Het artikel '40-urige werkweek botst met onze cultuur |
|
Bart Smals (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «40-urige werkweek botst met onze cultuur»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat de deeltijdcultuur in Nederland en de daarmee samenhangende arbeidsparticipatie van vrouwen een reliek uit de jaren ’80 is en deels gebaseerd is op een achterhaalde opvatting over de taakverdeling tussen man en vrouw?
De Nederlandse deeltijdcultuur kent een langere geschiedenis. In de jaren vijftig en zestig werd al in deeltijd gewerkt. Toen was er sprake van een krappe arbeidsmarkt en werd deeltijdwerk gezien als een manier om de arbeidsparticipatie te vergroten. In de jaren tachtig werd met het akkoord van Wassenaar deeltijdwerken ingezet om de werkloosheid te bestrijden: collectieve arbeidstijdverkorting werd ingeruild voor loonmatiging. In de jaren daarna vond deeltijdwerken zijn weg naar de cao’s. Zo werd onze samenleving geleidelijk aan steeds verder ingericht op deeltijdwerk, waardoor ook meer vrouwen de arbeidsmarkt betraden.
Deeltijdwerk kent voordelen. Het stelt mensen in staat de door hen gewenste werk-privébalans te realiseren, kosten te besparen door mantelzorg- en gezinstaken meer in eigen hand te nemen, en bevordert de betrokkenheid bij de arbeidsmarkt van groepen die zich anders wellicht zouden terugtrekken. Deze voordelen zorgen er deels voor dat de arbeidsparticipatie van vrouwen in Nederland relatief hoog is. In 2019 had 75,8% van de niet-onderwijsvolgende vrouwen van 15 tot 65 jaar betaald werk2.
Tegelijkertijd belemmert het deeltijdwerken de economische zelfstandigheid van vrouwen en beperkt het carrièrekansen. Dit komt doordat het nog steeds vooral vrouwen zijn die in deeltijd werken3, en doordat velen van hen in kleinere deeltijdbanen werken4. Hierdoor zijn vrouwen niet altijd in staat hun talenten en vaardigheden te ontwikkelen. Het werken in deeltijd valt ook samen met een traditionele opvatting over de taakverdeling tussen mannen en vrouwen. Het huidige beleid richt zich dan ook op het doorbreken van patronen en daarmee het verbeteren van de gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt. Het kabinet doet dit door de combinatie van arbeid en zorg te verbeteren en met de bredere aanpak ten aanzien van gendergelijkheid.
Hoe beoordeelt u de analyse uit het artikel dat onze deeltijdcultuur niet samengaat met de voltijdse verwachtingen van de samenleving? Bent u het daar mee eens? Deelt u de opvatting dat het zaak is om in plaats van onze voltijdse verwachtingen naar beneden bij te stellen de Nederlandse deeltijdcultuur aan te pakken? Zo ja, hoe bent u dit van plan, zo nee, waarom niet?
Het kabinet is het eens met de analyse dat we staan voor grote maatschappelijke uitdagingen nu en in de toekomst, zoals de klimaattransitie of de toenemende zorgvraag.
We hebben iedere werkende hard nodig om collectieve voorzieningen te kunnen waarborgen. Daarom heeft dit kabinet ook werkenden opgeroepen5:werk net die paar uur extra, waar dat kan.
In de praktijk zien we een verandering op gang komen, maar het gaat langzaam. Tot 2020 blijkt dat de arbeidsparticipatie van vrouwen toeneemt en ook dat de gemiddelde arbeidsduur is gestegen6. Het kabinet blijft zich met beleidsmaatregelen inzetten op de bevordering van de gendergelijkheid op de arbeidsmarkt en de vergroting van de arbeidsparticipatie (in uren) en de carrière perspectieven (meer vrouwen naar de top) van vrouwen. Het kabinet heeft al verschillende stappen gezet. Zo is recent het betaald ouderschapsverlof ingevoerd en wordt de vergoeding voor de kinderopvang inkomensonafhankelijk gemaakt voor werkende ouders. Het kabinet heeft bovendien het voornemen om een maatschappelijke dialoog te starten. De dialoog kan inzicht bieden in de onderliggende motivaties van mensen over gendergelijkheid in relatie tot de arbeidsmarkt en hiervoor concreet handelingsperspectief aanreiken. Uw Kamer is hier op 14 november jl. over geïnformeerd.
Deelt u in dat verband de opvatting dat het enkel aanbieden van deeltijdcontracten aan werknemers die fulltime willen werken onacceptabel is, en dan in het bijzonder in de kraptesectoren met een maatschappelijke functie (bijvoorbeeld zorg en onderwijs)? Zo ja, welke stappen gaat u op korte termijn nemen om hier een einde aan te maken? Bent u bereid om bijvoorbeeld met de zorg- en onderwijssector in gesprek te gaan om het aanbieden van een voltijdscontract de standaard te maken?
Ik deel de opvatting dat het belangrijk is als werknemers meer uren willen werken, ze dat ook kunnen doen. Ik roep werkgevers dan ook om het gesprek aan te gaan en creatief te kijken wat mogelijk is. Het kabinet kan echter werkgevers niet verplichten om werknemers altijd voltijdcontracten aan te bieden als zij erom vragen en dit standaard te maken. Daarom deel ik in dit verband uw opvatting niet. Het standaard maken van voltijdscontracten is niet altijd praktisch uitvoerbaar, zou de contractuele vrijheid van werkgevers en werknemers beperken en in deeltijd werken kan ook een weloverwogen beslissing zijn van werknemers.
Hoe gaat de rijksoverheid als werkgever zelf om met het aanbieden van deeltijdcontracten? Heeft de rijksoverheid zelf beleid om deeltijd werkende rijksambtenaren aan te sporen fulltime te werken?
Het aandeel voltijdswerkenden is bij de rijksoverheid relatief groot: 72% van de rijksambtenaren werkt voltijds7. Van alle werkenden in Nederland werkt 52% voltijds8. Daar waar functies binnen de rijksoverheid lastig vervulbaar zijn, voelen leidinggevenden een prikkel om deeltijders actief te vragen om meer uren te werken. Rijksambtenaren hebben op grond van de wet (Wet flexibel werken) het recht om een verzoek in te dienen om meer of minder uren te gaan werken. Er is (op dit moment) geen aanvullend beleid nodig om het aandeel voltijdswerkende rijksambtenaren verder te verhogen. Als werkgever wil de rijksoverheid ook faciliteren dat rijksambtenaren hun werk en andere taken en verantwoordelijkheden (bijvoorbeeld zorg voor kinderen of mantelzorg) goed kunnen combineren. In deeltijd werken kan dan een bewuste keuze zijn.
Hoe beoordeelt u het feit dat de ouderwetse deeltijdcultuur kennelijk doorwerkt in jongere generaties? Bent u bereid onderzoek te doen naar de achtergronden van de deeltijdwensen onder jongeren en de uitkomsten hiervan te delen?
Zoals eerder aangegeven, kan de keuze om in deeltijd te werken een bewuste keuze zijn, ook voor jongeren. Wel zijn er verschillen tussen mannen en vrouwen. Uit onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) en het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Deeltijdwerk blijkt dat al aan de start van hun carrière, voordat er sprake is van een partner of kinderen, vrouwen vaker in deeltijd werken dan mannen9, 10. Van de vrouwen die net de arbeidsmarkt zijn opgegaan – in de meeste gevallen dus nog voor er kinderen in het spel zijn – werkt bijna twee derde in deeltijd. Bij mannen doet zich min of meer het omgekeerde voor. Van de mannen werkt 70% in een voltijdbaan11. Ik vind dit voor vrouwen een gemiste kans omdat het ten koste gaat van talenten, ontwikkeling van vaardigheden en de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt. Het zorgt er tegelijk voor dat vrouwen minder vaak economisch zelfstandig zijn en dat vind ik zorgelijk. Het SCP noemt een aantal factoren die mogelijk een rol spelen, al dan niet in samenhang met elkaar: verschillen in preferenties en ambities (mogelijk gedreven door sociale normen), opleidingskeuzes (onderwijs, zorg en kinderopvang wordt vaak in deeltijd gewerkt) en de cultuur binnen organisaties of sectoren. Op basis van deze studies bezie ik of er aanvullend onderzoek of maatregelen nodig zijn.
Deelt u de analyse dat het met de huidige krappe arbeidsmarkt meer dan ooit noodzakelijk en kansrijk is om mensen aan de zijlijn van de arbeidsmarkt mee te laten doen? Zo ja, welke hindernissen of obstakels ervaren bijvoorbeeld 50-plussers, mensen die na 67e willen doorwerken of mensen met een arbeidsbeperking nu om mee te doen? Welke stappen gaat u op korte termijn zetten om die obstakels weg te nemen?
Iedereen die wil en kan werken of meer uren wil werken moet de mogelijkheid hebben dit te doen, zeker gezien de huidige krappe arbeidsmarkt. Ook als mensen na hun pensioen – betaald of onbetaald – aan het werk gaan, juich ik dat toe. Het is mijn sterke overtuiging dat senioren en mensen met een arbeidsbeperking meer kunnen bijdragen aan onze samenleving, als we hen daartoe meer kansen bieden.
Als het gaat over 50-plussers hebben vorige kabinetten zich ingezet op het verbeteren van de arbeidsmarktpositie van deze groep. Dit heeft mede door de hoogconjunctuur en de huidige krapte geleid tot een flink verbeterde arbeidsmarktpositie voor 50-plussers. Begin 2013 lag de netto-arbeidsparticipatie van de groep 55–65 op 58%, bijna 10 procentpunt onder het gemiddelde van de gehele bevolking (66,8%). In het tweede kwartaal van 2022 is de netto-arbeidsparticipatie van de groep 55–65 met 73,2% hoger dan het gemiddelde van de gehele bevolking (72,2%)12. Vanaf 60 is er daarentegen een sterke daling zichtbaar. De groep wordt niet sneller werkloos dan andere groepen, maar eenmaal werkloos is het opnieuw vinden van werk wel moeizamer.
Senioren hebben een grotere kans op langdurige werkloosheid vanwege meerdere oorzaken. Aan de kant van werknemer zien we als oorzaken een eenzijdig en langdurig arbeidsverleden, het ontbreken van een (actueel) diploma, «onwennig» solliciteren en vaardigheden die niet aansluiten op de huidige behoeften op de arbeidsmarkt. Aan de andere kant is er bij sommige werkgevers helaas nog steeds sprake van negatieve beeldvorming13.
Deze beeldvorming zal daarom aandacht krijgen in de uitvoering van mijn Seniorenkansenvisie, die ik voor de begrotingsbehandeling van SZW naar de Kamer zal sturen. De maatregelen genoemd in de Seniorenkansenvisie richten zich ook op de groep die langer willen doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd.
Als het gaat over mensen die na de AOW-leeftijd willen doorwerken blijkt uit een evaluerend onderzoek na de invoering van de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd dat voor werkgevers het (gepercipieerde) risico op ziekte één van de redenen is om niet met AOW-gerechtigden te werken14. Ook blijkt hieruit dat een groot deel van de werkgevers niet bekend is met het verlichte arbeidsrechtelijke regime dat sinds de invoering van de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd geldt in geval de werknemer de AOW-leeftijd heeft bereikt15. Zo heeft de werkgever bijvoorbeeld in geval van ziekte een loondoorbetalingsverplichting van maar 13 weken.
Om werkgevers en werknemers bekend te maken met de mogelijkheden die de wet biedt om met AOW-gerechtigden te werken, zal de komende tijd vormgegeven worden aan een voorlichtingscampagne. Ook heeft de campagne tot doel om bij te dragen aan het veranderen van de manier waarop we op de arbeidsmarkt naar senioren kijken. In de brief over de Seniorenkansenvisie zal ik de Kamer verder informeren over de wijze waarop aan deze voorlichtingscampagne vorm wordt gegeven.
Als het gaat over mensen met een arbeidsbeperking dan is het van belang dat deze groep nog beter de weg naar de arbeidsmarkt weet te vinden en dat obstakels die werk in de weg staan worden weggenomen. Juist in deze tijden van krapte op de arbeidsmarkt zijn er kansen voor mensen die nog aan de kant staan. Ik werk daarom toe naar een verbetering van de banenafspraak over de stappen op dit punt heb ik de Kamer geïnformeerd in mijn brief van 7 juli jl. Ik blijf in gesprek met betrokkenen over hoe we gezamenlijk meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk kunnen helpen en houden.
Naast de banenafspraak is ook het wetsvoorstel Breed Offensief belangrijk voor de baankansen van mensen met een arbeidsbeperking. Het wetsvoorstel bevat maatregelen om de kans op werk voor deze mensen te vergroten. Op 5 juli jl. is door uw Kamer met grote meerderheid ingestemd met het wetsvoorstel. De behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer is op dit moment gaande16.
Deelt u de opvatting dat het feit dat meer werken voor mensen soms nauwelijks extra loont een perverse en absoluut ongewenste prikkel is? Zo ja, bent u bereid om vaart te maken met de uitwerking van een voltijdsbonus, hierin als Minister van werkgelegenheid een leidende rol te nemen zodat sectoren zoals de zorg en het onderwijs, maar ook andere kraptesectoren daar gebruik van kunnen maken? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze opvatting niet. De situatie ligt genuanceerder dan deze vraag doet vermoeden. Het kabinet vindt het van belang dat het loont om te werken. Huidig beleid is erop gericht dat huishoudens met een laag of middeninkomen een tegemoetkoming kunnen krijgen in bijvoorbeeld de huurkosten of de kosten voor kinderen. Hun gemiddelde belastingdruk is hierdoor ook lager. De keerzijde is dat waar de inkomensondersteuning afbouwt, er gevolgen zijn voor de marginale druk. Door samenloop van afbouwtrajecten van inkomensafhankelijke regelingen kan sprake zijn van een piek in de marginale druk. Dit komt echter weinig voor: 4% van de werkenden heeft een marginale druk van 70% of meer. Omdat dit deels mensen betreft die reeds voltijds werken, ligt het percentage werkenden met een zeer hoge marginale druk en de mogelijkheid tot meer uren werk lager.
Deze groep is dus niet representatief voor de hele groep werkenden: bij 96% van de werkenden is de marginale druk minder dan 70%. En voor 1 op de 5 werkenden is de marginale druk zelfs hoogstens 40%. Dit neemt niet weg dat een zeer hoge marginale druk onwenselijk is en dat mensen die meer uren willen werken hier baat bij moeten hebben. Het kabinet kijkt daarom, mede naar aanleiding van de motie Palland c.s., naar hoe extremen in de marginale druk binnen deze kabinetsperiode kunnen worden aangepakt17.
Daarnaast kijkt het kabinet naar een voltijds- en meerurenbonus als mogelijke maatregel om meer uren werken te stimuleren. Het kabinet heeft besloten zich eerst te richten op opties in de zorg en het onderwijs, omdat in deze sectoren vaak in deeltijd wordt gewerkt. Daarbij geldt dat een eventuele voltijdsbonus wel juridische, uitvoeringstechnische en budgettaire knelpunten kent. In het onderwijs zal gestart worden met een kopgroep van scholen om in de praktijk te bekijken welke vorm van een bonus het beste werkt. In december wordt de Kamer verder geïnformeerd over de voltijdsbonus en de meerurenbonus in de zorg en het onderwijs. Andere sectoren kunnen desgewenst de uitkomsten van deze aanpak in de zorg en het onderwijs benutten.
Durft u de ambitie uit te spreken om een einde te maken aan de deeltijdcultuur, waardoor keuzes over fulltime of parttime werken niet langer worden ingegeven door het onvoldoende lonen van extra werken of achterhaalde sociale oordelen over de rolverdeling tussen man en vrouw of de opvoeding van kinderen, maar door de eigen individuele afweging van werknemers?
De ambitie van het kabinet is dat (meer) werken (meer) loont, dat mensen net die paar uur extra werken waar dat kan, en dat deeltijdwerk niet langer voor veel vrouwen een automatisme is. Mannen en vrouwen moeten een vrije keuze hebben over hoeveel uur zij willen werken. Het betaald ouderschapsverlof en de voornemens op het gebied van de financiering van kinderopvang kunnen hieraan bijdragen.
Met de eerdergenoemde maatschappelijke dialoog gaan we samenlevingsbreed in gesprek over gendergelijkheid op de arbeidsmarkt en de plaats die de deeltijdcultuur daarbinnen heeft. Daarbij zullen ook de kansen en belemmeringen van deeltijdwerk aan de orde komen. De uitkomsten van de dialoog zullen als input gebruikt worden voor de samenleving, werkgevers en overheid om het huidige deeltijdwerken en de daarmee samenhangende deeltijdcultuur bespreekbaar te maken. Daarbij is het van belang dat, zoals de vragensteller ook benoemt, er ruimte blijft voor individuele afwegingen van werkgevers en werknemers. Deeltijd als optie moet dan ook blijven bestaan, maar minder dan nu als automatisme. Dit moeten we niet alleen bezien vanuit persoonlijke vrijheid, maar ook vanuit een breder maatschappelijk belang. Denk bijvoorbeeld aan de situatie waarin iemand werk wil combineren met mantelzorg. In dergelijke gevallen levert een deeltijdbaan een positieve bijdrage aan de welvaart in Nederland. Tegelijkertijd blijft het kabinet zich inzetten om meer uren werken te stimuleren, waar dat kan, vanwege het maatschappelijke belang om Nederland draaiende te houden en om economische zelfstandigheid te bevorderen.
Naheffingen bij schijnzelfstandigheid |
|
Senna Maatoug (GL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Hoe vaak zijn bij zelfstandigen geen werknemersafdrachten gedaan, terwijl dit wel moest?
Het is naar de aard van de zaak niet mogelijk om aan te geven wat het aantal zzp’ers is dat volgens het arbeidsrecht eigenlijk als werknemer zou moeten worden aangemerkt.1 Hoe hoog de non-compliance op dit terrein precies is, is niet duidelijk; daarom is geen informatie voorhanden hoe vaak het voorkomt dat een opdrachtgever ten onrechte geen loonheffingen heeft afgedragen.
Klopt het dat voormalig (schijn)zelfstandigen worden geconfronteerd met naheffingen in het geval zij hun recht halen? Hoe vaak is dit het geval? Als u dit niet inzichtelijk heeft, kunt u dit in kaart brengen?
In de situatie dat een opdrachtgever ten onrechte een arbeidsrelatie niet heeft aangemerkt als een dienstbetrekking (en geen sprake is van kwaadwillendheid) wordt een aanwijzing gegeven aan de opdrachtgever/werkgever. Als deze aanwijzing niet wordt opgevolgd, wordt een correctieverplichting opgelegd om alsnog voor die arbeidsrelatie de loonbelasting en de premie voor de volksverzekeringen in te houden en af te dragen en de premie voor de werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet af te dragen. De correctieverplichting en naheffingsaanslag kan worden opgelegd met terugwerkende kracht tot het moment van de aanwijzing. Bij het niet (geheel) voldoen aan de correctieverplichting kan de Belastingdienst een naheffingsaanslag opleggen aan de opdrachtgever/werkgever voor het bedrag dat er naar schatting niet of te weinig is gecorrigeerd.
Vaststelling van een dienstbetrekking kan ook gevolgen hebben voor de inkomstenbelasting van de opdrachtnemer, die voor de betreffende arbeidsrelatie dan gekwalificeerd wordt als werknemer. Zo kan er, afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het individuele geval, bijvoorbeeld geen recht op ondernemersfaciliteiten bestaan en geen kostenaftrek mogelijk zijn als blijkt dat sprake is van een dienstbetrekking. De inkomstenbelasting is verschuldigd door de opdrachtnemer en kan niet worden verhaald op de opdrachtgever. Een wijziging in het inkomen van de belastingplichtige, bijvoorbeeld doordat de ondernemersfaciliteiten niet meer van toepassing zijn door het vervallen van het ondernemerschap, kan ook van invloed zijn op inkomensafhankelijke regelingen zoals toeslagen. De vaststelling dat sprake is van een dienstbetrekking kan gezien de toepassingsvoorwaarden ook gevolgen hebben voor de Tozo.
Deze regeling wordt niet door de Belastingdienst uitgevoerd, maar de Belastingdienst dient wel inlichtingen te verstrekken aan de bevoegde instanties op basis van art. 64 van de Participatiewet.
Voor alle belastingdienstkantoren geldt dat er gewerkt wordt op basis van eenheid van beleid en uitvoering. Er is dus geen verschil in behandeling tussen verschillende belastingkantoren.
Omdat het handhavingsmoratorium geldt voor de loonheffingen en niet voor de inkomstenbelasting kan er wel een navorderingsaanslag voor de inkomstenbelasting worden opgelegd aan de werkende. Tot nu toe zijn er binnen de directie MKB van de Belastingdienst, die de aangiften inkomstenbelasting van ZZP’ers behandelt, geen signalen bekend dat er in de in vraag 2 beschreven situatie een navorderingsaanslag is opgelegd.
De Algemene Rekenkamer heeft recent een data-analyse uitgevoerd naar de repressieve handhaving bij zelfstandigen in haar rapport «Focus op handhaving Belastingdienst bij schijnzelfstandigheid» en concludeerde dat de Belastingdienst terughoudend omgaat met de handhaving op schijnzelfstandigheid bij individuele opdrachtnemers.2
Worden naheffingen gebruikt als dreigement om te voorkomen dat mensen die eigenlijk werknemer zijn hun recht halen? Heeft u instrumenten om hier tegenop te treden? Wat gaat u hier aan doen?
Wanneer naheffingen gebruikt worden als dreigement om te voorkomen dat werkenden hun recht halen, is dit een onwenselijke situatie. Op de situatie of dit in de praktijk door opdrachtgevers gebruikt wordt richting werkenden heb ik geen zicht. Naheffingen in de loonheffingen worden opgelegd aan de opdrachtgever. De naheffingsaanslag loonheffingen is een aangelegenheid tussen de Belastingdienst en de opdrachtgever. De werknemer is hierbij in beginsel geen partij.
In ons juridische systeem heeft iedere burger of instantie in beginsel de mogelijkheid om zijn recht te halen. Dit is ook van toepassing in de in deze vraag omschreven situatie.
Hoe gaan de verschillende belastingkantoren om met schijnzelfstandigheid en naheffingen van werkgeverspremies, premies voor werknemersverzekeringen en naheffingen in verband met de loonheffing, met de inkomstenbelasting en fiscale faciliteiten, zoals aftrekposten, toeslagen en de Tijdelijke Overbruggingsregeling Zelfstandige Ondernemers (TOZO)? Bij wie worden deze verhaald? Bestaat er een verschil in behandeling tussen verschillende belastingkantoren en zo ja, welke verschillen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat de rekening van schijnzelfstandigheid niet bij (kwetsbare) werkenden mag worden gelegd, zeker niet als grote bedrijven niets hoeven te betalen en de wet niet wordt gehandhaafd?
Het uitgangspunt is dat iedereen zijn of haar arbeidsrelatie moet inrichten binnen de wettelijke kaders en iedere partij die een bepaalde arbeidsrelatie aangaat daarvoor verantwoordelijk is alsmede voor de rechten en plichten die passen bij die arbeidsrelatie. Dit is onafhankelijk van het feit dat men een groot bedrijf, een klein bedrijf of een individuele werkende is. Ik deel dan ook de opvatting dat voorkomen moet worden dat een (van beide) partij(en) de rekening van schijnzelfstandigheid betaalt. Ik ben me ervan bewust dat er in de praktijk een machtsverhouding tussen werkende en degene die het werk verschaft kan bestaan of worden ervaren. In de kabinetsreactie op de rapporten van ARK en ADR3 is toegezegd de handhaving op de kwalificatie van de arbeidsrelatie voor de loonheffingen te herijken en versterken. Nog dit jaar zal de voortgangsbrief zzp naar de Kamer worden verzonden, waarin wordt aangeven hoe dit de komende tijd vorm gaat krijgen.
Herinnert u zich de uitspraak van de Staatsecretaris, uit het debat zelfstandige zonder personeel van 30 juni jongstleden, dat als er onterecht geen loonheffing is afgedragen door de opdrachtgever, dat de loonheffing niet wordt verhaald op de opdrachtnemer, die eigenlijk een werknemer was? Geldt dat ook voor de inkomstenbelasting voor zover de inkomsten in de inkomstenbelasting als winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden zijn opgegeven?
Het handhavingsmoratorium en daarbij behorende beperking met betrekking tot handhaven met terugwerkende kracht geldt alleen voor de opdrachtgevers en voor de loonheffingen. Voor de inkomensheffing bij de opdrachtnemer kan de Belastingdienst zoals gebruikelijk toetsen of sprake is van ondernemerschap en als dat niet het geval is kan de Belastingdienst – als de feiten daartoe aanleiding geven – stellen dat sprake is van loon uit dienstbetrekking. Omdat het handhavingsmoratorium niet geldt voor de inkomstenbelasting kan er een navorderingsaanslag voor de inkomstenbelasting worden opgelegd. Tot nu toe zijn er binnen directie MKB van de Belastingdienst, die de aangiften inkomstenbelasting van ZZP’ers behandelt, geen signalen bekend dat er in de in vraag 6 beschreven situatie een navorderingsaanslag is opgelegd. Voor de omzetbelasting geldt een aparte toets of sprake is van ondernemerschap. Informatie hierover is beschikbaar op de website van de Belastingdienst.
Wanneer een opdrachtnemer jarenlang heeft aangegeven als zelfstandige te hebben gewerkt voor de inkomensheffing en over dezelfde jaren – bijvoorbeeld op grond van een rechterlijke uitspraak – een loonvordering gaat indienen, kan dit leiden tot vragen van de Belastingdienst. Het is namelijk niet mogelijk tegelijkertijd twee verschillende standpunten voor de inkomensheffing in te nemen, namelijk voor dezelfde uren tegelijk zelfstandige én werknemer te zijn.
De daadwerkelijke effecten voor de omzetbelasting en inkomensheffingen zijn mede afhankelijk van overige feiten en omstandigheden bij een opdrachtnemer. Het is niet mogelijk hierover in algemene zin conclusies te trekken of toezeggingen te doen over de gevolgen die individuen kunnen gaan ervaren. Situaties kunnen dermate verschillen dat vrijwel in ieder geval een nader onderzoek nodig is.
Gaat u zich ervoor inspannen dat de Belastingdienst de rekening niet gaat verhalen bij werkenden, onder andere bestaande uit; werkgeverspremies, premies voor werknemersverzekeringen, naheffingen in verband met de loonheffing, inkomstenbelasting en fiscale faciliteiten, zoals aftrekposten, toeslagen en de TOZO. Kunt u toezeggen dat individuen geen negatieve gevolgen gaan ervaren door de Belastingdienst? Zo nee, waarom niet? Hoe wordt hierover gecommuniceerd?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met artikel 20 en artikel 125 van de Wet financiering sociale verzekeringen die het respectievelijk verbieden en strafbaar stellen dat de werkgever de door hem verschuldigde premie verhaalt op de werknemer? Is dit aan de orde in Nederland? Heeft u instrumenten om hier tegenop te treden? Wat gaat u hier aan doen?
Ik ben bekend met artikel 20 en artikel 125 van de Wet financiering sociale verzekeringen. Er zijn bij mij geen signalen bekend dat werkgevers, tegen deze wet in, in het geval van bewezen schijnzelfstandigheid in strijd met de Wet financiering sociale verzekeringen premies die zij verschuldigd zijn verhalen op de werknemer. Deze wet is van toepassing op de premies voor sociale verzekeringen en niet op de loonbelasting. De Wet financiering sociale verzekeringen biedt het instrument om strafrechtelijk op te treden tegen een werkgever indien die situatie zich (in de toekomst wel) zou voordoen.
Herinnert u zich dat de Staatssecretaris in datzelfde debat zelfstandige zonder personeel heeft aangegeven dat het vervolgens de vraag is of een opdrachtgever de loonheffing gaat verhalen op de opdrachtnemer? Deelt u de opvatting dat opdrachtgevers de rekening (waaronder de loonheffing, maar niet uitsluitend de loonheffing) niet bij opdrachtnemers mogen leggen, bijvoorbeeld door uit te betalen loon in te houden? Heeft u instrumentarium om dit aan te pakken? Gaat u zich hiervoor inspannen? Kunt u toezeggen dat individuen hierdoor geen negatieve gevolgen gaan ervaren? Zo nee, waarom niet?
De loonheffing bestaat uit loonbelasting en premie volksverzekeringen. De werknemer is de belastingplichtige voor de loonbelasting. De loonheffing wordt ingehouden op het loon van de werknemer en afgedragen door de werkgever. De werkgever mag de ten onrechte niet ingehouden loonheffing die van hem is nageheven, in beginsel verhalen op zijn werknemer. Of de werkgever daadwerkelijk een verhaalsrecht heeft wordt bepaald door de uitleg van de overeenkomst tussen opdrachtgever en opdrachtnemer. Voor premies werknemersverzekeringen wordt verwezen naar het antwoord op vraag 8.
Deelt u de opvatting dat de vrijwaringsbepalingen omtrent belastingen en verzekeringen, waaronder loonbelastingen, premies en bijdragen aan sociale zekerheid, die sommige bedrijven in hun overeenkomsten met opdrachtnemers hebben staan, nietig zijn in het geval van schijnzelfstandigheid? Kunt en gaat u hier tegen optreden? Zo nee, waarom niet?
Vrijwaringsclausules worden opgenomen in contracten tussen opdrachtgever en opdrachtnemer. Zolang dit binnen de kaders van de wet is, staat het beide partijen vrij om dit contract in te vullen zoals gewenst. Het is dan ook niet aan een bewindspersoon om hier een uitspraak over te doen, die beoordeling is aan de rechter.
Uit jurisprudentie komt naar voren dat een vrijwaringsclausule in beginsel geldig is, tenzij een beroep daarop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Deze (beperkte) uitzondering biedt een mogelijke ontsnapping voor degene die wordt geconfronteerd met een beroep op een vrijwaringsclausule. Het is aan de rechter om te oordelen of schijnzelfstandigheid hier voldoende grond voor vormt.
Het rapport ‘Meedoen zonder beperkingen’ van de Nationale ombudsman |
|
Don Ceder (CU) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het rapport «Meedoen zonder beperkingen» van de Nationale ombudsman?1
Ja.
Bent u het eens dat wet- en regelgeving erop gericht zou moeten zijn dat financiële zekerheid haalbaar is voor jongeren met een beperking, en werken zou moeten lonen?
Ik acht het van het grootste belang dat financiële zekerheid voor jongeren met een beperking haalbaar is en dat werken moet lonen.
Is bij de totstandkoming van de Wajong en de Participatiewet in uw ogen voldoende onderzocht of het uitgangspunt van zelfredzaamheid en hulp uit de sociale omgeving een realistische verwachting is? Erkent u met de Nationale ombudsman dat de overheid te hoge verwachtingen heeft van de zelfredzaamheid van jongeren met een beperking? Zo ja, welke stappen onderneemt het kabinet om dit recht te zetten?
Het uitgangspunt voor de Wajong en Participatiewet is dat mensen die dat nodig hebben ondersteuning kunnen krijgen. Gemeenten en UWV begeleiden jongeren met een arbeidsbeperking naar werk, zij kunnen hiervoor maatwerk en ondersteuning leveren met de hen ter beschikking staande instrumenten. Dit vergt veel inspanningen van alle betrokkenen.
De Nationale ombudsman heeft met zijn rapport Meedoen zonder beperkingen een beeld gegeven van de knelpunten die jongeren met een beperking in de Participatiewet en de Wajong ervaren en daarnaast ook aanbevelingen gedaan tot verbetering. Ik ben hem daarvoor zeer erkentelijk. Het rapport van de Nationale ombudsman kan bijdragen aan een goed debat over wenselijke verbeteringen voor deze kwetsbare groep jongeren. De Nationale ombudsman heeft gevraagd om binnen drie maanden met een reactie te komen op het rapport. Uiteraard reageer ik op het rapport. Ik zal de Kamer een afschrift van mijn reactie doen toekomen.
De vraag of de overheid te hoge verwachtingen heeft van de zelfredzaamheid van jongeren met een beperking is lastig in algemene zin te beantwoorden, omdat de groep jongeren met beperkingen heel divers is. Zo zijn er jongeren met een beperking die volledig kunnen werken en jongeren die alleen gedeeltelijk kunnen werken. Verder zijn er jongeren met een beperking die veel ondersteuningsbehoefte hebben en jongeren die met minder ondersteuning toe kunnen.
Cruciaal is dat jongeren met een beperking de ondersteuning krijgen die zij gezien hun mogelijkheden en omstandigheden nodig hebben om te voorzien in inkomen en te kunnen werken naar vermogen. Dat is de opdracht waar wij voor staan. Dit is een opgave voor alle partijen: Rijk, gemeenten en UWV, werkgevers en de jongeren zelf met hun sociale omgeving.
