Het bericht ‘Minister geeft geen extra geld voor Noordelijke Randweg Utrecht’ |
|
Matthijs Sienot (D66), Maurits von Martels (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het artikel «Minister geeft geen extra geld voor Noordelijke Randweg Utrecht» (NRU)?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe u de afspraak uit het regeerakkoord over de NRU gaat uitvoeren?
In het regeerakkoord staat dat we «met de regio aan de slag gaan met de NRU».
In 2010 is in het Voorkeursbesluit Ring Utrecht besloten de NRU op te waarderen en hiervoor heeft IenW een rijksbijdrage van € 168 mln (prijspeil 2018) beschikbaar gesteld. Er bestaat reeds een passend plan van aanpak waarvoor in 2015 een voorkeursbesluit is genomen door de gemeente Utrecht. Dit PVA past binnen alle randvoorwaarden, de financiële kaders en de wettelijke norm voor geluidmaatregelen, die in 2010 gezamenlijk zijn vastgesteld.
De gemeente vraagt aan IenW of er nog verdere steun gegeven kan worden aan een aanvullende wens van de gemeente om 2 extra kruisingen verdiept aan te leggen in plaats van de geplande fly- overs. Er is hierover na een aantal ambtelijk gevoerde overleggen, een bestuurlijk overleg geweest op 30 augustus met de wethouder en de gedeputeerde. Aangezien IenW al substantieel bijdraagt (€ 168 mln) aan dit gemeentelijk project, heb ik aangegeven geen verdere mogelijkheid te zien om dit bedrag verder aan te vullen. Wel heb ik het aanbod gedaan om de gemeente te ondersteunen bij de zoektocht naar alternatieve mogelijkheden.
De gemeente heeft aangegeven met het huidig plan verder te gaan en is voornemens vast te houden aan de geplande uitvoering 2020–2025.
Ik neem kennis van de extra wensen ten aanzien van de inpassing van de NRU en de vraag voor een extra rijksbijdrage (meerkosten zijn € 90 mln), maar ik heb de middelen niet voorhanden. Temeer daar de gevraagde extra maatregelen niet bijdragen aan de doorstroming van het HWN of nodig zijn vanuit de wettelijke normen. Deze maatregelen zijn daarmee bovenwettelijk.
Kunt u aangeven hoe u van plan bent door te gaan met de aanleg van ontbrekende schakels in het wegennet, zoals de ring Utrecht, waarover al in 2008 afspraken tot stand zijn gekomen vanuit een landelijke noodzaak van doorstroming en bereikbaarheid van Midden-Nederland?
In 2007 is onder de titel «VERDER, Mobiliteit in Midden-Nederland» inderdaad afgesproken om gezamenlijk (Rijk-regio) te investeren in verbetering van de mobiliteit in Midden-Nederland. Daartoe is een programmatische aanpak ontwikkeld waarbij op alle modaliteiten (OV, fiets, OWN en HWN) maatregelen zijn uitgewerkt. De startnotitie Ring Utrecht (2008), onderdeel van dit pakket, markeerde de start van een planprocedure waarbij werd gestudeerd op verbetering van doorstroming, veiligheid en leefbaarheid op de Ring. De uitkomst van de onderzoeken wees uit dat voor de doorstroming de aanpak van de A27 primair nodig was en dat de NRU hier maar beperkt aan bijdraagt.
In 2010 is in het Voorkeursbesluit Ring Utrecht besloten om de gemeente de verantwoordelijkheid te geven voor de opwaardering van haar eigen weg, de NRU, conform de daartoe geëigende planprocedure (bestemmingsplan). Het huidige plan van aanpak dat voorligt voorziet hierin en past binnen de financiële kaders en de wettelijke norm voor geluidmaatregelen. Hiervoor heeft IenW een rijksbijdrage van € 168 mln beschikbaar gesteld (en daarnaast € 110 mln voor de Uithoflijn).
Het ministerie heeft de verantwoordelijkheid genomen voor de opwaardering van de HWN-delen uit het voorkeursalternatief (A27, A12 en stukje A28).
Kunt u aangeven in hoeverre er nu is voldaan aan het verzoek in de unaniem aangenomen motie-Sienot c.s.2 om zo snel mogelijk tot een akkoord te komen met de regio Utrecht over de noodzakelijke investeringen voor de NRU, mede in het licht van het feit dat de gemeente en de provincie hiervoor extra middelen hebben gereserveerd?
Er ligt een uitvoeringsplan voor de NRU waarbij het mogelijk is om de uitgangspunten te verwezenlijken binnen het beschikbare budget. Bovenwettelijke maatregelen (de extra aanvullende wensen van de gemeente) in dit gemeentelijk project zullen door de regio gefinancierd moeten worden, zoals dit overal in het land het geval is.
Ik ben in gesprek gegaan met de wethouder en de gedeputeerde om te verkennen of er nog andere mogelijkheden zijn. In dit gesprek heb ik aangegeven geen mogelijkheden te zien voor verdere financiële rijksbijdrage in dit gemeentelijk project.
Kunt u de stappen en het tijdpad toelichten waarbinnen u de motie en afspraak over de NRU in het regeerakkoord gaat uitvoeren? Zo nee, waarom kunt u dit niet?
De gemeente heeft aangegeven over te gaan tot uitvoering van het projectplan. Daarmee wordt aan de afspraak uit het regeerakkoord voldaan. Afgesproken is dat de NRU in 2020–2025 uitgevoerd wordt en dat de uitvoering afgestemd wordt met de uitvoering van de Ring Utrecht (2020–2026). Op deze manier blijft de overlast van de gelijktijdige uitvoering van beide projecten waarbij mogelijk rijstroken afgesloten worden, beperkt.
In welke mate sluit uw voorgenomen inzet aan bij de geest van de doelen uit de startnotitie (2008) dat het project de doorstroming van de regio Midden-Nederland verbetert en knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit, geluidshinder, natuur en verkeersveiligheid niet doet toenemen en waar mogelijk de situatie zelfs verbetert?
Het Tracébesluit Ring Utrecht voorziet in verbetering van de knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit, geluidshinder, natuur en verkeersveiligheid.
Daarmee worden de belangrijkste doorstromingsknelpunten aangepakt.
De stakingen van postbezorgers bij PostNL |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw mening over de staking van PostNL-medewerkers op 20 september 2018?
Bij voorkeur worden meningsverschillen tussen werkgevers en werknemers besproken aan de overlegtafel. Werknemers hebben echter het recht om ook op andere manieren hun stem te laten horen.
Herkent u het beeld dat de invoering van de combibundel een voorbeeld is van «ideeën van mensen die op kantoor werken en niet in de praktijk»?1 Ziet u parallellen met de invoering van een nieuw sorteersysteem bij PostNL ten tijde van de drukke Kerstdagen van 2017?2
Ik heb in uw Kamer tijdens het debat over de toekomst van de postbezorging op 12 september jl. benadrukt dat ik mij hard wil maken voor de belangen van de werknemers in de postsector. In het antwoord hierboven staat op welke wijze werknemers zijn beschermd. Daarnaast is de regelgeving gericht op een kostenefficiënte uitvoering van de postdienst door de verlener van de Universele Postdienst (UPD). Daarbij komt dat uit eerdere onderzoeken die ik heb laten uitvoeren uitdrukkelijk blijkt dat structurele wijzigingen nodig zijn om de financierbaarheid van de UPD op de langere termijn te borgen. PostNL is verantwoordelijk voor het vinden van een adequate balans tussen deze verschillende belangen. Het is niet aan mij om me te bemoeien met het interne bedrijfsproces van een marktpartij en de keuzes die deze daarbij maakt.
Deelt u de mening dat een fundamentele verandering van werkwijze zoals de invoering van de combibundel bij PostNL met instemming van medewerkers moet worden gedaan? Zo nee, waarom niet?3
Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om te beoordelen welke arbeidsrisico’s een veranderde werkwijze met zich brengt. Op basis van de Arbowet is het de taak van de werkgever om – met instemming van werknemers – in een risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) vast te leggen welke risico’s het werk met zich brengt en welke maatregelen zijn genomen om deze risico’s te voorkomen of te beperken.
