrijk verlangen doorgaans een concerngarantie (Group Loan Support) van de moedermaatschappij. In het geval van Scotrail betreft dit een concerngarantie van GBP 25 miljoen gedurende de looptijd van de concessie (2015 – 2025). Om aan de door de concessieverlener gestelde liquiditeitseisen te voldoen is een beroep gedaan op de concerngarantie voor GBP 10 miljoen. Die is in 2017 in eerste instantie opgevangen door Abellio Transport Holdings BV en daarna geformaliseerd door de NS Groep. De verwachting is dat ook de resterende GBP 15 mln zal worden getrokken en dat het totale bedrag gedurende de concessie weer zal worden ingelost.
Dergelijke garanties vind ik redelijk omdat het een randvoorwaarde is om op deze spoormarkt actief te kunnen zijn. Ik vind het belangrijk dat NS ook actief kan zijn in het Verenigd Koninkrijk en Duitsland. Om de risico’s op de buitenlandse markten beheersbaar te houden heb ik een maximum gesteld aan de hoogte van dergelijke garanties en het totaal aan garanties. Met NS heb ik hier eerder een risicokader voor opgesteld om de risico’s die gepaard gaan met buitenlandse activiteiten te kunnen beheersen (zie Kamerstuk 28165–261, 17 januari 2017).
Over de lening van de NS Groep wordt een marktconforme rente betaald door Scotrail. Sinds de start van de concessie (1 april 2015) zijn er door Scotrail nog geen dividenden uitgekeerd. Sinds haar oprichting heeft Abellio Transport Holdings BV (actief in Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Nederland) in totaal ruim EUR 66 miljoen dividend uitgekeerd aan de NS Groep.
Kunt u aangeven of een tekort verwacht was en, zo ja, of het past in het meerjarenperspectief van Abellio? Is deze «subsidie» van NS aan haar dochter eenmalig?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de overtuiging van NS dat de winstgevendheid van de concessie niet in gevaar is? Zo ja, waar baseert u dat op?
Ik heb op dit moment geen reden om te twijfelen aan de verwachting van NS dat de concessie over de volledige periode wel een positief resultaat zal behalen.
Klopt het dat de normen van betrouwbaarheid en punctualiteit die zijn verbonden aan de concessie tot de beste van het Verenigd Koninkrijk behoren? Kunt u aangeven hoe zich dat verhoudt tot de Nederlandse normen voor betrouwbaarheid en punctualiteit?
Ja dat klopt, de prestaties van Scotrail zijn het hoogst van alle grote treinvervoerders in het Verenigd Koninkrijk. Een vergelijking van die prestatie ten opzichte van Nederland kunnen wij niet geven. De systematiek om genoemde normen te meten verschilt tussen het Verenigd Koninkrijk en Nederland. In Nederland wordt gemeten op basis van de treinreis (check in en check uit), in het Verenigd Koninkrijk meet men de aankomst van de trein.
Kunt u aangeven hoeveel geld van Schotland in de richting van NS gevloeid is en hoeveel er van NS richting Schotland gevloeid is sinds de concessie aldaar door Abellio is verkregen?
Zie antwoord vraag 4.
Toegang van terroristen tot het Europees Parlement |
|
Sietse Fritsma (PVV), Vicky Maeijer (PVV), Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u er van op de hoogte dat meervoudig vliegtuigkaapster Leila Khaled onlangs in het Europees parlement is ontvangen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het krankzinnig is dat een dergelijke terroriste toegang heeft gekregen tot een gebouw van het Europees parlement?
Ik zie geen aanleiding te treden in de afweging die door het Europees parlement is gemaakt bij de uitnodiging aan mevrouw Khaled. De discussie daarover moet in eerste instantie in dat gremium worden gevoerd.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat deze terroriste een visum heeft gekregen om in het Schengengebied te verblijven? Deelt u de mening dat ook dat krankzinnig is?
Zoals u weet ga ik niet op individuele zaken in. In het algemeen geldt dat vreemdelingen die een gevaar vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid ter fine van weigering toegang kunnen worden gesignaleerd in het Schengen Informatie Systeem (SIS). Deze signalering heeft tot gevolg dat de vreemdeling gedurende de signalering geen toegang kan verkrijgen tot de landen binnen het Schengengebied en aan de grens zal worden geweigerd, ook als hij of zij (nog) een geldig visum heeft. Aan een signalering op grond van de openbare orde of nationale veiligheid moet feitelijke informatie ten grondslag worden gelegd. Veelal is dit een (onherroepelijke) veroordeling voor een misdrijf of een ambtsbericht van de AIVD met de conclusie dat de vreemdeling een gevaar is voor de nationale veiligheid.
Welke mogelijkheden ziet u om te verhinderen dat zoiets ooit nog weer gebeurt? Wat gaat u daar aan doen?
Zoals hiervoor aangegeven treed ik niet in het uitnodigingsbeleid van het Europees parlement.
Het onderzoek naar de oorzaken van het instorten van een parkeergarage in Eindhoven |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Erik Ronnes (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht dat een bouwfout en hitte de oorzaken zijn van het instorten parkeergarage bij Eindhoven Airport? 1
Ja
Kunt u op basis van deze praktijksituatie aangeven op welke wijze taken en verantwoordelijkheden ten aanzien de borging van de kwaliteit van het bouwen is geregeld? Wilt u daarbij zowel de huidige wettelijke situatie als de situatie onder de in de Tweede Kamer behandelde Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Kamerstuk 34 453) schetsen?
Bij de bouw van de parkeergarage Airport Eindhoven geldt de huidige Woningwet en het Bouwbesluit 2012. Het uitgangspunt daarbij is dat de bouwer zelf verantwoordelijk is voor de bouwkwaliteit. In deze regelgeving is geregeld dat de bouwer zodanig moet bouwen dat voldaan wordt aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012. De gemeente heeft als taak bij een aanvraag voor een vergunning te beoordelen op basis van het bouwplan of het aannemelijk is dat het bouwen voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012 en vervolgens toe te zien dat conform deze voorschriften wordt gebouwd. De gemeente heeft beleidsvrijheid over de invulling hiervan.