Het kabinet zet zich daarvoor in met diverse maatregelen. Zo is het wetsvoorstel Breed Offensief dat nu bij de Eerste Kamer ter behandeling ligt erop gericht om de kansen op duurzaam werk voor mensen met een beperking in de Participatiewet te verbeteren. Voorts heb ik bij brief van 21 juni jl. de Kamer geïnformeerd over het brede traject Participatiewet in balans en de in dit verband voorgestelde maatregelen die ik naar aanleiding van signalen over «hardheid» in de Participatiewet zal uitwerken. Deze uitwerking vindt plaats in nauwe samenwerking met betrokken partijen: gemeenten, maar ook vertegenwoordigers van cliëntenorganisaties. Ik werk daarbij toe naar een Participatiewet die eenvoudiger is en een toereikend bestaansminimum biedt, die mensen passende ondersteuning biedt om mee te doen in de samenleving en met rechten en verplichtingen die zinvol en begrijpelijk zijn en nageleefd kunnen worden. Onderdeel daarvan is het voornemen tot verruiming van de bijverdiengrenzen in de Participatiewet, zodat werken lonender wordt. Ik streef ernaar om de Kamer hierover binnenkort te informeren. Ook de banenafspraak is een belangrijk instrument om meer banen te realiseren voor mensen met een arbeidsbeperking. Ik werk toe naar een verbetering van de banenafspraak, over de stappen op dit punt heb ik de Kamer geïnformeerd in mijn brief van 7 juli jl.2.
Samen met UWV werk ik verder aan een effectevaluatie van de Wajong-dienstverlening. In 2023 informeer ik uw Kamer over de resultaten van verschillende onderzoeken naar de ondersteuning van UWV in een syntheserapport. Onderdeel hiervan is een onderzoek naar het willen, kunnen en doen van klanten in de dienstverlening bij UWV en de mogelijkheid op basis hiervan tot concrete handelingsperspectieven te komen voor de uitvoering om betere dienstverlening te bieden. Op basis van het syntheserapport ontwikkelen we de dienstverlening indien nodig verder door.
Van groot belang is tot slot dat het kabinet heeft aangekondigd om het wettelijk minimumloon en de daaraan gekoppelde uitkeringen met ingang van 1 januari 2023 met 10% te verhogen. Dit komt tegemoet aan de roep om versterking van de koopkracht van mensen, ook van jongeren met een beperking.
Bent u het eens dat de huidige wet- en regelgeving knelt voor jongeren met een beperking die willen gaan werken? Hoe beziet u de conclusies uit dit rapport met het oog op de huidige krapte op de arbeidsmarkt? Wordt in de plannen aangaande de arbeidsmarktkrapte ook gezocht naar mogelijkheden om jongeren met een beperking een kans te geven op een passende baan?
Zoals ik in antwoord 3 heb aangegeven wordt thans naar aanleiding van signalen over «hardheid» in de Participatiewet gewerkt aan de uitwerking van de maatregelen die zijn benoemd in het traject Participatiewet in balans.
De huidige krapte op de arbeidsmarkt biedt kansen voor werkzoekenden die nu nog langs de kant staan, en dus ook voor jongeren met een arbeidsbeperking, om aan het werk te komen. Dat maakt het des te belangrijker om de drempels om aan het werk te komen voor deze jongeren weg te nemen.
Voor de zomer ontving u de Kamerbrief Aanpak krapte op de arbeidsmarkt3 over de kabinetsbrede aanpak van de arbeidsmarktkrapte. Het kabinet zet zich actief in voor mensen die aan de kant staan en dus ook voor het begeleiden van jongeren met een beperking naar een passende baan.
Zo zetten we het Europees Sociaal Fonds (ESF+) tijdens de looptijd van het programma (tot eind 2027) in voor mensen die een kwetsbare positie hebben op de arbeidsmarkt. Binnen ESF+ loopt een specifiek project voor jongeren uit het VSO/PRO-onderwijs voor aansluiting op de arbeidsmarkt en gemeenten kunnen activiteiten aanbieden voor de begeleiding van jongeren naar werk. Daarnaast, en aanvullend op de reguliere dienstverlening van gemeenten en UWV, lanceerden de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik het korte termijn actieplan Dichterbij dan je denkt. Met dit plan intensiveren wij de matching tussen werkgevers en werkzoekenden uit het zogenaamde onbenut arbeidspotentieel (waaronder ook werkzoekende jongeren met een arbeidsbeperking). Via landelijke en regionale communicatie willen we werkgevers ertoe aanzetten om mensen uit het onbenut arbeidspotentieel een kans te geven en daarvoor gebruik te maken van wervingsmethoden die deze doelgroep aan het werk kunnen helpen op passende banen. Bijvoorbeeld via scholing en leerwerktrajecten kunnen gemeenten en UWV werkzoekende jongeren met een beperking helpen aan een baan.
Tot slot verhogen we zoals gezegd structureel het minimumloon en hebben de Ministeries van OCW, SZW, gemeenten, onderwijs, UWV, (jongeren)vakbonden, werkgevers en SBB een gezamenlijke werkagenda vastgesteld voor een aanpak van de jeugdwerkloosheid, ook voor jongeren met een beperking. Momenteel worden de tijdelijke maatregelen van de Aanpak Jeugdwerkloosheid, onderdeel van het aanvullend sociaal pakket en het Nationaal Programma Onderwijs, verankerd in wet- en regelgeving om zo een soepele overgang voor jongeren met een structurele achterstand op de arbeidsmarkt te waarborgen van school naar werk en bij uitval weer terug. Het kabinet heeft hiervoor structureel middelen uitgetrokken.
Wat is uw reactie op de aanbevelingen van de Nationale ombudsman om jongeren proactief en in begrijpelijke taal te informeren over hun rechten en plichten, te zorgen voor persoonlijke begeleiding, te zorgen dat werken van toegevoegde waarde is en te zorgen voor financiële zekerheid? Worden deze aanbevelingen meegenomen in de plannen voor de aanpassing van de Participatiewet en in ander kabinetsbeleid?
In algemene zin vind ik dit zinvolle aanbevelingen. Zoals hierboven aangegeven is er al veel beleid op dit terrein ingezet. Ook heb ik aangegeven dat ik met een reactie kom op het rapport. Daarin zal ik meer in detail ingaan op de aanbevelingen uit het rapport. Ik wil daarbij kijken hoe de aanbevelingen praktisch zouden kunnen worden vertaald en wat daarvoor nodig is. Ik zal de Kamer een afschrift van mijn reactie doen toekomen.
Constaterende dat er geregeld wordt gesteld – ook door de Nationale ombudsman – dat jongeren met een beperking eigenlijk niet thuishoren in de Participatiewet, wat is het kabinetsstandpunt hierover na bestudering van dit rapport? Is het kabinet het eens met de stellingname dat er – volgens de Nationale ombudsman – een stelselverandering zou moeten komen om recht de doen aan de kwetsbaarheden en behoeften van jongeren met een beperking?
Sinds de invoering van de Participatiewet in 2015 hebben jongeren met een beperking die kunnen werken aanspraak op ondersteuning in het kader van de Participatiewet en zo nodig recht op een uitkering. Jongeren die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn kunnen een beroep doen op de Wajong 2015.
Het kabinet realiseert zich de kwetsbaarheden en behoeften van jongeren met een beperking. Naar aanleiding van de evaluatie van de Participatiewet door het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft het vorige kabinet een aantal aandachtspunten benoemd voor toekomstig beleid4. Deels zijn deze aandachtspunten vertaald in het wetsvoorstel Breed Offensief.
In het Coalitieakkoord van dit kabinet is niet voorzien in een stelselverandering zoals bedoeld in vraag 6. Wel benoemt het Coalitieakkoord de ambitie dat iedereen in Nederland een goed bestaan verdient en moet mee kunnen doen. Ook zijn in het Coalitieakkoord verschillende maatregelen benoemd die relevant zijn voor jongeren met een beperking. Het betreft onder meer de wijziging van de kostendelersnorm, het traject Participatiewet in balans, verruiming van de vrijlatingsgrenzen in de Participatiewet, de ambitie om meer mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt naar werk begeleiden en de verruiming van beschut werk. Ik houd u op de hoogte van de voortgang van deze maatregelen.
De berekeningen van het toetsingsinkomen voor de kinderopvangtoeslag |
|
Senna Maatoug (GL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «De berekening van het toetsingsinkomen voor de kinderopvangtoeslag: het verschil tussen huur en koop»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Is het bij het opstellen van de verschillende wetten en definities die in het artikel genoemd zijn een bewuste keuze geweest dat mensen in een huurwoning recht hebben op een lager bedrag aan kinderopvang?
Het verzamelinkomen, neergelegd in de Wet inkomstenbelasting 2001, is een algemeen aanvaard begrip om de draagkracht te bepalen. Bij de introductie van de toeslagen is bewust gekozen om het toetsingsinkomen aan te laten sluiten bij het verzamelinkomen, zoals gedefinieerd in de inkomensbelasting. Het toetsingsinkomen bepaalt zowel het recht op een toeslag als de hoogte van een toeslag. Voor de uitvoerder, Belastingdienst/Toeslagen, is het daarmee een goed hanteerbaar begrip: bij de toekenning van een toeslag kan de uitvoerder uitgaan van een reeds vastgesteld (fiscaal) inkomen.
Kunt u een inschatting maken van het aantal gezinnen dat hierdoor een lagere kinderopvangtoeslag ontvangt? Hoe vaak is het verschil in kinderopvangtoeslag tussen het hebben van een huurhuis en het hebben van een koophuis kleiner dan de huurtoeslag behorend bij het hebben van een huurhuis?
De woonsituatie is geen criterium op basis waarvan Toeslagen de kinderopvangtoeslag uitkeert. Daarom registreert Toeslagen bij het uitkeren van de kinderopvangtoeslag niet wat de woonsituatie is. Het is daardoor niet bekend hoeveel ontvangers van kinderopvangtoeslag in een huurhuis of in een koophuis wonen.
Deelt u de opvatting dat een gezin in een huurhuis en een gezin in een koophuis dezelfde kinderopvangtoeslag moet krijgen als beide gezinnen hetzelfde inkomen hebben? Deelt u de opvatting dat er geen rechtvaardiging is van de manier waarop de eigenwoningregeling doorwerkt naar de hoogte van de toeslagen?
Bij de vormgeving van de toeslag is gekozen om het toetsingsinkomen te laten aansluiten bij het verzamelinkomen. Het verzamelinkomen is een algemeen aanvaard begrip van draagkracht. Het is een verzameling van voordelen uit werk en woning, aanmerkelijk belang, sparen en beleggen, alsook de keerzijde: de kosten voor de totstandkoming van deze voordelen en de kosten van schulden. Denk bijvoorbeeld aan de (forfaitaire) kosten van schulden in box 1, box 2 en box 3. De eigen woning is een bron van inkomen in box 1. Voordelen die verband houden met het eigenwoningbezit – onder andere forfaitair bepaald door het eigenwoningforfait – leiden tot een hoger verzamelinkomen. Dit houdt tevens in dat de kosten die verband houden met de verwerving van die voordelen in beginsel aftrekbaar zijn bij het bepalen van het verzamelinkomen. Dat betekent dat het toetsingsinkomen van een gezin in een koopwoning kan afwijken van een vergelijkbaar gezin met hetzelfde inkomen in een huurwoning, waardoor het recht op kinderopvangtoeslag ook kan afwijken. Daarnaast bevat het verzamelinkomen nog elementen van andere aard die de draagkracht voor de inkomstenbelasting mede bepalen, zoals bijvoorbeeld de persoonsgebonden aftrek. Het resultaat van voorgaande is de basis waar de rechten (toeslagen) en plichten (belasting) van de burger op worden gebaseerd.
Deelt u de opvatting dat de manier waarop het toetsingsinkomen en de hoogte van de kinderopvangtoeslag bepaald worden ongelijkheid tussen mensen met een huurwoning (doorgaans lager inkomen en vermogen) en mensen met een koopwoning (doorgaans hoger inkomen en vermogen) vergroot?
Het kabinet stelt belang in de toegankelijkheid van de kinderopvang, zodat alle werkende ouders zorg en arbeid kunnen combineren. Het coalitieakkoord bevat daarom de ambitie voor een herziening van het huidige kinderopvangstelsel in 2025. Het kabinet werkt momenteel hard aan de uitwerking van het nieuwe stelsel, waarover ik uw Kamer onlangs heb geïnformeerd.2 In de stelselherziening wordt de hoogte van de kinderopvangtoeslag onafhankelijk van het verdiende inkomen. Het toeslagpercentage wordt 96 procent voor alle werkende ouders. Het toetsingsinkomen speelt daarom geen rol meer in het herziene stelsel. Daarmee verdwijnt het eventuele verschil in toeslag dat uit de woonsituatie kan voortkomen.
Bent u bereid te onderzoeken of de wetten en definities herzien kunnen worden zodat mensen met een huurwoning een hogere toeslag ontvangen (zodat zij in de kinderopvangtoeslag niet benadeeld worden ten opzichte van mensen met een koopwoning), te denken valt aan de twee richtingen die de auteurs schetsen, namelijk het buiten beschouwing laten van woonlasten in beide situaties of het voor huurders mogelijk maken hun woonlasten in aftrek te brengen?
Zie antwoord vraag 5.
Welke andere vormen van fiscale stimulering dragen bij aan een verlaging van het toetsingsinkomen en het verzamelinkomen?
Zoals hierboven aangegeven is het verzamelinkomen een verzameling van verschillende vormen van inkomen – een resultante van voordelen en bijbehorende kosten, zoals bij de eigen woning – en persoonsgebonden aftrekposten. Dit betekent dat ook persoonsgebonden aftrekposten die onder bepaalde voorwaarden in mindering komen op het verzamelinkomen, zoals onderhoudsverplichtingen, specifieke zorgkosten en giften, van invloed kunnen zijn op zowel de te betalen belasting als op het recht op toeslagen. Een doel van aftrekposten kan dus – anders dan kostenverrekening – ook een tegemoetkoming zijn bij uitgaven die de draagkracht verlagen omdat bijvoorbeeld sprake is van noodzakelijke kosten, zoals meerkosten bij chronische ziekte en handicap.
Bent u bereid te onderzoeken of het complexe stelsel van de wetten en definities die in het artikel genoemd worden versimpeld kan worden?
Het kabinet heeft in het coalitieakkoord de ambitie uitgesproken om de toeslagen op termijn af te schaffen en in deze kabinetsperiode – naast de hervormingen op het gebied van kinderopvangtoeslag en huurtoeslag – ook in te zetten op verbeteringen in het gehele toeslagenstelsel. In dat kader zet dit kabinet de komende periode diverse stappen om te komen tot een verbetering van het stelsel. Over het verbetertraject kinderopvangtoeslag en over verbeteringen in het stelsel in het algemeen is uw Kamer geïnformeerd.3 Zoals aangegeven wordt breed gekeken welke knelpunten en verbeteringen binnen het huidige stelsel en de beschikbare middelen mogelijk zijn in het beleid, in de uitvoering daarvan en in de dienstverlening naar de burger toe. Dit kabinet is daarnaast voornemens om de kinderopvangtoeslag af te schaffen en over te gaan naar een inkomensonafhankelijk stelsel. Dat impliceert dat voor de vergoeding van de kinderopvang de draagkracht niet langer relevant is.
Deelt u de opvatting dat aanpakken van dit punt onderdeel kan zijn van de verbetering van het huidige toeslagenstelsel in aanloop naar het afschaffen van het toeslagenstelsel?
Zie antwoord vraag 8.
De berichtgeving omtrent arbeidsomstandigheden bagageafhandelaars Schiphol |
|
Don Ceder (CU) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «Inspectie controleerde twaalf jaar niet op zwaar werk Schiphol»1 en «Arbonormen bagagepersoneel Schiphol jarenlang overschreden, deel heeft gezondheidsklachten»2 en «Schiphol geeft toe: «we hadden te weinig oog voor arbeidsomstandigheden»»3?
Ja. Ik ben verbaasd en geschrokken van de berichtgeving. Het is belangrijk dat de Arboregels worden nageleefd. Die regels gelden niet voor niets, die zijn er voor iedere werkgever: mensen moeten gezond en veilig kunnen werken.
Kunt u toelichten hoe zelfregulering en «zelfinspectietools» in zijn werk gaan?
Uitgangspunt van het arbostelsel is dat werkgevers de primaire verantwoordelijkheid dragen om te zorgen voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden. Hierbij dienen werkgevers bij de invulling van hun processen ervoor te zorgen dat zij aan de relevante wet- en regelgeving voldoen.
Het instrument zelfregulering is vastgelegd op wetsniveau. De Arbeidsinspectie maakt geen zelfreguleringsafspraken. In de Arbeidsomstandighedenwet krijgt zelfregulering bijvoorbeeld concreet vorm in de mogelijkheid voor sectoren om arbocatalogi vast te stellen. In een arbocatalogus beschrijven werkgevers- en werknemersorganisaties gezamenlijke afspraken over de wijze waarop zij (gaan) voldoen aan de doelvoorschriften in de Arbowet binnen de eigen branche. arbocatalogi die met positief resultaat door de Arbeidsinspectie zijn getoetst, vormen het uitgangspunt voor het toezicht en de handhaving door de Arbeidsinspectie.Op individueel niveau van bedrijven wordt de (sectorale) arbocatalogus vervolgens uitgewerkt in de risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E) en het plan van aanpak.
De Arbeidsinspectie toetst alleen arbocatalogi van branches en dus niet van individuele bedrijven, zoals de bagageafhandelbedrijven op Schiphol. Wel zet de Arbeidsinspectie zelfinspectietools in om de ondernemer te helpen om zelf risico’s te onderkennen en passende maatregelen te nemen. Dat is geen vorm van zelfregulering, maar een manier om bewustwording te creëren, om het gedrag van werkgevers in positieve zin te beïnvloeden en werkgevers daarbij te ondersteunen en om naleving van wet- en regelgeving te bevorderen.
Ik verwijs uw Kamer naar de toelichting van de Arbeidsinspectie op haar werkwijze in bijlage bij de antwoorden op deze Kamervragen.
Momenteel wordt de Arbovisie 2040 voorbereid. Zoals in de hoofdlijnennota4 is opgenomen ten aanzien van het verbeteren van de naleving van wet- en regelgeving zal het instrument zelfregulering en horizontaal toezicht (waaronder tevens de toepassing van arbocatalogi) worden geëvalueerd.5
Op basis waarvan wordt besloten of een sector en/of bedrijf geschikt is voor zelfregulering? Aan welke voorwaarden moet worden voldaan om als sector en/of bedrijf in aanmerking te komen voor zelfregulering? Zijn kenmerken van het werk – zoals fysiek laagbetaald zwaar werk evt. in combinatie met zware concurrentiestrijd – risicofactoren die meewegen in een beslissing tot zelfregulering?
Alle sectoren kunnen kiezen voor het opstellen van arbocatalogi, dat vergt geen nadere afweging of besluit van overheidswege. De Arbeidsinspectie toetst alleen arbocatalogi van branches en niet van individuele bedrijven. Verder verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 2 en naar de beschrijving van de werkwijze van de Arbeidsinspectie zoals bijgevoegd in de bijlage.
Zijn er naast de eerdere onderzoeken van de Nederlandse Arbeidsinspectie (de Inspectie) andere rapporten of signalen bekend aangaande het overschrijden van de Arbonormen door afhandelingsbedrijven op Schiphol? Wat is er naar aanleiding van deze rapporten en/of signalen gedaan?
In de afgelopen jaren zijn er bij de Arbeidsinspectie wel meldingen binnengekomen van medewerkers die werken op Schiphol bij de bagage-afhandelaars. Deze meldingen gingen vooral over het loon en de werktijden. Naar aanleiding van deze meldingen is daar door de Arbeidsinspectie in de afgelopen jaren ook op gecontroleerd. Er zijn in deze periode geen relevante meldingen over het tillen bij de Arbeidsinspectie binnengekomen. Op andere terreinen – zoals gevaarlijke stoffen – hebben de afgelopen jaren diverse inspecties plaatsgevonden op Schiphol. In het geval van fysieke belasting bij bagage-afhandelaars, geeft de Arbeidsinspectie aan geen meldingen van een vakbond of personeelsvertegenwoordiging te hebben ontvangen. Recent heeft de Arbeidsinspectie controles uitgevoerd bij bagage-afhandelbedrijven op Schiphol, naar aanleiding van het onderzoek van NOS/Nieuwsuur dat de Arbeidsinspectie als signaal heeft gezien. Die onderzoeken lopen nog. Voor de vrachtafhandeling (cargo) had de Arbeidsinspectie al eerder een controle gepland, die later dit jaar zal plaatsvinden. In het algemeen roep ik iedereen op om misstanden te melden bij de Arbeidsinspectie. Dat is eenvoudig en laagdrempelig. Op de startpagina van de Arbeidsinspectie staat een directie link waar digitaal een melding kan worden gedaan bij het Meldingen Informatiecentrum, maar een telefonische melding, al dan niet anoniem, is ook mogelijk, 24/7.
Hoe kan het dat een Inspectie twaalf jaar niet heeft gecontroleerd bij de afhandelingsbedrijven op Schiphol terwijl door dezelfde inspectie in 2004 werd geconstateerd dat «twee tot vier keer de gezondheidskundige grenswaarde» werd overschreden bij het tillen van bagage, en waar in 2003 in een inspectierapport van Verkeer en Waterstaat werd geconcludeerd dat «het zelfregulerend vermogen van de sector (...) onvoldoende [is] gewaarborgd»? Hoe kan dit in de toekomst worden voorkomen?
Ik ben verbaasd en geschrokken van de berichtgeving over de bagageafhandeling op Schiphol. Ik vind dat een onwenselijke situatie. Het is belangrijk dat de Arboregels worden nageleefd. Die regels gelden niet voor niets, die zijn er voor iedere werkgever: mensen moeten gezond en veilig kunnen werken. Het is en blijft de primaire verantwoordelijkheid van de werkgever om zich aan de wet- en regelgeving te houden.
De Arbeidsinspectie geeft aan dat ze graag eerder was gegaan. Ik onderschrijf dat. De Arbeidsinspectie maakt keuzes als het gaat om de inzet van haar capaciteit. In dit geval geeft de Arbeidsinspectie aan dat er noch uit haar actieve programmering noch uit meldingen van buitenaf (via bijv. bedrijfsartsen, ondernemingsraden of vakbonden) aanleiding is geweest om eerder te controleren. Op andere terreinen – zoals blootstelling aan gevaarlijke stoffen – hebben de afgelopen jaren wel diverse inspecties plaatsgevonden op Schiphol.
Ik heb de Arbeidsinspectie gevraagd te bezien of er verbeteringen mogelijk zijn. Tevens heb ik de Arbeidsinspectie gevraagd om bij de door haar aangekondigde rapportage over de nog lopende onderzoeken in de bagage-afhandeling, tevens breder inzicht te geven in welke inspecties op welke arbeidsrisico’s hebben plaatsgevonden de afgelopen jaren op Schiphol. Hierover wordt uw Kamer nader geïnformeerd.
Wat is de verklaring voor het niet opvragen door de Inspectie van Risico-Inventarisatie & -Evaluatie (RI&E) rapporten met betrekking tot «fysieke belasting» terwijl de Inspectie eerder constateerde dat sprake was van «zeer gezondheidsbedreigend» werk?
Werkgevers zijn wettelijk verplicht om een RI&E en plan van aanpak op te stellen. Het doel hiervan is om risico’s in het bedrijf helder te hebben en maatregelen te nemen om die te voorkomen of te verkleinen. De RI&E is voor het bedrijf zelf en de werknemers en de Ondernemingsraad heeft een rol bij de vaststelling. RI&E en plan van aanpak worden niet opgesteld voor de overheid. De Arbeidsinspectie kan bij controles om inzage vragen. Naast het inzien tijdens of na een controle bij een werkgever, vraagt de inspectie de afgelopen jaren in een aantal specifieke projecten de RI&E op bij groepen werkgevers zoals bijvoorbeeld de garagebranche6. Dat stimuleert bedrijven om de Arbowet na te leven en een RI&E te maken of up-to-date te brengen. De Arbeidsinspectie heeft na 2010 geen controles uitgevoerd op fysieke belasting bij bagageafhandelbedrijven (wel op andere terreinen). De Arbeidsinspectie geeft aan dat ze graag eerder was gegaan. Ik onderschrijf dat.
Wat is de reguliere procedure van controle op het naleven van de Arbonormen na het maken van zelfreguleringsafspraken? Is het kabinet bereid om (desnoods voor een aantal sectoren) een periodieke controle alsnog in te voeren?
De Arbeidsinspectie maakt geen zelfreguleringsafspraken. Zie het antwoord op vraag 2. Zelfregulering krijgt in de Arbeidsomstandighedenwet concreet vorm in de mogelijkheid voor sectoren om Arbocatalogi vast te stellen. Arbocatalogi die met positief resultaat door de Arbeidsinspectie zijn getoetst, vormen het uitgangspunt voor het toezicht en de handhaving door de Arbeidsinspectie. Op individueel niveau van bedrijven wordt de (sectorale) arbocatalogus vervolgens uitgewerkt in de RI&E en het plan van aanpak.
Het toezicht van de Arbeidsinspectie is gericht op de grootste risico’s en het behalen van maximaal effect. In de bijlage vindt u een toelichting op de werkwijze van de Arbeidsinspectie. De Arbeidsinspectie onderscheidt initiële inspecties en herinspecties. Uit het jaarverslag van de Arbeidsinspectie over 2021 blijkt dat her-inspecties een handhavingspercentage van 23% opleveren, tegen een handhavingspercentage van 37% bij eerste inspecties. De Arbeidsinspectie bepaalt op basis van haar Inspectiebrede Risicoanalyse of her-inspecties moeten worden ingezet. De Arbeidsinspectie zet het instrument her-inspecties deels ad random in en deels risicogericht, dat wil zeggen daar waar wordt getwijfeld of de werkgever na inspectie afdoende maatregelen neemt om werknemers veilig en gezond te laten werken.
In het kader van de Arbovisie 2040 zal het instrument zelfregulering en horizontaal toezicht (waaronder tevens de toepassing van Arbocatalogi) worden geëvalueerd.7
Is er een overzicht bekend van grote bedrijven en/of sectoren, vergelijkbaar met afhandelingsbedrijven op Schiphol (zwaar fysiek werk), waar de Inspectie een lange periode geen inspectie heeft uitgevoerd?
Een dergelijk overzicht is er niet. De Inspectie houdt risicogericht toezicht op basis van de Arbeidsomstandighedenwet. De Arbeidsinspectie doet een Inspectiebrede Risicoanalyse, waarin in kaart wordt gebracht welke arbeidsrisico’s (waaronder fysieke belasting) het grootst zijn. Wanneer uit een controle ter plekke blijkt dat sprake is van een verhoogd risico, kan een waarschuwing, eis of een (her)-inspectie volgen. Wanneer de werkgever verzuimt afdoende maatregelen te nemen, kan een boete volgen.
Is er een overzicht van het aantal sectoren en/of bedrijven waar de Inspectie «zelfreguleringsafspraken» heeft gemaakt? Zo ja, is het bekend hoe deze sectoren en/of bedrijven presteren met betrekking tot de Arbonormen?
Nee, zie antwoord op vraag 2. De werkgever is primair verantwoordelijk voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden. De Arbeidsinspectie maakt geen zelfreguleringsafspraken. De werkgever dient er bij de inrichting van de processen zelf voor te zorgen dat wet- en regelgeving wordt nageleefd. Verder is het zo dat de Arbeidsinspectie alleen Arbocatalogi toetst van sectoren of branches en niet van individuele bedrijven. In de database van Arbocatalogi wordt een lijst bijgehouden van de getoetste catalogi van sectoren.8 Deze lijst wordt jaarlijks geüpdatet.
Hoe wordt de personele capaciteit van de Inspectie verdeeld? Op welke wijze wordt besloten hoe deze capaciteit in te zetten? Wordt er bijvoorbeeld prioriteit gegeven aan sectoren en/of bedrijven waar zwaar fysiek werk wordt verricht en sectoren en/of bedrijven die eerder Arbowetgeving hebben overtreden?
Graag verwijs ik u hiervoor naar de bijlage. In de bijlage wordt door de Arbeidsinspectie ingegaan op de werkwijze, waaronder de bepaling van capaciteitsinzet. Om keuzes te maken wordt gebruik gemaakt van risico-analyse. De strategische analyse vindt plaats door een inspectiebrede risico analyse en omgevingsanalyse en leidt tot het meerjarenplan. Deze strategische keuzes worden verder uitgewerkt op tactisch en operationeel niveau in programma’s en projecten.
Wat is er gedaan met de brief van topman Dick Benschop aan Minister Harbers van afgelopen zomer, waarin hij concludeert dat het hoge aantal afhandelaars leidt tot «risico’s met betrekking tot arbeidsomstandigheden»?
De brief van de heer Benschop is medio juli 2022 door het Ministerie van IenW ontvangen. In de brief wordt gevraagd naar een sluiting van de markt voor grondafhandelaren en spreekt Schiphol de wens uit om op termijn het aantal bedrijven te beperken. Op 6 september stond een belangrijk overleg gepland met het Ministerie van IenW, Schiphol, FNV en grondafhandelaren. Na afloop van dat overleg is de brief van de heer Benschop beantwoord, waarbij ook verwezen kon worden naar de conclusies uit het overleg. In het overleg is ook toegelicht dat het verzoek om de toegang tot de markt te sluiten op basis van de (Europese) regelgeving niet tot de mogelijkheden behoort. Wel is afgesproken voortvarend aan de slag te gaan met de mogelijkheden die er wel zijn. In de eerste plaats is dat het starten van het traject om het aantal afhandelaren structureel te beperken. De Europese regelgeving biedt deze mogelijkheid mits onderbouwd kan worden dat dit voor de veiligheid van belang is. Het Ministerie van IenW neemt samen met Schiphol het voortouw om de onderbouwing uit te werken en te bepalen wat het wenselijke aantal afhandelaren is dat daarbij hoort.
Wat gebeurt er met de meldingen van arboartsen die binnenkomen bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten? Is een hoog aantal meldingen bij een zelfde werkgever en/of sector aanleiding om melding te doen bij de Inspectie?
Van gezondheidsklachten bij personeel wordt door de bedrijfsarts (of verzekerings- of keuringsarts) vastgesteld of er sprake is van een beroepsziekte. De bedrijfsarts is verplicht om beroepsziekten te melden bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB). Bedrijfsartsen melden beroepsziekten niet herleidbaar tot personen of werkgevers bij het NCvB overeenkomstig de Algemene Verordening Gegevensbescherming (EU) 2016/679.
Het NCvB registreert aantallen en aard van de beroepsziekten in Nederland, geaggregeerd op sector niveau, houdt ontwikkelingen daarin bij en signaleert de opkomst van nieuwe beroepsziekten. Deze statistische gegevens worden gebruikt in de risicoanalyses van de Arbeidsinspectie.
Werknemers, leden van een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging en ook vakbonden of derden zoals bedrijfsartsen kunnen meldingen doen bij de Arbeidsinspectie als een bedrijf de wettelijke voorschriften op het gebied van arbeidsbescherming niet naleeft, en het niet mogelijk blijkt de problemen binnen het bedrijf in redelijk overleg op te lossen. Indien de melding wordt gedaan door een vakbond of vanuit de personeelsvertegenwoordiging is het beleid van de inspectie om de melding direct in behandeling te nemen.
Het korten van de uitkering van mensen in het buitenland |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw beantwoording van mijn Kamervragen over transactiekosten die ten koste gaan van de uitkering van uitkeringsontvangers in het buitenland?1
Ja, die herinner ik mij.
Op welke wijze heeft u uitvoering gegeven aan mijn aangenomen motie, de motie over het aankaarten van situaties waarin uitkeringsgerechtigden er vanwege Target-2 financieel op achteruit zijn gegaan?2 Heeft u dit onderwerp internationaal aangekaart? Heeft u de voorlichting aan mensen verbeterd?
UWV heeft in augustus op drie plekken de communicatie aangepast. In het belscript voor de medewerkers van het Klant Contact Centrum, via een toevoeging in de welkomstbrief voor AW-uitkeringen zoals de WAO en via algemene informatie op de website van UWV. Hier komt nu het volgende terug: «Het kan zijn dat uw bank kosten in rekening brengt voor het overmaken van uw uitkering. Dit hangt af van het land waar uw bank is gevestigd».
Er is gekozen voor een algemene tekst omdat het ook om andere buitenlandse banken (dan de Turkse banken die hieronder genoemd worden) kan gaan en dat de burger hier van tevoren rekening mee kan houden. Signalen over andere banken, dan deze Turkse banken, heeft UWV nu niet. Maar omdat banken zelf kunnen besluiten om extra kosten voor een transactie in rekening te brengen, zou het kunnen voorvallen. Daarom deze brede boodschap om mensen hier bewust van te maken.
In het antwoord van 28 februari jl. meldde ik dat de G20 het verbeteren van grensoverschrijdende internationale betalingen tot prioriteit heeft gemaakt en een routekaart heeft opgesteld met 19 bouwstenen voor het verbeteren van grensoverschrijdende betalingen. Eén van de doelstellingen is het omlaag brengen van de kosten van grensoverschrijdende betalingen. De Nederlandsche Bank is namens Nederland betrokken samen met verschillende private partijen, zoals banken.
Op 24 oktober zal de G20 een oproep doen aan financiële instellingen over de hele wereld om hen te vragen zich te committeren aan G20 doelstellingen voor 2027 met betrekking tot het sneller, goedkoper, transparanter en toegankelijker maken van internationale betalingen. Klaas Knot zal deze oproep doen in het kader van zijn voorzitterschap van de Financial Stability Board (FSB) tijdens de high-level Payment Summit.
In de routekaart zijn concrete verbeterdoelstellingen opgenomen voor grensoverschrijdende betalingen. Eind 2027 moeten bijvoorbeeld al deze betalingen binnen 1 uur verwerkt zijn. Ook is opgenomen dat remittance betalingen van 200 dollar gemiddeld genomen wereldwijd niet meer mogen kosten dan 3%, en nergens meer dan 5%.
