De voortgang van de kabinetsdoelstellingen voor 2030 |
|
Henk Nijboer (PvdA), Mohammed Mohandis (PvdA), Julian Bushoff (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA), Joris Thijssen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA), Kati Piri (PvdA), Songül Mutluer (PvdA), Corinne Ellemeet (GL), Tom van der Lee (GL), Jesse Klaver (GL), Suzanne Kröger (GL), Senna Maatoug (GL), Lisa Westerveld (GL), Laura Bromet (GL), Bouchallikh |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat dit kabinet de volgende doelstellingen heeft voor 2030: a. 60% CO2-reductie, maar in elk geval 55% CO2-reductie; b. Halvering van de stikstofuitstoot; c. 15% van landbouwgrond voor biologische landbouw (& een Europees doel van 25%); d. 50% minder grondstoffengebruik; e. 100% schoon water in 2027 (Kaderrichtlijn Water); f. Halvering van het aantal mensen in armoede (ten opzichte van 2015) g. Halvering van het aantal kinderen in armoede in 2025 (ten opzichte van 2015); h. Halvering van het aantal mensen met problematische schulden; i. 0 daklozen (Lissabon verklaring); j. 0 jongeren in de gesloten jeugdzorg; k. 0 thuiszittende kinderen; l. 1 miljoen extra huizen, waaronder 250.000 sociale huurwoningen; m. Aandeel van 30% sociale huurwoningen per gemeente; n. Isoleren van 2,5 miljoen woningen in 2030, omgerekend 300.000 woningen per jaar; o. Meer mensen met een passende huurquote (= tussen de 20% en 35%, afhankelijk van de gezinssituatie) ten opzichte van het WoonOnderzoek 2021; p. Halvering van het aantal verkeersslachtoffers; q. 3% van het bbp wordt besteed aan R&D-uitgaven (Lissabon doelstelling);
Ja, met dien verstande dat deze doelstellingen nader zijn omschreven en/of aangepast in de verschillende schriftelijke en mondelinge contacten met de Kamers van de voor deze onderwerpen eerst verantwoordelijke bewindspersonen. Het kabinet staat voor belangrijke opgaven waarbij in de aanpak hiervan en de uitvoering van het regeerakkoord door het kabinet integraal afwegingen worden gemaakt.
Kunt u per doelstelling exact aangeven wat de meest actuele prognose is voor 2030 (door bij elke doelstelling een concreet percentage/getal te noemen) en wanneer deze prognose is gemaakt?
Het aangeven van de meest actuele prognoses is een aangelegenheid van de voor deze onderwerpen eerst verantwoordelijke bewindspersonen.
Kunt u bij elk van deze prognoses aangeven of deze prognose voldoende is om de doelstelling te bereiken?
Het bij elk van deze prognoses aangeven of deze prognose voldoende is om de doelstelling te bereiken is een aangelegenheid van de voor deze onderwerpen eerst verantwoordelijke bewindspersonen.
Indien er een doelstelling is waarbij bovenstaande vraag niet beantwoord kan worden omdat de informatie ontbreekt, kunt u per doelstelling aangeven hoe u er alsnog voor gaat zorgen dat het inzichtelijk wordt voor de Kamer of deze doelstelling daadwerkelijk gehaald gaat worden?
Indien er een doelstelling is waarbij vraag 3 niet beantwoord kan worden omdat de informatie ontbreekt, kan er per doelstelling door de voor dit onderwerp eerst verantwoordelijke bewindspersoon worden aangegeven hoe deze er alsnog voor gaat zorgen dat het inzichtelijk wordt voor de Kamers of deze doelstelling daadwerkelijk gehaald gaat worden.
Bij hoeveel van de bovenstaande kabinetsdoelstellingen kunt u op basis van de meest actuele prognoses aantonen dat deze doelstelling met het huidige kabinetsbeleid bereikt gaat worden (graag een concreet getal tussen 0 en 17 noemen)?
Het aantonen bij hoeveel van de genoemde kabinetsdoelstellingen op basis van de meest actuele prognoses de doelstelling met het huidige kabinetsbeleid bereikt gaat worden, is een aangelegenheid van de voor deze onderwerpen eerst verantwoordelijke bewindspersonen. Voor de in vraag 1 genoemde onderwerpen zijn andere bewindspersonen dan de Minister-President de eerst verantwoordelijke bewindspersonen. Deze bewindspersonen kunnen in hun verschillende contacten met de Kamers, waaronder brieven, begrotingen en voortgangsrapportages, ingaan op de punten in de vragen 1 tot en met 5. Zo ontving u hierover onlangs informatie van de Minister voor Klimaat en Energie in zijn reactie op een rapport van de Algemene Rekenkamer dat op 25 januari jl. aan de Kamer is gezonden. In de ministerraad van heden heb ik bij dit onderwerp, zoals opgenomen in de openbare besluitenlijst, de aandacht van de bewindspersonen gevestigd op de gestelde vragen met het verzoek deze te betrekken bij hun contacten met de Kamers.
Kunt u deze vragen binnen drie weken een voor een beantwoorden?
Ja.
Gemeenten die voor een dilemma staan over de hoge energiekosten van schaatsbanen. |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat gemeenten door de hoge energieprijzen voor de keuze staan om ofwel schaatsbanen te sluiten, ofwel tonnen bij te moeten storten?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de energie-uitgaven van de 21 verschillende Nederlandse schaatsbanen in de jaren 2021 en 2022, zo mogelijk aangevuld met de prognose van de kosten in 2023? Kunt u daarnaast per schaatsbaan aangeven wanneer de huidige energiecontracten aflopen?
Ik kan dit overzicht in algemene zin geven. In Nederland zijn 21 kunstijsbanen, waarvan er negentien te maken hebben of gaan krijgen met stijgende energiekosten. In de inventarisatie die ik vóór de zomer samen met exploitanten van accommodaties heb uitgevoerd, zijn ook de energie-uitgaven meegenomen van deze negentien kunstijsbanen. De uitgaven van de jaren 2022 en 2023 zijn daarin vergeleken met de uitgaven in het jaar 2019, omdat de jaren 2020 en 2021 vanwege de coronamaatregelen geen representatief beeld geven. In de onderstaande tabel zijn de uitkomsten van die inventarisatie voor de kunstijsbanen weergegeven. De weergegeven stijging betreft de gemiddelde stijging per kunstijsbaan als zij heel 2022 en heel 2023 met hogere energieprijzen te maken zouden krijgen.
Op dit moment heeft nog niet iedere kunstijsbaan met hogere energieprijzen te maken. Ik heb navraag gedaan bij het Platform Ondernemende Sportaanbieders en de Vereniging Kunstijsbanen Nederland over de aflopende energiecontracten. Zij geven aan dat de energiecontracten van zeven kunstijsbanen in 2022 zijn afgelopen. Van twaalf kunstijsbanen loopt het contract nog door, maar loopt dit nog dit jaar af. In Haarlem loopt het energiecontract in 2024 af. De kunstijsbaan in Leiden betreft een nieuwe accommodatie die in september opent, en is klimaatneutraal.
Daarnaast fluctueren energietarieven sterk, waardoor de berekende gemiddelde stijging van energieprijzen niet altijd overeenkomt met de daadwerkelijke situatie van een ijsbaan op dit moment. De inventarisatie is afgerond in augustus 2022, op een moment dat de voorspelde energietarieven voor 2023 op een relatief hoog punt lagen. Sindsdien zijn de energieprijzen gedaald, waardoor de meerkosten per accommodatie over 2023 lager zouden kunnen uitvallen. Ondanks die daling kan gemiddeld per ijsbaan gerekend worden op meerkosten per jaar van ongeveer € 1 miljoen ten opzichte van 2019.
2022
€ 930.000
2023
€ 1.310.000
Op welke wijze voert u de aangenomen motie-Van Dijk/Van der Laan uit, waarin verzocht wordt nauwgezet te monitoren of de aanvullende financiële middelen afdoende zijn om de unieke Nederlandse infrastructuur van verenigingen te ondersteunen?2
In de Kamerbrief van 31 januari jl. heb ik de eerste maandelijkse monitoring naar de Tweede Kamer gestuurd. Hierin heb ik ook aangegeven hoe ik de aangenomen motie van de leden Inge van Dijk/Van der Laan uitvoer.
Wanneer stuurt u de maandelijkse rapportage over deze monitoring naar de Tweede Kamer, zoals verzocht in de aangenomen motie-Van Dijk/Van der Laan?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of, en zo ja, welke schaatsbanen ondersteund worden vanuit de aanvullende financiële middelen die u aan gemeenten heeft toegezegd?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 31 januari jl. is het niet mogelijk te monitoren hoe de extra bijstelling op het Gemeentefonds precies door gemeenten wordt ingezet. Wel begrijp ik van de VSG dat goed overleg plaatsvindt tussen kunstijsbanen die ondersteuning nodig hebben en de betreffende gemeenten.
Herkent u het signaal van de schaatsbond KNSB dat sluiting acuut dreigt bij een à twee schaatsbanen? Bent u met de betreffende gemeenten in contact over de mogelijkheden om deze banen open te houden? Zo nee, waarom niet?
Ik herken het signaal. De Vereniging Sport en Gemeenten organiseert overleggen tussen de gemeenten met een kunstijsbaan waarin ook de mogelijkheden tot ondersteuning worden besproken. De VSG geeft aan dat de betreffende gemeenten ook al in gesprek zijn met deze schaatsbanen over de mogelijkheden om deze banen open te houden. Daarnaast verken ik de mogelijkheden om de verduurzaming in de sport te versnellen, zowel voor sportaanbieders als voor energie-intensieve accommodaties als ijsbanen.
Kunt u aangeven op welke wijze u voornemens bent uw toezegging na te komen om samen met de andere stakeholders te voorkomen dat Thialf de deuren moet sluiten?
Thialf is een belangrijke accommodatie in het Nederlandse topsportaccommodatielandschap. Het is belangrijk dat goed gekeken wordt naar een toekomstbestendige en duurzame exploitatie. Eerder heb ik op basis van een amendement3 van uw Kamer € 1.000.000,- overgemaakt voor de noodzakelijke vervangingsinvesteringen. Daarnaast heb ik in december 2022 nogmaals € 1.000.000,- toegezegd4 voor duurzaamheidsinvesteringen.
Thialf werkt op dit moment samen met aandeelhouders en het bedrijfsleven de plannen voor een duurzame exploitatie verder uit. Ik heb de betrokken partijen aangegeven dat ik ook in de toekomst graag in gesprek blijf over de ontwikkelingen hiervan en welke bijdrage het Rijk daar mogelijk aan wil leveren.
Klopt het dat u in gesprek bent met de gemeente Heerenveen over aanvullende financiering voor Thialf, bovenop de eerder toegezegde 1 miljoen euro? Wat is hiervan de stand van zaken?3
Het klopt dat ik met Thialf in gesprek ben over de benodigde investeringen voor een toekomstbestendige exploitatie van het schaatsstadion. De eerder toegezegde € 1.000.000,- dient te worden ingezet voor een duurzaamheidsinvestering, die op korte termijn gerealiseerd kan worden. Ik blijf ook voor duurzaamheidsinvesteringen op de langere termijn graag in gesprek en ben bereid te bezien welke bijdrage het Rijk hiervoor wil en kan doen. Daarvoor is het wel van belang dat de plannen concreet zijn en cofinanciering vanuit overige partijen gedekt is.
Op welke wijze zorgt u ervoor dat de innovatieve ideeën voor energiebesparende maatregelen die Thialf heeft ontwikkeld beschikbaar gesteld worden aan alle andere schaatsbanen? Wat is hiervan de stand van zaken?4
Met name bij energie-intensieve sportaccommodaties is het, gezien de opgelopen energiekosten, belangrijk dat gekeken wordt hoe energie bespaard en duurzaam opgewekt kan worden. Daarvoor lopen op dit moment verschillende innovaties, ook voor kunstijsbanen. Door NOC*NSF, de KNSB en de Vereniging Kunstijsbanen Nederland is een «Taskforce Verduurzaming Kunstijsbanen» opgezet. Deze taskforce is gekoppeld aan de Routekaart Verduurzaming Sport en kennispartners, zoals Sportinnovator, de RVO, Kenniscentrum Sport en Bewegen en de VSG. Door de betrokken partijen wordt op dit moment een actieplan verduurzaming kunstijsbanen ontwikkeld, waarbij aandacht is voor de kennisuitwisseling tussen kunstijsbanen, maar ook voor monitoring en advisering. Via deze route kunnen kunstijsbanen ervaringen en succesfactoren delen met andere kunstijsbanen. Dit actieplan wordt naar verwachting binnen enkele maanden gepubliceerd en ten uitvoering gebracht.
Het verlopen van vergunningen door nieuwe Europese regels |
|
Frederik Jansen (FVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Paniek bij kaasboer Veldhuijzen: na 30 jaar op vaste plek in Vleuten is petitie laatste hoop op blijven» en «Bloemetje of broodje op vertrouwde plek op straat kopen? Dat is straks mogelijk verleden tijd»?1, 2
Ja.
Heeft u een beeld van hoeveel Nederlandse ondernemers hun vaste standplaats dreigen te verliezen door de nieuwe Europese aanbestedingsregels?
De Europese regelgeving waar in de vraag op wordt gedoeld betreft geen aanbestedingsregels. Het verlopen van (marktplaats)vergunningen met een onbeperkte looptijd is een uitvloeisel van de Europese Dienstenrichtlijn die eind 2009 door Nederland is geimplementeerd in de Dienstenwet. Voor een toelichting op de gevolgen van de Dienstenrichtlijn voor onder andere de ambulante handel en de achtergrond daarvan verwijs ik graag naar mijn antwoorden van 24 januari jl. op vragen van het lid van Haga over een soortgelijke casus in Utrecht.
Het beleid met betrekking tot marktplaatsvergunningen is een discretionaire bevoegdheid van gemeenten. Het is ook aan gemeenten op welke wijze zij de verdeling van schaarse vergunningen vormgeven. Daarbij zijn zij wel gehouden aan de eisen die de Dienstenrichtlijn hieraan stelt.
Ik beschik niet over informatie over de lokale situatie van de ambulante handel binnen individuele gemeenten.
Deelt u de mening dat deze ondernemingen (vaak na tientallen jaren) onderdeel zijn geworden van de lokale cultuur en dat er daarom meer dan alleen economische afwegingen een rol zouden moeten spelen in het toekennen van standplaatsvergunningen?
Ik begrijp dat het voor de betreffende ambulante handelaren als een klap kan aanvoelen als ze hun vertrouwde plek moeten opgeven. Toch draagt dit bij aan een rechtvaardige verdeling van kansen voor alle ondernemers, waarbij de lokale overheid tegelijk de leefomgeving kan beschermen. In veel gemeenten is sprake van een overgangsfase waarbij de (schaarse) standplaatsvergunningen met een onbeperkte looptijd worden omgezet in een vergunning met een beperkte looptijd. Bij afloop van de vergunning kan een ieder, ook de huidige vergunninghouder, meedingen naar een nieuwe vergunning. Dit zorgt dat niet alleen huidige vergunningshouders maar ook nieuwe ondernemers, een eerlijke kans krijgen op het verkrijgen van een schaarse vergunning.
Indien zich geen andere gegadigden melden kan de gemeente ook overgaan tot verlenging van de vergunning van de zittende vergunninghouder. Het is aan de gemeente hoe zij de toewijzing willen vormgeven.
Aan de basis van dit beleid staan beginselen als evenredigheid, gelijkheid en non-discriminatie. Het meewegen van menselijke factoren werkt twee kanten op: de marktkoopman wiens familie al tientallen jaren heeft geprofiteerd van een exclusief recht op een mogelijkerwijs zeer gewilde plek in de stad en een ander familiebedrijf dat het moet doen met een minder aantrekkelijke locatie en daardoor wellicht twee keer zo hard moet werken om dezelfde omzet te bereiken. Verder heeft de gemeente de ruimte om op basis van lokale factoren en lokale beleidsdoelstellingen te kiezen voor het meest aangewezen allocatiemechanisme (zoals first come, first served; loting; of veiling).
Bent u voornemens maatregelen te nemen om te voorkomen dat ondernemingen die diepgeworteld zijn in hun lokale cultuur zullen komen te verdwijnen?
Zie antwoord vraag 3.
De nevenfunctie van de minister als GPMB-bestuurslid tijdens haar ministerschap |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het «besluit op Wob-/Woo-verzoek over lidmaatschap Sigrid Kaag van Global Preparedness Monitoring Board» (GPMB)?1
Ja.
In welke periode bent u GPMB-bestuurslid geweest, wat waren uw precieze taken en hoe valt deze nevenfunctie te rijmen met uw rol als Minister?2
Er is geen sprake geweest van een nevenfunctie in de zin van het Blauwe Boek, Handboek voor Ministers. Het lidmaatschap van Minister Kaag van de Global Preparedness Monitoring Board (GPMB) is uitgevoerd in haar hoedanigheid als Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Minister Kaag is lid geweest van het bestuur van GPMB van november 2018 tot en met juni 2021. Bestuursleden van de GPMB nemen deel aan reguliere digitale bijeenkomsten van de GPMB en dragen bij aan rapportages en aanbevelingen van de GPMB gericht op verbetering van de voorbereiding en respons op de uitbraak van ziekten en andere gezondheidsgerelateerde noodsituaties.
Wie waren er allemaal op de hoogte van uw nevenfunctie als GPMB-bestuurslid en heeft de Minister-President hiermee ingestemd?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat uw nevenfunctie als GPMB-bestuurslid nooit helder aan de Tweede Kamer is gecommuniceerd en dat u hier ook geen verantwoording over heeft afgelegd, zoals vermeld staat in de WOB-documenten?3 Zo ja, wat is hiervan de reden?
Nee, dit klopt niet. De Tweede Kamer is geïnformeerd over het lidmaatschap van Minister Kaag van de GPMB. Zie bijvoorbeeld stuk over inzet World Health Assembly 2021: Kamerstuk 35570-XVI, nr. 192 | Overheid.nl > Officiële bekendmakingen (officielebekendmakingen.nl)). Ook in de beantwoording van de schriftelijke vragen ingediend op 24 maart 2020 Kamerstuk 34952 Investeren in Perspectief – Goed voor de Wereld, Goed voor Nederland (zie vraag4, heeft Minister Kaag aangegeven zich in haar hoedanigheid als lid van de GPMB hard te maken voor Global Health en Health Emergencies.
Hoe valt uw nevenactiviteit als GPMB-bestuurslid te rijmen met artikel 5.1.4 van het «Handboek Bewindspersonen», waarin het volgende vermeld staat: «Om de schijn van belangenverstrengeling te vermijden en volledige inzet in de functie te garanderen dient de kandidaat-bewindspersoon alle betaalde en onbetaalde functies, nevenfuncties en andere nevenactiviteiten neer te leggen voorafgaand aan de beëdiging van het kabinet»?4 Kan hieruit geconcludeerd worden dat u de nevenfunctie illegaal bent aangegaan, dan wel voorgezet?
Er is geen sprake van een nevenfunctie in de zin van het Blauwe Boek, het handboek voor bewindspersonen, omdat de functie is uitgevoerd in het kader van de beleidsuitvoering.
Heeft u nog andere (neven)functies tijdens uw ministerschap gehad? Zo ja, wat waren deze (neven)functies, in welke periode heeft u deze (neven)functies gehad en op welke wijze heeft u dit gecommuniceerd richting de Kamer?
Er is geen sprake geweest van een nevenfunctie in de zin van het Blauwe Boek. Minister Kaag had (en heeft) geen nevenfuncties.
Bent u bereid om alsnog verantwoording af te leggen ten aanzien van al uw nevenfuncties richting de Kamer?
Er is geen sprake geweest van een nevenfunctie in de zin van het Blauwe Boek. Desgewenst kan ik de Kamer nader informeren over de Nederlandse inzet gedurende het bestuurslidmaatschap van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van GPMB. Het kabinet betracht uiterste zorgvuldigheid bij de naleving.
De brandbrief van 50 topambtenaren over de verhouding tussen politiek en ambtenarij |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat de brandbrief van 50 topambtenaren, alsmede het gesprek dat u hierover heeft, in de krant is gekomen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Een goed functionerende ambtelijke dienst is van groot belang voor onze democratische rechtsorde. Hiervoor is het van groot belang dat ambtenaren hun werk goed kunnen doen. Binnen ons staatsrechtelijk bestel is het aan de bewindspersoon om de ministeriële verantwoordelijkheid te dragen, ook voor het handelen van de ambtelijke dienst. De Minister of Staatssecretaris legt in de Tweede Kamer verantwoording af over het gevoerde beleid en geeft hieraan uitleg in mediacontacten. De bewindspersoon is het scharnierpunt tussen de gekozen volksvertegenwoordiging en de aangestelde ambtenaren.
Ambtenaren werken binnen de ministeriële verantwoordelijkheid en hebben staatsrechtelijk bezien geen zelfstandige positie. Zij zijn niet politiek verantwoordelijk en kunnen ook in het parlement geen verantwoording afleggen over het gevoerde beleid, of hierover vrijelijk spreken in de media. Hoewel het in concrete casus aantrekkelijk kan lijken om ook ambtenaren ter verantwoording te kunnen roepen over de uitvoering van beleid, is dit expliciet en met goede redenen afgewezen bij de Grondwetsherziening van 1983. Een toename van het aantal politiek verantwoordelijke functionarissen zou ondoorzichtigheid met zich brengen; de macht van de ambtelijke dienst zou minder grijpbaar worden omdat de toerekening daarvan niet meer integraal maar gespreid zou geschieden. Dit betekent overigens niet ambtenaren hun gang kunnen gaan en geen verantwoording af hoeven te leggen. Binnen het departement leggen ambtenaren op verschillende wijzen verantwoording af. In laatste instantie is de ambtenaar verantwoording schuldig aan de Minister. Schiet de ambtenaar tekort dan zijn, afhankelijk van de omstandigheden, rechtspositionele maatregelen niet uitgesloten.
Voorkomen dient te worden dat ambtenaren inzet worden van een politiek of maatschappelijk debat en de ministeriële verantwoordelijkheid wordt uitgehold. De brief is een krachtig signaal dat een aantal ambtenaren zich over de politiek-ambtelijke verhoudingen zorgen maakt, mede vanuit hun verantwoordelijkheid als goed werkgever voor hun medewerkers. De brief staat niet op zichzelf, gelet op bijvoorbeeld het ongevraagde advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over de ministeriële verantwoordelijkheid van 15 juni 2020, waarin wordt gesignaleerd dat het samenspel tussen Kamerleden, kabinet en ambtenaren verruwt en het feit dat ook het overleg van Secretarissen-generaal hier in hun brief van 12 april 2021 aan de informateur aandacht voor vraagt.