Het kabinet heeft ervoor gekozen om in de voorgenomen Wet kwaliteitsborging voor het Bouwen te komen tot een scherpere verdeling van de verantwoordelijkheden en de nadruk te leggen op de controle van het gerede bouwwerk. Onder deze voorgenomen wet geldt nog steeds dat de bouwer zodanig moet bouwen dat voldaan wordt aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012. De gemeente heeft echter geen taak meer bij de bouwplantoetsing. Hiervoor in de plaats moet de vergunninghouder een kwaliteitsborger in de arm nemen die zowel de bouwplantoetsing als controle en het toezicht op de bouw uitvoert volgens een toegelaten instrument voor kwaliteitsborging. De kwaliteitsborger toetst of het bouwen van het bouwwerk aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012 voldoet. Als het gerede bouwwerk voldoet geeft hij een verklaring af.
De gemeente behoudt in dit nieuwe stelsel van kwaliteitsborging haar toezichthoudende en handhavende bevoegdheden maar zij mag er daarbij op vertrouwen dat in overeenstemming met de bouwtechnische voorschriften wordt gebouwd als gebruik is gemaakt van een toegelaten instrument voor kwaliteitsborging door een kwaliteitsborger.
De belangrijkste verschillen tussen het huidige en het voorziene nieuwe stelsel zijn een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen de betrokken partijen en de nadruk op de toets van het gerede bouwwerk in plaats van het papieren bouwplan aan de bouwtechnische voorschriften. Verwacht mag worden dat hiermee een stevige impuls wordt gegeven aan een verdere verbetering van de bouwkwaliteit.
Kunt u aangeven of er in deze praktijksituatie een volledig gebouwendossier bij de gemeente ligt? In hoeverre adresseert de in de Tweede Kamer behandelde Wet kwaliteitsborging voor het bouwen dit toezicht?
Op grond van de vigerende Regeling Omgevingsrecht moet een aanvrager van een vergunning gegevens en bescheiden verstrekken over de constructieve veiligheid van het te bouwen bouwwerk. Omdat bij vergunningverlening veelal niet alle (detail-)tekeningen en berekeningen beschikbaar zijn, kan in de vergunning de voorwaarde worden opgenomen dat deze aanvullend moeten worden ingediend voordat begonnen wordt met de bouw van een betreffend constructiedeel. In de vergunning van de parkeergarage Eindhoven was dit ook het geval. De gemeente Eindhoven heeft aangegeven hierdoor te beschikken over alle relevante tekeningen en berekeningen van de constructie van de parkeergarage die nodig waren voor de toetsing aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012.
Onder de voorgenomen Wet kwaliteitsborging voor het bouwen moeten alle tekeningen en berekeningen voor en tijdens de bouw worden gestuurd aan de kwaliteitsborger. Op basis hiervan stelt de kwaliteitsborger een borgingsplan op. In het borgingsplan wordt beschreven op welke wijze de kwaliteitsborging wordt ingericht op basis van risico’s die met het ontwerp, het bouwplan en de uitvoering samenhangen. Ook wordt daarin aandacht besteed aan de beheersmaatregelen die in de uitvoering worden getroffen. Vervolgens ontvangt de gemeente in het nieuwe stelsel bij mededeling van het beëindigen van de bouwwerkzaamheden van het bouwwerk alle gegevens en bescheiden die met name van belang zijn bij het toezicht op de bestaande bouw en gebruik van bouwwerken, waaronder de constructietekeningen. In tegenstelling tot de huidige situatie gaat het hier om gegevens met betrekking tot het gerealiseerde bouwwerk.
Weet u al welke 25 gebouwen uit de portefeuille van de bouwer van de parkeergarages nog aandacht behoeven? Zijn de gebruikers van die gebouwen al op de hoogte gesteld?
Ik weet niet welke gebouwen dit zijn. Ik heb contact gehad met BAM en zij heeft aangegeven de gebouwen met een vergelijkbaar vloersysteem in hun portefeuille waar nodig nog nader te onderzoeken op basis van het informatiedocument (zie antwoord op vraag2 en hierna de gebouweigenaren op de hoogte te stellen van de resultaten.
De bouwregelgeving waarvoor ik verantwoordelijk ben (Woningwet/ Bouwbesluit) kent geen informatieplicht voor de bouwer ten aanzien van vermeende gebreken bij door hem gerealiseerde bestaande gebouwen. Het ligt echter wel in de rede dat de bouwer eigenaren en gebruikers informeert als sprake is van een gevaarlijke situatie. Ook ligt het in de rede dat als een eigenaar van een gebouw zelf onderzoek wil (laten) doen dat hij van de bouwer informatie krijgt voor zover die niet beschikbaar is bij de gemeente in het vergunningsdossier. Dit geldt niet alleen voor de bouwer, maar ook voor de bij een gebouw betrokken constructeurs en toeleveranciers. Hoewel ik geen wettelijke basis heb om deze informatieverstrekking af te dwingen, heb ik toch met de bijgaande openbrief aan al deze partijen gevraagd hun medewerking te verlenen bij het onderzoek naar risicovolle breedplaatvloeren in bestaande gebouwen. 3
Moet uit het onderzoek waaruit blijkt dat zowel constructeurs als toezichthouders bij het toepassen van breedplaatvloeren over het algemeen het belang van de afschuifsterkte voor de hechtheid van de vloer onvoldoende onderkennen, de conclusie worden getrokken dat er geen sprake is van een ontoereikende norm, maar van ontoereikende toepassing van een (goede) norm dan wel toezicht op de juiste toepassing van die norm?