De routekaart zal de komende jaren op internationaal niveau verder worden uitgevoerd om de verbeterdoelstellingen te realiseren. Aan het eind van elk jaar vindt een update plaats en wordt aan de G20 gerapporteerd over de stappen die zijn gezet.
Waarom heeft u, omdat het bij de transitie naar Target-2 bekend was dat er mogelijk gevolgen konden zijn voor de uitkeringsgerechtigden, niet meer inspanningen geleverd om helder te krijgen welke precieze gevolgen dit zou hebben voor mensen? Waarom is er zo gemakkelijk omgegaan met inkomensverlies van mensen? Betreurt u dit?
Het is vervelend dat uitkeringsgerechtigden met een Turkse bankrekening extra kosten krijgen. Bij de transitie naar Target-2 was bekend dat er mogelijk gevolgen konden zijn voor de uitkeringsgerechtigden, maar voor UWV was de impact per bank of per rekeninghouder niet te duiden. De kosten die Turkse banken doorberekenen zijn niet bekend bij of inzichtelijk voor UWV. De oorzaak van het doorberekenen van kosten is gelegen in de bankvoorwaarden. Het is aan banken zelf om te bepalen welke kosten zij rekenen voor een buitenlandse overboeking. UWV heeft geen invloed op de (hoogte van de) kosten die de begunstigde banken in rekening brengen, niet in de oude en niet in de nieuwe situatie. Het Klant Contact Centrum van UWV verwijst de klant met vragen hierover naar hun eigen bank.
Kunt u mij aantonen dat het bedrag dat in mindering wordt gebracht op de uitkering van mensen in het buitenland in deze gevallen daadwerkelijk het gevolg is van het inhouden van kosten door banken, en niet het gevolg is van bijvoorbeeld Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV-)beleid?
Met de overgang naar Target-2 zijn er Turkse banken die andere kosten voor de betalingen van het UWV naar Turkije berekenen. De bedragen die UWV overmaakt naar uitkeringsgerechtigden zijn niet gewijzigd door de overgang naar Target-2.
Bent u bereid, omdat het UWV het concrete signaal heeft gekregen dat twee grote Turkse banken sinds de overstap naar Target-2 (meer) kosten in rekening brengen voor ontvangen betalingen, om in overleg te treden met deze banken over de inkomensdaling van een groep mensen die deze inkomensdaling niet kunnen dragen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uit dit overleg gekomen?
Er is geen rol weggelegd voor het Ministerie van SZW om met specifieke banken in overleg te treden. De oorzaak van het doorberekenen van kosten is gelegen in de bankvoorwaarden en het is aan banken zelf om te bepalen welke kosten zij rekenen voor een buitenlandse overboeking. Het is aan een uitkeringsgerechtigde om zelf een bank te kiezen.
Bent u bereid, omdat de kosten die Turkse banken doorberekenen niet bekend zijn bij of inzichtelijk zijn voor het UWV, om dit te onderzoeken, zodat u mensen beter kunt voorlichten? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2. Er is gekozen voor een algemene voorlichting aan uitkeringsgerechtigden. Het is niet de taak van UWV om te adviseren over welke bank iemand gebruikt. Daar is ook een breder beeld over de financiële situatie voor nodig. Andere bankvoorwaarden kunnen namelijk weer voordelig zijn voor een klant. UWV kan daarom in de communicatie niet naar specifieke banken verwijzen. Het is dan ook niet aan UWV om onderzoek te doen naar de kosten, maar wel om mensen hier bewust van te maken.
De arbonormen van het bagagepersoneel op Schiphol |
|
Suzanne Kröger (GL), Senna Maatoug (GL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Schipholonderzoek: de helft van onze ouderen heeft klachten»1, «Massaclaim «kansrijk» voor medewerkers op Schiphol: «Ze wisten dat ze fout waren»»2 en «Inspectie controleerde twaalf jaar niet op zwaar werk Schiphol»3?
Ja. Ik ben verbaasd en geschrokken van de berichtgeving. Het is belangrijk dat de Arboregels worden nageleefd. Die regels gelden niet voor niets, die zijn voor iedere werkgever: mensen moeten gezond en veilig kunnen werken.
Waarom heeft de arbeidsinspectie sinds 2009 niet meer gecontroleerd, terwijl in het verleden wel allerlei eisen en verplichtingen op zijn gelegd? Hoeveel waarde heeft dit, als er toch niet op wordt gecontroleerd?
Het is belangrijk dat de arboregels worden nageleefd. Die regels gelden niet voor niets, die zijn er voor iedere werkgever: mensen moeten gezond en veilig kunnen werken. De Arbeidsinspectie heeft naar aanleiding van de inspecties in 2004 en 2009 met de afhandelingsbedrijven op Schiphol afspraken gemaakt over maatregelen voor het voorkomen van te zware fysieke belasting bij de bagageafhandeling. Het is vervolgens de verantwoordelijkheid van de werkgever om deze maatregelen daadwerkelijk uit te voeren en erop toe te zien dat dit in de praktijk gebeurt.
De Arbeidsinspectie is inmiddels onderzoek gestart naar de situatie bij het bagagepersoneel op Schiphol. De Arbeidsinspectie geeft aan dat ze graag eerder was gegaan, zie bijlage. De Minister van SZW onderschrijft dat. Hierbij is het zo dat de Arbeidsinspectie altijd keuzes maakt als het gaat om de inzet van haar capaciteit. In dit geval geeft de Arbeidsinspectie aan dat er noch uit haar actieve programmering noch uit meldingen van buitenaf (via bijv. bedrijfsartsen, ondernemingsraden of vakbonden) aanleiding is geweest om eerder te controleren op fysieke belasting bij bagageafhandeling. Op andere terreinen – zoals blootstelling aan gevaarlijke stoffen – hebben de afgelopen jaren wel diverse inspecties plaatsgevonden op Schiphol.
De Minister van SZW heeft de Arbeidsinspectie gevraagd te bezien of er verbeteringen mogelijk zijn. Tevens heeft de Minister van SZW de Arbeidsinspectie gevraagd om bij de door haar aangekondigde rapportage over de nog lopende onderzoeken in de bagage-afhandeling, ook breder inzicht te geven in welke inspecties op welke arbeidsrisico’s hebben plaatsgevonden de afgelopen jaren op Schiphol. Hierover wordt uw Kamer nader geïnformeerd.
Bij welke organisaties zijn er in het verleden ook eisen en verplichtingen opgelegd, zonder daarna te controleren of de (arbeids)omstandigheden zijn verbeterd?
Hier is geen overzicht van. In het kort is de werkwijze van de Arbeidsinspectie dat wanneer er een waarschuwing of eis wordt opgelegd, er wordt gevolgd of de werkgever afdoende maatregelen neemt. Verder verwijs ik u graag naar de bijlage, waarin de Arbeidsinspectie haar werkwijze uiteenzet.
Wat is de situatie omtrent andere gezondheidsrelevante arbeidsomstandigheden, zoals lawaai, (ultra)fijnstof, roosters en werktijden?
In de afgelopen jaren zijn bij de Arbeidsinspectie verschillende meldingen van medewerkers die werken op Schiphol bij de grondafhandelaren binnengekomen. Die meldingen gingen vooral over het loon en de werktijden. Daar is door de Arbeidsinspectie in de afgelopen jaren op gecontroleerd. Daarnaast loopt een onderzoek van de Arbeidsinspectie naar de blootstelling aan gevaarlijke stoffen van platformmedewerkers op Schiphol. Door Schiphol en de sectorpartijen is een gezamenlijke taskforce ultrafijn stof opgericht. Deze taskforce onderzoekt de gezondheidsrisico’s voor platformmedewerkers in relatie tot de blootstelling aan vliegtuiguitstoot en beziet ook welke maatregelen nodig zijn. Er loopt voorts een proef met mondmaskers ter bescherming van platformmedewerkers. Voor de lange termijn wordt ingezet op maatregelen zoals het aanpassen van brandstoffen en het sleepproces van vliegtuigen (langere push back/later starten van motoren). Dit laatste kan ook positieve effecten hebben met betrekking tot lawaai.
Wat vindt u ervan dat Schiphol zes verschillende afhandelingsbedrijven heeft toegelaten? Deelt u de mening van Swissport dat daarmee zodanig concurrentie is gestimuleerd, dat werknemers hier de dupe van worden?
Het staat luchtvaartmaatschappijen vrij om contracten af te sluiten met afhandelaren. Op 6 september 2022 is er overleg geweest met alle betrokken partijen, te weten Schiphol, FNV, grondafhandelingsbedrijven en luchtvaartmaatschappijen over de beperking van het aantal grondafhandelingsbedrijven. In dat overleg is door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat toegezegd samen met Schiphol te bekijken welke opties er in de nationale regelgeving zijn om voor de kortere termijn regels of toelatingseisen voor grondafhandelingsbedrijven vast te stellen. Dat sluit de markt niet af, maar kan bijdragen aan het voorkomen van onwenselijke extra concurrentiedruk. Let wel, concurrentie is geen excuus en mag geen reden zijn om de arboregels niet na te leven.
Hoe lang zijn er al signalen van een «race to the bottom», en het effect hiervan op de arbeidsomstandigheden? Wat heeft u hier tot nu toe aan gedaan? Welke mogelijkheid heeft u om hier op in te grijpen? Deelt u de opvatting dat zelfregulering onvoldoende is, met name in concurrentie-intensieve sectoren of waar er een afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen werknemer en werkgever?
In de Staat van Eerlijk werk (2019)4 zijn zeven mechanismes onderscheiden die oneerlijk werk bevorderen. Sterke (internationale) concurrentie is daar één van. Tevens laat dat rapport zien dat er een groep werkenden is waar de risico’s op oneerlijk werk correleren met hogere risico’s op arboterrein. De tabel op pagina 44 van de Staat van Eerlijk werk toont de relatieve verhouding van meerdere risico’s en sectoren. Een sector, waar de Arbeidsinspectie ook projecten op deed en doet en waar ook aanbestedingen een veelgebruikte manier van contracteren zijn, betreft de schoonmaak. Ook bij het inzetten van uitzendbureaus speelt sterk het risico dat aanbesteding en onderlinge concurrentie de beloning voor de factor arbeid onder druk zet.
Het kabinet heeft de Kamer in de Hoofdlijnenbrief Arbeidsmarkt van 5 juli jl. geïnformeerd over de visie van het kabinet op de arbeidsmarkt en over de uitvoering van de voorgenomen hervormingen5.
Het beleid voor de herziening van de arbeidsmarkt is er mede op gericht om dergelijke ongewenste ontwikkelingen in de arbeidsmarkt te corrigeren en om de economische zelfstandigheid van de werknemer te bevorderen. Werkgevers moeten zorgen voor een veilige en gezonde werkomgeving voor hun medewerkers. Concurrentie mag daar geen afbreuk aan doen.
Zelfregulering is vastgelegd op wetsniveau. De Arbeidsinspectie maakt zelf geen zelfreguleringsafspraken. In de Arbeidsomstandighedenwet krijgt zelfregulering bijvoorbeeld concreet vorm in de mogelijkheid voor sectoren om Arbocatalogi vast te stellen. In een Arbocatalogus beschrijven werkgevers- en werknemersorganisaties gezamenlijke afspraken over de wijze waarop zij (gaan) voldoen aan de doelvoorschriften in de Arbowet binnen de eigen branche. Arbocatalogi die met positief resultaat door de Arbeidsinspectie zijn getoetst, vormen het uitgangspunt voor het toezicht en de handhaving door de Arbeidsinspectie. Op individueel niveau van bedrijven wordt de (sectorale) arbocatalogus vervolgens uitgewerkt in de risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E) en het plan van aanpak. De Arbeidsinspectie toetst alleen Arbocatalogi van branches en dus niet van individuele bedrijven zoals Schiphol.
Wat is de situatie bij andere werknemersgroepen waarvan de diensten op een vergelijkbare manier zijn aanbesteed?
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u ervan dat alle partijen naar elkaar wijzen, bijvoorbeeld bij de aanschaf van tilhulpen? Wie is daar volgens u verantwoordelijk voor?
Dat is niet wenselijk. De verantwoordelijkheden zijn helder vastgelegd in de wet. De werkgever heeft de primaire verantwoordelijkheid om te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving. Dat zijn in dit geval de bagageafhandelingsbedrijven. Zij dienen maatregelen te nemen om gezondheidsrisico’s voor hun personeel te voorkomen. Ook dienen zij toe te zien op het gebruik van arbomiddelen als tilhulpen door hun werknemers. Daarnaast hebben de luchtvaartmaatschappijen als opdrachtgever een rol als het gaat om de omstandigheden waaronder het werk in de keten door opdrachtnemers (in dit geval de bagage- en vrachtbedrijven) wordt uitgevoerd. De grondafhandelingsbedrijven werken in opdracht van de luchtvaartmaatschappijen. Van Schiphol als staatsdeelneming en als exploitant van de onze nationale luchthaven wordt verwacht dat het een voorbeeldrol vervult, en waar mogelijk haar invloed aanwendt om de arbeidsomstandigheden op het luchthaventerrein te verbeteren. Via het Sociaal akkoord is door Schiphol samen met de andere partijen de stap gezet naar equipment pooling. Dit ten behoeve van de veiligheid. Equipment pooling moet ervoor zorgen dat er een standaard set aan afhandelmateriaal (GSE) beschikbaar is voor algemeen gebruik op vliegtuigopstelplaatsen. De invoering van equipment pooling gaat vanaf 1 oktober 2022 van start.
Wat is er gedaan met alle signalen van bedrijfsartsen? Waar komen deze terecht en worden deze ook in gezamenlijkheid opgepakt?
In het algemeen wordt van gezondheidsklachten bij personeel door de bedrijfsarts (of verzekerings- of keuringsarts) vastgesteld of er sprake is van een beroepsziekte. De bedrijfsarts is verplicht om beroepsziekten te melden bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB). Bedrijfsartsen melden beroepsziekten niet herleidbaar tot personen of werkgevers bij het Nederlands Centrum voor Beroepszieken (NCvB) overeenkomstig de Algemene Verordening Gegevensbescherming (EU) 2016/679. Het NCvB registreert aantallen en aard van de beroepsziekten in Nederland, houdt ontwikkelingen daarin bij en signaleert de opkomst van nieuwe beroepsziekten. Deze statistische gegevens worden gebruikt in de risicoanalyses van de Arbeidsinspectie.
De bedrijfsarts mag voorts in verband met de privacy geen informatie over de gezondheidsklachten van het personeel delen met de werkgever. Wel kan de bedrijfsarts bijvoorbeeld aantallen meldingen van beroepsziekten doorgeven aan een werkgever, zolang deze informatie maar niet herleidbaar is naar het individuele niveau. Of dit voor het afhandelend personeel op Schiphol is gedaan is ons niet bekend.
Bij meldingen van de OR, personeelsvertegenwoordiging of vakbond stelt de Arbeidsinspectie conform artikel 24, lid 7 van de Arbowet altijd een onderzoek in. In het geval van fysieke belasting bij bagage-afhandelaren heeft de Arbeidsinspectie geen meldingen van een vakbond, personeelsvertegenwoordiging of bedrijfsartsen ontvangen.
Is het mogelijk om werknemers actiever te informeren over de mogelijkheid om bij onwerkbare arbeidsomstandigheden een melding te doen bij de inspectie? Bent u bereid zich hiervoor in te zetten?
Iedereen kan een melding doen bij de Arbeidsinspectie. Dat is eenvoudig en laagdrempelig. Op de startpagina van de Arbeidsinspectie staat een directe link waar digitaal een melding kan worden gedaan bij het Meldingen Informatiecentrum (MIC), maar een telefonische melding, al dan niet anoniem, is ook mogelijk, 24/7. Ik verwijs ik u graag naar het bijgaande document, waarin de Arbeidsinspectie haar werkwijze uiteenzet. Daarnaast heeft de Arbeidsinspectie in 2021 een scan uitgevoerd naar het fenomeen ondermelding. Deze scan heeft ertoe geleid dat de Arbeidsnspectie een project start dat de komende jaren gaat werken aan het terugdringen van ondermelding.
Vindt u ook dat Schiphol hier een verantwoordelijkheid heeft en zich niet langer afzijdig kan houden? Bent u als belangrijkste aandeelhouder bereid Schiphol hier op aan te spreken? Bent u bereid om Schiphol aan te sporen snel overgaan tot compensatie?
Van Schiphol als staatsdeelneming wordt verwacht dat het een voorbeeldrol heeft op het gebied van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen en zich ruimhartig aan wet- en regelgeving houdt. Als exploitant van onze nationale luchthaven heeft Schiphol een brede verantwoordelijkheid om arbeidsomstandigheden op de luchthaven te bevorderen. Zonder af te willen doen aan deze verantwoordelijkheid, moet worden opgemerkt dat het de grondafhandelingsbedrijven zijn die als werkgevers, op grond van de wet primair verantwoordelijk om te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving. Zij dienen maatregelen te nemen om gezondheidsrisico’s voor hun personeel te voorkomen. Ook dienen zij toe te zien op het gebruik van arbomiddelen als tilhulpen door hun werknemers. De grondafhandelingsbedrijven werken in opdracht van de luchtvaartmaatschappijen. De luchtvaartmaatschappijen hebben daarmee als opdrachtgever ook een duidelijke rol als het gaat om de omstandigheden waaronder het werk in de keten door opdrachtnemers (in dit geval de afhandelings- en vrachtbedrijven) wordt uitgevoerd.
Schiphol heeft op 6 september jl. naar aanleiding van de berichtgeving in de media aangegeven6 dat zij achteraf bezien een grotere rol hadden moeten innemen in het verbeteren van de arbeidsomstandigheden bij de grondafhandeling. De Minister van Financiën onderschrijft dat. In dat kader heeft Schiphol de totstandkoming van een sector-cao in de grondafhandeling gestimuleerd. Schiphol heeft inmiddels afspraken gemaakt met de FNV en CNV in het Sociaal akkoord dat op 1 juni is afgesloten. Het Sociaal akkoord heeft als uitgangspunt dat Schiphol een aantrekkelijke werkplek voor iedereen moet zijn. Naast afspraken over het salaris en vergoedingen is in het akkoord afgesproken om te kijken naar de kwaliteit van de grondafhandelaren en de veiligheid van medewerkers. Per 1 januari 2023 wordt een Sociale Dialoog Tafel opgezet waarbij structureel sociale thema’s worden besproken. Medewerkers van betrokken partijen krijgen hierin ook een stem. Ook heeft Schiphol het afgelopen jaar manieren onderzocht om het grondafhandelingsproces op de luchthaven te verbeteren. Recent heeft Schiphol in dat kader een aantal maatregelen aangekondigd, zoals het verplicht delen van materiaal, de introductie van eisen voor toetreding en het beperken van het aantal afhandelaren.
Als aandeelhouder heeft de Minister van Financiën meermaals met de directie van Schiphol gesproken over de arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden op de luchthaven. De Ministers van IenW, SZW en Financiën zijn nauw betrokken bij de verbetering van de werkomstandigheden en arbeidsvoorwaarden op Schiphol. Er zijn regelmatig gesprekken met de betrokken bedrijven. Zoals toegezegd in het commissiedebat van 12 mei jl. over gezond en veilig werken hebben de Ministers van SZW en IenW op 8 juli jl. bijvoorbeeld gesproken met KLM en Schiphol. Beide bedrijven hebben daarin aangegeven stappen te zetten ter structurele verbetering van de fysieke belasting, blootstelling aan gevaarlijke stoffen, werkdruk, in- en uitbesteding en beloning. Door de bewindspersonen is aangegeven dat Schiphol vanuit de bredere verantwoordelijkheid als exploitant van de nationale luchthaven een voorbeeldrol heeft als het gaat om de naleving van wet- en regelgeving en goed werkgeverschap. Daarnaast is er verschillende keren met de FNV gesproken over de arbeidsomstandigheden op Schiphol en wordt in november een werkbezoek afgelegd om medewerkers op de luchthaven te spreken. De betrokken Ministers zullen hierover het gesprek met Schiphol blijven voeren, waarbij we de directie kritisch zullen blijven bevragen en de voortgang bij het verbeteren van de arbeidsomstandigheden nauwgezet zullen blijven volgen.
Wat betreft compensatie van schade als gevolg van beroepsziekten geldt dat dit in eerste instantie een zaak is tussen werknemers en werkgevers. De afhandelingsbedrijven en de werknemers zullen hierover met elkaar in gesprek moeten gaan. Het schadeverhaal bij beroepsziekten loopt via het aansprakelijkheidsrecht.
Wat is de situatie op andere luchthavens? Zijn er signalen dat er vergelijkbare problematiek speelt als op schiphol?
Het toezicht op bagageafhandeling is, net als het toezicht op alle andere werkzaamheden, risicogericht en zowel actief als reactief/responsief. Vanwege het lopende onderzoek op Schiphol gaat de Arbeidsinspectie na wat de situatie op andere luchthavens is.
Hoe kunnen we in de toekomst dergelijke voorvallen voorkomen, mensen beter beschermen en achteraf beter compenseren? Wat vindt u van een financiële tegemoetkoming van werkgevers bij beroepsziekten, zoals in België en Duitsland? Kan dit een uitkomst bieden om werkgevers beter te stimuleren om beroepsziekten te voorkomen?
In algemene zin is het beleid van het Ministerie van SZW gericht op preventie van beroepsziekten. De Minister van SZW zet daartoe in op het verbeteren van de naleving van wet- en regelgeving, en het vergroten van kennis en bewustwording over risico’s op de werkvloer alsmede op ondersteuning van werkgevers bij de invulling van hun wettelijke taken. Een concreet voorbeeld hiervan is het RI&E programma dat sinds 2020 tot en met 2023 loopt. De Arbeidsinspectie houdt toezicht op de naleving van de Arbowet en-regelgeving. Onderdeel van de nieuwe Arbovisie 2040 waaraan op dit moment gewerkt wordt is om te bezien of andere prikkels moeten worden ingebouwd om een gezond en veilig werken in de praktijk verder te bevorderen.
Onder andere België en Duitsland kennen het systeem dat ingeval van arbeidsongeschiktheid door een ongeval of een beroepsziekte een structurele inkomenscompensatie of aanvullende uitkering wordt verstrekt. Dit wordt gefinancierd uit een specifiek fonds dat wordt gevuld door premies van werkgevers. Werkgevers zijn dan doorgaans gevrijwaard tegen private aansprakelijkheid. Dit is een «risque professionel» systeem. In Nederland is voor een ander systeem gekozen, namelijk het «risque social» systeem. In Nederland krijgen werknemers in geval van arbeidsongeschiktheid, ongeacht de oorzaak, een inkomensvervangende uitkering. Ook in het stelsel zoals we dat in Nederland kennen zitten voldoende prikkels voor werkgevers om ervoor te zorgen dat werknemers niet ziek worden, en – mochten zij toch ziek worden – zo snel als mogelijk weer te helpen herstellen en te re-integreren. Zo kent het Nederlandse stelsel twee jaar waarin de werkgever verplicht is het loon door te betalen.
Het bericht 'Arbonormen bagagepersoneel Schiphol jarenlang overschreden, deel heeft gezondheidsklachten' |
|
Harry van der Molen (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van de NOS «Arbonormen bagagepersoneel Schiphol jarenlang overschreden, deel heeft gezondheidsklachten»1 en zou u willen reflecteren op de conclusies en bevindingen uit dit onderzoek van NOS en Nieuwsuur?
Ja. Ik ben verbaasd en geschrokken van de berichtgeving. Het is belangrijk dat de Arboregels worden nageleefd. Die regels gelden niet voor niets, die zijn er voor iedere werkgever: mensen moeten gezond en veilig kunnen werken.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat bagage- en vrachtbedrijven op Schiphol hun personeel te zwaar werk (hebben) laten uitvoeren, juist ook na de eis van de Nederlandse Arbeidsinspectie (de Inspectie) in 2009 dat dit niet meer zou gebeuren, en welke acties bent u hieraan van plan te verbinden?
Het is belangrijk dat de Arboregels worden nageleefd. Die regels gelden niet voor niets, die zijn er voor iedere werkgever: mensen moeten gezond en veilig kunnen werken. De Nederlandse Arbeidsinspectie heeft naar aanleiding van de inspecties in 2004 en 2009 met de afhandelingsbedrijven op Schiphol afspraken gemaakt over maatregelen voor het voorkomen van te zware fysieke belasting bij de bagageafhandeling. Het is vervolgens de verantwoordelijkheid van de werkgever om deze maatregelen daadwerkelijk uit te voeren en erop toe te zien dat dit in de praktijk gebeurt. Werknemers, leden van een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging en ook vakbonden of derden zoals bedrijfsartsen kunnen ook meldingen doen bij de Arbeidsinspectie als een bedrijf de wettelijke voorschriften op het gebied van arbeidsbescherming niet naleeft, en het niet mogelijk blijkt de problemen binnen het bedrijf in redelijk overleg op te lossen. Indien de melding wordt gedaan door een vakbond of vanuit de personeelsvertegenwoordiging is het beleid van de inspectie om de melding direct in behandeling te nemen. De Arbeidsinspectie is inmiddels, naar aanleiding van een uitzending van Nieuwsuur, onderzoek gestart naar de situatie bij het bagagepersoneel op Schiphol. De Arbeidsinspectie geeft aan dat ze graag eerder was gegaan, zie bijlage. Ik onderschrijf dat.
Ik heb de Arbeidsinspectie gevraagd te bezien of er verbeteringen mogelijk zijn. Hierover wordt uw Kamer nader geïnformeerd.
Ik heb samen met de Minister van IenW in juli een gesprek gehad met Schiphol en KLM over de arbeidsomstandigheden op Schiphol. In dat gesprek hebben we hen gewezen op hun verantwoordelijkheden hierin. Een vervolg op dit gesprek zal plaatsvinden tijdens een werkbezoek aan Schiphol in november. Als aandeelhouder heeft de Minister van Financiën meermaals met de directie van Schiphol gesproken over de arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden op de luchthaven. De betrokken Ministers, waaronder ikzelf, zullen deze gesprekken blijven voeren, waarbij we Schiphol kritisch zullen blijven bevragen en de voortgang bij het verbeteren van de situatie in de arbeidsomstandigheden nauwgezet zullen blijven volgen.
Hoe beziet u de waarschuwing van bedrijfsartsen dat als het werk op dezelfde manier gedaan blijft worden, de helft van het grondpersoneel een beroepsziekte krijgt, welke conclusies trekt u hieruit en welke acties bent u van plan hieraan te verbinden?
Dit signaal van de bedrijfsartsen vind ik zorgelijk. De werkgever is primair verantwoordelijk om te zorgen voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden. Dit om beroepsziekten, bijvoorbeeld als gevolg van te zwaar tillen, te voorkomen. De Arbeidsinspectie is inmiddels een onderzoek gestart naar de situatie bij de grondafhandelaren op Schiphol. In het algemeen roep ik iedereen op om misstanden te melden bij de Arbeidsinspectie. Dat is eenvoudig en laagdrempelig. Op de startpagina van de Arbeidsinspectie staat een directie link waar digitaal een melding kan worden gedaan bij het Meldingen Informatiecentrum, maar een telefonische melding, al dan niet anoniem, is ook mogelijk, 24/7.
Klopt het dat de Inspectie de afgelopen twaalf jaar geen controles heeft uitgevoerd bij deze bedrijven? Zo ja, kunt u nagaan en uitleggen waarom de Inspectie de afgelopen twaalf jaar geen controles heeft uitgevoerd op deze problematiek? Hoeveel meldingen zijn er door de Inspectie ontvangen vanuit bagageafhandelingpersoneel, bedrijfsartsen en/of vakbonden? Is er opvolging van de meldingen geweest?
Op grond van de Arbowet is het de primaire verantwoordelijkheid van de werkgever om zich aan de wet- en regelgeving te houden. De Arbeidsinspectie geeft in dit geval aan dat ze graag eerder was gegaan, zie bijlage. Ik onderschrijf dat. De Arbeidsinspectie maakt keuzes als het gaat om de inzet van haar capaciteit. In dit geval geeft de Arbeidsinspectie aan dat er uit haar actieve programmering geen aanleiding is geweest om eerder te controleren. Bij de Arbeidsinspectie zijn geen relevante meldingen op het gebied van fysieke belasting ontvangen van bijvoorbeeld personeel, bedrijfsartsen, ondernemingsraden of vakbonden. Op andere terreinen – zoals blootstelling aan gevaarlijke stoffen – hebben de afgelopen jaren wel diverse inspecties plaatsgevonden op Schiphol.
Ik heb de Arbeidsinspectie gevraagd te bezien of er verbeteringen mogelijk zijn. Tevens heb ik de Arbeidsinspectie gevraagd om bij de door haar aangekondigde rapportage over de nog lopende onderzoeken in de bagage-afhandeling, tevens breder inzicht te geven in welke inspecties en welke arbeidsrisico’s hebben plaatsgevonden de afgelopen jaren op Schiphol. Hierover wordt uw Kamer nader geïnformeerd.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat de bagage- en vrachtbedrijven op Schiphol al jarenlang van deze problematiek afweten zonder hier afdoende naar te handelen?
Ik ben verbaasd en geschrokken. Het is belangrijk dat de Arboregels worden nageleefd. Die regels gelden niet voor niets, die zijn er voor iedere werkgever: mensen moeten gezond en veilig kunnen werken. Ik verwijs u verder naar mijn antwoord op vraag 2.
Reeds in juli 2021 is er een rapport opgeleverd door het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR), Ecorys en de Universiteit Leiden, naar aanleiding van een motie vanuit de Tweede Kamer, waarin de conclusie wordt getrokken dat «de intensievere handhaving van de arbeidsomstandigheden, een aantal gerichte veiligheidsmaatregelen en een welwillender houding tegenover vakbondswerk in de sector goede arbeidsverhoudingen en arbeidsomstandigheden kunnen bevorderen», is hier invulling aan gegeven? Hebben de vakbonden voldoende toegang tot de werkvloer? Zijn hier signalen over?
Het rapport van NLR, Ecorys en de Universiteit Leiden is op 2 november 2021 aan uw Kamer gestuurd2. Zoals in de aanbiedingsbrief bij dat onderzoek aangegeven is op initiatief van IenW een overleg opgezet met alle betrokken partijen, te weten Schiphol, FNV, grondafhandelaren en luchtvaartmaatschappijen. Bij het eerste overleg is met betrokken partijen besloten te focussen op een drietal acties: het sluiten van een sector-CAO; het aanpassen van de regels die gelden voor bedrijven in de grondafhandeling; en het indien nodig beperken van het aantal afhandelaren op Schiphol. Deze acties volgden op een brief van de FNV van 6 oktober 2021 aan het ministerie. De betrokken partijen hebben aangegeven dat deze acties bij kunnen dragen aan het oplossen van de problematiek. Op die acties zijn sindsdien vorderingen gemaakt. Afspraken over de toegang van vakbonden tot de werkvloer kunnen door sociale partners via cao’s worden overeengekomen. Uw Kamer heeft ook een motie3 aangenomen waarin in den brede wordt opgeroepen om in kaart te brengen in hoeverre in cao’s daadwerkelijk afspraken worden gemaakt over toegang tot de werkvloer. Over de uitkomsten wordt uw Kamer later geïnformeerd.
Welke concrete acties wat betreft verbetering van de arbeidsomstandigheden zijn er gerealiseeerd sinds de Minister van Infrastructuur en Waterstaat in de brief van 2 november 2021 inzake het voornoemde rapport aangaf een overleg te organiseren met de betrokken organisaties (onder andere Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV)) welke maatregelen kunnen worden getroffen en wie welke maatregelen moet oppakken?
Sinds het uitkomen van de brief van november 2021 is er op 7 maart 2022 een sector-cao afgesloten tussen werkgevers en de grondafhandeling en de FNV. Er zijn regels opgesteld waar afhandelingsbedrijven zich vanaf 2023 aan moeten houden. Met betrokken partijen is afgesproken het traject voor beperking van het aantal afhandelingsbedrijven in gang te zetten. Daarnaast is afgelopen zomer nog een Sociaal akkoord afgesloten waarin afspraken zijn gemaakt over onder andere een toeslag voor werknemers, volledige vergoeding van woon-werkverkeer en over de kwaliteit van grondafhandelaren. Ook zal een «Sociaal Dialoog Tafel» worden opgezet waarbij vanaf 1 januari 2023 structureel sociale thema’s worden besproken. Werkgevers en vakbonden zijn primair verantwoordelijk voor de uitvoering van het Sociaal akkoord. Bij een recent overleg met het Ministerie van IenW, Schiphol, FNV, grondafhandelaren en luchtvaartmaatschappijen is vastgesteld dat alle relevante partijen betrokken zijn voor het in gang zetten van het beperken van het aantal afhandelaren. Bij datzelfde overleg is door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat toegezegd samen met Schiphol te bekijken welke opties er in de nationale regelgeving zijn om voor de kortere termijn regels of toelatingseisen voor grondafhandelingsbedrijven vast te stellen. Dat sluit de markt niet af, maar kan bijdragen aan het voorkomen van onwenselijke extra concurrentiedruk. De conclusies en aanpak wat betreft de grondafhandeling zijn in een brief aan de Kamer vermeld.4
Deelt u de mening dat de onderlinge concurrentie van de vele bagageafhandelingsbedrijven wat arbeidsomstandigheden betreft een race naar de bodem heeft ingezet waarvan de werknemers de dupe zijn?