Het thema politiek-ambtelijke verhoudingen vraagt voortdurend onderhoud en hierom wordt hier met regelmaat over gesproken binnen het kabinet en met ambtelijke vertegenwoordigers, en ook met de Tweede Kamer. Zie voorts het antwoord op de vragen 2 en 5.
Welke voorbeelden geven de topambtenaren voor hun observatie dat ambtenaren voor politieke profilering worden gebruikt? Kunt u een overzicht geven?
In de brief, die is bijgevoegd, worden in dit verband geen voorbeelden gegeven.
Kunt u aangeven welke vijf casussen zijn behandeld in de training «politiek-ambtelijke verhouding» door dhr. Koolmees met de nieuwe ministersploeg?
Dit betrof een thematische bespreking van een aantal staatsrechtelijke onderwerpen aan de hand van een fictieve casus, waarbij een vijftal voor aantredend bewindspersonen relevante thema’s aan de orde kwamen, zoals actieve openbaarmaking, ministeriële verantwoordelijkheid voor ambtenaren, wob/woo-verzoeken, moties en eenheid van kabinetsbeleid.
Kunt u tevens aangeven waarom de topambtenaren aanstoot geven aan deze training die dhr. Koolmees heeft gegeven?
In de brief wordt geen melding gemaakt van deze training.
Kunt u de brief van 50 (hoge) ambtenaren naar de Kamer sturen, alsmede uw reactie op deze brief?
De brief is bijgevoegd bij deze antwoorden. In reactie op deze brief zijn de secretaris-generaal van Algemene Zaken, de (p)DGABD en enkele andere SG’s in gesprek gegaan met de opstellers. Ook is het signaal besproken in een overleg op 11 januari 2023 tussen de Minister-President en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de SG’s. Het thema politiek-ambtelijke verhoudingen vraagt voortdurend onderhoud en hierom wordt hierover met regelmaat over gesproken binnen het kabinet en met ambtelijke vertegenwoordigers, en ook met de Tweede Kamer. Ik ben voornemens om deze gesprekken te blijven voeren.
Het naleven van integriteitsregels door bewindspersonen |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Waarom is een nevenfunctie van een bewindspersoon niet opgegeven, ondanks dat dit wel volgt uit de gedragscode voor bewindspersonen? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?1 , 2
Er is geen sprake van een nevenfunctie in de zin van het Blauwe Boek, het handboek voor bewindspersonen, omdat de functie is uitgevoerd in het kader van de beleidsuitvoering.
Klopt het dat er meermaals ambtelijk is geadviseerd deze nevenfunctie wel te registreren? Zo ja, waarom is aan deze adviezen geen opvolging gegeven?
Er is ambtelijk geadviseerd het lidmaatschap van de GPMB te melden aan de kamer. Dit advies is opgevolgd. Zie vraag 3.
Is de Kamer geïnformeerd over deze nevenfunctie en zo ja, hoe?
De Tweede Kamer is geïnformeerd over het lidmaatschap van Minister Kaag van de GPMB (Zie bijvoorbeeld stuk over inzet World Health Assembly 2021: Kamerstuk 35 570-XVI, nr. 192 | Overheid.nl > Officiële bekendmakingen (officielebekendmakingen.nl)). Ook in de beantwoording van de schriftelijke vragen ingediend op 24 maart 2020 Kamerstuk 34 952 Investeren in Perspectief – Goed voor de Wereld, Goed voor Nederland (zie vraag 11), heeft Minister Kaag aangegeven zich in haar hoedanigheid als lid van de GPMB hard te maken voor Global Health en Health Emergencies.
In welke hoedanigheid werd deze nevenfunctie bekleed? Welke inhoudelijke reden heeft de bewindspersoon gehad voor deze nevenfunctie?
Minister Kaag zat in haar hoedanigheid als Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in de GPMB. Dit is ook zo afgesproken met GPMB en hier is steeds open over gecommuniceerd. De Minister is ambtelijk ondersteund en bestuursvergaderingen zijn ambtelijk voorbereid, waarbij tevens interdepartementale afstemming plaats heeft gevonden. Het lidmaatschap van Minister Kaag viel grotendeels samen met de COVID-19 pandemie. Daardoor had het lidmaatschap van de GPMB directe relevantie voor de internationale samenwerking ter bestrijding van de pandemie.
Wanneer is over deze nevenfunctie afstemming geweest met u? Is er over deze nevenfunctie afstemming geweest met andere leden van het kabinet?
Er is geen sprake geweest van een nevenfunctie in de zin van het Blauwe Boek, Handboek voor Ministers. Daarom was er geen afstemming nodig met de andere leden van het kabinet.
De passages uit de brief van 2002 die betrekking hebben op het vervullen van nevenfuncties zien op het vervullen van functies die los van het ambt worden uitgeoefend. Het achterliggende doel van een verbod op nevenfuncties in dit verband is het voorkomen van de schijn van belangenverstrengeling en het voorkomen van een extra belasting op de tijd en energie van de bewindspersoon. Het gaat bij een nevenfunctie zoals bedoeld in het Blauwe Boek, ook blijkens de genoemde voorbeelden, om een functie die op persoonlijke titel wordt aanvaard, zoals het begeleiden van een promovendus.
De hierboven geschetste nevenfunctie betrof een internationale functie die uit hoofde van het ambt werd uitgeoefend, ten behoeve van de Nederlandse beleidsinzet en met ambtelijke ondersteuning vanuit het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit was geen nevenfunctie zoals bedoeld in de brief uit 2002 en de regels die gelden ten aanzien van nevenfuncties voor bewindspersonen, zoals het verbod op het aanvaarden van nevenfuncties was dus ook niet aan de orde in deze situatie. Ook het vragen van toestemming voor deze nevenfunctie aan de Minister-President was daarom niet aan de orde.
Zijn er andere nevenfuncties van bewindslieden die volgens de gedragscode geregistreerd moeten worden maar dat niet geregistreerd zijn? Zo ja, welke zijn dit en op welke bewindspersonen heeft dit betrekking?
De gedragscode kent geen verplichting tot registratie van nevenfuncties. Bewindspersonen dienen hun betaalde en onbetaalde functies neer te leggen voorafgaand aan het ambt. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Hoe wordt door u bewerkstelligd dat de regels die volgen uit de gedragscode integriteit ook worden nageleefd?
Het naleven van de gedragscode is allereerst een verantwoordelijkheid van iedere bewindspersoon zelf. De bewindspersoon kan hierover ook ter verantwoording worden geroepen in de Tweede Kamer. De gedragscode is een bundeling van al bestaande integriteitsregels voor bewindspersonen, voortvloeiend uit Kamerbrieven, de Gedragscode Integriteit Rijk en de Code Goed Openbaar Bestuur. De gedragscode zal vanaf nu jaarlijks geagendeerd worden in de ministerraad en bewindspersonen zullen, voorafgaand aan de ministerraad, aan de hand van integriteitsdilemma’s een training volgen, zodat de gedragscode ook daadwerkelijk «levend» wordt.
Klopt het dat een verbod van twee jaar om bepaalde functies uit te voeren voor voormalig bewindspersonen is versoepeld naar een afkoelperiode vanwege druk vanuit uw eigen ministerie? Zo ja, kunt u aangeven hoe dit is verlopen?3
In de Nederlandse staatsrechtelijke verhoudingen is het homogeniteitsbeginsel een belangrijk uitgangspunt. Dit houdt in dat de regering naar buiten toe als eenheid optreedt. Om te komen tot algemeen regeringsbeleid beraadslaagt en besluit de ministerraad over het algemeen regeringsbeleid en bevordert de eenheid van dat beleid. De Minister-President ziet toe op de totstandkoming van een samenhangend regeringsbeleid. Het is van belang dat bewindspersonen in de ministerraad vrijuit kunnen spreken. Het verstrekken van informatie over het verloop van besprekingen in de ministerraad doet hieraan afbreuk en schaadt de eenheid van het regeringsbeleid.
De brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 29 november 2021 over de uitbreiding van het integriteitsbeleid voor gewezen bewindspersonen is besproken in de ministerraad van 15 oktober 2021, 19 november 2021 en 26 november 2021. Dit heeft uiteindelijk geleid tot de brief zoals deze op 29 november 2021 aan de Tweede Kamer is toegezonden (Kamerstuk 28 844, nr. 231). In deze brief is wel een verplicht advies aangekondigd voor gewezen bewindspersonen over de aanvaardbaarheid van bepaalde vervolgfuncties gedurende twee jaar na het aftreden.
Op 23 december j.l. heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een conceptwetsvoorstel in consultatie gegeven waarin uitwerking is gegeven aan de voornemens in deze brief. Na ommekomst van de consultatietermijn zal de verdere uitwerking van het wetsvoorstel ter hand worden genomen. De verwachting is dat het wetsvoorstel in de tweede helft van dit jaar bij de Tweede Kamer zal worden ingediend.
Is het gebruikelijk dat bewindspersonen die dit onderwerp niet in hun portefeuille hebben wel meekijken bij dit soort regelgeving omdat dit hun persoonlijk raakt? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Artikel 4, tweede lid van het reglement van orde van de ministerraad bevat een niet-limitatieve opsomming van zaken waar de ministerraad over beraadslaagt en besluit. Artikel 4, tweede lid, onderdeel d noemt in dit verband: «het bekendheid geven aan beleidsvoornemens in welke vorm dan ook, die van invloed kunnen zijn op de positie van het kabinet, of die belangrijke financiële consequenties kunnen hebben, benevens over beleidsvoornemens van een Minister die het beleid van andere Ministers kunnen raken en waarover het bereiken van overeenstemming niet mogelijk is gebleken». Het is gelet op het hiervoor opgemerkte in lijn met het reglement van orde van de ministerraad dat de brief van 29 november 2021 in de ministerraad geagendeerd is geweest.
Erkent u dat het de integriteit van uw kabinet in het bijzonder en van het openbaar bestuur in het algemeen aantast als lijkt dat regels niet gelden voor degenen die die regels maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet is zich zeer bewust van het belang van integer handelen voor het aanzien van het openbaar bestuur. Ik herken evenwel niet het beeld dat telkens blijkt dat de gedragscode niet wordt nageleefd of dat regels niet lijken te gelden voor degenen die de regels maken. Het kabinet betracht uiterste zorgvuldigheid bij de naleving.
Kunt u aan geven waarom er een gedragscode voor bewindspersonen bestaat als telkens na het opvragen van documenten met beroep op de Woo/Wob blijkt dat deze gedragscode niet wordt nageleefd? Wat doet dit met uw geloofwaardigheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
De rechtsstaat en beloofde verbeteringen na het toeslagenschandaal |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt), Renske Leijten (SP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Herinnert u zich dat de Raad voor de Rechtspraak op 11 mei 2022 haar jaarverslag presenteerde en daarin (bron: https://jaarverslagrechtspraak.nl/) 11 buikpijn dossiers benoemde?
Ja
Herinnert u zich dat bij de regeling van werkzaamheden van 17 mei een groot aantal oppositiepartijen een plan vroeg om aan te geven (of en) wat de regering per dossier zou gaan doen?
Ja
Kunt u voor elk van de 11 dossiers aangeven wat de stand van zaken is?
Op 31 oktober 2022 heeft de Minister voor Rechtsbescherming een reactie gegeven op de buikpijndossiers.1 Daarin zijn abusievelijk drie dossiers niet meegenomen. Het gaat om de Basisregistratie Personen, Bijzondere bijstand en het Dagloonbesluit WW. Deze zijn op 30 november 2022 aan de Raad voor de rechtspraak doorgegeven. Ten aanzien van de Basisregistratie Personen zijn de eigenschappen van het signaal al langere tijd bekend bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatie. Het is om die reden dat BZK bezig is met het traject «Mogelijke herziening van het brondocumentenstelsel i.v.m. voor burgers knellende situaties in relatie tot het brondocumentenregime van de Wet BRP». Daarnaast is het onderdeel van de Ontwikkelagenda van het programma Toekomst BRP met de naam: Verbeteren weergave burgerlijke staatgegevens.
Ten aanzien van de signalen op het terrein van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geldt eveneens dat de signalen bekend zijn bij SZW. Deze worden onder andere meegenomen in het traject Participatiewet in balans (zie hierover de brief van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen van 28 november 2022 over de stand van zaken).2 Voor wat betreft het knelpunt inzake rijbewijszaken heeft de Raad voor de rechtspraak het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat eind 2022 laten weten dat dit niet langer als knelpunt wordt ervaren, omdat de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak over de evenredigheid rechters nu ruimte laat voor het maken van een belangenafweging.
Herinnert u zich dat u in de brief over het aftreden van het kabinet-Rutte-III schreef: «Daarnaast is de inzet van het kabinet om strikt gebonden bevoegdheden in sectorale wetten waar nodig te vervangen door bevoegdheden met beoordelingsruimte of hardheidsclausules.»?1
Ja
Kunt u aangeven welke wetten zijn aangepast en nu bevoegdheden met beoordelingsruimte of hardheidsclausules bevatten en welke wetten nog aangepast zullen worden?
In het kader van een schriftelijk overleg beantwoordde ik mede namens de Minister voor Rechtsbescherming op 18 januari 20234 enkele vragen vanuit uw Kamer over mijn brief van 11 juli «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»5, onder meer over het onderzoek naar hardvochtige effecten van wetten en regels bij de departementen. Dit verloopt verder via de betreffende beleidsdomeinen. Zo heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de Kamer geïnformeerd over ontwikkelingen in het kader van de Participatiewet (zie ook het antwoord op vraag6 en de Wet inkomen naar arbeidsvermogen7 en heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 22 december 2023 een brief gestuurd over o.a. beleidswijzigingen bij de Dienst Uitvoering Onderwijs.8
Herinnert u zich dat u in dezelfde brief stelde: «Het kabinet gaat daarnaast in gesprek met de Rijksinspecties, waaronder ook de nieuwe Inspectie Belastingdienst, Toeslagen en Douane, met de Nationale ombudsman, de hoogste bestuursrechters, de advocatuur, cliëntenraden en de Raad voor de rechtspraak om te bezien hoe we daarbij aanvullend signalen kunnen krijgen over wet- en regelgeving en de uitvoeringspraktijk, als die ertoe leiden dat mensen in de knel komen.»?
Ja
Kunt u aangeven welke signalen de inspecties, de ombudsman, de bestuursrechters, de advocatuur en cliëntenraden afgegeven hebben, hoe die zijn opgepakt en tot welke wets-en beleidswijzigingen dit geleid heeft of nog zal leiden?
In de eerder genoemde brief van 11 juli 2022, heb ik, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming en de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, aangegeven hoe de betreffende departementen ingaan op de door de Hoge Raad en de Raad voor de rechtspraak gegeven signalen over knelpunten in (de uitvoering van) wetgeving.9 Bij brief van 31 oktober10 heeft de Minister voor Rechtsbescherming u aanvullend geïnformeerd over de reactie op de zogeheten buikpijndossiers uit het jaarverslag van de Raad voor de rechtspraak. Tevens heeft de Minister voor Rechtsbescherming uw Kamer bij brieven van 30 juni 202111 en 16 december 202112 geïnformeerd over de Regeling Adviestoevoeging Zelfredzaamheid naar aanleiding van de signalen van de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland en de Raad voor Rechtsbijstand.
Op welke wijze volgt het kabinet of de verschillende beloften uit de reactie op het rapport «Ongekend onrecht» gestand worden gedaan? Kunt u deze voortgang met de Kamer delen?
In de reactie13 op de motie van het lid Omtzigt14 is toegelicht op welke wijze de Kamer geïnformeerd wordt over de verschillende acties die lopen in reactie op het rapport «Ongekend onrecht». Dit is een doorlopend proces, waarvan ik de stand van zaken van zaken per onderwerp aangeef.
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen en ik zonden uw Kamer op 18 januari 2023 de eerste Staat van de Uitvoering 15, alsmede de eerste Voortgangsrapportage Werk aan Uitvoering, met tevens een overzicht van de stand van zaken van de op dit terrein door uw Kamer aangenomen moties. Voorafgaand aan de eerstvolgende dag van de publieke dienstverlening (22 juni 2023) zal uw Kamer de beleidsreactie ontvangen op de Staat van de Uitvoering en de Voortgangsrapportage Werk aan Uitvoering.
Bij brief van 16 december 202216 heeft de Minister voor Rechtsbescherming uw Kamer geïnformeerd over de voorgenomen opzet en de planning van de Staat van de wetgevingskwaliteit. Dezelfde Minister stuurde uw Kamer op 21 april 202217 en 23 september 202218 brieven over de invoeringstoets en op 20 oktober 2022 over de introductie van het beleidskompas19. Over de acties van het kabinet gericht op de bevordering van de menselijke maat in en bij de toepassing van wetten en regels informeerde ik uw Kamer, zoals eerder aangegeven, per brief van 11 juli 2022, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming en de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen.20 In het kader van een schriftelijk overleg beantwoordde ik mede namens de Minister voor Rechtsbescherming op 18 januari 202321 enkele vragen vanuit uw Kamer over deze brief, onder meer over het onderzoek naar hardvochtige effecten van wetten en regels bij de departementen. Dit verloopt zoals eerder aangegeven via de betreffende beleidsdomeinen (zie het antwoord op vraag22. Verder stuurde ik uw Kamer op 20 januari 2023 ter kennisneming de teksten voor de preconsultatie van het wetsvoorstel versterking waarborgfunctie Awb.23
Op 22 april 202224 informeerde ik uw Kamer over de instelling van de Staatscommissie tegen Discriminatie en Racisme en vervolgens op 1 juli 202225 over de samenstelling ervan. Bij brief van 19 september 202226 zond ik samen met vijf andere bewindspersonen uw Kamer het Nationaal Programma tegen discriminatie en racisme toe, opgesteld onder coördinatie van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme. Op 13 december 202227 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de totstandkoming van dit programma.
Ten aanzien van de verbetering van de informatiehuishouding heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 12 december 2022 een brief aan uw Kamer gestuurd met antwoorden op vragen uit een verslag van een schriftelijk overleg.28 Daarin staat aangegeven dat uw Kamer in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk jaarlijks geïnformeerd zal worden over de voortgang van de verbetering van de informatiehuishouding. Over de implementatie van de Wet open overheid heb ik uw Kamer op verschillende momenten geïnformeerd, waaronder op 8 juli 202229 en 28 november 202230. Met betrekking tot de uitvoering toezegging om bij het verzenden van stukken aan het Parlement onderliggende departementale beslisnota’s te verstrekken, heb ik uw Kamer bij brief van 13 juni 202231 op de hoogte gebracht van de stand van zaken.
In voornoemde brief van 29 juni 2021 is aangegeven dat uw Kamer over het vervolg van de inspanningen op het gebied van ambtelijk vakmanschap in algemene zin geïnformeerd zal worden via de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk. In de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk over het jaar 2021 is uw Kamer voor het eerst over de stand van zaken geïnformeerd.32 Bij brief van 20 januari 202333 heb ik uw Kamer daarnaast op de hoogte gebracht van de uitvoering van de motie van de heer Ellian om de ambtseed voor rijksambtenaren te wijzigen.
De inzet is om de hersteloperatie zo snel mogelijk af te ronden. Wij willen allemaal dat gedupeerde ouders en hun kinderen zo snel mogelijk verder kunnen met hun leven. Op 21 oktober 202234 zond de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane uw Kamer de 12e Voortgangsrapportage hersteloperatie Toeslagen. Op 2 december 202235 zond zij uw Kamer antwoorden op vragen over de elfde en de twaalfde voortgangsrapportage, alsmede een toelichting op een aantal aspecten rondom de hersteloperatie. De volgende Voortgangsrapportage bevat de mogelijkheden die het kabinet ziet om de hersteloperatie te verbeteren en te versnellen en de effecten daarvan op planning. Deze rapportage ontvangt uw Kamer begin februari.
Hoe vaak is de Landsadvocaat in 2021 en 2022 ingeschakeld voor procedures van overheidsdiensten ten opzichte van burgers die in beroep gaan?
Daarvan zijn geen overzichten beschikbaar. In het algemeen kan het volgende worden aangegeven. Zoals eerder aan uw Kamer is medegedeeld36 betreft het grootste deel van de zaken waarin de landsadvocaat wordt ingeschakeld civiele procedures waarin vertegenwoordiging door een advocaat wettelijk verplicht is. Anders dan in het civiele recht geldt in het bestuursrecht in beginsel geen verplichte procesvertegenwoordiging. Uitgangspunt is dat bestuursorganen in deze gevallen vertegenwoordigd worden door ambtenaren die werkzaam zijn bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen waartegen het beroep is gericht. In bijzondere gevallen wordt de landsadvocaat ook ingeschakeld in bestuursrechtelijke zaken. Bijvoorbeeld daar waar de specifieke expertise van de landsadvocaat gewenst is of de complexiteit van de zaak daar aanleiding toe geeft.
Hoe vaak is de Landsadvocaat in 2021 en 2022 ingeschakeld om te adviseren bij overheidsdiensten over juridische kaders als het gaat om besluitvorming omtrent diensten of toekenningen aan burgers?
Daarvan zijn geen overzichten beschikbaar. In het algemeen kan het volgende worden aangegeven. De adviezen van de landsadvocaat hebben overwegend betrekking op te voeren procedures, af te sluiten contracten of voorgenomen besluiten in beleidskwesties. De Landsadvocaat kijkt in die gevallen naar de juridische aspecten en adviseert over de proceskansen en procesrisico's.
Hoe vaak komt de Ministeriële Commissie Herstel Toeslagen (MCHT) bijeen? Kunt u besluitenlijsten en de lijsten van deelnemers van de MCHT delen met de Kamer?
De Ministeriële Commissie Toeslagen en Herstel (MCTH) is sinds de oprichting op 9 februari 2021 twaalf keer bijeen gekomen, waarvan drie keer in 2022. De laatste vergadering vond plaats op 31 mei 2022 en de eerstvolgende zal plaatsvinden op 31 januari 2023. De MCTH heeft, net als andere ministeriële commissies, geen vaste vergaderfrequentie, maar komt bijeen wanneer hier aanleiding toe is. De besluiten uit de MCTH maken onderdeel uit van de besluitenlijst van de ministerraad die openbaar wordt gemaakt. De volgende bewindspersonen hebben zitting in de MCTH: de Minister-President, de Ministers van BZK, FIN, SZW en VWS, de Ministers voor APP, RB en VRO, en de Staatssecretaris van FIN (T&D). Daarnaast kan de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) uitgenodigd worden voor besprekingen in de MCTH om het perspectief van de gemeenten te betrekken.
Wilt u deze vragen beantwoorden op 17 januari in verband met het debat over de rechtstaat op 19 januari 2023?
Zoals aangegeven in het debat is beantwoording voorafgaand aan het debat niet mogelijk geweest, met het oog op zorgvuldige afstemming met de diverse betrokken departementen.
De inmenging van de Rijksoverheid in het publieke debat over de coronacrisis en het censureren van kritische burgers |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving rondom de invloed van de rijksoverheid op het publieke debat over de coronacrisis?1
Dit artikel was ons niet bekend tot u dit onder onze aandacht bracht.