Ik heb hierover contact opgenomen met Stichting NEN die verantwoordelijk is voor betreffende norm. Op basis van het onderzoek constateert NEN dat de norm helder en éénduidig is. Ten behoeve van een juiste toepassing van de norm door constructeurs en toezichthouders gaat de NEN-normcommissie Beton wel na of de bepalingen voor breedplaatvloeren in de norm extra kunnen worden toegelicht. NEN doet dit mede op mijn verzoek.
Heeft u het Rijksvastgoedbedrijf reeds verzocht om alle panden die in beheer of eigendom van het Rijk zijn eveneens te controleren op de vraag of de NEN-norm juist is toegepast?
Ja, het Rijksvastgoedbedrijf inventariseert bij welke panden en projecten die onder zijn verantwoordelijkheid vallen, er breedplaatvloeren zijn of worden toegepast. Deze worden vervolgens gecontroleerd op het voldoen aan de norm.
Waarom beperkt u het onderzoek tot recent opgeleverde gebouwen? Van welke termijn moeten de gemeenten dan uit gaan?
In de brief van 25 september die ik naar alle gemeenten heb gestuurd, spreek ik inderdaad van recent opgeleverde gebouwen zonder dit te specificeren. Ik heb dit gedaan om gemeenten alvast actie te laten nemen vooruitlopend op het informatiedocument dat ik zou laten opstellen. Dit informatiedocument is nu afgerond en heb ik met een brief aan alle gemeenten aangeboden (zie bijlage)4. Uit het informatiedocument volgt dat gebouwen die zijn opgeleverd vanaf 1999 onderzoek behoeven.
De uitzending ‘Hoe kan het gastouderschap beter?’ van De Monitor |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending «Hoe kan het gastouderschap beter?» van het programma De Monitor?1
Ja.
Deelt u de conclusie van de makers van het programma dat er onvoldoende toezicht is op de gastouderopvang? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om het toezicht te verbeteren?
Gastouderopvang is een vorm van kinderopvang waarbij ouders kiezen voor een individuele gastouder waar ze vertrouwen in hebben. Gastouderopvang wordt door veel ouders gewaardeerd vanwege de kleinschaligheid en de huiselijke sfeer. Het toezicht en de handhaving op gastouderopvang liggen -net als bij de groepsopvang- bij gemeenten en GGD-en. Er zijn ongeveer 29.000 locaties waar gastouderopvang wordt verzorgd. Mede vanwege de kenmerken van deze vorm van opvang en de omvang van het totale aantal gastouders is, in de Wet kinderopvang opgenomen, dat gastouders steekproefsgewijs worden bezocht. Gastouderbureaus worden jaarlijks door de GGD onderzocht. Dit jaarlijkse toezicht op de gastouderbureaus vindt risico gericht plaats. Op basis van de kwaliteit van het gastouderbureau en inzicht in het bestand van gastouders kan een gemeente zelf de steekproef voor de voorzieningen voor gastouderopvang vormgeven. Ouders hebben daarnaast ook een belangrijke signalerende rol als zij vermoeden dat er iets niet goed is bij de gastouderopvang.
In vergelijking tot de reguliere groepsopvang is er minder zicht op de kwaliteit van gastouderopvang. De Universiteit Utrecht meet, in opdracht van mijn ministerie, momenteel de kwaliteit van de kinderopvang, waarbij ook de gastouderopvang in beeld wordt gebracht. De eerste resultaten van dat onderzoek verwacht ik eind dit jaar. Zodra de resultaten bekend zijn, informeer ik uw Kamer daarover.
Begin dit jaar heb ik een start gemaakt met het veld om te bezien hoe de kwaliteit van gastouderopvang en het toezicht daarop verbeterd kan worden, waarbij het unieke karakter van de gastouderopvang overeind blijft. Het is de vraag of er een beter beeld van de gastouderopvang ontstaat als alle gastouders jaarlijks bezocht zouden worden. Om het toezicht te kunnen verbeteren moet eerst bekeken worden wat passend en effectief toezicht op de gastouderopvang met een efficiënte methode is. Het is aan mijn opvolger om dit verder op te pakken.
Vindt u het voldoende dat per jaar maar 5% van de gastouders hoeft te worden gecontroleerd door de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD)?
Bij de inschrijving van gastouders zit een selectie aan de poort. Voordat gastouders of gastouderbureaus worden geregistreerd, doet de GGD bij alle gastouderbureaus en alle gastouders een onderzoek om te kijken of de houder/gastouder aan de wettelijke kwaliteitseisen voldoet. Pas daarna worden zij ingeschreven in het Landelijk Register
Kinderopvang, kan er kinderopvangtoeslag worden aangevraagd door ouders en kan de opvang starten.
Gastouderbureaus worden jaarlijks door de GGD onderzocht. Dit jaarlijkse toezicht op de gastouderbureaus vindt risico gericht plaats. Op basis van de kwaliteit van het gastouderbureau en inzicht in het bestand van gastouders kan een gemeente zelf de steekproef voor de voorzieningen voor gastouderopvang vormgeven. De jaarlijkse steekproef kan per gemeente verschillen van minimaal 5% tot 30% van de locaties. Gemeenten kunnen ervoor kiezen om meer te inspecteren. Dat is gemeentelijke vrijheid. Er zijn gemeenten die meer dan 30% inspecteren. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Uit de jaarverslagen van de gemeenten volgt dat in 2016 tien procent van het lopende gastouderbestand door de GGD-en, in opdracht van de gemeenten is geïnspecteerd.
Zoals eerder aangegeven heb ik dit jaar een start gemaakt met het veld om te bezien hoe de kwaliteit van gastouderopvang én het toezicht daarop verbeterd kan worden, waarbij het unieke karakter van de gastouderopvang overeind blijft. Ik kan niet preluderen op de uitkomsten van deze verkenning. Het toezicht en de handhaving zijn onderdeel van deze analyse.