Wanneer sprake is van een belangrijke inkrimping, uitbreiding of andere wijziging van de werkzaamheden bij een bedrijf dan moet de ondernemingsraad in de gelegenheid zijn gesteld advies uit te brengen over het voorgenomen besluit. Ik heb begrepen dat dit in het onderhavige geval is gebeurd. Als het betreffende bedrijf het advies van de ondernemingsraad niet opvolgt, kan de ondernemingsraad beroep instellen tegen het besluit bij de Ondernemingskamer van de Rechtbank te Amsterdam. Naar ik begrijp heeft de OR van PostNL geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
Het is mogelijk dat een verandering van werkwijze leidt tot een dermate fundamentele wijziging in takenpakketten van betrokken werknemers dat de in een cao opgenomen functieomschrijvingen aanpassing behoeven en deze aanpassing mogelijk ook leidt tot een andere waardering van deze functies. Het is primair aan cao-partijen om uit te maken of dat aan de orde is en om daar bij een mogelijk verschil van inzicht in onderling overleg uit te komen.
Bent u bereid PostNL op te roepen de reorganisaties en de invoering van de combibundel uit te stellen, mede in het licht van de aankomende veranderingen als gevolg van de uitkomsten van de Postdialoog?
Zie antwoord vraag 2.
Misstanden op de World Dog Show 2018 |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van Dier & Recht, «Misstanden World Dog Show 2018» van 11 september 2018?1
Ja.
Hoe verklaart u dat honden die onmiskenbaar ziek zijn, niet gediskwalificeerd zijn voor de show en, sterker nog, in de prijzen vielen, zoals de mopshond met de volledig afgesloten neusgaten (Best of Breed prijs) en de Pekinees met eveneens afgesloten neusgaten en met een extreem hoog inteeltpercentage (hoofdprijs FCI groep 9)?2 3 Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat honden met ongezonde raskenmerken zoals een extreem korte snuit, afgesloten neusgaten, en/of een hoog inteeltpercentage, op een podium gehesen worden, omdat het juist de winnende honden zijn die populair zijn om mee verder te fokken, en hierdoor een groot aantal ongezonde nakomelingen ontstaat? Zo nee, waarom niet?
Voor het plezier van de mens zijn door het fokken op extreme vormen en eigenschappen en beperkte genetische spreiding flinke gezondheids- en welzijnsproblemen ontstaan bij diverse soorten gezelschapsdieren. Dit toont mijns inziens geen respect voor de integriteit, het welzijn en de gezondheid van het dier. Ik betreur het dat dergelijke misstanden nog steeds voorkomen.
De Raad van Beheer op Kynologisch Gebied (RvB) heeft met het Fairfok-programma deze problematiek voor honden de afgelopen jaren opgepakt in samenwerking met onder andere de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde en wetenschappers van de Faculteit Diergeneeskunde en de WUR. In dit programma zijn ambities en plannen geformuleerd om binnen redelijke termijn tot een gezonde hondenfokkerij te komen. Zo kan ambitie 7, waarbij een team van onafhankelijke dierenartsen bij aandachtsrassen de winnaar van het ras op gezondheid beoordeelt, voorkomen dat dieren die niet gezond zijn winnen. Alhoewel er in de rashondenfokkerij een omslag in denken in gang lijkt te zijn gezet is Fairfok nog lang niet voltooid. Ik ga daarom in gesprek met de Raad van Beheer over de resultaten van Fairfok en over de verdere noodzakelijke stappen om de fokkerij gezonder te maken in de komende jaren.
Het kunnen optreden tegen overtredingen op het terrein van de fokkerij is essentieel. Ik werk op dit moment aan een efficiëntere en effectievere handhaving van de dierenwelzijnsbepalingen over fokkerij in het Besluit houders van dieren. Tot slot zal ik mij extra inzetten voor het verspreiden van kennis waarmee wordt bijgedragen aan een gezondere fokkerij. Dit gebeurt onder andere via het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren (LICG).
Constaterende dat het fokken met gezelschapsdieren op een wijze waarop het welzijn en de gezondheid van het ouderdier of de nakomelingen wordt benadeeld, verboden is volgens het Besluit houders van dieren artikel 3.4, hoe verklaart u dat honden met ernstige erfelijke afwijkingen meedoen en zelfs in de prijzen vallen tijdens de World Dog Show 2018?4
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het wenselijk dat de deelnemende showhonden niet worden gecontroleerd op gezondheid door een onafhankelijke dierenarts, maar slechts door keurmeesters aangesteld door de Raad van Beheer op Kynologisch Gebied (RvB) en dat hierbij de medische geschiedenis van het dier niet gecontroleerd wordt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de onafhankelijkheid en deskundigheid van deze keurmeesters, aangezien velen van hen zelf fokkers zijn en hun honden vaak ook meedoen aan de hondenshows?
Het is de verantwoordelijkheid van de deelnemers dat zij meedoen met gezonde dieren. Ik acht het gewenst dat bij een wedstrijd de winnende hond, als die behoort tot een van de aandachtsrassen, beoordeeld wordt door een team van onafhankelijke dierenartsen, zoals in ambitie 7 van het Fairfok-programma is opgenomen. Ik zal er bij de RvB op aandringen dat op korte termijn invulling wordt gegeven aan deze ambitie.
Vindt u het wenselijk dat ambitie zeven uit de voortgangsrapportage Fairfok van de RvB in 2016, namelijk dat op «shows/tentoonstellingen bij circa 40 aandachtrassen de beste van het ras beoordeeld worden door een team van onafhankelijke dierenartsen […] juist de beste [van het ras] geen overdreven, welzijnsbeperkende uiterlijke kenmerken of afwijkend gedrag hoort te vertonen», nog altijd niet gehaald is? Zo ja, bent u bereid hier gevolg aan te geven? Zo nee, waarom niet?5 6
De RvB is een private organisatie en het is aan de RvB hoe hier mee om te gaan.
Constaterende dat de honden, zoals te lezen valt in het rapport van Dier & Recht, te lang en te vaak in te kleine kooien lagen, te lang op de trimtafel stonden, vaak waren ingepakt met allerlei hulpmiddelen (zoals trekkende verbanden en elastieken) om ze «mooi» te laten zijn, te weinig uitgelaten werden en vaak onvoldoende drinkwater tot hun beschikking hadden, deelt u de mening dat het welzijn van de showhonden op de World Dog Show onder de maat was? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat hiermee artikel 1.3 van de Wet dieren wordt overtreden, waarin de intrinsieke waarde van het dier wordt erkend en dieren vrij behoren te zijn van fysiek en fysiologisch ongerief, vrij behoren te zijn van angst en chronische stress en niet beperkt worden in hun natuurlijke gedrag? Zo nee, waarom niet?
Ik heb van de RvB begrepen dat er op de World Dog Show een gezondheidsteam actief was, dat waar dit noodzakelijk was heeft ingegrepen. Op basis van de waarnemingen van Dier&Recht kan ik geen uitspraak doen of de regelgeving overtreden is.
Welke acties verbindt u aan het feit dat het zerotolerancebeleid van het door de RvB opgerichte welzijnsteam tijdens de World Dog Show, niet werd gehandhaafd, aangezien is gebleken dat de op 9 augustus jl. uit auto’s geredde honden, op 10 augustus weer terug te vinden waren bij de keuringsring voor teckels, terwijl dit in strijd is met de door de RvB opgestelde regel dat uit auto’s geredde honden gediskwalificeerd zouden worden voor de gehele, vier dagen durende show?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat, om het welzijn van de honden te kunnen monitoren en handhaven, de RvB op zijn minst richtlijnen zou moeten opstellen en het welzijnsteam van de RvB deze richtlijnen zou moeten handhaven, specifiek met betrekking tot de maximale duur van opsluiting in een kooi; hoe lang een hond zonder water mag zitten; hoe lang een hond op een trimtafel mag staan; hoe lang een hond op transport mag zijn voor de reis naar de World Dog Show, indachtig bovengenoemd artikel 1.3 van de Wet dieren? Zo nee, waarom niet?
De RvB heeft aangegeven dat dit bij enkele honden door een miscommunicatie op de eerste dag heeft kunnen plaatsvinden. Daarna is dit niet meer voorgekomen en zijn honden die uit auto’s zijn bevrijd niet meer toegelaten tot de show.
Hoe beoordeelt u de conclusies van het rapport, te weten «hondenshows stimuleren het fokken van zieke, misvormde honden en dragen bij aan een verkleining van de genenpool – met inteelt en erfelijke ziektes tot gevolg»?
De RvB is een private organisatie en het is aan de RvB hoe hier mee om te gaan.