Kunt u bevestigen dat de «desinformatie-operatie» inderdaad heeft plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel?
Alvorens in te gaan op de strategie van de rijksoverheid voor de aanpak van desinformatie, is het van belang aan te geven dat onderhavige berichtgeving volgens het kabinet een vertekend beeld geeft van de werkelijkheid. Het betreffende bericht lijkt mede geconstrueerd te zijn op basis van informatie uit verschillende Wob-verzoeken, die in een verschillende context zijn samengesteld door verschillende departementen. Uit deze opbrengst wordt vervolgens selectief geciteerd, de berichten worden niet in de volledige context geplaatst, meningen en aannames worden als feiten gepresenteerd en vervolgens worden conclusies getrokken.
Er heeft derhalve geen «desinformatie-operatie» plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel.
Het kabinet heeft de Tweede Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie. Deze informatie is openbaar en te vinden op de websites van de rijksoverheid en de Tweede Kamer. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Kunt u aangeven op welke manier het volgens u grondwettelijk en rechtstatelijk te verantwoorden is dat de Nederlandse overheid op een dusdanige manier heeft ingegrepen in het vrije, maatschappelijke debat en in het leven van individuele burgers die gebruik maakten van de vrijheid van meningsuiting?
Er heeft geen «desinformatie-operatie» plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel. De Nederlandse overheid heeft ook niet op een dergelijke manier ingegrepen in het vrije maatschappelijke debat of het leven van individuele burgers.
Waarom heeft u steeds beweerd dat het kabinet geen invloed uitoefende op de media tijdens de coronacrisis, terwijl uit Wet openbaarheid van bestuur (Wob)-verzoeken duidelijk blijkt dat het kabinet op eigen initiatief actief samenwerking met de pers heeft gezocht en de media heeft gevoed met een bepaald narratief en een communicatielijn die moesten worden ingezet? Kunt u reflecteren op de noodzakelijke onafhankelijkheid van de journalistiek en de controlerende taak die journalisten dienen uit te voeren, juist ook in tijden van crisis, en op hoe dit door deze inmenging van de overheid in gevaar is gekomen?
Het kabinet heeft geen invloed op de manier waarop media hun informatie verspreiden of welke boodschap deze informatie bevat. De overheid is er wel verantwoordelijk voor dat informatie over het handelen van haar eigen instituten voldoende beschikbaar is. Om dat te bereiken wordt de pers geïnformeerd en voorzien van informatie. Het gaat hier om antwoorden op vragen die gesteld worden, informatie over maatregelen en aanpak, maar bijvoorbeeld ook over uitkomsten en analyses vanuit de kennisinstituten die met de pers gedeeld worden.
Onafhankelijke controle door journalistiek is onmisbaar in een democratische samenleving, te meer in tijden van crisis. De uitvoering van deze taak is niet door de overheid in gevaar gebracht.
Kunt u aangeven of er sancties stonden op het publiceren van kritische en/of onwelgevallige informatie met betrekking tot de coronacrisis en het beleid door de officiële pers? Zo ja, wat zouden hiervan de consequenties zijn, welke afspraken zijn hierover gemaakt en door/met wie?
Er bestaan en bestonden geen sancties voor het verspreiden van kritische dan wel onwelgevallige informatie met betrekking tot de coronacrisis en het overheidsbeleid daaromtrent en deze zijn ook niet overwogen.
Kunt u inzicht geven in de «rijksbrede aanpak» die naar aanleiding van druk vanuit de Europese Unie (EU) door het Ministerie van Binnenlandse Zaken werd vormgegeven voor het bestrijden van «desinformatie»? Kunt u dit plan van aanpak delen? Kunt u een gedetailleerde uiteenzetting geven van de strategie en alle daarbij behorende acties, doelstellingen en resultaten?
Het kabinet heeft de Tweede Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de rijksbrede aanpak van desinformatie. Deze informatie is openbaar en te vinden op de websites van de rijksoverheid en de Tweede Kamer. Deze informatie bevat ook een gedetailleerde uiteenzetting over de strategie van de rijksoverheid of het Ministerie van BZK en de daarbij behoorde acties, doelstellingen en resultaten. Zie bijvoorbeeld:
Vind u het geoorloofd dat de rijksoverheid een dusdanig verregaande invloed uitoefent op onafhankelijke organisaties zoals techbedrijven en zorgautoriteiten, teneinde een specifiek «staatsnarratief» uit te dragen en daarbij bovendien tegengestelde en/of ongewenste communicatie onderdrukt, zonder dat gebruikers van deze diensten daarvan op de hoogte zijn? Kunt u aangeven op welke manier dat in lijn is met de principes van onze democratische rechtsstaat?
Wij herkennen ons niet in het beeld dat wordt geschetst in het artikel of de vraagstelling.
Over content moderatie en vrijheid van meningsuiting op online platformen bent u op 21 september 2021 geïnformeerd.8
Kunt u uiteenzetten wat de rol van de EU in deze «informatie-oorlog» precies is geweest? Welke afspraken zijn er gemaakt, met wie en wanneer? Welke rol heeft de Nederlandse overheid gespeeld en op welke manier waren welke ministeries precies betrokken?
Er heeft geen «informatie-oorlog» plaatsgevonden.
Waarom mochten de betrokkenen binnen de desinformatie-organisatie kritische burgers «surveilleren», terwijl hiervoor geen wettelijke grondslag was en de Kamer hierover bovendien al eerder aan de bel had getrokken, nadat uit eerdere Wob-verzoeken bleek dat het Land Information Manoeuvre Centre (LIMC) en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) zich bedienden van dergelijke tactieken?
Er heeft geen «desinformatie-operatie» plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel.
Het LIMC heeft geen kritische burgers «gesurveilleerd». Hiervoor verwijst de Minister van Defensie naar het onafhankelijke onderzoek naar het LIMC, dat op 13 januari jl. samen met de beleidsreactie naar de Kamer is gestuurd (uw kenmerk 32761–258). Anders dan het artikel suggereert is het LIMC nooit door de NCTV aangestuurd. Wij verwijzen in dit verband ook naar de beantwoording van uw vragen van 26 januari 2023.9
Waarom is eerder ontkend dat de overheid gebruik heeft gemaakt van zogenaamde «avatars» en «trollen» om het publieke debat op social media te beïnvloeden en critici te «debunken», terwijl uit vrijgekomen Wob-documentatie nu blijkt dat de overheid deze tactiek wel degelijk heeft ingezet? Waarom is hierover gelogen en kunt u dan nu volledig inzichtelijk maken op welke manier en schaal deze avatars en trollen zijn ingezet door de overheid?
Wij herkennen ons niet in het beeld dat in de vraagstelling wordt gesuggereerd.
Debunking door de overheid is erop gericht om feitelijke informatie te bieden in reactie op vragen of onjuiste informatie. Ik verwijs in dit verband ook naar de toelichting in de beantwoording op eerdere Kamervragen.10 Daarin is ook vermeld dat er geen trollen door de rijksoverheid zijn ingezet.
Voor zover met de inzet van avatars in de berichtgeving wordt verwezen naar het gebruik van internetmonitoring door de NCTV verwijst de Minister van JenV naar de diverse correspondentie met uw Kamer over de grondslagen NCTV en de verwerking van persoonsgegevens.11
Defensie is op de hoogte van de verwijzing in desbetreffende Wob-documentatie naar het mogelijk gebruik van avatars door het LIMC. Uit het onafhankelijke onderzoek naar het LIMC, waar in antwoord op vraag 9 naar wordt verwezen, is echter «uit de beschikbare informatie en gesprekken niet gebleken dat het LIMC gebruik heeft gemaakt van online schuilnamen, zogenaamde avatars, om informatie op te halen of personen te benaderen.»
Bent u zich ervan bewust dat het stiekem in de gaten houden van burgers, bijvoorbeeld middels bovengenoemde avatars en trollen, wettelijk niet mag? Kunt u uitleggen waarom u buiten de wet heeft gehandeld?
Het kabinet is bekend met de geldende wet- en regelgeving. Het onderzoek doen naar burgers in verband met mogelijke strafbare feiten en mogelijke bedreigingen voor de nationale veiligheid is voorbehouden aan de opsporingsinstanties en inlichtingen en veiligheidsdiensten op basis van specifieke wet- en regelgeving. Voor verdere toelichting verwijst het kabinet u naar de antwoorden op vragen 9 en 10.
Welke gevolgen gaat het onwettelijk handelen van de overheid tijdens de coronacrisis hebben? Bent u het eens dat de grootschalige (bewuste) juridische dwaling die heeft plaatsgevonden niet zonder consequenties mag blijven? Wanneer en hoe gaan de verantwoordelijken hiervoor verantwoordelijk gehouden worden?
Zie de antwoorden op vragen 9 en 10. Er heeft hier geen juridische dwaling plaatsgevonden. Wij nemen daarom ook afstand van deze vraag.
Waarom waren ambtenaren van de rijksoverheid gemachtigd om zelfstandig onwelgevallige informatie te «debunken»? Op welke manier waren zij hiervoor bevoegd? Beschikten zij over de juiste kennis en expertise om (medische) informatie goed te kunnen beoordelen? Zo ja, kunt u dit aantonen? Zo nee, waarom werden leken dan toch in staat gesteld om «desinformatie» aan te merken en te censureren?
Binnen de rijksoverheid werken kennisinstituten zoals het RIVM op basis van de op dat moment van toepassing zijnde wetenschappelijke informatie en duiden wat de dan heersende inzichten zijn over het virus en de pandemie. Daarbij horen ook antwoorden op veel gestelde vragen of misvattingen die zich de ronde doen. Deze reguliere informatie werd in bepaalde gevallen verschaft door ambtenaren van de rijksoverheid. Dit betreft geenszins medische beoordeling van een persoonlijke situatie.
Hoe reflecteert u op de betrokkenheid van bepaalde organisaties die een persoonlijk belang hadden bij het faciliteren van de desinformatie-aanpak van de overheid, bijvoorbeeld omdat zij subsidies van de overheid nodig hadden? Bent u het eens dat er sprake was van grootschalige belangenverstrengeling, die het publieke debat oneigenlijk en oneerlijk heeft beïnvloed, wederom zonder medeweten van de burger?
Wij herkennen ons niet in het beeld dat geschetst wordt in de vraagstelling.
Nee.
Klopt het dat er vanuit de rijksoverheid gecoördineerde «aanvallen» op kritische burgers en/of professionals werden georkestreerd, waarbij deze personen door zogenaamde «debunkers» die werden aangestuurd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken, middels een vooraf vormgegeven strategie werden aangesproken op hun uitingen teneinde dit geluid te onderdrukken?
Dit klopt niet.
Hoe reflecteert u op het feit dat een aanzienlijk deel van de informatie die door de overheid aangestuurde «factcheckers» als «desinformatie» werd bestempeld, later toch waar bleek te zijn? Waarom is met een dusdanige grote stelligheid informatie als «onjuist» en/of «misleidend» bestempeld terwijl er nog grote (wetenschappelijke) onduidelijkheid bestond over het coronavirus, de maatregelen en de vaccins? En op welke manier heeft de overheid de media beïnvloed deze informatie toch te publiceren?
Binnen de rijksoverheid werken kennisinstituten zoals het RIVM. Het ROVM duidt, op basis van de op dat moment van toepassing zijnde wetenschappelijke informatie, de inzichten over het virus en de pandemie. Het kan voorkomen dat deze inzichten wijzigen op basis van nieuwe informatie.
De rijksoverheid stelt informatie beschikbaar aan pers en media die is geduid door kennisinstituten zoals het RIVM. De rijksoverheid beïnvloedt geen pers of media om deze informatie op welke manier dan ook te publiceren.
Hoe veel geld is er besteed aan het faciliteren van de desinformatie-organisatiestructuur in Nederland? Kunt u deze uitgaven gedetailleerd specificeren? Over welke «Nederlandse projecten» binnen het «Digital News Initiative» waarover in de Wob-verzoeken wordt gesproken gaat het, wat hielden deze projecten precies in en wie waren daarbij betrokken? Wie hebben er in Nederland geld onttrokken aan de journalistieke fondsen die door techbedrijven werden opgezet voor het desinformatie-nieuwssysteem en waarvoor?
Er heeft geen «desinformatie-operatie» plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel. Er is geen geld besteed aan het faciliteren van een desinformatie-organisatie structuur in Nederland. Personele kosten zitten in de begrotingen van betrokken ministeries. Voor de maatregelen tegen desinformatie die worden genoemd in de Kamerbrieven onder het antwoord op vraag 6 komt het budget ook uit de bestedingsruimte van de betrokken ministeries.
Het Digital News Initiative is een Europese organisatie opgezet door Google. Het is ons niet bekend welke Nederlandse projecten hierbij betrokken zijn geweest.
Wat vindt u van het feit dat uit de Wob-documentatie blijkt dat de NCTV journalisten heeft bedreigd toen deze niet wilden ingaan op bepaalde verzoeken? Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat de overheid de mond vol heeft over het belang van de veiligheid en bescherming van journalisten, maar deze zelf kennelijk niet respecteert? Hoe reflecteert u in dat licht op het initiatief van Persveilig, dat mede vanuit de overheid is opgezet? Hoe kunnen journalisten hun werk naar behoren doen en geacht worden altijd onafhankelijk en objectief te blijven als de overheid hen daarin niet faciliteert en zelfs actief tegenwerkt?
De rijksoverheid ondersteunt het initiatief Persveilig. Over de aangehaalde correspondentie tussen een medewerker van de NCTV en een journalist is op 13 april 2021 gesproken in de Tweede Kamer, en over de publicatie is uitgebreid gereageerd in een brief aan de Tweede Kamer.12
Kunt u uitleggen waarom de overheid de politie, het Openbaar Ministerie (OM) en/of de Inspelctie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op kritische burgers en professionals afstuurde, terwijl zij de wet helemaal niet overtraden? Op welke manier is dergelijke intimidatie van onschuldige mensen wat u betreft te verantwoorden?
Wij herkennen ons niet in het beeld dat wordt geschetst in de vraagstelling en het artikel.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd baseert haar toezichthoudende activiteiten onder andere op informatie uit meldingen en signalen die zij ontvangt. De IGJ heeft tijdens de coronacrisis een aantal individuele zorgverleners waarover meldingen zijn ontvangen, aangesproken op hun activiteiten. De IGJ heeft bij voorbeeld brieven gestuurd om deze zorgverleners te wijzen op de mogelijke effecten van (onjuiste) uitspraken of berichtgeving omdat deze uitingen risicovolle verwarring met zich kan brengen voor patiënten en het vertrouwen in de zorgverlener of de geneeskundige zorg kan schaden. Zie ook de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer13. Ook heeft zij zoals bekend aan een aantal zorgverleners een maatregel opgelegd.
De taken van de politie waren voor, tijdens en na de corona-crisis hetzelfde, zoals ook vastgelegd is in de Politiewet; Het verlenen van noodhulp, het handhaven van de openbare orde (tijdens de coronacrisis dus ook de handhaving van de anti-coronaregels, zoals die van de anderhalve meter afstand), en de opsporing van strafbare feiten. Wijkagenten zijn de oren en ogen in de wijk en zijn ook continu in gesprek met burgers. Hier kunnen en moeten ook juist kritische burgers bij horen. Het is daarbij echter nooit de bedoeling om te intimideren. De politie herkent zich dan ook niet in het geschetste beeld van de vraag.
Hoe kwamen de door de overheid aangestuurde «debunkers» aan persoonlijke informatie van kritische burgers en professionals, die vervolgens werd gebruikt voor «doxing» en het verklikken en aangeven van deze mensen, bijvoorbeeld bij hun werkgevers?
Zie het antwoord op vragen 14 en 15.
Waarom zijn er geen criteria en toetsingskaders voor wat kan worden geclassificeerd als «desinformatie»? Waar is deze classificatie dan op gebaseerd en aan welke richtlijnen moesten betrokkenen bij de desinformatie-organisatie zich houden bij hun werkzaamheden?
Er heeft geen «desinformatie-operatie» plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel.
Voor de definities die de rijksoverheid hanteert voor desinformatie en misinformatie verwijzen wij u naar de meest recente Kamerbrief hierover.14
In deze brief staat ook dat het uitgangspunt is en blijft dat het bestempelen van desinformatie als zodanig primair geen taak is van overheden. Onafhankelijke media en factcheckers spelen hier een belangrijke rol in. Wanneer de nationale veiligheid, volksgezondheid, maatschappelijke en/of economische stabiliteit in het geding is, kan de overheid wel optreden en desinformatie tegenspreken. Dit kan ook gebeuren wanneer er schadelijke misinformatie wordt verspreid. Daarbij geldt dat iedere overheidsorganisatie een eigen verantwoordelijkheid heeft voor het formuleren van een effectieve en gepaste reactie op desinformatie waarvan de inhoud raakt aan het eigen beleidsterrein. Vrijheid van meningsuiting en persvrijheid staan daarbij centraal.
Kunt u aangeven of de overheid actief en bewust gebruik heeft gemaakt van de zogenaamde Behavourial Dynamics Methodology (BDM) tijdens de coronacrisis, met als doel het gedrag van de Nederlandse bevolking op basis van specifiek geclassificeerde doelgroepen verregaand te beïnvloeden?
Voor zover bekend is niet actief of bewust gebruik gemaakt van de zogenaamde Behavourial Dynamics Methodology tijdens de coronacrisis.
Blijft de tijdens de coronacrisis opgezette desinformatie-organisatie infrastructuur behouden en zal deze in de toekomst blijvend worden ingezet voor het bestrijden van desinformatie? Zo ja, kunt u aangeven op welke manier en in wat voor soort situaties u dit geoorloofd vindt? Blijft de rijksoverheid gebruik maken van dergelijke verregaande en wettelijk onrechtmatige tactieken teneinde de publieke opinie te beïnvloeden?
Er heeft geen «desinformatie-operatie» plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel. Wij herkennen ons dan ook niet in het beeld dat wordt geschetst in de vraagstelling.
U bent recentelijk geïnformeerd over de rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie. Deze Kamerbrief bevat ook een overzicht van de rollen en verantwoordelijkheden van de betrokken ministeries.15
Kunt u de beantwoording van deze vragen toevoegen aan de eerder gestelde vragen van de Groep Van Haga met betrekking tot de Denktank Desinformatie van dinsdag 27 december 2022 en kunt u alle vragen voor het einde van het kerstreces beantwoorden?
I.v.m. de benodigde interdepartementale afstemming was dit niet mogelijk. De antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga over vrijgegeven documentatie met betrekking tot de Denktank Desinformatie (2022Z26425) worden vrijwel gelijktijdig aan uw Kamer verzonden.
De mogelijkheid dat de Nederlandse overheid toegang heeft of had tot portals voor het aangeven van desinformatie bij sociale media |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kuipers , Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u op de vraag of de Nederlandse regering, net zoals de regeringen van Nieuw-Zeeland en de Verenigde Staten, toegang heeft tot enerzijds de portal van Meta waarin direct desinformatie gemeld kan worden, en anderzijds vergelijkbare faciliteiten die door grote online platforms zoals Twitter worden aangeboden het antwoord gaf: «het Ministerie van BZK geen toegang tot een portal van Meta of Twitter waarin direct desinformatie gemeld kan worden. Wel heeft het Ministerie van BZK sinds 2019 de status van «trusted flagger» bij Facebook (later Meta) en Twitter, en sinds 2021 bij Google, TikTok en Snapchat.»?1
Ja.
Kunt u de vraag beantwoorden of de Nederlandse overheid (inclusief alle ministeries, alle diensten zoals AIVD en MIVD, leger(onderdelen), de politie, de NCTV, agentschappen zoals het RIVM, zbo’s en andere eenheden en datacentra (zoals het Land Information Manoeuvre Centre)) de afgelopen vier jaar toegang heeft (of gehad heeft) tot de portal van Meta waar desinformation gemeld wordt of vergelijkbare portals bij andere sociale media bedrijven of andere manieren om bepaalde content minder zichtbaar of onzichtbaar te maken, gebruikers een waarschuwing, een ban of een schaduwban te geven?
Binnen de rijksoverheid zijn er verschillende onderdelen met toegang tot een speciale status om meldingen te doen over verschillende vormen van content bij sociale media platformen. Dit kan gaan over onrechtmatige, strafbare of ongewenste content.
Waar het gaat om meldingen over desinformatie, een vorm van mogelijk schadelijke en ongewenste maar legale content, heeft het team bij BZK dat zich bezighoudt met de aanpak van desinformatie rondom verkiezingen de status van «trusted flagger» bij verschillende online platformen. Dit is ook gemeld in de beantwoording van de Kamervragen over de «escalatie kanalen» en het «desinformatieteam BZK» en in de brief wij op 23 december 2023 aan uw Kamer hebben verzonden. Omdat deze brief gericht was op de vraag of de rijksoverheid toegang had tot enerzijds de portal van Meta waarin direct desinformatie gemeld kan worden, en anderzijds vergelijkbare faciliteiten die van grote online platformen, werd hierin alleen de trusted flagger status van het Ministerie van BZK besproken. Voor meer informatie over het gebruik van deze status en de wijze waarop het Ministerie van BZK deze status heeft gekregen, verwijs ik u naar de beantwoording van eerdere Kamervragen.2
De vraag die nu wordt gesteld is breder. «Bepaalde content» is meer dan alleen desinformatie. In de beantwoording van deze vragen benoemen we daarom ook alle organisaties binnen de rijksoverheid waarvan bekend is dat ze een «trusted flagger» status hebben voor het melden van alle vormen van content, zoals strafbare en illegale content, de politie, Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de Kansspelautoriteit (Ksa) hebben ook een speciale status bij Meta. De politie heeft dit ook bij andere online platformen. De NVWA krijgt dit binnenkort waarschijnlijk ook bij TikTok. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) kreeg in 2019 de status van trusted flagger bij Meta.
Deze statussen zijn tot stand gekomen in overleg tussen platformen en deze organisaties, en dienen ter ondersteuning van de uitvoering van vastgestelde verantwoordelijkheden en taken van deze organisaties. De taak van deze organisaties en hun wettelijke grondslagen zijn daarbij het uitgangspunt geweest. De invulling van deze status is dus afhankelijk van de taken van de organisaties en wettelijke grondslagen.
De inlichtingen- en veiligheidsdiensten doen in het openbaar geen uitspraken over de wijze waarop zij hun wettelijke taken uitvoeren.
De overige instanties waar in deze vraag verder aan wordt gerefereerd, zoals het Ministerie van Defensie, de NCTV, of andere ZBO’s dan hierboven genoemd, hebben of hadden voor zover bekend geen status van «trusted flagger». Er is geen uitvraag gedaan bij alle individuele ZBO’s.