Het staat luchtvaartmaatschappijen in principe vrij om contracten af te sluiten met afhandelaren. Schiphol heeft zelf geen instrumenten om de toelating van afhandelingsbedrijven in te perken. Hier zal zoals eerder aangegeven verandering in komen onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van IenW. Geen enkel bedrijf mag de kwaliteit van het werk en de gezondheid en veiligheid van werknemers in gevaar brengen ten behoeve van goedkope concurrentie met name op arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden. De betrokken Ministers, waaronder ikzelf, zullen hierover het gesprek met Schiphol blijven voeren, waarbij we de directie kritisch zullen blijven bevragen en de voortgang bij het verbeteren van de arbeidsomstandigheden nauwgezet zullen blijven volgen.
Zie ook mijn antwoord op vraag 7.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie van de leden Alkaya (SP) en Van der Molen (CDA)2 die toeziet regels te maken om te voorkomen dat nieuwe afhandelaren kunnen concurreren op arbeidsvoorwaarden, werkomstandigheden en veiligheid, en het aantal afhandelaren te beperken als betrokken partijen daarom verzoeken? Is het inperken van het aantal grondafhandelingsbedrijven op Schiphol een overweging nu deze problematiek aanhoudt?
De Minister van IenW is in gesprek met de FNV, Schiphol, afhandelingsbedrijven en luchtvaartmaatschappijen om de situatie in de grondafhandeling op Schiphol te verbeteren. Zoals benoemd in antwoord op vraag 7 is er inmiddels een sector-CAO afgesloten en zijn regels opgesteld waar afhandelingsbedrijven zich van 2023 aan moeten houden. En er is een traject afgesproken om beperking van het aantal afhandelingsbedrijven in gang te zetten. Het proces tot beperken van het aantal afhandelaren zal naar verwachting de nodige tijd vergen. Het moet – mede op basis van Europese regelgeving – goed onderzocht en onderbouwd worden. Vervolgens moet een aanbestedingsprocedure opgezet en afgerond worden om de grondafhandelingsbedrijven te selecteren.
Hoe kijkt u vanuit uw rol als aandeelhouder – Schiphol is een staatsdeelneming in beheer van het Ministerie van Financiën – naar het inzetten van een race naar de bodem wat betreft arbeidsomstandigheden bij (bedrijven die werken voor) deze staatsdeelneming?
Van Schiphol als staatsdeelneming wordt verwacht dat het een voorbeeldrol heeft op het gebied van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen en zich ruimhartig aan wet- en regelgeving houdt.
Als exploitant van onze nationale luchthaven heeft Schiphol een brede verantwoordelijkheid om arbeidsomstandigheden op de luchthaven te bevorderen. Zonder af te willen doen aan deze verantwoordelijkheid, moet worden opgemerkt dat het de grondafhandelingsbedrijven zijn die als werkgevers, op grond van de wet primair verantwoordelijk om te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving. Zij dienen maatregelen te nemen om gezondheidsrisico’s voor hun personeel te voorkomen. Ook dienen zij toe te zien op het gebruik van arbomiddelen als tilhulpen door hun werknemers. De grondafhandelingsbedrijven werken in opdracht van de luchtvaartmaatschappijen. De luchtvaartmaatschappijen hebben daarmee als opdrachtgever ook een duidelijke rol als het gaat om de omstandigheden waaronder het werk in de keten door opdrachtnemers (in dit geval de bagage- en vrachtbedrijven) wordt uitgevoerd.
Schiphol heeft op 6 september jl. naar aanleiding van de berichtgeving in de media aangegeven dat zij achteraf bezien een grotere rol hadden moeten innemen in het verbeteren van de arbeidsomstandigheden bij de grondafhandeling. Dat onderschrijft de Minister van Financiën. In dat kader heeft Schiphol de totstandkoming van een sector-CAO in de grondafhandeling gestimuleerd. Ook heeft Schiphol het afgelopen jaar manieren onderzocht om het grondafhandelingsproces op de luchthaven te verbeteren. Recent heeft Schiphol in dat kader een aantal maatregelen aangekondigd, zoals het verplicht delen van materiaal, de introductie van eisen voor toetreding en het beperken van het aantal afhandelaren. Zie hiervoor ook mijn antwoord op de vragen 6, 7 en 9.
Als aandeelhouder heeft de Minister van Financiën meermaals met de directie van Schiphol gesproken over de arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden op de luchthaven. De Ministers van IenW, SZW en Financiën zijn nauw betrokken bij de verbetering van de werkomstandigheden en arbeidsvoorwaarden op Schiphol. Er zijn regelmatig gesprekken met de betrokken bedrijven. Zoals toegezegd in het commissiedebat van 12 mei jl. over gezond en veilig werken heb ik samen met de Minister van IenW op 8 juli jl. bijvoorbeeld gesproken met KLM en Schiphol. Beide bedrijven hebben daarin aangegeven stappen te zetten ter structurele verbetering van de fysieke belasting, blootstelling aan gevaarlijke stoffen, werkdruk, in- en uitbesteding en beloning. Door de bewindspersonen is aangegeven dat Schiphol vanuit de bredere verantwoordelijkheid als exploitant van de nationale luchthaven een voorbeeldrol heeft als het gaat om de naleving van wet- en regelgeving en goed werkgeverschap. Daarnaast is er verschillende keren met de FNV gesproken over de arbeidsomstandigheden op Schiphol en wordt in november een werkbezoek afgelegd om medewerkers op de luchthaven te spreken. De betrokken Ministers, waaronder ikzelf, zullen hierover het gesprek met Schiphol blijven voeren, waarbij we de directie kritisch zullen blijven bevragen en de voortgang bij het verbeteren van de arbeidsomstandigheden nauwgezet zullen blijven volgen.
Hoe beziet u de mate van zelfregulering bij Schiphol, waarbij twaalf jaar niet op locatie door de Inspectie zelf is gecontroleerd? Zou u willen reflecteren in hoeverre en op welke manier het wenselijk is om uit te gaan van deze mate van zelfregulering wanneer er sprake is van een race naar de bodem wat betreft arbeidsomstandigheden?
Uitgangspunt van het arbostelsel is dat werkgevers de primaire verantwoordelijkheid dragen om te zorgen voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden. Hierbij dienen werkgevers bij de invulling van hun processen ervoor te zorgen dat zij aan de relevante wet- en regelgeving voldoen.
De Arbeidsinspectie maakt geen zelfreguleringsafspraken met bedrijven.
Het instrument zelfregulering is op wetgevend niveau vastgelegd in de Arbeidsomstandighedenwet en krijgt bijvoorbeeld concreet vorm in de mogelijkheid voor sectoren om Arbocatalogi vast te stellen. In een arbocatalogus beschrijven werkgevers- en werknemersorganisaties gezamenlijke afspraken over de wijze waarop zij (gaan) voldoen aan de doelvoorschriften in de Arbowet binnen de eigen branche. Arbocatalogi die met positief resultaat door de Arbeidsinspectie zijn getoetst, vormen het uitgangspunt voor het toezicht en de handhaving door de Arbeidsinspectie. Op individueel niveau van bedrijven wordt de (sectorale) arbocatalogus vervolgens uitgewerkt in de risico-inventarisatie en evaluatie en het plan van aanpak.
Zoals in het antwoord op vraag 2 staat geeft de Arbeidsinspectie aan dat zij graag eerder was gegaan, zie bijlage. Ik onderschrijf dit.
Ik heb de Arbeidsinspectie gevraagd te bezien of er verbeteringen mogelijk zijn. Ik verwijs uw Kamer verder naar de antwoorden op vraag 2 en 4, alsmede naar de toelichting van de Arbeidsinspectie op haar werkwijze in bijlage bij de antwoorden op deze Kamervragen.
Hoe beziet u de verantwoordelijkheden van Schiphol en de bagage- en vrachtbedrijven met betrekking tot de aanschaf en het gebruik van tilhulpen in de kelder?
De bagagebedrijven hebben primair de verantwoordelijkheid om te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving. Zij dienen maatregelen te nemen om gezondheidsrisico’s voor hun personeel te voorkomen. Ook dienen zij toe te zien op het gebruik van Arbomiddelen als tilhulpen door hun werknemers.
De grondafhandelingsbedrijven werken in opdracht van de luchtvaartmaatschappijen. De luchtvaartmaatschappijen hebben als opdrachtgever een rol als het gaat om de omstandigheden waaronder het werk in de keten door opdrachtnemers (in dit geval de bagage- en vrachtbedrijven) wordt uitgevoerd.
Van Schiphol als staatsdeelneming wordt verwacht dat het een voorbeeldrol heeft op het gebied van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen en zich ruimhartig aan wet- en regelgeving houdt. Als exploitant van onze nationale luchthaven heeft Schiphol een brede verantwoordelijkheid om arbeidsomstandigheden op de luchthaven te bevorderen.
Schiphol heeft op 6 september jl. in reactie op de berichtgeving in de media aangegeven6 dat zij achteraf bezien een grotere rol hadden moeten innemen in het verbeteren van de arbeidsomstandigheden bij de grondafhandeling. Dat onderschrijf ik. De verschillende betrokken Ministers waaronder ikzelf zullen het gesprek met Schiphol blijven voeren, waarbij we de directie kritisch zullen blijven bevragen en de voortgang bij het verbeteren van de arbeidsomstandigheden nauwgezet zullen blijven volgen.
Hoe beziet u de oplossingen die de bagage- en vrachtbedrijven op Schiphol en Schiphol zelf aandragen? Zijn deze oplossingen afdoende en waarom hebben de betrokken partijen hier niet eerder op gehandeld?
De bagage- en vrachtbedrijven hebben primair de verantwoordelijkheid om te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving. Zij dienen maatregelen te nemen om gezondheidsrisico’s voor hun personeel te voorkomen. Ook dienen zij toe te zien op het gebruik van Arbomiddelen als tilhulpen door hun werknemers.
Er zijn, zoals uit de beantwoording van de vorige vragen blijkt, verschillende acties opgezet sinds dit jaar. Er is een sector-CAO afgesloten, er zijn regels opgesteld waar afhandelingsbedrijven zich vanaf 2023 aan moeten houden en er is afgesproken om het traject voor beperking van het aantal afhandelingsbedrijven in gang te zetten. Recent heeft de Arbeidsinspectie controles uitgevoerd bij bagage-afhandelaars op Schiphol, naar aanleiding van het onderzoek van NOS/Nieuwsuur. Het onderzoek loopt nog. Voor de vrachtafhandeling (cargo) had de inspectie al eerder een controle gepland later dit jaar.
Schiphol heeft samen met alle afhandelaren een overlegstructuur opgericht. Het resultaat is onder andere dat alle Periodieke Arbeidsgezondheidskundige onderzoeken (PAGO’s) gelijk worden getrokken en ook de voorlichting en instructie voor iedereen hetzelfde wordt.
Daarnaast zijn diverse bedrijven naar aanleiding van de inspecties bezig met een update van de RI&E. In het kader van deze inspecties is ook bij alle betrokken bedrijven de RI&E opgevraagd. De Minister van IenW, de Minister van Financiën en ikzelf blijven in gesprek met de directies van Schiphol en KLM over de arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden op de luchthaven. Hierbij zullen we de directies kritisch blijven bevragen en de voortgang bij het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden nauwgezet blijven volgen.
Zou u alle mogelijke oplossingen en actielijnen voor het aanpakken van de geschetste problematiek op een rij willen zetten? Welke acties gaat u uitvoeren om zowel Schiphol als de bagage- en vrachtbedrijven op Schiphol op hun verantwoordelijkheid te wijzen en te helpen bij het aanpakken van deze problematiek?
Zie antwoord vraag 13.
Het artikel ‘Inspectie controleerde twaalf jaar niet op zwaar werk Schiphol’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Chris Simons (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met bovenstaande artikel?1
Ja. Ik ben verbaasd en geschrokken van de berichtgeving. Het is belangrijk dat de Arboregels worden nageleefd. Die regels gelden niet voor niets, die zijn voor iedere werkgever: mensen moeten gezond en veilig kunnen werken.
Klopt het dat de Nederlandse Arbeidsinspectie (de Inspectie) na 2010 geen enkele controle meer heeft uitgevoerd op de naleving van de Arbowet in de bagageafhandeling op Schiphol? Zo ja, hoe beoordeelt u dit feit?
Ja dat klopt. Ik ben verbaasd en geschrokken van de berichtgeving over de bagageafhandeling op Schiphol. Ik vind dat een onwenselijke situatie. Het is belangrijk dat de Arboregels worden nageleefd. Die regels gelden niet voor niets, die zijn er voor iedere werkgever: mensen moeten gezond en veilig kunnen werken. Het is en blijft de primaire verantwoordelijkheid van de werkgever om zich aan de wet- en regelgeving te houden.
De Arbeidsinspectie is inmiddels een onderzoek gestart naar de situatie bij het bagagepersoneel op Schiphol. De Arbeidsinspectie geeft aan dat ze graag eerder was gegaan, zie bijlage. Ik onderschrijf dat. Hierbij is het zo dat de Arbeidsinspectie altijd keuzes maakt als het gaat om de inzet van haar capaciteit. In dit geval geeft de Arbeidsinspectie aan dat er noch uit haar actieve programmering noch uit meldingen van buitenaf (via bijv. bedrijfsartsen, ondernemingsraden of vakbonden) aanleiding is geweest om eerder te controleren op fysieke belasting bij bagageafhandeling. Op andere terreinen – zoals blootstelling aan gevaarlijke stoffen – hebben de afgelopen jaren wel diverse inspecties plaatsgevonden op Schiphol.
Ik heb de Arbeidsinspectie gevraagd te bezien of er verbeteringen mogelijk zijn. Tevens heb ik de Arbeidsinspectie gevraagd om bij de door haar aangekondigde rapportage over de nog lopende onderzoeken in de bagage-afhandeling, tevens breder inzicht te geven in welke inspecties hebben plaatsgevonden de afgelopen jaren op Schiphol. Hierover wordt uw Kamer nader geïnformeerd.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Inspectie in haar reactie aangeeft geen inspecties meer uitgevoerd te hebben omdat zij erop «vertrouwden» dat werkgevers in de bagageafhandeling op Schiphol zich zouden houden aan de gemaakte afspraken na een langdurig verbetertraject?
Mijn beoordeling is als volgt. Op grond van de wet- en regelgeving is het uitgangspunt dat de primaire verantwoordelijkheid ligt bij werkgevers en werknemers. In 2010 constateerde de Arbeidsinspectie dat de werkgevers in de bagageafhandeling concrete maatregelen hadden getroffen. In lijn met de uitgangspunten van het arbostelsel is het vervolgens de verantwoordelijkheid van de werkgevers en werknemers om de voortgang daarin te behouden.
Dit laat onverlet dat ik graag had willen zien dat de Arbeidsinspectie eerder was langsgegaan om te controleren of de voortgang daadwerkelijk werd voortgezet. Ik heb de Arbeidsinspectie gevraagd te bezien of er verbeteringen mogelijk zijn.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Inspectie aangeeft sinds 2010 geen controles meer uitgevoerd te hebben op Schiphol, mede omdat er geen meldingen van overtredingen zijn ontvangen? Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot de in het onderzoek aangehaalde bedrijfsartsen die aangeven herhaaldelijk meldingen gemaakt te hebben van beroepsziekten en tot het risicogestuurde toezicht van de Inspectie?
Ik constateer dat dit voortvloeit uit de werkwijze van de Arbeidsinspectie. Tevens wordt met «meldingen van bedrijfsartsen» waarschijnlijk gedoeld op meldingen aan het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten, niet aan de Arbeidsinspectie.
Meldingen zijn een belangrijk onderdeel van het risico gestuurde toezicht door de Arbeidsinspectie. Graag verwijs ik u naar bijgaand document, waarin de Arbeidsinspectie haar werkwijze toelicht. Zij geeft daarin aan dat bij de Arbeidsinspectie geen meldingen zijn gedaan door bedrijfsartsen of anderen over de arbeidsomstandigheden van bagage-afhandelaars op Schiphol.
Hoe kijkt u aan tegen de bedrijfscultuur binnen Schiphol waarbij de medewerkers en bedrijfsartsen geen (anonieme) meldingen doen ondanks dat zij wisten van de overtredingen van de Arbowet en de hoge aantal beroepsgerelateerde fysieke klachten? Hoe gaat u om met het dit signaal waarbij er niet gemeld wordt in relatie tot de bedrijfscultuur, kijkend naar andere grote bedrijven?
Ik vind het een zeer kwalijke zaak als er sprake is van een bedrijfscultuur bij de afhandelingsbedrijven waarin medewerkers en bedrijfsartsen geen (anonieme) meldingen doen van overtredingen van de Arbowet of beroepsgerelateerde fysieke klachten. Ik vind het belangrijk dat de Arboregels worden nageleefd. Die regels gelden niet voor niets, die zijn er voor iedere werkgever: mensen moeten gezond en veilig kunnen werken. In dit geval zijn de afhandelingsbedrijven daarvoor verantwoordelijk.
Werknemers kunnen -in het geval hun klachten door de leidinggevende niet serieus genomen worden- via de ondernemingsraad (OR), personeelsvertegenwoordiging of vakbond kenbaar maken dat wettelijke voorschriften op het gebied van arbobeleid volgens hen niet worden nageleefd. Ook voor bedrijfsartsen is het mogelijk om al dan niet anoniem meldingen te doen bij de Arbeidsinspectie. Bij meldingen van de OR, personeelsvertegenwoordiging of vakbond stelt de Arbeidsinspectie conform artikel 24, lid 7 van de Arbowet altijd een onderzoek in.
Hoeveel vergelijkbare langdurige verbetertrajecten heeft de Inspectie met werkgevers in risicosectoren afgerond? Is het gebruikelijk dat de Inspectie na een dergelijk verbetertraject bij een werkgever geen controles meer uitvoert? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Zo nee, hoe vaak worden na afloop van een langdurig verbetertraject herhaalinspecties uitgevoerd?
De Arbeidsinspectie onderscheidt initiële inspecties en herinspecties. In de tabel met kerncijfers in de SZW begroting en de jaarstukken van de inspectie wordt het handhavingscijfer bij initiële inspecties en het cijfer bij herinspecties getoond. Het verschil tussen de cijfers is een maatstaf voor effect.
Uit het jaarverslag van de Arbeidsinspectie over 2021 blijkt dat her-inspecties een handhavingspercentage van 23% opleveren tegen een handhavingspercentage van 37% bij eerste inspecties. Het is aan de Arbeidsinspectie om op basis van Inspectiebrede Risicoanalyse te bepalen of en wanneer het instrument her-inspecties moet worden ingezet. De Arbeidsinspectie zet het instrument her-inspecties deels ad random in en deels risicogericht, dat wil zeggen daar waar wordt getwijfeld of de werkgever na inspectie afdoende maatregelen neemt om werknemers veilig en gezond te laten werken.
Een verbetertraject zoals met de bagage-afhandeling over zoveel jaren komt niet veel voor. In algemene zin geldt dat hoe langer het traject, des te groter de aandacht bij de Arbeidsinspectie of de tekortkomingen worden opgelost.
Zie ook het antwoord op vraag 2.
Hoe kijkt u aan tegen de noodzaak van herhaalinspecties van de Inspectie na afloop van verbetertrajecten zoals het traject dat op Schiphol tot 2010 liep?
Zie het antwoord op vraag 6.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met Schiphol en de bedrijven in de bagageafhandeling om het opzetten van «equipment pooling», waarmee afhandelaars toegang krijgen tot de benodigde hulpmiddelen, zo snel mogelijk te realiseren?
In het Sociaal akkoord dat op 1 juni jl. is afgesloten tussen Schiphol en de FNV en CNV is afgesproken dat er wordt overgegaan tot equipment pooling. Equipment pooling moet ervoor zorgen dat er een standaard set aan afhandelmateriaal (GSE) beschikbaar is voor algemeen gebruik op vliegtuigopstelplaatsen. De invoering van equipment pooling gaat vanaf 1 oktober 2022 van start.2 Schiphol zal contact houden met het Ministerie van IenW over het verloop van de start met equipment pooling.
Klopt het dat luchtvaartmaatschappijen het gebruik van specifieke hulpmiddelen niet toestaan uit angst voor beschadiging aan vliegtuigen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Dit is mij niet bekend voor alle afhandelaren. In november breng ik samen met de Minister van IenW een werkbezoek op Schiphol en zullen we hierover navraag doen bij de afhandelingsbedrijven.
Kunt u schetsen op welke wijze de Inspectie toezicht houdt op de naleving van de Arbowet in de bagageafhandeling op andere Nederlandse luchthavens?
Het toezicht op bagage-afhandeling is, net als het toezicht op alle andere werkzaamheden, risicogericht en zowel actief als reactief/responsief. Vanwege het lopende onderzoek op Schiphol, gaat de Arbeidsinspectie na wat de situatie op andere luchthavens is.
Op welke wijze worden risico-inventarisaties en evaluaties (RI&E’s) van bedrijven en organisaties extra beoordeeld wanneer zij als gevolg van een bevinding van de Inspectie een verbetertraject hebben moeten doormaken?
Indien bij een controle is geconstateerd dat een werkgever overtredingen begaat (het niet hebben van een RI&E is ook een overtreding), dan wordt handhavend opgetreden. Afhankelijk van de zwaarte van de overtreding en de feiten en omstandigheden van het geval, worden de werkzaamheden ter plekke stilgelegd, wordt een boeterapport opgemaakt en veelal wordt een eis gesteld aan de werkgever om verbeteringen door te voeren. Bij voortgangscontrole of her-inspectie verifieert de Arbeidsinspectie of de werkgever opvolging heeft gegeven aan de eis. Afhankelijk van waar het over gaat, kan dat ook aanpassing van de RI&E vergen. Indien dat het geval is, zal de Arbeidsinspectie de RI&E van die bedrijven extra beoordelen.
Deelt u de mening dat het uitblijven van structurele verbeteringen zoals geconstateerd in de door de bedrijven opgestelde RI&E’s opgemerkt had moeten worden door de Inspectie en dat dit had moeten leiden tot verdere handhavingsacties? Zo ja, hoe gaat u er op toezien dat dit in de toekomst de standaard wordt?
Werkgevers zijn wettelijk verplicht om een RI&E en plan van aanpak op te stellen. Dat is om risico’s in het bedrijf helder te hebben. En om maatregelen te nemen om risico’s te voorkomen of te verkleinen. De RI&E is voor het bedrijf zelf, voor de werknemers en voor de Ondernemingsraad, die een rol heeft bij de vaststelling. RI&E en plan van aanpak worden niet opgesteld voor de overheid. Dit laat onverlet dat de Arbeidsinspectie bij controles om inzage kan vragen. Naast het inzien tijdens of na een controle bij een werkgever, vraagt de inspectie de afgelopen jaren in een aantal specifieke projecten de RI&E op bij groepen werkgevers zoals bijvoorbeeld de garagebranche. Dat stimuleert bedrijven om de Arbowet na te leven en een RI&E te maken of up-to-date te brengen. De Arbeidsinspectie heeft na 2010 geen controles uitgevoerd op fysieke belasting bij bagageafhandelingsbedrijven op Schiphol, wel op andere terreinen. De Arbeidsinspectie geeft aan dat ze graag eerder was gegaan. Ik onderschrijf dat.
De berichten ‘Inspectie controleerde twaalf jaar niet op Schiphol’ en ‘Schiphol geeft toe: we hadden te weinig oog voor arbeidsomstandigheden’ |
|
Raoul Boucke (D66), Marijke van Beukering-Huijbregts (D66), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Inspectie controleerde twaalf jaar niet op Schiphol»1 en «Schiphol geeft toe: we hadden te weinig oog voor arbeidsomstandigheden»2?
Ja
Wat is uw mening over het feit dat zoveel medewerkers arbeidsongeschikt zijn geraakt als gevolg van de arbeidsomstandigheden bij de bagageafhandeling op Schiphol? Hoe groot is de groep die hierdoor getroffen is?
Ik ben verbaasd en geschrokken van de berichtgeving. Het is en blijft de primaire verantwoordelijkheid van de werkgever om zich aan de wet- en regelgeving te houden. Die regels gelden niet voor niets, die zijn er voor iedere werkgever: mensen moeten gezond en veilig kunnen werken.
Het is niet bekend hoeveel medewerkers als gevolg van de arbeidsomstandigheden bij de bagageafhandeling op Schiphol arbeidsongeschikt zijn geworden. In het algemeen wordt van gezondheidsklachten bij personeel door de bedrijfsarts (of verzekerings- of keuringsarts) vastgesteld of er sprake is van een beroepsziekte. De bedrijfsarts is verplicht om beroepsziekten te melden bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB). Het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB) registreert aantallen en aard van de beroepsziekten in Nederland en houdt ontwikkelingen daarin bij. De meldingen door bedrijfsartsen zijn overeenkomstig de Algemene Verordening Gegevensbescherming (EU) 2016/679 niet herleidbaar tot individuele personen en bedrijven.
Welke rol vindt u dat de Nederlandse Arbeidsinspectie (de Inspectie) hierbij zou moeten spelen? Bent u het eens dat het onverantwoord is dat de Inspectie niet heeft gecontroleerd na de bevindingen uit 2004 en 2009? Op basis van welke argumenten heeft de Inspectie ervoor gekozen om niet toe te zien op naleving?
Op grond van de Arbowet is het de primaire verantwoordelijkheid van de werkgever om zich aan de wet- en regelgeving te houden. De Arbeidsinspectie houdt risicogericht en programmatisch toezicht op de naleving van de arbeidswetten. De Arbeidsinspectie heeft naar aanleiding van de inspecties in 2004 en 2009 met de afhandelingsbedrijven op Schiphol afspraken gemaakt over maatregelen om het voorkomen van te zware fysieke belasting bij de bagageafhandeling. Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om deze maatregelen daadwerkelijk uit te voeren en erop toe te zien dat dit in de praktijk gebeurt. Werknemers, leden van een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging en ook vakbonden of derden zoals bedrijfsartsen kunnen ook meldingen doen bij de Arbeidsinspectie als een bedrijf de wettelijke voorschriften op het gebied van arbeidsbescherming niet naleeft, en het niet mogelijk blijkt de problemen binnen het bedrijf in redelijk overleg op te lossen. Indien de melding wordt gedaan door een vakbond of vanuit de personeelsvertegenwoordiging is het beleid van de inspectie om de melding direct in behandeling te nemen.
De Arbeidsinspectie is, naar aanleiding van de berichtgeving, inmiddels een onderzoek gestart naar de situatie bij het bagagepersoneel op Schiphol. De Arbeidsinspectie geeft aan dat ze graag eerder was gegaan, zie bijlage. Ik onderschrijf dat.
De Arbeidsinspectie maakt keuzes als het gaat om de inzet van haar capaciteit. In dit geval geeft de Arbeidsinspectie aan dat er noch uit haar actieve programmering noch uit meldingen van buitenaf (via bijv. bedrijfsartsen, ondernemingsraden of vakbonden) aanleiding is geweest om eerder te controleren op fysieke belasting bij bagageafhandeling. Op andere terreinen – zoals blootstelling aan gevaarlijke stoffen – hebben de afgelopen jaren wel diverse inspecties plaatsgevonden op Schiphol.
Ik heb de Arbeidsinspectie gevraagd om te bezien of er verbeteringen mogelijk zijn. Tevens heb ik de Arbeidsinspectie gevraagd om bij de door haar aangekondigde rapportage over de nog lopende onderzoeken in de bagage-afhandeling, tevens breder inzicht te geven in welke inspecties op andere arbeidsrisico’s hebben plaatsgevonden de afgelopen jaren op Schiphol. Hierover wordt uw Kamer nader geïnformeerd.
Bent u het eens dat juist de arbeidsomstandigheden bij medewerkers met zware beroepen extra aandacht zouden moeten krijgen ten opzichte van medewerkers met andere beroepen? Hoe is dit beleid op dit moment binnen de Inspectie vastgelegd?
De Arbowet is zodanig opgezet dat werkgevers primair verantwoordelijk zijn voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden voor al hun medewerkers.
Zij moeten risico’s in kaart brengen en passende maatregelen nemen om zo hun medewerkers te beschermen. In Arbowet worden de volgende risico’s als «dynamische overbelasting, statische overbelasting, energetische overbelasting, trillingen, lawaai, straling, asbest, lasrook, elektrocutiegevaar, verdrinkingsgevaar etc. onderscheiden, zie hiervoor ook de diagrammen en bijlage in de Inspectiebrede Risicoanalyse (IRA).
De Arbeidsinspectie heeft haar werkwijze in bijgaand document uiteengezet. Daaruit blijkt dat het toezicht zich vooral richt op waar de risico’s voor werknemers op grond van de Inspectiebrede risicoanalyse het grootst zijn. Dat is vastgelegd en toegelicht in onder andere het lopende meerjarenplan3 en in bijvoorbeeld de Inspectiebrede Risicoanalyse4.
Bent u het eens dat het instrument «zelfregulering» kwetsbaar is bij zware beroepen in sectoren met hoge concurrentie? Voor welke andere sectoren met zware beroepen geldt dit risico? Bent u bereid dit te laten onderzoeken?
Uitgangspunt van het arbostelsel is dat werkgevers de primaire verantwoordelijkheid dragen om te zorgen voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden. Hierbij dienen werkgevers bij de invulling van hun processen ervoor te zorgen dat zij aan de relevante wet- en regelgeving voldoen.
De Arbeidsinspectie maakt zelf geen zelfreguleringsafspraken. Het instrument zelfregulering is vastgelegd op wetsniveau. In de Arbeidsomstandighedenwet krijgt zelfregulering bijvoorbeeld concreet vorm in de mogelijkheid voor sectoren om arbocatalogi vast te stellen. In een arbocatalogus beschrijven werkgevers- en werknemersorganisaties gezamenlijke afspraken over de wijze waarop zij (gaan) voldoen aan de doelvoorschriften in de Arbowet binnen de eigen branche. arbocatalogi die met positief resultaat door de Arbeidsinspectie zijn getoetst, vormen het uitgangspunt voor het toezicht en de handhaving door de Arbeidsinspectie. Ik verwijs uw Kamer naar de toelichting van de Arbeidsinspectie op haar werkwijze in bijlage bij de antwoorden op deze Kamervragen.
Momenteel wordt de Arbovisie 2040 voorbereid. Zoals in de hoofdlijnennota5 is opgenomen ten aanzien van het verbeteren van de naleving van wet- en regelgeving zal in dat verband het instrument zelfregulering en horizontaal toezicht (waaronder tevens de toepassing van Arbocatalogi) worden geëvalueerd.
Hoe kijkt u naar de verantwoordelijkheid van de verschillende betrokken partijen bij de bagageafhandeling op Schiphol? Wie is volgens u verantwoordelijk voor hulp- en ondersteuningsmiddelen voor medewerkers op de bagageafhandeling op Schiphol?
De bagagebedrijven hebben primair de verantwoordelijkheid om te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving. Zij dienen maatregelen te nemen om gezondheidsrisico’s voor hun personeel te voorkomen. Ook dienen zij toe te zien op het gebruik van arbomiddelen als tilhulpen door hun werknemers.
De grondafhandelingsbedrijven werken in opdracht van de luchtvaart-maatschappijen. De luchtvaartmaatschappijen hebben daarmee als opdrachtgever een duidelijke rol als het gaat om de omstandigheden waaronder het werk in de keten door opdrachtnemers (in dit geval de bagage- en vrachtbedrijven) wordt uitgevoerd.
Van Schiphol wordt verwacht dat het ook verantwoordelijkheid neemt en waar mogelijk haar invloed aanwendt om de arbeidsomstandigheden op het luchthaventerrein te verbeteren. Schiphol heeft met de vakbonden FNV en CNV voor de zomer een Sociaal akkoord afgesloten dat loopt van 1 juni 2022 tot 1 september 2023. Naast toeslagen voor werknemers zijn er regels opgesteld die waar afhandelingsbedrijven zich vanaf 1 januari 2023 aan moeten houden, en is er afgesproken het traject voor beperking van het aantal afhandelingsbedrijven in gang te zetten.
De Ministers van IenW, SZW en Financiën zijn nauw betrokken bij de verbetering van de werkomstandigheden en arbeidsvoorwaarden op Schiphol. Er zijn regelmatig gesprekken met de luchthaven. De Ministers van SZW en IenW hebben bijvoorbeeld op 8 juli jl. gesproken met KLM en Schiphol.6 Beide bedrijven hebben daarin aangegeven stappen te zetten ter structurele verbetering van de fysieke belasting, blootstelling aan gevaarlijke stoffen, werkdruk, in- en uitbesteding en beloning. Door de bewindspersonen is aangegeven dat Schiphol, hoewel niet direct juridisch verantwoordelijk, vanuit de bredere verantwoordelijkheid als exploitant van de nationale luchthaven een voorbeeldrol heeft als het gaat om de naleving van wet- en regelgeving en goed werkgeverschap. Daarnaast is er verschillende keren met de FNV gesproken over de arbeidsomstandigheden op Schiphol en wordt in november een werkbezoek afgelegd om medewerkers op de luchthaven te spreken. De verschillende betrokken Ministers waaronder ikzelf zullen het gesprek met Schiphol blijven voeren, waarbij we de directie kritisch zullen blijven bevragen en de voortgang bij het verbeteren van de arbeidsomstandigheden nauwgezet zullen blijven volgen.
Bent u het eens dat de rechten van de werknemers onvoldoende zijn beschermd door de betrokken partijen die wel die verantwoordelijkheid hadden? Wat wilt u eraan doen om dit in de toekomst te voorkomen?