Constaterende dat hondenshows als de World Dog Show een perverse prikkel vormen om honden te fokken met zieke uiterlijke kenmerken, constaterende dat de RvB dramatisch welzijnsbeleid en handhaving voerde, en constaterende het feit dat de honden door de aard van de show (druk, lawaaierig, heel veel andere honden aanwezig) en wat er van de honden gevraagd wordt (waardoor de honden zeer belemmerd worden in het vertonen van natuurlijk gedrag), deelt u de mening dat het aan hondenshows inherent is dat zij niet bijdragen aan het welzijn van het dier en vooral een «feestje» zijn voor de mens? Zo nee waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Bent u bereid om dientengevolge hondenshows te verbieden? Zo ja, wanneer gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Veel honden vinden het leuk om iets met hun baas te ondernemen. Het is aan de eigenaar om een goede balans te vinden in de activiteiten. Ik overweeg daarom geen verbod op hondenshows. Wel ga ik, zoals aangegeven in mijn antwoorden op vragen 2, 3 en 4 vol inzetten op een gezonder fokbeleid. Hier is een start mee gemaakt, maar de druk op deze sector blijft nodig om de komende jaren te komen tot een gezondere fokkerij.
Indien u niet bereid bent om een landelijk verbod op hondenshows af te vaardigen, bent u dan bereid om in te gaan op de wens van onder andere het Amsterdamse College van Burgermeester & Wethouders en 35 andere gemeenten, om hen de bevoegdheid te geven in een algemene plaatselijke verordening (APV) evenementen met dieren te kunnen weren?7
Zie antwoord vraag 13.
De voorbereiding van Nederland op een keiharde Brexit |
|
Jaco Geurts (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Lodewijk Asscher (PvdA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Drama in Salzburg stort brexit in een ongekende crisis», over de Europese top waar u zelf aanwezig was en waar harde woorden over de Brexit gevallen zijn?1
Ja
Herinnert u zich dat de Brexit-rapporteurs in november 2017 waarschuwden voor een Brexit zonder afspraken en de regering vroegen daarvoor voorbereidingen te treffen?2
Ja
Deelt u de mening dat het «no deal»-scenario helaas veel waarschijnlijker geworden is?
Het risico dat de Eruopese Unie (EU) en het Verenigd Koninkrijk (VK) geen overeenstemming bereiken over een terugtrekkingsakkoord blijft reëel en geeft onverminderd reden tot voorbereiding op een no deal scenario, ook wel het cliff-edge scenario genoemd, door de rijksoverheid en het bedrijfsleven. Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat zowel de EU als het VK de intentie en het belang hebben om een cliff-edgescenario per 29 maart 2019 te vermijden.
Herinnert u zich dat u in de Voorjaarsnota (juni 2018) fors extra middelen beschikbaar gesteld heeft aan de douane, de NVWA maar ook aan justitie als voorbereiding op een harde Brexit?
Ja, voor de Douane en NVWA zijn middelen beschikbaar gesteld door de Minister van Financiën. Daarnaast zijn op de begroting van Justitie en Veiligheid kosten ingepast naar aanleiding van de terugtrekking van het VK uit de EU.
Kunt u aangeven hoeveel van 928 extra douaniers en 143 extra medewerkers bij de NVWA en welk deel van de benodigde capaciteit bij justitie operationeel zal zijn op 29 maart 2019?
Binnen het beleidsterrein Justitie en Veiligheid bereiden verschillende diensten zich voor op de terugtrekking van het VK uit de EU, door middel van capaciteitsuitbreiding en de aanpassing van systemen dan wel werkprocessen. Over de voortgang van deze voorbereidingen is uw Kamer op 7 september jl. per brief geïnformeerd (Kamerstuk 23 987, nr. 261), alsmede tijdens het plenaire debat van 13 september jl. ter voorbereiding van de informele Europese Raad van 21 en 22 september jl. Niet alle ongunstige gevolgen van de terugtrekking van het VK uit de EU zullen door Nederland volledig kunnen worden opgevangen, zoals langere wachtrijen voor Britse burgers en andere «derdelanders» aan de grens. Voornoemde voorbereidingen zijn er evenwel op gericht om vanaf 30 maart 2019 processen zoals de politiële en justitiële samenwerking met het VK en de grenscontroleprocessen zo ordelijk en veilig mogelijk te laten verlopen.
De 143 fte extra medewerkers bij de NVWA zijn (met de huidige handelsstromen) nodig bij het meest ongunstige scenario, het cliff-edge scenario, waarin bij de handel met het VK als derde land wordt teruggevallen op het WTO-regime. Het grootste deel hiervan, ongeveer 100fte, betreft toezichthoudende dierenartsen (waarvan 20 fte voor import en 80 fte voor export) en ruim 40 medewerkers die worden ingezet voor aansturing en ondersteuning. De prognose is dat deze laatste groep van ruim 40 fte voor 30 maart 2019 operationeel zal zijn. Ook voor de import controles is de verwachting dat de benodigde 20 extra dierenartsen op 30 maart operationeel kunnen zijn. Voor de export certificering is het niet mogelijk om alle 80 extra dierenartsen voor 30 maart 2019 geworven en opgeleid te hebben; verwacht wordt dat de NVWA op dat moment nog een tijdelijk tekort zal hebben van ongeveer 50 fte voor exportcertificering. Voor deze groep geldt overigens de grootste onzekerheidsmarge aan de daadwerkelijke behoefte van capaciteit. Indien de importeisen van het Verenigd Koninkrijk het Export Kanalisatie Systeem, dat voor vrijwel alle andere derde landen waar Nederland naar exporteert de standaard is, mogelijk maken, dan scheelt dit bijvoorbeeld al tussen de 20 en 25 dierenartsen.
Zoals het verslag van het schriftelijk overleg Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken (Kamerstukken II 2017–2018, 21 501-02, nr. 1904) vermeldt, is de verwachting dat er eind maart 2019 ruim 300 douaniers extra inzetbaar zijn t.b.v. de terugtrekking van het VK uit de EU. Daarna loopt de werving door, zodat binnen afzienbare tijd het volledige extra aantal van 928 fte in de douaneorganisatie aan het werk is.
Indien we nog ver verwijderd zijn van het aantal aan te nemen mensen, wat is daarvan de reden? Konden er niet voldoende mensen gevonden worden of is de werving bewust vertraagd?
Door de krapte op de arbeidsmarkt voor Nederlandstalige dierenartsen heeft de NVWA al jaren moeite met het vervullen van haar vacatures voor toezichthoudend dierenarts. Uw Kamer is hier de afgelopen jaren met regelmaat over geïnformeerd. De onzekerheid over de omvang van de werkzaamheden als gevolg van de terugtrekking van het VK uit de EU maakt bovendien dat de NVWA dierenartsen niet op voorhand voor langere tijd kan binden. Om die reden heeft de NVWA bij de werving ten behoeve van het opvangen van de terugtrekking van het VK uit de EU, behalve naar de Nederlandse markt, ook nadrukkelijk naar dierenartsen in de rest van Europa gekeken. Voor de import controles is daarbij met name gezocht naar Vlaamse dierenartsen, omdat de taalbarrière daar slechts een marginale rol speelt; dat is ook de reden waarom het voor de import controles mogelijk is om de benodigde extra capaciteit beschikbaar te krijgen. Voor de niet-Nederlandstalige dierenartsen is gekozen om, voorafgaand aan de interne NVWA opleiding tot toezichthoudend dierenarts, een intensieve taalopleiding aan te bieden, zodat zij straks op voldoende niveau met de bedrijven en collega’s kunnen communiceren. Dit maakt echter wel dat het traject van werven tot opleiden een langere doorlooptijd kent. De werving zal gecontinueerd worden totdat de NVWA voldoende dierenartsen heeft om haar taken uit te kunnen voeren.
In het verslag van het schriftelijk overleg Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken (Kamerstukken II 2017–2018, 21 501-02, nr. 1904) is aangegeven dat en waarom gefaseerd wordt geworven. De belangrijkste overweging is dat het totale aantal extra douaniers dat als gevolg van de terugtrekking van het VK uit de EU zal worden geworven een dusdanige omvang (928 FTE) heeft, dat een gefaseerde instroom noodzakelijk is. Dit teneinde een zorgvuldige werving- en selectieprocedure alsmede het daarbij behorende opleidingstraject binnen de staande organisatie te realiseren.
Om nieuwe medewerkers tijdig beschikbaar te hebben op 30 maart 2019, is naast de reguliere douaneopleiding een traject opgestart om voor een aantal gerelateerde processen aan de terugtrekking van het VK uit de EU meer taakgericht op te leiden. Dit verkort het opleidingstraject en versnelt de beschikbaarheid van nieuwe medewerkers aanzienlijk. Inmiddels zijn de eerste drie wervingsrondes nagenoeg afgerond. Door met verschillende wervingsrondes te werken, wordt een bredere groep van potentieel geïnteresseerde kandidaten bereikt.