Naast deze speciale statussen kan het voorkomen dat ministeries in contact treden met online platformen zonder dat zij een bepaalde status, of toegang tot bepaalde portalen hebben. Er is hier geen compleet overzicht van. Net als dat bedrijven of burgers meldingen kunnen doen bij online platformen, kunnen organisaties binnen de rijksoverheid om verschillende redenen, en vanuit hun diverse taakopvatting in contact treden met online platformen.
Indien het antwoord op vraag 2 luidt, dat zulk soort toegang bestond, kunt u dan aangeven wie die toegang had, over welke periode, bij welk bedrijf, op welke wijze daar gebruik van gemaakt is en toezicht op gehouden is en wat de wettelijke grondslag van het handelen was?
Bij betreffende organisaties zijn enkele medewerkers aangewezen om een melding te kunnen doen via de verschillende speciale statussen. Toezicht valt onder de verantwoordelijkheid van betreffende organisaties.
In het kort:
Organisatie
Vanaf
Bedrijven
Gemelde content
Wettelijke grondslag
BZK
2019
Twitter
Mogelijke desinformatie rond verkiezingen.
Meldingen gemeentes die rondom verkiezingen geen contact kregen met bedrijven.1
Niet nodig.
Het betreft namelijk geen opdracht tot verwijdering maar verzoek tot controle o.b.v. gebruikersvoorwaarden bedrijf.
2019
Meta
2021
Google
2021
TikTok
2021
Snapchat
NVWA
Enkele jaren
Meta
Reclame voor of aanbod van goederen die niet voldoen aan wet- en regelgeving waarop de NVWA toezicht houd
Uitvoeringswet van Verordening (EU) 2019/1020 – Markttoezicht en conformiteit van producten
Binnenkort
TikTok
AFM
2019
Meta
Malafide advertenties van (potentiële) illegale kredietaanbieders
het toezicht van de AFM op de Wet op het financieel toezicht
KSA
2020
Meta
Ontvangen meldingen van illegaal kansspelaanbod op Facebook en Instagram
Algemene toezichthoudende taak van de Ksa conform artikel 33b Wet op de kansspelen
Zie voor de afschriften van deze meldingen: Bijlage van Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 914.
In het geval van BZK is de toegang tot de trusted flagger status per social media platform verschillend geregeld. Voor meer informatie over de periode waarin deze status is gebruikt, bij welk bedrijf en de wijze waarop het Ministerie van BZK deze status gebruikt, verwijs ik u naar de beantwoording van eerdere Kamervragen.3
Het Ministerie van BZK zet dit middel met grote terughoudendheid in en alleen rondom verkiezingen: wanneer er een vermoeden bestaat van de verspreiding van des- of misinformatie waarvan de inhoud als gevolg heeft dat de integriteit van het verkiezingsproces, een vitaal onderdeel van de democratie, belemmering zou kunnen ondervinden. Of wanneer een gemeente rondom verkiezingen een vraag had voor Meta en zelf geen gehoor kreeg. Daarbij blijft het uitgangspunt dat het bestempelen van desinformatie als zodanig en factchecken primair geen taak is van overheden. Wanneer de nationale veiligheid, volksgezondheid, maatschappelijke en/of economische stabiliteit in het geding is, kan de overheid wel optreden en desinformatie tegenspreken.4 Het Ministerie van BZK heeft dat ook gedaan rondom de verkiezingen, zie daarvoor de beantwoording van eerdergenoemde set Kamervragen.5 Daarnaast houdt deze trusted flagger status van het Ministerie van BZK slechts in dat online platformen een melding met prioriteit oppakken en beoordelen. De bedrijven waarbij een melding wordt gedaan maken hierbij hun eigen onafhankelijke afweging of er sprake is van een overtreding van de gebruikersvoorwaarden en dus of verwijdering, labelen of een andere actie nodig is. Het Ministerie van BZK heeft via deze kanalen geen bevoegdheid deze bedrijven te dwingen bepaalde content te laten verwijderen of andere acties te ondernemen. Dit is dan ook niet gebeurd. Van een wettelijke grondslag is daarom geen sprake. Hetzelfde geldt voor andere vragen of meldingen van ministeries zonder speciale status. Zij doen net als eenieder die gebruiker is op een online platform, een melding. Daarbij blijft het aan het platform om te bepalen of zij daarop handelen.
De NVWA heeft sinds enkele jaren de status van trusted flagger bij Meta om melding te kunnen doen van reclame voor of aanbod van goederen die niet voldoen aan wet- en regelgeving waarop de NVWA toezicht houdt. Waarschijnlijk krijgt de NVWA deze status binnenkort ook bij TikTok. De uitvoeringswet van Verordening (EU) 2019/1020 – Markttoezicht en conformiteit van producten geeft toezichthouders de bevoegdheid om platforms te gelasten content te laten verwijderen en bepaalde websites te verwijderen of anderszins onbereikbaar te maken.
De AFM kreeg in 2019 de status van Trusted Flagger bij Meta. De AFM deed op deze wijze melding van malafide advertenties van (potentiële) illegale kredietaanbieders. Op dit moment maakt de AFM hier geen gebruik meer van. Door de werking van algoritme op het platform m.b.t. zoekacties, werd het al vanaf eind 2019 steeds lastiger dergelijke advertenties te vinden. Hierdoor bleek het uiteindelijk van onvoldoende toegevoegde waarde om dit nog voort te zetten. Het feit dat hier geen gebruik meer van wordt gemaakt belemmert de AFM niet in haar werkzaamheden. Deze rapportages zijn gedaan in het kader van het toezicht van de AFM op de Wet op het financieel toezicht.
De Ksa heeft sinds oktober 2020 de status van trusted flagger bij Meta, vanwege ontvangen meldingen van illegaal kansspelaanbod op Facebook en Instagram. De Ksa onderzoekt binnengekomen meldingen. Indien er een overtreding van de Wet op de kansspelen wordt vastgesteld, wordt dit gemeld bij Meta via The Gambling Regulatory Channel (escalatiekanaal). De grondslag voor de meldingen is gelegen in de algemene toezichthoudende taak van de Ksa conform artikel 33b Wet op de kansspelen. Daaronder valt het bestrijden van niet toegestaan kansspelaanbod, het toezicht op de naleving van de toepasselijke wet- en regelgeving en de vergunningen en de handhaving daarvan.
De politie kan, net als ieder ander, wanneer zij uitingen tegenkomt die strijdig zijn met de gebruikersvoorwaarden of hier meldingen over ontvangt, deze doorgeven aan de provider en platformen, zodat zij op grond van de gebruikersvoorwaarden deze uitingen kunnen beoordelen. Het is vervolgens aan een platform zelf of en zo ja welke actie wordt ondernomen.
Wanneer er sprake is van strafbare content kan de politie gebruik maken van een bevoegdheid om content te laten verwijderen, namelijk die van 125p Wetboek van Strafvordering. De politie kan in deze specifieke, bij wet bepaalde gevallen, de officier van justitie vragen om een bevel tot ontoegankelijkmaking te richten aan sociale media platformen. De officier van justitie heeft daarbij een voorafgaande rechterlijke machtiging nodig (het eerdergenoemde artikel 125p van het Wetboek van Strafvordering).
Kunt u aangeven wie van de Nederlandse overheid (in de breedste zin: zie vraag2 in de afgelopen vier jaar de status van trusted flagger had, bij welke sociale media over welke periode en hoe vaak en voor wat voor een soort informatie die status is ingezet?
De enkele meldingen die het Ministerie van BZK bij online platformen heeft gedaan, zijn reeds met uw kamer gedeeld.7
Sinds 2020 zijn er door de Ksa 73 meldingen gedaan met betrekking tot illegaal kansspelaanbod. De AFM heeft in totaal 134 meldingen gedaan, alle in 2019. Bij de NVWA en de politie wordt niet centraal bijgehouden hoeveel meldingen er gedaan zijn.
Zie het antwoord op vraag 3 voor informatie bij welke sociale media meldingen zijn gedaan, over welke periode en voor wat voor een soort informatie die status is ingezet. Er zal worden onderzocht of het mogelijk is een complete lijst van dergelijke meldingen samen te stellen.
Kunt u de richtlijnen/werkinstructies (of vergelijkbare documenten) op basis waarvan mensen die werkzaam waren bij de Nederlandse overheid, posts op sociale media geflagd hebben, openbaar maken (voor alle mensen die de status hadden: zie vorige vraag)?
Er bestaan geen rijksbrede richtlijnen of werkinstructies voor het doen van meldingen bij sociale media platformen. Het kabinet werkt momenteel aan een publiek privaat kader voor het melden van onrechtmatige, strafbare en onwenselijke content aan platformen in het kader van de Digital Services Act. In de ontwikkeling van dit kader worden ook meldingen vanuit overheden meegenomen. Uw Kamer zal in de voorgangsbrief over de Rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van Desinformatie verder worden geïnformeerd over de mogelijkheid Rijksbrede werkinstructies voor de rijksoverheid op te stellen.
Het Ministerie van BZK gebruikt de trusted flagger status met grote terughoudendheid in en alleen rondom verkiezingen. Wel houdt men zich eraan dat er alleen meldingen worden gedaan wanneer er een vermoeden bestaat van de verspreiding van des- of misinformatie waarvan de inhoud als gevolg heeft dat de integriteit van het verkiezingsproces, een vitaal onderdeel van de democratie, belemmering zou kunnen ondervinden. Of wanneer een gemeente rondom verkiezingen een vraag had voor sociale media platformen en zelf geen gehoor kreeg. Eventuele meldingen via de trusted flagger status van het Ministerie van BZK rondom de aankomende provinciale staten en Waterschapsverkiezingen van 2023 zullen worden benoemd in, en meegezonden met, de evaluatie van de verkiezingen.
De politie werkt aan een eenduidige werkprocedure. In beginsel is het zo dat als een opsporingsambtenaar content aantreft in strijd met de gebruikersovereenkomst van het desbetreffende sociale media platform, melding hiervan gemaakt kan worden. De beoordeling daarvan is vervolgens aan het bedrijf. Wanneer er sprake is van strafbare content kan de politie – zoals eerder beschreven – gebruik maken van een bevoegdheid om content te laten verwijderen, namelijk die van 125p Wetboek van Strafvordering.
Overige werkinstructies lenen zich niet voor openbaarmaking wegens mogelijks risico’s tot misbruik hiervan.
De NVWA heeft een werkinstructie voor inspecteurs hoe zij content moeten melden bij Meta. Hierin wordt onder andere beschreven hoe zij het Meta formulier8 goed kunnen invullen.
De Ksa heeft interne werkinstructies opgesteld voor het melden van overtredingen van de Wet op de kansspelen bij Meta. Deze werkinstructies lenen zich niet voor openbaarmaking. Illegale kansspelaanbieders zouden deze instructies kunnen gebruiken om handhaving van de Ksa te ontwijken.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Dit is, zoals genoemd in het uitstelbericht van 13 januari jl.9, helaas niet gelukt.
De brief aan de vertegenwoordigers van de Republik Maluku Selatan |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het nieuwsbericht «Mark Rutte beledigt Molukse gemeenschap in Nederland», op 19 december geplaatst door de Republik Maluku Selatan (RMS) als reactie op uw schrijven aan diens vertegenwoordiger middels een brief van de directeur van de Rijksvoorlichtingsdienst op 14 oktober 2022?1
Ja.
Bent u naar eigen inzicht voldoende bekend met de vestigingsgeschiedenis van de Molukse gemeenschap in Nederland en bent u zich ervan bewust dat het Molukse volk beschikt over een eigen cultuur, taal, identiteit en dat proclamatie van de RMS op 25 april 1950 in Ambon mede ten grondslag ligt aan de komst van de eerste generatie KNIL-militairen en hun gezinsleden naar Nederland?
Ik ben mij ervan bewust ben dat de Molukse gemeenschap een gemeenschap is met een eigen geschiedenis, cultuur en identiteit.
Zo ja, realiseert u zich dat de brief van 14 oktober 2022 waarin de Molukse gemeenschap meermaals als een «Indische gemeenschap» geclassificeerd wordt, door de Molukse gemeenschap als een diepe belediging wordt ervaren? Heeft u deze classificatie doelbewust gedaan en kunt u uw antwoord toelichten?
In de brief van 14 oktober 2022 wordt gerefereerd aan het beleid waarmee verschillende kabinetten getracht hebben het leed te verzachten dat samenhangt met de oorlogsgebeurtenissen in voormalig Nederlands-Indië. Het huidige beleid van collectieve erkenning van de Indische en Molukse gemeenschap in Nederland is gericht op iedereen die na het einde van de Tweede Wereldoorlog, dus vanaf 15 augustus 1945, tot aan 1967 naar Nederland is gekomen – en hun nazaten – in verband met ontwikkelingen tijdens de Tweede Wereldoorlog, de Bersiap of de dekolonisatieoorlog. Het gaat daarbij om veel verschillende groepen waaronder Molukkers, Indische Nederlanders, Papoea’s, Nederlanders en Peranakan Chinezen. Kortheidshalve wordt daarom soms gesproken over de Indische gemeenschap, in het besef dat het hier gaat om een groot aantal verschillende unieke gemeenschappen. Ik heb helaas moeten constateren dat dit besef in de brief waaraan wordt gerefereerd, onbedoeld, niet is overgekomen.
Kunt u zich indenken dat, gezien de geschiedenis die de Nederlandse staat en de Molukse gemeenschap delen, het benoemen van het Molukse gemeenschap als Indische gemeenschap overkomt alsof dit onderdeel uitmaakt van een doelgericht beleid van de Nederlandse regering om de identiteit en cultuur van het Molukse volk en in het bijzonder de politieke strijd van de RMS, te vernietigen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is dit toch zo benoemd?
Gelet op de geschiedenis snap ik dat het gebruik van de term Indische gemeenschap in deze context gevoelig ligt en emoties oproept. Daarbij wil ik graag opmerken dat het beleid van collectieve erkenning van de Indische en de Molukse gemeenschap er juist op is gericht om ook de Molukse identiteit en cultuur te versterken en verankeren in de Nederlandse samenleving. Om het belang hiervan te onderstrepen is in 2020 € 20 miljoen extra beschikbaar gesteld voor collectieve erkenning. Met deze extra impuls wordt onder andere ingezet op het vergroten van kennis over de geschiedenis van voormalig Nederlands-Indië en het zichtbaarder maken van onder meer de Molukse cultuur, bijvoorbeeld via digitalisering van archieven en het borgen van immaterieel erfgoed.
Maakt de wijze waarop de Nederlandse regering de Molukse gemeenschap tot op heden heeft behandeld onderdeel uit van het beleid, zoals dat is neergelegd in het «geheim akkoord van Wassenaar», welke tussen de Nederlandse regering en Indonesië is gesloten in 1975?
Het is bekend dat in het akkoord van Wassenaar is neergelegd dat een regeling wordt getroffen voor de repatriëring van individuele Molukkers naar de Molukken. En daarnaast is geregeld dat het voor Molukkers in Nederland eenvoudiger wordt een bezoek te brengen aan de Molukken. Dat laatste kreeg indertijd onder andere vorm in de oriëntatie- en werkervaringingsreizen. De repatriëringsregeling kwam in 2002 ten einde.
Bent u zich bewust van het feit, dat de onvrijwillige komst in 1951 van de Molukse KNIL-militairen en hun gezinsleden naar Nederland en de wijze waarop zij na aankomst zijn ontvangen en in de loop der jaren zijn behandeld door opeenvolgende Nederlandse regeringen tot op heden onmeetbaar veel leed en verdriet teweeg heeft gebracht bij de eerste generatie Molukkers en hun nazaten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik realiseer mij dat het gebrek aan begrip voor de ondergane oorlogsverschrikkingen in Azië, de kille ontvangst en behandeling in Nederland en het daaropvolgende formalisme in het rechtsherstel bij de Molukse gemeenschap veel verdriet teweeg heeft gebracht. Voor deze slechte behandeling is erkenning uitgesproken en nu richten we ons vooral op het versterken en verankeren van de Molukse geschiedenis en cultuur in de maatschappij. Hierbij besef ik dat het verdriet nooit helemaal weggenomen kan worden. Het is belangrijk dat we dit verdriet zien en erkennen. Tegelijkertijd is er behoefte om vooruit te kijken en gezamenlijk te werken aan een toekomst waarin de Molukse gemeenschap zich gehoord voelt.
Kunt u toelichten of, op welke wijze en op basis van welke overwegingen de Molukse gemeenschap erkenning, excuses en herstel verdient van de Nederlandse staat voor de wijze waarop zij zijn behandeld?
In Nederland is lange tijd te weinig oog geweest voor het leed dat groepen vervolgingsslachtoffers en gemeenschappen, waaronder de Molukse gemeenschap, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog is aangedaan. Wel heeft de Nederlandse overheid in verschillende stappen geprobeerd het oorlogsleed en het gebrekkige rechtsherstel (instrument om het materiële onrecht te compenseren) waar mogelijk te herstellen. Bijvoorbeeld met het Gebaar in 2000, met de individuele Backpay in 2015 en sinds 2017 via de collectieve erkenning van de Indische en Molukse gemeenschap. In de brief aan de Tweede Kamer van 14 december 2022 betreffende de tweede kabinetsreactie op de uitkomsten van het onderzoeksprogramma «Onafhankelijkheid, Dekolonisatie, Geweld en Oorlog in Indonesië, 1945-1950» heeft de Minister-President benadrukt dat de excuses voor eenieder die geraakt is door het Nederlandse optreden in de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog uitdrukkelijk ook bestemd zijn voor de Molukse gemeenschap. Deze excuses gelden ook voor de kille ontvangst in Nederland en zijn ook van belang voor de volgende generaties die zijn opgegroeid met de pijn en het verdriet van hun ouders en grootouders. Daarom wil het kabinet de komende periode in gesprek blijven met de Molukse gemeenschap over de gevoelens, beelden en ideeën die er leven binnen de Molukse gemeenschap rondom de aankomst van de eerste en tweede generatie in Nederland in 1951, maar ook over andere vraagstukken die de gemeenschap bezighoudt.
Bent u bereid onderzoek te laten verrichten naar de wijze waarop het Molukse volk en in het bijzonder de Molukse gemeenschap in Nederland is behandeld door de Nederlandse Staat na de soevereiniteitsoverdracht op 27 december 1949? Kunt u uw antwoord toelichten?
Eerder is onderzoek verricht naar de overkomst, ontvangst en verblijf van Molukkers in Nederland, het meest recent door Steijlen en Smeets (In Nederland Gebleven, 2006). Voor nu zie ik geen reden nog een onderzoek te laten uitvoeren. Dit onderwerp wil ik wel meenemen in de gesprekken met de gemeenschap.
Kunt u uw antwoorden kenbaar maken vóór 26 januari 2023 zodat uw overwegingen meegenomen kunnen worden in het commissiedebat Discriminatie, racisme en mensenrechten?
Ik zal mijn reactie op de Kamervragen voor 26 januari 2023 naar de Tweede Kamer te sturen.
Het bericht ‘Veluws vakantiepark wil woonwijk worden, maar dat mag niet: ‘Onbegrijpelijk’’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Veluws vakantiepark wil woonwijk worden, maar dat mag niet: «Onbegrijpelijk»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie van het vakantiepark, zoals genoemd in het artikel, die al jarenlang wil transformeren naar een woonwijk, mede omdat er geen recreatieve functies zijn, maar de gemeente dit niet toestaat?
Bij de afweging om een park al dan niet te transformeren naar een woonbestemming, is de (potentiële) economische vitaliteit van een park een belangrijke factor. Wanneer er geen recreatief toekomstperspectief meer is, pleit dit voor het veranderen van functie. Tegelijkertijd zijn er nog tal van andere factoren die een rol spelen in de afweging van gemeenten, zoals ook beschreven is in het kwaliteits- en afwegingskader «wonen in recreatiewoningen», dat vanuit het Ministerie van BZK is ontwikkeld om gemeenten te ondersteunen in een afweging rondom transformatievraagstukken.2
Vanuit de landelijke overheid is er onvoldoende zicht op alle relevante factoren, die ter plekke een rol kunnen spelen. Het is daarom aan de gemeente om een afweging te maken hoe om te gaan met de wens van de eigenaar-bewoners van park Maheki. De gemeente Putten is van mening dat het park Maheki, binnen het cluster van recreatieparken waarin het zich bevindt, een toeristisch toekomstperspectief heeft en gaat daarom niet over tot transformatie naar Wonen.
Deelt u de mening dat er een duidelijk onderscheid is tussen recreatieparken die nooit toeristisch zijn geweest of niet meer zijn, en dus ook niet de daarbij behorende voorzieningen hebben, en recreatieparken die wel een toeristische doel hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit park precies het voorbeeld is zoals beschreven in de motie-De Groot (Kamerstuk 32 847, nr. 942) met betrekking tot kansrijke transformatie naar een woonwijk? Kunt u het uiteenzetten waarom u het er wel of niet mee eens bent?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat het in zijn algemeenheid met de uitvoering van de genoemde motie?
Ik geef opvolging aan uw motie door middel van een inventarisatie naar het transformatiepotentieel van vakantieparken. Om het goede gesprek met gemeenten en provincies te kunnen voeren, is eerst meer zicht nodig op de aard en omvang van het transformatiepotentieel. Ik heb aan provincies gevraagd deze inventarisatie uit te voeren. Zoals toegezegd in het WGO van 14 november 2022, kom ik eind Q1 daar bij u op terug. Dit doe ik in samenhang met de toezegging aan uw Kamer om een vervolg op de actie-agenda vakantieparken vorm te geven.
Daarnaast vinden er regelmatig gesprekken plaats met gemeenten en provincies over transformatie van recreatieparken. Ook ondersteun ik gemeenten in het transformeren van vakantieparken door de inzet van het expert- en aanjaagteam «transformatie van vakantieparken».
Er wordt nu niet in kaart gebracht hoeveel parken zich hebben verenigd in een VvE. Daarbij betekent het bestaan van de wens tot transformatie naar Wonen van een VvE niet noodzakelijkerwijs dat een park daadwerkelijk geschikt is om te transformeren naar Wonen. Het is aan gemeenten, binnen provinciale kaders, om deze afweging te maken. Daarom heb ik provincies gevraagd de inventarisatie uit te voeren. Een VvE kan zich uiteraard wel tot gemeente en provincie wenden om de wens tot transformatie kenbaar te maken.
Het aanjaagteam is niet betrokken bij deze inventarisatie en het maken van de afweging om al dan niet te transformeren; zij gaat aan de slag, daar waar al het besluit is genomen om een park te transformeren. Het aanjaagteam versnelt de transformatie door gemeenten te ondersteunen met expertise bij het oplossen van knelpunten rondom bijvoorbeeld eigendomssituaties, participatie en omgevingsfactoren.
Hoe bent u op dit moment de regie aan het vormgeven om gemeenten die zelf niets zien in transformaties alsnog te bewegen om akkoord te gaan met de transformatie, wanneer de bewoners van de recreatieparken zelf het initiatief hebben genomen om aan alle eisen te voldoen en collectief de wens hebben om te transformeren naar een woonwijk?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw aanpak om juist willekeur bij gemeenten rondom kansrijke transformatie naar wonen tegen te gaan?
