Het bericht 'Asielzoekerscentra bomvol: 'We zitten tegen crisisnoodopvang aan'' en 'Afghanen de druppel' |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Peter Valstar (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Asielzoekerscentra bomvol: «We zitten tegen crisisnoodopvang aan»» van RTL Nieuws en «Afghanen de druppel» van de Telegraaf?1, 2
Ja.
Klopt het dat de reguliere opvang van 30.000 plekken op dit moment bezet is? Zo nee, hoe zit het wel?
Op 1 november jl. was de totale bezetting bij het COA, inclusief de Afghaanse evacués op Defensielocaties, ruim 34.000. Daarmee zijn alle reguliere opvangplekken bezet en wordt nu verschillende vormen van noodopvang ingezet.
Wat is de oorzaak van de hoge bezetting van opvangplekken in het COA? In hoeverre is de gebrekkige uitzetting hier debet aan? In hoeverre is de gebrekkige uitstroom hier debet aan? In hoeverre is een stijgende instroom hier debet aan?
De opvangcapaciteit van het COA staat om verschillende redenen onder grote druk. Allereerst zorgen recente geopolitieke ontwikkelingen voor een toenemende asielinstroom. Naast de situatie in Afghanistan bestaan er ook zorgen dat de situatie in Libanon, Belarus en Turkije tot een toenemende asielinstroom zullen leiden. Bovendien arriveren steeds meer nareizigers in het kader van gezinshereniging naar ons land. Zij konden eerder niet reizen vanwege de internationale reisbeperkingen in verband met COVID-19. Ten slotte levert de inzet van gemeenten om bijna 12.000 vergunninghouders die momenteel in de opvang verblijven te huisvesten helaas onvoldoende resultaat op. Daarvan verblijft ruim de helft langer dan de afgesproken termijn in de opvang.
Overigens is goed om te benoemen dat vreemdelingen recht op opvang behouden tot het einde van de wettelijke vertrektermijn van 28 dagen na de negatieve beslissing op de asielaanvraag, of na de uitspraak van de rechter in eerste aanleg als beroep is ingediend. Na het einde van die termijn gaat COA in beginsel over tot ontruiming (behoudens uitzonderlijke omstandigheden zoals een acute medische noodsituatie of vorst, of omdat mogelijk op korte termijn weer recht op opvang ontstaat op last van de rechter), of wordt vreemdelingenbewaring voorbereid als dat aan de orde is. Uitgeprocedeerde asielzoekers zijn dus beperkt debet aan de hoge bezetting van opvangplekken in het COA.
Hoe verhoudt de stijgende asielinstroom in Nederland zich tot andere EU-lidstaten? Hoe groot is het aantal geëvacueerde Afghanen op dit geheel, zowel in Nederland als in de EU?
Sinds het versoepelen van de Covid-19 maatregelen neemt de totale Europese instroom van asielaanvragen sinds mei van dit jaar weer toe en gaat deze instroom geleidelijk terug naar het oude niveau. De Nederlandse asielinstroom laat een vergelijkbare trend zien, al ligt de stijging van de instroom over de afgelopen weken hoger dan in vergelijking met veel andere Europese lidstaten. Belangrijke uitzondering in deze trend is Oostenrijk, dat gekenmerkt wordt door een beduidend hogere stijging over de afgelopen weken.
In de Nederland bevinden zich nu ruim 2.100 Afghaanse evacués. Het is niet bekend hoeveel Afghaanse evacués zich in alle EU-lidstaten bevinden.
Op welk moment voorzag u dat de opvangcapaciteit een knelpunt zou worden? Welke maatregelen heeft u sindsdien getroffen om de uitstroom van statushouders en afgewezen asielzoekers te bevorderen en instroom te beperken?
Het COA heeft de afgelopen jaren doorlopend geprobeerd om het aantal beschikbare opvangplekken aan te laten sluiten bij de capaciteitsprognose. Met dat doel zijn de leden van de Landelijke Regietafel Migratie en Integratie (LRT) in november 2019 al gevraagd om extra opvanglocaties en het verlengen van aflopende locaties. Dit laatste is goed gelukt, het eerste niet.
Met het toenemen van de asielinstroom, het grotere aantal nareizigers dat naar Nederland kwam en het achterblijven van de uitstroom van vergunninghouders naar gemeenten, nam de bezetting in de COA-opvang vanaf mei 2021 geleidelijk toe. In de zomer werd duidelijk dat op korte termijn extra capaciteit nodig was. Zeker in combinatie met de komst van de Afghaanse evacués. Hierop heb ik, samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, op 24 augustus jl. een brief gestuurd aan de commissarissen van de Koning, gedeputeerden, burgemeesters en wethouders om aandacht te vragen voor de nijpende situatie bij het COA en om op te roepen om extra opvangplekken te realiseren of om huisvesting van vergunninghouders in gemeenten te versnellen.
Hierop zijn de gesprekken met de medeoverheden de afgelopen maanden geïntensiveerd en hebben de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ikzelf provincies en gemeenten met klem gevraagd om op zeer korte termijn locaties aan te dragen voor (tijdelijke) asielopvang of (tijdelijke) huisvesting van vergunninghouders.
Wat betekent de stijgende asielinstroom voor de behandeling van de aanvragen door de IND? Worden hierdoor opnieuw achterstanden opgebouwd? Op welke manier worden de lessen die geleerd zijn door de taskforce, of de taskforce zelf, gebruikt om te voorkomen dat opnieuw achterstanden worden opgelopen?
De IND heeft in de afgelopen anderhalf jaar enorme inspanningen geleverd om de opgelopen asielachterstanden terug te dringen. De oude voorraad die per 1 april 2020 aan de Taskforce was toebedeeld is nagenoeg weggewerkt, behoudens een klein aantal zaken waarbij sprake is van langdurige beslisbelemmering. Het streven is er op gericht dat de IND eind 2021 in 90% van de aanvragen beslist binnen de wettelijke termijn. Door de hogere dan verwachte asielinstroom in combinatie met de crisis in Afghanistan blijft de druk binnen de IND onverminderd hoog. Voor het eerste kwartaal 2022 is het de verwachting dat de IND ca. 6.400 aanvragen moet beslissen en afronden om niet buiten de wettelijke termijn te lopen. Dit is een majeure opgave waarbij het noodzakelijk is dat aanvullende maatregelen genomen worden. De ervaring die is opgedaan en de lessen die geleerd zijn bij de Taskforce onder andere op het gebied van schriftelijk horen en telehoren zullen hier zeker in meegenomen worden. Daarnaast zal een deel van de capaciteit van de Taskforce in vaste dienst worden genomen bij de IND om kennis en kunde niet te verliezen en ook in 2022 het werkaanbod het hoofd te bieden. De risico’s met betrekking tot de gevolgen van nieuwe corona-maatregelen, krapte op de arbeidsmarkt en mogelijk hogere instroom worden nauwlettend in de gaten gehouden
Hoe kan het dat bij de voorjaarsnota is aangegeven dat op basis van de laatste asielraming een lagere asielinstroom werd verwacht? Op welke manier wordt deze asielraming vastgesteld en op welke manier is daarbij rekening gehouden met de te voorziene afbouw van reisbeperkingen in verband met corona?
In asielraming van begin 2021 werd rekening gehouden met een dalende asielinstroom in combinatie met een uitstroom conform de taakstelling huisvesting vergunninghouders. Het actuele beeld laat echter een hogere instroom en een lagere uitstroom zien, dan waarmee werd gerekend tijdens het opstellen van de begroting.
De asielraming wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid opgesteld met betrokken partners uit de migratieketen. Deze raming wordt twee maal per jaar bijgesteld in september en februari. Bij het opstellen van deze raming is ook rekening gehouden met de COVID-beperkende maatregelen en de afbouw daarvan. Aangezien hier geen ervaringscijfers van zijn, is dit echter zeer lastig om te ramen.
Klopt het dat als gevolg van deze lagere raming 198,6 miljoen euro is teruggestort naar Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS)? Zo ja, tot welke financiële knelpunten leidt dit nu de asielopvang uitpuilt? Zo nee, om welk bedrag gaat het wel?
Ja het klopt dat met de lagere raming er ook een lagere toerekening aan ODA bij BHOS is ter hoogte van € 198,6 mln. Dit heeft enerzijds te maken met de lager verwachte bezetting bij het COA als gevolg van een lagere instroom, met de verwachting dat de taakstelling huisvesting van vergunninghouders door gemeenten wordt behaald en anderzijds met het feit dat te veel asielzoekers langer dan een jaar verblijven in de opvang. Vooralsnog leidt dit niet tot financiële problematiek met betrekking tot de opvang.
Welk bedrag moet nu van BHOS gestort worden richting J&V om asielopvang goed te kunnen organiseren? Welk bedrag moet J&V eventueel zelf bijpassen en op welke manier gaat u dit dekken?
Met betrekking tot de toerekening aan ODA (beheerd door BHOS) zijn afspraken gemaakt door het kabinet passend binnen de regels van de OESO op dit terrein. Bij de komende begrotingsmomenten zal het kabinet op basis van de actuele raming bezien of de toerekening aan ODA moet worden verhoogd en of er daarnaast aanvullende (financiële) middelen noodzakelijk zijn.
Op welke wijze bent u bezig om de asielopvang te vergroten? In hoeverre gaat dit om tijdelijke (nood)opvang en in hoeverre gaat dit om asiellocaties die meerjarig worden geopend? Hoe verhoudt de wijze van opvang zich tot de meerjarige productie prognose?
Zoals reeds bij vraag 5 beantwoord zijn de gesprekken die ikzelf, samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, met provincies en gemeenten over geïntensiveerd. We hebben met klem gevraagd om op zeer korte termijn locaties aan te dragen voor (tijdelijke) asielopvang of (tijdelijke) huisvesting van vergunninghouders. Naar aanleiding van deze oproep heeft het COA sinds eind augustus jl. ruim 6.500 extra opvangplekken in gebruik genomen. Daarvan is 80% tijdelijk beschikbaar voor een periodes die uiteenlopen van vier weken tot zes maanden.
De meerjaren productie prognose geeft onder andere een verwachting aan van de in- en uitstroom van de COA-opvang. De wijze waarop deze opvang wordt georganiseerd of vorm krijgt, is geen onderdeel van deze prognose.
Welke middelen heeft en gebruikt u om gemeenten die bereid zijn mee te werken aan (nood)opvang te ondersteunen om de gevolgen voor de omgeving in zo goed mogelijke banen te leiden?
Gemeenten die bereid zijn opvang te realiseren, of dat nou reguliere of tijdelijke (nood)opvanglocaties zijn, ben ik zeer erkentelijk. Gemeenten gaan vrijwillig akkoord met het openen van een opvanglocatie binnen de gemeentegrens, maar staan er uiteraard niet alleen voor. Vanuit het Rijk ontvangen zij een financiële uitkering op basis van het Faciliteitenbesluit. Daarnaast, en misschien wel belangrijker nog, ondersteunt het COA zowel voorafgaand aan de realisatie van een locatie als tijdens vestiging van de locatie gemeenten bij de communicatie richting omwonenden.
In welke mate kunt u een prognose schetsen van de (verwachte) uitstroom van statushouders uit AZC’s in de komende maanden en in welke mate is zo’n prognose betrouwbaar voor het berekenen van de opvangcapaciteit op korte termijn?
Op dit moment is ongeveer een derde van de bewoners van de COA-opvang vergunninghouder. In totaal zijn dat bijna 12.000 vergunninghouders, waarvan meer dan de helft langer dan veertien weken wacht op huisvesting in een gemeente. Door de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Justitie en Veiligheid, het COA en het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) worden verschillende maatregelen genomen om de achterstand op het realiseren van de taakstelling uitplaatsing vergunninghouders in te lopen.
Daarnaast zijn door het COA en het RVB locaties in eigendom geïnventariseerd die met spoed gereed kunnen worden gemaakt voor tijdelijke bewoning door vergunninghouders. Het gaat concreet om de inzet van zogeheten tussenvoorzieningen, waarbij het Rijk verantwoordelijkheid zal nemen voor de grond en de bebouwing met tijdelijke units. Het realiseren van dergelijke tussenvoorzieningen duurt echter enige tijd. Het is daarom niet goed in te schatten hoeveel vergunninghouders de komende periode uitstromen uit de opvangcapaciteit.
Twee keer per jaar wordt op basis van de (verwachte) asielinstroom, het (verwachte) inwilligingspercentage van de asielaanvragen en het (verwachte) aantal personen dat in het kader van gezinshereniging naar Nederland komt een taakstelling vergunninghouders vastgesteld. Voor de tweede helft van 2021 is deze taakstelling 11.000 plaatsingen en voor de eerste helft van 2022 is de taakstelling 10.000 plaatsingen.
Op welke manier wordt nu ingezet op een hogere uitstroom van statushouders, bijvoorbeeld door het plaatsen van flexwoningen?
Afgesproken is dat asielzoekers die een verblijfsvergunning krijgen (zogeheten vergunninghouders), binnen 14 weken na vergunningverlening worden gehuisvest door gemeenten. Door een tekort aan geschikte en betaalbare woningen stagneert de doorstroom. Om gemeenten te faciliteren in hun huisvestingstaak heeft de rijksoverheid, samen met de provinciale tafels, verschillende initiatieven opgezet. Zo ondersteun ik gemeenten met het huisvesten van grote gezinnen vergunninghouders. Daarnaast is een hotel en accommodatieregeling gestart, om vergunninghouders voor wie er nog geen huisvesting is georganiseerd, tijdelijk onderdak te bieden in de gemeente. Daar kunnen zij ook starten met integratie en participatie. Verder heeft het Ministerie van BZK 50 miljoen euro beschikbaar gesteld voor gemeenten om meer passende huisvesting voor aandachtsgroepen te realiseren. Daarvan is 18 miljoen euro gereserveerd voor de huisvesting van statushouders in tussenvoorzieningen of andere vormen van (tijdelijke) huisvesting waarmee extra wooneenheden aan de bestaande voorraad worden toegevoegd.
Met deze instrumenten moet de doorstroom van vergunninghouders teruggebracht worden naar de streeftermijn van 14 weken.
Wat is de stand van zaken van de drie landelijk pilots voor Rotterdam, Haarlemmermeer en Castricum voor het huisvesten van statushouders in flexwoningen?
Over de stand van zaken bij de pilot in Castricum heb ik recent Kamervragen van de VVD beantwoord (kenmerk 2021Z15037). Wat betreft de pilot in Haarlemmermeer waren ten tijde van de tussenevaluatie (december 2020) twee locaties geselecteerd. De gemeente was op dat moment in gesprek met corporaties en vastgoedorganisaties over de exploitatie. Op dit moment wordt de eindevaluatie van de serie pilots opgemaakt, waaruit zal blijken wat de belangrijkste knelpunten waren bij het realiseren van de flexwoningen.
In de regio Rotterdam–Rijnmond heeft de Veiligheidsregio het initiatief genomen om de regiogemeenten per aanbiedingsbrief van 28 oktober jl. uit te nodigen om gebruik te maken van de pilotregeling «tussenvoorzieningen voor statushouders». Dit initiatief bevindt zich hiermee in de opstartfase.
Wat is de stand van zaken van de tien landelijke pilots voor gemeenten die dit jaar zouden starten voor het huisvesten van statushouders in flexwoningen?
De nieuwe pilots waar u in uw vraag naar verwijst, werkt de Minister van BZK op dit moment uit in samenwerking met gemeenten en provincies in de vorm van tussenvoorzieningen. Het kabinet heeft 15 miljoen EUR beschikbaar gesteld om de meest kansrijke en snel te realiseren projecten financieel te ondersteunen.
Wat is de stand van zaken om Rijksvastgoedgronden te gebruiken voor het huisvesten van statushouders in flexwoningen?
Vanuit het Rijksvastgoedbedrijf wordt intensief meegezocht naar locaties voor opvang van asielzoekers en (tijdelijke) huisvesting van statushouders, onder andere in de vorm van flexwoningen. Aan de Provinciale Regietafels heeft het Rijksvastgoedbedrijf aangegeven welke mogelijkheden zij zien voor het gebruik van hun percelen dan wel Rijksvastgoed ten behoeve van asielopvang of huisvesting van statushouders (in de vorm van tussenvoorzieningen) in de betreffende provincie. Ik waardeer de inzet van het RVB om deze mogelijkheden verder vorm te geven en daarnaast ook gemeenten te ondersteunen bij het realiseren van eigen locaties.
Bevinden zich op dit moment uitgeprocedeerde asielzoekers in AZC’s? Zo ja, om hoeveel personen gaat het? Bevinden zij zich in een terugkeertraject? En begint terugkeer ook te vlotten nu de reisbeperkingen als gevolg van corona beperkter zijn? Zo nee, welke beperkingen worden nog ervaren?
Vreemdelingen die een asielaanvraag indienen, hebben volgens Europese en nationale wet- en regelgeving recht op opvang. Dat recht houden zij in beginsel tot het einde van de wettelijke vertrektermijn van 28 dagen na de negatieve beslissing op de asielaanvraag, of na de uitspraak van de rechter in eerste aanleg als beroep is ingediend. Ook is er een groep veilige landers die een 0-dagen vertrektermijn krijgen en dus geen recht hebben op opvang na een negatieve beslissing op de asielaanvraag. Na het einde van vertrektermijn gaat COA in beginsel over tot ontruiming (behoudens uitzonderlijke omstandigheden zoals een acute medische noodsituatie, vorst, omdat mogelijk op korte termijn weer recht op opvang ontstaat op last van de rechter of het vertrek binnen zeer afzienbare tijd gerealiseerd kan worden), of wordt vreemdelingenbewaring voorbereid als dat aan de orde is. Op 1 oktober 2021 zaten 240 personen in de COA-opvang die, hoewel dat juridisch mogelijk is, op dat moment nog niet ontruimd of in bewaring waren gesteld.
Daarnaast biedt het COA onderdak aan op zogeheten terugkeerlocaties. Concreet gaat het om de vrijheidsbeperkende locatie (VBL) in Ter Apel en een vijftal gezinslocaties (GLO) verspreid over het land. In de VBL biedt het COA onderdak aan verwijderbare personen die medewerking verlenen aan vertrek, maar niet binnen de vertrektermijn van 28 dagen Nederland kunnen verlaten of waarvan de DT&V het vertrek binnen in beginsel 12 weken kan realiseren. Op 1 november 2021 zaten ca. 110 personen in de VBL. In de GLO’s verblijven gezinnen met minderjarige kinderen zonder rechtmatig verblijf waar, omwille van humanitaire redenen, onderdak wordt geboden. Op 1 november 2021 zaten ca. 850 personen in de GLO’s.
Voor de terugkeer van vreemdelingen, zowel naar derde landen als bij een Dublinoverdracht naar een andere lidstaat, gelden – evenals voor andere reizigers – in vrijwel alle gevallen vereisten op het gebied van test en/ of vaccinatie ten aanzien van COVID-19. Medewerking aan een COVID-test kan niet worden afgedwongen. In de praktijk gebeurt het veelvuldig dat vreemdelingen niet willen meewerken aan een COVID-test. Voor meer informatie over dit onderwerp verwijs ik naar de brief die ik op 8 november jl. aan uw Kamer heb gestuurd.3
Tot slot, kunt u aangeven hoe het staat met uitvoering van de motie Becker (35 570 VI, nr. 30) die verzocht om met gelijkgezinde omringende landen te werken aan een sterker Schengen en tevens in kaart te brengen wat nodig en wenselijk is om als Nederland in crisistijd grip te houden op de eigen grens?
Het kabinet werkt met gelijkgezinde landen aan een sterker Schengen, om het Schengengebied toekomst- en crisisbestendiger te maken. De inzet van alle gesprekspartners is er op gericht om Schengen in de huidige vorm te versterken om de bestaande ruimte van vrij verkeer te behouden. Daarvoor moet worden gekeken naar gebleken tekortkomingen van Schengen die ertoe leiden dat verschillende lidstaten het al geruime tijd noodzakelijk achten interne grenscontroles toe te passen. Het kabinet constateert tekortkomingen in de vorm van secundaire migratiestromen en niet goed functionerende asielprocedures en onvoldoende inzet van alternatieven voor interne grenscontroles. Prioriteiten voor het kabinet zijn daarom het versterken van de buitengrenzen, het verbeteren van analyse en risico-gestuurde monitoring aan de binnengrenzen, het versterken van de governance van het Schengengebied en het versterken van waarborgen in tijden van crisis. Ten aanzien van dit laatste punt wordt ook gekeken naar het verankeren van handelingsperspectief in de Schengengrenscode wanneer sprake is van grootschalige secundaire migratiestromen binnen het Schengengebied. Dit is nader toegelicht in het BNC-fiche dat uw Kamer heeft ontvangen naar aanleiding van de publicatie van de Schengenstrategie.4
De hiervoor genoemde standpunten worden ook richting de Commissie gezamenlijk met gelijkgezinde lidstaten uitgedragen, in aanloop naar de publicatie van het voorstel tot wijziging van de Schengengrenscode, dat de komende maanden verwacht wordt.
Zou u bovenstaande vragen één voor één kunnen beantwoorden?
Ja.
De zaak van een uit de Oekraïne afkomstig gezin dat geen paspoort kan krijgen |
|
Don Ceder (CU) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is het beleid ten aanzien van vreemdelingen wier asielverzoek is afgewezen, maar die van hun land van herkomst geen paspoort of ander reisdocument kunnen krijgen, en daardoor in feite staatloos zijn geworden, zoals in het geval van een Oekraïens gezin, afkomstig uit De Krim, in Friesland?1
Zoals u weet kan ik niet op individuele zaken ingaan. In het algemeen kan ik u mededelen dat voor personen die na de afwijzing van hun asielaanvraag niet naar het land van herkomst kunnen terugkeren er de mogelijkheid is om een zogeheten buitenschuldvergunning te verkrijgen. Deze vergunning wordt, ambtshalve of na een aanvraag daartoe, door de IND verleend indien er voldaan is aan de voorwaarden zoals die staan omschreven in B8/4 van de Vreemdelingencirculaire. Voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) gelden er andere voorwaarden en deze staan omschreven in B8/6 van de Vreemdelingencirculaire.
Bij het vaststellen of er is voldaan aan de voorwaarden voor een buitenschuldvergunning dient er geen redelijke twijfel over de identiteit en de nationaliteit van de vreemdeling te zijn, dient er geen lopende procedure te zijn in het kader van de aanvraag van een verblijfsvergunning en behoort de vreemdeling niet te voldoen aan de voorwaarden voor een andere verblijfsvergunning. Daarnaast dient een verzoek om bemiddeling, dat is ingediend bij de DT&V om de terugkeer te kunnen realiseren of om een (vervangend) reisdocument te verkrijgen, niet het resultaat van vertrek te hebben opgeleverd. Ook dient de vreemdeling naar het oordeel van de DT&V in houding en gedrag te hebben laten zien dat hij wil terugkeren naar het land alwaar toegang toe wordt verleend. Dit kan onder meer blijken uit het feit dat de vreemdeling zich heeft gehouden aan de afspraken die met de DT&V zijn gemaakt gedurende het voorgenoemde bemiddelingstraject.