Deelt u de mening dat toezicht op gastouders niet kan worden uitgevoerd door gastouderbureaus, omdat zij commerciële organisaties zijn? Zo nee, waarom niet?
Het toezicht en de handhaving op de kinderopvang – en dus ook voor de gastouderopvang – ligt bij de gemeenten en de GGD. Hiervoor is gekozen omdat gemeenten een goede lokale inschatting kunnen maken. De gemeente kan waar nodig handhavend optreden richting gastouders en gastouderbureaus. De mogelijkheden van gemeenten variëren van het opleggen van een boete tot overgaan tot sluiting van een locatie.
Gastouderbureaus zijn op grond van de wet mede verantwoordelijk voor de kwaliteit van de opvang van de gastouders die bij hen staan ingeschreven. Zij hebben daarnaast op grond van de wet een bemiddelingsrol en een kassiersfunctie.
Toezicht en handhaving moet altijd op orde zijn of het nou bij een publieke of een commerciële organisatie ligt. In de kinderopvang zijn veel voorbeelden van commerciële organisaties die goede kwaliteit leveren en ouders en kinderen goed bedienen.
Hoeveel gemeenten voeren op eigen kosten extra controles uit? Welke gemeenten zijn dit en wat is het bedrag dat deze gemeenten besteden aan de extra controles?
Het toezicht en de handhaving op gastouderopvang is een wettelijke verantwoordelijkheid van gemeenten en GGD-en. In het gemeentefonds wordt een totaal bedrag gestort voor de uitvoering van de registervoering, uitvoering handhaving en uitvoering van het toezicht. Via een verdeelsleutel van het gemeentefonds ontvangt iedere gemeente een bedrag. Dit bedrag is niet te relateren aan het aantal gastouders binnen een gemeente. Omdat de storting in het gemeentefonds een algemene uitkering betreft, kan de vraag of een gemeente extra geld inzet voor inspecteren van extra gastouders en of er eventueel extra geld wordt ingezet, niet beantwoord worden.
Wel is er inzicht in hoeveel gastouders een gemeente laat inspecteren. Uit de jaarverslagen van de gemeenten volgt dat in 2016 tien procent van het lopende gastouderbestand door de GGD-en, in opdracht van de gemeenten is geïnspecteerd. Nagenoeg alle gemeenten voldoen aan de bestuurlijke afspraak om tussen de 5% en 30% van de gastouders te inspecteren. Bij ongeveer de helft van de gemeenten is dit tussen de 5% en 6% van de gastouders. De rest inspecteert tussen de 7% en 30%. Er zijn 5 gemeenten die meer dan 30% van de gastouders inspecteert. Dit zijn de gemeenten: Eemnes, Renkum, Wageningen, Weesp en Westervoort.
Gemeente
VGO's
steekproef
percentage
Renkum
45
17
37,8%
Westervoort
31
12
38,7%
Weesp
17
7
41,2%
Eemnes
9
4
44,4%
Wageningen
25
23
92,0%
Deelt u de conclusie van de gemeenten Rotterdam, Den Haag, Amsterdam en Utrecht dat er extra geld moet komen voor meer en betere controles bij gastouders in plaats van gastouderbureaus? Zo nee, waarom niet?
Zie ook het antwoord op vraag 2 en 3
Ik vind het belangrijk om meer zicht te krijgen op de kwaliteit van gastouderopvang. Echter, ik deel de conclusie van de gemeenten niet zonder meer, dat er extra geld moet komen voor meer en betere controles. Om het toezicht te kunnen verbeteren, moet eerst bekeken worden wat passend en effectief toezicht op de gastouderopvang is en pas dan moet bekeken worden of, en mogelijk hoeveel, extra geld dit kost. Het is aan mijn opvolger om dit verder op te pakken.
Het door Shell georganiseerde festival Generation Discover 2017 |
|
Lammert van Raan (PvdD), Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Henk Kamp (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
![]() |
Kunt u uiteenzetten waaruit het partnerschap van het Ministerie van Defensie bij het door Shell georganiseerde festival Generation Discover 2017 bestaat?
Bij het door Shell gezamenlijk met haar partners georganiseerde Generation Discover festival worden circa 35.000 jongeren in contact gebracht met wetenschap en technologie. Het partnerschap tussen Shell en Defensie is bij het Generation Discover festival gericht op het interesseren, inspireren en enthousiasmeren van jeugdigen voor techniek. Dit partnerschap sluit aan bij de structurele behoefte van Defensie aan technisch geschoold personeel en bij het speerpunt om zoveel mogelijk aan te sluiten bij rijksbrede initiatieven, maar ook bij het bedrijfsleven en bij publiek-private samenwerkingsverbanden.
Indien er sprake is van financiële steun, om welke bedragen gaat het?
Er is geen sprake van financiële rijkssteun in de vorm van bijvoorbeeld subsidie. Wel heeft Defensie een stand gehuurd op het festival. Defensie betaalt marktconform voor deze deelname welke onder meer bestaat uit de huur, inrichting en faciliteiten behorende bij de stand op het festivalterrein.
Kunt u uiteenzetten waaruit het partnerschap van de nationale politie bij het door Shell georganiseerde festival Generation Discover 2017 bestaat?
De politie is onderdeel van het programma dat zich afspeelt in de zogenoemde Cyberdome. In deze dome is een show van 20 minuten waarin een groep van 50 kinderen het evenement als het ware «moeten redden» van een hacker. Dat doen ze door twee opdrachten succesvol af te ronden. Opdracht 1 is het hacken van een wachtwoord (hierbij krijgen ze uitleg over en inzicht in het belang van een veilig wachtwoord en hoe ze dit kunnen maken). Bij opdracht 2 gaan de kinderen aan de slag met programmeren. De kinderen werken in groepen van 8 en worden begeleid door medewerkers van de politie, Ministerie van Defensie, ABN Amro en KIVI. Ook is er een collega van de politie op het evenemententerrein aanwezig als aanspreekpunt voor kinderen als zij informatie over cybercrime willen hebben of als zij vragen hebben over de politie.