In het kader van de Actie-agenda Vakantieparken 2021–22 heb ik een kwaliteits- en afwegingskader gepubliceerd, dat gemeenten helpt om zoveel mogelijk relevante factoren mee te nemen in de afweging over het transformeren naar Wonen. Het kwaliteits- en afwegingskader helpt gemeenten om een complete afweging te maken. De weging van de verschillende factoren blijft aan gemeenten. Het is aan hen om een afweging te maken welke factoren en belangen prevaleren in de lokale context.
Hoe beoordeelt u gelet op de voorgaande vraag de conclusie van het rapport van Berenschot «Effecten wijziging Bor permanente bewoning recreatiewoningen» waarin staat dat gemeenten veelal niet bereid zijn om over te gaan tot het mogelijk maken van permanente bewoning?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u toelichten hoe het staat met de uitvoering van de motie-De Groot (Kamerstuk 32 847, nr. 942) over landelijke regie nemen in een zorgvuldige transformatie van specifieke recreatieparken naar woonwijken?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het inventariseren welke recreatieparken in aanmerking zouden komen voor transformatie?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt er bij de inventarisatie ook gekeken naar hoeveel recreatieparken zich hebben verenigd in een Vereniging van Eigenaren (VvE)?
Zie antwoord vraag 5.
Zou het voor de inventarisatie niet beter zijn wanneer een VvE, die met een meerderheid van stemmen heeft besloten dat hun recreatiepark graag een woonpark wil worden, zich direct kunnen aanmelden bij het aanjaagteam van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kan als gevolg van vraag 12 sneller worden beoordeeld door het aanjaagteam of deze aanmelding van de VvE voldoet aan het afwegingskader voor transformatie naar wonen? Waarom wel of waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer kan de Kamer een de aanpak verwachten om het transformeren van de recreatieparken naar woonwijken in goede banen te leiden?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer gaat u starten met de uitvoering van het begeleiden van transformaties? Kunt u een tijdlijn schetsen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
De ruime overlap tussen een aantal vragen geeft mij reden om de beantwoording op een aantal punten te bundelen.
Opruiend gedrag van een GroenLinks Statenlid te Groningen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat Jeroen Hut, Statenlid van GroenLinks in Groningen, op 14 december 2022 een maidenspeech in de Statenhal van de provincie Groningen heeft gehouden, waarbij diverse politici ondersteund met beeldmateriaal werden weggezet als rechtse populisten?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat politici, ondersteund met beeld en geluid vanuit de Staten, zo worden geframed?
Het is inherent aan een democratie dat een scherp debat moet kunnen worden gevoerd, waarbij politieke tegenstellingen en botsende visies op de samenleving zichtbaar worden gemaakt. Dit betekent dan ook dat in het politieke debat veel moet kunnen worden gezegd. Dit uitgangspunt geldt ook voor alle volksvertegenwoordigingen, zo ook voor provinciale staten. Om het debat goed te laten verlopen, stellen zij voor deze vergaderingen een reglement van orde op.2 Indien tijdens een debat grenzen worden overschreden van wat men acceptabel vindt, waarbij het niet enkel hoeft te gaan om de grenzen die in het reglement van orde zijn vastgelegd, dan kunnen Statenleden elkaar hierop aanspreken. Dat geldt ook voor de wijze waarop in een debat personen worden geadresseerd (via het gesproken woord of anderszins) die op dat moment niet aanwezig zijn. Als voorzitter van provinciale staten ziet ook de commissaris van de Koning erop toe dat het debat binnen de grenzen van het reglement van orde blijft.
In relatie tot uw opvatting dat er sprake zou zijn van opruiing kan ik melden dat het delict opruiing is omschreven in artikel 131 van het wetboek van Strafrecht (Sr). Dit artikel stelt dat het strafbaar is indien een persoon «in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, tot enig strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag opruit». Het Openbaar Ministerie is bevoegd een onderzoek in te stellen naar mogelijke overtredingen van dit artikel, waarbij het, indien het tot een vervolging komt, uiteindelijk aan de strafrechter is om te oordelen of sprake is van opruiing in de zin van artikel 131 Sr. Bij mij is niet bekend dat in dit geval aangifte is gedaan van opruiing of dat hiernaar een onderzoek loopt bij het Openbaar Ministerie.
Wat vindt u van het feit dat de door het Statenlid genoemde politici zich niet hebben kunnen verdedigen, daar geen van hen in de Groningse Staten zit?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat het dagelijks bestuur van de Staten het Statenlid van GroenLinks heeft ondersteund met het leveren van beeld en geluid?
Niet het dagelijks bestuur, maar de Statengriffie ondersteunt Statenleden bij de uitoefening van hun taak. Provinciale staten stellen een instructie in met nadere regels over de taak en bevoegdheden van de griffier.3 In de uitvoering van het werk handelt de griffier onafhankelijk. Het ter beschikking stellen van ICT-hulpmiddelen aan Statenleden ten behoeve van hun presentaties, maakt de griffie niet verantwoordelijk voor de inhoud van die presentaties.
Deelt u de mening dat opruien en het beschimpen van andere partijen Groningen geen millimeter beter maakt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat de commissaris van de Koning niet heeft opgetreden tegen deze vorm van opruien?
Zoals hierboven beschreven moeten in een democratie tegengestelde visies op de samenleving en verschillen in ideologie zichtbaar kunnen worden gemaakt. Als voorzitter van provinciale staten heeft de commissaris van de Koning een belangrijke rol in het toezien dat dit debat binnen de grenzen van het reglement van orde blijft.
Hij vervult deze rol als provinciaal orgaan. Provinciale staten spreekt de commissaris van de Koning aan op zijn handelen als voorzitter tijdens of rondom het debat en tijdens periodieke klankbordgesprekken. Overigens kunnen Statenleden ook elkaar aanspreken op hun gedrag tijdens een vergadering.
Heeft u de bereidheid om de commissaris van de Koning van Groningen te kapittelen en te wijzen op het feit dat hij ook de commissaris van de Koning is van de stemmers op partijen waarvan een aantal partijleiders door het Statenlid van GroenLinks zijn beschimpt? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Zie antwoord vraag 6.
Het rapport dat het ministerie van Buitenlandse Zaken zich schuldig maakt aan institutioneel racisme |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Zou u willen ingaan op de conclusie uit het rapport1, 2 dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken zich schuldig maakt aan institutioneel racisme op basis van maar liefst zes structurele processen? Zou u, gegeven dat in de managementreactie op het rapport dit niet één keer wordt genoemd, alsnog expliciet willen bevestigen en erkennen dat het ministerie zich schuldig maakt aan institutioneel racisme zoals weergegeven in het rapport?
Het onderzoeksbureau dat de verkenning naar racisme heeft uitgevoerd, concludeert dat verschillende processen en mechanismen op het ministerie ruimte bieden aan racisme, dan wel onvoldoende waarborg vormen om racisme te voorkomen. Het gaat hierbij om oneerlijke processen in de instroom en doorstroom van medewerkers, alsmede om oneerlijke processen die bijdragen aan uitstroom. Daarnaast ontbreken volgens de onderzoekers een sterke sociale norm van non-discriminatie, een goed functionerende klachtenprocedure en een inclusieve organisatiecultuur. Op basis hiervan trekken de onderzoekers de conclusie dat er sprake is van institutioneel racisme. Daarbij geven zij aan dat dit voornamelijk betrekking heeft op ongeschreven informele regels en de organisatiecultuur. De secretaris-generaal heeft, namens de bestuursraad, excuses aangeboden en spijt betuigd voor het feit dat het kennelijk niet is gelukt een werkomgeving te bieden waarin voor dit soort gebeurtenissen geen plaats is en erkend dat hier dus sprake van is. In gesprekken met medewerkers hebben wij dit ook herhaald.
Zou u willen reflecteren op het citaat van de managementreactie op het rapport waar staat dat de secretaris-generaal: «ervan overtuigd is dat nagenoeg al onze collega’s wereldwijd racisme veroordelen en dat zij zich met ons krachtig willen inzetten voor het voorkomen en bestrijden ervan», en toelichten op welke informatie deze uitspraak is gebaseerd? Bent u het eens met de stelling dat het tegenovergestelde te concluderen is met de uitkomst van het rapport, gezien het wijdverbreide en institutionele karakter van racisme binnen het ministerie – zowel in Den Haag als op de posten wereldwijd? Is het rapport niet juist aanleiding om onderzoek te doen naar het naleven en uitdragen van racistisch en extreemrechts gedachtegoed onder ambtenaren bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken?
De geciteerde zin uit de managementreactie is gebaseerd op gesprekken, eigen waarnemingen in de dagelijkse praktijk en heeft tevens een normstellend karakter. De bescherming en bevordering van mensenrechten, waaronder het non-discriminatiebeginsel, vormen een belangrijke pijler van het Nederlandse buitenlandbeleid en zijn daarmee deel van het dagelijkse werk van veel medewerkers van Buitenlandse Zaken, zowel in Den Haag als op de posten in het buitenland. De bevindingen van het rapport dat veel van de respondenten structureel racisme ervaren hebben zijn niet strijdig met onze stelling dat nagenoeg al onze collega’s wereldwijd racisme veroordelen. In de woorden van de onderzoekers: «Institutioneel racisme betekent ook niet per definitie dat er altijd sprake is van kwade bedoelingen. Sommige processen kunnen ook duiden op blinde vlekken en onder meer voortkomen uit handelingsverlegenheid en onbewuste vooroordelen.»
Wij zullen aan de hand van de aanbevelingen uit de verkenning onze processen en organisatiecultuur kritisch tegen het licht houden. Daaruit zal blijken welk vervolgonderzoek wenselijk is.
Hoe kijkt u naar de bevindingen uit het rapport die wijzen op alledaags racisme jegens medewerkers op het ministerie, en het feit dat dit tot op heden onopgemerkt is gebleven? Welke conclusies trekt u uit het feit dat dit zo lang onopgemerkt heeft kunnen plaatsvinden, zonder enig ingrijpen? Hoe reflecteert u op de getuigenis van de voormalig coördinator diversiteit en inclusie waaruit blijkt dat ze dagelijks met schrijnende verhalen werd geconfronteerd en al lange tijd de indruk had dat er een onverbeterbare angstcultuur heerst binnen het Ministerie van Buitenlandse zaken?3
Elke ervaring met racisme is er één te veel. De Bestuursraad heeft dan ook onmiddellijk na de presentatie van het rapport bij monde van de secretaris-generaal zijn excuses aangeboden en spijt betuigd voor het feit dat het kennelijk niet is gelukt een werkomgeving te bieden waarin voor dit soort gebeurtenissen geen plaats is. Zorgen over het vóórkomen van racisme binnen het ministerie ontstonden mede naar aanleiding van de Black Lives Matter beweging en zijn voor de Bestuursraad aanleiding geweest om de verkenning te laten uitvoeren. Nu moeten, naast verdiepende gesprekken om de resultaten te erkennen en naar medewerkers te luisteren om meer gedetailleerd inzicht te krijgen in de problematiek, stappen worden gezet om de conclusies en aanbevelingen om te zetten in actie en te bouwen aan een inclusieve organisatie waarin geen plaats is voor racisme. Een projectgroep op hoog-ambtelijk niveau zal het werk coördineren, voortbouwend op de stappen die in de afgelopen periode al zijn gezet.
Zou u willen reflecteren op het feit dat er tot op heden geen officiële klachten zijn ingediend, en wat dat zegt over de meldingsbereidheid en dus het veiligheidsgevoel van mensen binnen de organisatie? Gaat er onderzoek verricht worden naar eventuele strafbare feiten die door ambtenaren zijn gepleegd op een manier die de veiligheid en anonimiteit van slachtoffers garandeert?
De verkenning is bewust op basis van anonimiteit gedaan om het veiligheidsgevoel van geïnterviewde personen te garanderen. Er is tijdelijk een extra externe vertrouwenspersoon aangesteld waar medewerkers terecht kunnen voor een luisterend oor en desgewenst advies over vervolgstappen, zoals het doen van een melding. Dit als nazorg en om de drempel voor meldingen te verlagen.
Tegelijk met de verkenning naar het voorkomen van racisme is binnen het ministerie onderzoek verricht naar het veilig melden van integriteitsschendingen om te bezien of en, zo ja, waar de obstakels liggen om deze te melden. Deze interne evaluatie wordt in januari 2023 gepresenteerd en zal het startpunt vormen voor verdere maatregelen om de melddrempel voor integriteitsschendingen te verlagen.
Op het ministerie zal de norm van zero tolerance for inaction ook ten aanzien van racistische incidenten worden gehanteerd. Elk incident wordt op passende wijze opgevolgd. Wanneer melding van een integriteitsschending wordt gedaan, kunnen na onderzoek disciplinaire maatregelen volgen. Zulke onderzoeken worden uiteraard zeer zorgvuldig uitgevoerd. Het ministerie heeft professionele onderzoekers in dienst.
Bent u van plan de cultuur binnen de organisatie drastisch te evalueren, en bent u bereid om radicaal in te grijpen om het veiligheidsgevoel van werknemers te verbeteren? Zo ja, welke stappen kunnen we daartoe verwachten? Hoe oordeelt u over het feit dat in het onderzoek duidelijk wordt dat leidinggevenden racisme niet alleen tolereren, maar er zelf structureel schuldig aan zijn? Welke stappen worden ondernomen om hen ter verantwoording te roepen voor racistisch gedrag, en het falen van het garanderen van veiligheid op de werkvloer?
De verkenning is een belangrijke eerste stap in de evaluatie van de organisatiecultuur. Wij gaan naar aanleiding hiervan onze organisatie structureel versterken om racisme te voorkomen en te bestrijden door betere preventie, betere actie in het geval dat zich desondanks een incident voordoet, en institutionele veranderingen gericht op het aanpakken van uitsluitende processen. Dit onderzoek is de start van een proces, dat inzet zal vergen van alle medewerkers, de Bestuursraad voorop. Daarbij verwacht ik ook van alle leidinggevenden en medewerkers dat zij een actieve bijdrage leveren – dat is niet optioneel. Daarom zijn alle leidinggevenden direct na de presentatie van dit rapport geïnstrueerd hierover met al hun medewerkers het gesprek aan te gaan. Van elke leidinggevende wordt expliciet verwacht dat zij of hij actief werkt aan een veilige en inclusieve werkcultuur, waarin collega’s elkaar aanspreken en ondersteunen; dit zal worden geïncorporeerd in de personeels- (=beoordelings) cyclus.
Kunt u definitief uitspreken dat er voor mensen die zich op wat voor manier dan ook schuldig hebben gemaakt aan racistische en andere stigmatiserende uitspraken, opmerkingen en denkbeelden op geen enkele manier nog plaats mag zijn binnen de organisatie, en dat overtreders dus ook zullen worden ontslagen en vervolgd? Zo ja, hoe gaat u dit naleven?
De politieke leiding, Bestuursraad en het senior management zullen actief uitdragen dat voor racisme en andere vormen van uitsluiting en discriminatie bij Buitenlandse Zaken geen enkele plaats is en hebben daar sinds het verschijnen van het rapport op diverse plekken expliciet aandacht aan besteed. Daar waar deze norm overtreden wordt, volgt per geval een adequate reactie, zoals beschreven in het antwoord op vraag 4.
Aangezien in de managementreactie wordt uiteengezet welke acties het ministerie zal ondernemen om gevolg te geven aan de aanbevelingen van het rapport, zou u kunnen toelichten wanneer hiervoor een gedetailleerd en uitgewerkt plan komt dat integraal is en zichtbaar aansluit bij het Nationaal Programma Racisme en Discriminatie van de Nationaal Coördinator tegen Racisme en Discriminatie (NCRD)? Op welke wijze en wanneer wordt voortgang op deze acties gemonitord en wanneer kunnen we het eerste voortgangsrapport verwachten?
Hangende het onderzoek is hierover gesproken met de Nationaal Coördinator tegen Racisme en Discriminatie, die ook aanwezig was bij de presentatie van het rapport binnen Buitenlandse Zaken op 12 december 2022. Met de NCRD is afgesproken om met elkaar te blijven samenwerken op dit dossier, met name voor de opvolging binnen het ministerie zelf. Voor de uitvoering van de onderzoeksaanbevelingen is een projectgroep op hoog-ambtelijk niveau ingesteld.
Waarom wordt er geen melding gemaakt in de managementreactie van de suggesties voor vervolgonderzoek die vermeld staan in de aanbevelingen van het rapport? Op welke wijze worden deze onderzoeksaanbevelingen alsnog ingebed? Kunnen deze met een tijdspad worden toegelicht?
De focus ligt nu in eerste instantie op het erkennen van de resultaten, het leren van de fouten en het luisteren naar, en adresseren van, de grieven en wensen van de medewerkers die het betreft. Vervolgens zullen we bekijken welk vervolgonderzoek nodig is dat hierbij kan helpen.
Zou u willen reflecteren op de berichten dat leidinggevenden specifieke culturen uitmaakte voor «luilakken» en «criminelen», dat Afrikaanse landen door ambtenaren uitgemaakt zijn voor «apenlanden», en dat deze racistische uitingen ook gehoord zijn op afdelingen die zich richten op ontwikkelingssamenwerking met Afrikaanse landen? Gaat er onderzoek verricht worden hoe racisme en discriminatie effect heeft gehad op formeel beleid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, aangezien een momenteel onbekend deel van dit beleid is aangestuurd door mensen die zich structureel schuldig maken van racistische overtuigingen? Gaat er onderzoek verricht worden hoe racisme en discriminatie effect hebben gehad op contacten met burgers en lokale bevolkingen? Zo nee, waarom?
De schokkende citaten waar u naar verwijst zijn onacceptabel. De vraag in hoeverre dit invloed heeft gehad op het beleid was geen onderdeel van de scope van het nu voorliggende rapport. Binnen het ministerie is momenteel een reflectie gaande over de manier waarop ons buitenlandbeleid beïnvloed wordt door historische verhoudingen.
Bent u van mening dat op basis van de zeer zorgelijke bevindingen die uit dit onderzoek zijn gekomen, en de enorme impact die dit heeft op onder andere het veiligheidsgevoel van mensen op de werkvloer, evenals uitvoerend beleid en de geloofwaardigheid van ministeries, een dergelijk onderzoek uitgevoerd zou moeten worden bij alle ministeries? Zo ja, bent u bereid dit binnen het kabinet integraal te bespreken en hier een plan voor op te stellen, en in de uitvoering hiervan de samenwerking aan te gaan met de Nationaal Coördinator tegen Racisme en Discriminatie?
De NCDR heeft tijdens de presentatie van het onderzoek op het ministerie aangegeven dat het goed zou zijn als de rijksoverheid dit soort onderzoek breder zou laten uitvoeren. Ik heb mijn collega-ministers geïnformeerd over de verkenning en de reacties daarop.
Een centraal digitaal en openbaar register van alle personen in Nederland die een koninklijke onderscheiding hebben gekregen |
|
Mark Strolenberg (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is de reden dat er thans geen centraal, digitaal en openbaar register is van alle personen in Nederland die een koninklijke onderscheiding hebben gekregen?
Er bestaat een centraal digitaal register van gedecoreerden. Dit register is in beheer van de Kanselarij. Een openbaar register is dit niet en voor een dergelijk gebruik ook ongeschikt. Er staan in dit register veel privacygevoelige persoonsgegevens die niet zonder toestemming van de gedecoreerde openbaar mogen worden gemaakt. Het aanwijzen van een register als openbaar register moet bovendien in een formele wet zijn geregeld. Dat is niet het geval.
In hoeverre klopt het dat om een centraal, digitaal en openbaar register mogelijk te maken eerst een wettelijke grondslag nodig is? In hoeverre speelt de Uitvoeringswet Algemene Verordening gegevensbescherming hierbij een rol? Zijn er andere wettelijke belemmeringen voor een centraal, digitaal en openbaar register van alle gedecoreerde personen in Nederland? Zo ja, welke?
In een centraal, digitaal en openbaar register worden persoonsgegevens verwerkt van gedecoreerden. Hierop zijn de Algemene Verordening gegevensbescherming en de Uitvoeringswet AVG van toepassing. In beginsel is voor overheidsorganisaties voor het verwerken van persoonsgegevens een wettelijke grondslag nodig. Wanneer een wettelijke grondslag ontbreekt, mogen persoonsgegevens alsnog verwerkt worden als de betrokkene (in dit geval de gedecoreerde) daarvoor uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven. Het gebruiken van toestemming als grondslag om gegevens te verwerken heeft in dit geval echter niet de voorkeur. Dit zou betekenen dat een administratie moet worden bijgehouden waaruit blijkt dat de gedecoreerden toestemming hebben gegeven voor de verwerking van de in het register opgenomen persoonsgegevens. En dat wanneer de toestemming wordt ingetrokken de betreffende persoonsgegevens moeten worden verwijderd. Een dergelijke administratie is gelet op de grote hoeveelheid gegevens bewerkelijk en de kans op fouten reëel. Daarmee weegt het belang dat zou zijn gediend met een openbaar register in onvoldoende mate op tegen de daaruit voortvloeiende gevolgen voor de uitvoeringspraktijk.
Klopt het dat de gegevens met betrekking tot koninklijke onderscheidingen die bij het Nationaal Archief zijn gearchiveerd alleen betrekking hebben op personen die zijn overleden in de periode 1815–1993? Worden daarin ook de gegevens opgenomen van personen die na 1993 zijn overleden? Zo neen, waarom niet?
Het archief Kanselarij der Nederlandse Orden van het Nationaal Archief bevat gegevens over gedecoreerden in de periode 1815–1993. Van deze personen was het bij de overdracht in 2005 bekend dat zij zijn overleden. De gegevens van de in 2005 nog levende personen berusten nog bij de Kanselarij, evenals die van overleden personen wier overlijden in 2005 nog niet aan de Kanselarij was gemeld. Ook de gegevens van personen waarvan het overlijden in 2005 niet met een hoge mate van waarschijnlijkheid kon worden vermoed, zijn (nog) niet overgedragen aan het Nationaal Archief. De gegevens bij het nationaal archief worden aangevuld zodra een nieuwe overdracht plaatsvindt.
Als een centraal, digitaal en openbaar register van alle personen die een koninklijke onderscheiding hebben gekregen niet is toegestaan, hoe verhoudt dat zich dan tot de speciale editie van de Staatscourant, waarin jaarlijks de namen van alle gedecoreerde personen worden vermeld? Hoe verhoudt dat zich voorts tot de lijsten met de namen van de gedecoreerden van de gemeenten die elk jaar worden gepubliceerd, aan de media worden verstrekt en op de websites van gemeenten worden geplaatst? Speelt het privacyaspect hier niet? Zo neen, waarom niet?