De DT&V levert in het kader van de vaststelling van de buitenschuldprocedure een zwaarwegend advies aan de IND op basis waarvan wordt bepaald of er sprake is van een buitenschuldsituatie waarbij is voldaan aan de vereisten uit de Vreemdelingencirculaire. Deze afweging wordt op individuele basis gemaakt en er kan daarom niet zonder meer gesteld worden dat het enkele feit dat een vreemdeling geen paspoort of andersoortig reisdocument kan verkrijgen per definitie zou moeten leiden tot een verblijfsvergunning. Noch heeft dit feit tot gevolg dat de vreemdeling staatloos wordt.
Wat wordt verwacht van uitgeprocedeerde vreemdelingen wier paspoortaanvraag door het land van herkomst aantoonbaar geweigerd is en van wie de autoriteiten verklaren dat zij niet in de registers voorkomen? Wat zijn de consequenties wanneer zij een reisdocument aangevraagd hebben en zij dit toch niet krijgen van het (in sommige gevallen: vermoede) land van herkomst?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat in gevallen, zoals in vraag 2 beschreven, verblijf uiteindelijk toegestaan zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Na hoeveel tijd gaat het belang van in Nederland opgroeiende kinderen volgens u zwaarder wegen dan het belang van de Staat? Zou het na vijf jaar niet aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zijn om aan te tonen dat er geen schade ontstaat voor een kind bij terugkeer naar het land van de ouders, aangezien uit een rapport van de Rijksuniversiteit Groningen uit 2006 blijkt dat vijf jaar een omslagpunt is?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld ben ik op de hoogte van onderzoek dat concludeert dat het gedwongen vertrek van kinderen die langer dan vijf jaar in Nederland hebben verbleven schadelijk is voor hun ontwikkeling. Hierbij is ook opgemerkt dat de ernst van de schade die kinderen wordt toegebracht onder andere afhangt van de omstandigheden waarin het kind verkeert, de omstandigheden van de ouders en hun opvoedingsmogelijkheden, het aantal cultuurwisselingen dat het kind heeft meegemaakt en het perspectief op ontwikkeling voor het kind in het land van herkomst.2 Ook heb ik aangegeven dat het ontstaan van een ontwikkelingsdreiging bij een kind niet één op één aan gedwongen vertrek na een bepaalde verblijfsduur in Nederland is verbonden. Of er sprake is van een ontwikkelingsdreiging zal, naast de duur van de onzekerheid over het perspectief, mede afhangen van de kwetsbaarheden van de kinderen en de ouders in kwestie.3
Dit in ogenschouw nemende, samen met het feit dat in het kader van toetsing op artikel 8 EVRM een belangenafweging plaatsvindt, maakt dat er geen vaste periode is waarna het belang van in Nederland opgroeiende kinderen zwaarder weegt dan het belang van de staat. In de belangenafweging worden alle aangevoerde individuele omstandigheden meegenomen. Per individuele casus kan de belangenafweging dan ook anders uitvallen. In de belangenafweging wordt de duur van het verblijf meegenomen, maar bijvoorbeeld ook of een deel van het verblijf legaal was, in welke andere omstandigheden het individu zich bevindt en de opvoedingsmogelijkheden van de ouders.
Is het afgeven van een verblijfsvergunning volgens u in principe strijdig met het belang van de Staat? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, in welke gevallen kan het belang van de Staat ook gediend zijn met het verstrekken van een verblijfsvergunning aan een vreemdeling? Wat zijn volgens u de concrete belangen van de Staat in een dergelijke zaak, afgezien van het algemene restrictieve toelatingsbeleid?
Nee, het afgeven van een verblijfsvergunning is niet in principe strijdig met het belang van de staat. Indien een aanvraag voldoet aan de geldende voorwaarden kan dat in het belang van de staat zijn als er sprake is van een wezenlijk Nederlands belang. Het kan ook zijn dat het niet zozeer in het belang is van de staat om een verblijfsvergunning af te geven, maar dat het belang van de staat niet in de weg staat om een verblijfsvergunning te verlenen indien bijvoorbeeld sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard. Andere belangen van de staat zijn openbare orde en nationale veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of van de goede zeden, de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen en het economisch welzijn van het land.
Op welke manier weegt u in de belangenafweging de aanwezigheid van een groot sociaal netwerk mee, blijkend uit vele steunbetuigingen zoals in het geval van het genoemde Oekraïense gezin?2 Kan de wens van de sociale omgeving van een vreemdeling in bepaalde gevallen de doorslag geven? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Artikel 8 EVRM behelst het recht op respect voor privéleven, familie- en gezinsleven, woning en correspondentie. Bij de beoordeling of het weigeren van verblijf een schending van artikel 8 EVRM oplevert, worden alle aangevoerde belangen meegewogen. Maar ook wordt bijvoorbeeld meegewogen of het privéleven (deels) is opgebouwd zonder geldig verblijfsrecht. Bij de toets op artikel 8 EVRM worden alle aangevoerde individuele omstandigheden meegewogen, dus ook de omstandigheden waarop u wijst.
Op welke manier weegt u de positieve bijdrage aan de Nederlandse samenleving die een vreemdeling kan leveren, zoals mede verwoord in werkinstructie 2020/16 van de IND, mee in uw beslissing over een verzoek?
Zie antwoord vraag 6.
De brief van 24 augustus 2021 (Kamerstuk 27062, nr. 124) inzake alleenstaande minderjarige asielzoekers |
|
Don Ceder (CU) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat u op basis van een bepaalde casus en de uitspraak van de rechtbank in die zaak beleid hebt gemaakt voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen in andere gevallen? Als u dit geen beleid wenst te noemen, wat is dan het verschil tussen beleid en een werkwijze?
In het beleid zijn algemene regels neergelegd ter nadere invulling van de interpretatieruimte van wettelijke bepalingen en de bijbehorende beslisruimte waarbinnen beslissingen op verblijfsaanvragen moeten worden getoetst. De beslispraktijk van de IND heeft echter te maken met een veelheid aan uiteenlopende, complexe vraagstukken, met vaak bijzondere individuele omstandigheden. Een dergelijk vraagstuk deed zich voor bij een individuele zaak waarin de IND in 2019 een dusdanige afwijking van de gebruikelijke gang van zaken constateerde, dat van de IND in redelijkheid niet gevraagd kon worden het gewenste nareisverzoek te honoreren. Vervolgens is de IND, met het oog op rechtsgelijkheid, in enkele vergelijkbare gevallen tot eenzelfde oordeel gekomen, waarmee tot een meer generiek gehanteerde werkwijze werd gekomen. De werkwijze in deze casuïstiek betrof een uitwerking van het begrip «alleenstaande» binnen het nareiskader, zoals dat volgt uit de Gezinsherenigingsrichtlijn. De werkwijze heeft niet de vorm van een beleidsregel aangenomen.
Wat is het verschil tussen beleid en beleidsinformatie?
Het (vreemdelingen)beleid is openbaar en voor iedereen kenbaar. Het betreft algemene regels omtrent de invulling van nationale en internationale wet- en regelgeving. Het nationale vreemdelingenbeleid is opgenomen in de Vreemdelingenwet, het Vreemdelingenbesluit, het Voorschrift Vreemdelingen en de Vreemdelingencirculaire. Het hele (nationale én internationale) beleidsterrein is echter breed en complex en de uitvoering hiervan ook. Medewerkers van de IND die moeten beslissen op verblijfsaanvragen kunnen voor diverse uiteenlopende vraagstukken komen te staan bij het behandelen van een aanvraag. Om deze medewerkers te helpen om beleidsregels en jurisprudentie correct en eenduidig toe te passen en vaste werkprocessen te volgen worden verschillende vormen van informatiemiddelen gebruikt. De IND gebruikt hiervoor werkinstructies die vaak een breder onderwerp toelichten voor medewerkers van de IND en ondersteunend zijn om het beleid op een correcte en eenduidige wijze uit te voeren. Ook gebruikt de IND informatieberichten die vaak meer zien op actuele gebeurtenissen (zoals hoe om te gaan met bepaalde jurisprudentie of een gebeurtenis die recent is voorgevallen) en meer tijdelijk van aard zijn. Deze informatiemiddelen helpen medewerkers van de IND om tijdig en op uniforme wijze in te spelen op actuele ontwikkelingen. De informatieberichten van de IND zijn in principe tijdelijk van aard, omdat het uitgangspunt is dat de informatie (voor zover relevant) opgenomen wordt in de Vreemdelingencirculaire, openbare werkinstructie of procesbeschrijving. Of de informatieberichten komen te vervallen als deze niet meer relevant zijn. Informatieberichten ten aanzien van landgebonden asielbeleid zijn in principe maximaal twee jaar geldig. De IND onderzoekt momenteel of het mogelijk is alle toekomstige informatieberichten standaard openbaar te maken.
Voor welke andere «werksoorten» zijn er nog meer «handvatten» gemaakt? Kunt u een volledig overzicht toesturen van de handvatten die momenteel gebruikt worden? Zo nee, waarom niet?
Nareis is de enige werksoort waarin een document bestaat genaamd «handvatten» dat medewerkers helpt om hun werk op goede wijze uit te voeren. Dit document betreft een bundeling van en aanvulling op bestaande instructies, bedoeld om de uniformiteit van de uitvoering van het beleid te bevorderen en waarborgen. Op 23 november 2017 is uw Kamer door mijn ambtsvoorganger geïnformeerd over het doel om de beslispraktijk van het nareiskader te actualiseren en verder te verbeteren, met het oog op een zorgvuldige en uniforme toepassing van het beoordelingskader in de beslispraktijk1. Om aan dit doel bij te dragen is het betreffende document opgesteld. De IND zal de inhoud van dit document omzetten naar een openbare werkinstructie.
Kunt u de nota «Alleenstaande minderjarige nareis» uit maart van dit jaar met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze nota heb ik met de Kamer gedeeld op 25 oktober 2021.
Kunt u de inventarisatie waartoe u opdracht heeft gegeven en die u 23 augustus jl. ontvangen heeft, met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
De door u gevraagde inventarisatie betreft persoonsgebonden, individuele casuïstiek. Deze inventarisatie kan ik daarom niet met de Kamer delen. Het bijbehorende ambtelijk advies dat mij per nota is toegekomen op 23 augustus jl. heb ik met de Kamer gedeeld op 25 oktober 2021.
Kunt u het informatiebericht waar u naar verwijst met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Het informatiebericht (IB 2021/41) is bijgevoegd2. Het bericht is inmiddels niet meer geldig. Het nu geldende beleid is opgenomen in de Vreemdelingencirculaire3.
Kunt u ook de volgende stukken met de Kamer delen: Zo nee, waarom niet?
De gevraagde documenten heb ik bijgevoegd4. Informatiebericht 2021/98 is inmiddels niet meer geldig. Zoals bij het antwoord op vraag 2 aangegeven onderzoekt de IND of het mogelijk is alle toekomstige informatieberichten standaard openbaar te maken.
Het eerste document waar u naar vraagt betreft een werkinstructie. De geldige werkinstructies van de IND zijn in principe openbaar en vindbaar op de website van de IND.5
Het rapport van de Europese Rekenkamer over het falen van het EU-migratiebeleid en de gelekte Raadsnotitie voor vrijwillige terugkeer. |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het «Speciaal verslag 17/2021: Samenwerking van de EU met derde landen op het gebied van overname: relevante acties hebben beperkte resultaten opgeleverd» van de Europese Rekenkamer gepubliceerd op 13 september jl.?
Ja.
Kunt u reageren op de conclusies van dit verslag, specifiek op de conclusie dat EU-landen alsnog proberen te veel zelf te doen, waardoor het landen van herkomst lukt om de Europese lidstaten tegen elkaar uit te spelen met als gevolg dat migranten alsnog niet teruggenomen worden door de landen van herkomst?
Allereerst wijs ik u op de appreciatie die ik uw Kamer heb doen toekomen. Ik deel de bevinding van de Europese Rekenkamer dat een effectief, werkend terugkeerbeleid noodzakelijk is voor een effectief EU asiel- en migratiebeleid. Daar zet dit kabinet zich al langer voor in, ook mede naar aanleiding van verschillende moties van uw Kamer. Wel is het natuurlijk zo dat terugkeer een weerbarstig proces is, en afhankelijk van vele factoren.
De bevindingen van de Europese Rekenkamer passen (helaas) in een rij van onderzoeken die de afgelopen jaren tot vergelijkbare conclusies zijn gekomen. Dat lees ik ook terug in de reactie van de Commissie. De Commissie wees hier ook nadrukkelijk op bij de publicatie van de voorstellen in september vorig jaar toen het wees op het beperkte terugkeerresultaat.
De Commissie benadrukte daarom ook in de overkoepelende mededeling van 23 september 2020 het belang om de uitvoering van het terugkeerbeleid te versterken, onder meer door de benoeming van een EU-brede terugkeercoördinator. Ook benoemde de Commissie het mandaat van Frontex op terugkeer dat snel moet worden uitgevoerd. Ook procedures in de lidstaten moeten worden verbeterd. Bovendien wees de Commissie op het belang van samenwerking met herkomstlanden, en de noodzakelijke versteviging daarvan. Het betreffen allemaal maatregelen van de EU om een gemeenschappelijk EU-systeem voor terugkeer op te zetten in het kader van het nieuwe pact inzake migratie en asiel.
Lidstaten en de Commissie werken serieus aan de uitwerking van deze inzet. Nederland en andere lidstaten hebben begin van de zomer de Commissie gevraagd met actieplannen te komen voor prioritaire landen, met het doel de migratiesamenwerking te intensiveren. Terugkeer is daar uiteraard onderdeel van.
Gezien het rapport van de Europese Rekenkamer concludeert zij dat Europa slechts slaagt in de terugkeer van 29% van de afgewezen migranten binnen Europa en 19% van de migranten buiten Europa, omdat de landen van terugkeer hun migranten niet accepteren ten gevolge van het gebrek aan eenduidig Europees beleid, kunt u aangeven wat de Nederlandse inzet zal zijn in de Europese Raad om dit in de toekomst te verbeteren?
Van belang is op te merken dat terugkeer primair door de lidstaten zelf wordt gerealiseerd. Hoe in samenwerking met de landen van herkomst terugkeer wordt uitgevoerd is vaak een zaak van de lidstaten, hoewel het kabinet wel van mening is dat een gezamenlijke Europese aanpak richting derde landen succesvoller kan zijn. Daarnaast liggen oplossingsrichtingen in toenemende mate op Europees niveau, en in steeds mindere mate nationaal. Europees zal worden ingezet op verbetering van de regelgeving voor het in bewaring stellen van vreemdelingen. Daarnaast moeten de toelatingsprocedures handvatten bieden om oneigenlijk gebruik van de procedures tegengaan. Nederland is ook groot voorstander van gezamenlijke Europese inzet richting landen van herkomst, onder meer bij het toepassen van visamaatregelen.
Wat is uw evaluatie met betrekking tot de kwaliteit en efficiëntie van akkoorden op EU-niveau? Bent u van mening dat de Europese Commissie en de European External Action Service (EEAS) het engagement met derde landen moet vergroten, met betrekking tot de onderhandelingen over terugkeer?
Vergroting van het engagement met derde landen is een prioriteit van de Europese Commissie en EDEO. Het kabinet is voorstander van een brede aanpak. Dat betekent dat Europese agentschappen en lidstaten moeten werken aan het verbeteren van de terugkeersamenwerking, in de samenwerkingsverbanden die het meeste effect sorteren.
Bent u van mening dat, wanneer het gaat om samenwerking met betrekking tot heropname van vluchtelingen door derde landen, de Europese Commissie en de Europese lidstaten de lessen uit vorige EU-heropname akkoorden genoeg in overweging nemen? Kunt u hierop reflecteren, specifiek op hun aandringen clausules die betrekking hebben op het opnemen van onderdanen van derde landen, ondanks de onwil van deze landen om dit te aanvaarden?
Nederland ondersteunt de onderhandelingsinzet van de Commissie. Enerzijds betekent dat het bewerkstelligen van flexibiliteit bij het terugnemen van onderdanen van andere landen, die al dan niet via dat land naar de EU zijn gereisd, en op die manier kunnen terugkeren. Van belang is dat terugkeerafspraken veel mogelijkheden bieden, en met dat doel zet de Commissie in op breed geformuleerde afspraken. Dit geldt in het bijzonder voor derde landen die grenzen aan de EU. Anderzijds zou het loslaten van deze eis in de (lopende) onderhandelingen van de Commissie kunnen leiden tot snellere afsluiting van terug- en overnameovereenkomsten, maar dit zal per geval moeten worden bezien en op basis van een strategische afweging.
Deelt u de mening dat EU-onderhandelingen met derde landen met betrekking tot terugkeer een meerwaarde heeft over bilaterale coöperatie tussen lidstaten en landen van terugkeer?
In algemene zin zet Nederland zich in voor zowel het Europese als bilaterale spoor, waarbij natuurlijk een gezamenlijke EU-aanpak de voorkeur geniet. Bilateraal trekt Nederland met name in Benelux-verband op in onderhandelingen met derde landen, maar ook andere samenwerkingsverbanden kunnen opportuun zijn. Gezamenlijk legt de EU namelijk meer gewicht in de schaal dan één of enkele lidstaten. Verder kan een integrale en gemeenschappelijke inzet van de EU de bilaterale inzet juist versterken.
Bent u bereid zich in te zetten voor een Europees-breed beleid, waarbij het onderhandelingsmandaat ligt bij één persoon of instantie, zodat er namens alle 27 EU-lidstaten effectief onderhandeld kan worden en verschillen niet langer tegen elkaar uitgespeelt kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier zult u dit doen?
Zoals onder de vorige vragen beantwoord, kan samenwerking met andere partners in de EU, en idealiter alle EU partners een groot voordeel hebben. Op dit moment zijn al bestaande mechanismen van kracht dat daar waar de EU onderhandelt over een overeenkomst met betrekking tot de terugkeer, de lidstaten niet langer bilaterale terugkeerovereenkomsten met dat land sluiten.
Gezien het feit dat het rapport van de Europese Rekenkamer concludeert dat de EU maar weinig structurele veranderingen heeft gemaakt om positieve drijfveren voor derde landen te creëren om ervoor te zorgen dat zij voldoen aan hun verplichtingen voor heropname, bent u van mening dat meer samenwerking nodig is met betrekking tot legale migratie bijvoorbeeld via samenwerking voor werk en onderwijs, visa-uitgiftebeleid en handelsbeleid?
De inzet van het kabinet is erop gericht om terugkeersamenwerking op alle mogelijke manieren te versterken. Daarbij worden alle wegen verkend en ingezet. Voor een overzicht van de gezette stappen gedurende de zittingsduur van het kabinet, verwijs ik u ook naar de brief in reactie op de Motie Becker.1
In hoeverre volgt u de Nederlandse duurzame re-integratie van migranten op? Wordt data hierover systematisch en naar behoren opgehaald? Werkt Nederland samen met de EU in de vorm van data-uitwisseling?
Zoals ook in de Kabinetsreactie aangegeven, ben ik met de Europese Rekenkamer van mening dat een betere gegevensverzameling leidt tot meer inzicht, waardoor empirische beleidsbeslissingen inzake samenwerking op het gebied van terugkeer dan wel overname gefaciliteerd kunnen worden. Hierdoor kan ook de algehele impact van EU-acties wat betreft het verbeteren van de samenwerking met derde landen op het gebied van overname beoordeeld worden, waardoor er geleerde lessen getrokken kunnen worden.
Bent u bekend met het bericht «Netherlands against more rights for rejected asylum-seekers» uit EU-Observer van 20-09-2021?
Ja.
Kunt u reageren op de berichtgeving in dit artikel, met name op de Nederlandse inzet met betrekking tot de EU-strategie voor vrijwillige terugkeer en re-integratie? Hoe verhoudt zich deze positie in de Raad tot uw eerdere antwoord op 30-08-2021, waarin u aangaf voorstander te zijn van nadere Europese afstemming? Hoe verhoudt zich deze positie tot de Nederlandse positie in het BNC-fiche waarin u aangeeft positief te zijn over de ambities van de Europese Commissie op het gebied van vrijwillige terugkeer en herintegratie, alsook de voorstellen voor meer EU-samenwerking en coördinatie?
In het genoemde artikel wordt slechts een kleine passage uit het BNC-fiche aangehaald. In het BNC-fiche heeft het Kabinet een appreciatie gegeven op de op 27 april 2021 door de Europese Commissie gepubliceerde nieuwe EU-strategie voor vrijwillige terugkeer en herintegratie. Het is een goede zaak dat landen in EU-verband samenwerken aan terugkeer. Het kabinet is positief over de ambities die in de strategie zijn neergelegd. Het kabinet ziet veel positieve elementen in de EU-strategie, zoals meer praktische samenwerking en coördinatie, het vrijmaken van financiële middelen en versterkte inzet op samenwerking met derde landen.
Het kabinet is ook kritisch op enkele elementen. Belangrijkste punt van zorg is het creëren van een nieuw juridisch kader. Momenteel zijn er geen juridische beperkingen voor mensen die geen recht meer hebben op verblijf in Nederland om vrijwillig terug te keren naar hun land van herkomst. Het kabinet wil ervoor waken dat een nieuw juridisch kader juist operationele of juridische belemmeringen creëert en voorwaarden stelt aan de terugkeer. Deze nuance, die ook was overgebracht namens Nederland in een reactie op het voorstel, is duidelijk niet naar voren gekomen in het betreffende artikel. Uitgangspunt voor het kabinet blijft dat de migrant zonder rechtmatig verblijf in Nederland óf de EU eerst zelf een verplichting heeft om terug te keren en zich daarvoor dient in te spannen.
Kunt u aangeven op welk moment deze Nederlandse inzet gedeeld is met de Kamer? Als deze niet gedeeld is met de Kamer, waarom niet?
De Nederlandse inzet is openbaar en staat beschreven in het door u aangehaalde BNC-fiche dat op 4 juni 2021 is gepubliceerd en met uw kamer gedeeld.
Welke andere oplossingen ziet u voor het gebrek aan succesvolle (vrijwillige) terugkeer van migranten?
Zoals al eerder verwoord is terugkeer een weerbarstig proces, waarbij naast intensief casemanagement ingezet moet worden op toezichtsmaatregelen in het binnenlands toezicht, tezamen met terugkeerondersteuning om terugkeer te versterken. Bij het benaderen van het vraagstuk van de terugkeersamenwerking met derde landen, moet worden bezien dat de relaties met derde landen vaak complex zijn en vele belangen kennen waar terugkeer er één van is. Het kabinet staat een brede en integrale aanpak voor om de terugkeersamenwerking te verbeteren.