Ondanks de krappe arbeidsmarkt slaagt de Douane er vooralsnog goed in nieuwe douaniers aan te trekken. De vacatures uit de eerste en tweede wervingsronde zijn grotendeels vervuld. In de derde wervingsronde zijn er voldoende geïnteresseerden, waaronder naar het beeld van de Douane voldoende geschikte kandidaten, om de opgestelde vacatures te kunnen vervullen. Ook de respons op de vierde wervingsronde, die is gestart in september, is positief.
Kunt u aangeven of elk van deze diensten een harde Brexit kan opvangen en operationeel gereed zal zijn op 29 maart 2019?
Welke risico’s loopt Nederland door het feit dat de capaciteit van deze diensten nog niet voldoende is op 29 maart 2019?
Wanneer op 30 maart 2019 daadwerkelijk de volledige extra capaciteit nodig is, zal dit resulteren in verplaatsen van exportkeuringen naar een later tijdstip op de dag of naar het verschuiven naar de volgende werkdag. Het bestaande planningskader biedt deze mogelijkheid. Voor de bedrijven die exportkeuringen aanvragen betekent dit echter wel een tijdelijke verlaging van het niveau van dienstverlening van de NVWA.
De Douane handhaaft risicogericht. Dat betekent dat keuzes worden gemaakt waarbij de capaciteit ingezet wordt daar waar de risico’s het grootst zijn. Doordat nog niet alle benodigde douaniers inzetbaar zijn, zullen als gevolg van de terugtrekking van het VK uit de EU scherpere keuzes moeten worden gemaakt bij het afdekken van de handhavingsrisico’s.
Welke andere extra maatregelen moet u nog meer treffen en kunt u aangeven of daar voldoende voorzieningen voor getroffen zijn?
De departementen nemen zelf de benodigde mitigerende maatregelen op hun beleidsterreinen, de Minister van Buitenlandse Zaken heeft hierbij een coördinerende rol. Met de Voorjaarsnota 2018 en in de Rijksbegroting 2019 zijn de voorzienbare budgettaire gevolgen van de departementale voorbereidingen op de terugtrekking van het VK uit de EU verwerkt. Financiering van eventuele extra maatregelen zal in principe uit de lopende de begrotingen van de betrokken ministeries moeten komen.
Over de laatste stand van zaken van de voorbereidingen op een scenario waarbij het VK de EU verlaat zonder terugtredingsakkoord (cliff-edge) is uw Kamer op 7 september jl. geïnformeerd (Kamerstukken II 2017–2018, 23 987, nr.261). Tijdens de technische briefing op 10 oktober aanstaande ontvangt de vaste commissie voor Europese Zaken nader informatie over de extra te treffen maatregelen en voorzieningen. Dit betreft een vertrouwelijke briefing.
Hoewel het kabinet zich tot het uiterste inspant om alle voorzienbare negatieve gevolgen te minimaliseren, is het onvermijdelijk dat het cliff-edge scenario gepaard zal gaan met verstoringen en problemen. Het is dan ook van belang dat medeoverheden, burgers, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties zich bewust blijven van de eigen verantwoordelijkheden om zich zo goed mogelijk voor te bereiden op alle mogelijke scenario's; niet alle oplossingen ten aanzien van contingency planning en preparedness kunnen van de overheid komen.
Kunt u deze vragen uiterlijk op 1 oktober 2018, de maandag voor de Algemene Financiële Beschouwingen, beantwoorden?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Groeiplannen van Eindhoven Airport en de gevolgen voor de natuur |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Uitbreiding Eindhoven Airport lijkt onmogelijk», «Werd een kritisch rapport over de groei van vliegveld Eindhoven verzwegen? en «Rek in milieuregels rond Eindhoven Airport»?1 2 3
Ja.
Kunt u bevestigen dat, in de context van de toch al enorme milieuvervuiling in Oost-Brabant, alle voorliggende groeiscenario’s van Eindhoven Airport gepaard zullen gaan met een toename van de uitstoot van o.a. koolstofdioxide, stikstof en (ultra)fijnstof? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de gezamenlijke verkenning van Rijk en regio naar de toekomst voor Eindhoven Airport zijn de voorbije maanden onderzoeken uitgevoerd aan de hand van vier hypothetische scenario’s, variërend van geen verdere groei (scenario 1) tot een toename van het aantal vliegtuigbewegingen van 55.000 vliegtuigbewegingen in 2030 tot 100.000 (scenario’s 2 tot en met 4) in 2030. Deze scenario’s vormen nadrukkelijk géén beleidsopties voor besluitvorming, maar zijn louter bedoeld als analysekader om inzicht te krijgen in verwachte effecten bij een verondersteld aantal vliegtuigbewegingen. Op de website van de Uitvoeringstafel Eindhoven Airport (samenopdehoogte.nl) zijn alle onderzoeken gepresenteerd. Hieruit blijkt o.a. dat voor de emissie van koolstofdioxide veroorzaakt door vliegverkeer bij scenario 1 een afname te zien is. Dit houdt verband met prognoses waarbij de gemiddelde grootte van vliegtuigen in 2030 gelijk is aan die in 2019 en dat in 2030 60% van de vloot vervangen zal zijn met nieuwe en zuinigere toestellen.4 Bij de scenario’s 2 tot en met 4 is sprake van een toename van de uitstoot. Ook voor stikstof geldt dat bij scenario 1 een afname te zien is en dat bij de scenario’s 2 tot en met 4 sprake is van een toename van de uitstoot. Bij fijnstof waren geen verdere gegevens van technologische ontwikkelingen voorhanden. Hierdoor is in scenario 1 geen afname te zien tussen 2019 en 2030 ondanks dat het aantal vliegtuigbewegingen gelijk blijft. Bij de overige scenario’s is voor fijnstofemissie sprake van een toename. Ten aanzien van stikstofdepositie is bij de scenario’s 2 tot en met 4 sprake van een toename.
Naast de effecten van vliegverkeer zijn ook de effecten van de landzijdige bereikbaarheid onderzocht. De stikstofemissies van het landzijdig transport in de regio Eindhoven ten gevolge van Eindhoven Airport bedragen in 2019 ongeveer een kwart van de emissies van de luchtvaart. Doordat de stikstofemissies van auto’s sneller dalen dan die van vliegtuigen, nemen ze in de meeste scenario’s af. Alleen in scenario 4 nemen deze emissies toe. De CO2-emissies van het landzijdig transport bedragen in 2019 ongeveer het dubbele van de CO2-emissies van vliegtuigen. In de periode tussen 2019 en 2030 blijven ze afhankelijk van het scenario ongeveer gelijk (in scenario 2) aan 2019 of nemen toe met maximaal 86% (in scenario 4).
Onderschrijft u dat daarmee alle voorliggende groeiscenario’s van Eindhoven Airport haaks staan op onze verplichting om Natura 2000-gebieden te beschermen?
Op basis van de indicatieve berekeningen die zijn uitgevoerd voor de hypothetische groeiscenario’s kunnen geen conclusies worden getrokken over de effecten op de stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden en ook niet over de (on)mogelijkheden van de toekomstige ontwikkeling van de luchthaven. Op dit moment heeft geen besluitvorming plaatsgevonden over de verdere ontwikkeling van Eindhoven Airport. Mocht eventueel in de toekomst op basis van een zorgvuldig proces besloten worden tot groei en helder is wat die uitbreiding omvat, dan komt opname van de uitbreiding van Eindhoven Airport als prioritair project in het Programma Aanpak Stikstof (PAS) aan de orde. Niet eerder dan dat moment kunnen de concrete stikstofdepositie-berekeningen worden uitgevoerd.
Het PAS wordt regelmatig geactualiseerd. Op dat moment bestaat de mogelijkheid om prioritaire projecten (zoals bijvoorbeeld uitbreiding van vliegvelden, wegen, havens, industrie of grote woonwijken) toe te voegen, te wijzigen of af te voeren. Daarnaast worden ook andere uitgangspunten geactualiseerd, zoals nieuwe inzichten op het gebied van emissiefactoren. Vervolgens wordt de totale depositieruimte opnieuw bepaald en getoetst aan de wettelijke kaders waarmee de kwaliteit van de voor stikstof gevoelige natuur wordt geborgd. Via bronmaatregelen neemt de stikstofdepositie in Nederland af. Met de uitvoering van herstelmaatregelen wordt bereikt dat – ook zolang er nog sprake is van een situatie van overbelasting door stikstofdepositie – de kwaliteit van de voor stikstof gevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten behouden blijft. Dankzij de bron- en herstelmaatregelen kan er ruimte voor nieuwe ontwikkelingen beschikbaar worden gesteld.