Indien er sprake is van financiële steun, om welke bedragen gaat het?
Er is geen sprake van financiële rijkssteun in de vorm van bijvoorbeeld subsidie. Wel heeft politie net als Defensie een stand gehuurd op het festival. Politie betaalt marktconform voor deze deelname welke onder meer bestaat uit de huur, inrichting en faciliteiten behorende bij de stand op het festivalterrein.
Deelt u de mening dat Shell het evenement Generation Discover zonder publieke middelen kan organiseren? Zo nee, wat is volgens u de meerwaarde van het financieren uit publieke middelen, mochten nationale politie en het Ministerie van Defensie een bijdrage (geldelijk of anders) geleverd hebben?
Zoals aangegeven in de antwoorden op bovenstaande vragen is geen sprake van financiële rijkssteun vanuit het Ministerie van Defensie, politie of het Ministerie van Economische Zaken.
De samenwerking tussen Shell en Defensie voldoet volledig aan de doelstelling om jongeren op een speelse manier kennis te laten met techniek en Defensie, door op jonge leeftijd al te zien hoe geweldig techniek is en dat Defensie daar een rol in speelt. De politie ziet dit evenement als een mogelijkheid om bij te dragen aan de bewustwording van kinderen over cybercrime en veilig internetten.
Bent u bereid het Ministerie van Defensie en de nationale politie aan te sporen hun steun aan Generation Discover in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid zich in te zetten voor het voorkomen van publieke steun aan toekomstige edities van Generation Discover en andere door multinationals georganiseerde greenwashing? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met het door Shell opgestelde lesmateriaal (voor Generation Discover) waarin onder andere wordt gesteld dat we a) nog heel lang afhankelijk zullen blijven van fossiele brandstoffen, b) aardgas wordt gezien als een deel van de oplossing van het klimaatprobleem en c) dat Carbon Capture and Storage de ergste klimaatverandering kan voorkomen?
Het staat Shell en andere partijen vrij om hun visie op technieken voor de opwek van energie te geven. Dit doet Shell in dit geval bovendien op een evenement dat het bedrijf zelf heeft georganiseerd zonder financiële bijdrage van de overheid.
Het staat overigens ook scholen en leerlingen vrij om deel te nemen aan een festival als Generation Discover.
Voor de visie van dit kabinet op de uitfasering van fossiele brandstoffen, aardgas en CCS, verwijs ik naar de Energieagenda, die ik uw Kamer op 7 december 2016 heb doen toekomen (Kamerstuk 31 510, nr. 64).
In algemene zin moedig ik de aandacht die Shell met het evenement wil vestigen op de noodzaak van voldoende technisch opgeleid personeel aan. Via onder andere het Techniekpact doen meerdere sectoren hun best om leerlingen in basisonderwijs en voortgezet onderwijs te interesseren voor techniekstudies. Shell en de rijksoverheid nemen hier beiden aan deel. Het kabinet beschouwt de beschikbaarheid van voldoende technisch getraind personeel van groot belang voor het welslagen van de energie- en klimaattransitie.
De energie- en klimaattransitie vraagt om inzet van zowel bestaande bedrijven als nieuwkomers, en ook van burgers, kennisinstellingen en overheden. Dat bedrijven als Shell hier ook een rol in hebben te spelen blijkt bijvoorbeeld uit de deelname van Shell aan het consortium dat het windpark op zee Borssele III en IV gaat ontwikkelen. Ik verwacht dan ook dat kennis over fossiele opwek van energie een belangrijke bijdrage gaat leveren aan de energietransitie. Een voorbeeld hiervan is de inzet van kennis van onze ondergrond voor bijvoorbeeld geothermie of de kennis van chemie voor bioraffinage.
Deelt u de mening dat naarmate het succes van de boodschap van dit lesmateriaal groter is, het des te langer duurt voordat de energie transitie voltooid is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat deze stellingnames op zijn minst getuigen van weinig ambitie op het gebied van een snelle transitie naar een duurzame energievoorziening? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u, in het kader van de diverse ambitieuze duurzaamheidsverplichtingen waar Nederlands zich aan heeft gecommitteerd, de mening dat het onwenselijk is dat dergelijke ideeën worden verspreid onder jonge en dus sterk beïnvloedbare kinderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het niet tijdig beschikbaar zijn van digitale leermiddelen |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat diverse scholen niet in de digitale leermiddelen voor hun leerlingen kunnen voorzien, doordat distribiteur Van Dijk hierin niet heeft voorzien?1
Ik ben hiervan op de hoogte. Alhoewel Van Dijk, als distributeur, voor veel scholen het eerste aanspreekpunt is, worden de verstoringen in de levering van en toegang tot digitale leermiddelen niet door één partij of één systeem veroorzaakt. Naast distributeurs, hebben ook de educatieve uitgevers, leveranciers van digitale leeromgevingen en scholen zelf hun verantwoordelijkheden in het proces.
Kunt u inventariseren hoe groot de problemen zijn? Op welke schaal zijn er problemen? Hoe lossen scholen dit in de tussentijd op? Hebben de problemen soortgelijke oorzaken?
De problemen hebben uiteenlopende oorzaken. Ieder jaar wordt er een grote operatie uitgevoerd om alle leerlingen in het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs van de juiste digitale leermiddelen te voorzien. Dit is een complex samenspel tussen distributeurs, de verschillende uitgevers waar scholen zaken mee doen en de leveranciers van digitale leerplatforms. De overheid heeft hierin geen rol. Door wijzigingen in de ict-systemen, processen en werkwijzen, hebben al deze partijen verstoringen en incidenten ervaren. Doordat er dit jaar veel aanpassingen, in korte tijd, tegelijk zijn uitgevoerd, zijn de problemen groter dan in voorgaande jaren. Ook neemt het belang van digitaal leermateriaal voor het onderwijs toe, wat maakt dat de problemen groter zijn voor de gebruikers. De private partijen hebben aangegeven een onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de problematiek. Ik vind het belangrijk dat dit onderzoek er komt, zodat problemen in de toekomst zoveel mogelijk voorkomen worden.