Welke acties onderneemt u de (vrijwillige) terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers te verbeteren?
Uitgangspunt van het Kabinet is dat wanneer iemand geen recht (meer) heeft op verblijf in Nederland, hij/zij Nederland zelfstandig/vrijwillig verlaat. Om eventuele praktische belemmeringen weg te nemen kan betrokkene ondersteund worden door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). Het gaat om ondersteuning bij onder andere het verkrijgen van vervangende reisdocumenten en vliegtickets naar het land van herkomst. Daarnaast kunnen betrokkenen ondersteuning krijgen bij de herintegratie in het land van herkomst. Deze ondersteuning wordt geboden door de DT&V, IOM maar ook door verschillende non-gouvernementele organisaties.
Kunt u op bovenstaande vragen individueel antwoord geven voor het aankomende commissiedebat Formele JBZ-Raad van 7 en 8 oktober 2021 (vreemdelingen- en asielonderwerpen) op 6 oktober?
Ja.
Vluchtelingen die vastzitten aan de grens tussen Polen en Wit-Rusland |
|
Jasper van Dijk |
|
de Th. Bruijn , Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er vier doden zijn gevallen aan de grens tussen Polen en Wit-Rusland, zoals te zien in de uitzending van Nieuwsuur op 20 september jl?1
Het kabinet volgt de ontwikkelingen rondom irreguliere migratie aan grens tussen de EU en Belarus nauwgezet. Het kabinet is bezorgd over de situatie aan grens tussen Belarus en de EU en betreurt het ten zeerste dat er dodelijke slachtoffers zijn gevallen.
Het kabinet heeft begrip voor de complexe situatie waar Polen, Litouwen en Letland zich in bevinden, nu er geruime tijd sprake is van een sterke toestroom van irreguliere migranten die, actief gefaciliteerd door Belarussische autoriteiten, de EU proberen in te reizen. Vanzelfsprekend dienen deze lidstaten Europees en internationaal recht te allen tijde te respecteren. Overigens hebben zij opgemerkt dat op grond van het VN Vluchtelingenverdrag ook Belarus verplichtingen kent.
Is het waar dat «honderden migranten» in de bossen van het grensgebied zwerven? Deelt u de mening dat aan deze mensonterende toestanden snel een eind moet komen?
De berichten over migranten die zich in het gebied rondom de grens tussen Belarus en Polen bevinden zijn zorgelijk.
Zoals uw Kamer bekend beschikt het kabinet niet over eigenstandige informatie over wat er aan de buitengrenzen precies gebeurt. De noodtoestand in het grensgebied bemoeilijkt de situatie, te meer omdat het voor bijvoorbeeld VN-organisaties lastig is toegang te krijgen. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Het is daarom op dit moment niet op basis van betrouwbare cijfers vast te stellen hoeveel migranten er precies in het betreffende grensgebied aanwezig zijn. De Poolse autoriteiten melden dat dagelijks enkele honderden pogingen worden ondernomen om Pools grondgebied te betreden. Het is niet bekend hoeveel personen deze pogingen ondernemen.
Klopt het dat vanwege de noodtoestand niemand kan controleren wat er bij de grens gebeurt? Wat wordt ondernomen om mensen te beschermen tegen de kou, verwaarlozing en een tekort aan levensmiddelen?
Polen heeft begin september de noodtoestand afgekondigd in de grensregio en deze maatregel op 29 september met 60 dagen verlengd. Onderdeel van deze maatregel is dat personenverkeer in het grensgebied is beperkt. Hierdoor kunnen ook waarnemers, journalisten en humanitaire organisaties het gebied aan de Poolse zijde van de grens niet in. Ook aan de Belarussische kant van de grens is geen sprake van vrije toegang voor waarnemers, journalisten of humanitaire organisaties. Hierdoor is er een gebrek aan transparantie en is niet vast te stellen wat de exacte situatie ter plaatse is. Eurocommissaris Johansson heeft in een gesprek met de Poolse Minister van Binnenlandse Zaken op 30 september jl. erop aangedrongen dat, ondanks de verlenging van de noodtoestand, aan journalisten toegang tot de grenszone wordt verleend. Het kabinet steunt die oproep.
Polen heeft aangeboden humanitaire hulp te verstrekken aan migranten die aan de Belarussische kant van de grens verblijven. Belarus heeft dit aanbod afgewezen. De EU heeft hulp aan Polen aangeboden, inclusief inzet van Frontex. Dit aanbod heeft Polen afgeslagen. VN-organisaties IOM en UNHCR hebben om toegang in het grensgebied verzocht, om de nodige humanitaire hulp te bieden. Hier is zowel door Polen als Belarus nog niet officieel op gereageerd.
Op welke manier worden de plaatselijke autoriteiten hierop aangesproken? Wilt u aandringen op het toelaten van hulporganisaties in het gebied?
Polen is zelf verantwoordelijk voor het bewaken van de grens met Belarus. Het kabinet acht het van groot belang dat Europese wet- en regelgeving, waaronder fundamentele rechten, wordt nageleefd. Ook is het wat het kabinet betreft belangrijk dat er sprake is van transparantie over wat zich aan de grens afspeelt, en dat hulporganisaties, inclusief VN-organisaties, hun werk kunnen doen. Tot slot benadrukt Nederland dat Polen er niet alleen voor staat en de EU kan helpen, onder andere door middel van inzet van Frontex. Deze boodschappen draagt Nederland ook aan de Poolse autoriteiten uit.
In lijn met de motie van de leden Van Dijk en Podt2 heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tijdens de JBZ-Raad van 7 en 8 oktober gesproken met haar Poolse collega. Tijdens dit gesprek heeft zij het naleven van fundamentele rechten aan de grens benadrukt, en haar collega opgeroepen om (humanitaire) hulp toe te laten tot het grensgebied.
Wordt onderzoek gedaan naar de dood van vier mensen? Op welke manier?
Het Pools Openbaar Ministerie heeft aangegeven de doodsoorzaak van de overleden personen te onderzoeken. Zolang het onderzoek gaande is worden daarover door de Poolse autoriteiten verder geen mededelingen gedaan.
Bent u van mening dat de mensen recht hebben op een asielprocedure of heeft «Warschau de steun van Brussel» voor de pushbacks die worden toegepast?2
Polen dient zich, net als iedere andere EU-lidstaat, te houden aan de Europese wet- en regelgeving bij het bewaken van zijn buitengrenzen. Daaruit volgt dat eenieder die aangeeft een verzoek om internationale bescherming te willen doen, hier de gelegenheid toe moet worden geboden. De Europese Commissie is voortdurend met Polen in gesprek en houdt de situatie in Polen in de gaten. Wanneer Polen zich niet houdt aan haar verplichtingen onder de Europese asielregels is het de taak van de Commissie, als hoedster van de Verdragen, om hier actie tegen te ondernemen.
Deelt u de mening dat de Wit-Russische president Loekasjenko moet worden aangepakt, maar dat deze mensen geen slachtoffer mogen worden van geopolitieke manoeuvres?
Het kabinet acht het gebruik van migranten voor politieke doeleinden volstrekt onacceptabel. Belarus misbruikt hiermee mensen en de hoop die zij koesteren. Migranten worden bovendien in gevaar gebracht en onderweg regelmatig financieel uitgebuit door smokkelaars. Dat dient te stoppen. De Europese Raad heeft dit in juli jl. ook sterk veroordeeld in zijn conclusies.
Het kabinet zet zich samen met verschillende partners in EU-verband in voor een gepaste reactie op de acties van Belarus. Zoals eerder met uw Kamer gedeeld wordt in EU-verband op dit moment ook gewerkt aan aanvullende sancties tegen Belarus. Nederland steunt ook de inzet van de EU gericht op het tegengaan van vluchten waarmee irreguliere migranten vanuit derde landen naar Belarus worden gevlogen. Contact hierover bijvoorbeeld met de Iraakse autoriteiten heeft reeds geleid tot het tegenhouden van een groot aantal chartervluchten.
Welke stappen zijn gezet tegen «het misbruik van migratie voor geopolitieke doelen» na afloop van de ingelaste EU-Raad van ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ) in augustus jl?3
Eurocommissaris Johansson is op 30 september in Warschau geweest om hierover met de Poolse regering te spreken en het belang van naleven van EU-recht te benadrukken. Ook vroeg zij om toegang voor journalisten tot de grenszone. Op 6 oktober bezocht een delegatie van de Europese Commissie Polen om met Poolse ambtenaren te spreken over de situatie. Het kabinet verwelkomt deze acties van de Commissie.
Zie voorts de antwoorden op vragen 4 en 7.
Hoe staat het met de opvang van migranten die vanuit Wit-Rusland in Litouwen arriveren? Heeft u 500 stapelbedden, 2000 dekens en 500 kledinglockers geleverd aan Litouwen?
De migranten die in Litouwen zijn aangekomen worden sinds 1 oktober opgevangen in vijf aangewezen opvangcentra. Deze zijn klaargemaakt voor de winter. In twee van de vijf opvanglocaties worden kwetsbare migranten, zoals vrouwen en kinderen, opgevangen.
Nederland heeft via het Union Civil Protection Mechanism (UCPM) van de EU op 10 en 11 augustus jl. 500 etagebedden, 500 garderobekasten en 2000 dekens geleverd aan Litouwen.
Bent u het eens dat een oplossing voor de migratie vanuit Wit-Rusland moet worden gezocht, maar dat Europese verdragen (zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, het EVRM) en ook mensenrechten daarbij niet mogen worden geofferd? Wat onderneemt u tegen landen die dit soort afspraken schenden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 zet het kabinet zich samen met verschillende partners in EU-verband in voor een gepaste reactie op de acties van Belarus. Zoals hierboven aangegeven acht het kabinet het van belang dat alle Europese asielregels en andere internationale afspraken worden nageleefd. Dit heeft de Europese Commissie ook benadrukt. Het kabinet steunt de Commissie in dit standpunt, en draagt dit ook uit in gesprek met betrokken landen.
Indien er aanwijzingen zijn dat de EU-regels worden geschonden dan is het in eerste instantie aan de Europese Commissie, als hoedster van de EU-verdragen, om hier tegen op te treden.
De manier waarop verder uitvoering gegeven wordt aan de motie-Belhaj en het beleid ten aanzien van Afghaanse vluchtelingen en ontheemden |
|
Don Ceder (CU) |
|
de Th. Bruijn , Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Op welke manier beoordeelt u of verzoekers die een e-mail hebben gestuurd naar het speciale adres van het Ministerie van Buitenlandse Zaken vallen onder de categorieën waar de motie-Belhaj c.s. (Kamerstuk 27925–788) op doelt? Welke criteria gebruikt u bij die beoordeling? Bent u momenteel ook daadwerkelijk bezig de vele duizenden e-mails die binnen zijn gekomen te doorzoeken op mensen die onder die categorieën uit de genoemde motie vallen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de Kamerbrief d.d. 11 oktober jl. weergegeven, levert het kabinet een bijzondere inspanning om die personen bij te staan van wie in de evacuatiefase, binnen de mogelijkheden die er in het korte tijdsbestek waren, kon worden vastgesteld dat zij voor evacuatie in aanmerking kwamen en die daarom zijn opgeroepen voor evacuatie. Het kabinet wil daarnaast een speciale voorziening treffen voor twee bijzondere groepen om overkomst naar Nederland te faciliteren. Het gaat hierbij om medewerkers (en hun kerngezinnen) van een ten laste van de BZ/BHOS-begroting gefinancierd project op het gebied van sociale vooruitgang, vrede en veiligheid of duurzame ontwikkeling. Voor Defensie en JenV gaat het daarnaast om personen (en hun kerngezin) die in de afgelopen twintig jaar hebben gewerkt voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie. In de Kamerbrief van 11 oktober is de Kamer nader over deze twee groepen geïnformeerd.
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 14 september jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 808) is de speciale mailbox kabul@minbuza.nl op 17 september jl. gesloten.
Ongeveer 35.000 van de e-mails die zijn ontvangen op dit e-mailadres bleken na eerste lezing betrekking te hebben op de motie-Belhaj c.s. Teruggebracht naar unieke e-mailadressen gaat het om circa 20.000 adressen. Veel e-mails hebben betrekking op meerdere personen, vaak gaat het om gezinnen. De informatie in de e-mails is in veel gevallen dermate onvolledig dat het onmogelijk is het hulpverzoek op zijn merites te beoordelen of zelfs maar de identiteit van de afzender vast te stellen.
Berichten die betrekking hebben op tolken en personen die hoog profiel werkzaamheden voor Nederland in een internationale militaire of politiemissie hebben uitgevoerd, zijn apart genomen. Datzelfde geldt voor berichten die betrekking hebben op Nederlanders en personen met een verblijfrecht in Nederland. De overige berichten zijn opgenomen in de eerder aangekondigde database. Conform de motie-Belhaj c.s. worden de doelgroepen als beschreven in de motie aangemerkt als risicogroep binnen het Nederlands asielbeleid. Momenteel wordt de Vreemdelingencirculaire hierop aangepast. Bij een eventuele asielaanvraag in Nederland kan de IND op verzoek en met toestemming van de aanvrager toegang krijgen tot relevante informatie in die database. Alle personen die een bericht hebben gestuurd naar kabul@minbuza.nl zullen hierover per e-mail worden geïnformeerd.
Op welke manier volgt de opmerking «Het gaat om acute en schrijnende gevallen» in de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (27 925, nr. 841) uit het naar letter en geest uitvoeren van de genoemde motie-Belhaj c.s.? Hoe verhoudt zich deze opmerking tot letter en geest van deze motie?
In de evacuatiefase is in een zeer complexe situatie onder steeds grotere druk en steeds grimmiger omstandigheden alles op alles gezet om zoveel mogelijk Afghanen die voor Nederland of in het kader van de Nederlandse bijdragen aan internationale militaire of politiemissies hebben gewerkt en daardoor een verhoogd risico lopen, zo snel mogelijk te evacueren. In deze fase van de crisis was sprake van een race tegen de klok; met de sluiting van het vliegveld zouden verdere evacuaties onmogelijk worden. In dat licht moesten mensen geëvacueerd worden zonder dat er ruimte was voor een uitgebreide screening, documentenonderzoek en moest snel besloten worden. Met de grote hoeveelheid aanvragen is in deze complexe situatie de aandacht met name uitgegaan naar acute en schrijnende gevallen. Daarbij moest veelal vertrouwd worden op informatie van referenten, zoals nieuws- en ontwikkelingsorganisaties in Nederland.
Kunnen mensen uit de categorieën waar de motie-Belhaj c.s. op doelt, die niet tijdig zijn geëvacueerd, maar zelf over land naar de buurlanden zijn gevlucht, bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging terecht om daar duidelijk te maken dat zij onder de genoemde categorieën vallen en om daar de bescherming van Nederland in te roepen? Bent u het met ons eens dat mensen uit deze specifieke groep hiertoe de mogelijkheid geboden zou dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de Kamerbrief d.d. 11 oktober jl. weergegeven, blijft het kabinet zich actief inspannen om ook de komende periode mensen die daarvoor in aanmerking komen uit Afghanistan of via de buurlanden naar Nederland over te brengen. Indien mensen uit deze groep zich wenden tot Nederlandse ambassades of consulaten in omringende landen krijgen zij ondersteuning. Er wordt voor zover mogelijk actief contact onderhouden met deze groepen mensen.
Het kabinet wil daarnaast een speciale voorziening treffen voor twee bijzondere groepen om overkomst naar Nederland te faciliteren. De criteria en werkwijze voor deze groepen vindt u in de brief die de Kamer op 11 oktober toegekomen is.
Is het mogelijk dat u bij de Nederlandse organisaties die in Afghanistan actief zijn (geweest) lijsten opvraagt van Afghanen die voor hen gewerkt hebben en aan de hand daarvan bepaalt wie daarvan volgens de motie-Belhaj c.s. bescherming verdienen?1 Zo nee, waarom niet? Zou het resultaat van deze inventarisatie vergeleken kunnen worden met de hulpverzoeken uit de duizenden e-mails die binnen zijn gekomen? Zo nee, waarom niet?
In de evacuatiefase is nauw contact onderhouden met Nederlandse NGO’s die lijsten overlegden van medewerkers en contacten die met prioriteit geëvacueerd dienden te worden. Als gevolg daarvan zijn onder hoge tijdsdruk onder anderen circa veertig mensenrechtenverdedigers (onder wie enkele vrouwenrechtenverdedigers), circa 125 NGO-medewerkers en circa negentig personen die met Nederlandse media hadden gewerkt, geëvacueerd, zoals bericht in de Kamerbrief van 14 september (Kamerstuk 27 925, nr. 808).
Voor de verdere samenwerking met Nederlandse hulporganisaties voor wat betreft de speciale regeling om overkomst naar Nederland te faciliteren voor een aantal bijzondere groepen verwijzen wij u naar de Kamerbrief die de Kamer op 11 oktober toegegaan is.
Wat is er uit het eerder door de premier aangekondigde overleg2 gekomen van Nederland met onder meer Engeland, Frankrijk en Duitsland over de vraag wat gezamenlijk kan worden gedaan voor Afghanen die voor landen uit de internationale coalitie hebben gewerkt en die niet geëvacueerd zijn? Kan gezamenlijk met onder meer deze landen aan een lijst gewerkt worden van die mensen die gevaar lopen als gevolg van hun werk voor buitenlandse troepen of organisaties? Zo nee, waarom niet? Bent u het ermee eens dat deze mensen een gezamenlijke verantwoordelijkheid zijn voor landen van de internationale coalitie? Zo ja, hoe vindt u dat Nederland vorm zou moeten geven aan die verantwoordelijkheid?
De diplomatieke gesprekken met de genoemde landen – en andere gelijkgezinde landen – zijn in volle gang. Veel landen staan voor vergelijkbare uitdagingen als Nederland. Inzet is om zoveel mogelijk gezamenlijk op te trekken.
Zoals aan de Kamer gemeld in de brief van 14 september jl. wordt ook samen met andere NAVO-bondgenoten gewerkt om Afghaanse oud-werknemers en lokale dienstverleners van de internationale coalitie en hun gezinsleden op vrijwillige basis te hervestigen in NAVO-landen. Het lokale personeel dat geëvacueerd is en waar nog geen hervestiging voor geregeld is wordt opgevangen in tijdelijke opvanglocaties in Kosovo en Polen. Ook Nederland wil als deel van fair share binnen NAVO zijn aandeel nemen bij de opvang van Afghanen uit deze groep door 42 mensen op te nemen.
Bent u van mening dat de manier waarop Nederland verantwoording neemt voor mensen die als gevolg van hun werk voor Nederland gevaar lopen, ook op de lange termijn van invloed is op de manier waarop Nederland deel kan nemen aan internationale militaire missies? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat betekent dit voor het optreden in deze kwestie nu?
Zoals tijdens debat op 15 september jl. door de Minister van Defensie gezegd, moet voorafgaand aan een militaire of politiemissie worden nagedacht over de verantwoordelijkheid die Nederland heeft voor de lokale medewerkers. Daarbij hoort goede registratie.
Bent u ervan op de hoogte welke maatschappelijke organisaties nog steeds in Afghanistan aanwezig zijn en daar werken op het gebied van ontwikkeling en/of noodhulp? Bent u in staat deze organisaties ook onder de huidige omstandigheden te ondersteunen? Zo ja, hoe? Zijn deze organisaties onder de huidige omstandigheden nog in staat ontheemden te ondersteunen, onder wie mogelijk ook mensen waar de genoemde motie-Belhaj c.s. op doelt?
Voorafgaand aan de machtsovername door de Taliban steunde Nederland een aantal maatschappelijke organisaties die zich bezighielden met een breed scala aan ontwikkelingsactiviteiten. Sinds de machtsovername door de Taliban onderhoudt het kabinet nauw contact met deze organisaties. Hoewel de bezetting per organisatie en per week verschilt, heeft het kabinet in beeld welke organisaties nog stafleden in Afghanistan hebben. Momenteel inventariseert het kabinet samen met de betreffende organisaties welke ontwikkelingsprogramma’s, eventueel onder nieuwe voorwaarden en in aangepaste vorm, doorgang kunnen vinden in de nieuwe politieke situatie in Afghanistan. Het kabinet zal de Kamer hierover nader schriftelijk informeren.
Vrijwel alle noodhulporganisaties hebben hun activiteiten in Afghanistan voortgezet en het kabinet blijft het werk dat zij doen voor de bevolking van Afghanistan steunen. Het kabinet heeft daarom 20 miljoen euro toegezegd voor het bieden van humanitaire hulp, te besteden via het Afghanistan Humanitarian Fund van de VN. Dit, evenals de ongeoormerkte bijdragen aan VN noodhulporganisaties en het Rode Kruis, stelt humanitaire hulporganisaties in staat om humanitaire hulp te blijven verlenen aan Afghanen in nood, waaronder ook intern ontheemden. Humanitaire hulp wordt altijd geboden volgens de principes van neutraliteit en onafhankelijkheid.
Kunt u aangeven of alle lidstaten van de Europese Unie een moratorium op het uitzetten van Afghaanse vluchtelingen hebben? Geldt dit bijvoorbeeld ook voor Kroatië?
In hoeverre in andere EU-lidstaten een besluit- en vertrekmoratorium is ingesteld zoals in Nederland, heeft het kabinet op deze korte termijn niet precies kunnen achterhalen. Wel is bekend dat verschillende EU-lidstaten momenteel geen (negatieve) beslissingen nemen. Voor zover bekend worden door de EU-lidstaten op dit moment ook geen personen teruggestuurd naar Afghanistan.
Worden er sinds 15 augustus nog Afghaanse asielzoekers met een Dublin-claim voor Kroatië daadwerkelijk aan dat land overgedragen? Bent u er overigens zeker van dat Dublin-claimanten in Kroatië feitelijk toegelaten worden tot de asielprocedure en dat zij feitelijk de opvang krijgen zoals die volgens EU-regels is voorgeschreven? Zo ja, kunt u dit onderbouwen?
Er bestaan op dit moment geen specifieke belemmeringen voor Dublinoverdrachten aan Kroatië. Daaronder kunnen zich dus ook Afghaanse asielzoekers bevinden. Uit het meest recente AIDA-rapport van december 20203 blijkt dat Dublin terugkeerders in beginsel geen belemmeringen ondervinden in de toegang tot de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Kroatië. Het kabinet wijst in dit kader ook op de recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 juli 20214 waarin is overwogen dat ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
Het feit dat de ambassadeur in Afghanistan maar drie van de zestig familieleden van het lokaal ambassadepersoneel mocht evacueren |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich de mail van ambassadeur Wijgers van 12 augustus jl. aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken waarin zij in reactie op uw verzoek zegt dat zij niet de keuze kan maken om maar drie van de zestig familieleden van het lokaal ambassadepersoneel te evacueren?1
Ja.