Kunt u bevestigen dat uitbreiding van Eindhoven Airport bovendien niet mogelijk is vanwege een gebrek aan «ontwikkelruimte» in het Programma Aanpak Stikstof (PAS)?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt de voorgenomen uitbreiding van Eindhoven Airport zich tot de bescherming van Natura 2000-gebieden krachtens de Vogel- en Habitatrichtlijn?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de kritische depositiewaarden in de Natura2000-gebieden Maasduinen, Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux, Weerter en Budelerbergen en Ringselven, de Veluwe, Rijntakken, Brabantse Wal, Savelsbos, Bemelerberg en Schiepersberg, De Wieden, Lieftinghsbroek, Brunssummerheide, Geuldal, Vecht- en Beneden Reggegebied? Wat zijn de feitelijke depositiewaarden in deze gebieden?
Het PAS bestaat uit een generiek deel, het Programma Aanpak Stikstof en een gebiedsspecifiek deel, de gebiedsanalyses. Voor alle stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden die zijn opgenomen in het PAS is een gebiedsanalyse opgesteld. Daarin is de in vraag 6 en 7 gevraagde informatie terug te vinden. Uit de gebiedsanalyses blijkt dat voor alle gebieden is beoordeeld dat er wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel is dat de instandhoudingsdoelstellingen op termijn kunnen worden gehaald en dat verslechtering wordt voorkomen. De gebiedsanalyses (en het PAS) staan op de website van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV): https://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/gebiedendatabase.aspx?subj=pas&deel=0
Welke effecten op de natuur hebben deze overschrijdingen van de grenswaarden voor de stikstofdepositie?
Zie antwoord vraag 6.
Hoelang is de herstelperiode nu al voor de beschermde natuursoorten en hoelang gaat de herstelperiode worden als de extra depositie door de uitbreiding van Eindhoven Airport er nog eens bovenop komt?
Voor elk voor stikstof gevoelig habitattype en leefgebied in een overbelast Natura 2000-gebied is in de gebiedsanalyses met de beste, beschikbare kennis en gegevens een oordeel gegeven over het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen met drie opeenvolgende PAS-tijdvakken van elk zes jaar. Het eerste PAS-tijdvak van zes jaar (2015–2021) richt zich op behoud en het tweede en derde PAS-tijdvak tevens op verbetering van de kwaliteit en/of uitbreiding van de oppervlakte van de habitattypen of leefgebieden in de gevallen waarin dit een doelstelling is. Dit wijzigt niet op het moment dat een eventuele uitbreiding van Eindhoven Airport wordt opgenomen als prioritair project. Zie verder het antwoord op vraag 3, 4 en 5.
Kunt u aangeven wat de beschikbare «ontwikkelruimte» per bij vraag 6 genoemde Natura2000-gebied is voor prioritaire projecten? Hoe verhoudt zich deze tot de extra vervuiling veroorzaakt door uitbreiding Eindhoven Airport?
De gereserveerde ontwikkelingsruimte voor prioritaire projecten verschilt per hectare. In de gebiedsanalyses is per gebied beschreven hoeveel ontwikkelingsruimte er op dit moment gemiddeld beschikbaar is voor het gehele eerste PAS-tijdvak (2015–2021).
Zie verder de beantwoording van de vragen 3,4 en 5.
Erkent u dat het, terwijl het Europese Hof zich binnenkort zal uitspreken over de systematiek van het PAS, zeer onlogisch zou zijn de vervuilende uitbreiding van Eindhoven Airport in een al zwaar overbelast gebied te faciliteren door het aan te wijzen als prioritair project?
De uitspraak van het Europees Hof komt naar verwachting op 7 november 2018 en in navolging daarvan zal de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State einduitspraak doen. Zie verder het antwoord op vraag 3,4 en 5.
Klopt het dat bij het publiceren van de rapporten over Eindhoven Airport op de website «Samen op de hoogte» het kritische milieurapport van Royal HaskoningDHV, waaruit kan worden opgemaakt dat groei van Eindhoven Airport om milieuredenen niet mogelijk is, aanvankelijk niet op de website is geplaatst? Zo ja, waarom is een dergelijk kritisch rapport langer achtergehouden dan de andere rapporten?
Het betreffende rapport over stikstofdepositie is niet achtergehouden. De rapporten over de vijf deelonderwerpen die onderdeel uitmaakten van de gezamenlijke analysefase zijn op 3 september jl. op de website van de Uitvoeringstafel Eindhoven Airport (samenopdehoogte.nl) geplaatst. Omdat het onderzoek van de gemeente Eindhoven geen onderdeel uitmaakte van dit pakket aan gezamenlijke onderzoeken is het toen per abuis niet geplaatst op die website. De gemeente Eindhoven heeft het rapport op 7 september jl. openbaar gemaakt en het rapport is vervolgens in het raadsinformatiesysteem van de gemeente geplaatst. Vervolgens is het rapport alsnog op de website van de Uitvoeringstafel geplaatst. Alle rapporten vormen bouwstenen voor het vervolg.
Erkent u dat deze gang van zaken – het achterhouden van kritische rapporten en het mogelijk verlenen van uitzonderingen op milieuregels – wederom de suggestie wekt dat groei van de luchtvaart structureel wordt verkozen boven het beschermen van natuur en omwonenden? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel dit niet. Er zijn geen kritische rapporten achtergehouden. Het door de gemeente Eindhoven uitgevoerde onderzoek is op 7 september jl. openbaar gemaakt en daarna op de site van de Uitvoeringstafel geplaatst. Zie verder het antwoord op vraag 11. Evenmin deel ik de suggestie dat de groei van de luchtvaart structureel wordt verkozen boven het beschermen van natuur en omwonenden. Voor het bepalen van de toekomstige ontwikkeling van Eindhoven Airport volg ik, in nauwe samenspraak met de regio, een zorgvuldig proces. Als vernieuwend onderdeel daarvan hebben Rijk en regio besloten tot de uitvoering van een Proefcasus Eindhoven Airport die begin oktober van start gaat. De proefcasus moet in beeld brengen hoe een toekomstbestendige duurzame luchthaven kan worden ontwikkeld, die een economische meerwaarde heeft en waarbij een betere leefomgeving en luchtkwaliteit een belangrijk uitgangspunt is. Groei vormt daarbij een ontwerpvariabele, maar is géén uitgangspunt. Bij dit proces zullen omwonenden, belangenorganisaties, bedrijfsleven en betrokken overheden nauw worden betrokken.
Welke invloed hebben de nu uitgebrachte rapporten op het vervolg van het proces omtrent de ontwikkeling van Eindhoven Airport na 2019?
Alle onderzoeken, ook die in opdracht van de gemeente Eindhoven zijn uitgevoerd, vormen bouwstenen voor het vervolg. Tijdens de Proefcasus Eindhoven Airport zal, mede na participatie van de omgeving, per onderwerp duidelijk worden of en zo ja wanneer vervolgonderzoek zal worden uitgevoerd.
Het bericht dat financiële bijsluiters niet geschikt zijn voor consumenten |
|
Erik Ronnes (CDA), Joost Sneller (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek RUG: Financiële bijsluiters niet geschikt voor consumenten»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja, in het bericht wordt gesteld dat financiële bijsluiters bij ingewikkelde financiële producten hun doel voorbij schieten. Ook wordt gesteld dat financiële bijsluiters vaak niet begrijpelijk zijn vanwege te veel technische termen, lange zinnen en moeilijke woorden. Het promotieonderzoek waar het artikel naar verwijst pleit overigens niet voor afschaffing van informatiedocumenten.2 Deze documenten worden door (een beperkte groep) consumenten gebruikt om tot een geïnformeerde beslissing te komen over een aan te schaffen financieel product (zie ook de beantwoording van vraag 3). Het is van belang dat de informatie op een zo effectief mogelijke manier wordt verstrekt.
De financiële bijsluiter is per 1 januari 2018 vervangen door een nieuw Europees informatiedocument, het KID (Key Information Document).3 Doelstelling van het KID is om de transparantie van gecombineerde financiële producten te verbeteren. In het KID moet op duidelijke en begrijpelijke wijze essentiële productinformatie aan de consument worden verstrekt. De informatie die in het KID moet worden opgenomen is uitgebreider dan de informatie die in de financiële bijsluiter opgenomen diende te worden. Zo dient bijvoorbeeld in het KID een beschrijving opgenomen te worden van de groep van consumenten, waarop de beleggingsproducten worden gericht wanneer ze op de markt komen, waarbij met name dient te worden ingegaan op het vermogen om beleggingsverlies te dragen en op de beleggingshorizon. Dergelijke informatie maakte geen onderdeel uit van de financiële bijsluiter.