Het aantal problemen is sinds het begin van het schooljaar door het optreden van bovengenoemde partijen fors gedaald. Begin september waren er problemen op naar schatting 80 scholen in het voortgezet onderwijs. Eind deze week zijn er nog iets meer dan 10 scholen waar leerlingen problemen ondervinden in het verkrijgen van toegang tot digitaal lesmateriaal. Ook studenten in het mbo ervaren nog problemen. Elk geval is uiteraard vervelend en er een te veel. Mij is verzekerd dat er hard gewerkt wordt om ook de laatste problemen op te lossen.
Welke stappen kunnen de scholen zetten richting Van Dijk, nu zij de eerste weken van het schooljaar niet over de benodigde digitale leermiddelen beschikken?
Gelet op het feit dat de oorzaken van de verstoringen divers zijn, doen scholen er verstandig aan om voor hun specifieke situatie in overleg te treden met hun leveranciers. Scholen hebben contracten gesloten met hun leveranciers, binnen deze afspraken zullen zij onderling tot een bevredigende oplossing moeten komen voor de gerezen problemen.
Hebben deze problemen te maken met recent aangescherpte privacywetgeving of zijn deze problemen er elk jaar? Kunt u een toelichting geven?
Ieder jaar worden systemen van uitgevers, distributeurs en softwareleveranciers aangepast om betere producten te maken. Zij maken daar onderling afspraken over. Ieder jaar zijn er incidenten. Deze zijn vaak te herleiden tot een specifieke organisatie of een specifiek ict-systeem. Dit jaar stonden een aantal van de wijzigingen in het teken van het vergroten van de bescherming van de privacy van leerlingen. Zo worden er alvast maatregelen genomen om minder persoonsgegevens uit te wisselen. Dat is op zichzelf wenselijk, gelet op de voorgenomen invoering van een pseudoniem voor leerlingen en het feit dat in mei 2018 de Algemene Verordening Gegevensbescherming van toepassing wordt die op onderdelen strengere eisen stelt aan de verwerking van persoonsgegevens.
Gaat het wetsvoorstel pseudonimiseren van het persoonsgebonden nummer bijdragen aan het voorkomen van de problematiek? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, wat is er dan nodig om in de toekomst deze problemen te voorkomen?
Ja, dit wetsvoorstel zorgt ervoor dat er één betrouwbaar nummer voor elke leerling komt. Scholen kunnen dat nummer vervolgens gebruiken in hun uitwisseling met hun leveranciers. Daarmee wordt een belangrijke aanleiding van de huidige problemen weggenomen, want het is juist het gebrek aan een betrouwbaar nummer dat deze problemen mede veroorzaakt. Uiteraard moet de invoering van het pseudoniem zorgvuldig gebeuren, goed doordacht en grondig getest worden, om de problemen die we dit jaar zien te voorkomen. Er vindt een geleidelijke uitrol plaats. De uitkomsten van eerdergenoemd onderzoek zijn daarbij belangrijk. In het wetsvoorstel pseudonimiseren is ook een evaluatiebepaling opgenomen om de doeltreffendheid en effecten in de praktijk van de wet binnen vijf jaar te evalueren.
Tegelijkertijd is deze wet niet de oplossing voor alles. Zoals bij het antwoord op vraag 2 al aangegeven, zijn er verschillende oorzaken voor de opgetreden problemen. Het wetsvoorstel pseudonimiseren draagt bij aan het verminderen van de complexiteit in de keten, maar ict-systemen worden voortdurend aangepast. Incidenten zullen er altijd zijn, ook in de toekomst.
Kunt u de marktverhoudingen schetsen waarin distribiteur Van Dijk zich bevindt? Kunt u daarbij aangeven hoe deze zijn ontstaan?
Op de leermiddelenmarkt zijn meerdere partijen actief. Distributeurs, educatieve uitgevers, leveranciers van leeromgevingen en leerlingvolgsystemen en nieuwe (innovatieve) toetreders. De verhoudingen op deze markt zijn de afgelopen jaren nauwelijks veranderd. Drie grote uitgevers en twee distributeurs zijn de dominante spelers op de markt van leermiddelen. Van Dijk heeft circa 70 procent van het marktaandeel op de distributiemarkt in het VO. De grenzen tussen de verschillende rollen in de traditionele leermiddelenketen zijn aan het vervagen vanwege de digitalisering en de wens van scholen tot integratie van diensten. Deze verhoudingen zijn ontstaan door de vraag die schoolbesturen aan de markt stellen (voornamelijk maximale ontzorging) en door fusies en overnames van marktpartijen.
Kunt u aangeven hoe de kosten voor digitale leermiddelen zich hebben ontwikkeld ten opzichte van conventionele leermiddelen, zoals boeken en werkmappen? Hoe verhouden de kosten voor een jaarlijkse licentie voor digitale leermiddelen zich tot het aanschaffen van boeken?
Ik heb geen inzicht in hoe de kosten voor digitale leermiddelen zich hebben ontwikkeld ten opzichte van conventionele leermiddelen. Soms zijn digitale leermiddelen een klein onderdeel van een methode, soms vervangt het de functie van het traditionele werkboek en soms is een methode in zijn geheel digitaal te verkrijgen. Alle partijen bieden gekoppelde producten aan en dit neemt alleen maar verder toe.2 In het algemeen zijn digitale leermiddelen niet goedkoper dan traditionele leermiddelen, maar bieden zij in veel gevallen wel meer functionaliteit.