Was dit inderdaad een «besluit van het BWO»? Kunt u dat openbaar maken? Zo nee, waar komt het getal drie dan vandaan?
De overkomst van de gehele lokale staf van de Nederlandse ambassade in Kaboel naar Nederland met hun kerngezinnen werd op 9 juli goedgekeurd door de ministerraad. Daarbij heeft het kabinet besloten dat nauw aangesloten zou worden bij de invulling van de tolkenregeling. Dit betekende ook dat, conform het vreemdelingenrecht, alleen kerngezinnen in aanmerking kwamen (zie tevens het antwoord op vraag 8 en 9). Binnen de groep van ongeveer 500 tolken en gezinsleden die tot dat moment naar Nederland was overgebracht in het kader van de tolkenregeling was hierop tot medio augustus een enkele uitzondering op humanitaire gronden gemaakt.
De groep lokale medewerkers plus kerngezinnen bestond uit 160 personen. De lokale medewerkers verzochten om toevoeging van 58 additionele familieleden. Het Bewindsliedenoverleg (BWO) van 11 augustus besprak deze additionele verzoeken, en de mogelijkheden deze te accommoderen. Conclusie van het BWO was dat uitzonderingen «zeer restrictief» moesten worden toegepast, mede gezien de eerdere afspraak om nauw aan te sluiten bij de tolkenregeling, en dat de post gevraagd zou worden nog eens goed naar de lijst te kijken en contact te hebben met de IND om te identificeren wie in aanmerking kon komen voor een uitzondering op humanitaire gronden.
De conclusies van het BWO zijn telefonisch overgebracht aan de Nederlandse ambassadeur, waarbij is genoemd dat in het BWO was geconcludeerd dat zeer restrictief met uitzonderingen zou worden omgegaan en de ambassade is verzocht samen met de collega’s in Den Haag nog eens goed naar de lijst te kijken en contact op te nemen met de IND om te bezien in welke gevallen een uitzondering zou kunnen worden gemaakt. Om de conclusie «zeer restrictief» te illustreren is in de uitwisseling het getal 3 als orde van grootte genoemd, zonder dat dat als een absoluut aantal is bedoeld. Het is uiteraard te betreuren als de indruk is gewekt dat dit wel zo werd bedoeld.
Zoals te lezen in de reactie op de e-mail van de ambassadeur, is direct na ontvangst van de e-mail de indruk weggenomen dat specifiek drie mensen gekozen moesten worden en aangegeven dat de afspraak was dat «we samen verder naar de lijsten zouden kijken. Als eerste stap zou de post [vandaag] met de IND overleggen. Via J&V bood de IND dit later op de ochtend zelf ook aan, zoals ik heb doorgegeven.» In de daaropvolgende dagen werkte de IND aan de screening van de 58 dossiers, in lijn met de gemaakte werkafspraken dat de IND zich zou buigen over de mogelijke humanitaire uitzonderingen in deze extra groep, analoog aan de tolkenregeling. Het was de bedoeling om aan het begin van de volgende week, op 16 en 17 augustus, korte, telefonische interviews te houden met de overige additionele familieleden. In het licht van de zich snel verslechterende situatie is naar aanleiding van de bespreking in het BWO van 14 augustus op voorstel van de Minister van Buitenlandse Zaken besloten dat alle familieleden waarvoor een uitzondering was gevraagd mee-geëvacueerd zouden worden.
Erkent u dat de Minister van Buitenlandse Zaken in het Kamerdebat op 15 september jl. heeft gezegd dat in de ministerraad een discussie is geweest over het aantal van drie en dat zij toen zei: «De suggestie om er drie van te maken, is denk ik een foute»?
In de ministerraad is deze discussie niet aan de orde geweest. Zoals Minister Kaag in het debat op 15 september zei, is in het BWO van 11 augustus een discussie gevoerd over de vraag hoeveel personen bovenop de kerngezinnen konden meekomen, waarbij door de lens van de tolkenregeling is gekeken naar het verzoek van het lokale ambassadepersoneel, teneinde een consistent beleid te voeren. Het genoemde citaat uit het Kamerdebat is correct.
Hoe is het aantal van drie uit zestig ontstaan, welke onderbouwing ligt eraan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 2.
Is het aantal van drie in een telefoongesprek aan de ambassade meegedeeld? Zo nee, hoe is het dan meegedeeld?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u in het debat op 15 september gezegd dat u «in de verslagen van de BWO’s en de ministerraden» niets over het cijfer drie heeft kunnen terugvinden? Zo ja, betekent dit dat het cijfer drie op een andere plaats tot stand kwam, bijvoorbeeld in een telefoongesprek?
Zie antwoord vraag 2.
Waar blijft het antwoord op de schriftelijke vragen van 1 september jl. over de evacuatie van familieleden?2
Deze komen u tegelijkertijd met deze antwoorden tegemoet.
Heeft ook groot respect voor de weerstand van de ambassadeur tegenover het voorstel om maar drie van de zestig familieleden te evacueren?
Bij het bepalen welke gezinsleden mee konden reizen met de hoofdpersoon (die valt onder de doelgroep lokaal ambassade personeel) heeft het kabinet besloten het criterium «kerngezin» zoals dat geldt bij de tolkenregeling toe te passen. In deze regeling wordt aangesloten bij het reeds bestaande nareisbeleid waar al sinds jaar en dag een vaststaande afbakening in lijn met de gezinsherenigingrichtlijn bestaat om te bepalen welke gezinsleden in aanmerking komen voor gezinshereniging bij een asielstatushouder. Hierbij wordt de feitelijke gezinsband als criterium gehanteerd. Het gaat dan in beginsel om echtgenoot/partner en minderjarige en jongvolwassen kinderen. Op grond daarvan mochten met de 38 medewerkers in ieder geval 121 gezinsleden meereizen. De discussie ging over familieleden die niet tot het kerngezin behoorden. Op 14 augustus is, naar aanleiding van de bespreking in het BWO, op voorstel van de Minister van Buitenlandse Zaken besloten dat voor het lokale ambassade personeel naast het kerngezin ook inwonende afhankelijke familieleden in aanmerking kunnen komen voor evacuatie. Reden hiervoor was dat lokale stafleden tot het eind toe nodig waren in Afghanistan om de ambassade zo lang mogelijk open te kunnen houden; zij waren dus niet in de gelegenheid om afhankelijke familieleden elders in veiligheid te brengen.
Erkent u dat het voorstel van de regering om maar drie van de zestig familieleden in veiligheid te mogen brengen een onvergeeflijke fout is geweest?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat een asielgezin uit het AZC Heerlen mag worden gezet voor het weigeren van een te kleine sociale huurwoning |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Asielgezin weigert te kleine sociale huurwoning met vier slaapkamers, mag uit AZC Heerlen worden gezet»?1
Ja, dat bericht is mij bekend. Ik heb hier tevens een andere set Kamervragen van de leden Kops, Markuszower en Wilders (PVV) over beantwoord (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 494).
Wat is uw reactie op dit bericht?
Uit cijfers van het COA blijkt dat in veruit de meeste gevallen waarin een statushouder(sgezin) een woning in eerste instantie weigert, zij deze alsnog accepteert wanneer de gevolgen van de weigering duidelijk worden. Ook in dit specifieke geval lijkt de weigering op een misverstand te berusten, zo blijkt uit het krantenartikel waar u zelf in vraag 8 naar verwijst.
Welk signaal vindt u dat dit statushoudersgezin geeft aan al die Nederlandse gezinnen die ook graag voorrang hadden gekregen voor een grote sociale huurwoning?
Wat mij betreft gaat het er om hoe door het COA en gemeenten met deze situaties wordt omgegaan. Gemeenten en het COA zijn zich bewust van de grote schaarste aan (sociale) huurwoningen in Nederland; mede daardoor hebben statushouders slechts zeer beperkt de mogelijkheid om een toegewezen woning te mogen afslaan om te wachten op een nieuw aanbod. Een onterechte weigering kan leiden tot ontzegging van de opvang bij het COA en uiteindelijk tot ontruiming. Een uitgebreidere toelichting op de woningweigeringprocedure van het COA vindt u terug in mijn antwoorden op de vragen van de leden Kops, Markuszower en Wilders.
Hoe vaak komt het voor dat statushouders een sociale huurwoning weigeren? Wilt u een overzicht per regio per jaar en per gezinssamenstelling geven?
Vanaf juli 2013 (start clientèle systeem bij COA) zijn 1.696 woningweigeringsprocedures gestart bij het COA. Dat zijn er gemiddeld 200 per jaar. Tussen 2016 en 2020 zijn gemiddeld ca. 23.000 vergunninghouders per jaar gehuisvest. Van het totale aantal woningweigeringen zijn er 98 terecht en 1.598 onterecht bevonden. Van de onterecht bevonden woningweigeringen heeft ruim 90% de woning alsnog geaccepteerd, dan wel zijn de statushouders zelf vertrokken, of stonden de statushouders administratief ingeschreven, waardoor geen ontruimingsprocedure gestart hoefde worden. Voor 137 onterechte woningweigeringen is een ontruimingsprocedure opgestart (zie antwoord 6 voor de woningweigeringsprocedure). De kleine groep terecht bevonden woningweigeraars is begeleid naar een nieuwe woning.
De reden van de weigering wordt niet geregistreerd. Het gaat doorgaans om:
Het is niet mogelijk om bovenstaande cijfers op te splitsen naar gezinssamenstelling en regio, dit wordt niet bijgehouden.
Wat zijn de redenen dat statushouders een sociale huurwoning weigeren? Wilt u een overzicht per regio en per gezinssamenstelling geven?
Zie antwoord vraag 4.
Welke rol speelt Vluchtelingenwerk in het begeleiden van statushouders naar woningen en in het geval dat statushouders een sociale huurwoning weigeren?
VluchtelingenWerk kan op verzoek van een gemeente een rol spelen in de begeleiding van statushouders naar een (sociale) huurwoning. Op locaties van het COA kan VluchtelingenWerk een vergunninghouder begeleiden naar huisvesting in een gemeente. De rol van VluchtelingenWerk verschilt per gemeente. Een aantal gemeenten maakt gebruik van VluchtelingenWerk bij huisvesting en inburgering van vergunninghouders in de gemeente door mee te gaan naar de woning en te helpen bij invullen van de benodigde formulieren. Er zijn ook gemeenten die daar geen gebruik van maken. Vanuit de rijksoverheid wordt VluchtelingenWerk hier niet voor ingezet.
Welke overheidssubsidies ontvangt Vluchtelingenwerk voor het begeleiden van statushouders naar woningen?
VluchtelingenWerk Nederland heeft een structurele subsidierelatie met de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Jaarlijks wordt op aanvraag van VluchtelingenWerk een subsidiebeschikking afgegeven op basis van het werkplan en de begroting. Met de Raad voor Rechtsbijstand wordt eveneens een structurele subsidierelatie onderhouden.
Om de activiteiten van VluchtelingenWerk in de centrale opvanglocaties, gericht op voorlichting en begeleiding gedurende de asielprocedure, te kunnen financieren kent het Ministerie van J&V meerdere subsidies toe:
De subsidie van het Ministerie van SZW is gericht op het opleiden, trainen en verstrekken van advies aan vrijwilligers en betaalde medewerkers, die toegelaten vluchtelingen begeleiden bij hun integratie in de Nederlandse samenleving. Voor de Steunfunctie is in 2020 een subsidie toegekend van € 1.070.000.
Met de Raad voor Rechtsbijstand is een overeenkomst gesloten voor het verlenen van rechtsbijstand aan vluchtelingen in de eerste fase van de asielprocedure. De bijdrage van de Raad is in 2020 € 1.068.000 geweest.
Bent u bekend met het bericht «Statushouders die huis weigerden: «Snap dat ik een grote fout heb gemaakt, we hadden blij moeten zijn»»?2
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik ben niet in de positie om een oordeel te vellen over persoonlijke gevallen. Als deze twee statushoudersgezinnen door een misverstand en problemen met de vertaling van Nederlandstalige brieven in deze situatie terecht zijn gekomen dan betreur ik dat.
Wat zijn de gevolgen van de uitspraak van de rechter voor dit statushoudersgezin?
In principe mag een statushouder na het weigeren van een woning en verkrijgen titel uit een AZC gezet worden. Gezien het feit dat de weigering op een misverstand blijkt te berusten verblijft het gezin, op verzoek van de gemeente, nog steeds in de opvang. Het is aan de betreffende gemeente en het COA om dit statushoudersgezin uiteindelijk opnieuw aan een woning te koppelen. De gemeente is op zoek naar een woning.
Deelt u de mening dat dit statushoudersgezin niet beloond moet worden voor het weigeren van een sociale huurwoning en alsnog een grotere sociale huurwoning krijgt?
Zie antwoord vraag 10.
De uitspraak van de rechter inzake het verlopen van de inburgeringstermijn. |
|
Senna Maatoug (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 juni 2021 waarin u in het ongelijk bent gesteld inzake het terug te betalen leenbedrag bij een geringe overschrijding van de inburgering met sterk verminderde verwijtbaarheid?1
Ja, van die uitspraak heb ik kennisgenomen.
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 10 juni jl. waarin u in het ongelijk bent gesteld inzake het terug te betalen leenbedrag bij geringe overschrijding van de inburgering?2
Ja, ik ben bekend met deze uitspraak.
Kunt u uiteenzetten waarom u in de eerstgenoemde rechtszaak wel heeft besloten om in hoger beroep te gaan en niet tegen de laatstgenoemde vergelijkbare uitspraak van de rechter?
Samen met DUO zoek ik in de uitvoeringspraktijk voortdurend naar oplossingen in schrijnende situaties en wordt er, binnen de kaders van de huidige wet, maatwerk geleverd. Daarbij wordt rekening gehouden met de verschillende gerechtelijke uitspraken. De uitspraak van 10 juni jl. van de rechtbank van Noord-Holland heeft ertoe geleid dat er met een andere blik naar kwijtschelding van de lening bij een verwijtbare termijnoverschrijding wordt gekeken. Omdat hiervoor nieuw beleid moet worden ontwikkeld, worden uitkomsten van toekomstige rechtszaken door mijn ministerie samen met DUO beoordeeld. Hierover zijn werkafspraken met DUO gemaakt. Helaas is daarbij over het hoofd gezien dat bij de uitspraak van de rechtbank Gelderland, eveneens van 10 juni, al hoger beroep was aangetekend. Hoewel dit beroep op basis van puur juridische overwegingen te rechtvaardigen was, past dit niet in de nieuwe beleidslijn die nu samen met DUO wordt ontwikkeld. Het hoger beroep is daarom ingetrokken.
Hoe rijmt u het in hoger beroep gaan in de eerstgenoemde zaak met uw eerder gecommuniceerde voornemen om de scherpe kanten van het huidige inburgeringsbeleid te verzachten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe rijmt u dit met uw antwoorden op eerdere Kamervragen waarin u stelt dat de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) samen met uw ministerie bij de beoordeling van toekomstige vergelijkbare gevallen rekening zal houden met de overwegingen in de uitspraak van rechtbank Noord-Holland?3
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat gelet op de recente jurisprudentie, bij het terug laten betalen van de sociale lening een evenredige belangenafweging moet worden gemaakt als de inburgeringstermijn (net) niet is gehaald? Bent u het ermee eens dat bij deze belangenafweging het doel van het geven van goede start aan de ingeburgerde in acht wordt genomen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening. In dit verband zou ik u dan ook willen wijzen op het feit dat recent de internetconsultatie is gestart van een ministeriële regeling tot wijziging van de Regeling inburgering waarin gedeeltelijke kwijtschelding van de (inburgerings)lening op aanvraag van de inburgeringsplichtige onder voorwaarden mogelijk wordt gemaakt.4 Verder wordt, zoals hierboven gezegd, samen met DUO in de uitvoeringspraktijk voortdurend gezocht naar oplossingen in schrijnende situaties en wordt er binnen de kaders van de huidige wet maatwerk geleverd, waarbij rekening wordt gehouden met de verschillende gerechtelijke uitspraken.
Zie hiervoor ook de antwoorden op de vragen 8 tot en met 12
Heeft u in de eerstgenoemde zaak expliciet gekeken of het advies van de arts van Argonaut zorgvuldig tot stand is gekomen zoals de vergewisplicht uit artikel 3:9 Algemene wet bestuursrecht voorschrijft? Zo nee, waarom niet? Op welke manier geeft u in andere zaken uiting aan de vergewisplicht ten aanzien van de adviezen van Argonaut?
Ja, DUO heeft in de uitvoering een controle ingebouwd in het kader van de vergewisplicht.
Een verzoek om verlenging op medische gronden wordt – door speciaal daarvoor door DUO aangestelde en bevoegde medewerkers – op relevante zaken gecontroleerd en ingevuld. Daarna stuurt deze medewerker het dossier naar de medische adviseur (Argonaut), die een advies opstelt om al dan niet de inburgeringstermijn te verlengen en voor welke duur.
Er wordt dan – door de hiervoor genoemde medewerkers – gecontroleerd of het advies is gebaseerd op alle medische informatie en of het advies logisch en inhoudelijk juist is beargumenteerd. Tenslotte wordt een besluit genomen om de aanvraag verlenging van de inburgeringstermijn toe te kennen dan wel af te wijzen.
In geval van bezwaar en/of beroep wordt deze (medische) procedure herhaald. Dan wordt nogmaals nagegaan of het advies is gebaseerd op de juiste medische informatie en of het logisch en inhoudelijk kloppend is. Bij twijfel wordt contact opgenomen met de medisch adviseur voor een herbeoordeling van het advies.
Nieuwe medische informatie geeft aanleiding voor een nieuwe beoordeling, conform de hierboven beschreven procedure.
Bent u voornemens beleid vast te stellen over wat valt onder een geringe overschrijding van het inburgeringstermijn dat in aanmerking komt voor kwijtschelding van de terugbetaling van de sociale lening? Hoe wordt bepaald wanneer sprake is van een «geringe overschrijding»?
Klopt het dat u in uw antwoorden op eerdere Kamervragen stelt u dat«in de huidige regelgeving geen mogelijkheid van gedeeltelijke kwijtschelding van de lening bestaat»4? Deelt u de mening dat Artikel 4.13 van het Besluit inburgering u wel een grondslag geeft voor het regelen hiervan? Waarom blijft een dergelijke regeling vooralsnog uit?
Kunt u uiteenzetten hoe volgens u de regelgeving aangepast dient te worden om een gedeeltelijke kwijtschelding van de lening mogelijk te maken?
Bent u voornemens de huidige Wet inburgering, Besluit inburgering of Regeling inburgering zodanig aan te passen dat een gedeeltelijke kwijtschelding van de lening ook mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Welke voorzieningen treft u voor niet-procederende inburgeraars die eerder een geringe termijnoverschrijding hadden, maar wel de sociale lening moesten terugbetalen of aan het terugbetalen zijn?
Klopt het dat momenteel de gronden voor niet-verwijtbare termijnoverschrijding staan opgesomd in een beleidsregel?5 En dat u eerder heeft bevestigd dat dit een niet-limitatieve opsomming6 is en ten aanzien van beleidsregels is er een inherente afwijkingsbevoegdheid? Klopt het dat in de nieuwe Wet inburgering 2021 niet uitdrukkelijk wordt gesproken van een eventuele «gedeeltelijke verwijtbaarheid» voor de verlenging van de inburgeringstermijn? Vindt u dat de inherente afwijkingsbevoegdheid wordt verloren, omdat de opsomming van de gronden wordt opgenomen in een ministeriële regeling? Bent u, gelet op de eerdere uitspraak van rechtbank Gelderland, van plan hier maatwerk mogelijk te maken?
Ja, het klopt dat in deze beleidsregel een niet-limitatieve opsomming wordt gegeven van omstandigheden wanneer in ieder geval geen sprake is van verwijtbaarheid.
Verder bevat de nieuwe Wet inburgering 2021 de mogelijkheid om de inburgeringstermijn te verlengen als het overschrijden van de termijn niet aan de inburgeringsplichtige te verwijten valt. In het Besluit inburgering 2021 en de Regeling inburgering 2021 zijn de situaties beschreven waarin hiervan in ieder geval sprake is. Ook is in dat kader geregeld dat verlenging van de termijn eveneens aan de orde kan zijn als er sprake is van een andere niet verwijtbare individuele omstandigheid (zonder die omstandigheid te specificeren), omdat het niet mogelijk is om vooraf alle situaties te voorzien waarin een verlenging van de inburgeringstermijn gerechtvaardigd is (zie artikel 4.1, eerste lid, onderdeel i, van de Regeling inburgering 2021).
Tot slot bestaat het voornemen10 om een hardheidsclausule in de Wet inburgering 2021 op te nemen, waarmee het voor gemeenten en DUO mogelijk wordt om geheel af te zien van het opleggen van een boete, indien dit leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, ook in situaties van verwijtbaarheid.
Woningweigering door statushouders |
|
Gidi Markuszower (PVV), Geert Wilders (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Asielgezin weigert «te kleine woning» met vier slaapkamers, mag uit azc Heerlen worden gezet» en «Tweede asielgezin bij rechter teruggefloten na weigeren van woning»?1 2
Ja.
Wat vindt u ervan dat statushouders woningen weigeren en denkt u niet dat Nederlandse woningzoekenden een gat in de lucht zouden springen met deze woningen?
Gemeenten en het COA zijn zich zeer bewust van de schaarste aan woningen in Nederland en vergunninghouders hebben dan ook een zeer beperkte mogelijkheid om een woning af te slaan en te wachten op een nieuw aanbod. Een onterechte weigering kan leiden tot ontzegging van de opvang bij het COA en uiteindelijk tot ontruiming. Ik zet mij middels verschillende beleidstrajecten in om het sociale woningaanbod te vergroten, om de wachtlijsten voor alle Nederlanders te verkorten. Zo heb ik met Aedes en de VNG de afspraak gemaakt dat er binnen twee jaar gestart wordt met de bouw van 150.000 betaalbare sociale huurwoningen en er 10.000 flexwoningen gerealiseerd worden. Het kabinet ondersteunt dit met kortingen en vrijstellingen op de Verhuurdersheffing.
Bent u ervan op de hoogte dat Nederlanders de «luxe» niet hebben om woningen te weigeren, maar jarenlang op de wachtlijst moeten staan voordat zij überhaupt een woning aangeboden krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe reageert u op de uitspraak van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) dat «het slechts enkele keren per jaar voorkomt dat een statushouder een woning weigert» en deelt u de conclusie dat twee berichten van woningweigering in twee dagen tijd – door statushouders uit hetzélfde asielzoekerscentrum (azc) – toch wel veel is?
Het COA registreert het aantal woningweigeringen en handelt de woningweigeringprocedure af. Vraag 5 geeft antwoord op de vraag hoe vaak woningweigering voorkomt en hoe vaak een ontruimingsprocedure is gestart de afgelopen 8 jaar.