De speciale editie van de Staatscourant gebeurt op grond van artikel 17 van het Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau, dat voor Ministers de plicht schept de verlening van een onderscheiding binnen een maand na verlening te publiceren in de Staatscourant. Gemeenten publiceren hieruit om te informeren welke inwoners zijn gedecoreerd. De wetgeving regelt niet het verzamelen van alle gegevens in een openbaar te doorzoeken register. Overigens wordt momenteel een wetsvoorstel voorbereid, waarin in den brede een nadere explicitering plaatsvindt van de grondslagen voor gegevensverwerking in het decoratiestelsel in het licht van de thans geldende privacyregelgeving.
Is wel eens overwogen om een centraal, digitaal en openbaar register te maken met daarin de namen van degenen die een koninklijke onderscheiding hebben gekregen? Zo nee, waarom niet? In hoeverre is daarbij overwogen om dat te doen met toestemming van de gedecoreerden? In hoeverre is daarbij overwogen om gedecoreerden zelf de keus te geven om al dan niet in zo’n register te willen staan (een soort opt-outsysteem)?
Zie antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe een centraal, digitaal en openbaar register met daarin de namen van diegenen die een koninklijke onderscheiding hebben gekregen tot stand kan komen? Kan het huidige register met gedecoreerden bij het Nationaal Archief hiervoor geschikt en zowel beheerstechnisch als economische interessant zijn? Zo neen, waarom niet?
Het huidige register bij het Nationaal Archief zou gebruikt kunnen worden voor zover de gedecoreerde overleden is. Voor de totstandkoming van een openbaar register is op dit moment geen noodzaak of aanleiding.
Het bericht 'Opmerkelijk: Nieuwkoop roept bewoners op bezwaar te maken tegen extra nachtvluchten Schiphol' |
|
Raoul Boucke (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Opmerkelijk: Nieuwkoop roept bewoners op bezwaar te maken tegen extra nachtvluchten Schiphol»?1
Ja.
Onderschrijft u de gevolgen die nachtvluchten met zich meebrengen voor de omgeving, zoals gezondheidsklachten door slaapverstoring?
Ja. Vliegtuiglawaai in de nacht kan de slaap verstoren en leiden tot gezondheidsklachten. Daarom is in de Luchtvaartnota 2020–2050 en in de Hoofdlijnenbrief Schiphol2 aangegeven dat het aantal nachtvluchten (23:00 – 07:00 uur) als volgende stap verminderd wordt van maximaal 32.000 naar 29.000 vliegtuigbewegingen per gebruiksjaar. In de Hoofdlijnenbrief Schiphol wordt tevens gesteld dat het kabinet zich realiseert dat aanvullende stappen nodig blijven om geluidsbelasting in de omgeving van de luchthaven verder terug te dringen. In de komende periode wordt nader onderzocht hoe en in welke mate, op welke termijn en op welke voorwaarden aanvullende maatregelen – ook in de nacht – kunnen bijdragen aan het reduceren van de geluidbelasting. De verdere uitwerking van een reductie in de nacht moet ook in het licht van de ontwikkeling van een nieuw normenstelsel worden bezien.
Op grond van artikel 8.23 van de Wet luchtvaart heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat de bevoegdheid om bij ministeriële regeling vrijstelling te verlenen van een regel in het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol indien ten gevolge van groot onderhoud van een baan het normale gebruik van een luchthaven naar zijn oordeel ernstig wordt belemmerd. Aan de in de regeling opgenomen vrijstelling voor het gebruik van de Aalsmeerbaan in de nacht is de voorwaarde verbonden dat de Polderbaan of de Kaagbaan vanwege weersomstandigheden niet beschikbaar of bruikbaar zijn. Wat onder weersomstandigheden wordt verstaan, is vastgelegd in de regeling. Hiermee kan de Aalsmeerbaan in de periode van onderhoud van de Zwanenburgbaan alleen worden gebruikt onder dezelfde condities als normaliter worden aangehouden voor nachtelijke inzet van de Zwanenburgbaan. De inschatting op basis van ervaring uit het verleden is dat dit in 5 tot 10 nachten zal voorkomen in de onderhoudsperiode. Dit is echter afhankelijk van de weersomstandigheden en dus geen hard gegeven.
Welk effect heeft het openen van de Aalsmeerbaan in de nacht op het grondgeluid?
Het gaat dan alleen om starts van de Aalsmeerbaan naar het zuiden in de nachtelijke periodes indien de preferente Polderbaan of Kaagbaan hiervoor niet beschikbaar is. Dit komt gedurende het groot onderhoud van de Zwanenburgbaan naar schatting ca 5 á 10 nachten voor. Grondgeluid van startend verkeer op de Aalsmeerbaan naar het zuiden, heeft bij zuidelijke wind een effect ten noorden van de Aalsmeerbaan, in Badhoevedorp-Oost. De verwachting is dat de extra hinder voor omwonenden in Badhoevedorp vanwege het baanonderhoud zeer beperkt zal zijn.
Bent u in gesprek geweest met Nieuwkoop en de omliggende gemeentebesturen alvorens het openen van de consultatie?
Nee, ik ben niet in gesprek geweest met de gemeente Nieuwkoop voorafgaand aan de start van de internetconsultatie. Schiphol is verantwoordelijk voor de planning en uitvoering van de onderhoudswerkzaamheden op de luchthaven Schiphol en de communicatie daarover naar betrokkenen. De rol van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat is beperkt tot het verlenen van vrijstellingen van regels in het Luchthavenverkeerbesluit voor het baan- en routegebruik en het vaststellen van vervangende regels en grenswaarden geluid vanwege het afwijkende baangebruik tijdens de onderhouds-perioden. Informatie over de onderhoudswerkzaamheden, planning en de verwachte impact van de werkzaamheden op het baangebruik is door Schiphol en LVNL gepresenteerd en toegelicht aan omwonenden tijdens een informatiesessie voor leden van de Omgevingsraad Schiphol (ORS) op 13 september 2022. Informatie over de werkzaamheden kan worden gevonden op de websites van Schiphol en het Bewoners Aanspreekpunt Schiphol (BAS). Bestuurders van gemeenten rondom Schiphol die naar verwachting de meeste impact van de onderhoudswerkzaamheden zullen ervaren (gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Amsterdam, Haarlemmermeer, Ouder-Amstel en Uithoorn), zijn geïnformeerd door Schiphol (middels een afschrift van de brief van Schiphol, d.d. 30 september 2022). Het betreft de brief waarin Schiphol de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, om het onderhoud mogelijk te maken, verzoekt af te mogen wijken van regels met betrekking tot het baan- en routegebruik in het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (LVB), en tevens verzoekt voor het gebruiksjaar 2023 vervangende grenswaarden voor de geluidbelasting in de handhavingspunten vast te stellen.
Zo nee, gaat u deze gesprekken nog voeren?
Nee, er zijn geen gesprekken met de gemeente Nieuwkoop voorzien over het onderhoud zoals beschreven in de tijdelijke regeling voor het onderhoud aan het banenstelsel in gebruiksjaar 2023.
Mede naar aanleiding van de internetconsultatie zal naar de systematiek rond baanonderhoud worden gekeken. Dit zal langs twee sporen gebeuren: het herijken van de baanonderhoudstrategie van Schiphol en herziening van de systematiek waarbij het streven is dat jaarlijks groot baanonderhoud kan worden uitgevoerd zo veel mogelijk binnen vooraf vastgestelde kaders. Herijking van de baanonderhoudstrategie is aan Schiphol en het is van belang dat dit in overleg met de omgeving plaatsvindt. Schiphol heeft aangegeven hiertoe bereid te zijn, waarbij Schiphol er op wijst dat het de verantwoordelijkheid van Schiphol is en blijft om invulling te geven aan een actuele baanonderhoudstrategie gelet op de internationale verplichtingen ten aanzien van veiligheid en certificering waar Schiphol aan moet voldoen. Herziening van de systematiek voor de beoordeling van jaarlijks passend groot baanonderhoud zal door het ministerie worden opgepakt in overleg met omwonenden en de sector. Dit zal in ieder geval mede bezien worden in het licht van de uitwerking van het normenstelsel voor de milieugebruiksruimte conform de Hoofdlijnenbrief Schiphol van 24 juni 2022. We zullen de Bestuurlijke Regie Schiphol (BRS), waar Nieuwkoop onderdeel van uitmaakt, zeker bij deze trajecten betrekken.
Hoe worden de 1801 openbare consultatiereacties de komende 4 weken meegenomen in de besluitvorming, aangezien het plan om nachtvluchten toe te staan al start op 2 januari?
Over de ontwerpregeling heeft van 4 november tot 1 december 2022 een internetconsultatie plaatsgevonden. De internetconsultatie heeft in totaal 2.233 reacties opgeleverd, waarvan 1.801 openbare reacties. De reacties zijn geanalyseerd en worden meegewogen bij het vaststellen van de definitieve regeling. Het grote aantal reacties geeft de grote bezorgdheid aan van omwonenden. Uit analyse van de vele reacties komen 5 belangrijke hoofdlijnen/thema’s naar voren:
De inhoud van de reacties komt in belangrijke mate overeen met de inbreng vanuit de ORS-leden tijdens de bespreking op 28 november 2022. In de nog te publiceren tijdelijke regeling voor het groot onderhoud aan het banenstelsel op de luchthaven worden de hoofdlijnen van de consultatie en de reactie daarop weergegeven. Daarnaast wordt een uitgebreider consultatieverslag opgesteld. Gezien de hoeveelheid reacties zal dit consultatieverslag na publicatie en inwerkingtreding van de regeling worden gepubliceerd.
Is er, gelet op het feit dat in de consultatie geen oog lijkt te zijn voor mogelijke alternatieven buiten het openen van de Aalsmeerbaan in de nacht, gekeken naar alternatieve oplossingen om het baanonderhoud mogelijk te maken maar de overlast in de omgeving niet te laten toenemen?
In de op de internetconsultatie ingebrachte reacties wordt bezwaar gemaakt tegen nachtvluchten vanaf de Aalsmeerbaan. Omwonenden wijzen op de invloed van een verstoorde nachtrust op werk, gezin en gezondheid. Er is gevraagd om het baanonderhoud vergezeld te laten gaan van specifieke voorwaarden gericht op zoveel mogelijk beperken van de overlast. Door omwonenden is voorgesteld om als instrument het piketprotocol van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) in te zetten. Dit instrument houdt in dat voorafgaand aan de inzet van de Aalsmeerbaan door LVNL aan de ILT op grond van weergegevens per nacht toestemming wordt gevraagd om de Aalsmeerbaan in te zetten voor starts. De verwachting vanuit de omgeving is dat de inzet van dit instrument een gunstiger effect op de geluidsoverlast oplevert dan een algehele vrijstelling voor de inzet voor de Aalsmeerbaan voor starts indien de Polderbaan of Kaagbaan niet kan worden gebruikt gedurende periode dat de Zwanenburgbaan in onderhoud is.
Het openen van de Aalsmeerbaan in de nacht past echter bij het vigerende beleidskader als vastgelegd in de Wet luchtvaart en het Luchthavenverkeerbesluit. Binnen die kaders geldt dat nachtvluchten tot een gegeven maximum en onder beperkende regels voor baan en routegebruik zijn toegestaan. Achtergrond is dat op grond van het LVB de Zwanenburgbaan in bepaalde omstandigheden ingezet kan worden als de Polderbaan of de Kaagbaan niet beschikbaar zijn. Gedurende het onderhoud van de Zwanenburgbaan is een andere, vergelijkbare, back-up nodig om een veilige operatie te kunnen garanderen. Het piketprotocol is niet bedoeld voor groot baanonderhoud maar voor bijzondere voorvallen waardoor het normale gebruik van de luchthaven ernstig wordt belemmerd. Een vrijstelling met vooraf vastgestelde duidelijke criteria geeft meer houvast voor omwonenden en de toezichthouder dan een ad hoc beoordeling via een piketmelding. De vrijstelling geldt voor het geval dat de Polderbaan of de Kaagbaan niet beschikbaar of bruikbaar is vanwege weersomstandigheden. Dit zal op basis van ervaring in het verleden in die periode naar verwachting in ongeveer 5 tot 10 nachten het geval zijn. Wél is naar aanleiding van de internetconsultatie en de HUF-toets van ILT een nadere precisering opgenomen van de weersomstandigheden waarbij van de vrijstelling gebruik gemaakt kan worden.
Zo ja, welke alternatieven zijn dit? Waarom is hiervoor niet gekozen?
Helaas is er geen alternatief. De Zwanenburgbaan is normaliter het alternatief indien de Polderbaan of de Kaagbaan niet beschikbaar of bruikbaar is vanwege weersomstandigheden. In de periode dat de Zwanenburgbaan niet beschikbaar is vanwege groot baanonderhoud is de Aalsmeerbaan het enige alternatief. Anders zou bij niet-beschikbaarheid van de Polderbaan of de Kaagbaan de luchthaven gesloten moeten worden voor startend verkeer. Dat is binnen de huidige wettelijke kaders niet mogelijk.
Bent u voornemens om terug te komen op de op te zetten tijdelijke regeling om af te wijken van een vigerend LVB?
Nee. In de internetconsultatie is voorgesteld om het aantal vliegbewegingen tijdens de onderhoudswerkzaamheden te verminderen. In verschillende reacties werd de wens uitgesproken in het geheel geen regeling vast te stellen. In de internet-consultatie gaan ook verschillende reacties over dat onderhoudswerkzaamheden als onderdeel van de normale operaties op Schiphol moeten worden beschouwd. Zij vinden dat in het huidige geluidssysteem de gevolgen volledig worden afgewenteld op de omgeving. Het is echter onderdeel van de huidige systematiek om ruimte te bieden voor onderhoud door grenswaarden bij te stellen en af te wijken van regels in het Luchthavenverkeerbesluit voor het baan- en routegebruik om een veilige uitvoering van het onderhoud mogelijk te maken. Het ministerie gaat – mede naar aanleiding van de consultatiereacties – onderzoeken of een andere systematiek mogelijk is waarin vooraf baanonderhoud onderdeel is van de milieuruimte van Schiphol en er geen aparte (jaarlijkse) regeling voor vrijstellingen en tijdelijke voorzieningen nodig is. Dit kan in ieder geval bezien worden in het licht van uitwerking van het normenstelsel voor de milieugebruiksruimte conform de Hoofdlijnenbrief Schiphol. Voor de tussenliggende periode wordt bezien welke stappen gezet kunnen worden. Het is echter niet logisch en passend om in de huidige systematiek waarin onderhoud geen onderdeel is van de milieuruimte voor dit jaar geen regeling voor onderhoud vast te stellen.
Kunt u er in een volgende wijziging van het LVB zorg voor dragen dat extra overlast door baanonderhoud wordt meegenomen in de jaarcijfers en de afspraken omtrent baangebruik?
Het is de bedoeling in de volgende wijziging van het LVB het reguliere baan-onderhoud mee te nemen met het daarbij behorende baangebruik. In verband hiermee worden in het LVB aparte preferentietabellen opgenomen. In de jaarlijkse gebruiksprognose wordt ook dit baanonderhoud meegenomen. Voor groot baanonderhoud wordt op grond van artikel 8.23 van de Wet luchtvaart nu altijd een aparte ministeriële regeling vastgesteld. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Het ministerie wil inzetten op herziening van de systematiek voor een passende beoordeling van jaarlijks groot onderhoud, binnen milieunormen en vooraf vastgestelde kaders voor tijdelijke extra hinder. Dit dient in ieder geval aan te sluiten bij de uitwerking van het normenstelsel voor de milieugebruiksruimte conform de Hoofdlijnenbrief Schiphol van 24 juni 2022. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Kan in de «balanced approach»-procedure om de krimp naar 440.000 vliegtuigbewegingen te faciliteren ook de krimp naar rato (28.000) van het aantal nachtvluchten meegenomen worden?
Deze vraag is eerder aan de orde gekomen in de beantwoording van het Schriftelijk Overleg Hoofdlijnenbrief Schiphol3 en tijdens het Commissiedebat Luchtvaart van 6 oktober jl. In de Luchtvaartnota en in de Hoofdlijnenbrief Schiphol is aangegeven dat het aantal nachtvluchten verminderd wordt van 32.000 naar 29.000. Om dit aantal juridisch te verankeren moet het LVB worden aangepast en moet op grond van Europese regelgeving een zogenoemde balanced approach-procedure worden doorlopen. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden ruim voor de Kamer met kerstreces gaat?
Ik heb mijn uiterste best gedaan om de beantwoording van de vragen zo snel mogelijk aan de Kamer te doen toekomen.
De geluidsopnamen van OMT-vergaderingen die per abuis niet zijn vernietigd |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Is het juist dat het RIVM de opnamen »onbedoeld en onterecht» meegestuurd heeft naar het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sporten in de stroom documenten over Covid-19?1
Zoals ik u in mijn brief van 19 oktober jongstleden2 heb geïnformeerd, draagt het RIVM voor de afhandeling van verzoeken op grond van de Wet open overheid (Woo) relevante COVID-19-informatie en -documentatie over aan VWS. Tijdens het periodiek verzamelen van de bovengenoemde COVID-19-documentatie binnen het RIVM zijn 29 niet door het RIVM vernietigde audiobestanden van officiële OMT-vergaderingen onbedoeld en ongewild in de data-export terecht gekomen. Het is betreurenswaardig dat deze audiobestanden onbedoeld en ongewild bij VWS in de COVID-19 dataset aanwezig zijn.
Is het juist dat de overdracht van de documenten en opnames automatisch gebeurde omdat uw ministerie informatie openbaar moet kunnen maken als daar om wordt gevraagd op basis van de Wet open overheid (Woo)?
In mijn brief van 8 november jongstleden heb ik u toegelicht dat de overdracht gebeurt middels een grotendeels3 geautomatiseerd proces van documenten- en dataoverdracht van het RIVM aan VWS. Het gaat hier namelijk om grote volumes. Per overdracht gaat het gemiddeld om 500.000 documenten. Het is niet mogelijk om daar een handmatige beoordeling op toe te passen binnen de gegeven hoeveelheid middelen en capaciteit. Ik verwijs u hierbij ook naar de werkafspraken4 uit voorgenoemde brief die RIVM en VWS ten behoeve van deze data-overdracht hebben gemaakt.
Is het juist dat dergelijke geluidsopnamen juist bewaard worden met het oog op eventuele Woo-verzoeken? Zo ja, waarom kunt u de betreffende opnamen, of transcripten daarvan, dan toch niet openbaar maken?
Nee, dit is niet juist. Hierbij verwijs ik u naar mijn eerdere brieven van 19 oktober5 en 8 november6 jongstleden aan uw Kamer. In deze brieven licht ik toe dat in het protocol van het RIVM is opgenomen dat geluidsopnamen door een notulist worden gebruikt ter ondersteuning indien blijkt dat aantekeningen niet toereikend zijn. Na het definitief vaststellen van het verslag worden deze bestanden verwijderd. Helaas zijn er desondanks ook geluidsbestanden verzameld als onderdeel van grote hoeveelheden relevante COVID-19-data en documenten ten behoeve van openbaarmaking via de Wet open overheid (Woo). Dit gebeurt middels een geautomatiseerd proces van documenten- en dataoverdracht van het RIVM aan VWS. Het is betreurenswaardig dat deze audiobestanden onbedoeld en ongewild bij VWS in de COVID-19 dataset aanwezig zijn.
Ten aanzien van de bovengenoemde audiobestanden – die onbedoeld en ongewild zijn bewaard – heb ik besloten deze voorlopig te bewaren om geen voldongen feiten te creëren. Het is staand beleid om geen documenten – die onder de reikwijdte van een verzoek vallen – te verwijderen als de Kamer erom vraagt of als er een Woo-verzoek is ingediend.
Bent u met ons van mening dat Nederland er recht op heeft om te weten hoe het Outbreak Management Team (OMT) gesproken heeft over het coronabeleid, vaccinatiebeleid en het inperken van grondrechten en vrijheden? Zo nee, waarom niet?
Nee, in eerdere antwoorden7 op de vraag vanuit de Kamer om verstrekking van de verslagen van OMT-vergaderingen heb ik namelijk aangegeven dat het belang van de staat uit artikel 68 van de Grondwet zich daartegen verzet. Hetzelfde geldt voor de audiobestanden. Er zijn afspraken gemaakt over vertrouwelijkheid ten behoeve van het goed functioneren van het OMT en ter bescherming van de OMT-leden en hun persoonlijke levenssfeer. Het respecteren van dergelijke afspraken en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer vallen onder de verschoningsgrond belang van de staat uit artikel 68 Grondwet. Daarom kan ik de audiobestanden niet met uw Kamer delen.
Heeft u kennisgenomen van het op 2 december 2022 door het lid Van Haga ingediende Woo-verzoek tot het verstrekken van de OMT-geluidsopnamen?
Ja, het verzoek is ontvangen op 5 december 2022.
Kunt u deze vragen en het ingediende Woo-verzoek zo spoedig mogelijk en in ieder geval voor het debat over de OMT-opnamen behandelen?
Het Woo-verzoek wordt zo spoedig mogelijk behandeld. Hierbij geldt het juridische kader van de Woo, inclusief de daarin opgenomen zorgvuldigheidseisen.
De herkomst van het SARS-COV-2 virus en het onderdrukken van de ‘lableak-theorie’ door een OMT-lid |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving rondom de betrokkenheid van onder andere het lid van het Outbreak Management Team (OMT) Koopmans bij het actief onderdrukken van de zogenaamde «lableak-theorie», met betrekking tot de potentiele herkomst van het SARS-COV-2 virus?1, 2, 3, 4
Ik heb kennisgenomen van de door u aangegeven berichten.
Was het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op enig moment tijdens de coronacrisis op de hoogte van de betrokkenheid van het OMT-lid Koopmans en haar collega Ron Fouchier bij de teleconferentie op 1 februari 2020 tussen verschillende internationale kopstukken uit het epidemiologische veld aangaande de herkomst van het SARS-COV-2 virus en de hypothese dat dit virus mogelijk, al dan niet opzettelijk, was gelekt uit het Wuhan Institute of Virology? Zo ja, op welk moment is het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hiervan op de hoogte gebracht? Waarom is de Tweede Kamer hierover niet geïnformeerd? Heeft mevrouw Koopmans het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het OMT, en/of het kabinet vooraf op de hoogte gesteld van haar deelname aan deze bijeenkomst en haar inbreng hierin? Is deze afgestemd met bovengenoemde partijen?
Het ministerie was niet op de hoogte van dit gesprek. Er is ook geen enkele rol voor het ministerie bij een wetenschappelijke gedachtenwisseling.
Is er naar aanleiding van de betrokkenheid van het OMT-lid Koopmans bij deze teleconferentie door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met haar gesproken over deze kwestie en heeft het ministerie gevraagd om verslaglegging van hetgeen in deze bijeenkomst is besproken, bijvoorbeeld in de vorm van notulen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is deze informatie niet gedeeld met de Tweede Kamer?