Het is een plicht van de werkgever om goede arbeidsomstandigheden te creëren, zodat de werknemer gezond en veilig zijn/haar werk kan verrichten. Of er in dit geval sprake is van het niet nakomen van de wettelijke verplichting, is aan de Arbeidsinspectie om daar een oordeel over te geven. De Arbeidsinspectie is, naar aanleiding van de berichtgeving, inmiddels een onderzoek gestart naar de situatie bij het bagagepersoneel op Schiphol.
In algemene zin is mijn beleid gericht op preventie. Ik zet onder meer in op het verbeteren van de naleving van wet- en regelgeving en op het vergroten van kennis en bewustwording over risico’s op de werkvloer, alsmede op ondersteuning van werkgevers bij de invulling van hun wettelijke taken. Een concreet voorbeeld hiervan is het RI&E programma dat sinds 2020 tot en met 2023 loopt. De Arbeidsinspectie houdt toezicht op de naleving van de Arbowet en-regelgeving. Onderdeel van de nieuwe Arbovisie 2040 waaraan op dit moment gewerkt wordt is om te bezien of andere prikkels moeten worden ingebouwd om een gezond en veilig werken in de praktijk verder te bevorderen.
Hoe denkt u erover dat de verschillende partijen naar elkaar wijzen voor een correcte naleving van de arbeidsomstandigheden en niemand hierin zijn verantwoordelijkheid pakt?
Dat is niet wenselijk. Zie ook mijn antwoord op vraag 6 over verantwoordelijkheid en correcte naleving. De verschillende betrokken Ministers waaronder ikzelf zullen het gesprek met Schiphol blijven voeren, waarbij we de directie kritisch zullen blijven bevragen en de voortgang bij het verbeteren van de arbeidsomstandigheden nauwgezet zullen blijven volgen.
Klopt het dat er minder zicht is op arbeidsomstandigheden mede door de concurrentie van de vele verschillende afhandelaren op Schiphol?
Nee, dat klopt niet. Toezicht op de arbeidsomstandigheden is niet afhankelijk van het aantal (concurrerende) bedrijven dat in een bepaalde sector actief is.
Wilt u toezeggen om versneld in gesprek te gaan met Schiphol over het terugdringen van de concurrentie tussen het aantal afhandelaren en afspraken te maken over arbeidsomstandigheden in de hele keten? Op welke termijn bent u van plan dit te doen?
De Minister van IenW is in gesprek met de FNV, Schiphol, afhandelingsbedrijven en luchtvaartmaatschappijen om de situatie in de grondafhandeling op Schiphol te verbeteren. Inmiddels is er een sector-CAO afgesloten, zijn er regels opgesteld waar afhandelingsbedrijven zich vanaf 2023 aan moeten houden en is afgesproken het traject voor beperking van het aantal afhandelingsbedrijven in gang te zetten. In november leg ik samen met de Minister van IenW een werkbezoek aan Schiphol waar dit ook aan de orde komt. In samenwerking met IenW zal Schiphol met een plan komen voor de beperking van het aantal afhandelbedrijven. Het proces tot het beperken van het aantal afhandelbedrijven zal naar verwachting de nodige tijd vergen. Het moet – mede op basis van Europese regelgeving – goed onderzocht en onderbouwd worden. Vervolgens moet een aanbestedingsprocedure opgezet en afgerond worden om de grondafhandelingsbedrijven te selecteren.
Bent u het eens dat het taak is van zowel de werkgevers als de overheid om ervoor te zorgen dat werknemers gezond het pensioen halen? Op welke manier denkt u dat de overheid die rol moet invullen?
De werkgever is primair verantwoordelijk om ervoor te zorgen dat werknemers veilig en gezond kunnen werken. Hiervoor is het nodig dat alle werkenden en werkgevers regelmatig stil staan bij duurzame inzetbaarheid, gezamenlijk vooruitkijken en gericht aan de slag gaan. Hier ligt een gezamenlijk belang. Het kabinet vindt het belangrijk dat werkenden ook in de toekomst zoveel mogelijk gezond en met plezier werkend hun pensioen bereiken. De overheid biedt met diverse structurele en tijdelijke regelingen ondersteuning aan sectoren om een impuls te geven aan duurzame inzetbaarheid, zodat werknemers gezond hun pensioen kunnen halen.
Eén van de maatregelen betreft de tijdelijke Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid en Eerder Uittreden (MDIEU). De samenwerkende partijen in de sector luchtvaart hebben inmiddels ook een project lopen waarvoor zij MDIEU-subsidie hebben ontvangen.
Daarnaast heeft het kabinet vanaf 2020 structureel € 10 miljoen beschikbaar gesteld voor een meerjarig investeringsprogramma duurzame inzetbaarheid en leven lang ontwikkelen (MIP). Het doel van dit programma is bestaande wetenschappelijke en praktijkkennis toepasbaar te maken en beter de delen, zodat werkgevers en werknemers beter in staat zijn de juiste maatregelen te nemen op het gebied van duurzame inzetbaarheid en leven lang ontwikkelen. Hiermee geeft de overheid op een structurele manier aandacht aan duurzame inzetbaarheid.
Wat vindt u ervan dat medewerkers arbeidsongeschikt thuis zitten, terwijl ze misschien graag in een lichtere functie aan het werk waren gebleven op Schiphol? Welke mogelijkheden liggen hier voor een leven lang ontwikkelen en wat gaat u op korte en lange termijn hiervoor doen?
Ieder arbeidspotentieel zou benut moeten worden, zeker als mensen nog willen werken en als ze – ondanks dat ze arbeidsongeschikt zijn verklaard – in een lichtere functie wél aan het werk zouden kunnen gaan.
Het is en blijft de primaire verantwoordelijkheid van de werkgever dat mensen gezond en veilig kunnen werken. Het is zaak dat de werkgever periodiek het gesprek voert met de werkenden over hoe het gaat en waar ontwikkelwensen zitten bij de organisaties en bij de werkende. Op basis daarvan kunnen tijdig stappen worden gezet om andere taken te gaan uitvoeren of na te denken over ander soort werk, bijvoorbeeld in een lichtere vorm. Dit is de kern van leven lang ontwikkelen.
Daar waar dit nog onvoldoende gebeurt, bijvoorbeeld in bedrijfstakken waar geen cao-afspraken zijn, of bij specifieke groepen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt, speelt de overheid een aanvullende rol om leven lang ontwikkelen te stimuleren. Daarnaast dragen we bij aan het stimuleren van een leercultuur, waarmee we beogen een leven lang ontwikkelen vanzelfsprekend te maken voor alle werkgevers, werkenden en werkzoekenden. Op vrijdag 23 september heb ik uw Kamer de brief over de Beleidslijnen Leven Lang Ontwikkelen toegestuurd7. Hierin geef ik aan wat we al doen op dit terrein en willen bereiken in de komende periode.
Het bericht ‘Nederland verdient het geld en wij zitten met de problemen, zegt de Duitse burgemeester’ |
|
Zohair El Yassini (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland verdient het geld en wij zitten met de problemen, zegt de Duitse burgemeester»?1
Ja. Deze problematiek is reeds onder de aandacht gebracht bij het ministerie. Er zijn door mijn voorganger afspraken gemaakt met Noordrijn-Westfalen over het aanpakken van misstanden die zich grensoverschrijdend manifesteren. Hieronder vindt u de precieze invulling van die afspraken.
Hoe beoordeelt u het feit dat Nederlandse uitzendbureaus genieten van de lusten van arbeidsmigratie en grensgebieden in Duitsland laat zitten met de (over)last hiervan, zoals beschreven in het artikel?
Onze economie kan op dit moment niet zonder arbeidsmigranten. Het kabinet vindt het belangrijk dat er aandacht is voor korte- en langetermijneffecten van arbeidsmigratie op beleidsterreinen zoals huisvesting, zorg, onderwijs, openbare orde en veiligheid, en op sociale cohesie in wijken en buurten. De economische keuzes die door bedrijven gemaakt worden kunnen voor druk zorgen op de samenleving, zowel hier als in buurlanden. Het kan niet zo zijn dat wij in Nederland de vruchten plukken van deze bedrijvigheid terwijl de (huisvestings-)problematiek over de grens wordt geplaatst. Het gaat helaas nog te vaak niet goed, ook in de grensregio’s, en daarom blijven we misstanden aanpakken en waar mogelijk voorkomen. Daarom ben ik volop bezig met het uitvoeren van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten. Zo heb ik onder andere met Noordrijn-Westfalen afspraken gemaakt over gezamenlijke handhaving (zie hieronder). Verder werk ik samen met de VNG aan een handreiking voor gemeenten om een bedrijfseffectrapportage te realiseren. Daarmee kunnen Nederlandse gemeenten en provincies bij besluitvorming over nieuwe bedrijvigheid de huisvestingsvraag als gevolg van de inzet van arbeidsmigranten onderdeel maken van het vestigingsbeleid en dit inzichtelijk maken in deze effectrapportage bij nieuwe bedrijvigheid. Dit is ook een aanbeveling van het Aanjaagteam. Hierdoor kunnen potentiële knelpunten met betrekking tot de huisvesting van arbeidsmigranten eerder worden onderkend en kunnen gemeenten en provincies vooraf de nodige randvoorwaarden scheppen of afdwingen.
Speelt deze problematiek omgekeerd ook? Zo nee, wat zou uw reactie zijn indien Duitse uitzendbureaus op vergelijkbare wijze haar problematiek rondom arbeidsmigratie zou exporteren naar Nederland?
De problematiek speelt in omgekeerde zin voor zover mij bekend niet. In geval de problematiek eveneens omgekeerd zou spelen, geldt mijn voorgaande antwoord evenzeer.
Bent u op de hoogte van de in het artikel beschreven «woon-werk»-constructies van uitzendbureaus waarbij arbeidsmigranten werken in Nederland en wonen in Duitsland met als doel om onder de radar te blijven bij zowel Nederlandse als Duitse inspecties?
Ja. Uw Kamer heeft vragen gesteld over deze constructie en het toezicht hierop, zie daarvoor ook de beantwoording van die Kamervragen.2
Kunt u aangeven of deze problematiek langer bekend is? Zo ja, hoe groot is deze groep arbeidsmigranten? Hebt u een beeld van de levensomstandigheden van deze groep? Hoeveel uitzendbureaus zijn op deze wijze actief? Hebt u in beeld welke uitzendbureaus het betreft en hebt u hen aangesproken op het gebruik van deze constructies? Hebt u in beeld welke Duitse gemeenten hierdoor getroffen worden? Hebt u hierover contact gehad met uw Duitse (regionale) ambtsgenoot? Zo nee, kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat deze constructie buiten beeld van inspectie is ontstaan en bent u bereid om zo snel mogelijk zicht te krijgen op de omvang van deze problematiek en de Kamer hierover te informeren?
Deze problematiek is reeds onder de aandacht gebracht bij het ministerie. Precieze cijfers over het aantal arbeidsmigranten en/of welke uitzendbureaus die grensoverschrijdend werken zijn er niet, dergelijke gegevens worden niet geregistreerd. Waar we signalen krijgen dat er misstanden spelen, worden deze door de bevoegde instanties, waaronder de Nederlandse Arbeidsinspectie aangepakt.
De problematiek toont het belang aan van grensoverschrijdende samenwerking om misstanden met arbeidsmigranten tegen te gaan. Zie onder meer het antwoord op vraag 2 ten aanzien van het voorkomen van dergelijke misstanden. Misstanden kunnen niet alleen worden tegengegaan door het uitvoeren van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten, dit moet ook worden tegengegaan door het versterken van grensoverschrijdend toezicht. Destijds zijn door mijn voorganger afspraken gemaakt met Noordrijn-Westfalen om gezamenlijk op te kunnen treden.3 In dit kader is de samenwerking met Noordrijn-Westfalen geïntensiveerd op het gebied van gezamenlijke handhaving. Afgesproken is om meer gezamenlijke inspecties uit te voeren. De huisvestingscontroles in het Duits-Nederlands grensgebied van februari dit jaar waren een eerste concrete gezamenlijke actie op grensoverschrijdende handhaving.4 De Duitse inspectie van Noordrijn-Westfalen en de Nederlandse Arbeidsinspectie hebben op 12 en 13 februari jl. huisvestingscontroles uitgevoerd in het Duits-Nederlandse grensgebied. Meer dan 140 mensen werden op de twee controledagen gecontroleerd door 40 medewerkers van verschillende Duitse en Nederlandse instanties. In totaal zijn zes huis-accommodaties in het Duitse Geldern en Emmerich gecontroleerd op bouwvoorschriften, woonkwaliteit, overbevolking en hygiënevoorschriften.
De zes huis-accommodaties zijn naar aanleiding van de bevindingen gesloten. Zolang dit nodig is, zullen we deze gezamenlijke inspecties blijven doen.
Deze samenwerking en de onderliggende afspraken hebben er mede toe geleid dat ambtenaren van de betrokken Nederlandse ministeries en de Nederlandse Arbeidsinspectie en hun collega’s in Noordrijn-Westfalen en gemeentes uit Noordrijn-Westfalen elkaar steeds beter weten te vinden. Naast de inzet op gezamenlijke inspecties wordt reeds uitgewerkt welke praktische mogelijkheden er zijn om de gegevensuitwisseling tussen alle betrokken partners te verbeteren, met als doel relevante gegevens omtrent de situatie van arbeidsmigranten in zowel Nederland als Duitsland met de betrokken autoriteiten uit te kunnen wisselen.
Zijn er bij u andere Nederlandse grensgebieden in beeld waar dezelfde problematiek door arbeidsmigranten speelt? Zo ja, welke grensgebieden zijn dat?
Deze problematiek speelt in andere Nederlandse grensgebieden voor zover mij bekend niet. De problematiek kan zich uiteraard in alle grenssituaties afspelen. Wanneer er signalen zijn van grensoverschrijdende misstanden, is het belangrijk dat autoriteiten aan beide kanten van de grens gezamenlijk afspraken maken over de aanpak daarvan. Met Noordrijn-Westfalen hebben dergelijke afspraken – zoals ook in het antwoord op vraag 5 aangegeven – geleid tot geïntensiveerde samenwerking en een eerste gezamenlijke actie op grensoverschrijdende handhaving.
Hoe is de samenwerking tussen de Nederlandse en Duitse inspectiediensten ingericht? Wordt er tussen de Nederlandse en Duitse inspectiediensten samengewerkt om deze problematiek aan te pakken? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om indien dat niet het geval is deze samenwerking tot stand te laten komen of te inventariseren?
Juist om te voorkomen dat werkgevers de landsgrens misbruiken om bijvoorbeeld het toezicht te ontlopen, wordt samengewerkt met Noordrijn-Westfalen. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 5, heeft dit o.a. geleid tot een intensivering van de samenwerking met Noordrijn-Westfalen op het gebied van gezamenlijke handhaving.
Wordt bij het uitvoeren van het advies Commissie Roemer en het tegengaan van misstanden bij arbeidsmigratie rekening gehouden met dergelijke «woon-werk» constructies? Zo ja, op welke wijze?
Bij de uitvoering van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten wordt ook expliciet gekeken naar grensoverschrijdende effecten. Zo zal het grensoverschrijdend toezicht versterkt worden en is er bij het opstellen van nieuwe wet- en regelgeving ook aandacht voor grensoverschrijdende effecten, ook de effecten zoals die worden beschreven in het NRC-artikel. Een voorbeeld hiervan is de aanstaande verplichte certificering van uitzendbureaus. In dat stelsel wordt expliciet rekening gehouden met grensoverschrijdende situaties. De samenwerking met Noordrijn-Westfalen is reeds geïntensiveerd op het gebied van gezamenlijke handhaving van de betrokken publieke en private instanties in Nederland en Duitsland.
Welke andere stappen gaat u zetten om het gebruik van de beschreven constructie en daarmee de uitbuiting van arbeidsmigranten en het omzeilen van toezicht tegen te gaan?
Het grensoverschrijdend toezicht zal versterkt worden en is er bij het opstellen van nieuwe wet- en regelgeving ook aandacht voor grensoverschrijdende effecten, ook de effecten zoals die worden beschreven in het NRC-artikel. Een voorbeeld hiervan is de aanstaande verplichte certificering van uitzendbureaus. In dat stelsel wordt expliciet rekening gehouden met grensoverschrijdende situaties. Ook wordt zoals hierboven beschreven de samenwerking met Noordrijn-Westfalen reeds geïntensiveerd op het gebied van gezamenlijke handhaving. Afgesproken is om meer gezamenlijke inspecties uit te voeren, om de onderlinge contacten te verbeteren, en wordt uitgewerkt welke praktische mogelijkheden er zijn om de gegevensuitwisseling tussen alle betrokken partners te verbeteren. Zie hiervoor verder de antwoorden op de vragen 5, 7 en 8.
Deelt u de opvatting dat het feit dat de lasten van arbeidsmigratie niet alleen in lokale Nederlandse gemeenschappen zichtbaar is maar nu ook naar het buitenland geëxporteerd wordt, aantoont dat het noodzakelijk is dat er meer grip komt op arbeidsmigratie en de nadelige gevolgen daarvan?
Ik begrijp en onderschrijf de roep om meer grip te krijgen op arbeidsmigratie en de nadelige gevolgen daarvan. Daar hoort ook de vraag bij over wat wij als samenleving aankunnen en dat daarbij nagedacht moet worden over de vraag welke economie we willen zijn op de langere termijn. Deze discussie is door uw Kamer ook aangestipt tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen en het kabinet heeft op het verzoek van dhr. Heerma (CDA) ook gereageerd dat het kabinet in haar reactie op het ACVZ-advies (zie hieronder) zal aangeven wanneer het gesprek met uw Kamer over dit onderwerp gevoerd gaat worden.
Het doel van het kabinet is om migratie zoveel mogelijk gestructureerd te laten verlopen, ongewenste migratiebewegingen zoveel mogelijk te beperken en het draagvlak voor migratie in onze samenleving te behouden en versterken. Zo werkt het kabinet aan de beleidsmatige opvolging van het onderzoek getiteld »Verkenning Bevolking 2050», uitgevoerd door het NIDI in samenwerking met het CBS. Dit onderzoek beschrijft de mogelijke veranderingen in de omvang en samenstelling van de bevolking en de gevolgen daarvan op het gebied van opleiding, arbeid, zorg en wonen. Naar aanleiding van de moties Buma/Dijkhoff en daarna de motie den Haan is er een Staatscommissie Demografische ontwikkelingen 2050 ingesteld. Migratie, als belangrijke factor in de ontwikkeling van de bevolkingsontwikkeling, wordt hierbij nadrukkelijk betrokken. Daarnaast is de Adviesraad Migratie (ACVZ) gevraagd om een advies over de mogelijkheid om te gaan werken met een beleidsmatig richtgetal voor migratie. In de adviesvraag is, naast de behoefte op de arbeidsmarkt, ook nadrukkelijk gevraagd om het incorporatievermogen van de Nederlandse samenleving mee te nemen. Publicatie van het advies is voorzien in het najaar van 2022.
Daarnaast zet het kabinet in op het uitvoeren van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten en in het samenwerken met Noordrijn-Westfalen in de bestrijding van misstanden. Ook de Raad van State heeft aangegeven dat het tegengaan van misstanden een effectieve route is. Het is daarbij eveneens belangrijk dat gemeenten en provincies bij besluitvorming over nieuwe bedrijvigheid de huisvestingsvraag, als gevolg van de inzet van arbeidsmigranten, onderdeel maken van het vestigingsbeleid en dit inzichtelijk maken in een effectrapportage bij nieuwe bedrijvigheid. Dit is ook een aanbeveling van het Aanjaagteam. Hierdoor kunnen potentiële knelpunten met betrekking tot de huisvesting van arbeidsmigranten eerder worden onderkend.
Zo ja, welke rol ziet u hierbij weggelegd voor het inzetten van huisvesting als middel om te kunnen sturen op de (hoeveelheid) arbeidsmigratie en de effecten daarvan op lokale gemeenschappen?
Het kabinet vindt het, zoals al eerder aangegeven, belangrijk dat er aandacht is voor korte- en langetermijneffecten van arbeidsmigratie op andere beleidsterreinen, zoals huisvesting, zorg, onderwijs, openbare orde en veiligheid, maar ook op sociale cohesie in wijken en buurten. Door het opvolgen van de aanbeveling uit het rapport van Roemer om een bedrijfseffectrapportage in te voeren kunnen mogelijke negatieve gevolgen van nieuwe bedrijvigheid aan de voorkant al goed worden meegewogen.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het nieuws dat arbonormen voor bagagepersoneel op Schiphol jarenlang zijn overschreden |
|
Mahir Alkaya , Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek dat de NOS en Nieuwsuur hebben verricht naar de arbeidsomstandigheden voor personeel van bagage- en vrachtbedrijven op Schiphol?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op het nieuws dat bagageafhandelaars op Schiphol hun personeel jarenlang te zwaar werk hebben laten verrichten, terwijl de inspectie al in 2009 heeft geëist dat dit zou stoppen?
Ik ben verbaasd en geschrokken van de berichtgeving over de bagageafhandeling op Schiphol. Ik vind dat een onwenselijke situatie. Het is belangrijk dat de arboregels die gelden, worden nageleefd. Die regels gelden niet voor niets, die zijn er voor iedere werkgever: mensen moeten gezond en veilig kunnen werken. Naar aanleiding van de inspecties door de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) in 2004 en 2009 zijn met de afhandelingsbedrijven op Schiphol afspraken gemaakt over maatregelen voor het voorkomen van te zware fysieke belasting bij de bagageafhandeling. Het is vervolgens de verantwoordelijkheid van de werkgever om deze maatregelen daadwerkelijk uit te voeren en erop toe te zien dat dit in de praktijk gebeurt. Werknemers, leden van een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging en ook vakbonden of derden zoals bedrijfsartsen kunnen meldingen doen bij de Arbeidsinspectie als een bedrijf de wettelijke voorschriften op het gebied van arbeidsbescherming niet naleeft, en het niet mogelijk blijkt de problemen binnen het bedrijf in redelijk overleg op te lossen. Indien de melding wordt gedaan door een vakbond of vanuit de personeelsvertegenwoordiging is het beleid van de Arbeidsinspectie om de melding direct in behandeling te nemen. De Arbeidsinspectie is inmiddels, naar aanleiding van de uitzending van NOS/Nieuwsuur een onderzoek gestart naar de situatie bij het bagagepersoneel op Schiphol. De Arbeidsinspectie geeft aan dat ze graag eerder was gegaan, zie bijlage. De Minister van SZW onderschrijft dit. De Minister van SZW heeft de Arbeidsinspectie gevraagd om te bezien of er verbeteringen mogelijk zijn. Hierover wordt uw Kamer nader geïnformeerd.
Wat is uw reactie op het nieuws dat diverse bedrijven jarenlang op de hoogte waren van de risico’s op fysieke overbelasting waartoe de gevraagde werkzaamheden kunnen leiden?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Gaat u onderzoeken om welke bedrijven dit gaat en, zo ja, welke consequenties kan dit hebben voor deze bedrijven?
De bedrijven die nu op Schiphol actief zijn bij de bagageafhandeling zijn bij de Arbeidsinspectie bekend. Naar aanleiding van het onderzoek van NOS/Nieuwsuur zijn door de Arbeidsinspectie controles uitgevoerd bij bagage-afhandelaars op Schiphol. Het onderzoek loopt nog. Indien overtredingen worden geconstateerd kan de Arbeidsinspectie boetes of andere maatregelen opleggen. Zie ook het antwoord bij vraag 6 en de bijgevoegde uitleg van de Arbeidsinspectie over haar werkwijze.
Hoe kijkt u aan tegen de stelling van betrokken bedrijfsartsen, die waarschuwen dat de helft van het grondpersoneel een beroepsziekte oploopt als de huidige werkwijze ongewijzigd blijft?
Dit signaal van de bedrijfsartsen is zorgelijk. Het is belangrijk dat de arboregels worden nageleefd. Die regels gelden niet voor niets, die zijn er voor iedere werkgever: mensen moeten gezond en veilig kunnen werken. De werkgever is op basis van de Arbowet verplicht om te zorgen voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden. Dit om beroepsziekten bijvoorbeeld als gevolg van te zwaar tillen te voorkomen. De Arbeidsinspectie is inmiddels een onderzoek gestart naar de situatie bij het bagagepersoneel op Schiphol. In het algemeen roep ik iedereen op om misstanden te melden bij de Arbeidsinspectie. Dat is eenvoudig en laagdrempelig. Op de startpagina van de Arbeidsinspectie staat een directe link waar digitaal een melding kan worden gedaan bij het Meldingen Informatiecentrum, maar een telefonische melding, al dan niet anoniem, is ook mogelijk, 24/7.
Hoe kan het dat de Nederlandse arbeidsinspectie en haar voorgangers hier al twaalf jaar niet meer op hebben gecontroleerd, terwijl berichten over misstanden met regelmaat verschenen in de media?
Het is en blijft de primaire verantwoordelijkheid van de werkgever om zich aan de wet- en regelgeving te houden. De Arbeidsinspectie geeft aan dat ze graag eerder was gegaan, zie bijlage. De Minister van SZW onderschrijft dat. De Arbeidsinspectie maakt keuzes als het gaat om de inzet van haar capaciteit. In dit geval geeft de Arbeidsinspectie aan dat er noch uit haar actieve programmering noch uit meldingen van buitenaf (via bijv. bedrijfsartsen, ondernemingsraden of vakbonden) aanleiding is geweest om eerder te controleren op fysieke belasting bij de bagageafhandeling. Op andere terreinen – zoals blootstelling aan gevaarlijke stoffen – hebben de afgelopen jaren wel diverse inspecties plaatsgevonden op Schiphol.
De Minister van SZW heeft de Arbeidsinspectie gevraagd te bezien of er verbeteringen mogelijk zijn. Tevens heeft de Minister van SZW de Arbeidsinspectie gevraagd om bij de door haar aangekondigde rapportage over de nog lopende onderzoeken in de bagage-afhandeling, ook breder inzicht te geven in welke inspecties op welke arbeidsrisico’s hebben plaatsgevonden de afgelopen jaren op Schiphol. Hierover wordt uw Kamer nader geïnformeerd.
In de bijlage bij deze antwoorden vindt u een toelichting van de Arbeidsinspectie op haar wettelijke taken en haar werkwijze.
Kunt u een overzicht geven van de onderzoeken die thans plaatsvinden naar de werkomstandigheden van het grond- en afhandelingspersoneel op Schiphol en/of bent u bereid om hier aanvullend onafhankelijk onderzoek naar te verrichten en daarbij met terugwerkende kracht te controleren op overschrijdingen van arbonormen?
Recent heeft de Arbeidsinspectie controles uitgevoerd bij bagage-afhandelaars op Schiphol, naar aanleiding van het onderzoek van NOS/Nieuwsuur. Op dit moment kan de Minister van SZW u nog niet berichten over de resultaten. Het onderzoek loopt nog. Voor de vrachtafhandeling (cargo) had de inspectie al eerder een controle gepland later dit jaar.
Daarnaast loopt momenteel een onderzoek van de onafhankelijke Arbeidsinspectie naar de werkzaamheden op de platforms bij diverse bedrijven. Het onderzoek richt zich op blootstelling aan gevaarlijke stoffen. De aanleiding hiervoor is een handhavingsverzoek van de FNV.
Schiphol heeft samen met alle afhandelaren een overlegstructuur opgezet. Het resultaat is onder andere dat alle Periodieke Arbeidsgezondheidskundige Onderzoeken (PAGO’s) gelijk worden getrokken, ook de voorlichting en instructie wordt voor iedereen hetzelfde. Daarnaast zijn diverse bedrijven naar aanleiding van de inspecties bezig met een update van de risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E). In het kader van haar onderzoek heeft de Arbeidsinspectie ook bij alle betrokken bedrijven de RI&E opgevraagd. De Minister van SZW heeft de Arbeidsinspectie gevraagd om bij de door haar aangekondigde rapportage over de nog lopende onderzoeken in de bagage-afhandeling, ook breder inzicht te geven in welke inspecties op welke arbeidsrisico’s hebben plaatsgevonden de afgelopen jaren op Schiphol.
De Arbeidsinspectie handhaaft op overtredingen van de Arbowetgeving – zoals fysieke overbelasting – wanneer overtredingen worden geconstateerd door een inspecteur ter plaatse bij het uitvoeren van arbeid.
De Ministers van IenW, SZW en Financiën zijn nauw betrokken bij de verbetering van de werkomstandigheden en arbeidsvoorwaarden op Schiphol. Er zijn regelmatig gesprekken met de luchthaven. De Ministers van SZW en IenW hebben bijvoorbeeld op 8 juli jl. gesproken met KLM en Schiphol. Beide bedrijven hebben daarin aangegeven stappen te zetten ter structurele verbetering van de fysieke belasting, blootstelling aan gevaarlijke stoffen, werkdruk, in- en uitbesteding en beloning. Door de bewindspersonen is aangegeven dat Schiphol vanuit de bredere verantwoordelijkheid als exploitant van de nationale luchthaven een voorbeeldrol heeft als het gaat om de naleving van wet- en regelgeving en goed werkgeverschap. Daarnaast is er verschillende keren met de FNV gesproken over de arbeidsomstandigheden op Schiphol en wordt in november een werkbezoek afgelegd om medewerkers op de luchthaven te spreken. De verschillende betrokken Ministers zullen het gesprek met Schiphol blijven voeren, waarbij we de directie kritisch zullen blijven bevragen en de voortgang bij het verbeteren van de arbeidsomstandigheden nauwgezet zullen blijven volgen.
De Minister van SZW ziet geen aanleiding om naast alles wat nu al loopt een nieuw onafhankelijk onderzoek in te stellen.
Kunt u aangeven wat er is gebeurd met de constatering van de arbeidsinspectie uit 2004 waarin werd geconcludeerd dat gezondheidskundige grenswaardes bij het tillen twee tot vier keer werden overschreden?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoe en waar worden gezondheidsklachten bij afhandelend personeel op Schiphol momenteel geregistreerd en wat is er in het afgelopen jaar ondernomen om de meldingsbereidheid van medewerkers te vergroten?
Van gezondheidsklachten bij personeel wordt door de bedrijfsarts (of verzekerings- of keuringsarts) vastgesteld of er sprake is van een beroepsziekte. De bedrijfsarts is verplicht om beroepsziekten te melden bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB). Bedrijfsartsen melden beroepsziekten niet herleidbaar tot personen of werkgevers bij het NCvB overeenkomstig de Algemene Verordening Gegevensbescherming (EU) 2016/679. Het NCvB registreert aantallen en aard van de beroepsziekten in Nederland, geaggregeerd op sector niveau, houdt ontwikkelingen daarin bij en signaleert de opkomst van nieuwe beroepsziekten. Deze statistische gegevens worden gebruikt in de risicoanalyses van de Arbeidsinspectie.
De bedrijfsarts mag voorts in verband met de privacy geen informatie over de gezondheidsklachten van het personeel delen met de werkgever. Wel kan de bedrijfsarts bijvoorbeeld aantallen meldingen van beroepsziekten doorgeven aan een werkgever, zolang deze informatie maar niet herleidbaar is naar het individuele niveau. Of dit voor het afhandelend personeel op Schiphol is gedaan is ons niet bekend.
Werknemers, leden van een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging en ook vakbonden of derden zoals bedrijfsartsen kunnen ook meldingen doen bij de Arbeidsinspectie als een bedrijf de wettelijke voorschriften op het gebied van arbeidsbescherming niet naleeft, en het niet mogelijk blijkt de problemen binnen het bedrijf in redelijk overleg op te lossen. Indien de melding wordt gedaan door een vakbond of vanuit de personeelsvertegenwoordiging is het beleid van de inspectie om de melding direct in behandeling te nemen. De Arbeidsinspectie heeft in 2021 een scan uitgevoerd naar het fenomeen ondermelding. Deze scan heeft ertoe geleid dat de Arbeidsinspectie een project start dat de komende jaren gaat werken aan het terugdringen van ondermelding.
Deelt u de mening dat dergelijke arbeidsomstandigheden niet thuishoren in Nederland, en al helemaal niet bij een bedrijf als Schiphol waarvan de overheid grootaandeelhouder is?
Die mening delen zowel de Minister van Financiën als de Minister van SZW en ikzelf. De arbeidsomstandigheden dienen bij elk bedrijf op orde te zijn, zeker ook bij staatsdeelnemingen. De Minister van Financiën heeft als aandeelhouder de afgelopen periode meermaals met de directie van Schiphol gesproken over de arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden op de luchthaven. Van Schiphol als staatsdeelneming wordt verwacht dat het een voorbeeldrol heeft op het gebied van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen en zich ruimhartig aan wet- en regelgeving houdt.
Als exploitant van onze nationale luchthaven heeft Schiphol een brede verantwoordelijkheid om arbeidsomstandigheden op de luchthaven te bevorderen. Zonder af te willen doen aan deze verantwoordelijkheid, moet worden opgemerkt dat het de grondafhandelingsbedrijven zijn die als werkgevers op grond van de wet primair verantwoordelijk om te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving. Zij dienen maatregelen te nemen om gezondheidsrisico’s voor hun personeel te voorkomen. Ook dienen zij toe te zien op het gebruik van arbomiddelen als tilhulpen door hun werknemers. De grondafhandelingsbedrijven werken in opdracht van de luchtvaartmaatschappijen. De luchtvaartmaatschappijen hebben daarmee als opdrachtgever een duidelijke rol als het gaat om de omstandigheden waaronder het werk in de keten door opdrachtnemers (in dit geval de bagage- en vrachtbedrijven) wordt uitgevoerd.