Om de leesbaarheid van het KID te vergroten, moet het KID een op zichzelf staand document zijn en mag het geen verwijzingen bevatten naar marketingmateriaal. Om de leesbaarheid van het KID verder te vergroten, wordt in het KID deels gebruik gemaakt van voorgeschreven teksten of figuren die verplicht in het document moeten worden opgenomen. Ten slotte dient het KID, anders dan bij de financiële bijsluiter het geval was, aan de consument te worden verstrekt vóórdat deze consument door een overeenkomst of aanbod met betrekking tot dat product is gebonden. Hiermee wordt beoogd de consument tijd te geven om een beter inzicht te krijgen in de risico’s, kosten en het beoogd rendement.
Transparante en begrijpelijke informatiedocumenten blijven van belang om consumenten te helpen een weloverwogen beslissing te nemen over hun belegging. Er zijn door middel van het KID stappen gezet om informatie over financiële producten begrijpelijker te maken.
Deelt u de mening dat financiële bijsluiters voor klanten vaak moeilijk te begrijpen zijn onder meer door technisch taalgebruik?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de aanbeveling van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in haar rapport «Samenleving en Financiële sector in evenwicht»2 om de financiële weerbaarheid van afnemers van financiële producten te verbeteren, omdat de financiële sector door haar expertise en specialisatie een grote informatievoorsprong ten opzichte van de klant heeft? Zo ja, kunt u aangeven welke verbeteringen sindsdien zijn doorgevoerd om deze verhouding gelijkwaardiger te maken?
Ja, de onderhandelingspositie van afnemers van financiële diensten moet volgens de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) worden versterkt. De positie van consumenten, maar ook van (klein)zakelijke klanten wordt sterk beïnvloed door de kennisvoorsprong die financiële instellingen doorgaans hebben. Dit is ook het uitgangspunt achter de bescherming die de wet bij financiële dienstverlening biedt aan consumenten en in sommige gevallen aan (klein)zakelijke klanten. Naast wettelijke bescherming om de onderhandelingspositie te verbeteren is van belang dat verantwoord financieel gedrag van consumenten wordt bevorderd. Hiertoe worden initiatieven genomen door Wijzer in Geldzaken.
Complementaire maatregelen om de positie van consumenten te versterken naast informatieverstrekking zijn van belang. De WRR noemt in dit verband standaardproducten in aanvulling op het bestaande aanbod. Onderzoek naar het effect van deze vorm van standaardproducten op het keuzegedrag van consumenten heeft laten zien dat het gewenste effect niet wordt bereikt.5 In vervolg op dit onderzoek wordt gezocht naar alternatieven om consumenten te helpen bij het maken van keuzes en de positie van consumenten te versterken. Daarnaast zijn met het provisieverbod voor financiële dienstverleners, de algemene zorgplicht en het toezicht op het productontwikkelingsproces de laatste jaren belangrijke stappen gezet om consumenten beter te beschermen.
Door het provisieverbod worden de financiële banden tussen banken en verzekeraars enerzijds en adviseurs en bemiddelaars anderzijds doorgeknipt en kan de adviseur en bemiddelaar zich op het belang van de consument richten. De beloning van de financiële dienstverleners door de aanbieders was een prikkel voor adviseurs en bemiddelaars om producten aan klanten te adviseren die niet altijd in het belang van de klant waren. Verder ben ik naar aanleiding van de evaluatie van het provisieverbod, waaruit bleek dat het dienstverleningsdocument niet effectief is, een onderzoek gestart waarin ik bezie hoe de informatie uit het dienstverleningsdocument beter kan aansluiten op wat klanten nodig hebben om vormen van dienstverlening en verschillende dienstverleners te vergelijken.
De zorgplicht verplicht financiële dienstverleners om op een zorgvuldige wijze de gerechtvaardigde belangen van de consument in acht te nemen. Ook toezicht op het productontwikkelingsproces introduceert waarborgen tegen de niet passende verkoop van financiële producten aan consumenten. Het productontwikkelingsproces dient er toe te leiden dat bij de ontwikkeling van producten op evenwichtige wijze rekening wordt gehouden met de belangen van de consument, bijvoorbeeld door duidelijk doelgroepen te definiëren voor producten en producten ook alleen aan die doelgroep te verkopen.
Deelt u de mening dat de financiële bijsluiter het Key Information Document (KID) een cruciale rol speelt in het versterken van de positie van de klant ten opzicht van financiële instellingen? Zo ja, in welke mate is het KID succesvol in het voldoen aan deze doelstelling?
Het KID is per 1 januari 2018 geïntroduceerd. De Europese Commissie zal de werking van het KID evalueren. De evaluatie van de Commissie zal zich onder andere richten op de praktische toepassing van de in de PRIIPS’s-Verordening vastgestelde regels. In de evaluatie zal worden onderzocht of het begrip dat de gemiddelde consument heeft van gecombineerde financiële producten door de ingevoerde maatregelen is verbeterd en of de gecombineerde financiële producten beter vergelijkbaar zijn geworden. De Verordening bepaalt dat de evaluatie voor 31 december 2018 heeft plaatsgevonden. De evaluatie is in tegenstelling tot de verplichting uit de Verordening nog niet gestart. Ik zal mij inzetten om in Europees verband een snelle evaluatie te bepleiten en benadrukken dat in de evaluatie oog is voor de gebruiksvriendelijkheid en de effectiviteit van het KID voor consumentenkeuzes.
Bent u bereid te onderzoeken of mensen via het KID een correct en begrijpelijk beeld krijgen van de risico’s van complexe financiële producten en de uitkomsten hiervan met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 4.
Het niet handhaven van het woningwaarderingsstelsel |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Weet u dat het woningwaarderingsstelsel op grote schaal niet wordt nageleefd en dat huisjesmelkers in bepaalde wijken in de steden praktisch vrij spel hebben?
Ik herken het gegeven dat schaarste op de woningmarkt kan leiden tot oplopende huren. Echter de vragen gaan voorbij aan het feit dat het vragen van hoge huren op zichzelf wettelijk niet is verboden, want er is in Nederland sprake van contractvrijheid. In essentie wordt hiermee ruimte gegeven aan huurders en verhuurders die een bepaalde huurprijs voor een woning redelijk achten op grond van een kwaliteitsoordeel dat afwijkt van hetgeen volgt uit het woningwaarderingsstelsel.
Wel herken ik het beeld dat huurders soms onvoldoende beseffen dat een huurprijs hoger is dan op grond van het woningwaarderingsstelsel het geval zou zijn. Om hierin te voorzien verstrek ik de nodige informatie via de website www.rijksoverheid.nl. Ook organiseer ik voor het tweede jaar een voorlichtingscampagne over de huurprijzen kamerverhuur www.wegwijsmetjehuurprijs.nl. Daarnaast verstrekt de Huurcommissie informatie over het woningwaarderingsstelsel. Ook heeft de Huurcommissie een online huurprijscheck waarmee iedereen het puntenaantal en de maximale huurprijs van zijn woning of kamer kan berekenen. Diverse gemeenten hebben gemeentelijke huurteams ingesteld waar huurders terecht kunnen bij problemen met de woning of met de verhuurder en die huurders de weg wijzen naar de Huurcommissie of rechter. Gemeenten geven ook voorlichting, evenals belangenorganisaties van huurders en studenten.
Daarnaast herken ik ook het beeld dat het woningwaarderingsstelsel voor huurders wel duidelijk is, maar dat het voor hen onvoldoende duidelijk kan zijn hoe zij tegen een hoge huur actie kunnen ondernemen. Dit kan zijn omdat zij dit te lastig vinden of omdat zij repercussies vrezen, of erger, geïntimideerd en bedreigd worden. Met name het (stelselmatig) vragen van hoge huren in combinatie met o.a. intimidatie en bedreiging zie ik als een symptoom van huisjesmelkerij. Voor de aanpak hiervan heb ik met gemeenten en de sector gewerkt aan een uitgebreide set aan concrete maatregelen. Zie hiervoor mijn brief van 9 november jl. (32 747, nr. 439). Voorts moeten verhuurders, vanaf 1 januari 2019, substantieel hogere leges betalen als zij vaker in het ongelijk gesteld worden bij geschillen over o.a. de aanvangshuur in relatie tot het woningwaarderingsstelsel.1 Ook onderzoekt de Huurcommissie momenteel de mogelijkheden om de doorzoekbaarheid van het register van uitspraken te vergroten. Wat een betere basis zal bieden voor de informatiepositie van huurders en belangenbehartigers. Daarbij worden alle opties verkend, waaronder het beschikbaar stellen via www.data.overheid.nl.