Hoe reflecteert u op de betrokkenheid van het OMT-lid Koopmans bij deze bijeenkomst en de rol die zij en de heer Fouchier hierbij hebben gespeeld door de mogelijkheid van een niet-natuurlijke herkomst/oorzaak van het SARS-COV-2 virus actief te ontkrachten, hoewel er op dat moment nog weinig bekend was over de herkomst van het virus, en prominente buitenlandse collega’s deze theorie wel degelijk reëel achtten?
Ik vind het logisch dat wetenschappers deelnemen aan een wetenschappelijke gedachtewisseling. Ik heb geen mening over de inhoud van de bijeenkomst en de standpunten die door de deelnemers zijn ingenomen, temeer omdat deelname van het Ministerie van VWS hieraan niet aan de orde was.
Hebben het OMT-lid Koopmans en de heer Fouchier hierbij naar uw mening gehandeld volgens de algemeen geaccepteerde wetenschappelijke standaarden? Zo ja, kunt u dit uiteenzetten?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoe reflecteert u op de verscheidene uiteenzettingen van verschillende professionals gedurende de coronacrisis, die aangeven dat tot op heden de mogelijkheid van een «lableak» niet uitgesloten kan/zou mogen worden, aangezien er nog te veel hiaten zitten in de kennis van het virus en de herkomst, om bepaalde hypotheses te verwerpen?
Dit is een interessante wetenschappelijke discussie.
Kunt u aangeven waarom u het OMT-lid Koopmans nooit heeft teruggefloten in haar herhaaldelijke stellige uitspraken met betrekking tot het actief publiekelijk verwerpen van de lableak-theorie, terwijl daar tot op heden nooit wetenschappelijk uitsluitsel over gegeven heeft kunnen worden?
Hoe reflecteert u op de recent openbaar gemaakte e-mails die de Amerikaanse journalist Jimmy Tobias in handen heeft gekregen, waarin duidelijk valt te achterhalen dat het OMT-lid Koopmans actief heeft gelobbyt voor het de kop indrukken van de lableak theorie? Vindt u het gerechtvaardigd dat mevrouw Koopmans op een dusdanige manier heeft gepoogd het wetenschappelijke en publieke debat te beïnvloeden, zonder sluitende wetenschappelijke onderbouwing en data? Op basis van welke bevoegdheid bent u van mening dat zij dat heeft mogen doen, gezien haar directe betrokkenheid bij en invloed op het politiek-bestuurlijke (corona)beleid in Nederland?5
Er is geen bevoegdheid nodig om deel te nemen aan een wetenschappelijke discussie.
Hoe reflecteert u op het feit dat het OMT-lid Koopmans zelf betrokken is bij een medisch instituut in Nederland waar zogenaamd «gain of function» onderzoek werd/wordt gedaan, waarbij virussen in laboratoria kunstmatig worden gemanipuleerd om ze gevaarlijker te maken, met alle risico’s van dien en dat bovendien al lange tijd geleden als omstreden is aangemerkt en waartegen uw departement onder leiding van voormalig Minister Schippers wetgeving zou ontwikkelen? Bent u niet van mening dat het OMT-lid Koopmans persoonlijke belangen heeft bij het ontkrachten van de mogelijkheid van een lableak, gezien haar eigen werkzaamheden op het gebied van gain of function onderzoek?
Voor het antwoord op de vragen 9 t/m 11 wil ik u graag verwijzen naar de antwoorden op de vragen over hoog-risico biolaboratoria en gain-of-function onderzoek (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 566) die ik u op 22 november jl. heb doen toekomen.
Kunt u aangeven of in het Viroscience lab in Rotterdam nog steeds gain-of-function-onderzoek plaatsvindt? Zo ja, met welke virussen wordt geëxperimenteerd?
Zie antwoord vraag 9.
Is dergelijk onderzoek verantwoord, gezien de risico’s die ermee zijn gemoeid? Wat zijn de baten van het gain-of-function onderzoek en hoe staan die in verhouding tot de risico’s en mogelijke kosten, nu blijkt dat er geen pandemie door werd voorkomen, maar er mogelijk wel door is veroorzaakt?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat het OMT-lid Koopmans vanuit dat licht bezien toegestaan is om überhaupt uitspraken te doen over de mogelijkheid van een lableak, aangezien de wetenschappelijke onafhankelijkheid en de onafhankelijkheid van het OMT daarmee in het geding is gekomen?
Ik zie niet in hoe de deelname aan een wetenschappelijke discussie de wetenschappelijke onafhankelijkheid in het geding kan brengen.
Kunt u uitleggen waarom de mogelijkheid van een lableak in vele andere landen inmiddels wel wordt geaccepteerd en daarover publiekelijk wordt gesproken, maar in Nederland niet? Waarom volgt u de mondiale wetenschappelijke lijn plotseling niet meer, terwijl dat de gehele coronacrisis lang wel het credo van het kabinet was?
Er is geen enkele reden waarom in Nederland niet over een lableak gesproken zou kunnen worden.
Gaat u, met de kennis die u inmiddels heeft, actief werk maken van het opnieuw onderzoeken van de mogelijkheid dat de SARS-COV-2 uitbraak zijn oorsprong heeft in een lableak? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek naar de herkomst van het SARS-COV-2 wordt onder leiding van de WHO uitgevoerd.
Gaat u het OMT-lid Koopmans vragen haar stellige uitspraken tegen de mogelijkheid van een lableak te rectificeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat ga ik zeker niet doen. Integendeel, ik steun mw. Koopmans en andere wetenschappers van harte om te blijven deelnemen aan het wetenschappelijke en publieke debat. Gelukkig worden wetenschappers in Nederland niet door de overheid opgeroepen uitspraken op hun vakgebied te rectificeren, als er al iets te rectificeren zou zijn.
Mocht de oorsprong van het SARS-COV-2 virus wel liggen bij een lableak, heeft dat dan consequenties voor het OMT-lid Koopmans en de evaluatie en voortzetting van het coronabeleid en het toekomstige beleid op het gebied van «pandemische paraatheid»? Zo ja, op welke manier?
Nee, of de oorsprong van het SARS-COV-2 virus nu wel of niet in een laboratorium ligt doet er voor het beleid t.a.v. corona niet toe en voor pandemische paraatheid geldt dat altijd met de mogelijkheid van een pathogeen dat uit een laboratorium ontsnapt rekening moet worden gehouden.
Waarom heeft u er nooit voor gekozen de mogelijkheid van een lableak in ieder geval als optie te behouden in de coronacommunicatie, teneinde zo transparant mogelijk te zijn richting de burger en de (wetenschappelijke) dialoog open te houden, om de coronacrisis zo goed mogelijk te bestrijden?
Het is niet aan de Nederlandse overheid om te speculeren over de herkomst van het SARS-COV-2 virus. Dit wordt door wetenschappers onderzocht onder leiding van de WHO.
Wat vindt u ervan dat het OMT-lid Koopmans de afgelopen jaren nooit heeft gerept over haar deelname aan de eerder genoemde teleconferentie en haar invloed op de publieke beeldvorming met betrekking tot de herkomst van het SARS-COV-2 virus, ook niet nadat er nieuwe inzichten, hypotheses en data beschikbaar kwamen die op zijn minst hadden moeten leiden tot het steeds opnieuw her-evalueren van de tot dan toe getrokken conclusies over deze vraag? Zal mevrouw Koopmans hierover verantwoording moeten afleggen aan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het kabinet en het OMT?
Nee, het is volstrekt niet aan de orde dat een wetenschapper verantwoording aan de overheid zou moeten afleggen over deelname aan wetenschappelijke discussies.
Acht u het zelf mogelijk, gezien het vele bewijs dat in de afgelopen 2,5 jaar is aangevoerd, dat het SARS-COV-2 virus geen natuurlijke oorsprong heeft, maar door mensen is gemaakt en afkomstig is uit het Wuhan-lab? Zo ja, kunt u aangeven hoe waarschijnlijk dit volgens u is? Zo nee, kunt u aangeven waarom niet?
Ik verwijs hiervoor graag naar de WHO.
Bent u het ermee eens dat, gezien het enorme belang van deze kwestie, en de onduidelijkheid die nog altijd bestaat op dit gebied, in Nederland een onafhankelijke commissie zou moeten worden ingesteld om onderzoek te doen naar de herkomst van het SARS-CoV-2-virus, de rol hierin van het Viroscience lab van het Erasmus MC en de kosten/risico’s, versus de baten van het gain-of-function onderzoek dat in Nederland plaatsvindt? Zo nee, waarom niet?
Nee, de WHO is het best geëquipeerd om onderzoek te doen naar de herkomst van het SARS-CoV-2-virus.
Het bericht 'Shula Rijxman zit aan de paddenstoelen’ |
|
Olaf Ephraim (FVD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met feit dat over het Mediapark en aangrenzende natuurgebieden De Snip en Spanderswoud een wandelroute loopt met bewegwijzering die de naam van «Shula Rijxman» draagt?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom deze paddenstoelen op een publieke wandelroute de naam van een niet onomstreden bestuursvoorzitter van de publieke omroep dragen? Wie heeft dit idee aangedragen en met wat voor doel?
Naar ik heb begrepen betrof de wandelroute een tijdelijke en in omvang beperkte actie van de NPO, in samenspraak met de gemeente Hilversum, als ludiek afscheidscadeau aan de voormalig bestuursvoorzitter van de NPO. De gemeente Hilversum heeft de paddenstoelen in het nabijgelegen bos voorzien van stickers met de benaming van de route. Volgens de gemeente Hilversum is de naam van de voormalig bestuursvoorzitter van de NPO op de betreffende paddenstoelen reeds verwijderd.
Wat is de normale procedure om een wandelroute te vernoemen naar een publiek figuur en is deze gevolgd? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend wat de normale procedure is om een wandelroute te vernoemen naar een publiek figuur.
Wat waren de kosten die hiermee gemoeid waren en zijn deze bekostigd uit algemene middelen?
In antwoord op schriftelijke vragen van de fractie van de Partij voor de Arbeid Hilversum zegt de gemeente Hilversum dat de kosten voor de uitvoering
ongeveer € 120,– bedroegen en dat deze zijn voldaan uit het reguliere onderhoudsbudget van gemeente Hilversum.2
Bent u ook niet van mening dat het eren van bestuurders als mevrouw Rijxman, zeer omstreden is, zelfs al zou dit voldaan zijn uit private gelden?
Het is aan de gemeente Hilversum om een afweging te maken in de manier waarop het bestuurders als mevrouw Rijxman wil eren.
Wat zijn de kosten om deze te verwijderen?
In dezelfde antwoorden3 zoals die in antwoord op vraag 4 zijn genoemd, zegt de gemeente Hilversum dat de verwijdering van de stickers is uitgevoerd in een reguliere onderhoudsronde van gemeente Hilversum.
Het bericht 'Kritiek op niet naleven securityregels overheidswebsites: ‘geen rocketscience’' |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat de helft van de domeinnamen van de rijksoverheid niet voldoet aan verplichte securitystandaarden?1
Ja.
Forum Standaardisatie meet twee keer per jaar in hoeverre een set internetdomeinen van de overheid voldoet aan de relevante informatieveiligheidsstandaarden van de «pas toe of leg uit»-lijst. Over de gemeten standaarden zijn implementatieafspraken met een deadline gemaakt: de zogenoemde «streefbeeldafspraken». Uit de meest recente meting blijkt dat de helft, 50%, van alle Rijksoverheid- domeinnamen voldoet aan de streefbeeldafspraken voor webdomeinen.
De internetdomeinen van de overheid moeten aan al deze standaarden voldoen, en deze moeten ook nog correct geconfigureerd zijn om mee te tellen in het percentage dat geheel voldoet. De toepassing van deze standaarden is primair de verantwoordelijkheid van iedere overheidsorganisatie zelf en het niet volledig voldoen kan ook als reden hebben dat de standaarden onjuist zijn geconfigureerd.
Klopt het bericht dat minder dan de helft voldoet aan de verplichte e-mailstandaarden?
Hoe verklaart u het niet voldoen aan deze minimale verplichtingen gezien dit al in 2019 en 2021 had moeten plaatsvinden? Mede omdat het hier vaak om niet hele ingewikkelde technische ingrepen gaat die belangrijk zijn voor onze digitale veiligheid?
Of de adoptie van de standaarden ingewikkeld is, verschilt per standaard, maar ook per wijze waarop ICT bij een organisatie is ingeregeld. Zo is bijvoorbeeld de adoptie (en «strenge» configuratie) van de anti-email-phishing standaard DMARC3 ingewikkelder, wanneer meerdere externe partijen namens die organisatie mail versturen (bijv. ten behoeve van mailinglijsten en enquêtes). Ook zijn veel organisaties afhankelijk van hun externe leverancier. Zo biedt de meest gebruikte cloudmail-provider van de overheid default geen IPv64 en geen DANE5. Voor het Rijk is Strategisch Leveranciersmanagement Microsoft, Google Cloud en Amazon Web Services (SLM), belegd binnen het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV), verantwoordelijk voor de communicatie met de leveranciers. JenV vraagt samen met Forum Standaardisatie al sinds 2019 aandacht voor de implementatie van de standaarden. De implementatie van deze standaarden is door Microsoft steeds in tijd opgeschoven. SLM en Forum Standaardisatie hebben Microsoft opnieuw gewezen op de verplichting voor de Nederlandse Overheid deze standaard toe te passen en hebben Microsoft gevraagd de huidige ultieme invoerdatum van juli 2023 hoe dan ook te garanderen.
Het blijft belangrijk dat overheden hun leverancier aanspreken op tekortkomingen en zo nodig overstappen naar een leverancier die de standaard wel goed ondersteunt. Maar ook bij ingewikkelder implementatie is adoptie zeker mogelijk, getuige het groot aantal organisaties dat hun internetdomeinen wel binnen het afgesproken tijdspad op orde heeft gebracht. Ik verwacht dan ook van alle organisaties dat ze alsnog aan de regels gaan voldoen.
Welke rol speelt het tekort aan IT’ers bij de rijksoverheid om te voldoen aan de implementatie van verplichte securitystandaarden? Welke andere oorzaken ziet u?
Het tekort aan IT’ers bij de rijksoverheid speelt in zekere zin een rol om te voldoen aan de implementatie van verplichte securitystandaarden. Ook het Rijk heeft namelijk te maken met een tekort aan IT’ers en dat draagt bij aan het tijdig handelen. Echter kunnen we niet causaal vaststellen dat een tekort aan IT’ers bijdraagt aan het niet voldoen aan de gemaakte afspraken. Zoals onder vraag 3 toegelicht, kunnen andere oorzaken ook bijdragen aan een onvoldoende toepassing van de standaarden zoals afhankelijkheid van externe leveranciers en/of een gebrekkig domeinbeleid.
Hoe beoordeelt u het feit dat pas 55% van de provincies alle anti-phishingstandaarden volledig geadopteerd heeft en 81% van de gemeentes? Hoe gaat u ervoor zorgen dat ook lagere overheden voldoen aan hun verplichtingen voor een veilige digitale omgeving?
Ik blijf mij inzetten voor een veilige en betrouwbare overheid op het internet. In de beantwoording van Kamervragen over cookies op overheidswebsites6 van 1 november jl., heb ik aangekondigd medeoverheden en rijksoverheidsorganisaties per brief te wijzen op het belang te voldoen aan geldende wet- en regelgeving. In diezelfde brief zal ik eveneens aandacht vragen voor de implementatie van de informatieveiligheidsstandaarden.
Die brief bied ik aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen, de CIO Rijk, de Manifestgroep en Klein Lef aan. In die brief spreek ik de diverse overheden aan op hun verantwoordelijkheid om zich te houden aan de gemaakte afspraken. Indien een overheidsorganisatie het IT-beheer heeft uitbesteed, is het van belang de ICT-dienstverlener formeel te verzoeken om ondersteuning van de betreffende standaarden, en daarbij te wijzen op beschikbare how-to's en te vragen om een concrete planning.
Als de huidige leverancier te weinig medewerking verleent, moeten overheden overwegen om over te stappen naar een leverancier die wel voldoet aan de afgesproken standaarden. Om geschikte leveranciers te vinden kan informatie uitgewisseld worden met collega-overheden die leveranciers hebben die wel de afgesproken standaarden ondersteunen.
Met het oog op het principe van «goed voorbeeld doet goed volgen», acht u het pijnlijk als verantwoordelijk Minister dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid op dit moment het minst goed aan deze standaarden voldoet? Wanneer verwacht u dit opgelost te hebben?
Het is belangrijk dat het Ministerie van JenV zo spoedig mogelijk voldoet aan de verplichte open informatieveiligheiddstandaarden van Forum Standaardisatie. Na het kerstreces wordt uw Kamer door de Minister van JenV geïnformeerd over de termijn waarop de standaarden zijn geïmplementeerd. Deze implementatie en het beheer van e-mail-en webdomeinen moet in de ICT-agenda’s van de JenV-onderdelen worden gepland. Domeinbeheer is noodzakelijk opdat het Ministerie van JenV blijft voldoen aan deze standaarden.
Is het overzicht van gesprekken die toenmalig demissionair Minister van Defensie, Dhr. Kamp, voerde in het najaar van 2021 met verschillende Kamerfracties volledig?1, 2
Door de toenmalige Ministers van BZK en van Defensie is in het najaar van 2021 besloten om te komen tot een voorstel voor een tijdelijke wet voor onderzoeken van de AIVD en de MIVD naar landen met een offensief cyberprogramma gericht tegen Nederland of Nederlandse belangen. Dit wetsvoorstel is noodzakelijk gelet op de toegenomen dreiging van deze landen en de operationele knelpunten die de AIVD en MIVD ervaren in de onderzoeken naar deze landen.
De toenmalige Ministers van BZK en van Defensie hebben destijds gesproken met de portefeuillehouders van de coalitiepartijen, alsmede met de portefeuillehouders van de volgende oppositiepartijen: GroenLinks, PvdA, SGP en JA21. Ook is via de geëigende kanalen met Kamerleden gesproken over dit onderwerp en over de onderliggende dreiging.
Kunt u aangeven waarom met de fracties van GroenLinks, PvdA, D66, ChristenUnie, SGP en JA21 is gesproken en niet met andere fracties?
Het is niet ongebruikelijk dat een bewindspersoon de mogelijke steun in de Kamer voor een wetsvoorstel verkent. De gesprekken werden noodzakelijk geacht om een beeld te vormen over het draagvlak voor eerdergenoemd wetsvoorstel binnen de Tweede Kamer.
Waarom worden de bespreekpunten met de fracties zwartgemaakt in de nota’s die in het eerste deelbesluit zitten? Welke informatie mochten de geselecteerde Kamerleden wel krijgen en de samenleving niet? Hoe kan deze gedeelde informatie onder «persoonlijke beleidsopvatting» worden geschaard?
Waar in het politieke proces openheid het uitgangspunt is, vereist het goede functioneren van het parlementaire proces dat ook vertrouwelijke contacten tussen de deelnemers aan dit proces mogelijk zijn. Ten behoeve van die gesprekken hebben de bewindspersonen voorbereidende nota’s gekregen. De op basis van de Woo gelakte passages in deze nota’s, betreffen hoofdzakelijk passages over de inhoud van het conceptwetsvoorstel. Het concept bevatte persoonlijke beleidsopvattingen. Hoewel persoonlijke beleidsopvattingen met de komst van de Woo zo veel mogelijk openbaar gemaakt worden, geldt dat concepten van – in dit geval – het wetsvoorstel, in beginsel niet openbaar gemaakt worden.
In de fase waarin het besluit nog vorm moet krijgen, moet er ruimte zijn om concepten en communicatie hierover in vertrouwen met elkaar uit te wisselen. Wanneer communicatie over conceptteksten of de conceptteksten zelf openbaar worden gemaakt, kan dat schadelijk zijn voor het goed functioneren van de Staat als er een publiek debat ontstaat over documenten die (nog) niet rijp zijn voor besluitvorming. Het is van belang om, op het moment dat het definitieve besluit is gevallen, het besluitvormingsproces te kunnen reconstrueren.
Op dat moment is het van belang om te kunnen reconstrueren op grond van welke adviezen, welke informatie en welke beleidsalternatieven een besluit is genomen.
Hiertoe verwijs ik uw Kamer naar de beslisnotitie bij het wetsvoorstel (bijlage bij Kamerstuk 36 263).
Waarom is er in de documenten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties meer informatie gedeeld dan in de documenten van het Ministerie van Defensie? Is er zicht op hoe dit verzoek op basis van de Wet open overheid wordt afgerond?
Naar het oordeel van mij en de Minister van Defensie is er geen sprake van dat er door het Ministerie van BZK meer informatie gedeeld is dan door het Ministerie van Defensie. Beide departementen hanteren hetzelfde juridisch kader (de Wet Open Overheid) en voorafgaand aan de verstrekking van de informatie heeft (zoals te doen gebruikelijk) overleg plaatsgevonden tussen beide departementen.
Wel is het zo dat er verschillen kunnen bestaan in de hoeveelheid verstrekte documenten en de mate waarin die documenten gelakt zijn. Die verschillen zijn te verklaren door de onderlinge taakverdeling (BZK is bijvoorbeeld penvoerder voor wat betreft de wetgevingsproducten) en de aard en inhoud van de aanwezige documenten, waardoor (in dit geval) verhoudingsgewijs meer documenten van het Ministerie van BZK (gedeeltelijk) binnen de reikwijdte van het verzoek van Bits of Freedom vallen.
Kunt u aangeven welke gesprekken er na het najaar 2021 nog zijn geweest met Kamerleden? Hebben bijvoorbeeld de gesprekken zoals gepland in maart 2022 plaatsgevonden?3
Op 13 april 2022 heeft over het voorstel voor een Tijdelijke wet een gesprek plaatsgevonden tussen de Ministers van BZK en Defensie en de portefeuillehouders uit de coalitiefracties.
Wat wordt bedoeld met agendapunt 21, onderdeel d, in de besluitenlijst van de ministerraad van 18 november 2022? Op welke wijze is het proces van de Tijdelijke wet aan de orde geweest in de Tweede of Eerste Kamer?4
Agendapunt 21 van de besluitenlijst van de ministerraad van 18 november 2022 betreft belangrijke zaken die in de Tweede en/of Eerste Kamer aan de orde zijn geweest of op korte termijn zullen komen. In het geval van agendapunt 21, d (Proces Tijdelijke wet onderzoeken AIVD en MIVD naar landen met een offensief cyberprogramma) ging het om een zaak die op korte termijn aan de orde zou komen. De Minister van BZK heeft in de ministerraad namelijk toegelicht dat zij voornemens was het wetsvoorstel en het nader rapport op korte termijn aan de Tweede Kamer te doen zenden.