De weigering van een woning door deze gezinnen lijkt te berusten op een misverstand, waarbij de statushouders dachten dat ze uit meerdere woningen mochten kiezen. Dat het binnen één AZC tweemaal in twee dagen voorkomt, vind ik daarom niet onlogisch, aangezien bewoners elkaar ook beïnvloeden en informeren over hoe het stelsel volgens hen in elkaar zit.
Hoe vaak komt woningweigering door statushouders precies voor en kunt u hiervan een overzicht vanaf 2010 verstrekken met daarin in ieder geval: de reden(en) voor woningweigering, de beoordeling hiervan door het COA, wanneer en waarom deze beoordeling heeft geleid tot een gerechtelijke procedure en de uitkomsten en gevolgen hiervan?
Vanaf juli 2013 (start clientèle systeem bij COA) zijn 1.696 woningweigeringsprocedures gestart bij het COA. Dat zijn er gemiddeld 200 per jaar. Tussen 2016 en 2020 zijn gemiddeld ca. 23.000 vergunninghouders per jaar gehuisvest. Van het totale aantal woningweigeringen zijn er 98 terecht en 1.598 onterecht bevonden. Van de onterecht bevonden woningweigeringen heeft ruim 90% de woning alsnog geaccepteerd, dan wel zijn de statushouders zelf vertrokken, of stonden de statushouders administratief ingeschreven, waardoor geen ontruimingsprocedure gestart hoefde worden. Voor 137 onterechte woningweigeringen is een ontruimingsprocedure opgestart (zie antwoord 6 voor de woningweigeringsprocedure). De kleine groep terecht bevonden woningweigeraars is begeleid naar een nieuwe woning.
De reden van de weigering wordt niet geregistreerd. Het gaat doorgaans om:
Welke procedure volgt het COA bij de beoordeling van woningweigering en wie houdt hier toezicht op?
Op het moment dat een vergunninghouder bij het COA aangeeft een aangeboden woning te weigeren, voert het COA een zogenaamd woningweigeringsgesprek. In dit gesprek onderbouwt de vergunninghouder zijn redenen voor de woningweigering. Wanneer een vergunninghouder na dit gesprek, over de mogelijke gevolgen van onterechte woningweigering, volhoudt de woning te willen weigeren, dan wordt het verslag van dit gesprek voorgelegd aan de afdeling Juridische Zaken van het COA. De afdeling Juridische Zaken beoordeelt of de weigering terecht of niet terecht is. Indien de woningweigering als niet terecht wordt beoordeeld, krijgt de vergunninghouder nog 24 uur de tijd om op de woningweigering terug te komen. Na deze 24 uur eindigt het recht op opvang voor de vergunninghouder. Daarna start het COA een zogenaamde ontruimingsprocedure.
Doel van het woningweigeringsgesprek en de woningweigeringprocedure is om de vergunninghouder te informeren over de gevolgen van een woningweigering, om vast te stellen of COA de plaatsingsprocedure correct heeft laten verlopen en om te controleren of aan de eigen plaatsingscriteria is voldaan. Veruit de meeste vergunninghouders kiezen tijdens de procedure er alsnog voor om de woonruimte te accepteren.
Het gaat bij een beoordeling van de weigering vrijwel nooit over de woonruimte zelf, want die voldoet in de regel aan algemene normen rondom passendheid en betaalbaarheid. Bovendien gaat het COA niet over de aanbieding van de woning, dat is de gemeente/verhuurder. Het COA is zich zeer bewust van het feit dat woonruimte een schaars goed is, waarmee niet lichtzinnig mag worden omgegaan. Om deze reden wordt de stringente weigeringsprocedure gevolgd en, als men volhardt in een onterechte weigering, ontruiming.
Deelt u de mening dat klagende statushouders beter kunnen gaan klagen in het land van herkomst en deelt u dan ook de conclusie dat deze statushouders niet alleen uit het azc moeten worden gezet, maar ook en vooral het land uit?
Nee, ik deel deze mening en conclusie niet. Het kabinet kiest ervoor, en is daar ingevolge internationale en Europese wet- en regelgeving ook toe gehouden, om asielbescherming te bieden aan hen die daar recht op hebben. Terugkeer is voor hen niet aan de orde.
De opvangplekken bij het COA |
|
Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoeveel opvangplekken zijn er verdwenen onder de kabinetten Rutte I, II en III? Kunt u toelichten waarom zo veel plekken zijn verdwenen?
Het aantal opvangplekken heeft de afgelopen jaren een grote variatie laten zien. Dit komt omdat het aantal beschikbare opvangplekken onder andere is gekoppeld aan de (verwachte) bezetting. Zo beschikte het COA over veel opvangplekken in 2015–2016 gezien de hoge asielinstroom en is het aantal beschikbare opvangplekken daarna teruggelopen met het dalen en stabiliseren van de asielinstroom.
Daarmee speelt het COA in op de gestelde behoefte en schaalt de organisatie op als het moet en af wanneer dat kan. Dit betekent dat er regelmatig opvanglocaties worden geopend of gesloten. Ook kan het aantal opvangplekken op locaties naar behoefte worden uitgebreid of teruggebracht. Het sluiten van locaties komt niet alleen door het afnemen van het aantal asielzoekers in de opvangcentra, maar ook omdat Bestuursovereenkomsten met gemeenten aflopen. Er zijn tal van redenen waarom dergelijke overeenkomsten niet zijn verlengd, bijvoorbeeld omdat er op dat moment landelijk voldoende opvangplekken beschikbaar waren, omdat een gemeente een ander doel had voor de locatie of omdat het lokaal draagvlak afnam.
Hoe verhoudt het aantal asielzoekers en statushouders en de instroom van asielzoekers zich tot de piek in 2015 en de jaren daarna?
Op 1 november jl. was de totale bezetting bij het COA, inclusief de Afghaanse evacués op Defensielocaties, ruim 33.000. Het aantal statushouders dat is ingeschreven bij COA bedraagt bijna 12.000. Afgezet tegen de bezetting op locatie is dit 34%.
Tijdens de piek van de asielinstroom in december 2015 was de totale bezetting bij het COA 47.150, waarvan ongeveer 14.930 statushouders (32%).
Over de periode 2016 tot en met 2020 was het aandeel vergunninghouders in de COA-opvang per jaar als volgt:
2016
36.300
41%
2017
22.800
54%
2018
21.200
33%
2019
24.900
20%
2020
27.400
23%
Kunt u aangeven wat de gemiddelde wachttijd is tot de beslissing tot statusverlening en de gemiddelde tijd tussen de statusverlening en het verhuizen naar een woning voor de statushouders die zich nu in de opvang bevinden?
Het huisvestingproces van vergunninghouders bestaat uit 3 fasen: In fase 1 wordt de vergunninghouder gekoppeld aan een gemeente; in fase 2 zoekt de gemeente naar passende huisvesting en wordt het huurcontract getekend; in fase 3 vertrekt de vergunninghouder naar de woning. De gemiddelde doorlooptijd van bemiddeling (de 3 fasen tezamen) bedroeg afgelopen oktober 188 dagen.
Kunt u uitleggen waarom in de prognose de gemiddelde bezetting van de opvang van het COA in de rijksbegroting voor Justitie en Veiligheid voor 2021 is vastgesteld op 30.0001 terwijl u in uw brief van 24 augustus jl.aangeeft dat de capaciteit 29.000 is?2 Waarom heeft u de capaciteit niet verhoogd volgens de prognose?
Het COA heeft de afgelopen jaren doorlopend geprobeerd om met het aantal beschikbare opvangplekken aan te laten sluiten bij de capaciteitsprognose. Met dat doel zijn de leden van de Landelijke Regietafel Migratie en Integratie (LRT) in november 2019 al gevraagd om extra opvanglocaties en het verlengen van aflopende locaties. Dit laatste is goed gelukt, het eerste niet.
De afgelopen maanden zijn deze gesprekken geïntensiveerd en hebben de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik provincies en gemeenten met klem gevraagd om op zeer korte termijn locaties aan te dragen voor (tijdelijke) asielopvang of (tijdelijke) huisvesting van vergunninghouders. Naar aanleiding van deze oproep zijn de eerste, veelal tijdelijke, (nood)opvanglocaties al geopend.
Bent u ook van mening dat de tekorten aan opvangplekken voorkomen had kunnen worden door voldoende opvangplekken te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Het aantal benodigde opvangplekken wordt bepaald door de hoogte van de asielinstroom, doorstroom en uitstroom. Er zijn verschillende ontwikkelingen die hebben gezorgd voor een toename van de bezetting bij het COA. Allereerst zorgen recente geopolitieke ontwikkelingen voor een toenemende asielinstroom. Naast de situatie in Afghanistan bestaan er ook zorgen dat de situatie in Libanon, Belarus en Turkije tot een toenemende asielinstroom zullen leiden. Bovendien arriveren steeds meer nareizigers in het kader van gezinshereniging naar ons land. Zij konden eerder niet reizen vanwege de internationale reisbeperkingen in verband met COVID-19. Ten slotte levert de inzet van gemeenten om bijna 12.000 vergunninghouders die momenteel in de opvang verblijven te huisvesten helaas onvoldoende resultaat op. Daarvan verblijft ruim de helft langer dan de afgesproken termijn in de opvang. Deze combinatie van een hogere dan verwachte asielinstroom en een beperkte uitstroom uit de COA-opvang, zorgt ervoor dat er nu een groter aantal opvangplekken nodig is dan verwacht aan het begin van het jaar. Extra opvangplekken had de huidige krapte uiteraard (gedeeltelijk) kunnen opvangen. Echter, was niet voorzien dat het aantal bewoners in de opvang zo snel en zo sterk zou toenemen.
Hoeveel opvangplekken voor asielzoekers en statushouders zijn er gerealiseerd sinds uw brandbrief van 24 augustus j.l. aan gemeenten? Kunt u daarbij aangeven voor hoe lang die plekken volgens de huidige afspraken beschikbaar zijn?
Tussen 24 augustus en 1 november jl. heeft het COA 4.600 extra opvangplekken in gebruik genomen. Van deze opvangplekken is meer dan 80 procent tijdelijk, waarbij de looptijd varieert van enkele weken tot zes maanden. Begin november zijn nog eens 2.200 extra opvangplekken in gebruik genomen. Ook deze zijn veelal tijdelijk van aard.
Hoe zorgt u ervoor dat, ondanks de hoge nood, de opvangplekken wel voldoen aan menswaardige opvang?
Het COA biedt iedereen die er recht op heeft een opvangplek en begeleiding. Dit gebeurt zoveel mogelijk in locaties met een goed kwaliteits- en voorzieningenniveau. Indien de behoefte aan opvangplekken hoger is dan het aantal beschikbare opvangplekken, wordt ook gekeken naar tijdelijke opvang in bijvoorbeeld recreatieparken zoals Wassenaar. Als dit ook niet tot afdoende opvangplekken leidt, wordt noodopvang ingezet, zoals in de Zeelandhallen in Goes.
Noodopvang is een tijdelijke opvangvoorzieningen met een sober, doch adequaat kwaliteits- en voorzieningenniveau, zoals evenementenhallen of paviljoens. In het kader van leefbaarheid verdient opvang in reguliere locaties nadrukkelijk de voorkeur boven het gebruik van noodopvang. Zeker waar het gaat om kleinere paviljoens is het zeer onwenselijk om asielzoekers in deze tijd van jaar op dergelijke wijze op te vangen. Daarom worden deze zo spoedig mogelijk vervangen door tijdelijke gebouwen op hetzelfde terrein. Bij gelijkblijvende omstandigheden is evenwel niet uitgesloten dat de komende periode vaker voor een zo kort mogelijke periode gebruik zal worden gemaakt van deze aanpak.
Welke lessen zijn er geleerd tijdens de piek van 2015 en hoe wordt daar nu rekening mee gehouden?
De periode tijdens de hoge asielinstroom in 2015/2016 heeft het belang laten zien van goede samenwerking tussen COA en haar partners om locaties op en af te schalen. Het gaat daarbij onder andere om het zo goed en tijdig als mogelijk uitleggen wat de verwachte capaciteitsbehoefte is en hoe deze behoefte tot stand is gekomen.
Dit is de reden dat ik, samen met het COA, vroegtijdig de provinciale regietafels heb gevraagd om samen deze uitdaging aan te gaan.
Daarnaast worden prognoses gedeeld en zoeken gemeenten, provincies, het COA, het RVB en de het Ministerie van BZK en mijn departement gezamenlijk naar creatieve oplossingen om de huidige gecombineerde opgave van huisvesting van vergunninghouders en opvang van asielzoekers te realiseren
Hoe zorgt u ervoor dat de opvangplekken verspreid worden over het hele land om zo te voorkomen dat kleine dorpen grote aantallen vluchtelingen op moeten vangen, terwijl de lokale faciliteiten niet daarin voorzien? Hoe heeft u het voornemen uit het regeerakkoord, om kleinschalige opvang dichtbij de huisvestingsgemeente te realiseren, verwezenlijkt? Waarom worden gemeenten niet opgeroepen vooral kleinschalige opvang aan te bieden?
Het streven is om opvangplekken verspreid over het land te realiseren. Daarom is aan alle provincies gevraagd om plannen op te stellen met daarin opvanglocaties, zodat de opvang van asielzoekers evenredig over het land wordt verdeeld. In de praktijk blijkt het echter lastig om, met name, in het westen van het land opvanglocaties te realiseren.
Gemeenten gaan vrijwillig akkoord met het openen van een opvanglocatie binnen de gemeentegrens. Gemeenten kunnen hier wettelijk niet toe worden gedwongen. Ik doe daarom geregeld een beroep op regio’s, gemeenten en provincies waar het aantal COA-locaties achterblijft om nieuwe opvanglocaties te openen, zeker nu er een acute opgave ligt.
Sinds medio juni 2020 heb ik gemeenten bij brief de mogelijkheid gegeven om te experimenteren met kleinschaliger opvang op ca. 10 locaties, met als uitgangspunt een omvang van 150 plekken. Gemeenten hebben hiertoe destijds evenwel geen concrete voorstellen voor ingediend.
Hoe zorgt u ervoor dat niet alleen de arme gemeenten bijdragen aan de vluchtelingenopvang, maar dat ook de rijkere gemeenten hun eerlijke steentje bijdragen?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe zorgt u ervoor dat ook de plaatselijke bevolking en het bedrijfsleven betrokken worden bij de opvang van vluchtelingen en statushouders?
Op veel COA-locaties helpen vrijwilligers mee in de begeleiding van asielzoekers en statushouders. Zo begeleiden vrijwilligers bijvoorbeeld bij huiswerk of sportactiviteiten of maken ze asielzoekers wegwijs in hun nieuwe omgeving. Ook geven vrijwilligers taallessen aan bewoners van COA-locaties.
Veel van de zaken die het COA inkoopt moeten Europees worden aanbesteed. De betrokkenheid van lokale ondernemers is onderdeel van de aanbestedingsstrategie. Zo wordt bijvoorbeeld bij de inhuur van personeel, waaronder de inzet van uitzendkrachten, in eerste instantie gezocht naar personeel in de omgeving van een nieuwe locatie. Voor opdrachten die niet Europees hoeven te worden aanbesteed, wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van lokale ondernemers.
Om in de toekomst pieken van vluchtelingenstromen beter op te kunnen vangen zou er overwogen kunnen worden om reservecapaciteit beschikbaar te houden, welk aantal reserveplekken zou daarvoor volgens u geschikt zijn?
Sinds dit jaar zijn er middelen beschikbaar om reservecapaciteit aan te houden. Op de langere termijn gaat om ongeveer 2.000 opvangplekken. Voor een geleidelijke toename van het aantal asielzoekers in de opvang kan reservecapaciteit helpen om de groei op te vangen. Ook bij een afname van het aantal asielzoekers kunnen middelen ten behoeve van reservecapaciteit helpen om locaties niet meteen af te stoten, maar aan te houden als reservecapaciteit.
In de Rijksbegroting zijn ten behoeve van het aanhouden reservecapaciteit door het COA de komende jaren de volgende middelen beschikbaar:
2021
€ 21.000.000
2022
€ 28.000.000
2023
€ 17.500.000
2024
€ 14.000.000
2025
€ 14.000.000
2026
€ 14.000.000
Welke kosten zijn verbonden aan het creëren van een dergelijke reservecapaciteit?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid in een dergelijke reservecapaciteit te investeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u het eens met onze voorstellen om tot een menswaardige opvang met lokaal draagvlak te komen? Zo ja, wanneer bent u bereid dit plan uit te voeren?3
Het COA biedt kwalitatief goede opvang en begeleiding. Een aantal onderdelen van uw voorstel is reeds in praktijk gebracht. Het gaat dan om de ambitie om opvanglocaties van een kleinschaliger omvang te realiseren, opvanglocaties meer evenredig over het land te verspreiden en de mogelijkheid om reservecapaciteit aan te houden.
De afgelopen jaren is het voor het COA moeilijk gebleken om nieuwe opvanglocaties te openen. Voor een belangrijk deel kwam dit door ontbrekend bestuurlijk draagvlak. Ik ben het met u eens dat het onwenselijk is dat buurtbewoners panden huren of opkopen om zo te voorkomen dat er asielzoekers of vergunninghouders komen te wonen. Het opvangen van mensen die vluchten voor oorlog of vervolging is niet alleen een juridische verplichting, maar ook en vooral een belangrijke maatschappelijke opgave waaraan het hele land, arm of rijk, moet bijdragen.
De te verwachten asielstroom uit Afghanistan en Litouwen en het huidige structurele tekort aan faciliteiten in de opvang |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Welke stappen zult u ondernemen om de tekorten op te vangen in het kader van de te verwachten asielstroom uit Afghanistan en Litouwen en het huidige structurele tekort aan faciliteiten in de opvang, inclusief bedden?
In verschillende brieven die ik recent naar uw Kamer heb gestuurd staat beschreven welke stappen worden ondernomen.1 Ik kan u melden dat het COA, gemeenten, provincies, BZK en het Rijksvastgoedbedrijf met elkaar in gesprek zijn hoe vergunninghouders zo snel mogelijk naar gemeenten kunnen uitstromen en waar extra (tijdelijke) COA-opvanglocaties kunnen worden gerealiseerd.
Deze gesprekken hebben al tot het openen van enkele tijdelijke nieuwe locaties geleid. Daarnaast is er in Goes een noodopvanglocatie gerealiseerd en worden de defensielocatie legerplaats Harskamp en het defensieterrein op het Marine Etablissement in Amsterdam weer ingezet. De hoop en noodzaak is dat er op korte termijn ook in andere gemeenten (tijdelijke) locaties worden gerealiseerd.
Gezien de constructieve gesprekken die nu worden gevoerd met provincies, gemeenten en andere betrokken partijen, verwacht ik het laatste kwartaal van 2021 meer zicht te hebben op acties die kunnen worden genomen om vergunninghouders in gemeenten te huisvesten en de realisatie van nieuwe tijdelijke en reguliere opvanglocaties. In de loop van oktober zal ik uw Kamer, samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, informeren over de voortgang. Alle inzet is en blijft erop gericht om iedereen met recht op opvang ook opvang te kunnen blijven bieden.
Zult u stappen ondernemen om de wachttijden in Ter Apel en de andere AZC’s te verkorten? Zo ja, welke stappen? Zo nee, hoe verwacht u de verhoogde asielstroom adequaat en menswaardig op te vangen?
Ik ben doorlopend met de verschillende organisaties in de migratieketen in gesprek om het asielproces zo snel als mogelijk te laten plaatsvinden. Als blijkt dat er knelpunten ontstaan, handel ik naar bevind van zaken.
Voor wat betreft de opvang verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 1.
Welke structurele oplossingen zullen er worden geboden om de te verwachten verhoogde asielstroom, zowel uit Afghanistan als Litouwen, opvang te bieden in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat er door bezuinigen en ten gevolge van de coronapandemie de «rek» uit de opvang is, waardoor het systeem niet kan voorzien in verhoogde vluchtelingenstromen, zoals deze nu te verwachten zijn? Zo ja, overweegt u te pleiten voor een ofwel eenmalig, ofwel structurele verhoging van het budget voor de opvang van vluchtelingen en asielzoekers in het kader van de huidige ontwikkelingen in Afghanistan?
Het beschikbare budget voor de asielopvang is gebaseerd op de verwachte bezetting bij het COA. De verwachting en de daarbij behorende middelen voor 2021 zijn gebaseerd op de meerjarenproductie prognose van februari 2021. De prognose ging toen uit van een dalende bezetting in de asielopvang met name veroorzaakt door het uitstromen van een groot aantal vergunninghouders naar gemeenten. In de praktijk blijft deze uitstroom echter sterk achter bij de prognoses. Daarnaast is het aantal eerste asielaanvragen hoger dan eerder verwacht, net als het aantal nareizigers dat in het kader van gezinshereniging naar Nederland komt. Gezien het hogere aantal bewoners in de COA-opvang dan verwacht, wordt bekeken of de beschikbare middelen toereikend zijn. Dit gaat via de reguliere begrotingsmomenten.
Daarnaast wil ik benadrukken dat het COA dit jaar geen locaties heeft hoeven sluiten door een te beperkt budget om de locaties in de bestaande vorm open te houden. Dat er locaties zijn dichtgegaan komt door het aflopen van bestuursovereenkomsten met gemeenten. Dit laatste, gecombineerd met slechts een beperkt aantal nieuwe locaties dat is geopend en een achterblijvende uitstroom van vergunninghouders naar gemeenten, heeft er voor gezorgd dat de grenzen van de opvangcapaciteit in zicht komen en dat als deze situatie doorzet, het COA naar verwachting binnen afzienbare tijd, en mogelijk al binnen enkele weken, vol zit.
Bent u van mening dat een gecoördineerde aanpak op Europees niveau, inclusief evenredige herverdeling van vluchtelingen over de Europese lidstaten en betere coördinatie van de ter beschikking zijnde middelen en expertise tussen lidstaten, de druk op de Nederlandse asielopvang zou kunnen verlagen? Zo ja, welke stappen zult u ondernemen om hier gebruik van te maken? Zo nee, welke alternatieven zijn er ter beschikking?
Zowel de crisis in Afghanistan als de ontwikkelingen aan de grens met Belarus vereisen een gecoördineerde Europese aanpak. Zoals aan uw kamer gemeld, heb ik dit op Europees niveau ook bij meerdere gelegenheden benadrukt.2 Ten aanzien van de coördinatie van middelen en expertise tussen lidstaten wijs ik op de bijdrages die Nederland reeds heeft geleverd in het kader van de Europese steun aan Litouwen om de situatie het hoofd te bieden. Dit betreft onder meer het leveren van materiaal als stapelbedden, garderobekasten en dekens, en het inzetten van operationeel materiaal en experts via Frontex en EASO.3 Ook andere lidstaten dragen hier op uiteenlopende wijze aan bij.