Wanneer een verhuurder niet alleen een (te) hoge huur vraagt, maar de huurder ook intimideert of bedreigt, is het strafrecht van toepassing en kan een huurder de politie inschakelen. Bij overbewoning, slechte brandveiligheid, ongeoorloofde verkamering en dergelijke kan de gemeente daarnaast bestuursrechtelijk ingrijpen op grond van Huisvestingswet, bestemmingsplan of Bouwbesluit.
Wat is er afgelopen jaar gebeurd om huisjesmelkers aan te pakken? Welke middelen heeft u ingezet met welke concrete resultaten? Op welke wijze is geprobeerd te voorkomen dat er te hoge huren worden gevraagd, of dat huizen worden bewoond door teveel mensen? Welke plannen heeft u voor het komend jaar en hoeveel geld is hiervoor in de begroting 2019 gereserveerd?
Ik wil vooropstellen dat er al heel veel gebeurd door gemeenten in de aanpak van misstanden op de woningmarkt. Dat er nu meer excessen worden waargenomen, heeft dan ook de vraag opgeworpen of gemeenten hiertegen voldoende kunnen optreden. Daar zijn we in het kader van Goed Verhuurderschap dan ook mee aan de slag gegaan. Samen met de VNG, de gemeenten (studentensteden), de Woonbond, de LSVb, Vastgoed Belang, IVBN, VGM NL, NVM, VBO Makelaar, Pararius, Aedes en de Federatie Opvang heb ik gewerkt aan een uitgebreide set aan concrete maatregelen die we de komende tijd gaan oppakken. We werken onder meer aan voorlichting, zelfregulering en handhaving op de afgesproken speerpunten. Zoals hiervoor aangegeven heb ik in mijn brief van 9 november jl. (32 747, nr. 439) de maatregelen nader toegelicht. Verder blijf ik met betrokken partijen verkennen hoe we de rol van de gemeenten en de handhavingsteams die er actief zijn in de aanpak van malafide verhuurders nog verder kunnen verbreden. Dit wordt uiteraard in samenhang met de rol van de gemeentelijke huurteams en de Huurcommissie opgepakt.
Kent u de huurteams en de resultaten in Amsterdam en Utrecht? Wat vindt u van het instrument huurteams? Op welke wijze kunt u uitbreiding en intensivering van de huurteams in gemeenten steunen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voorstander van het idee om snelrecht toe te passen bij de huurcommissie, dat wil zeggen dat in bepaalde gebieden, bijvoorbeeld wijken met een hoog percentage particuliere verhuurders en huisjesmelkers, bijvoorbeeld het gebied van het Nationaal Programma Rotterdam Zuid (NPRZ), zo’n huurcommissiezaak qua procedures snel wordt afgehandeld?
De Huurcommissie kent al kortere en uitgebreidere procedures. In de korte procedure doet niet de zittingscommissie maar alleen de zittingsvoorzitter uitspraak. Er is dan geen sprake van een voorbereidend onderzoek door de Huurcommissie, geen zitting en de partijen worden niet gehoord. Deze korte procedure kan alleen als het verzoek en het geschil heel eenvoudig en heel eenduidig zijn. In de praktijk komt dit weinig voor. De geschillen tussen huurder en verhuurder zijn immers vaak complex, en moeten worden behandeld conform de ingewikkelde en gedetailleerde huurprijswet- en regelgeving. De vereiste en verwachte zorgvuldigheid maakt het in de praktijk nodig voor de Huurcommissie om uitgebreidere procedures te volgen voor het behandelen van geschillen.
Ik ben voorstander van het zo snel mogelijk behandelen van geschillen door de Huurcommissie, maar wel met de benodigde kwaliteit en zorgvuldigheid. Per 1 januari 2019 treedt de wetswijziging in werking die huurders en verhuurders meer keuzemogelijkheden biedt tijdens de procedure bij de Huurcommissie. Deze wetswijziging maakt bijvoorbeeld mogelijk dat de zittingsvoorzitter uitspraak doet nadat het onderzoeksrapport is afgerond. Dit is een voorbeeld van een zorgvuldige procedure die sneller is dan de huidige procedure met zitting. Ik ben van mening dat door deze wetswijziging nu voldoende mogelijkheden zijn geschapen bij de Huurcommissie voor snellere procedures.
Bent u bereid na te denken over een sterkere rol van de overheid in de aanpak van malafide verhuurders, bijvoorbeeld door gemeentes de mogelijkheid te geven zelf voor hun bewoners zaken aanhangig te maken bij de huurcommissie? Bent u bereid hiermee te experimenteren, bijvoorbeeld in Rotterdam-Zuid? Wat vindt u bijvoorbeeld van een bestuurlijke boete die gemeenten kunnen opleggen aan verhuurders die het woningwaarderingsstelsel overtreden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van een verhuurverbod voor stelselmatige overtredingen en bij herhaalde veroordeling door de huurcommissie?
Zie antwoord vraag 1.
Kent u het feit dat door te hoge huurprijzen te vragen, onrechtmatig huurtoeslag wordt verkregen, waardoor de huurtoeslag in dit geval ten goede komt aan huisjesmelkers?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het idee van de Woonbond om huurpolitie in te stellen of de mogelijkheid te bieden voor gemeenten hiervoor, om in bepaalde gebieden prioriteit te geven aan de handhaving van het woningwaarderingsstelsel?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze kunnen bewoners intimidatie en agressie van verhuurders melden? Bent u bereid na te denken over een register van asociale en/of malafide verhuurders, zodat toekomstige huurders zich gewaarschuwd kunnen weten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de boetes voor overbewoning, voor het herhaaldelijk niet naleven van het woningwaarderingsstelsel, fors te verhogen, omdat huisjesmelkers, vanwege de grote winsten vanwege te hoge huren, nu niet ontmoedigd worden?
Zie antwoord vraag 1.
Barrières voor Europese trekvissen |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht «De Europese zalm, paling en steur stoten te vaak hun kop tegen een dam» en het daarin aangehaalde onderzoek?1
Ja.
Was u bekend met de in het onderzoek «Dam Removal, a viable solution for the future of our European rivers» beschreven positieve effecten van het weghalen van overbodige barrières in waterwegen voor flora en fauna?
Ja.
Wat is de situatie in Nederland? Hoeveel barrières zijn er in de Nederlandse wateren en hoeveel van deze barrières zijn anno 2018 niet strikt noodzakelijk?
De Rijn, via de Waal en de IJssel, kent geen barrières. Via Rotterdam is de zee zonder hindernis te bereiken. Er zijn barrières bij de Haringvliet en de scheiding tussen IJsselmeer en Waddenzee. Bij IJmuiden is er een barrière met de zeesluis en in de Maas en de Neder-Rijn zijn diverse stuwen aangebracht. De Nederlandse delen van de Westerschelde en de Eems hebben geen stuwen en keringen. Alle barrières zijn strikt noodzakelijk vanwege functies als waterveiligheid, voldoende (zoet) water en scheepvaart. Ook in het regionale watersysteem zijn er op tal van plaatsen stuwen en keringen, noodzakelijk voor een adequaat waterbeheer, waarvoor de beheersverantwoordelijkheid bij de waterschappen is belegd.
Een fysieke barrière in de vorm van een sluis, stuw of gemaal betekent overigens niet dat op deze plek geen vis zou kunnen migreren. Op veel plekken zijn in de afgelopen jaren reeds voorzieningen getroffen om vismigratie te faciliteren, of zijn deze ingrepen voor de komende periode voorzien. Hiermee geeft Nederland volgens afspraak invulling aan de doelstellingen zoals die voortkomen uit de Kaderrichtlijn Water en andere internationale afspraken met betrekking tot vrije vismigratie.
Kunt u aangeven hoe de besluitvorming rondom het aanleggen, slopen of onderhouden van zulke waterwerken plaatsvindt?
Nieuwe waterstaatswerken, zoals dammen, komen alleen tot stand na zorgvuldige afweging van alle belangen. De waterbeheerder stelt daarvoor een projectplan op. Daartegen staat bezwaar en beroep open. Bij het vaststellen van een projectplan worden verschillende belangen, waaronder ook het belang van het watersysteem als leefgebied voor vissen en de kosten, afgewogen. Bij de afweging wordt rekening gehouden met diverse Europese kaders, zoals de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Voor het slopen van een waterstaatswerk geldt hetzelfde.
Het onderhoud van waterstaatswerken gebeurt ook door de waterbeheerder. Dit zijn veelal feitelijke handelingen. Als geen wijziging wordt gebracht in de vorm of constructie van het waterstaatswerk, is daarvoor geen projectplan vereist. Bij grootschalig onderhoud/renovatie worden de nieuwe inzichten op het gebied van vispasseerbaarheid meegenomen.
Hoe zit de verantwoordelijkheidsverdeling tussen het Rijk, de provincies en de waterschappen eruit?