Schiphol heeft op 6 september jl. naar aanleiding van de berichtgeving in de media aangegeven3 dat het achteraf bezien een grotere rol had moeten innemen in het verbeteren van de arbeidsomstandigheden bij de grondafhandeling. De Minister van Financiën onderschrijft dat. De betrokken Ministers zullen het gesprek met Schiphol blijven voeren, waarbij we de directie kritisch zullen blijven bevragen en de voortgang bij het verbeteren van de arbeidsomstandigheden nauwgezet zullen blijven volgen.
Deelt u de mening dat dit soort uitbuitingspraktijken een direct gevolg zijn van de bedrijfsstrategie van Schiphol om de goedkoopste en meest concurrerende luchthaven te willen zijn?
Het staat luchtvaartmaatschappijen in principe vrij om contracten af te sluiten met afhandelaren. Schiphol heeft zelf geen instrumenten om de toelating van afhandelingsbedrijven in te perken. Onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van IenW wordt wel gewerkt aan het beperken van het aantal afhandelaren4. Geen enkel bedrijf mag de kwaliteit van het werk en de gezondheid en veiligheid van werknemers in gevaar brengen ten behoeve van goedkope concurrentie, met name op arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden. De betrokken Ministers zullen hierover het gesprek met Schiphol blijven voeren, waarbij we de directie kritisch zullen blijven bevragen en de voortgang bij het verbeteren van de arbeidsomstandigheden nauwgezet zullen blijven volgen.
Wat heeft u tot op heden ondernomen om het aantal van acht afhandelingsbedrijven op Schiphol te beperken en de concurrentie op arbeidsvoorwaarden door deze bedrijven aan banden te leggen, zoals u heeft aangekondigd in uw brief van 16 juni 2022?3
Eind vorig jaar heb ik overleg geïnitieerd met FNV, Schiphol, afhandelingsbedrijven en luchtvaartmaatschappijen om de situatie in de grondafhandeling op Schiphol te verbeteren. Daarbij stond een drietal acties centraal: 1) het sluiten van een sector-cao; 2) het aanpassen van de regels die gelden voor bedrijven in de grondafhandeling en 3) het indien nodig beperken van het aantal afhandelaren op Schiphol.
Op 6 september is met betrokken partijen het overleg hierover hervat, waarbij de stand van zaken van de genoemde acties besproken is. Omdat het beperken van het aantal afhandelaren een impactvolle stap is, was het van belang om te bepalen of alle partijen aan boord zijn voor het in gang zetten van dit traject. Bij het overleg op 6 september jl. is gebleken dat dit het geval is. Het Ministerie van IenW neemt daarom samen met Schiphol het voortouw om het traject in gang te zetten. Eerste stap daarbij is om te onderbouwen waarom deze stap nodig is wat het wenselijke aantal afhandelaren is dat daarbij hoort. Dit is ook in een brief aan de Kamer vermeld.6
Bent u bereid om bedrijven die structureel arbonormen hebben overtreden voortaan uit te sluiten van verdere bedrijfsactiviteiten op Schiphol? Zo nee, waarom niet?
Bij een recent overleg met het Ministerie van IenW, Schiphol, FNV grondafhandelaren en luchtvaartmaatschappijen is vastgesteld dat alle relevante partijen betrokken zijn, voor het in gang zetten van het beperken van het aantal afhandelaren. Bij datzelfde overleg is door het Ministerie van IenW toegezegd samen met Schiphol te bekijken welke opties er in de nationale regelgeving zijn om voor de kortere termijn regels of toelatingseisen voor grondafhandelaren vast te stellen. Dat sluit de markt niet af, maar kan bijdragen aan het voorkomen van onwenselijke extra concurrentiedruk. De conclusies en aanpak voor wat betreft de grondafhandeling zijn in een brief aan de Kamer vermeld.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10 heeft Schiphol, hoewel het niet direct in juridische zin verantwoordelijk is, een brede verantwoordelijkheid als exploitant van de nationale luchthaven. Schiphol stelt daarom een sociale standaard op die op 1 januari 2023 van kracht wordt. Daarnaast geldt vanaf 1 januari 2023 een «license to operate» voor alle grondafhandelaren. Hierin worden onder andere afspraken rondom gezondheid, veiligheid en het gebruik van materieel door werknemers van grondafhandelaren vastgelegd. De betrokken Ministers zullen hierover het gesprek met Schiphol blijven voeren, waarbij we de directie kritisch zullen blijven bevragen en de voortgang bij het verbeteren van de arbeidsomstandigheden nauwgezet zullen blijven volgen.
De doorwerking van groothandelprijzen in gas en energie bij huishoudens en de weerslag hiervan op koopkracht |
|
Senna Maatoug (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Wat is de huidige stand van het aantal huishoudens met een energiecontract met een vaste prijs (gebaseerd op de prijzen van voor maart 2022) en een variabele prijs?
Welk deel van de huishoudens betaalt de tarieven voor respectievelijk gas en licht naar de hoge prijzen die we de deze zomer zien (inclusief energiebelastingen en BTW boven de 60 cent per kWh-dagtarief en boven de 2,50 euro per m3 gas)?
Op welk maandbedrag komen huishoudens ongeveer uit bij tarieven gebaseerd op de huidige groothandelsprijzen?
Heeft u een beeld voor welke groepen en aantallen huishoudens deze bedragen onmogelijk te betalen zijn, welke groepen grote kans lopen in de problemen te komen?
Kunt u in het verlengde van de vragen van het lid Bontenbal aangeven wanneer de groothandelsprijzen daadwerkelijk zijn of worden doorgerekend aan huishoudens in een normale marktsituatie en hoe dat gebeurt in deze markt met extreem schommelende prijzen?
Welk deel van de huishoudens betaalt nu tarieven op basis van de huidige (bovengenoemde) hoge groothandelsprijzen? Is het mogelijk om per kalendermaand voor komend jaar in beeld te brengen hoe dit aandeel steeds verder toeneemt? Hoe ziet deze situatie er naar verwachting uit op 1 januari 2023?
Welk deel van de huishoudens betaalt nu waarschijnlijk een significant te laag voorschot-maandbedrag (bijvoorbeeld afwijking meer dan 100 euro) vergeleken de kosten die de leverancier in rekening zal brengen? Is er de kans dat veel huishoudens aan het einde van het jaar een voor hen onverwacht hoge naheffing krijgen die door velen niet te betalen zal zijn?
Heeft u actueel zicht op het aantal betalingsachterstanden bij energiebedrijven? In hoeverre wijkt dit af van eerdere jaren? Bent u bereid om dit per maand aan de Kamer te rapporteren?
Welke indicatoren gebruikt het kabinet op dit moment om de nood door de hoge energieprijzen goed in beeld te houden? Kunt u deze maandelijks met de Kamer delen?
Het CPB heeft in juni de «Stresstest kosten van levensonderhoud» uitgebracht. Dit onderzoek geeft veel inzicht over de potentiële betalingsproblematiek als gevolg van de energierekening. Deze diende onder andere als input voor de augustusbesluitvorming. Er is inmiddels een kennis- en ondersteuningsprogramma energiearmoede van TNO gestart, waar de Ministeries van EZK, SZW en BZK en een aantal provincies nauw bij zijn betrokken. Dit programma helpt decentrale overheden en het Rijk om meer inzicht te krijgen in welke aanvullende maatregelen effectief zijn voor de juiste doelgroep. De cijfermatige onderbouwing voor dit onderzoek komt van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De eerste monitor energiearmoede van het CBS wordt in november verwacht. Deze monitor wordt aan de Tweede Kamer aangeboden. Daarnaast heeft Divosa de monitoring vroegsignalering. Hierin zitten de signalen van onder meer energieleveranciers en de hulpaanbiedingen van gemeenten naar aanleiding daarvan. Deze uitkomsten worden twee keer per jaar gepubliceerd1.
Naast de cijfermatige indicatoren heeft het kabinet veel contact met energieleveranciers, gemeenten en maatschappelijke organisaties om een goed beeld te blijven houden van de ontwikkelingen op de energiemarkt en de gevolgen voor huishoudens goed te monitoren.
Wilt u het Centraal Plan Bureau (CPB) verzoeken om in de Macro Economische Verkenning (MEV) de box uit het Centraal Economisch Plan (CEP) 2022 over de «Toename kosten van levensonderhoud als gevolg van stijgende energieprijzen» te vernieuwen?
Het CPB geeft aan dat deze verzoeken niet haalbaar waren in de korte periode tot de MEV-publicatie. Daarbij zijn er bij het CPB methodologische bezwaren bij het bijwerken van de door u gevraagde box uit de CEP-publicatie. Hierin is uitgegaan van historisch energieverbruik, naarmate de prijzen hoger worden is het steeds minder aannemelijk dat die cijfers representatief zijn, omdat huishoudens (zeker met een laag inkomen) waar mogelijk het energieverbruik verminderen als reactie op de hogere energietarieven. Het meenemen van deze berekening in de reguliere koopkrachtplaatjes stuit op verdere methodologische bezwaren volgens het CPB, omdat dan op onevenwichtige wijze heterogeniteit in het inflatiebegrip wordt geïntroduceerd.
Bij de MEV-publicatie wordt op verzoek van de Kamer de «Stresstest kosten van levensonderhoud» bijgewerkt. Het CPB is van mening dat de stresstest een beter inzicht geeft in de kwetsbaarheid en betaalbaarheidsproblematiek dan een update van de box uit het CEP zou doen.
Op Prinsjesdag stuur ik uw Kamer een koopkrachtbrief waarin, vanwege de bijzondere omstandigheden, extra instrumenten worden gepresenteerd om de koopkracht en de effecten van het maatregelenpakket van het kabinet te analyseren in het licht van onder andere de inflatie-ongelijkheid.
Wilt u het CPB verzoeken om zover mogelijk de ongelijke doorwerking van de inflatie door het verschil in energiegebruik te verwerken in de reguliere koopkrachtplaatjes?
Zie antwoord vraag 10.
Indien het CPB aangeeft dit niet te kunnen op korte termijn, zou u als kabinet, met alle voorbehouden, bij het presenteren van de koopkracht willen onderzoeken op welke manier de verschillende doorwerking van de energieprijzen naar kwintiel mee te nemen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u deze vragen voor Prinsjesdag beantwoorden?
De antwoorden op vraag 9 tot en met 12 kan ik voor Prinsjesdag naar u sturen. Op vraag 1 t/m 8 komen de Minister voor Klimaat & Energie en ik na Prinsjesdag bij u terug.
Het onbenut laten van Bibob-toetsing bij subsidieverlening |
|
Joost Sneller (D66), Ingrid Michon (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Ministeries laten belangrijkste instrument tegen criminele ondermijning onbenut»?1
De Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bibob) is een belangrijk instrument om de integriteit van de overheid te beschermen. Bestuursorganen kunnen aan de hand van een zogenoemde Bibob-toets subsidieaanvragen preventief weigeren of reeds genomen subsidiebesluiten in trekken. Er moet daarvoor een ernstig gevaar bestaan dat de subsidiebeschikking mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of strafbare feiten te plegen (art. 3, eerste lid). Daarnaast bestaan voornoemde bevoegdheden indien feiten en omstandigheden erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging of behoud van de aangevraagde dan wel gegeven beschikking een strafbaar feit is gepleegd, waarbij dan geldt dat de weigering dan wel intrekking slechts plaatsvindt, indien deze tenminste evenredig is met, ingeval van vermoedens, de ernst daarvan en met de ernst van het strafbare feit.
Het toepassen van de Wet Bibob is een discretionaire bevoegdheid van bestuursorganen om hun eigen integriteit te beschermen. Gedachte achter deze discretionaire bevoegdheid is dat bestuursorganen zelf het beste kunnen inschatten welk instrument ze wanneer kunnen inzetten. In de praktijk zien we dat met name gemeenten (veelvuldig) gebruik maken van de Wet Bibob, maar dat de inzet van de Wet Bibob bij de rijksoverheid achterblijft. Dat is een groot aandachtspunt. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) gaat met verschillende departementen in gesprek om het gebruik van de Wet Bibob bij de rijksoverheid te stimuleren. Onderdeel daarvan zijn de gesprekken die worden gevoerd met de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW).
Deelt u de mening dat de Wet Bibob (Bevordering Integriteitsbeoordelingen door het Openbaar Bestuur) erop gericht is om te voorkomen dat de overheid de onderwereld faciliteert, dat door een Bibob-toets uit te voeren op een potentiële subsidieontvanger kan worden nagegaan of niet onbedoeld subsidie wordt verstrekt aan personen met banden met het criminele circuit en dat daarmee de concurrentiepositie van bonafide ondernemers wordt beschermd?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat bij een Bibob-onderzoek gesloten bronnen kunnen worden geraadpleegd, zoals gegevens betreffende toezicht, controle en inspectie en justitiële- en politiegegevens, die in controles achteraf niet meer geraadpleegd kunnen worden?
Ja.
Kunt u toelichten hoe vaak de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), een van de grootste subsidieverstrekkers van de rijksoverheid, de afgelopen drie jaar een Bibob-toets heeft uitgevoerd op een subsidieontvanger? Hoe reflecteert u op dat aantal?
Tussen 2019 en 2022 zijn er in het kader van subsidies geen Bibob-toetsen uitgevoerd door RVO. Wel zijn er door RVO op basis van de Wet Bibob 336 onderzoeken gedaan in verband met de registratie voor het handelen in dierlijke meststoffen. Het Ministerie van EZK is in gesprek met het Ministerie van JenV om te bezien hoe er ook bij subsidieverlening door RVO beter gebruik zou kunnen worden gemaakt van de Wet Bibob.
Zowel RVO als ook UVB hebben bij de subsidieverlening in recente jaren andere instrumenten gebruikt om misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies tegen te gaan. Reeds in de ontwikkelingsfase van een subsidieregeling is er aandacht voor het risico op misbruik en de wijze waarop dit risico gemitigeerd kan worden. Daarnaast wordt voorafgaand aan het verstrekken van subsidies door UVB en RVO onderzoek gedaan. De diepgang van dit onderzoek dient op grond van de Regeling vaststelling Aanwijzingen voor subsidieverstrekking (USK) en het Raamwerk Uitvoering Subsidies (RUS) in verhouding te staan tot de hoogte van het subsidiebedrag. Tot slot vinden achteraf controles plaats gebaseerd op Europese en/of nationale wet- en regelgeving. De uitvoering door RVO en UVB hiervan staat onder controle van onafhankelijke controlerende instanties als de Accountantsdienst Rijk, de Algemene Rekenkamer en, in het geval van Europese subsidies, de Europese Commissie en de Europese Rekenkamer.
Deelt u de mening dat toetsing of controle van een subsidieontvanger achteraf geen adequate vervanging kan zijn van toepassing van een Bibob-toets vooraf om de doelen van de wet Bibob te bereiken?
Ja, een Bibob-toets en toetsing of controle van een subsidieontvanger achteraf zijn twee verschillende zaken. Met de Wet Bibob wordt de integriteit van betrokken personen bij een subsidie onderzocht. Bij een subsidiecontrole achteraf wordt gekeken of de verstrekte subsidie doelmatig en rechtmatig is besteed, waarbij dan overigens ook integriteitskwesties naar voren kunnen komen. Voor de volledigheid zij opgemerkt dat de controles van RVO en UVB zich niet enkel beperken tot controles achteraf. Gedurende het gehele subsidieproces vinden controles plaats teneinde misbruik te voorkomen en ontdekken. Bij het vaststellen van misbruik wordt opgetreden.
Hoe reflecteert u op het feit dat een van de grootste subsidieverstrekkers van de rijksoverheid, Uitvoering van Beleid SZW, de afgelopen drie jaar op geen enkele subsidieontvanger een Bibob-toets heeft uitgevoerd?
In tegenstelling tot de berichtgeving in de media heeft UVB in het jaar 2021 geen 2 miljard euro aan subsidie verstrekt maar circa 200 miljoen waarvan circa de helft aan publieke partijen en de andere helft aan private organisaties. De afgelopen drie jaar is door UVB bij verstrekking van die subsidies geen gebruik gemaakt van de Wet Bibob. Dat is een aandachtspunt. SZW beziet of dit anders zou moeten.
UVB heeft de afgelopen jaren wel andere instrumenten gebruikt om misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies bij de subsidieverlening tegen te gaan. Daarvoor verwijs ik u naar de beantwoording op vraag 4.
Hoe vaak hebben RVO en Uitvoering van Beleid SZW de afgelopen drie jaar tips ontvangen van andere organisaties of personen op basis van de tipbevoegdheid uit de Wet Bibob? Indien deze zijn ontvangen, kunt u toelichten wat met deze tips is gedaan?
UVB heeft de afgelopen drie jaar geen tips ontvangen op basis van de tipbevoegdheid uit de Wet Bibob. Voor RVO geldt dat in de periode 2019 tot en met 2022 drie tips ontvangen zijn in het kader van de Wet Bibob. Het ging hierbij in één geval om een tip in het kader van de SDE++2 en in twee gevallen in het kader van de regeling Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL). Bij dergelijke tips laat RVO door de subsidieaanvrager het Bibob-vragenformulier invullen met betrekking tot subsidiebeschikkingen, welk is vastgesteld op grond van artikel 7a van de Wet Bibob. Mede aan de hand van de antwoorden wordt bezien of een beslissing kan worden genomen over de aanwezige risico’s. In die gevallen kon daarover een oordeel worden gegeven en was geen verder advies van het Landelijk Bureau Bibob (LBB) nodig.
Deelt u de mening dat de rijksoverheid een voorbeeldfunctie heeft richting andere overheden bij het bevorderen van integriteit en dat oproepen aan gemeenten om de Bibob-toets te gebruiken krachtiger zijn als deze voorbeeldrol goed wordt ingevuld?
Ja.
Hoe reflecteert u, in het licht van het bovenstaande, op het feit dat de deze Bibob-toets nauwelijks door de rijksoverheid wordt ingezet bij het verstrekken van nationale subsidies en EU-subsidies? Welke risico’s brengt dat met zich mee ten aanzien van de bestemming subsidiegeld?
Het doel van de Wet Bibob is om de eigen integriteit te beschermen van de overheid en om te voorkomen dat door subsidieverstrekking onbedoeld criminele activiteiten worden gefaciliteerd. Er zijn meerdere instrumenten die bijdragen aan dat doel, maar de inzet van de Wet Bibob bij de rijksoverheid verdient meer aandacht. Het Ministerie van JenV voert Rijksbreed gesprekken om de inzet van de Wet Bibob te stimuleren, waaronder ook met de Ministeries van SZW en EZK. Los van de Wet Bibob zijn er ook nog andere instrumenten die de rijksoverheid voorafgaand aan, tijdens en na de verstrekking van een subsidie, kan toepassen om de risico’s op misbruik van overheidsgeld zo veel als mogelijk te voorkomen.
Bent u bereid om te bevorderen dat de rijksoverheid, in het bijzonder de RVO en Uitvoering van Beleid SZW, bij het verlenen van subsidies gebruik van de Wet Bibob beleidsmatig beter zullen verankeren opdat hier frequenter gebruik van zal worden gemaakt?
Er kan worden opgemerkt dat de Wet Bibob bestuursorganen een discretionaire bevoegdheid geeft die een bestuursorgaan de mogelijkheid geeft om de wet in te zetten. Bovendien is toepassing van de Wet Bibob geen doel op zich. Echter is het in beginsel belangrijk dat ook diensten die vallen onder de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid de wet effectief in (kunnen) zetten. Daar kan winst behaald worden. Zoals in de beantwoording op vraag 9 aan de orde is gekomen worden door het Ministerie van JenV momenteel gesprekken gevoerd met de Ministeries van SZW en EZK om daar stappen in te zetten.
Bij de gesprekken zullen geen vertegenwoordigers van de RIEC’s en het LIEC worden betrokken, aangezien zij voor de uitvoering van de Wet Bibob bij landelijke organisaties geen rol hebben. Wel zal het LBB daarvoor worden uitgenodigd. Voorts is tijdens de wetsbehandeling van de tweede tranche van de Wet Bibob de noodzaak om de RVO toe te voegen als informatieleverancier aan artikel 27 Wet Bibob niet gebleken (Kamerstukken 2021/22, 35 764, nr. 6, blz. 28–29).
Zijn RVO en Uitvoering van Beleid SZW adequaat toegerust om de nieuwe bevoegdheden in de Wet Bibob (tweede tranche, Stb. 2022, nr. 304) vanaf 1 oktober 2022 goed te kunnen uitvoeren? Welke stappen zijn er reeds gezet bij deze organisaties om een goede implementatie van de wet te bevorderen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u in gesprek gaan met het Landelijk Bureau Bibob en het RIEC-LIEC over hoe RVO en Uitvoering van Beleid SZW de Wet Bibob effectiever kunnen gebruiken en kunt u hierbij ook de wens van het RIEC-LIEC betrekken ten aanzien van opname van de RVO als informatieleverancier in artikel 27 van de Wet Bibob?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid de Kamer voor de inwerkingtreding van de tweede tranche Bibob wederom te informeren over de voortgang van het verbeteren van de toepassing van de Wet Bibob door de rijksoverheid bij subsidieverlening?
Vanzelfsprekend ben ik bereid om uw Kamer te informeren over de voortgang van het verbeteren van de toepassing van de Wet Bibob door de rijksoverheid. Dat zal echter niet lukken voor de inwerkingtreding van de tweede tranche van de Wet Bibob op 1 oktober van dit jaar. Uiterlijk in het eerste kwartaal van 2023 wordt u geïnformeerd.
Het bericht Opleidingsinstituten profiteren massaal van royale subsidieregeling |
|
Kiki Hagen (D66), Marijke van Beukering-Huijbregts (D66) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Opleidingsinstituten profiteren massaal van royale subsidieregeling»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat sommige opleiders de kosten voor sommige opleidingen/cursussen tot wel 18% hebben verhoogd ten opzichte van 2021?
Oneigenlijke prijsverhogingen zijn zeer onwenselijk. De Toetsingskamer STAP ziet toe op niet-marktconforme prijsontwikkeling. Net als prijzen van andere diensten, kunnen prijzen voor opleidingen toenemen. Dat neemt niet weg dat als prijzen flink stijgen of wanneer opleidingen voor een hogere prijs voor aanvragers van het STAP-budget worden aangeboden, er actie ondernomen zal worden. Wij vinden het van groot belang dat hier scherp op wordt toegezien, vooral richting de aanvragers en de grote groep opleiders die zich hier wel aan houden.
Als niet aan de voorwaarden van de STAP-regeling wordt voldaan of indien er sprake is van misbruik, kan een opleider voor langere tijd worden verwijderd uit het scholingsregister. Dit betekent dat deze opleider geen opleidingen meer kan aanbieden voor STAP-budget. Een aantal opleidingen van vier opleiders zijn onlangs aangemerkt als oneigenlijk gebruik van de regeling, waaronder oneigenlijke prijsstijgingen. Daarom is op advies van de Toetsingskamer een voornemen tot verwijdering van de opleider uit het scholingsregister verstuurd. Ook is het mogelijk om een proces tot terugvordering van de subsidie te starten en kan er een strafrechtelijk onderzoek in gang worden gezet.
Daarnaast zullen, vanaf het tijdvak dat op 1 september jl. is gestart, de resultaten met een analyse na afloop van elk aanvraagtijdvak openbaar worden gemaakt2. In de analyse zal ook ingegaan worden op de stand van zaken rondom misbruik en oneigenlijk gebruik.
Bent u ervan op de hoogte dat aanbieders aangeven dat zij tegen «systeemtechnische beperkingen» aanlopen om kortingen te kunnen geven?
Het is van belang om bij de genoemde «systeemtechnische beperkingen» onderscheid te maken tussen twee verschillende bevindingen in het artikel van RTL, namelijk prijsontwikkeling en de verplichte afname van vrijblijvende opties. Ten eerste heeft RTL voor de prijsontwikkeling waarschijnlijk gekeken naar de prijzen van opleidingen die zijn opgenomen in het scholingsregister STAP. De prijzen die vermeld staan in het scholingsregister zijn adviesprijzen die door opleider in rekening worden gebracht, inclusief alle mogelijke opties die nodig zijn om een opleiding te volgen. Hier kunnen bijvoorbeeld de kosten voor boeken en examens onder vallen. De kosten die bij toekenning van het STAP-budget in rekening worden gebracht zullen in veel gevallen lager uitvallen, omdat niet alle opties worden gekozen door de STAP-aanvrager.
Ook het subsidiebedrag behorend bij de adviesprijs wordt vermeld in het STAP-scholingsregister. Het is voor de opleider mogelijk in het aanvraagproces een lagere prijs (en daarmee aangepast subsidiebedrag) door te geven aan de burger voor de aanvraag, maar dit is niet zichtbaar in het STAP-scholingsregister. Kortingen kunnen hierin meegenomen worden en er zijn geen beperkingen in het systeem of eisen die dit tegenhouden. De burger krijgt dit van de opleider via het STAP-aanmeldingsbewijs door en neemt deze gegevens inclusief eventuele kortingen over bij de aanvraag. Daarmee vraagt de burger het juiste subsidiebedrag aan dat past bij de opleidingsovereenkomst.
Dit neemt niet weg dat oneigenlijke prijsstijgingen niet zijn toegestaan. De Toetsingskamer STAP ziet er bij de controle op prijsontwikkeling op toe dat de prijzen die voor STAP in rekening worden gehouden, overeenkomen met de reguliere prijzen waarvoor de opleiding wordt aangeboden. Bij signalen van prijsdiscriminatie, zal de Toetsingskamer onderzoek doen en de opleider aanspreken om de opleiding aan te passen of te verwijderen uit het scholingsregister als niet wordt voldaan aan de voorwaarden van STAP. Mocht dit niet tot de gewenste resultaten leiden, dan kan de Toetsingskamer aan de Minister van SZW adviseren een opleider te verwijderen uit het scholingsregister, de subsidie terug te vorderen of er kan een strafrechtelijk onderzoek gestart worden.
Ten tweede signaleert RTL dat opleiders vrijblijvende opties, zoals het examen, getuigschrift of een papieren versie van een digitaal lesboek, standaard aanvinken bij een inschrijving waar mogelijk STAP voor wordt aangevraagd. Dit is onwenselijk en gaat in tegen de voorwaarden van de regeling. De Toetsingskamer onderzoekt naar aanleiding van deze en eerdere signalen of opleiders zich hier schuldig aan maken. Ook dit kan leiden tot eerder genoemde sancties. Het streven is het onderzoek zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk medio november af te ronden.
Bent u ervan op de hoogte dat aanbieders zich verschuilen achter de eisen van de STAP-regeling om kosten in rekening te kunnen brengen terwijl het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) andere eisen hanteert? Hoe komt het dat er ruimte is in de interpretatie van de voorwaarden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat prijzen van opleidingen en cursussen kunstmatig worden verhoogd waardoor het STAP-budget sneller uitgeput is? Welke maatregelen gaat u treffen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
De genoemde aanbieders in het artikel zijn allemaal private aanbieders, klopt het beeld dat slechts 20% van de publieke onderwijsinstellingen opleidingen met het STAP-budget aanbiedt? Wat is uw verklaring daarvoor?
Het klopt niet dat slechts 20% van de publieke onderwijsinstellingen opleidingen met het STAP-budget aanbieden. Op 30 augustus jl. stonden van 37 van de 55 mbo-instellingen, 24 van de 36 hbo-instellingen en 8 van de 14 universiteiten opleidingen geregistreerd in het STAP-scholingsregister. Op hetzelfde moment stonden er ook ruim 900 private opleiders in het scholingsregister.
Het aanbod van publieke opleiders zijn veelal meerjarige, diplomagerichte opleidingen die minder goed passen bij de levenssituatie van werkenden. Er kan op dit moment nog geen STAP-budget worden aangevraagd voor opleidingen die meerdere jaren duren.
Ook is de registratie van het aanbod van publieke onderwijsinstellingen in STAP nog niet compleet. Voor opleidingen in het Hoger Onderwijs speelt daarbij nog dat er geen automatische koppeling mogelijk is met het STAP-scholingsregister. Streven is dit vanaf begin 2023 mogelijk te maken. Een andere verklaring voor achterblijvende registratie van aanbod van publieke instellingen is dat de reguliere werkwijze van deze instellingen niet goed aansluit op de benodigde werkwijze voor STAP. Er wordt gezamenlijk hard gewerkt aan oplossingen hiervoor en een deel van de gesignaleerde knelpunten is inmiddels opgelost. Als laatste, geven sommige instellingen aan dat hun aanbod voor volwassenen decentraal is georganiseerd en geregistreerd binnen de organisatie, terwijl voor een goede werking van STAP-budget een centrale registratie nodig is. Ook dit vraagt om veranderingen bij de instellingen en de softwareleveranciers.
Veel publieke opleiders hebben het STAP-budget aangegrepen om meerjarige opleidingen op te delen in blokken van maximaal een jaar, zodat een student wel ieder jaar in aanmerking kan komen voor STAP. Voor het hoger onderwijs gaat het dan om bachelors, masters en associate degree, en voor het mbo om de opleidingen die vallen onder de mbo kwalificatiestructuur. Daarnaast is sprake van een toename van het aanbod van kortdurende scholing door publieke instellingen.
Wij realiseren ons dat de uitvoering van STAP-budget veel vraagt van de publieke onderwijsinstellingen. Omdat deelnemers van STAP moeten kunnen profiteren van een zo breed mogelijk aanbod van private en publieke opleiders, blijven we in gesprek met de publieke opleiders om ondersteuning te bieden en drempels weg te nemen om op het STAP-proces aan te sluiten. We zijn met instellingen in gesprek over hoe de bestaande meerjarige opleidingen ook in aanmerking komen voor het STAP-budget en wat daarvoor nodig is, zodat ook dit aanbod aantrekkelijker wordt om STAP-budget voor in te zetten. Daarnaast wordt verkend hoe het proces van aanmelden en registeren beter aangesloten kan worden op de werkwijze van de instellingen en de wettelijke voorschriften die voor hen gelden, zodat de administratieve last verlaagd wordt.
Hoeveel opleidingen in het scholingsregister worden verzorgd door publieke aanbieders? Hoeveel opleidingen in het scholingsregister worden verzorgd door private aanbieders?
Er worden 3.534 opleidingen door publieke onderwijsinstellingen aangeboden waarvoor STAP-budget aangevraagd kan worden. Bij private opleiders zijn dit er 110.426. Dit is de stand op 30 augustus 2022. Hoewel private opleiders een groter deel van hun aanbod hebben geregistreerd, geven deze aantallen ook deels een vertekend beeld. Opleidingen van private opleiders worden vaak in verschillende vormen (bijvoorbeeld online en klassikaal) op meerdere locaties aangeboden waardoor er meerdere scholingsactiviteiten per opleiding in het scholingsregister STAP worden geregistreerd.
Wat is ervoor nodig om meer publieke onderwijsinstellingen opleidingen te laten aanbieden met het STAP-budget?
Zie antwoord vraag 6.
Welke mogelijkheden ziet u om het toezicht op het opleidingsaanbod te versterken? Hoe staat u tegenover het steekproefsgewijs toetsen van de kwaliteit van opleidingen?
De controle op opleiders en opleidingen die zijn opgenomen in het scholingsregister STAP verloopt in de eerste plaats via erkennende organisaties, keurmerken en brancheorganisaties. Zij zien toe dat het aanbod in het scholingsregister van goede en passende kwaliteit is. In het geval dat de kwaliteit van een opleiding niet in orde is, kan de desbetreffende organisatie overgaan tot het intrekken van het keurmerk of erkenning waardoor de toegang tot het scholingsregister voor de opleider ontzegd wordt.
In de tweede plaats controleert de Toetsingskamer opleiders en opleidingen op de nalevering van de voorwaarden van de regeling. Deze controle vindt plaats op basis van eigen analyses, steekproefsgewijs onderzoek en naar aanleiding van signalen van burgers, UWV, DUO, opleiders, maatschappelijke organisaties en signalen in de media. Indien misstanden worden gevonden wordt de opleider daarop aangesproken met inschakeling van de erkennende organisatie. Indien de opleider niet adequaat handelt volgt verwijdering van de opleider uit het scholingsregister en kan, afhankelijk van de ernst van de overtreding, eerder verstrekte subsidie worden teruggevorderd. De erkennende organisatie kan daarnaast overgaan tot het intrekken van het keurmerk of erkenning.
Bovenstaande beheersmaatregelen hebben er toe geleid dat de aanvragen voor een aantal opleidingen in het aanvraagtijdvak van 1 september jl. niet zijn toegekend. Vier opleiders hebben een voornemen tot verwijdering uit het scholingsregister STAP ontvangen. Om aanvragers van de aangemerkte opleidingen alsnog in staat te stellen om met het STAP-budget scholing te volgen, krijgen zij de gelegenheid om hun aanvraag te wijzigen voor een andere opleiding. 3.348 aanvragers zijn hierover schriftelijk geïnformeerd door UWV.
Deze recente acties laten zien dat de Toetsingskamer op basis van de huidige beheersmaatregelen optreedt tegen misbruik en oneigenlijk gebruik van de regeling. Daarbij leiden de recente ervaringen tot verdere aanscherping van de regeling voor uitbreiding van de handhavingsmogelijkheden en verduidelijking van de voorwaarden voor opleiders. Daarnaast worden verdergaande afspraken gemaakt met de erkennende organisaties om kwaadwillende opleiders zoveel mogelijk bij toelating te weigeren en om snel in actie te komen bij signalen van misbruik en oneigenlijk gebruik van reeds toegelaten opleiders.