Uit de evaluatie van de «Wet Gratis Schoolboeken» blijkt ook dat er weinig gegevens zijn over kostprijzen en winst, omdat zowel distributeurs als uitgevers op verschillende binnen- en buitenlandse markten actief zijn en vaak onderdeel zijn van een holding. De kosten per leerling voor leermiddelen (boeken en digitaal samen) lijken sinds de invoering van de «Wet Gratis Schoolboeken» in 2009 wel constant te blijven. Het budget dat binnen de lumpsum voor leermiddelen wordt gegeven (€ 306,00 per leerling) functioneert als richtprijs in de markt, zowel voor de vragers, als de aanbieders.
Hoe verwacht u dat de markt voor digitale leermiddelen en distributie daarvan zich gaat ontwikkelen? Zijn er voldoende mogelijkheden om toe te treden tot deze markt? Welke opties u ziet om innovatie te bevorderen in deze markt?
De beoogde effectieve concurrentie op de leermiddelenmarkt is nog niet gerealiseerd. In de evaluatie van de «Wet Gratis Schoolboeken» werd geconcludeerd dat er voldoende marktwerking is op het niveau van de uitgevers. Door digitalisering neemt het aantal aanbieders van leermateriaal eerder toe dan af. Er zijn amper toetreders in de (fysieke) distributie, omdat de toetredingsdrempels hoog zijn: de kortingspercentages van uitgevers voor de bestaande distributeurs, de schaalvoordelen in een krimpmarkt, de opgedane expertise met fijndistributie en de (juridische) kennis van aanbesteden dragen hieraan bij.3
Ik zie wel goede ontwikkelingen aan de scholenkant. Het is belangrijk dat schoolbesturen daadwerkelijk ander inkoopgedrag laten zien om stappen te zetten naar een meer effectieve leermiddelenmarkt. Er wordt door het funderend onderwijs stevig ingezet op het professionaliseren van de vraagsturing. Het Doorbraakproject Onderwijs en ICT heeft concrete producten opgeleverd die hierbij ondersteunen. Zo kunnen schoolbesturen hulp krijgen bij het doen van een aanbesteding, onder meer door een aanbestedingsadviesraad, zijn er sectorbrede inkoopvoorwaarden en is er recent een nieuwe versie van een programma van eisen voor leermiddelen ontwikkeld dat schoolbesturen kunnen benutten bij hun aanbesteding. Deze eisen beogen de transparantie te vergroten, onnodige toetredingsdrempels weg te nemen en alternatieve kanalen van levering van digitaal materiaal te bevorderen.
Ook zie ik tot mijn tevredenheid dat door een aantal schoolbesturen het initiatief wordt genomen om tot een ict-coöperatie te komen, vergelijkbaar met hoe SURF in het hoger onderwijs functioneert. De ict-ontwikkelingen gaan snel en het is voor scholen lastig om actuele kennis in huis te hebben. Ik zie de coöperatie als een kans om de versnippering in de sector aan te pakken en de vragen vanuit schoolbesturen te bundelen om zo een betere prijs/kwaliteit-verhouding te realiseren.
Het helpen van slachtoffers van kinderporno |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kinderpornografie blijft slachtoffers achtervolgen»?1
Ja.
Is er in Nederland eerder onderzoek gedaan naar de ervaringen van slachtoffers van kinderporno? Zo ja, welk onderzoek betreft dit, welke conclusies werden daaruits getrokken? Zo nee, waarom niet en hoe kan er dan effectief beleid worden gevoerd om deze slachtoffers te helpen?
De gevolgen van seksueel misbruik en kinderporno zijn voor slachtoffers en hun omgeving vaak afschuwelijk. Daarom besteedt het ministerie veel aandacht aan hulpverlening aan deze slachtoffers. Over de wijze waarop de hulpverlening aan slachtoffers van seksueel misbruik het beste vormgegeven kan worden zijn verschillende onderzoeksrapporten verschenen. De uitkomsten van deze onderzoeken hebben vertaling gekregen in beleid gericht op slachtoffers van seksueel geweld. Voorbeelden zijn het onderzoek naar het risico van secundaire victimisatie van slachtoffers van zedendelicten van het WODC (2010) en het onderzoek naar de meerwaarde van Centra Seksueel Geweld bij de ondersteuning van slachtoffers van seksueel geweld (Regioplan 2014). Op basis van het laatste onderzoek is bijvoorbeeld besloten tot ondersteuning van de landelijke uitrol van de Centra Seksueel Geweld.
Er wordt daarnaast door de GGD Amsterdam in samenwerking met het AMC longitudinaal onderzoek uitgevoerd onder slachtoffers van seksueel misbruik waarvan ook pornografisch materiaal is gemaakt. De bevindingen van dit onderzoek zullen worden betrokken bij het beleid voor hulpverlening aan slachtoffers van seksueel misbruik en/of kinderporno. Op dezelfde wijze wil ik ook omgaan met het internationale onderzoek naar slachtoffers van kinderpornografie zoals uitgevoerd door het Canadian Centre for Child Protection. Het feit dat 48 procent van de respondenten van dit onderzoek afkomstig is uit Nederland maakt de onderzoeksresultaten bruikbaar voor de Nederlandse context.
Deelt u de mening geuit door de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen dat er nog te weinig bekend is over de behoeften van deze slachtoffers, «waardoor we hen vaak niet kunnen bieden wat ze nodig hebben»? Zo ja, wat gaat u doen om er voor te zorgen dat er meer bekend wordt over hoe deze slachtoffers geholpen kunnen worden? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en waaruit blijkt dan dat die kennis wel beschikbaar is?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de nationale politie eerder overwogen om een webcrawler in te zetten die «continu geautomatiseerd het openbare internet afzoekt en melding maakt van kinderpornografisch materiaal, zodat het verwijderd kan worden»? Zo ja, wanneer en waarom wordt een dergelijk hulpmiddel niet ingezet?