Ten aanzien van de herverdeling van vluchtelingen is het standpunt van het kabinet u bekend.4 De Litouwse regering heeft overigens niet verzocht om een dergelijke herverdeling, noch de regering van de andere EU lidstaten die direct te maken hebben met een toename van irreguliere aankomsten via Belarus.
Gezien we een groeiende stroom vluchtelingen kunnen verwachten vanuit Afghanistan, hoe zult u samenwerken met de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking om de veilige opvang van vluchtelingen te garanderen, gezien het gebrek aan opvangcapaciteit?
De inzet van het kabinet komt in nauwe samenwerking tot stand en wordt door de verantwoordelijke Ministers in de daarvoor geschikte gremia ingebracht. Het kabinet benadrukt in Europese gremia het belang van een gezamenlijke Europese voorbereiding op de mogelijke gevolgen van de situatie in Afghanistan op het terrein van migratie en asiel. Op dit moment neemt vooral het aantal intern ontheemden toe. De situatie kan echter snel veranderen, daarom is het van groot belang op alle scenario’s voorbereid te zijn. Tijdens de JBZ-Raad van 31 augustus jl. heeft het kabinet samen met andere lidstaten onderstreept dat opvang in eerste instantie in de regio dient plaats te vinden. Om dit te realiseren, zal de EU de regio gezamenlijk met de internationale gemeenschap steunen. Nederland riep, net als een aantal andere lidstaten, de Commissie op met een actieplan Afghanistan te komen en hiervoor de nodige financiering vrij te maken. De Commissie zegde dit toe. Nederland stelde voorts dat de EU als geheel zich – op de midden- en lange termijn – ook dient voor te bereiden op een scenario waarbij irreguliere migratie naar de EU wel zal toenemen. In dit verband werd het belang van crisisvoorbereiding, maar ook het op orde hebben van de buitengrenzen, veiligheidsscreenings en registratie van asielzoekers in EURODAC benadrukt.
Tijdens Gymnich van 2–3 september is tevens gesproken over de noodzaak om hulp te blijven verlenen aan de Afghaanse bevolking en om de landen in de regio te ondersteunen bij de omgang met de te verwachten instroom van Afghanen. De Hoge Vertegenwoordiger en de lidstaten spraken de intentie uit om, samen met de buurlanden van Afghanistan, een regionaal platform op te zetten met focus op migratie, terrorismebestrijding en het bestrijden van drugshandel.
Ook verwijst het kabinet u graag naar het verslag van de JBZ-Raad van 7 en 8 oktober dat uw Kamer spoedig toekomt.
Hoe zal u samenwerken met de Minister van Buitenlandse Zaken om de opvang van vluchtelingen op Europees niveau te stroomlijnen en coördineren in het kader van de motie van het lid Dassen c.s. van 18 augustus 2021 over een Europees noodplan?1
Zie antwoord vraag 6.
Het nieuwe IND-beleid waardoor honderden minderjarige vluchtelingen dreigen te moeten opgroeien zonder ouders. |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Honderden asielkinderen dreigen zonder hun ouders op te moeten groeien»?1
Ja.
Volgens het artikel heeft u de maatregel tegen het advies van de IND in doorgedrukt, hoe luidde dit advies precies? Wat is de reden dat u tegen het advies bent ingegaan?
In 2019 constateerde de IND in een individuele zaak een dusdanige afwijking van de gebruikelijke gang van zaken dat van de IND in redelijkheid niet gevraagd kon worden het gewenste nareisverzoek te honoreren. Vervolgens is de IND, met het oog op rechtsgelijkheid, in enkele vergelijkbare gevallen tot eenzelfde oordeel gekomen, waarmee deze werkwijze meer generiek werd gehanteerd. In maart 2021 is mij een nota voorgelegd waarin mij is voorgesteld om deze door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze los te laten. Deze nota is in februari opgesteld. Dit vormde voor mij aanleiding te verzoeken om een brede inventarisatie van de casuïstiek die zich mogelijk voor zou kunnen doen, alvorens hier een beleidsmatige conclusie aan te verbinden. Deze inventarisatie, die mij op 23 augustus 2021 heeft bereikt, vormde voor mij aanleiding om te besluiten af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en deze slechts toe te passen in gevallen waarin evident geen sprake is van «alleenstaand». Over dit besluit heb ik uw Kamer onverwijld geïnformeerd in mijn brief van 24 augustus jl.2
Waarom is de Kamer destijds niet over de maatregel en het gewijzigde beleid geïnformeerd? Waarom heeft u de Kamer niet de mogelijkheid geboden om tegenmacht uit te oefenen, zoals noodzakelijk voor een gezonde democratie en het goed functioneren van de veelbesproken macht en tegenmacht?
De door de IND gehanteerde werkwijze betrof geen beleidswijziging. Zoals uitgebreider omschreven in mijn brief aan uw Kamer van 24 augustus jl., betrof het een invulling van het begrip «alleenstaande» zoals dat volgt uit de Gezinsherenigingsrichtlijn. De werkwijze die de IND hanteerde sluit daarnaast aan bij de bestaande kaders van het nareisbeleid, dat is gestoeld op internationale verdragen. Om in aanmerking te komen voor gezinshereniging onder de voorwaarden van het nareisbeleid, moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Zo geldt voor alleenstaande minderjarigen dat zij daadwerkelijk alleenstaand dienen te zijn. Hierbij acht ik het echter wel van groot belang dat een zorgvuldige, individuele beoordeling van deze voorwaarden kan plaatsvinden. Daarom heb ik besloten om de meer generiek gehanteerde werkwijze in algemene zin los te laten. Hierover heb ik u in mijn brief van 24 augustus jl. geïnformeerd.
Hoe verhielden de maatregel en de nieuwe interpretatie van het begrip «alleenstaand» zich tot het Verdrag inzake de rechten van het kind en de Europese richtlijn voor gezinshereniging uit 2003?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u in overweging genomen dat volgens migratiedeskundigen de nieuwe interpretatie van het begrip «alleenstaand», dat sinds november werd gehandhaafd, in strijd is met voorgenoemde Verdrag en richtlijn? Zo ja, hoe heeft het de besluitvorming omtrent het doordrukken van de maatregel, zonder het informeren van de Kamer, beïnvloed? Zo nee, hoe kan dat?
Zie antwoord vraag 3.
Mocht u zich verschuilen achter het argument dat alleenstaande minderjarige asielzoekers zich nog wel konden beroepen op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), bent u dan op de hoogte van het feit dat deze procedure veel minder gunstig is voor alleenstaande minderjarige vluchtelingen omdat de staat het recht behoudt om aangevraagde gezinshereniging af te wijzen?
Ik ben mij er van bewust dat bij een 8 EVRM aanvraag legeskosten moeten worden betaald. De IND zal echter de betrokkenen aanbieden legeskosten te restitueren. Dit geldt voor betrokkenen die in afwachting zijn van een besluit en onder genoemde werkwijze geen aanspraak op nareis hebben kunnen maken maar wel legeskosten in het kader van een 8 EVRM aanvraag hebben betaald. Indien de aanvraag voor gezinshereniging in het kader van 8 EVRM reeds is ingewilligd, zal, indien door betrokkenen gewenst, met individueel maatwerk worden bezien welke mogelijkheden er zijn.
Bent u ook op de hoogte van het feit dat een procedure onder artikel 8 van het EVRM, in tegenstelling tot gezinshereniging onder het Verdrag inzake de rechten van het kind, kosten met zich meedraagt? Wie heeft die kosten vergoed in de procedures die het afgelopen half jaar noodgedwongen onder artikel 8 van het EVRM aangevraagd moesten worden?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe zit het met alleenstaande minderjarige vluchtelingen die het afgelopen half jaar, omdat hen werd verteld dat ze een aanvraag onder artikel 8 van het EVRM moesten doen, geen gezinshereniging hebben aangevraagd aangezien in het nieuwsartikel van NU.nl staat dat asielkinderen die werden afgewezen voor gezinshereniging toch nog een aanvraag daartoe mogen indienen: «De IND zal, daar waar nodig, betrokkenen die in de afgelopen periode onder genoemde werkwijze geen aanspraak op nareis hebben kunnen maken, aanbieden de oorspronkelijke nareisaanvraag in behandeling te nemen.»? Kunnen zij dit met terugwerkende kracht alsnog doen?2
In mijn brief van 24 augustus jl. heb ik uw Kamer toegezegd dat van de betrokkenen die in de afgelopen periode onder genoemde werkwijze geen aanspraak op nareis hebben kunnen maken, de oorspronkelijke nareisaanvraag in behandeling zal worden genomen. De IND brengt momenteel in kaart wat de stand van zaken is van de gezinsherenigingsaanvragen van betrokkenen. Indien de aanvraag voor gezinshereniging in het kader van 8 EVRM reeds is ingewilligd, zal, indien door betrokkenen gewenst, met individueel maatwerk worden bezien welke mogelijkheden er zijn.
Welk belang prevaleert in uw mening het herenigen van families of het afschrikken van vluchtelingen? Deelt u de mening dat het recht op hereniging zwaarder weegt dan het vermeende belang op migratie controle? Hoe kwalificeert u het moeten onderhouden van een ouder-kind relatie via het internet? Vindt u dit denkbaar en haalbaar in het asiel- en familierecht?
Allereerst wil ik benadrukken dat ik het belang van gezinshereniging onderken. Het nareisbeleid is meer specifiek bedoeld om gezinsleden van vluchtelingen, die door een vluchtsituatie niet langer in hun land van herkomst hun familieleven kunnen leiden, in Nederland met elkaar te herenigen. Het beleid heeft ook ten doel de eenheid van het gezin te borgen en het belang van het kind te bewaken. De beoordeling van een aanvraag voor gezinshereniging vindt binnen de bestaande kaders op basis van de individuele omstandigheden plaats. De alleenstaande minderjarige vreemdeling heeft recht op gezinshereniging met zijn ouders in het kader van nareis wanneer er een feitelijke gezinsband was op het moment van binnenkomst in Nederland en indien die feitelijke gezinsband nadien niet is verbroken.
In welke mate speelde de drukte of overbelasting bij de IND mee in de steeds strikter wordende beleidskeuzes om vluchtelingen niet meer welkom te heten?
In het beleidskader van nareis is het prioriteit om een zo zuiver mogelijke invulling van de verschillende nationale en internationale bepalingen te geven. Zodat tot een juiste beoordeling van gezinsherenigingsaanvragen wordt gekomen. Ook in het afgelopen jaar is er maximale operationele inzet gepleegd om drukte en achterstanden bij de IND terug te dringen. Deze inzet staat echter los van ontwikkelingen in de werkwijze.
Het bericht dat er nieuw beleid is voor gezinshereniging waar de Kamer niet over geïnformeerd is |
|
Hanneke van der Werf (D66), Caroline van der Plas (BBB), Don Ceder (CU) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Honderden asielkinderen dreigen zonder hun ouder op te moeten groeien»?1
Ja.
Klopt het dat er een gewijzigd beleid is ten aanzien van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’ers) waardoor amv’ers geen recht meer hebben op nareis van ouders, broers en zussen als zij na aankomst in Nederland zijn opgevangen door een (ver) familielid? Zo nee, waarom wordt niet gesproken over «nieuw beleid», terwijl er al jarenlang een andere uitleg wordt gegeven aan het begrip «alleenstaande minderjarige vreemdelingen»?
De door de IND gehanteerde werkwijze betrof geen beleidswijziging. Zoals uitgebreider omschreven in mijn brief aan uw Kamer van 24 augustus jl., betrof het een invulling van het begrip «alleenstaande» zoals dat volgt uit de Gezinsherenigingsrichtlijn. In 2019 constateerde de IND in een individuele zaak een dusdanige afwijking van de gebruikelijke gang van zaken dat van de IND in redelijkheid niet gevraagd kon worden het gewenste nareisverzoek te honoreren. Vervolgens is de IND, met het oog op rechtsgelijkheid, in enkele vergelijkbare gevallen tot eenzelfde oordeel gekomen, waarmee deze werkwijze meer generiek werd gehanteerd. In maart 2021 is mij een nota voorgelegd waarin mij is voorgesteld om deze door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze los te laten. Deze nota is in februari opgesteld. Dit vormde voor mij aanleiding te verzoeken om een brede inventarisatie van de casuïstiek die zich mogelijk voor zou kunnen doen, alvorens hier een beleidsmatige conclusie aan te verbinden. Deze inventarisatie, die mij op 23 augustus 2021 heeft bereikt, vormde voor mij aanleiding om te besluiten af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en deze slechts toe te passen in gevallen waarin evident geen sprake is van «alleenstaand». Over dit besluit heb ik uw Kamer onverwijld geïnformeerd.
Klopt het dat de top van de IND tegen deze wijziging heeft geadviseerd? Zo ja, waarom heeft u er dan toch voor gekozen om de beleidswijziging door te zetten? Welke bezwaren werden aangedragen om tegen de wijziging te adviseren? Kunt u het advies met de Kamer delen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u graag naar de brief die ik uw Kamer heb gestuurd op 24 augustus jl.2 Daarin heb ik u aangegeven dat mij in maart 2021 enkele procesmatige en juridische overwegingen zijn voorgelegd, door de IND en het Directoraat-Generaal Migratie, die zich mogelijkerwijs zouden kunnen voordoen bij de door de IND gehanteerde werkwijze en werd voorgesteld om deze meer generiek door de IND gehanteerde werkwijze los te laten. Dit vormde voor mij aanleiding te verzoeken om een bredere inventarisatie, alvorens hier een beleidsmatige conclusie aan te verbinden. Naar aanleiding van deze inventarisatie heb ik besloten af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en deze slechts toe te passen in gevallen waarin evident geen sprake is van «alleenstaand», conform het ambtelijke advies.
Wat was het advies van de Directoraat-Generaal Migratie van het Ministerie van J&V? Kunt u dit advies met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat u de Tweede Kamer niet over de beleidswijziging heeft geinformeerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de verenigbaarheid van de beleidswijziging met de Europe richtlijn voor gezinshereniging uit 2003 en het Internationaal Verdrag inzake de Rechten voor het Kind? Klopt het dat de Nederlandse Staat juridische risico’s loopt en zo ja, welke?
De door de IND gehanteerde werkwijze betrof geen beleidswijziging. Zoals uitgebreider omschreven in mijn brief aan uw Kamer van 24 augustus jl., betrof het een invulling van het begrip «alleenstaande» zoals dat volgt uit de Gezinsherenigingsrichtlijn. Het doel van de werkwijze was met name om recht te doen aan de betekenis en lezing van het begrip «alleenstaande» vreemdelingen zoals dat volgt uit artikel 2 sub f uit de Gezinsherenigingsrichtlijn. De werkwijze die de IND hanteerde sluit daarnaast aan bij de bestaande kaders van het nareisbeleid, dat is gestoeld op internationale verdragen. Inmiddels heb ik in mijn brief van 24 augustus jl. uw kamer geïnformeerd over mijn besluit om af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en interpretatie van het begrip «alleenstaand».
Bent u er van op de hoogte dat er een uitspraak van het Europese Hof van Justitie is waaruit blijkt dat het gewijzigde beleid indruist tegen Europese regelgeving en jurisprudentie?2 Zo ja, waarom heeft u er dan toch voor gekozen om het beleid door te zetten?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze kunt u er voor instaan dat er door de rechter getoetst kan en zal worden of de uitvoering van het beleid in lijn is met de gezinsherenigingsrichtlijn? Kan toegezegd worden dat het ontbreken van procesbelang, ook als er inmiddels al een machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) op grond van artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is afgegeven, niet zal worden tegengeworpen?
In mijn brief van 24 augustus jl. heb ik u geïnformeerd over mijn besluit om af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en interpretatie van het begrip «alleenstaand». Ik heb uw Kamer toegezegd dat van de betrokkenen die in de afgelopen periode onder genoemde werkwijze geen aanspraak op nareis hebben kunnen maken, de oorspronkelijke nareisaanvraag in behandeling zal worden genomen. De IND brengt momenteel in kaart wat de stand van zaken is van de gezinsherenigingsaanvragen van betrokkenen. Indien de aanvraag voor gezinshereniging in het kader van 8 EVRM reeds is ingewilligd, zal, indien door betrokkenen gewenst, met individueel maatwerk worden bezien welke mogelijkheden er zijn.
Hoeveel zaken zijn er al onder het nieuwe beleid door de IND afgehandeld? Hoeveel verzoeken om gezinshereniging zijn in het kader van het nieuw beleid afgewezen?
De IND is momenteel bezig met het in kaart brengen van de zaken die onder de oude werkwijze vielen. Dit gebeurt op individuele basis. Het is daarom nog niet bekend hoeveel gezinsleden hieronder vallen. De IND zal, daar waar nodig, betrokkenen die in de afgelopen periode onder genoemde werkwijze geen aanspraak op nareis hebben kunnen maken, aanbieden de oorspronkelijke nareisaanvraag in behandeling te nemen.
Bent u bereid om het ingevoerde beleid per direct terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief aan uw Kamer van 24 augustus jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn besluit om af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en deze slechts toe te passen in gevallen waarin evident geen sprake is van «alleenstaand», conform het advies in de nota. In die individuele evidente gevallen zal de IND betrokkenen actief blijven informeren over de mogelijkheid van het indienen van een aanvraag tot gezinshereniging in het kader van artikel 8 EVRM. De IND zal, daar waar nodig, betrokkenen die in de afgelopen periode onder genoemde werkwijze geen aanspraak op nareis hebben kunnen maken, aanbieden de oorspronkelijke nareisaanvraag in behandeling te nemen.
Kunt u deze vragen individueel en met spoed, uiterlijk voor 1 september 2021 beantwoorden?
Ik heb uw vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het ingrijpend wijzigen van asielbeleid zonder de Kamer daarover te informeren |
|
Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Honderden asielkinderen dreigen zonder hun ouders op te moeten groeien»?1
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u graag naar mijn brief van 24 augustus jl.2 Hierin heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn besluit om af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze, waar in het betreffende bericht naar verwezen wordt.
Klopt het dat u het beleid hebt gewijzigd zonder de Kamer te informeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De door de IND gehanteerde werkwijze betrof geen beleidswijziging. Zoals uitgebreider omschreven in mijn brief aan uw Kamer van 24 augustus jl., betrof het een invulling van het begrip «alleenstaande» zoals dat volgt uit de Gezinsherenigingsrichtlijn. In 2019 constateerde de IND in een individuele zaak een dusdanige afwijking van de gebruikelijke gang van zaken dat van de IND in redelijkheid niet gevraagd kon worden het gewenste nareisverzoek te honoreren. Vervolgens is de IND, met het oog op rechtsgelijkheid, in enkele vergelijkbare gevallen tot eenzelfde oordeel gekomen, waarmee deze werkwijze meer generiek werd gehanteerd. In maart 2021 is mij een nota voorgelegd waarin mij is voorgesteld om deze door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze los te laten. Deze nota is in februari opgesteld. Dit vormde voor mij aanleiding te verzoeken om een brede inventarisatie van de casuïstiek die zich mogelijk voor zou kunnen doen, alvorens hier een beleidsmatige conclusie aan te verbinden. Deze inventarisatie, die mij op 23 augustus 2021 heeft bereikt, vormde voor mij aanleiding om te besluiten af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en deze slechts toe te passen in gevallen waarin evident geen sprake is van «alleenstaand». Over dit besluit heb ik uw Kamer onverwijld geïnformeerd.
Waarom heeft u de Kamer niet geïnformeerd en daarmee de Kamer de mogelijkheid om een debat over deze beleidswijziging te voeren ontnomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom vindt u het nodig om de familie van kinderen die bij een ver familielid worden opgevangen de mogelijkheid om na te reizen af te pakken? Kunt u in uw antwoord uitgebreid stilstaan bij het belang van het kind, de betreffende Europese richtlijn en het Verdrag inzake de rechten van het kind?
Om in aanmerking te komen voor gezinshereniging onder de voorwaarden van het nareisbeleid, moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Zo geldt voor alleenstaande minderjarigen dat zij daadwerkelijk alleenstaand dienen te zijn. Desalniettemin, het beleid heeft ook ten doel de eenheid van het gezin te borgen, het belang van het kind te bewaken en bij de uitvoering ervan zoveel mogelijk rekening te houden met de specifieke, individuele omstandigheden die voor de asielstatushouder opgaan. Hierbij acht ik het echter wel van groot belang dat een zorgvuldige, individuele beoordeling van deze voorwaarden kan plaatsvinden. Daarom heb ik besloten af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze. Hierover heb ik u in mijn brief van 24 augustus jl. geïnformeerd.
Kunt u bevestigen dat de IND u negatief heeft geadviseerd over deze beleidswijziging? Hoe bent u met dat advies omgegaan?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u graag naar de brief die ik uw Kamer heb gestuurd op 24 augustus jl. Daarin heb ik u aangegeven dat mij in maart 2021 enkele procesmatige en juridische overwegingen zijn voorgelegd die zich mogelijkerwijs zouden kunnen voordoen bij de door de IND gehanteerde werkwijze en werd voorgesteld om deze meer generiek door de IND gehanteerde werkwijze los te laten. Dit vormde voor mij aanleiding te verzoeken om een bredere inventarisatie, alvorens hier een beleidsmatige conclusie aan te verbinden. Naar aanleiding van deze inventarisatie heb ik besloten af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en deze slechts toe te passen in gevallen waarin evident geen sprake is van «alleenstaand», conform het ambtelijke advies.
Kunt u deze beleidswijziging, betreffende ambtelijke nota’s en het juridisch bezwaar dat in het krantenartikel wordt genoemd alsnog zo spoedig mogelijk met de Kamer delen en in ieder geval voorafgaand aan een eventueel debat hierover?
Zoals uiteengezet in de antwoorden op de vragen 2 en 3 betrof de door de IND gehanteerde werkwijze geen beleidswijziging. De betreffende ambtelijke nota’s en een door mij opgevraagde tijdlijn zijn als bijlage3 bij deze beantwoording gevoegd.4
Afghanistan |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
In het kader van de motie-Dassen c.s. ingediend op 18 augustus jl. over een Europees noodplan: welk mandaat gaat u voorstellen of heeft u reeds voorgesteld voor de informele Raad Buitenlandse Zaken (Gymnich-vergadering) van 2 en 3 september a.s. met betrekking tot het opstellen van een Europees noodplan voor de evacuatie van personen uit oorlogsgebieden en de opvang van vluchtelingen uit oorlogsgebieden in Europa?1
Zoals aangegeven in het verslag van de informele Raad Buitenlandse Zaken van 2–3 september (Gymnich) richtte de discussie tijdens Gymnich zich logischerwijs op de actualiteit rondom Afghanistan. Desalniettemin onderstreepten de HV en Lidstaten ook dat het van groot belang is om wanneer daar ruimte voor is, ook het gesprek te voeren over de te trekken lessen uit de crisis in Afghanistan. Wat het kabinet betreft is het van groot belang dat daar, in lijn met de motie Dassen, ook gesproken wordt over een gecoördineerde EU-aanpak bij eventuele toekomstige evacuaties van personen uit oorlogsgebieden. De opvang van vluchtelingen in Europa is geen onderdeel van het takenpakket van de Europese Dienst Extern Optreden (EDEO). Hierover wordt wel gesproken in de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken in het kader van de onderhandelingen over het migratiepact. De opvang van vluchtelingen in de regio én in de EU maakt daar nadrukkelijk onderdeel van uit, net als de bredere samenwerking met derde landen op het gebied van migratie. Het kabinet acht de voorstellen een solide basis voor onderhandelingen. Naar aanleiding van de ontwikkelingen in Afghanistan acht het kabinet het ook van belang dat de lessen die daar uit kunnen worden getrokken worden meegenomen in de verdere vormgeving van de migratiesamenwerking tussen de EU en derde landen in lijn met de motie-Dassen.