Naast de huidige en voorgenomen acties van controle en handhaving, is er een doorlopend lerend proces waarbij naar aanleiding van ervaringen en nieuwe inzichten aanvullende maatregelen worden getroffen om ongewenste uitkomsten van de regeling verder terug te dringen. Het gaat hierbij niet alleen om maatregelen ter versterking van controle en handhaving maar ook om het verder richten van de regeling zodat de eigen regie op de loopbaan van werkenden en werkzoekende verder wordt ondersteund. Dit vraagt een zorgvuldige afweging, met oog voor de toegankelijkheid van de regeling en de werkbaarheid voor de uitvoeringsorganisaties, maar ook snelheid om de publieke middelen zo goed mogelijk te besteden. De invoeringstoets die staat gepland voor het einde van het eerste kwartaal van 2023 biedt een goede aanleiding om de regeling te herijken.
Het bericht ‘Jezelf ontdekken in Parijs? Het kan op kosten van de overheid’ |
|
Mariëlle Paul (VVD), Bart Smals (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Jezelf ontdekken in Parijs? Het kan op kosten van de overheid»?1
Ja.
Bent u het eens dat cursusaanbieders, bijvoorbeeld door gratis reizen en overnachtingen aan te bieden, misbruik maken van het STimulering Arbeidsmarkt Positie (STAP-)budget?
In de STAP-regeling is opgenomen dat alleen kosten die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een scholingsactiviteit, zoals mogelijke les- en examenkosten, in aanmerking komen voor subsidiering via het STAP-budget. Niet-noodzakelijke kosten zoals reizen, overnachtingen of cadeau’s voor deelnemers zijn uitgesloten. De Toetsingskamer STAP ziet toe op de arbeidsmarktgerichtheid van opleidingen en controleert op basis van signalen en analyses of opleiders en opleidingen voldoen aan de voorwaarden van STAP. Indien het STAP budget wordt aangewend voor het bekostigen van niet-noodzakelijke zaken, wordt actie ondernomen. In eerste instantie zal, met inschakeling van de erkennende organisatie of keurmerk, de opleider hierop worden aangesproken. Indien dit niet tot de gewenste resultaten leidt kan een opleider vervolgens uit het scholingsregister verwijderd worden en er kan een proces tot terugvordering worden gestart. Ook de erkennende organisatie kan besluiten om de erkenning of het keurmerk in te trekken. Tevens kan er bij vermoedens van misbruik en oneigenlijk gebruik een strafrechtelijk onderzoek in gang worden gezet.
Heeft u signalen ontvangen over misbruik en oneigenlijk gebruik van het STAP-budget door cursusaanbieders en zo ja, wat heeft u vervolgens hiertegen gedaan? Wat doet u om de kwaliteit en aansluiting op de arbeidsmarkt van opleidingen die betaald zijn vanuit het STAP-budget, te controleren?
Op basis van signalen uit eigen analyses, van de uitvoeringsorganisaties, van STAP-deelnemers en uit de media wordt getoetst of opleidingen in het scholingsregister voldoen aan de voorwaarden van het STAP-budget. Daarnaast controleert de erkennende organisatie of het keurmerk op de kwaliteit van de opleider en de opleiding. Opleiders die zich niet aan de voorwaarden van het STAP-budget houden, worden – eventueel met inschakeling van de erkenning – verzocht om opleidingen zelf uit het scholingsregister te verwijderen. Als dat niet gebeurt, dan wordt de opleider (tijdelijk) uit het scholingsregister verwijderd en kan subsidie teruggevorderd worden. Ook kan de erkennende organisatie besluiten om de erkenning of het keurmerk in te trekken.
In het scholingsregister STAP staan op dit moment ruim 60.000 opleidingen. De Toetsingskamer STAP heeft bij opleiders verzocht om al meer dan 2.000 opleidingen te verwijderen. Het ging hierbij niet altijd om kwade opzet, maar veelal om onzorgvuldigheid van de opleider. Daarnaast zijn naar aanleiding van onderzoek van de Toetsingskamer enkele keurmerken van opleiders ingetrokken.
Bij vier opleiders is geen gehoor gegeven aan het verzoek van de Toetsingskamer om opleidingen die niet aan de voorwaarden van STAP voldoen te verwijderen. Deze opleiders hebben inmiddels het bericht ontvangen dat hun opleidingen zijn aangemerkt als oneigenlijk gebruik van de regeling. Daarom wordt er nu overgegaan tot een voornemen tot verwijdering van de opleider uit het scholingsregister. Dit betekent dat de desbetreffende opleiders geen subsidie ontvangen en zij worden verwijderd indien zij niet de gewenste aanpassingen doorvoeren. De ruim 3.300 aanvragers die een aanvraag hebben ingediend voor de aangemerkte opleidingen krijgen de mogelijkheid om hun aanvraag aan te passen naar een opleiding die wel voldoet aan de voorwaarden van de regeling. Bij twee opleiders loopt er nog een onderzoek naar oneigenlijk gebruik en zijn de aanvragen on-hold gezet tot er meer duidelijkheid is. Dit onderzoek zal eind september worden afgerond.
Beoordelen de aangesloten keurmerken ook of een aanbieder «value for money» biedt? Vindt u dat dit een zwaarwegende factor zou moeten zijn? Wat gaat u doen om dit (beter) te borgen?
De aangesloten keurmerken zien vooral toe dat het onderwijs dat in aanmerking komt voor het STAP-budget van kwaliteit is. Indien er signalen bij de Toetsingskamer binnenkomen over de kwaliteit van een opleiding of opleider dan zal dit gedeeld worden met het keurmerk. Het keurmerk kan vervolgens een onderzoek opstarten die mogelijk als gevolg heeft dat het keurmerk van de desbetreffende opleider wordt ingetrokken.
De prijzen die worden aangeboden via het STAP-budget moeten daarnaast overeenkomen met de prijs op de reguliere markt. Ik vind het van groot belang dat hier scherp op wordt toegezien, vooral richting de aanvragers en de grote groep opleiders die zich hier wel aan houden. De Toetsingskamer STAP ziet toe op niet-marktconforme prijsontwikkeling en zal bij misstanden hier tegen optreden, zoals het verwijderen van de opleider uit het scholingsregister.
Hoe voorkomt u een wildgroei van cursussen met weinig inhoudelijke kwaliteit of toegevoegde waarde die voor een bedrag net onder de grens van € 1.000 worden aangeboden?
Zie antwoord vraag 4.
Welke stappen heeft u ondernomen, of bent u van plan te ondernemen om misbruik en oneigenlijk gebruik van het STAP-budget tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens dat gezien de huidige praktijken het verstandig zou zijn om de regeling al na dit jaar tussentijds te evalueren en eventueel aan te passen, zodat misbruik en oneigenlijk gebruik van het STAP-budget zoveel mogelijk voorkomen kan worden? Wilt u de Kamer op de hoogte houden van de stappen die u in dit kader zet?
Ik ben het eens dat misbruik en oneigenlijk gebruik te allen tijde bestreden dient te worden en er continu moet worden gezocht naar manieren om misbruik en oneigenlijk gebruik terug te dringen. Om die reden zal er na een jaar een invoeringstoets worden uitgevoerd waarin ook wordt gekeken naar de maatregelen om misbruik en oneigenlijk gebruik tegen te gaan. Maar ook nu al zitten we er bovenop om de werking van de regeling in de gaten te houden om ongewenst gebruik van de regeling tegen te gaan. De processen van de Toetsingskamer worden continu aangescherpt en de uitwisseling van signalen tussen ketenpartijen verbeterd. Enerzijds om de kwaliteit van opleidingen te borgen, en anderzijds om uitwassen tegen te gaan waar ook de grote groep opleiders die wél goed werk verrichten last van hebben.
Verder worden de resultaten na ieder tijdvak geanalyseerd en worden signalen voor nader onderzoek doorgezet aan Toetsingskamer. De resultaten en de analyse zullen voortaan na ieder aanvraagtijdvak openbaar worden gemaakt. Tot slot, wordt er dit najaar gestart met de uitgebreide evaluatie van de regeling waarvan de eerste resultaten in 2024 worden verwacht.
Bent u bekend met het artikel «Duizenden in de digitale wachtrij voor scholing, met zorgmedewerkers vooraan»?2
Ja.
Onderschrijft u de stelling dat het STAP-budget naast het bijdragen aan individuele ontwikkeling en ontplooiing ook een overkoepelend collectief belang kan dienen waar de samenleving als geheel baat bij heeft? Bent u het in dat licht eens dat het STAP-budget een belangrijke rol heeft in het opleiden voor kraptesectoren zoals zorg, onderwijs en techniek? Wat gaat u doen om dit, beter dan nu het geval is, te borgen?
De invoering van het STAP-budget heeft een overkoepelend collectief belang waar de samenleving als geheel baat bij heeft. Dat merken we nu al, gezien de doelgroepen die de regeling bereikt ten opzichte van de fiscale aftrek van scholingskosten. Meer dan de helft van de ruim 160.000 aanvragen heeft een mbo4-achtergrond, ongeveer een vijfde heeft een tijdelijk contract, meer dan 15 procent werkt als zzp’er en een op de vijf is op zoek naar werk.
Door de laagdrempeligheid en de regie op de eigen loopbaan, die iemand via het STAP-budget heeft, wordt gestimuleerd dat mensen nadenken over hun eigen ontwikkeling en inzetbaarheid. Hierdoor wordt er bijgedragen aan de totstandkoming van een leercultuur waar eigen ontwikkeling en duurzame inzetbaarheid als vanzelfsprekend wordt gezien. In de huidige arbeidsmarkt is het ook van belang dat mensen zich blijven ontwikkelen. Het STAP-budget kan hier aan bijdragen doordat mensen nieuwe kennis en vaardigheden opdoen en hierdoor meer voldoening en werkplezier uit hun eigen werk halen. Daarnaast draagt het bij het verbeteren van de eigen arbeids- en inkomenspositie en draagt het bij aan het voorkomen van werkloosheid door veroudering van kennis en vaardigheden.
Het inperken van het scholingsaanbod richting tekortsectoren, is in algemene zin mogelijk en kan daar aan bijdragen, maar zal ten koste gaan van de keuzevrijheid en de motivatie bij mensen om zich verder te blijven ontwikkelen. Het STAP-budget volgt daarbij de fiscale aftrek van scholingskosten waarbij er geen sprake was van het inperken van het scholingsaanbod. De beschikking over het STAP-budget kan mensen motiveren zich te blijven ontwikkelen en draagt bij aan eigen regie op iemands loopbaan. Dat betekent dat er in principe een breed aanbod aan opleidingen beschikbaar is, mits de kwaliteit van de opleider en opleiding voldoen. Het ligt dan ook meer voor de hand om middelen gericht in te zetten om specifieke groepen extra te ondersteunen. Zo zal ik u in de loop van deze maand verder informeren over de invulling van 4 x € 125 miljoen uit het coalitieakkoord voor leerrechten.
Een bijkomende reden om het STAP-budget niet te richten op specifieke sectoren is dat de huidige krapte op de arbeidsmarkt zich niet beperkt tot sectoren zorg, onderwijs en techniek. Een gerichte inzet van het STAP-budget voor omscholing naar een bepaalde sector leidt dus tot meer krapte in een andere sector. Tot slot, zijn er al diverse instrumenten ingezet om scholing richting kraptesectoren te faciliteren zoals het ontwikkelen van een passend aanbod voor bij- en omscholing binnen het mbo en hbo, en de omscholingsregeling voor kansrijke beroepen.3
Bent u van plan gehoor te geven aan de oproep van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) om meer te differentiëren naar doelgroep en kraptesectoren en zo ja, hoe wilt u dit gaan doen en op welke termijn?
Er is bewust voor gekozen om het STAP-budget voor een brede doelgroep en een ruim aanbod aan scholingsactiviteiten beschikbaar te stellen om de eigen regie op de loopbaan te versterken. Het kabinet kiest er voor om naast een budget voor de gehele beroepsbevolking, in lijn met het principe van leerrechten, extra middelen beschikbaar te stellen voor mensen die minder initiële scholing hebben gevolgd. Via het uitvoeringssysteem van STAP kunnen de middelen al in de loop van 2023 worden ingezet voor deze doelgroep. Binnenkort zal uw Kamer een brief ontvangen over de beleidslijnen Leven Lang Ontwikkelen waarin ook wordt ingegaan op de invulling van de vier keer € 125 miljoen uit het coalitieakkoord voor invulling van leerrechten. Het aantal sectoren met tekorten verandert daarnaast regelmatig. Om hier inzicht in te krijgen, kan er gebruik gemaakt worden van verschillende instrumenten, zoals de leerwerkloketten en het instrument Beroepen met veel kans op werk (DAMA) van het UWV.4 Op basis van deze informatie kan het STAP-budget vervolgens aangewend worden voor een opleiding richting een tekortsectoren.
Zoals eerder aangegeven is het STAP-budget een lerende regeling, die gaandeweg wordt aangepast en de Toetsingskamer kijkt kritisch naar welke opleidingen in aanmerkingen komen voor STAP. Het verder richten of voorrang geven aan scholing is in principe mogelijk maar zal ten koste gaan van de eigen regie en motivatie, die ik juist als belangrijk acht voor het succes van het STAP-budget. Ik wil daarom de uitkomsten van de Invoeringstoets afwachten waar stil zal worden gestaan bij het bereik van doelgroepen en bepaalde sectoren. Als de uitkomsten daarvoor aanleiding geven, kunnen de bestaande middelen en de middelen uit het coalitieakkoord nog verder worden gericht.
Bent u bereid de subsidieregeling aan te passen zodat aanvragen voor omscholing naar tekortsectoren voorrang krijgen bij het verstrekken van het STAP-budget en zo ja, op welke termijn wilt u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
De STAP-subsidie in relatie tot kwakzalverij en dropshopping |
|
Hilde Palland (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht (26 juli 2022) van de Vereniging tegen de Kwakzalverij inzake het STimulering Arbeidsmarkt Positie (STAP)-budget?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat STAP-subsidie ingezet kan worden voor diverse opleidingen met een «therapeutisch» karakter, zoals o.a. aura- en chakra-healing, magnetiseren, reiki-master of darmtherapeut?
Voor het STAP-budget is een breed aanbod aan scholingsactiviteiten beschikbaar, mits ze voldoen aan kwaliteitseisen en arbeidsmarktgericht zijn. De kwaliteit van het opleider en opleiding wordt gegarandeerd door de controle van erkennende organisaties en keurmerken. De Toetsingskamer STAP ziet toe op de arbeidsmarktgerichtheid van opleidingen en controleert op basis van signalen en analyses of opleiders en opleidingen voldoen aan de voorwaarden van STAP. Opleiders die zich niet aan de voorwaarden houden, worden uit het scholingsregister verwijderd.
Door middel van het STAP-budget heeft iedereen met een band met de Nederlandse arbeidsmarkt de beschikking over een eigen leer- en ontwikkelbudget, dat mensen kan motiveren zich te blijven ontwikkelen en dat bijdraagt aan eigen regie op iemands loopbaan. Inherent aan het ondersteunen van de eigen regie is dat iemand zelf kan kiezen welke scholing het beste past. Het aanbod in het scholingsregister bestaat uit opleidingen die gericht zijn op de ontwikkeling van persoonlijke vaardigheden maar ook op de ontwikkeling van beroepsgerichte vaardigheden en kennis. Dat betekent dat in principe alle opleidingen gericht op (legale) beroepen op de arbeidsmarkt in aanmerking kunnen komen voor het STAP-budget, mits de kwaliteit van de opleider en opleiding voldoet. Opleidingen met een therapeutisch karakter komen ook in aanmerking. Uiteraard is scholing gericht op verboden beroepen uitgesloten.
Het is begrijpelijk dat er kritisch gekeken wordt naar welke beroepsgerichte scholing in aanmerking komt voor publieke financiering en dat er twijfels worden geuit over de wenselijkheid van scholing richting omstreden beroepen. Het STAP-budget is in lijn met de systematiek van de fiscale aftrek scholingskosten, waarbij geen sprake was van het inperken van het scholingsaanbod. Het STAP-budget is een lerende regeling, die gaande weg wordt aangepast en verder wordt gericht. Het gebruik van de STAP-regeling, waaronder opleidingen gericht op beroepen met een «therapeutisch» karakter, wordt nauwgezet gemonitord. Eén jaar na inwerkingtreding wordt tevens de Invoeringstoets uitgevoerd, waarbij in beeld wordt gebracht of de regeling functioneert zoals beoogd. De uitkomsten van de Invoeringstoets zullen aan het eind van het eerste kwartaal van 2023 gedeeld worden met uw Kamer.
Kunt u aangeven of van deze therapieën de effectiviteit bewezen is? Is dat, «bewezen effectiviteit», randvoorwaarde voor het erkennen van opleidingen tot hypnosetherapeut, bach-bloesemtherapeut of handoplegger et cetera en toegang tot STAP-subsidie voor deze opleidingen?
Er zijn geen restricties in Nederland die beroepen in de alternatieve geneeswijzen verbieden. Daarnaast is er vraag naar dit soort therapieën, hetgeen de opleidingen arbeidsmarkrelevant maakt. Er is om deze reden geen onderscheidend criterium op basis waarvan dit soort opleidingen uitgesloten kunnen worden van het scholingsregister STAP.
Klopt het dat ook STAP-subsidie beschikbaar is voor het volgen van een cursus van (een) influencer(s) inzake e-commercie waarmee ondernemen/handel via dropshipping wordt gepromoot?2
De opleiding die genoemd wordt in het artikel was niet in het bezit van een erkenning of keurmerk dat toegang geeft tot STAP en dit gaat in tegen de voorwaarden van de erkennende organisatie, keurmerken en brancheorganisaties en de STAP-regeling. Daarmee komt de opleiding niet in aanmerking voor het STAP-budget. Bij verdenking dat opleiders met erkenning of keurmerk, al dan niet tegen betaling, opleidingen van opleiders zonder keurmerk of erkenning opnemen in het scholingsregister en leidt tot verwijdering van de opleider uit het scholingsregister.
Kunt u toelichten hoe (het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) vaststelt dat), voor mensen die dit soort opleidingen (als bedoeld bij de vragen onder 3 en3 gesubsidieerd vanuit de overheid volgen, het arbeidsmarktperspectief structureel verbetert? Zijn daar resultaten van?
Veel van de dropshipping opleidingen zijn vooral gericht om op een snelle manier geld te verdienen, zonder daarbij oog te hebben voor de risico’s die deze methode met zich meebrengt. Op een snelle manier veel winst maken is daarbij de focus en het gaat niet zozeer om het aanleren van nieuwe vaardigheden of skills, die structureel kunnen bijdragen aan het verbeteren van het arbeidsmarktperspectief of opleiden voor een bepaald beroep. Deze opleidingen voldoen daarom niet aan de voorwaarden van het STAP-budget.
Zo lang er op de arbeidsmarkt vraag is naar beroepen in de alternatieve geneeswijzen en therapieën, kan omscholing naar die beroepen niet anders worden aangemerkt dan arbeidsmarktgericht in de zin van de STAP-regeling. Dit zou uiteraard veranderen in het geval specifieke beroepen verboden zouden worden.
Er is voor gekozen om het STAP-budget voor een brede doelgroep en een ruim aanbod aan scholingsactiviteiten beschikbaar te stellen om de eigen regie op de loopbaan te versterken. Door de laagdrempeligheid van het STAP-budget wordt gestimuleerd dat mensen gaan nadenken over hun eigen ontwikkeling en inzetbaarheid, waardoor er wordt bijgedragen aan de totstandkoming van een leercultuur waar dit als vanzelfsprekend wordt gezien. Dat het STAP-budget uiteenlopende groepen op de arbeidsmarkt weet te bereiken laat zien dat drempels voor het aanvragen van publieke financiering en het volgen van scholing zijn weggenomen. Meer dan de helft van de ruim 160.000 aanvragers van STAP heeft maximaal een mbo4-diploma, ongeveer een vijfde heeft een tijdelijk contract, meer dan 15 procent werkt als zzp’er en een op de vijf is op zoek naar werk.
Het STAP-budget is nu in de basis neergezet maar biedt vele mogelijkheden om verder aan te scherpen en te richten. De regeling (of gedeelten van de regeling) kan verder worden gericht op specifieke arbeidsmarktdoelen of doelgroepen door middelen te reserveren. Daarnaast kunnen er ook nog verdere keuzes worden gemaakt welke opleidingen in aanmerking zouden moeten komen. Het verder richten of voorrang geven aan scholing is in principe mogelijk, maar zal ten koste gaan van mogelijkheden voor eigen regie, die ik juist belangrijk acht voor de motivatie van mensen om zich te ontwikkelen. Er zijn al diverse instrumenten ingezet om scholing richting kraptesectoren te faciliteren zoals het ontwikkelen van een passend aanbod voor bij- en omscholing binnen het mbo en hbo, en de omscholingsregeling voor kansrijke beroepen.3 Bij het onderzoek in het kader van de Invoeringstoets bij STAP, zal het gebruik van opleidingen en het bereik van sectoren en doelgroepen in beeld gebracht. Op dat moment zal worden bezien hoe STAP meer gericht ingezet kan worden.
Bent u van mening dat de arbeidsmarktrelevantie van deze opleidingen bewezen is en dergelijke opleidingen bijdragen aan duurzame toeleiding naar (de meest nijpende kraptesectoren van) de arbeidsmarkt?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn deze opleidingen opgenomen in het Scholingsregister?
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven is de betreffende opleider die een opleiding dropshipping aanbiedt, niet in het bezit van een erkenning of keurmerk. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven zijn opleidingen gericht op alternatieve geneeswijzen niet uitgesloten zolang de betreffend beroepen niet verboden zijn, de opleider is erkend of in het bezit van een keurmerk is en de opleider en opleiding voldoen aan de voorwaarden van het STAP-budget. Op dit moment zijn er opleidingen gericht op therapeutische beroepen opgenomen in het scholingsregister STAP.
In het Scholingsregister zijn momenteel 60.000 opleidingen opgenomen en opleiders kunnen voortdurend tot het laatste moment nog opleidingen opvoeren in het Scholingsregister. Opleiders hebben zelf de verantwoordelijkheid om te kijken of hun scholingsactiviteiten voldoen aan het afwegingskader arbeidsmarktgerichtheid. De Toetsingskamer STAP ziet toe op de arbeidsmarktgerichtheid van opleidingen en controleert op basis van signalen en analyses of opleiders en opleidingen voldoen aan de voorwaarden van STAP, en er sprake is van misbruik en oneigenlijk gebruik. Het kan dus voorkomen dat er opleidingen zijn opgenomen in het Scholingregister waar de Toetsingskamer nog naar moet kijken.
Bij opleiders die niet voldoen aan de voorwaarden, kan subsidie teruggevorderd worden en kunnen deze opleiders worden verwijderd uit het Scholingsregister. De processen van de Toetsingskamer worden continu aangescherpt en de uitwisseling van signalen tussen ketenpartijen verbeterd. Enerzijds om de kwaliteit van opleidingen te borgen, en anderzijds om uitwassen tegen te gaan waar ook de grote groep opleiders die wél goed werk verrichten last van hebben.
De Toetsingskamer STAP heeft opleiders verzocht om al meer dan 2.000 opleidingen te verwijderen. Het ging hierbij niet altijd om kwade opzet, maar veelal om onzorgvuldigheid van de opleider. Daarnaast zijn naar aanleiding van onderzoek van de Toetsingskamer enkele keurmerken van opleiders ingetrokken.
Bij vier opleiders is geen gehoor gegeven aan het verzoek van de Toetsingskamer om opleidingen die niet aan de voorwaarden van STAP voldoen te verwijderen. Deze opleiders hebben inmiddels het bericht dat hun opleidingen zijn aangemerkt als oneigenlijk gebruik van de regeling. Daarom wordt er nu overgegaan tot een voornemen tot verwijdering uit het scholingsregister. Dit betekent dat de desbetreffende opleiders geen subsidie ontvangen en worden de opleiders verwijderd indien zij niet de gewenste aanpassingen doorvoeren. Deelnemers die een aanvraag hebben ingediend voor de aangemerkte opleidingen krijgen de mogelijkheid om hun aanvraag aan te passen naar een opleiding die wel voldoet aan de voorwaarden van de regeling. Bij twee opleiders loopt er nog een onderzoek naar oneigenlijk gebruik en zijn de aanvragen on-hold gezet tot er meer duidelijkheid is. Dit onderzoek zal eind september worden afgerond.
Voldoen deze opleidingen aan het toetsingskader zoals opgenomen in de STAP-regeling?4 Heeft de Toetsingskamer STAP hier expliciet naar gekeken? Zo ja, bent u voornemens dit toetsingskader aan te scherpen zodat dit soort opleidingen niet langer onder de STAP-regeling vallen c.q. aanvragen voor STAP-subsidie hiervoor geweigerd kunnen worden?
Toelating tot het scholingsregister verloopt in eerste instantie via erkennende organisaties, keurmerken en brancheorganisaties. Het genoemde toetsingskader betreft een kader op basis waarvan de toelating van nieuwe erkennende organisaties, keurmerken en brancheorganisaties tot het scholingsregister STAP kan plaatsvinden.Dit kader stelt kwaliteitscriteria die met name betrekking hebben op de inrichting van het onderwijs, zoals de financiën en administratie, waaraan de erkennende organisaties moeten voldoen. De Toetsingskamer controleert of keurmerken voldoen aan het toetsingskader en of ze toegelaten kunnen tot het scholingsregister. Zodra een erkennende organisatie in aanmerking komt voor het STAP-budget, zijn zij verantwoordelijk voor de controle op de kwaliteit van de opleiders en opleidingen die op basis van hun erkenning zijn toegelaten tot het scholingsregister.
Heeft u al gereageerd richting de Vereniging tegen de Kwakzalverij? Zo ja, kunt u ons over de strekking van uw reactie informeren? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Op dit moment wordt er gewerkt aan een reactie richting de Vereniging tegen Kwakzalverij. Deze reactie zal in grote lijn vergelijkbaar zijn met de antwoorden in vraag 2 en 3.
De bijdrage van de stichting Femmes for Freedom aan emancipatie van meisjes en vrouwen met een biculturele achtergrond |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de in november 2020 aangenomen motie van mijn collega Peters, waarin de regering wordt verzocht om in gesprek te gaan met Femmes for Freedom om te onderzoeken welke duurzame rol de stichting kan spelen binnen het brede thema van zelfbeschikking en daar afspraken over te maken?1
Ja.
Herinnert u zich tevens dat u de Kamer over de voortgang van deze gesprekken in kennis zou stellen?
Ja.
Kunt u aangeven wat uit deze gesprekken naar voren is gekomen, wat is de stand van zaken?
De Stichting Femmes for Freedom is een duurzame gesprekspartner van de rijksoverheid waar het gaat om vraagstukken op het gebied van inclusie en emancipatie van meisjes en vrouwen met een biculturele achtergrond. Het kabinet waardeert de inbreng vanuit Femmes for Freedom bij de beleidsvorming en -uitvoering. Wel is het zo dat het de bedoeling is dat ook andere partijen de gelegenheid wordt gegeven om een subsidieaanvraag of een offerte in te dienen voor de uitvoering van een project. Om u een indruk te geven van de samenwerking met Femmes for Freedom volgt hieronder een overzicht van enkele activiteiten.
Femmes for Freedom wordt op structurele basis uitgenodigd om deel te nemen aan het kwartaaloverleg schadelijke praktijken. Aan dit overleg nemen verschillende partnerorganisaties en ministeries deel. Het kwartaaloverleg heeft onder andere als doel om af te stemmen over actualiteiten en beleidsontwikkelingen.
Pharos heeft bij de ontwikkeling van een voorlichtingscampagne over schadelijke praktijken diverse partijen betrokken, waaronder Femmes for Freedom.
In opdracht van SZW – als onderdeel van de actieagenda schadelijke praktijken – heeft Femmes for Freedom in 2021 en 2022 voorlichtingsmateriaal en gastlessen voor inburgeringsplichtige vrouwen en lhbtiq+ personen uit nieuwkomersgroepen ontwikkeld en verspreid. Het voorlichtingsmateriaal en de gastlessen zijn gericht op het voorkomen van praktijken, die het recht op zelfbeschikking beperken, zoals onder meer huwelijksdwang en eergerelateerd geweld. De Minister van SZW heeft het voorlichtingsmateriaal in februari 2022 persoonlijk in ontvangst genomen.
Femmes for Freedom is vanwege haar deskundigheid betrokken door het Ministerie van JenV in het kader van het wetsvoorstel tegenaan huwelijkse gevangenschap. Femmes for Freedom is verzocht om advies te geven over een specifiek artikel in dit wetsvoorstel. Dit verzoek is bewilligd.
Daarnaast heeft het Ministerie van OCW in de afgelopen drie jaar het project LEF van Femmes For Freedom ondersteund middels een projectsubsidie. LEF helpt vrouwen en meisjes met een niet-westerse migratieachtergrond zich steeds bewuster te maken van hun rechten. LEF steunt daarbij meisjes en vrouwen om nieuwe manieren te vinden om deze rechten op te eisen binnen de eigen gemeenschappen. Tot slot zet LEF in op het bewuster maken van de omgeving over de rechten van deze vrouwen en meisjes en de bijdrage die derden kunnen leveren aan het bekrachtigen van deze rechten. Dit project wordt eind van het jaar afgerond.
Tenslotte ben ik verheugd u te kunnen mededelen dat de alliantie Jong Gelijk behoort tot de in totaal 8 allianties die recent door OCW zijn uitgenodigd om een strategisch partnerschap aan te gaan. Onderdeel van dit partnerschap is dat de allianties hun uitgewerkte plannen en begrotingen in het najaar indienen. Vervolgens wordt uiterlijk 31 december 2022 door mij formeel beslist over de subsidieverlening.
De alliantie Jong Gelijk bestaat uit Rutgers, Colored Qollective, de Nederlandse Jeugdraad (NJR) en Femmes for Freedom. Met een alliantie voor en door jongeren, beoogt deze alliantie jongeren in beweging te laten komen voor gender- en LHBTI + gelijkheid en stereotiepe beeldvorming te doorbreken. De alliantie heeft een looptijd van januari 2023 tot december 2027.
Welke concrete afspraken zijn er gemaakt over de manier waarop de stichting een inhoudelijke bijdrage kan leveren aan het thema van zelfbeschikking?
Zie antwoord vraag 3.
Is de stichting Femmes for Freedom inmiddels een duurzame vaste gesprekspartner voor uw ministeries (o.a. Justitie en Veiligheid) als het gaat om vraagstukken op het gebied van inclusie en emancipatie van meisjes en vrouwen met een biculturele achtergrond? Zo ja, kunt u hiervan voorbeelden geven? Zo nee, waarom is nog niet aan de motie voldaan en hoe gaat u alsnog invulling geven aan de motie om de stichting Femmes for Freedom een duurzame rol te geven binnen het thema van zelfbeschikking bij de betrokken ministeries?
Zie antwoord vraag 3.
Personeelstekorten overheid |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ook personeelstekorten bij uitvoeringsorganisaties als UWV, fiscus en IND» van de NOS?1
Ja.
Erkent u dat er door de personeelstekorten bij uitvoeringsorganisaties problemen ontstaan in de toegankelijkheid en kwaliteit van de publieke voorzieningen, zoals de bereikbaarheid en wachttijden bij de BelastingTelefoon?
Ondanks alle inspanningen leiden de personeelstekorten bij de uitvoeringsorganisaties ertoe dat de dienstverlening soms onder druk kan staan, zoals dat ook op het moment breder speelt in veel sectoren.
Het tekort aan personeel zorgt o.a. voor langere wachttijden bij de BelastingTelefoon voor burgers. Om te zorgen dat de toegankelijkheid zo goed als mogelijk geborgd blijft, zijn de volgende maatregelen genomen:
Op de website maakt de Belastingdienst inmiddels gebruik van het hulpmiddel «Contact op maat», die burgers en bedrijven versneld naar het juiste onderwerp leidt. De eerste resultaten laten een fors gebruik van de tool zien.
Ook kunnen burgers en bedrijven langskomen bij de steunpunten en balies van de Belastingdienst. Indien gewenst kan hiervoor online een afspraak gemaakt worden.
De Belastingdienst houdt bij welke vragen vaak gesteld worden en past deze dynamisch aan op de website onder «veel gestelde vragen».
De Belastingdienst informeert intern en extern, en in het keuzemenu dat de wachttijden helaas langer zijn en wat men zelf kan doen. Verder kan een burger of ondernemer online zien wat de actuele wachttijd is. Ook kan gebruik worden gemaakt van de callback-functie waarmee de Belastingdienst de mogelijkheid biedt teruggebeld te worden als de wachtrij te lang is.
Er wordt veel geïnvesteerd in het werven, opleiden en behouden van (nieuwe) medewerkers om de bereikbaarheid van de Belastingdienst te verbeteren. De aanvangssalarissen voor de BelastingTelefoon zijn verhoogd om de concurrentiepositie op de arbeidsmarkt te verbeteren. Ook hebben zittende medewerkers dit jaar een extra verhoging gekregen vanwege de bovenmatige bijdrage die nu van hen gevraagd wordt.
Naast uitvoering van reguliere taken heeft de Belastingdienst te maken met uitbreiding en intensivering van taken en ziekteverzuim. Dat leidt tot extra vragen naar mensen. De krappe arbeidsmarkt en de extra benodigde capaciteit bij de herstelwerkzaamheden maken de invulling van de wervingsopgave fors moeilijker en hoger.