Kunt u verklaren waarom er informeel gesproken is met de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij de voorbereiding van de vormgeving van het wetsvoorstel?5
In het voorstel voor de Tijdelijke wet wordt een nieuwe beroepsprocedure bij de
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling bestuursrechtspraak) geïntroduceerd. Deze beroepsprocedure heeft direct gevolgen voor de Afdeling bestuursrechtspraak.
Het is gebruikelijk om belanghebbende partijen die rechtstreeks geraakt worden door een wetsvoorstel in een vroeg stadium te informeren over de voorgenomen regeling. Dit heeft niet alleen tot doel te verkennen of er voldoende draagvlak is voor het voorstel, maar ook om inzicht te krijgen in de (personele, administratieve en financiële) gevolgen en de uitvoerbaarheid van een wetsvoorstel. Dit was ook het doel van het informele gesprek met de Afdeling bestuursrechtspraak.
Wat is er precies besproken in het gesprek met de heer Van Ettekoven? Kunt u het ongelakte verslag naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Met de heer Van Ettekoven is gesproken over een ambtelijke conceptregeling voor de beroepsprocedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak. Het gesprek ging enerzijds over de vormgeving van de procedure, anderzijds over de (mogelijke) gevolgen van en randvoorwaarden voor een dergelijke procedure.
Het openbaar maken van nog in ambtelijke voorbereiding zijnde conceptteksten past niet bij een ordentelijk verloop van het formele wetgevingsproces. Dit geldt evenzeer voor discussiestukken of gespreksverslagen naar aanleiding van dergelijke concepten. Het wetgevingsproces dient te worden doorlopen op basis van finale en voldragen documenten. Hiervan is bijvoorbeeld sprake indien wetsvoorstellen in internetconsultatie worden gegeven, voor advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State worden voorgelegd of worden ingediend bij de Tweede Kamer. In de fase waarin het besluit nog vorm moet krijgen moet er ruimte zijn om concepten en communicatie over concepten in vertrouwen met elkaar uit te wisselen. Het definitieve besluit valt op het moment van indiening van het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer. Dan is het van belang om te kunnen reconstrueren op grond van welke adviezen, welke informatie en welke beleidsalternatieven een besluit is genomen. Hiertoe verwijs ik uw Kamer naar de beslisnotitie bij het wetsvoorstel (bijlage bij Kamerstuk 36263). Zie ook antwoord op vraag 3.
Is het gebruikelijk om informeel vooroverleg met de Raad van State te voeren over een wet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 7.
Wie worden verstaan onder de «witte jassen» die zijn benoemd in de «strategie naar buiten brengen van Tijdelijke wet cyberorganisaties»?6
De term «witte jassen» wordt in de communicatiepsychologie gebruikt voor vaktechnische experts en vanuit hun expertise een inhoudelijke toelichting kunnen geven op het betreffende onderwerp. Zij zijn geen belanghebbende bij de kwestie, maar hebben wel relevante kennis.
Bij vaktechnische experts kunt u denken aan bijvoorbeeld cyberspecialisten of hoogleraren.
De term witte jassen of steunzenders vind ik overigens niet geheel passend en daarom zullen deze termen in het vervolg niet meer worden gebruikt, maar zal worden gesproken over vaktechnische- of inhoudelijk experts.
Zijn de «steunzenders» dezelfde groep mensen als «witte jassen»? Wat is het verschil?
Met de termen steunzenders en witte jassen wordt op dezelfde personen gedoeld.
Er is geen verschil.
Hoe worden «witte jassen» en «steunzenders» van informatie voorzien? Behoren zij volgens u de waarheid te spreken over nut en noodzaak van het wetsvoorstel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vaktechnische experts worden door middel van gesprekken met de dienstleidingen van de AIVD en MIVD op de hoogte gebracht van de achtergrond van het wetsvoorstel. In deze gesprekken wordt toegelicht waar de operationele knelpunten op zien en waar de toenemende (cyber)dreiging uit bestaat. Daarnaast zijn deze gesprekken bedoeld om vragen te beantwoorden van de gesprekspartners en kunnen feitelijke onjuistheden of misverstanden die in de buitenwereld leven, zoals dat de diensten na inwerkingtreding van het wetsvoorstel hele wijken zouden mogen tappen, rechtgezet worden.
Beoogd is aan genoemde experts feitelijke informatie te verschaffen over nut en noodzaak van het wetsvoorstel.
Ook media en andere geïnteresseerden die niet als inhoudelijk expert worden beschouwd kunnen een dergelijke toelichting krijgen. Zo is recent onder andere op hun verzoek BNR nieuwsradio nader geïnformeerd en is er eerder een sessie op 13 april 2022 georganiseerd voor belangenorganisaties waarbij de diensten toelichting hebben gegeven op de operationele knelpunten en toenemende cyberdreiging en hebben de departementen toelichting gegeven op het concept wetsvoorstel. Tot slot zal er nog een voorlichtingsbijeenkomst voor journalisten worden georganiseerd.
Weten «steunzenders» dat ze ingezet worden om een positief geluid te verspreiden als zij publiekelijk over de nieuwe wet worden gevraagd?7
Deze vraag wekt de suggestie dat «steunzenders» worden ingezet, gebruikt of gestuurd. Dat is niet het geval. Zoals in vraag 11 toegelicht, wordt met de termen steunzenders en witte jassen op dezelfde personen gedoeld. In de communicatie ten aanzien van het voorstel voor een Tijdelijke wet worden personen gesproken die bekend zijn binnen en met het nationale veiligheidsdomein, het werk van de TIB en CTIVD en de diensten, waardoor ze de (technisch) complexe materie die in de Tijdelijke wet wordt geregeld goed begrijpen en feitelijke informatie op dat punt goed over kunnen brengen aan anderen.
Is het mogelijk dat witte jassen en/of steunzenders een kritische houding ten aanzien van de Tijdelijke wet innemen of dat zij tegen de Tijdelijke wet zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, natuurlijk. Doordat vaktechnische- of inhoudelijk experts in staat zijn de (technisch) complexe materie die wordt geregeld in het voorstel voor een Tijdelijke wet goed te begrijpen, kunnen zij de daarin opgenomen voorzieningen kritisch(er) wegen. Ik merk hier nogmaals op dat beoogd is om aan genoemde experts feitelijke informatie te verschaffen over nut en noodzaak van het wetsvoorstel. Aan gesprekspartners wordt niet gevraagd om een positief verhaal over het wetsvoorstel te houden.
Ook media en andere geïnteresseerde organisaties die niet als inhoudelijk expert worden beschouwd kunnen een dergelijke toelichting krijgen.
Vindt u het wenselijk dat organisaties als de AIVD en de MIVD de waarheid spreken als zij spreken over de praktijk, en nut en noodzaak van de Tijdelijke wet, ook als de Kamer deze wet nog niet kent?8
De uitspraken van de AIVD en MIVD zijn te allen tijde op feiten gebaseerd.
Suggesties dat dit niet het geval zou zijn verwerp ik in de sterkste bewoordingen.
Is het interview van de directeur-generaal AIVD bij BNR te kenschetsen als een optreden bij een «steunzender»? Kunt u uw antwoord toelichten?
De directeur-generaal van de AIVD krijgt uitnodigingen van diverse media en kan dus bij verschillende radiozenders, dan wel nieuwszenders of kranten interviews geven. Voor het interview bij BNR is de directeur-generaal van de AIVD gevraagd om toelichting te geven op cyberdreiging in het algemeen en Russische cyberdreiging. Soms wordt er actief vanuit de AIVD een interview gepland, maar vaak wordt de directeur-generaal van de AIVD, net als het interview bij BNR, uitgenodigd om toelichting te geven op een bepaald onderwerp. In dit geval ging het over cyberdreiging. Daarnaast kunt u in mijn antwoord op vraag 11 lezen dat bij witte jassen en steunzenders gedacht moet worden aan vaktechnische- of inhoudelijke experts. BNR valt niet onder die categorie.
Klopt het dat de spoedprocedure bij aanvragen voor de Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB) in 3,6% van de gevallen is ingezet? Hoe beoordeelt u in dat licht de opmerkingen van de directeur-generaal van de AIVD dat spoedprocedures «eerder regel dan uitzondering» zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
De TIB heeft in 2021 in totaal 3.071 verzoeken op rechtmatigheid beoordeeld. Het klopt dat in 3,6% van het totaal de spoedprocedure werd ingeroepen.9 Dit percentage heeft betrekking op de spoedprocedure die is geregeld in de Wiv 2017.
In het interview met BNR is aan de directeur-generaal van de AIVD de vraag gesteld of het gebruik van deze spoedprocedure in cyberonderzoeken niet voldoende is om snelheid te bewaren. De directeur-generaal van de AIVD heeft op die vraag geantwoord dat die spoedprocedure steeds meer regel wordt, omdat in het cyberdomein bijna alles vraagt om snelle reacties. Daarmee heeft de directeur-generaal van de AIVD willen aangeven dat de spoedprocedure is bedoeld voor onvoorziene en uitzonderlijke situaties waarbij er niet gewacht kan worden met de inzet van middelen om te onderzoeken hoe groot de dreiging is, terwijl in onderzoeken naar landen met een offensief cyberprogramma operationele snelheid en wendbaarheid juist doorlopend van essentieel belang is. Zo moet er snel meebewogen kunnen worden met de aanvaller, door kenmerken bij te schrijven voor een hacklast, en is snelheid de norm en is dat iets anders dan spoed. In de praktijk ervaren de diensten knelpunten bij het snel kunnen meebewegen met de aanvaller. De spoedprocedure uit de Wiv 2017 is daarom niet de geschikte procedure om snelheid en wendbaarheid in deze onderzoeken te bewerkstelligen.
Dit wetsvoorstel beoogt oplossingen te bieden om die snelheid en wendbaarheid in de dagelijkse praktijk van de diensten mogelijk te maken, waarbij het wettelijk kader aansluit bij de cyberonderzoeken.
Klopt de uitspraak van de directeur-generaal van de AIVD dat de AIVD niet hele wijken of steden kan afluisteren? Is het technisch onmogelijk voor de AIVD om hele wijken of steden af te tappen, of het is juridisch (nu) onmogelijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, deze uitspraak klopt. De suggestie dat kabelinterceptie10 tot doel heeft om wijken of steden in Nederland af te luisteren is al vele malen weersproken, meest recentelijk in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Arib, d.d. 9 juni 2022.11 De inlichtingendiensten willen dit niet, mogen dit niet en kunnen dit niet. Ik licht dit hierbij graag nogmaals toe.
Omdat steeds meer communicatie afgehandeld wordt via de kabel is kabelinterceptie een onmisbaar middel in de inlichtingenmix die de diensten nodig hebben om hun onderzoeken te kunnen uitvoeren en zo onze nationale veiligheid te kunnen waarborgen. Ook hebben de diensten een internationale verantwoordelijkheid van Nederland voor het waarborgen van de internationale veiligheid, aangezien actoren die direct of indirect gebruik maken van Nederlandse infrastructuur elders in de wereld (ernstige) schade kunnen veroorzaken.
Kabelinterceptie is bedoeld om bekende en onbekende (cyber)dreigingen van onder andere statelijke actoren zoals Rusland, China en Iran bloot te leggen.12 De interceptieketen van de diensten – ofwel het geheel van toegang tot kabeldata, het verwerven van deze data en verdere verwerking daarvan – is daarom op het buitenland gericht.
Met name voor onderzoek in Nederland zijn diverse alternatieve bijzondere bevoegdheden beschikbaar die gericht op personen kunnen worden ingezet. Uit het wettelijk stelsel volgt dat het lichtst mogelijke middel moet worden ingezet (subsidiariteit) en dat het middel in verhouding moet staan tot de dreiging (proportionaliteit). Indien de inlichtingendiensten in Nederland een onderzoek uitvoeren gericht op meerdere personen in een wijk of stad in Nederland, zijn daar lichtere middelen voor beschikbaar dan kabelinterceptie, en zou men bijvoorbeeld toestemming kunnen vragen voor een gerichte telefoontap of hack. De inzet van kabelinterceptie zal de toets op het gebied van proportionaliteit en subsidiariteit in dit geval niet doorstaan. Toestemmingsaanvragen voor kabelinterceptie worden overigens, net als toestemmingsverzoeken voor telefoontaps of hacks, door de TIB op rechtmatigheid getoetst.
Tot slot is het voor de inlichtingendiensten technisch niet mogelijk om hele wijken of steden in Nederland af te luisteren. De inrichting van communicatienetwerken (zowel internet als telefonie) maken het integraal op wijk- of stadniveau in de praktijk technisch onmogelijk. Daar speelt mee dat de inrichting van de interceptieketen, zoals hierboven reeds is aangegeven, niet is ingericht op dergelijke interceptie. Er wordt dus gericht op internationaal verkeer waarbij, zoals ik uw Kamer reeds informeerde met de beantwoording van de Kamervragen van het lid Arib d.d. 9 juni 2022, door de inrichting van communicatienetwerken niet geheel kan worden uitgesloten dat verkeer met oorsprong en bestemming in Nederland wordt verworven.13
Klopt het dat de nieuwe wet een onderscheid maakt tussen complexe en niet complexe geautomatiseerde data-analyse? Hoe beoordeelt u in dit licht deze uitspraken van de directeur-generaal van de AIVD: «Maar u moet zich voorstellen een algoritme is een heel ingewikkeld model maar kan ook een hele simpele zoekslag zijn. [...] Deze wet probeert een onderscheid te maken tussen deze twee. Voor de meer complexe vormen moet je onder toezicht staan»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gegevensverwerking is een kernactiviteit van de diensten. Door technische ontwikkelingen zijn de mogelijkheden om gegevens te analyseren enorm toegenomen. Daarbij horen ook complexe vormen van analyse, waarbij deze analyse moet zijn omgeven met passende waarborgen. Daarom is in de Wiv 2017 het artikel opgenomen voor geautomatiseerde data-analyse (GDA) waarin deze vormen van analyse zijn voorzien van aanvullende waarborgen.
Echter, als de diensten GDA willen toepassen om gegevens uit kabel- of etherinterceptie te verwerken zijn er, gezien de gevoeligheid van deze gegevens, extra waarborgen van toepassing. In artikel 50 van de Wiv 2017 wordt dat gedaan door de toestemming van de Minister vooraf (bindend) te laten toetsen door de TIB.
In de praktijk blijkt dat het gaat om een heel dynamisch, technisch proces waarbij het niet goed mogelijk is dit vooraf, op papier, te toetsen. Daarom wordt in het wetsvoorstel voorgesteld de toets van de TIB vooraf te vervangen door bindend toezicht tijdens de uitvoering van GDA. De afdeling toezicht van de CTIVD krijgt dan de bevoegdheid om bindend te kunnen oordelen over de wijze waarop de diensten GDA op gegevens uit kabel- of etherinterceptie toepassen.
De reden dat deze waarborgen voor GDA op gegevens uit kabel- of etherinterceptie gelden is dat op die manier voor meer complexe verwerking van gevoelige gegevens de hoogste waarborgen gelden.
Klopt het dat er zo’n 3.000 mensen werkzaam zijn bij de inlichtingendiensten en bij de huidige toezichthouders 27 mensen? Hoe beoordeelt u in dit licht de uitspraken van de directeur-generaal van de AIVD dat «er over de schouder meegekeken wordt» met de diensten?
Er zijn circa 2000 personen werkzaam bij de AIVD.14 Over het aantal mensen dat werkzaam is bij de MIVD wordt in het openbaar geen uitspraken gedaan. De CTIVD heeft op dit moment toegang tot alle systemen en informatie van de AIVD en de MIVD. De CTIVD kan in alle fasen met het werk van de AIVD en MIVD meekijken, zowel bij het verwerven als bij het verwerken van gegevens. In die zin wordt er «over de schouder» meegekeken. Daarnaast toetst de TIB voorafgaand de rechtmatigheid van de inzet van bepaalde bijzondere bevoegdheden.
Met dit wetsvoorstel wordt op een aantal bijzondere bevoegdheden bindend toezicht door de CTIVD geïntroduceerd. Het bindend toezicht zal enkel toegepast worden op de inzet van die bevoegdheden in onderzoeken die in dit wetsvoorstel passen, namelijk onderzoeken naar landen met een offensief cyberprogramma.
De formatie van de CTIVD was 16,89 FTE. In overleg met de voorzitter van de
CTIVD is besloten om vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet de formatie met 10 FTE uit te breiden. Voor de TIB geldt dat de formatie bestond uit 8,17 FTE en dat deze in het kader van de Tijdelijke wet in overleg met de voorzitter van TIB met 3 FTE wordt uitgebreid. Voor de TIB en CTIVD zijn de wervings- en selectieprocedures in volle gang. In totaal beschikken de TIB en CTIVD daarmee over 38 FTE.
Kunt u aangeven of er bij al het overleg over de Tijdelijke wet, en de analyses die gemaakt zijn, ook is gekeken of de interne processen van de AIVD en de MIVD bij de inzet van bijzondere bevoegdheden kunnen worden verbeterd ten einde de toets door de TIB niet te hoeven aantasten en toch procedures sneller te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De AIVD en MIVD zijn continu bezig met het verbeteren van hun interne processen, waardoor het werk van de collega’s beter en efficiënter uitgevoerd kan worden. De operationele knelpunten die aangekaart zijn en waarvoor het voorstel voor een Tijdelijke wet is opgesteld, zien niet op de interne processen van de AIVD en MIVD, maar hebben te maken met het wettelijk kader dat naar het oordeel van de Minister van Defensie en mij, niet meer passend is in de tijd waar cyberdreigingen toenemen. Effectief en snel onderzoek doen naar statelijke actoren met een offensief cyberprogramma bleek namelijk niet mogelijk binnen de huidige kaders van de Wiv 2017. Het voorstel voor een Tijdelijke wet beoogt een oplossing te bieden voor deze geconstateerde problematiek.
Bij de implementatie van de Tijdelijke wet wordt daarnaast gekeken naar hoe efficiënt mogelijk de interne processen, bijvoorbeeld door onder andere automatisering van processtappen, geregeld kunnen worden. Dit staat echter los van de operationele knelpunten die tot deze Tijdelijke wet hebben geleid.
Zijn er andere alternatieven te bedenken om procedures sneller te maken zonder het toezicht aan te tasten, die nu niet in de beleidsoverwegingen zijn betrokken?
Voorafgaand aan het opstellen van het voorstel voor een Tijdelijke wet is samen met alle ketenpartners geprobeerd tot bestuurlijke afspraken te komen, omdat dat de snelste en minst ingrijpende manier is om de knelpunten in het cyberdomein weg te nemen. Uit de gesprekken met de ketenpartners, waaronder de TIB en de CTIVD, hebben de Minister van Defensie en ik echter de conclusie getrokken dat de totaliteit van de problematiek slechts kan worden opgelost via een wettelijke oplossing.
Met het voorstel voor een Tijdelijke wet is sprake van een verschuiving in het toetsings- en toezichtstelsel, waarbij toetsing vooraf naar toezicht tijdens gaat en daardoor beter wordt aangesloten op de dynamische praktijk. Het toezicht blijft dus op niveau. Het toezicht door de afdeling toezicht van de CTIVD wordt versterkt door de introductie van bindend toezicht om daarmee het toezicht tijdens te verstevigen. Gedurende de totstandkoming van het voorstel voor een
Tijdelijke wet is er regelmatig met de TIB en de CTIVD gesproken over de inhoud van het concept wetsvoorstel.
Uit de analyse van de Woo-stukken door Follow the Money ontstaat het beeld dat de Tijdelijke wet niet zozeer lijkt te zijn gericht op het winnen van snelheid maar op het aantasten van het toezicht vooraf. Wat is uw reactie op deze analyse?9
Ik herken deze analyse niet. Zie ook antwoord op vraag 22.
Kunt u aangeven waarom analyses over de Europeesrechtelijke kant in alle nota’s van de Woo-deelbesluiten zijn weggelakt? Op welke wijze is een juridische duiding van de Europeesrechtelijke kant een persoonlijke beleidsopvatting? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Woo-verzoek ziet op alle documenten over het voorstel voor een Tijdelijke wet onderzoek AIVD en MIVD naar landen met een offensief cyberprogramma en haar consultatieprocedure. De analyses over de Europeesrechtelijke jurisprudentie zijn opgesteld in het kader van de herziening van de Wiv 2017 ter opvolging van de aanbevelingen van de Evaluatiecommissie Wiv 2017 (ECW). Daarmee vallen passages over deze analyses buiten de reikwijdte van het Woo-verzoek en zijn de betreffende passages dan ook op deze grond gelakt. Overigens deed ik uw Kamer de Europeesrechtelijke analyses toekomen met mijn brief van 24 februari 2022.16
Kunt u aangeven waarom gewisselde beleidsopties alsmede de woordvoeringslijn (waarin meerdere argumenten zullen staan) in de drie deelbesluiten als «persoonlijke beleidsopvattingen» worden gezien en daarmee worden weggelakt? Op basis van welke invulling van de Woo is deze uitleg juridisch houdbaar? Kunt u uw antwoord toelichten?10
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 dient het wetgevingsproces doorlopen te worden op basis van voldragen documenten. In de fase waarin het besluit nog vorm moet krijgen moet er ruimte zijn om concepten en communicatie over concepten in vertrouwen met elkaar uit te wisselen. Het definitieve besluit valt op het moment van indiening van het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer. Dan is het van belang om te kunnen reconstrueren op grond van welke adviezen, welke informatie en welke beleidsalternatieven een besluit is genomen. Hiertoe verwijs ik uw Kamer naar de beslisnotitie bij het wetsvoorstel (bijlage bij Kamerstuk 36 263).
Bent u het eens met de voorzitter van de TIB, die in een radiointerview zegt dat de diensten de wet schrijven?11 Kunt u aangeven waarom dit niet klopt?
De verantwoordelijkheid voor het opstellen van de wetteksten ligt bij de directie
Constitutionele Zaken en Wetgeving van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de directie Juridische Zaken van het Ministerie van Defensie. Door de diensten wordt input geleverd om zeker te stellen dat de wet uitvoerbaar is. Dit sluit aan bij de aanbeveling uit het Algemene Rekenkamerrapport slagkracht AIVD en MIVD, om de I&V diensten op een vroeg moment bij de voorbereiding van een wetswijziging te betrekken voor adequate technische en operationele inbreng.
Wie zat er in de stuurgroep die aan de Tijdelijke wet heeft gewerkt sinds het uitkomen van de evaluatie van de Wiv 2017? Waarom is er voor gekozen daarin niet de toezichthouders op te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De stuurgroep is de ambtelijk opdrachtgever van het wetgevingsprogramma en bestaat uit vertegenwoordigers van de verantwoordelijke ministeries: het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het Ministerie van Defensie, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Algemene Zaken. De toezichthouders zijn geen opdrachtgever. Dit neemt niet weg dat de TIB en de CTIVD gedurende het wetgevingsproces herhaaldelijk zijn betrokken en geconsulteerd, conform de wens van uw Kamer.19