Het type webcrawler waar u aan refereert is een methode om bestaand beeldmateriaal op te sporen. Op dit moment wordt bekeken wat de mogelijkheden zijn voor het inzetten van een dergelijke webcrawler en in hoeverre dit toegevoegde waarde heeft in aanvulling op de reeds bestaande (internet-)opsporingsmethoden van kinderporno. Dit wordt meegenomen in het plan van aanpak kinderporno dat eind 2017 aan de Tweede Kamer wordt aangeboden.
Deelt u de mening geuit door de Nationaal Rapporteur dat een webcrawler een efficiënte manier is om kinderporno van het web te verwijderen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Overweegt u om binnen afzienbare tijd het instrument van een webcrawler te laten inzetten? Zo ja, op welke termijn en op welke schaal? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Vergt het inzetten van een webcrawler extra capaciteit bij de nationale politie, het Meldpunt Kinderporno of een andere instantie? Zo ja, hoeveel fte zou dit bij benadering vergen?
Zie antwoord vraag 4.
Is er wet- of regelgeving die het gebruik van een webcrawler door de nationale politie in de weg staat? Zo ja, welke wet- of regelgeving betreft dat en kunnen deze belemmeringen worden weggenomen?
Op grond van de Nederlandse wetgeving zijn opsporingsambtenaren bevoegd om gebruik te maken van een dergelijke techniek op het openbare internet. Hierbij gelden de gebruikelijke voorwaarden die van toepassing zijn bij de inzet van iedere opsporingstechniek, onder meer om de privacy van onschuldige burgers te waarborgen en de inzet en de verkregen data toetsbaar en controleerbaar te houden.
Worden slachtoffers van kinderporno op de hoogte gesteld als er in een strafzaak kinderpornografisch werk bekend wordt zodat zij een schadevergoeding kunnen eisen? Zo ja, gebeurt dit ook daadwerkelijk? Zo nee, waarom kan dit niet?
Gevonden beeldmateriaal (dat uit miljoenen afbeeldingen kan bestaan) wordt nu reeds op geautomatiseerde wijze vergeleken met materiaal dat reeds bekend is. Slachtoffers van kindermisbruik worden genotificeerd door de politie of het Openbaar Ministerie (OM) in geval hun misbruikmateriaal wederom opduikt in een onderzoek. Dit gebeurt echter niet automatisch omdat het perspectief van het slachtoffer mede leidend is. De afweging of slachtoffers genotificeerd moeten worden is dus maatwerk. Daarbij houden politie en OM rekening met de ernst en de aard van het misbruik en het belang van het slachtoffer. Het perspectief van het slachtoffer is daarbij wel doorslaggevend: heeft het slachtoffer eenmaal aangegeven op de hoogte te willen worden gehouden van eventueel nieuw misbruikmateriaal dan zal het slachtoffer hierover in beginsel worden geïnformeerd.
In een lopend onderzoek worden slachtoffers via de gebruikelijke procedures van slachtofferzorg op de hoogte gehouden van het van hen gevonden beeldmateriaal. Deze slachtoffers kunnen zich dan ook als civiele partij voegen in het strafproces. Wanneer geen strafrechtelijk onderzoek tegen een verdachte loopt, kunnen eventuele slachtoffers die afgebeeld staan op ouder beeldmateriaal op openbaar toegankelijke internetomgevingen geen schadevergoeding eisen via het strafproces.
Het bericht dat een niet bestaand land lid is geworden van Interpol |
|
Raymond de Roon (PVV), Lilian Helder (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Bert Koenders (PvdA), Stef Blok (VVD) |
|
![]() |
Kunt u uitleggen waarom de niet bestaande staat Palestina zomaar lid kan worden van Interpol? 1
Het Palestijnse verzoek tot toetreding tot Interpol kon op voldoende steun rekenen in de Algemene Vergadering van Interpol, waardoor de Palestijnse toetreding een feit werd.
Kunt u uitleggen hoe een kweekvijver voor terroristen en geleid door terroristen kan bijdragen aan de strijd tegen grensoverschrijdende criminaliteit?
Het verzoek tot toetreding is ingediend door Palestijns Autoriteit (PA). De politie en veiligheidsdiensten van de PA helpen terroristische aanslagen te voorkomen, onder meer in samenwerking met de Israëlische autoriteiten.
Steunt Nederland het lidmaatschap van Palestina bij Interpol? Zo ja, waarom?
De delegaties van de landen binnen het Koninkrijk die eigenstandig lid zijn van Interpol hebben zich onthouden van stemming, omdat het Koninkrijk de «Staat Palestina» niet erkent. Dit is de gebruikelijke stempositie van het Koninkrijk bij Palestijnse toetredingsverzoeken tot internationale organisaties. Door toetreding acht de PA zich gebonden aan internationale normen en afspraken in de bestrijding van criminaliteit waar Nederland ook voor staat.
Hoeveel Israëliërs moeten er nog neergestoken worden, hoeveel raketten moeten er nog op Israël worden afgevuurd en hoeveel Palestijnse terreurtunnels moeten er nog worden gegraven voordat u de financiële en politieke steun aan de Palestijnen eindelijk intrekt?
Het kabinet onderstreept dat er geen enkele rechtvaardiging is voor aanslagen.
Het kabinetsbeleid ten aanzien van de Palestijnse Autoriteit is bekend. Nederland ondersteunt de opbouw van de Palestijnse instellingen en economie, met als doel een levensvatbare, democratische, Palestijnse staat op basis van de grenzen van 1967 mogelijk te maken, als onderdeel van de twee-statenoplossing. De Palestijnse Autoriteit is niet betrokken bij raketbeschietingen of aanleg van tunnels die voor terroristische doeleinden worden gebruikt. Het kabinet ziet daarom geen aanleiding om de relatie met de Palestijnse Autoriteit te herzien. Het kabinet benadrukt dat er voldoende waarborgen zijn om te voorkomen dat de Nederlandse financiële steun misbruikt kan worden voor terroristische doeleinden.