Erkent u dat de problemen bij uitvoeringsorganisaties het gevolg zijn van bezuinigingen, extra toebedeelde taken en imagoschade bij bijvoorbeeld de Belastingdienst?
Op 25 februari 2021 heeft de Tijdelijke commissie Uitvoeringsorganisaties (TCU) het rapport «Klem tussen balie en beleid» opgeleverd. Tevens is in opdracht van het vorige kabinet een analyse (Werk aan Uitvoering) opgesteld door ABDTOPConsult naar gedeelde problematiek in de uitvoering. Zowel de TCU als ABDTOPConsult concluderen dat onder meer door bezuinigingen in de periode tussen 2007 en 2017 en door toenemende complexiteit van wet- en regelgeving problemen zijn ontstaan bij uitvoeringsorganisaties, waaronder ook de Belastingdienst. Of het aspect imagoschade hier ook aan heeft bijgedragen is niet onderzocht. Het kabinet heeft de conclusies uit het TCU-rapport en het WaU rapport onderschreven2.
De reeds geschetste problemen zijn ook de reden dat dit kabinet ervoor kiest in het coalitieakkoord om de uitvoeringsorganisaties en de dienstverlening van de overheid te versterken. Zodat uitvoeringsorganisaties de randvoorwaarden hebben om hun publieke waarden goed uit te kunnen voeren. Daarom zet het kabinet het overheidsbrede programma Werk aan Uitvoering voort. Daarbij reserveert het kabinet 600 miljoen per jaar gedurende 10 jaar, met een aanloop van 200 miljoen in 2022 om de versterking van de uitvoeringsorganisaties ook financieel te ondersteunen. Binnen Werk aan Uitvoering wordt aan de hand van zes thema’s de dienstverlening verbeterd. Deze zes thema’s zijn: dienstverlening, digitalisering, wetgeving, samenwerken in de driehoek, statuur en vakmanschap en de rol van de politiek3.
Bent u het eens dat het van groot belang is dat de toegankelijkheid en kwaliteit van publieke voorzieningen gestaafd wordt?
Daar is het kabinet het mee eens. Daarom staat in het eerste thema binnen Werk aan Uitvoering een toekomstbestendige dienstverlening centraal. Binnen dit thema werken we aan de toegankelijkheid en kwaliteit van de publieke dienstverlening.
Hoe gaat de overheid om met het personeelstekort en de uitvoeringsproblemen?
De rijksoverheid heeft, net als andere werkgevers in Nederland, te maken met de effecten van de krapte op de arbeidsmarkt. Specifieke kraptefuncties zijn ICT-functies, juridische functies en financieel-economische functies. Momenteel staan er rond de 2000 vacatures open op de externe vacaturesite van de rijksoverheid.4
Een deel van de vacatures staat open bij uitvoeringsorganisaties, waaronder UWV, de Belastingdienst en de IND. Dit gaat gepaard met een spanning tussen het verlies van expertise door natuurlijk verloop en de krappe arbeidsmarkt die het aantrekken van deze kennis en nieuwe medewerkers bemoeilijkt. Dat brengt met zich mee dat de dienstverlening door deze en andere diensten soms onder druk kan staan.
Met het programma Werk aan Uitvoering zet het kabinet in op de belangrijkste thema’s om de dienstverlening voor burgers (en bedrijven) echt te verbeteren: zorgen dat de overheid randvoorwaarden heeft om de publieke taken goed te vervullen. Daarbij hoort het realiseren van de menselijke maat in grootschalige processen, persoonlijke dienstverlening en in uiterste instantie, maatwerk en het aanpakken van onbedoelde, maar in de praktijk hardvochtig uitpakkende wetten en regels. Maar ook door de samenwerking russen politiek, beleid en uitvoering te verbeteren, opdat wat politiek wordt beloofd ook waargemaakt kan worden in de praktijk. Op deze manier kunnen dilemma’s in de uitvoering transparant politiek worden gedeeld en gewogen.
Binnen dit programma wordt ook gewerkt aan het vergroten van de statuur en aantrekkelijkheid van het werken in de uitvoering met het programma Werk aan Uitvoering (WaU), onder meer door middel van een versterkte inzet op leren en ontwikkelen en mobiliteit, en gelijke waardering van beleid en uitvoering.
De rijksoverheid biedt – naast een gemiddeld genomen marktconform salaris – een aantrekkelijk pakket secundaire arbeidsvoorwaarden, waaronder een Individueel Keuzebudget (IKB) en een ruime ouderschapsverlofregeling. Leidinggevenden binnen de rijksoverheid kunnen daarbovenop een eenmalige of tijdelijke arbeidsmarkttoelage bieden aan (potentiële) medewerkers in kraptefuncties. Ook zijn er rijksbrede en departementale initiatieven gericht op werving, interne doorstroom en behoud van medewerkers.
Zijn er plannen om personeel te werven voor publieke functies waar tekorten zijn, zoals bijvoorbeeld de reclames van het Ministerie van Defensie?
Ja, deze plannen zijn er. In 2022 is de Rijksbrede arbeidsmarktcommunicatiestrategie doorontwikkeld waarmee het Rijk als aantrekkelijk werkgever gepositioneerd wordt. Naar verwachting zal vanaf eind oktober 2022 een arbeidsmarktcampagne live gaan om potentiële medewerkers te werven en huidige medewerkers te blijven interesseren om te werken bij de rijksoverheid. De campagne wordt zichtbaar op televisie, social media, online media platformen en via online zoekmachines.
In welke mate wordt er geanticipeerd op demografische ontwikkelingen als vergrijzing en bevolkingsgroei waardoor er een grotere vraag naar publieke voorzieningen zal ontstaan?
De omvang en samenstelling van de Nederlandse bevolking veranderen de komende dertig jaar door vergrijzing en migratie. Deze demografische ontwikkelingen brengen uitdagingen en onzekerheden met zich mee. Het kabinet wil meer zicht krijgen op de mogelijke scenario’s tot 2050. De vraag is daarbij wat de gevolgen zijn voor de samenleving, hoe de regering hier met beleid op kan inspelen en welke effecten dat heeft.
Om de opgaven en mogelijke oplossingen in kaart te brengen is de «Staatscommissie Demografische ontwikkelingen 2050» ingesteld5.
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) kijkt naar oplossingen waarbij hetzelfde werk wordt gedaan met minder personeel door bijvoorbeeld de inzet van drones, kunstmatige intelligentie en cameratoezicht, in welke mate is technologie een hulpmiddel voor de uitvoeringsorganisaties om de groeiende vraag naar publieke voorzieningen op te vangen en hoe stimuleert u dit?
We hebben de afgelopen decennia gezien hoe technologie een steeds belangrijker hulpmiddel is geworden voor uitvoeringsorganisaties. Nieuwe technologieën bieden kansen. Veel uitvoeringsorganisaties kijken daarom voortdurend naar de mogelijkheden van nieuwe technologieën. De NVWA is daar een voorbeeld van. Nieuwe technologieën veranderen de aard van de werkzaamheden, maar niet altijd de totale omvang ervan. Waar de inzet van drones en andere technologieën op de ene plek mensen vrij kan spelen, kan de vraag naar mensenwerk op andere plekken juist weer toenemen. Het kabinet vindt het bijvoorbeeld belangrijk dat burgers en ondernemers die daar behoefte aan hebben, kunnen rekenen op persoonlijke aandacht van de overheid. Daar is personeel voor nodig. Daarnaast zijn wet- en regelgeving vaak zo complex dat het potentieel van technologieën voor uitvoeringsorganisaties maar gedeeltelijk bruikbaar is: er zit veel mensenwerk in het zorgvuldig interpreteren van wetten en regels om tot goede besluiten te komen.
Binnen het eerder geschetste Werk aan Uitvoering is een van de thema’s digitalisering, waarmee we de digitale agenda versnellen en daarmee de digitale dienstverlening versneld doorontwikkelen, zodat we blijvend aansluiten op de behoeften van burgers en ondernemers. Binnen dit thema zetten we een Meerjarenprogramma Infrastructuur Digitale Overheid (MIDO) op en brengen en houden we de ICT-systemen in de uitvoering op orde. Ook kijken we hoe de gegevensuitwisseling tussen overheidsorganisaties onderling op bredere schaal mogelijk is. Daarbij houden we oog houden voor digitale inclusie en de betrouwbaarheid, veiligheid en gebruiksvriendelijkheid van de digitale dienstverlening door de overheid.
Investeringen in de intensieve veehouderij door ABP |
|
Leonie Vestering (PvdD), Christine Teunissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kritiek op ABP's investeringen in intensieve veehouderij»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport «ABP Investing in an uninhabitable world» van World Animal Protection?
Laat ik vooropstellen dat ik het rapport van World Animal Protection een zinvolle bijdrage aan de maatschappelijke discussie vind, met name in het licht van dierenwelzijn maar ook met het oog op de uitdagingen waarvoor de klimaatproblematiek ons stelt. Het ABP heeft onlangs bekend gemaakt dat zij het rapport van World Animal Protection meeneemt om het duurzaamheidsbeleid verder aan te scherpen en dat zij verwachten later dit jaar hierover meer bekend te kunnen maken.2
Herinnert u zich dat de commissie Bekedam adviseerde om, vanwege het risico op het ontstaan en de verspreiding van zoönosen, niet langer in te zetten op de export van industriële lineaire landbouwsystemen die in de regel een veel te groot beroep doen op grondstoffen en waarbij vaak landbouwgrond nodig is ten koste van natuurgebieden?2
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat pensioenfonds ABP met grote getallen investeert in de wereldwijde industriële veehouderij en daarmee bijdraagt aan activiteiten die risico's met zich meebrengen voor dierenwelzijn, landroof, klimaat en biodiversiteit?
In het wettelijke systeem van de Pensioenwet is geborgd dat het bestuur van een pensioenfonds zelfstandig belast is met de uitvoering van de pensioenregeling. Onder de uitvoering dient ook (het vaststellen van) het beleggingsbeleid te worden begrepen. Over het gevoerde beleggingsbeleid dient het bestuur zich tegenover belanghebbenden van het pensioenfonds te verantwoorden.
Het kabinet verwacht dat pensioenfondsen de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven. Dit houdt in dat bedrijven in kaart brengen in hoeverre zij via hun bedrijfsactiviteiten en ketenpartners verbonden zijn aan risico’s voor mens en milieu, hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen en aan te pakken, de aanpak hiervan monitoren en hier verantwoording over afleggen. Het ABP heeft in dat kader in 2018 het Convenant Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Beleggen Pensioenfondsen (IMVO-convenant pensioensector) ondertekend en geeft aan de OESO-richtlijnen te onderschrijven.
Hoe individuele pensioenfondsen hier invulling aan geven en in welke bedrijven zij wel of niet investeren is echter de verantwoordelijkheid en keuze van de individuele pensioenfondsen zelf.
Erkent u dat deze investeringen niet in lijn zijn met de doelstellingen van het kabinet op het gebied van kringlooplandbouw, een dierwaardige veehouderij en het Parijs-akkoord om binnen de 1,5 graden opwarming te blijven? Zo ja, hoe lang mag dit nog doorgaan volgens u, voordat u het nodig vindt om over te gaan op dwingender maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 4 en 6 aangegeven, stelt het bestuur van een pensioenfonds zelfstandig het beleggingsbeleid vast, binnen de wettelijke eisen die daarvoor gelden bijvoorbeeld op het gebied van risicobeheer. Het kabinet heeft hier geen zeggenschap over. Wel heeft het kabinet op dit punt verwachtingen van financiële ondernemingen die het klimaatcommitment hebben ondertekend.
In 2019 heeft de Nederlandse financiële sector, waaronder ook ABP, een commitment uitgesproken om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van het Akkoord van Parijs en het Klimaatakkoord. Dit jaar zullen de instellingen die het commitment hebben ondertekend, actieplannen finaliseren met doelstellingen voor CO2-reductie van hun beleggingen en leningen. Het kabinet verwacht van de ondertekenaars van het commitment dat zij hier ambitieus invulling aan geven. In de beleidsagenda voor duurzame financiering heeft de Minister van Financiën, mede namens de Minister voor Klimaat en Energie, ook aangegeven dat zij verwacht dat deze actieplannen uitgaan van een 1,5 gradenscenario.4
Eind 2022 en begin 2023 zal de voortgang van het klimaatcommitment worden beoordeeld op basis van de voortgangsrapportages van de Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment. Op basis van dit beoordelingsmoment zal de Minister van Financiën, samen met de Minister voor Klimaat en Energie, besluiten of meer normerend optreden gepast en mogelijk is.
De omslag naar kringlooplandbouw en de ontwikkeling naar een dierwaardige veehouderij zijn een onderdeel van de verduurzaming van de landbouw en daarmee belangrijke duurzaamheidsthema’s.
Financiële instellingen – waaronder die in de pensioensector – kunnen in het kader van verantwoord en duurzaam beleggen een rol spelen om deze ontwikkelingen nationaal en internationaal te bevorderen.
Hoe ziet u de investeringen van ABP (zoals omschreven in het rapport) in het licht van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) die als doel hebben om risico’s voor mens en milieu te voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om financiele instellingen, zoals ABP, te ondersteunen bij hun verduurzaming? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit soort investeringen minder aantrekkelijk worden? Zo nee, waarom vindt u dat de overheid financiele instellingen niet hoeft te ondersteunen in de verduurzaming met dwingender wet- en regelgeving, terwijl zij opereren in een systeem waarin het nog steeds moeilijk is om niet over te gaan op dit soort investeringen?
Het kabinet acht het van groot belang dat de financiële sector werk blijft maken van de verduurzaming van hun portefeuilles. De financiële sector speelt namelijk een belangrijke rol in de financiering van de duurzame transitie in de reële economie. In deze context hebben de Ministers van Financiën en Klimaat en Energie voor het zomerreces hun beleidsagenda duurzame financiering met uw Kamer gedeeld.5 Centraal in deze beleidsagenda staat dat de financiële markten het vliegwiel voor verduurzaming vormen. Ook is het van belang dat aan duurzaamheid gerelateerde financiële risico’s voldoende worden beheerst en rapportagestandaarden inzicht bieden in alle relevante duurzaamheidsfactoren. De regelgeving en het beleid op dit gebied zijn daarmee dienstbaar aan het verduurzamingswerk van de financiële sector en moeten dat ook blijven.
In de beleidsagenda staan dan ook diverse beleidsinstrumenten waarmee het kabinet de verduurzaming van de financiële sector wil versnellen. Hieronder valt ook een inzet voor Europese wet- en regelgeving, bijvoorbeeld op het gebied van de beheersing van aan duurzaamheid gerelateerde financiële risico’s, of voor verdere rapportagestandaarden ter voorkoming van groenwassen.
Zoals ook genoemd in de beantwoording van vraag 5, is in de beleidsagenda ook uitgesproken dat de Ministers van Financiën en Klimaat en Energie een ambitieuze invulling van het klimaatcommitment van de financiële sector verwachten. Mocht hierop onvoldoende voortgang geboekt worden, zullen de Minister van Financiën en Klimaat en Energie besluiten of meer normerend optreden gepast en mogelijk is. Dit besluit zal worden genomen op basis van de voortgangsrapportages van het klimaatcommitment eind dit jaar en begin volgend jaar. Bij die eventuele verkenning liggen alle mogelijke beleidsopties nog op tafel.
Vindt u, gezien bovenstaande vragen en antwoorden, dat investeringen in de intensieve veehouderij aansluiten bij duurzaam inkoopbeleid van de rijksoverheid? Waarom wel of niet?
Duurzaamheid in brede zin staat voor de rijksoverheid centraal in de rijksbrede inkoopstrategie «Inkopen met impact», die in oktober 2019 is vastgesteld.6 In deze inkoopstrategie worden belangrijke doelstellingen van de rijksoverheid gevolgd waaronder het klimaatakkoord met de Nederlandse klimaatdoelen voor 2030 en 2050 en de wereldwijde duurzaamheidsdoelstellingen van de VN: de Sustainable Development Goals. Over het stimuleren van de consumptie van biologische producten binnen het Rijk, dat goed past bij het uitgangspunt meer duurzaam en lokaal geproduceerd in te kopen, zal ik de Kamer binnenkort een brief sturen.7
Het bestuur van het ABP is zelfstandig verantwoordelijk voor het eigen beleggingsbeleid van het pensioenfonds en hanteert specifiek beleid inzake verantwoord en duurzaam beleggen. Er is dan ook geen relatie tussen het duurzaam inkoopbeleid van de rijksoverheid en het beleggingsbeleid van ABP.
Bent u het ermee eens dat dierenwelzijn ook bij verduurzaming hoort? Zo ja, bent u het ermee eens dat het pensioenfonds voor ambtenaren, politieagenten en onderwijzers voorop moet lopen in dierenwelzijn? Zo nee, wat rechtvaardigt volgens u dat dierenwelzijn geen onderdeel uitmaakt van duurzaam inkoopbeleid van de rijksoverheid?
In het antwoord op vraag 8 is aangegeven dat er geen relatie is tussen het duurzaam inkoopbeleid van de rijksoverheid en het beleggingsbeleid van het ABP. Het pensioenfonds ABP is zelfstandig verantwoordelijk voor het eigen beleggingsbeleid. Daarbij geldt wel dat pensioenfondsen in hun beleggingsbeleid rekening dienen te houden met milieu, klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen.8
In algemene zin willen werknemers in Nederland dat hun pensioenuitvoerder op hun ingelegde premies op verantwoorde en duurzame wijze rendement maakt. Voor sommige werknemers kan dit betekenen dat zij niet willen dat er in de intensieve veehouderij wordt belegd. Het is aan het bestuur van een pensioenfonds om hierin een afweging te maken en zich hierover tegenover de betrokken partijen bij het fonds te verantwoorden.
Dierenwelzijn maakt onderdeel uit van het duurzaam inkoopbeleid van de rijksoverheid. De rijksoverheid streeft namelijk naar een duurzame samenleving door maatschappelijk verantwoord in te kopen (MVI).
Een duurzaam assortiment maakt bijvoorbeeld onderdeel uit van Catering binnen de inkoopcategorie Consumptieve Dienstverlening Rijk, hierbij is het stimuleren van dierenwelzijn één van de criteria.
Op welke grondslag is de beweging bij de rijksoverheid gebaseerd om meer plantaardig in te kopen?
De doelstelling van het Kabinet is erop gericht dat de Nederlandse economie in 2050, zoveel als mogelijk, een circulaire grondslag heeft. Een circulaire economie waarin zoveel als mogelijk duurzame hernieuwbare grondstoffen worden gebruikt, producten en grondstoffen worden hergebruikt en waarin afval niet bestaat.9 Door de toepassing van circulaire catering (onderdeel van de inkoopcategorie Consumptieve Dienstverlening Rijk, zie ook het antwoord op vraag10 levert de rijksoverheid hieraan een bijdrage. Dit wordt onder andere bereikt door meer plantaardige eiwitten en minder dierlijke eiwitten.11
Wijkt u hiervan af als het gaat om de inkoop van pensioenen? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u doen om het inkoopbeleid ten aanzien van pensioenen in lijn te brengen met het rijksinkoopbeleid?
De uitvoering van de pensioenregeling voor overheidswerknemers door het ABP gebeurt niet op basis van een overheidsopdracht die valt onder de werking van de Aanbestedingswet 2012 (en de daarmee geïmplementeerde Europese aanbestedingsrichtlijn 2014/24/EU). De uitvoering van de pensioenregeling door het ABP is wettelijk verplicht gesteld in de Wet privatisering ABP. Omdat er in casu geen sprake is van de inkoop van pensioenen door het rijk ligt er geen relatie met het rijksinkoopbeleid.
Wat gaat u doen om dierenwelzijn beter te verankeren in het rijksinkoopbeleid, ook ten aanzien van pensioenen?
Dierenwelzijn is in voldoende mate verankerd in het rijksinkoopbeleid. Zoals in het antwoord op vraag 9 is aangegeven, maakt dierenwelzijn onderdeel uit van het duurzaam inkoopbeleid van de rijksoverheid.
Zoals in het antwoord op vraag 11 is aangegeven, is er geen sprake van de inkoop van pensioenen door het Rijk. Inkoop van pensioenen maakt daarom geen onderdeel uit van het rijksinkoopbeleid.
Kunt u uiteenzetten welke acties ABP heeft ondernomen om de risico's voor dierenwelzijn, klimaat, landroof en biodiversiteit aan te pakken en deze te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Desgevraagd heeft het ABP ons laten weten dat het ABP verschillende instrumenten tot haar beschikking heeft om thema's op het gebied van duurzaam en verantwoord beleggen, waaronder dierenwelzijn, klimaat, landroof en biodiversiteit, te adresseren. In het kader van het gehanteerde Duurzaam en Verantwoord Beleggingsbeleid12 (hierna: DVB-beleid) besteedt ABP in het bijzonder aandacht aan de volgende thema’s:
Klimaatverandering en de noodzaak van de transitie naar nieuwe energieopwekking en duurzame energiebronnen;
Behoud van natuur en biodiversiteit, in het licht van toenemende schaarste van grondstoffen en voedsel en de noodzaak om anders om te gaan met natuurlijke hulpbronnen om de biodiversiteit te beschermen. Biodiversiteit heeft bovendien een belangrijke relatie met het klimaat.
De door u aangestipte thema’s, dierenwelzijn en landroof, beschouwt ABP als onderdelen van het thema behoud van natuur en biodiversiteit. Daarnaast is dierenwelzijn een thema dat meerdere duurzaamheidsthema’s van ABP raakt zoals biodiversiteit, klimaatverandering en mensenrechten.
In het jaarverslag van ABP geeft het ABP aan hoe zij het DVB-beleid geïmplementeerd hebben. In het kader van de gevraagde acties heeft ABP ons geïnformeerd over een aantal manieren hoe zij het DVB-beleid vormgeven.
Ten eerste hanteert ABP een insluitingsbeleid. Hierbij bepaalt ABP de voorwaarden waar beleggingen aan moeten voldoen om in te kunnen beleggen. ABP heeft kenbaar gemaakt dat zij dit insluitingsbeleid aan het herijken en aanscherpen is waarbij explicieter rekening gehouden wordt met de hiervoor benoemde thema’s.
Ten tweede maakt ABP gebruik van de rechten die ze hebben als aandeelhouder van de bedrijven waarin ze beleggen. Dat betekent dat ABP stemt op aandeelhoudersvergaderingen en gesprekken voert (engagement) met de bedrijven waarin wordt belegd om ze aan te zetten tot veranderingen. In 2021 sprak ABP met bedrijven over verschillende thema’s zoals milieu, arbeidsomstandigheden, mensenrechten, bedrijfsethiek, goed bestuur, duurzame financiering en meer.
Met welke bedrijven ABP engagementtrajecten is aangegaan en hoe ABP in- en uitsluiting vorm geeft is beschreven in het jaarverslag.13
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2, heeft ABP bekendgemaakt dat zij verwachten later dit jaar meer bekend te kunnen maken over de aanscherping van het DVB-beleid met een nadruk op de twee eerdergenoemde thema’s.14
Kunt u aangeven op welke wijze ABP haar deelnemers informeert over hun beleggingen en op welke wijze ABP omgaat met de risico's voor dierenwelzijn, landroof, klimaat en biodiversiteit? Zo nee, waarom niet?
Het ABP-bestuur gaat over de uitvoering van de pensioenregeling, inclusief het beleggingsbeleid. Dit bestuur heeft de taak om tot een zo goed mogelijk pensioenresultaat voor huidige en toekomstige gepensioneerden te komen. Hierbij richt het bestuur zich op de belangen van de bij het pensioenfonds betrokken partijen en zorgt het bestuur ervoor dat zij zich op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen.
Het is van belang dat een goede dialoog wordt gevoerd tussen het ABP-bestuur en haar stakeholders. De bestaande governance-structuur van het pensioenfonds en in het bijzonder de positie van het verantwoordingsorgaan hierin, biedt hiervoor passende kanalen. In het verantwoordingsorgaan zijn de belangen van werkgevers, werknemers en pensioengerechtigden vertegenwoordigd. Zij kunnen het bestuur bevragen op de keuzes in het beleggingsbeleid en het bestuur legt verantwoording af over het gevoerde beleggingsbeleid. Ook is het verantwoordingsorgaan bevoegd om een oordeel te geven over het handelen van het bestuur, over het gevoerde beleggingsbeleid en adviezen te geven over de bestuurlijke keuzes voor de toekomst.
ABP heeft ons desgevraagd laten weten dat het ook klanttevredenheidsonderzoeken uitvoert onder deelnemers. ABP onderzoekt hierin hoe deelnemers denken over actuele thema’s.
Daarnaast voert ABP onderzoeken uit om nieuwe concepten of ideeën te toetsen bij de deelnemers. De resultaten van dergelijke onderzoeken worden meegenomen bij het vaststellen van beleidsaanscherpingen. Dit is een continu en cyclisch proces.
Verder heeft het ABP ons op verzoek ingelicht over hoe zij haar deelnemers actief informeert over de inhoud of resultaten van het duurzaam en verantwoord beleggingsbeleid.
Dit gebeurt via meerdere communicatiemiddelen zoals bijvoorbeeld actief via de website, nieuwsbrieven, nieuwsberichten en sociale media. Gezien het belang zullen zij ook actief communiceren over de aanscherpingen van het DVB-beleid later dit jaar.
Hoe beoordeelt u de investeringen van ABP in het licht van eerdere uitspraken van de Minister van Financiën: «Het is belangrijk dat ABP verantwoord belegt, maar nog belangrijker is het dat alle pensioenfondsen in Nederland verantwoord beleggen en meer dan ze nu al doen»?3
In de beantwoording van Kamervragen waarnaar verwezen wordt in deze vraag, gaf de Minister van Financiën aan dat het belangrijk is dat alle pensioenfondsen in Nederland verantwoord beleggen en dat er daarom onderhandeld werd over IMVO-convenanten met de financiële sector, waaronder de pensioensector. Het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Beleggen (IMVB)-convenant voor de pensioensector, waar zowel de overheid, sector, vakbonden en maatschappelijke organisaties bij betrokken zijn, is eind 2018 ondertekend en loopt eind dit jaar af. Het IMVB-convenant richt zich op de inbedding van de OESO-richtlijnen en de UNGP’s in het beleid van pensioenfondsen en implementatie in de uitvoering.
Binnen dit convenant prioriteert een pensioenfonds duurzaamheidsthema’s op basis van risico-inschatting, gepaste zorgvuldigheid (due diligence) en deelnemersraadpleging.
Uit het laatste monitoringsrapport16 blijkt dat er in de afgelopen jaren door een groot deel van de pensioenfondsen stappen zijn gezet om te voldoen aan de OESO-richtlijnen en UNGP’s. Tegelijkertijd volgt uit het monitoringsrapport ook dat de implementatie van het convenant achterloopt op de doelstellingen en dat een versnelling noodzakelijk is. De uitspraak van de Minister van Financiën in 2018 is in die zin nog steeds relevant.
Kunt u aangeven welke formele en informele mogelijkheden u heeft om ABP te wijzen en/of te sturen op hun investeringen?
Zoals al eerder vermeld, is het bestuur van ABP zelfstandig verantwoordelijk voor de uitvoering van de pensioenregeling, inclusief het beleggingsbeleid. Het bestuur heeft een zelfstandige verantwoordelijkheid om tot een zo goed mogelijk pensioenresultaat voor huidige en toekomstige gepensioneerden te komen. Hierbij richten zij zich op de belangen van de bij het pensioenfonds betrokken partijen en zorgen ervoor dat zij zich op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen. Het is aan het bestuur om hierin een afweging te maken en zich hierover tegenover de betrokken partijen bij het fonds te verantwoorden.
Het kabinet heeft, als één van de sectorwerkgevers betrokken bij het ABP, geen formele mogelijkheden ter sturing op de uitvoering van de pensioenregeling.
Dit neemt niet weg dat het kabinet het van belang vindt dat de ABP-regeling aansluit bij de wensen en behoeften van de werknemers in de sectoren overheid en onderwijs. Het ABP-pensioen is voor hen immers een belangrijke arbeidsvoorwaarde. Met inachtneming van de zelfstandige bestuurstaak van het ABP, vraagt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met regelmaat, net als andere werkgevers en stakeholders, op informele wijze aandacht voor het belang van een gedragen beleggingsbeleid.
Kunt u aangeven welke afspraken de werkgever- en werknemersvertegenwoordigers met ABP hebben gemaakt over de inhoud van de pensioenregeling? Zo nee, waarom niet?
In de Wet privatisering ABP is vastgelegd dat de inhoud van de pensioenregeling tot stand komt in het overleg tussen de werkgever- en werknemersvertegenwoordigers verenigd in de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid en wordt vastgelegd in de pensioenovereenkomst. Ter uitvoering van de pensioenovereenkomst stelt ABP een pensioenreglement en uitvoeringsreglement vast waarin de wederzijdse verplichtingen tegenover respectievelijke werknemers en werkgevers zijn vastgelegd. In geen van deze documenten zijn afspraken over het beleggingsbeleid gemaakt, omdat dit beleid door het ABP-bestuur zelfstandig wordt bepaald.
De pensioenovereenkomst is gepubliceerd in de Staatscourant. Het pensioenreglement en het uitvoeringsreglement zijn gepubliceerd op de website van het ABP.
Kunt u bevestigen dat het ABP-bestuur gaat over de uitvoering van de pensioenregeling, inclusief het beleggingsbeleid?
Ja.
Kunt u bevestigen dat het ABP-bestuur dus een stem heeft in het beleggings- en investeringsbeleid van ABP?
Ja.
Klopt het dat het kabinet ook mensen kan voordragen om zitting te nemen in het bestuur?
Ja, twee niet-uitvoerende bestuursleden worden benoemd op bindende voordracht van de werkgevers in de kabinetssectoren.
Deelt u de mening dat het bestuurslid, voorgedragen door het kabinet in ieder geval internationale afspraken en het beleid van het kabinet moet uitdragen in het bestuur? Zo ja, op welke wijze controleert u dat? Zo nee, waarom niet?
Vooropgesteld dient te worden dat ABP, net als andere pensioenfondsen, zich conformeert aan de voor haar geldende (inter)nationale wet- en regelgeving en dat DNB als toezichthouder de taak heeft hierop toe te zien.
De Pensioenwet bepaalt dat alle (mede)beleidsbepalers binnen een pensioenfonds de belangen van alle stakeholders bij het pensioenfonds evenwichtig moeten afwegen bij het nemen van besluiten. Dit betekent onder andere dat zij zich moeten verdiepen in de verschillende belangen, dat zij geen eenzijdige focus mogen hebben op een deelbelang en dat bij de onderbouwing van besluiten transparant vastgelegd wordt hoe de verschillende belangen zijn afgewogen. Deze bestuurlijke verantwoordelijkheid is ook vastgelegd in de statuten van het ABP en geldt op gelijke wijze voor bestuursleden benoemd op voordracht van de kabinetssectoren. Het is niet zo dat door het kabinet voorgedragen bestuursleden het kabinet in het bestuur «vertegenwoordigen». Het «in ieder geval» uitdragen van kabinetsbeleid verdraagt zich niet met de wettelijke en statutaire bestuurlijke verantwoordelijkheid.
Kunt u aangeven of en zo ja, op welke wijze het kabinet zich in gaat zetten om pensioenfondsen zover te krijgen dat investeringen in ieder geval in lijn zijn met internationale afspraken en met de duurzaamheidsdoelstellingen van het kabinet?
Pensioenfondsen bepalen binnen de grenzen van de toepasselijke regelgeving zelf waarin zij beleggen, daar gaat het kabinet niet over. Het kabinet vindt het echter belangrijk dat het beleggingsbeleid van pensioenfondsen verantwoord is en vindt daarbij de fondsen aan zijn zijde. Zoals ik ook aangaf in mijn antwoord op vraag 15 is er daarom in 2018 een IMVB-convenant gesloten met de pensioensector. Inmiddels hebben meer dan tachtig pensioenfondsen het convenant medeondertekend. Verder heeft, zoals aangegeven in antwoord op vragen 5 en 7, de Nederlandse financiële sector, waaronder ook ABP, in 2019 een commitment uitgesproken om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van het Akkoord van Parijs en het Klimaatakkoord. Eind 2022 en begin 2023 zal de voortgang van het klimaatcommitment worden beoordeeld op basis van de voortgangsrapportages van de Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment. Op basis van dit beoordelingsmoment zal de Minister van Financiën als gezegd, samen met de Minister voor Klimaat en Energie, besluiten of meer normerend optreden gepast en mogelijk is.
Verder heeft het kabinet op 16 oktober 2020 de IMVO-beleidsnota (Kamerstuk 26 485, nr. 337) gedeeld met de Tweede Kamer. In de nota geeft het kabinet aan in te zetten op een doordachte mix van maatregelen, met als kernelement een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting. In het coalitieakkoord heeft het kabinet aangegeven dat het IMVO-wetgeving in de EU bevordert en nationale IMVO-wetgeving invoert die rekening houdt met een gelijk speelveld met de omringende landen en implementatie van mogelijke EU-regelgeving. In een Kamerbrief van 27 mei 2022 (Kamerstuk 26 485, nr. 398) heeft het kabinet een stand van zaken inzake de ontwikkeling van nationale IMVO-wetgeving met uw Kamer gedeeld. In een Kamerbrief van 4 juli 2022 (Kamerstuk 26 485, nr. 400) is uw Kamer geïnformeerd over Europese IMVO-wetgeving.