Welke informatie kunt u verstrekken met betrekking tot de inhoud, reikwijdte en vervolgstappen van het voorgestelde mandaat? Welke routes ziet u nog voor mogelijke vervolgstappen, zowel in het geval het mandaat wordt goedgekeurd als in het geval dat het mandaat wordt afgekeurd in de informele Raad Buitenlandse Zaken?
Het trekken van lessen uit de situatie in Afghanistan voor toekomstige situaties zal onderwerp van gesprek zijn tussen de 27 lidstaten en de instellingen, waarbij uiteraard een belangrijke rol is weggelegd voor de EDEO. Tijdens Gymnich, maar ook in andere EU-gremia, hebben veel lidstaten en de instellingen al duidelijk aangegeven dit gesprek te willen voeren. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Zult u zelf een voorzet geven voor de inhoud van een dergelijk noodplan, bijvoorbeeld in de vorm van een Nederlandse non-paper? Zo ja, welke elementen voorziet u naar aanleiding van een dergelijk noodplan, specifiek met betrekking tot een structurele aanpak van noodsituaties zoals in het geval van Afghanistan, alsook de omgang met de opvang van vluchtelingen en de optimalisering van de middelen, expertise en coördinatie van en tussen EU-lidstaten? Wanneer zult u een dergelijke non-paper voorleggen aan de Kamerleden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet brengt het belang van het trekken van lessen uit de situatie in Afghanistan in op verschillende niveaus in het Brusselse proces. Welke precieze vorm van sturing dan wel beïnvloeding van dit proces het kabinet kiest of nodig acht valt in dit stadium nog niet te zeggen. Uiteraard zal het kabinet zich daarbij houden aan de staande informatieafspraken met uw Kamer over Europees beleid.
Gezien we een groeiende stroom vluchtelingen kunnen verwachten vanuit Afghanistan, hoe zult u samenwerken met de Minister en Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om de veilige opvang van vluchtelingen te garanderen, gezien het gebrek aan opvangcapaciteit?
De inzet van het kabinet komt in nauwe samenwerking tot stand en wordt door de verantwoordelijke Ministers in de daarvoor geschikte gremia ingebracht. Het kabinet benadrukt in Europese gremia het belang van een gezamenlijke Europese voorbereiding op de mogelijke gevolgen van de situatie in Afghanistan op het terrein van migratie en asiel. Op dit moment neemt vooral het aantal intern ontheemden toe. De situatie kan echter snel veranderen, daarom is het van groot belang op alle scenario’s voorbereid te zijn. Tijdens de JBZ-Raad van 31 augustus jl. heeft het kabinet samen met andere lidstaten onderstreept dat opvang in eerste instantie in de regio dient plaats te vinden. Om dit te realiseren, zal de EU de regio gezamenlijk met de internationale gemeenschap steunen. Nederland riep, net als een aantal andere lidstaten, de Commissie op met een actieplan Afghanistan te komen en hiervoor de nodige financiering vrij te maken. De Commissie zegde dit toe. Nederland stelde voorts dat de EU als geheel zich – op de midden- en lange termijn – ook dient voor te bereiden op een scenario waarbij irreguliere migratie naar de EU wel zal toenemen. In dit verband werd het belang van crisisvoorbereiding, maar ook het op orde hebben van de buitengrenzen, veiligheidsscreenings en registratie van asielzoekers in EURODAC benadrukt.
Tijdens Gymnich van 2–3 september is tevens gesproken over de noodzaak om hulp te blijven verlenen aan de Afghaanse bevolking en om de landen in de regio te ondersteunen bij de omgang met de te verwachten instroom van Afghanen. De Hoge Vertegenwoordiger en de lidstaten spraken de intentie uit om, samen met de buurlanden van Afghanistan, een regionaal platform op te zetten met focus op migratie, terrorismebestrijding en het bestrijden van drugshandel.
Het bericht 'Honderden asielkinderen dreigen zonder hun ouders op te moeten groeien' |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Honderden asielkinderen dreigen zonder hun ouders op te moeten groeien»?1
Ja.
Kunt u reageren op de berichtgeving in het artikel? Klopt het dat de IND sinds afgelopen november nieuw beleid ten aanzien van gezinshereniging van alleenstaande minderjarige vreemdelingen hanteert? Wat houdt dit beleid volgens u precies in? Sinds wanneer is dit «staand beleid»?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u graag naar mijn brief van 24 augustus jl.2 Hierin heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn besluit om af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze, waar in het desbetreffende bericht naar verwezen wordt. De door de IND gehanteerde werkwijze betrof geen beleidswijziging. Zoals uitgebreider omschreven in mijn brief aan uw Kamer van 24 augustus jl., betrof het een invulling van het begrip «alleenstaande» zoals dat volgt uit de Gezinsherenigingsrichtlijn. In 2019 constateerde de IND in een individuele zaak een dusdanige afwijking van de gebruikelijke gang van zaken dat van de IND in redelijkheid niet gevraagd kon worden het gewenste nareisverzoek te honoreren. Vervolgens is de IND, met het oog op rechtsgelijkheid, in enkele vergelijkbare gevallen tot eenzelfde oordeel gekomen, waarmee deze werkwijze meer generiek werd gehanteerd. In maart 2021 is mij een nota voorgelegd waarin mij is voorgesteld om deze door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze los te laten. Deze nota is in februari opgesteld. Dit vormde voor mij aanleiding te verzoeken om een brede inventarisatie van de casuïstiek die zich mogelijk voor zou kunnen doen, alvorens hier een beleidsmatige conclusie aan te verbinden. Deze inventarisatie, die mij op 23 augustus 2021 heeft bereikt, vormde voor mij aanleiding om te besluiten af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en deze slechts toe te passen in gevallen waarin evident geen sprake is van «alleenstaand». Over dit besluit heb ik uw Kamer onverwijld geïnformeerd.
Kunt u aangeven waar en op welk moment u dit nieuwe beleid met de Kamer gedeeld hebt? Zo niet, waarom heeft u dit niet met de Kamer gedeeld? Wat vindt u daarvan? Bent u voornemens dit alsnog met de Kamer te delen?
De door de IND gehanteerde werkwijze betrof geen beleidswijziging. Zoals uitgebreider omschreven in mijn brief aan uw Kamer van 24 augustus jl., betrof het een invulling van het begrip «alleenstaande» zoals dat volgt uit de Gezinsherenigingsrichtlijn. Zoals u kunt lezen in mijn antwoord op vragen 2, 4 en 5 is mij, in maart 2021, voorgesteld om deze door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze los te laten. Dit vormde voor mij aanleiding te verzoeken om een brede inventarisatie van de casuïstiek die zich mogelijk voor zou kunnen doen, alvorens hier een beleidsmatige conclusie aan te verbinden. Deze inventarisatie, die mij op 23 augustus 2021 heeft bereikt, vormde voor mij aanleiding om te besluiten af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en deze slechts toe te passen in gevallen waarin evident geen sprake is van «alleenstaand». Over dit besluit heb ik uw Kamer onverwijld geïnformeerd.
Kunt u aangeven wat er precies veranderd is in de procedure voor gezinshereniging?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is dit beleid precies tot stand gekomen? Op basis van welke informatie en/of expertise wordt dit afgewogen? Klopt het dat u dit doorgedrukt heeft tegen het advies van de top van de IND in? Zo ja, waarom heeft u dat gedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Is de nieuwe interpretatie van het begrip «alleenstaand», volgens u, in strijd met het Verdrag inzake de rechten van het kind en de Europese richtlijn voor gezinshereniging uit 2003? Zo niet, hoe verschilt uw uitleg van de uitleg die verschillende experts geven in het artikel in de NRC?
Het doel van de werkwijze was met name om recht te doen aan de betekenis en lezing van het begrip «alleenstaande» vreemdelingen zoals dat volgt uit artikel 2 sub f uit de Gezinsherenigingsrichtlijn. De werkwijze die de IND hanteerde sluit daarnaast aan bij de bestaande kaders van het nareisbeleid, dat is gestoeld op internationale verdragen. Inmiddels heb ik in mijn brief van 24 augustus jl. uw kamer geïnformeerd over mijn besluit om af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en interpretatie van het begrip «alleenstaand».
Kunt u schetsen hoe dit beleid zich volgens u verhoudt tot artikel 8 van het EVRM?
Alle vreemdelingen met een wens voor gezinshereniging kunnen ook een aanvraag indienen in het kader van artikel 8 EVRM, waarin het recht op familie- en gezinsleven wordt geborgd. Gezinsherenigingsaanvragen worden in dit beleidskader aan andere voorwaarden getoetst. De minderjarigen die in eerste instantie in aanmerking dachten te komen voor nareis konden derhalve ook een gezinsherenigingsaanvraag indienen in dit kader. Bij de beoordeling van een aanvraag in het kader van artikel 8 EVRM kan het verblijf bij een familielid meewegen in de belangenafweging, maar is geen voorwaarde of afwijzingsgrond.
Indien betrokkene in de afgelopen periode onder genoemde werkwijze geen aanspraak op nareis heeft kunnen maken en de aanvraag voor gezinshereniging in het kader van 8 EVRM reeds is ingewilligd, zal, indien door betrokkenen gewenst, met individueel maatwerk worden bezien welke mogelijkheden er zijn.
Kunt u aangeven op hoeveel alleenstaande minderjarige vreemdelingen dit beleid van toepassing is geweest? Kunt u aangeven wat dit voor gevolgen heeft gehad in gezinsherenigingsprocedures die door de kinderen zijn aangevraagd?
De IND is momenteel bezig met het in kaart brengen van de zaken die onder de oude werkwijze vielen. Dit gebeurt op individuele basis. Het is daarom nog niet bekend hoeveel gezinsleden hieronder vallen. De IND zal, daar waar nodig, betrokkenen die in de afgelopen periode onder genoemde werkwijze geen aanspraak op nareis hebben kunnen maken, aanbieden de oorspronkelijke nareisaanvraag in behandeling te nemen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als alleenstaande minderjarige vreemdelingen vooruit worden gestuurd door hun ouders om asiel aan te vragen in Europa?
Het komt voor dat gezinnen vanuit andere lidstaten hun kinderen vooruit sturen, in de hoop en verwachting na te kunnen reizen in het kader van gezinshereniging. Deze praktijk moet niet worden gestimuleerd. Nederland ontmoedigt het vooruit sturen van minderjarige vreemdelingen door in te zetten op het aanpakken van grondoorzaken van migratie in herkomstlanden. In lijn met de Integrale Migratie-agenda3 doet Nederland dit onder andere door in herkomstlanden de toegang tot onderwijs te ondersteunen en werkgelegenheid te stimuleren.4 Daarnaast heeft de Europese Commissie op 23 september 2020, als onderdeel van het gepubliceerde migratie- en asielpakket, een aanpassing van de EU-Dublinverordening gepubliceerd. De EU-Dublinverordening wordt vervangen door de Verordening betreffende asiel- en migratiebeheer. Onder de concept-verordening kunnen alleenstaande minderjarige kinderen worden overgedragen aan de lidstaat waar zij eerder asiel hebben verzocht. Dit ziet het kabinet als een positieve stap om (door)migratie en/of smokkel van alleenstaande kinderen te ontmoedigen. Mede vanuit dit doel heeft het kabinet eerder ook de Europese Commissie gesteund in haar voorstel om de leeftijdsgrens voor het afnemen van vingerafdrukken en het bewaren ervan in de Europese database Eurodac, te verlagen van 14 naar 6 jaar.
Is dit beleid volgens u de enige oplossing om te voorkomen dat alleenstaande minderjarige vreemdelingen vooruit worden gestuurd door hun ouders om asiel aan te vragen in Europa? Zo niet, wat doet u er dan nog meer aan om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u deze vragen op tijd en apart van elkaar beantwoorden?
Ik heb uw vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het beschermen van Afghanen die werkzaam waren voor Nederland tijdens de Afghanistan missie |
|
Don Ceder (CU), Laura Bromet (GL), Jasper van Dijk , Tunahan Kuzu (DENK), Salima Belhaj (D66), Kati Piri (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Hoe oordeelt u over de uiterst bedreigende situatie waar de Afghaanse tolken en hun families die voor Nederland hebben gediend zich in bevinden?1
Het kabinet deelt de zorg van uw Kamer over de zeer slechte veiligheidssituatie in Afghanistan. Het kabinet onderneemt daarom alle stappen die binnen het eigen vermogen liggen om de tolken en hun gezinnen op een zo kort mogelijke termijn naar Nederland over te brengen.
Wat heeft u de afgelopen weken (sinds het laatste debat) aanvullend gedaan om de aanvraag van een verblijfstatus voor tolken en hun families in Nederland te versnellen? Zijn er belemmeringen op het gebied van de asielprocedure? Zo ja welke?
In de brieven 2021D21304 d.d. 2 juni 2021 en 2021Z12242 d.d. 8 juli 2021, bent u geïnformeerd over de acties die de Ministeries van Buitenlandse Zaken, Defensie en Justitie en Veiligheid / IND reeds genomen hebben om het proces te versnellen. Sinds 8 juli jl. is er zowel bij de IND als bij de ambassade in Kabul en Defensie extra personele capaciteit toegevoegd ten behoeve van het proces om tolken met hun gezin over te brengen naar Nederland. Er is door de betrokken medewerkers alles op alles gezet om de tolken en hun gezin zo snel mogelijk in het bezit te stellen een visum en de overkomst naar Nederland te organiseren. Voor tolken is besloten de overige vereisten in de procedure te laten vervallen nadat door Defensie is bevestigd dat betrokkene inderdaad als tolk voor Nederland heeft gewerkt.
Na instemming om naar Nederland te mogen komen werden de aanvrager en het gezin meteen uitgenodigd op de ambassade om de reis naar Nederland te regelen. Een aanvrager en zijn gezin dienden echter wel te beschikken over een paspoort om te kunnen reizen: de Afghaanse autoriteiten eisten tot afgelopen vrijdag nog dat de tolk en zijn gezin beschikken over een paspoort om Afghanistan te mogen verlaten. Ook luchtvaartmaatschappijen lieten geen personen reizen zonder paspoort. Het kabinet zet zich maximaal in om te doen wat mogelijk is indien een aanvrager niet over een paspoort beschikt. Om veiligheidsredenen kunnen ook nu alleen mensen toegang krijgen tot het vliegveld – en dus worden meegenomen op evacuatievluchten – van wie de identiteit kan worden geverifieerd. Ook in deze onzekere situatie zet Nederland zich ervoor in om daar een oplossing voor te vinden.
Er is geen sprake (geweest) van een asielaanvraag of een aanvraag voor een verblijfsstatus die de tolken en hun families deden op de ambassade in Kaboel. De asielaanvraag wordt pas in Nederland gedaan en de asielprocedure wordt dan ook in zijn geheel hier doorlopen. De asielaanvraag is dus niet voorwaardelijk om naar Nederland te komen en levert dan ook geen belemmering op in het proces.
Is het mogelijk om in Nederland de asielprocedure te starten en hun procedure in Nederland verder af te handelen, zodat de Afghaanse tolken de komende weken geen last hebben van bureaucratische belemmeringen en daarmee hun levens? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de huidige stand van zaken aangaande aanvragen? Hoeveel zijn er nog die op dit moment een aanvraag voor asiel hebben lopen? Hoe lang duurt het voordat alle aanvragen zijn afgehandeld? Zijn er problemen met documenten om aanvraag te kunnen afronden en om hoeveel mensen gaat het? Wat zijn de specifieke problemen?
Om inzicht te geven in de stand van zaken met betrekking tot het proces van aanmelding tot aankomst in Nederland, treft u onderstaand de aantallen per 15 augustus 2021. Dit overzicht is een momentopname. Het kabinet onderneemt alle stappen die binnen het eigen vermogen liggen om de tolken en hun gezinnen op een zo kort mogelijke termijn naar Nederland over te brengen.
Totaal aantal ingediende aanvragen.
549
(a. Aanvragen binnen dit totaal die recent (na 1 juli jl.) zijn ingediend)
a. 216
Totaal aantal aanvragers aangekomen in Nederland.
111
Aanvragers die niet in aanmerking komen.
259
Aanvragers die niet reageren op herhaalde oproepen.
37
Aanvragers waarvan nog niet vaststaat of zij aan de vereisten voldoen. Deze aanvragers dienen nog (aanvullend) bewijs aan te leveren zodat beoordeling door Defensie mogelijk is, of bewijs dient nog beoordeeld te worden.
75
Aanvragers waarvan bevestigd is dat zij in aanmerking komen, maar nog geen of onvoldoende (identiteits)documenten hebben overlegd.
30
Aanvragers waarvan vaststaat dat zij aan de eisen voldoen: zij mogen naar Nederland komen.
37
(a. aanvragers binnen deze groep die zich buiten Afghanistan bevinden)
4
Sinds 1 juni jl. zijn 43 tolken en hun gezinnen naar Nederland gekomen.
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 2 en 3 is er geen sprake van een asielaanvraag die in Afghanistan wordt gedaan. Het doorlopen van de gehele asielprocedure vindt plaats in Nederland, waarin de IND zorgvuldig kijkt naar alle aspecten inclusief naar aspecten in het kader van nationale veiligheid. Na aankomst in Nederland worden de tolken en hun gezin met voorrang in de verkorte asielprocedure opgenomen. Het duurt het in de regel enkele weken voordat de procedure kan worden doorlopen en worden afgerond.
Deelt u het pleidooi van oud EUPOL medewerkers: «Stel mensenlevens boven interne procedures en evacueer deze dappere mensen nu»? Zo nee, waarom niet?2
Het kabinet heeft begrip voor de oud EUPOL medewerkers die zich zorgen maken over de situatie in Afghanistan en oproepen tot meer urgentie. Die urgentie wordt door het kabinet ook gevoeld. De medewerkers van het Ministerie van Defensie, Justitie en Veiligheid en Buitenlandse Zaken zetten zich dagelijks enorm in om tolken die voor Nederlanders in de EUPOL missie hebben gewerkt ook zo snel mogelijk naar Nederland te halen.
Bent u het ermee eens dat niet alleen tolken, maar ook andere medewerkers (beveiligers, beheerders, juristen etc.) die voor de Nederlandse missie hebben gewerkt, recht zouden moeten hebben op bescherming? Zo nee, wat is het verschil?
Het kabinet heeft altijd een onderscheid gemaakt tussen Afghaanse tolken en andere Afghaanse lokale medewerkers die voor Nederland (of een Nederlandse functionaris) hebben gewerkt. Tolken werkten vaak persoonlijk voor Nederlandse militairen of Nederlandse politiefunctionarissen en werden door militairen of politiefunctionarissen meegenomen bij ontmoetingen of patrouilles, waar zij door toedoen van militairen of politiefunctionarissen extra zichtbaar werden en vereenzelvigd met de missie. Een tolk was vaak persoonlijk «gekoppeld» aan Nederlandse functionarissen tijdens deze werkzaamheden. Daarnaast kreeg een tolk, door de gesprekken tussen Nederlandse militairen of politiefunctionarissen en lokale vertegenwoordigers, vaak kennis van gevoelige informatie, hetgeen een extra risico voor de tolk met zich mee kan brengen. De combinatie van deze factoren leidt tot de speciale positie die tolken innemen. Bij een aanvraag van een tolk om naar Nederland overgebracht te worden, volstaat het aantonen dat de aanvrager als tolk voor Nederland of een Nederlandse functionaris heeft gewerkt. Het kabinet onderneemt alle stappen die binnen het eigen vermogen liggen om de tolken en hun gezinnen op een zo kort mogelijke termijn naar Nederland over te brengen.
Het kabinet heeft oog voor het feit dat er ook andere Afghanen zijn die vanwege hun band met Nederland groot gevaar lopen in de huidige veiligheidssituatie, in het bijzonder Afghaanse medewerkers die in door Nederland gefinancierde OS-projecten hebben gewerkt, andere Afghaanse medewerkers van Nederlandse missies, mensenrechten- en vrouwenrechtenactivisten en journalisten en hun fixers die werkten voor Nederlandse media. Het gaat om mensen die in zichtbare posities voor Nederland (of een Nederlandse functionaris) hebben gewerkt en daardoor een verhoogd risico lopen. Het kabinet zal binnen de grenzen van het mogelijke trachten de meest kwetsbaren uit deze groepen, waarvoor de situatie acuut en schrijnend is, een plek te geven op evacuatievluchten.
Bij Afghaanse lokale medewerkers uit deze groepen die een verzoek indienen om naar Nederland overgebracht te worden vindt een individuele beoordeling plaats door Buitenlandse Zaken en Defensie. Daarbij wordt de aard van de werkzaamheden beoordeeld. Voor de oud-Defensiemedewerkers geldt als richtlijn dat zij tenminste voor een periode van 3 maanden voor de missie hebben gewerkt en regelmatig actief door Nederlandse militairen of Nederlandse politiefunctionarissen in posities is gebracht, waar zij extra zichtbaar werden en vereenzelvigd met de missie. De beoordeling van niet-tolken, waaronder beveiligers, is complex: deze mensen werden veelal ingehuurd door de tussenkomst van een lokale aanbieder. Nederland hield daarvan geen eigen registratie bij. Tevens is de achtergrond van niet-tolken vaak onbekend: het overbrengen van personen naar Nederland van wie de achtergrond niet bekend of verifieerbaar is, kan een veiligheidsrisico voor de Nederlandse maatschappij opleveren. Het kabinet heeft echter aangegeven deze aanvragen vanwege de huidige veiligheidssituatie in Afghanistan ruimhartig te zullen bezien.
Hoeveel niet-tolken zijn er de afgelopen maanden toegelaten of zitten in procedure? Om welke functies gaat het? Wat waren de overwegingen om hen toe te laten?
Een aanvraag van een Afghaanse medewerker wordt individueel beoordeeld. Bij de beoordeling wordt onderscheid gemaakt tussen tolken en andere medewerkers, zoals uitgelegd in het antwoord op vraag 6, 8, 9 en 10. Er is tot nu toe een klein aantal aanvragen van niet-tolken gehonoreerd. Het kabinet heeft vanwege de veiligheidssituatie in Afghanistan aangegeven deze aanvragen ruimhartig te bezien.
Klopt het dat «het kabinet terughoudend is in het honoreren van verzoeken van niet-tolken» teneinde «een niet-beheersbare toename in het aantal aanvragen» te voorkomen?3
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u dat Afghaanse oud-medewerkers van onze Krijgsmacht met deze insteek aanzienlijk meer risico lopen om in handen van de Taliban te vallen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het uw plicht is om de Afghanen die Nederland terzijde hebben gestaan zo goed mogelijk te beschermen? Zo ja, waarom kiest u dan voor deze aanpak? Waarom zet u niet alles op alles om deze mensen in veiligheid te brengen, waarna u later nog altijd middels een zorgvuldige procedure kunt toetsen of de aanvraag juist is?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom kiest u niet net als andere landen voor een ruimhartiger aanpak, zoals de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland?4
Elke aanvraag wordt individueel beoordeeld. Elk coalitieland hanteert hierbij eigen richtlijnen en maakt eigen afwegingen. Dit geldt ook voor Nederland, zoals hierboven beschreven.
Vergroot u niet de risico’s voor «onze mensen» bij toekomstige missies als Nederland een veel minder ruimhartiger beleid voert dan andere landen? Zo nee, waarom niet?
De situatie in Afghanistan is uniek en daardoor niet te vergelijken met toekomstige missies. Elke missie is maatwerk: voorafgaand aan iedere inzet worden de veiligheidsrisico’s voor de operatie als geheel en voor het Nederlandse personeel in het bijzonder zo goed mogelijk in kaart worden gebracht en geanalyseerd. Het uitvoeren van deze analyse is een proces dat zeer zorgvuldig wordt doorlopen. De in kaart gebrachte veiligheidsrisico’s en mitigerende maatregelen daarop vormen een standaard aandachtspunt in de artikel-100 brieven aan de Tweede Kamer. Als er ten tijde van de operatie veranderingen in de veiligheidssituatie in het operatiegebied optreden dan wordt de Kamer daarover geïnformeerd.
Welke criteria verbindt u aan het vertrekmoratorium voor Afghaanse asielzoekers? Wordt het huidige moratorium (van een half jaar) verlengd indien de macht van de Taliban verder toeneemt?5
Het vertrekmoratorium houdt in dat reeds afgewezen asielzoekers voorlopig niet worden teruggestuurd naar Afghanistan. Gelet op de huidige snelle veranderende situatie kan ik nu geen uitspraak doen over een eventuele verlenging van het moratorium. De Staatssecretaris van JenV zal dat op dat moment bezien en uw Kamer daar dan over berichten. Zoals aangegeven in de brief van 11 augustus jl. aan uw Kamer inzake het instellen van het besluit- en vertrekmoratorium zal de Staatssecretaris van JenV uw Kamer ook berichten over de eventuele beleidsconsequenties van het nieuwe algemeen ambtsbericht over Afghanistan. Overigens heeft er in 2020 en 2021 geen gedwongen vertrek naar Afghanistan plaatsgevonden.
Bent u bereid deze vragen (samen met eerdere gestelde vragen hieromtrent) tijdig te beantwoorden en de Kamer fatsoenlijk te informeren in plaats van standpunten via de media kenbaar te maken?
Ja.
Het bericht dat een asielzoeker is aangeklaagd voor zeven moordpogingen |
|
Geert Wilders (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat een Nigeriaanse asielzoeker is aangeklaagd voor zeven moordpogingen in het asielzoekerscentrum (AZC) Echt?1
Zoals uw Kamer bekend is, ga ik niet in op individuele zaken.
Bent u ervan op de hoogte dat deze buitenlandse indringer instak op een vrouw die haar kind bij zich droeg?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u verklaren waarom deze asielterrorist Nederland is binnengekomen en waarom u deze levensgevaarlijke messentrekker vrij liet rondlopen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens dat de Nederlander er schoon genoeg van heeft dat u dit soort buitenlanders nog steeds met honderden per week ons land binnenlaat? Zo nee, waarom niet?
Mijn beeld is dat er in Nederland draagvlak is voor het bieden van asielbescherming aan diegenen die daadwerkelijk vluchten voor geweld of vervolging. Overlast en criminaliteit is onacceptabel en het ondermijnt dit draagvlak. Dat is waarom het aanpakken van criminaliteit en overlast een van mijn prioriteiten is. Om die reden heb ik al diverse maatregelen genomen, waarover ik uw Kamer ook meerdere keren uitgebreid heb geïnformeerd2.
Bent u het voorts eens dat u als bestuurder medeverantwoordelijk bent voor de aanslagen die asielzoekers plegen in Nederland aangezien u,ondanks het overduidelijke gevaar, ze maar blijft binnenhalen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze asielterrorist na zijn gevangenisstraf het land uit te zetten en de grenzen te sluiten voor alle asielzoekers en voor immigranten uit islamitische landen? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik graag naar mijn eerdere reactie op Kamervragen van soortgelijke strekking.
De uitkeringsafhankelijkhed en huisvesting van statushouders |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat het aantal statushouders met een uitkering de afgelopen jaren fors is toegenomen, namelijk van 38 procent van de leeftijdsgroep 18–40 jaar die tussen 2004 en 2011 stond ingeschreven naar 53 procent van dezelfde groep die van 2012 tot 2019 stond ingeschreven?1
Ik ken het artikel waar u naar verwijst, maar vind de vergelijking niet juist.
De verblijfsduur van statushouders in Nederland is immers relevant. Hoe langer men in Nederland is, hoe lager de uitkeringsafhankelijkheid, zoals uit onderstaande tabel van het CBS blijkt. Voor alle groepen geldt dat na 1,5 jaar tot 2 jaar (18 maanden–24 maanden) de uitkeringsafhankelijkheid daalt en na 5,5 jaar gemiddeld genomen minder dan de helft van de statushouders aangewezen is op een uitkering.
3
21,9
35,3
24
12,2
26,1
28,2
6
59
68,2
53,6
43,2
56,6
62,9
12
89,9
84,7
73,1
79
86,2
84
18
92,9
86,1
69,6
91,9
87,4
84,2
24
90,7
86,2
67,2
91,4
84,9
80,5
30
85,9
81,3
63,2
88,7
81,8
72,9
36
77,9
77,4
56,8
79,6
76,6
64,7
42
68,9
70,5
52,5
69,6
69,9
56,3
48
59,5
64,5
46,4
56,2
61,3
49,9
54
52,9
58,7
41,7
46,6
57,1
44,6
60
47,2
56,1
39,8
38,2
50,6
40,4
66
45,4
51,5
37,3
36,3
46,6
37,7
Hoeveel procent van de groep tussen 2012 en 2019 boven de 40 jaar ontving een uitkering? Kunt u de cijfers in- en exclusief AOW weergeven?
Er zijn alleen cijfers beschikbaar vanaf het cohort 2014.
Uit het antwoord op vraag 1 (tabel 1) is gebleken dat na 5,5 jaar het aantal statushouders met een uitkering varieert tussen 45,4 procent (Syrische statushouders) en 51,5 procent (statushouders uit Irak). Statushouders hebben in de meeste gevallen de Syrische nationaliteit. Het aantal schommelt de laatste jaren tussen de 40 procent en 60 procent van de totale groep statushouders. Na Syriërs is de groep statushouders uit Eritrea de grootste groep. Dit betekent dat naar schatting op basis van tabel 1 de uitkeringsafhankelijkheid 43 procent bedraagt voor de groep statushouders van 35 jaar en ouder. Het gaat hierbij om maximaal 20 procent van de totale groep statushouders. Dit percentage is laag, omdat van de statushouders uit de jaren vanaf 2014 de helft tot driekwart tussen de 18 en 35 jaar is. Slechts één procent is 65 jaar of ouder.
Figuur 1 Verdeling leeftijd onder gehuisveste Statushouders in Nederland
Cijfers over de totale kosten bijstandsuitkeringen zijn niet te geven. Er spelen te veel factoren waarmee rekening gehouden moet worden. Er moet bijvoorbeeld gecorrigeerd worden voor verblijf in het COA, waar men alleen leefgeld krijgt. Pas wanneer de statushouder in een gemeente wordt geplaatst krijgt hij of zij een uitkering. Het verblijf in een COA is gemiddeld zeven maanden.
Verder moet rekening gehouden worden met de gemiddelde participatiegraad/uitkeringsafhankelijkheid. Uit het antwoord op vraag 1 is gebleken dat met het toenemen van de verblijfsduur in Nederland, statushouders steeds minder afhankelijk van een bijstandsuitkering zijn. Een nog een andere factor betreft deeltijdarbeid. Een deel van de uitkeringen is niet volledig, maar dient als aanvulling op de kleine deeltijdbanen die statushouders vaak hebben.
Wat bedragen sinds 2012 per jaar de totale kosten aan uitkeringen voor statushouders?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ermee bekend dat één van de belangrijke oorzaken van deze forse stijging het lage opleidingsniveau van de groepen asielmigranten is die de laatste jaren de instroom gedomineerd hebben, waaronder veel Syriërs?
Het opleidingsniveau van asielmigranten is inderdaad laag. Net als bij mensen zonder migratieachtergrond is de arbeidsparticipatie bij laagopgeleiden lager dan bij beter opgeleiden.
Echter, het lage opleidingsniveau is niet de enige oorzaak. Andere vaak genoemde belemmeringen zijn 1) onvoldoende kennis van de Nederlandse taal, 2) het niet hebben van sociale netwerken, 3) het zoekgedrag naar een baan (dat onvoldoende kan aansluiten bij de gangbare manier van werven), 4) de arbeidsmarktoriëntatie (uitsluiting van bepaalde sectoren) en 5) onbekendheid en vooroordelen bij werkgevers (waaronder discriminatie). Ook specifieke belemmeringen spelen een rol. Vluchtelingen verlaten vaak onvoorbereid het land van herkomst. Dit kan leiden tot mentale of fysieke gezondheidsproblemen, een langdurige onderbreking van de loopbaan en een onzeker toekomstperspectief. Deze specifieke knelpunten kunnen de mogelijkheden voor participatie belemmeren. Gezondheid bijvoorbeeld, is een voorwaarde om te kunnen participeren.2 Met de nieuwe Inburgeringswet, die 1 januari 2022 in werking treedt, wordt beoogd de participatie en zelfredzaamheid van statushouders te versterken. Er wordt ingezet op een betere toeleiding naar werk en een vroege kennismaking met de Nederlandse arbeidsmarkt, onder andere door middel van duale trajecten, waarbij het leren van de taal gecombineerd wordt met het opdoen van werkervaring. Hiermee wordt getracht statushouders op een snelle en volwaardige manier mee te laten doen in de Nederlandse samenleving.
Hoeveel procent van de Syrische statushouders die sinds het uitbreken van de Syrische burgeroorlog naar Nederland zijn gekomen verricht hier hoogopgeleid werk?
Een klein deel verricht hoogopgeleid werk. De meerderheid van de Syrische statushouders (80 procent) is laagopgeleid. Zij die hoogopgeleid zijn, komen ook moeilijk aan werk. Dit heeft te maken met het feit dat diploma’s niet hetzelfde worden gewaardeerd (zie bijvoorbeeld motie Paternotte over buitenlandse zorgprofessionals) en/of zij door het vluchten geen diploma’s mee hebben kunnen nemen.
Vindt u dat het toenmalige kabinet een juiste voorstelling van zaken heeft gegeven over het opleidingsniveau van Syrische asielzoekers?
Zo ja, hoe rijmt u het opvoeren van «de apotheker uit Aleppo» als stereotype statushouder door het toenmalige kabinet dan met het lage opleidingsniveau en de hoge uitkeringsafhankelijkheid onder deze statushouders?
Zo nee, deelt u de conclusie dat deze onjuiste voorstelling van zaken een kwalijke beïnvloeding van de publieke opinie is geweest?
Ziet u in dat de aanhoudende grootscheepse immigratie in combinatie met de hoge uitkeringsafhankelijkheid onder migrantengroepen de Nederlandse verzorgingsstaat onbetaalbaar en onhoudbaar maakt? Zo nee, waarom niet?
Ziet u in de oplopende uitkeringsafhankelijkheid onder statushouders aanleiding de asielinstroom fors in te perken? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Op welke wijze houdt u in uw beleid rekening met een toenemende druk op de verzorgingsstaat als gevolg van het afnemende opleidingsniveau van groepen statushouders en de daarmee gepaard gaande hogere uitkeringsafhankelijkheid?
Wat is uw reactie op het feit dat talloze gemeenten met de handen in het haar zitten vanwege uw opdracht om dit jaar 24.500 statushouders te huisvesten?
De taakstelling voor 2021 gaat ervan uit dat gemeenten 24.500 statushouders moeten huisvesten. Deze personen hebben recht op bescherming in Nederland, en moeten dientengevolge uitgeplaatst worden naar huisvesting in een gemeente. Tijdige huisvesting is niet alleen in het belang van statushouders, maar ook in het belang van de Nederlandse samenleving. Zo kunnen statushouders sneller participeren in en bijdragen aan de Nederlandse samenleving en arbeidsmarkt. Bovendien zorgt een snelle doorstroom naar huisvesting ervoor dat de maatschappelijke impact en financiële kosten die gepaard gaan met de opvang van asielzoekers beperkt worden gehouden.
Hoewel het belang van het huisvesten van statushouders groot is, heeft het kabinet ook begrip voor de lastige opgave waar gemeenten voor staan. Gemeenten zijn in 2021 geconfronteerd met een hoge taakstelling, terwijl de woningmarkt niet aansluit bij de woonbehoefte. Ondanks de forse opgave zijn gemeenten in het eerste halfjaar van 2021 in staat geweest om 9.600 statushouders te huisvesten.
Op dit moment verblijven bijna 11.000 statushouders in de opvang van het COA. Daarvan verblijven er 6.000 langer dan de afgesproken termijn in de opvang. Het verblijf van statushouders in de COA-opvang drukt op de opvangcapaciteit van het COA. Mede daarom hebben de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid 25 augustus jl. bestuurlijke partners opgeroepen om o.a. de achterstand op het realiseren van de taakstelling uitplaatsing statushouders in te lopen. Om gemeenten hierbij te ondersteunen, heeft het kabinet al sinds november 2020 meerdere ondersteuningsmaatregelen genomen. Deze staan beschreven in de brief Opgaven Huisvesting statushouders en Opvang aan de commissarissen van de Koning en burgemeesters van 3 november 2020, welke als bijlage is toegevoegd aan de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 3 november 20203, en staan beschreven in de Integrale Handreiking voor opvang, huisvesting en inburgering4 gepubliceerd op 12 februari 2021. In juli 2021 is een regeling om versnelde huisvesting en begeleiding van grote gezinnen statushouders te stimuleren. Daarnaast heeft het kabinet aangekondigd in 2021 wederom een bedrag van € 50 miljoen beschikbaar te stellen voor de bouw van (flexibele) huisvesting voor kwetsbare groepen, waarvan € 15 miljoen voor statushouders. Het kabinet ondersteunt dit met kortingen en vrijstellingen op de Verhuurdersheffing. Overige maatregelen en de oproep aan de bestuurlijke partners staan beschreven in de bestuurlijke brief, welke als bijlage is toegevoegd aan de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 25 augustus 2021, 35079635
In navolging daarvan hebben de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gesproken met de Commissarissen van de Koning om hen op te roepen om deze opgave met urgentie resultaatgericht in te vullen. Provincies en gemeenten zijn vervolgens voortvarend aan de slag gegaan met het plannen van gesprekken hierover op regionaal niveau.
Erkent u dat het gemeenten officieel weliswaar vrijstaat de urgentieregeling voor statushouders af te schaffen, maar dat dit in de praktijk feitelijk geen verschil maakt zolang u gemeenten blijft dwingen de taakstelling te halen? Zo nee, waarom niet?
De gemeente is verantwoordelijk voor het huisvesten van statushouders conform de halfjaarlijkse taakstelling. Dit volgt uit de Huisvestingswet. Sinds 1 juli 2017 kunnen gemeenten echter zelf bepalen welke categorieën woningzoekenden ze als urgentiecategorie in de huisvestingsverordening wensen op te nemen. Deze keuze is daarmee lokaal bepaald.
Dat statushouders op dit moment door sommige gemeenten in een urgentieregeling als voorrangscategorie worden beschouwd, is het gevolg van de afwegingen die gemeenten hebben gemaakt gegeven enerzijds de huidige lokale situatie op de woningmarkt en anderzijds de taakstelling die gemeenten hebben om statushouders te huisvesten. Het tijdig huisvesten van statushouders is voor een snelle en betere integratie van belang. Ook worden daarmee de maatschappelijke impact en financiële kosten die met de opvang van asielzoekers gepaard gaan, beperkt gehouden.
Vindt u het aan de inwoners uit te leggen dat een gemeente als de Utrechtse Heuvelrug, die de taakstelling eerder bijna onmogelijk noemde, alleen op een lichte vermindering kan rekenen in ruil voor honderd extra asielzoekers in het asielzoekercentrum (AZC) in Leersum?2
Ja, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid stelt twee keer per jaar een taakstelling vast, van het aantal in het komende half jaar te huisvesten statushouders aan de hand van de prognose van in te willigen asiel- en nareis verzoeken. Volgens een vaste verdeelsleutel, gebaseerd op het inwoneraantal van gemeenten, worden statushouders verdeeld over gemeenten.
Op grond van de Huisvestingswet kunnen gemeenten met elkaar afspraken maken over het uitruilen of overnemen van een aantal te huisvesten statushouders, zolang de som hiervan gelijk blijft. Het is aan gemeenten onderling om afspraken te maken over bijvoorbeeld het uitruilen van te huisvesten statushouders in ruil voor het realiseren van opvangplekken.
Wat vindt u ervan dat gemeenten, soms zelfs tegen de lokale regelgeving in, voor statushouders ineens in hoog tempo tijdelijke woningen uit de grond kunnen stampen, woningen kunnen splitsen en leegstaande panden kunnen ombouwen tot appartementen, terwijl Nederlandse starters al jaren snakken naar dergelijke woningen?
De Minister voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zet zich al geruime tijd in om de woningproductie aan te zwengelen en het tekort in te lopen. Het is goed dat gemeenten zich inzetten om in een hoog tempo tijdelijke woningen te realiseren, niet alleen voor statushouders maar voor alle doelgroepen die wachten op een woning. Belangrijk is de beschikbaarheid van voldoende passende woningen voor eenieder, waaronder specifieke doelgroepen. Daarom heeft het kabinet breed ingezet op het aanjagen van de woningbouwproductie. Zo heeft de Minister voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onder meer met Aedes, de koepelorganisatie van woningcorporaties, en de VNG de afspraak gemaakt dat er binnen twee jaar gestart wordt met de bouw van 150.000 betaalbare sociale huurwoningen en er 10.000 flexwoningen gerealiseerd kunnen worden. Het kabinet ondersteunt dit met kortingen en vrijstellingen op de Verhuurdersheffing.
Wat is uw reactie op het feit dat corporaties, zoals onder andere in Apeldoorn, de huurprijs van vrijkomende vrije sectorwoningen fors verlagen voor statushouders terwijl dergelijke woningen voor veel Nederlandse woningzoekende gezinnen totaal onhaalbaar zijn?3
Het huisvesten van grote gezinnen statushouders is lastig omdat voor deze gezinnen weinig geschikte woonruimte beschikbaar is. Daarom is de gemiddelde verblijfstijd van grote gezinnen statushouders (van acht personen of meer), na vergunningverlening, in de COA-opvang langer dan gemiddeld. De verlengde duur van de opvang van deze doelgroep is kostbaar, houdt schaarse bedden bezet en zorgt er bovenal voor dat statushouders niet kunnen starten met integratie en participatie.
De financiële impuls van het Ministerie van Justitie en Veiligheid waar de vraagsteller naar verwijst, is een pilot die erop is gericht om geselecteerde gemeenten te ondersteunen bij het huisvesten van grote gezinnen statushouders om zo de opvang in COA-locaties te kunnen beëindigen. Bij wijze van een proef hebben 24 gemeenten voor 31 grote gezinnen 1 miljoen euro (32.500 euro per groot gezin) ontvangen om huisvesting te versnellen, daar kan (tijdelijke) huuraftopping een onderdeel van zijn.
Vindt u het ethisch gemeenten te dwingen om in één jaar tijd aan 24.500 statushouders woningen weg te geven, terwijl steeds meer Nederlandse jongeren noodgedwongen tot hun dertigste bij hun ouders blijven wonen, zoals deze maand bijvoorbeeld in Odijk waar sprake was van 1.175 inschrijvingen voor twaalf sociale huurwoningen4 en de wachttijden voor sociale huurwoningen inmiddels kunnen oplopen tot 22 jaar?5 Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid de taakstelling huisvesting vergunninghouders voor gemeenten te schrappen?
Het kabinetsstreven is gericht op een menswaardig en effectief migratiebeleid. Dit houdt in dat Nederland bescherming biedt aan vluchtelingen die daar recht op hebben. In Nederland wordt geen onderscheid gemaakt op basis van nationaliteit. Iedereen in Nederland wordt in gelijke gevallen gelijk behandeld. Dat uitgangspunt is in onze Grondwet verankerd. De gemeente is verantwoordelijk voor het huisvesten van vergunninghouders conform de halfjaarlijkse taakstelling. Het is belangrijk om balans tussen verschillende aandachtsgroepen op de woningmarkt en reguliere woningzoekenden te waarborgen. Dit is ook één van de conclusies uit het rapport Ter Haar. Belangrijk is daarom ook het aanjagen van de woningbouwproductie, óók voor die reguliere woningzoekende waaronder de starters. Daarom heeft de Minister voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verschillende maatregelen genomen om de bouw van nieuwe woningen te versnellen en de druk op de woningmarkt te verlagen. Naast de inzet van middelen voor de Woningbouwimpuls heeft de Minister voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties samen met Aedes en de VNG afspraken gemaakt over de bouw van 150.000 sociale huurwoningen en het toevoegen van 10.000 flexwoningen in de komende twee jaar. Het kabinet ondersteunt dit met kortingen en vrijstellingen op de Verhuurdersheffing. Daarnaast heeft het kabinet voor 2021 wederom 50 miljoen euro beschikbaar gesteld als stimulans voor de bouw van (flexibele) huisvesting voor kwetsbare groepen, waaronder statushouders. Mogelijkheden voor flexibele huisvesting zijn onder andere de inzet van tussenvoorzieningen. Deze bieden gemeenten de mogelijkheid om versneld aan hun taakstelling voor vergunninghouders te voldoen en de druk op COA-locaties te verlichten, zonder dat dit ten koste gaat van de reguliere woningzoekende.