Het Rijk is verantwoordelijk voor het nationale beleidskader voor het waterbeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het regionale beleidskader en de vertaling van het nationale beleidskader naar het regionale niveau. Ook houden de provincies toezicht op de waterschappen.
De waterbeheerders zijn verantwoordelijk voor het operationele waterbeheer. Het Rijk (Rijkswaterstaat) beheert de Rijkswateren, waaronder de grote rivieren. De waterschappen zijn verantwoordelijk voor het beheer van regionale wateren. Dit beheer omvat ook het beheer van waterstaatswerken, zoals dammen. Het beheer moet zijn gericht op een veilig en doelmatig gebruik.
Kunt u aangeven wat het huidige beleid is omtrent barrières in de Nederlandse wateren en wat het beleid is omtrent overbodige barrières in deze wateren?
Het huidige beleid omtrent barrières in de Nederlandse wateren is gericht op het mitigeren van de negatieve effecten op de passeerbaarheid voor vis. Dit is mede ingegeven door Europese verplichtingen vanuit de Habitatrichtlijn, de Aalverordening en de Kaderrichtlijn Water. Figuur 5a in het stroomgebiedbeheerplan Rijn (bijlage bij Kamerstuk 31 710, nr. 45) geeft de ontwikkeling van de optrekbaarheid voor vis voor een deel van het stroomgebied.
Bent u voornemens zoveel mogelijk barrières weg te nemen om de waterkwaliteit, de leefomgeving en de flora en de fauna te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord bij vraag 6.
Bent u voornemens terughoudend om te gaan met het plaatsen van nieuwe barrières? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord bij vraag 4.
Bent u voornemens deze grensoverschrijdende problematiek bij uw Europese collega’s onder de aandacht te brengen, zodat dit verholpen kan worden en vispopulaties zich kunnen versterken? Zo nee, waarom niet?
De problematiek van vismigratie is op stroomgebied-niveau aan de orde in de internationale commissies voor de Rijn, Maas en Schelde. Op Europees niveau is het een onderwerp dat in het overleg rond de implementatie van de Europese kaderrichtlijn water aan de orde komt. Hiermee is de internationale afstemming en coördinatie geborgd en vindt het overleg tussen waterbeherende overheden over genoemde onderwerpen in deze gremia reeds plaats.
Klopt het dat er nog altijd gevist mag worden nabij migratiehotspots zoals de sluizen bij Kornwerderzand en Den Oever?
Bij Kornwederzand en Den Oever vindt visserij plaats. Ter bescherming van migrerende vissoorten zijn daarbij een aantal voorwaarden van kracht. Hierop ben ik in de beantwoording van de vragen van het lid De Groot (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nrs. 694 en 695) reeds nader ingegaan. In deze beantwoording heb ik ook toegelicht dat uit eerder onderzoek is gebleken dat de impact van de bestaande visserij op migrerende vissoorten in de kustzone en in de omgeving van in- en uittrekpunten beperkt is.
Klopt het dat er in de toekomst gevist mag worden voor de ingang van het Haringvliet en de aan te leggen vismigratierivier in de Afsluitdijk?
Zie hiervoor de beantwoording van de Kamervragen van het lid De Groot (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nrs. 694 en 695).
Hoe legitimeert u de kosten van zulke projecten, respectievelijk 80 miljoen euro voor de migratierivier in de Afsluitdijk en 27 miljoen euro voor het openstellen van het Haringvliet, als het nagestreefde doel zo direct teniet gedaan wordt?2
Zie antwoord vraag 11.
Klopt het dat Nederland door de buurlanden kritisch is aangesproken op haar rol in het faciliteren van vismigratie? Zo ja, wat is uw reactie daarop?
Met name binnen het internationale overleg rond de Rijn is veel aandacht voor vismigratie en het herstel van de zalmpopulatie in die rivier. Aangezien het Haringvliet een belangrijke trekroute is voor zalm, zijn de vorderingen van het openen van de Kier Haringvliet met grote belangstelling gevolgd in de internationale Rijncommissie. Toen er in het verleden sprake van was de Haringvliet dicht te laten, is Nederland daar inderdaad kritisch op aangesproken. Nederland heeft daarin overigens geen unieke positie. Ook partijen in de Bovenrijn zijn en worden aangesproken op het wegnemen van barrières. Ook is er aandacht voor andere soorten van beïnvloeding van vismigratie, zoals de effecten van visserij en van predatie door bijvoorbeeld aalscholvers.
Acht u het huidige Nederlandse beleid waarbij rondom migratiehotspots gevist mag worden nog houdbaar gegeven het feit dat de gezamenlijke Rijnlanden meer dan 600 miljoen euro geïnvesteerd hebben om de rivier weer toegankelijker te maken voor migrerende vissen? Zo ja, kunt u dit uitleggen? Zo nee, welke acties gaat u hieraan verbinden?3
Zoals ik in de beantwoording van de vragen het lid De Groot (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nrs. 694 en 695) heb toegelicht blijkt uit onderzoek dat de impact van de bestaande visserij op migrerende vissoorten in de kustzone en in de omgeving van in- en uittrekpunten beperkt is.
Klopt het dat een visverbod rondom het Haringvliet er niet gekomen is, omdat enkele vissers geweigerd hebben de gemaakte afspraken te onderschrijven?
Zie hiervoor de beantwoording van de vragen van het lid De Groot (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 694).
Kunt u uitleggen waarom, democratisch gezien, het weigeren van enkele vissers reden kan zijn om geen afspraken te maken?
Zoals ik in de beantwoording van de vragen het lid De Groot (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 694) heb aangegeven is nooit sprake geweest van een situatie waarin overeenstemming bestond tussen vissers, ngo’s en overheden over vrijwillige beperkingen in de visserij bij de Haringvlietsluizen. Er was slechts sprake van een voorstel van vissers en ngo’s om tegen betaling door de overheid een aantal jaren de visserij te beperken. Dit verzoek tot betaald stilliggen op kosten van de overheid werd daarbij ook niet door alle vissers gedragen.
Acht u het wenselijk dat de gezamenlijke inspanning van meerdere landen ter waarde van meer dan 600 miljoen euro teniet gedaan wordt door de starheid van enkele vissers? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe gaat u dit oplossen?
Zie hiervoor de beantwoording van de vragen van het lid De Groot (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nrs. 694 en 695).
Bent u bereid te komen tot een visverbod in de omgeving van migratiehotspots? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dat regelen?
Zie antwoord vraag 17.
Het bericht ‘Politiebureau Leidschenveen-Ypenburg sluit voor onbepaalde tijd’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politiebureau Leidschenveen-Ypenburg sluit voor onbepaalde tijd»?1
Ja.
Klopt het dat het politiebureau op de Brigantijnlaan in ’s-Gravenhage wordt gesloten? Zo ja, kunt u aangeven waarom en wanneer het politiebureau gesloten wordt?
Er is geen sprake van definitieve sluiting van het bureau.
Zoals uw Kamer met de brief van 23 februari 2015 is geïnformeerd, maakt het bureau aan de Brigantijnlaan te ’s-Gravenhage deel uit van de huisvestingslocaties van de politie eind 2025. Met het oog op de kwaliteit van de arbeidsomstandigheden in het pand waarin het politiebureau is gevestigd, bestaat het voornemen het pand te renoveren. In de besluitvorming over de renovatie van het pand wordt tevens bekeken hoe de politiezorg voor het gebied tijdens de renovatie geborgd kan worden en waar de betrokken politieonderdelen tijdelijk elders kunnen worden gehuisvest. De definitieve datum voor de aanvang van de renovatiewerkzaamheden is nog niet vastgesteld.
Bent u bekend met de brief die uw voorganger op 23 februari 2015 aan de Kamer heeft gestuurd, met in die brief (onder andere) een overzicht van de huisvestingslocaties van de Nationale Politie in 2025.2 Deelt u de observatie dat het bureau op de Brigantijnlaan te ’s-Gravenhage in dit overzicht staat en dus niet kan worden gesloten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat het ongewenst is af te wijken van deze locatielijst en dat het verder sluiten van politiebureaus nu niet aan de orde kan zijn? Deelt u de opvatting dat het sluiten van meer of andere politiebureaus dan in de brief verwoord, alleen kan plaatsvinden nadat u dit voornemen hebt gedeeld met de Kamer zodat zij in de gelegenheid is hierover een standpunt in te nemen?
In het Strategisch Huisvestingsplan Politie – dat na afstemming met het lokaal gezag is vastgesteld – zijn de kaders en uitgangspunten voor de huisvesting van de politie opgenomen, om te komen tot betere en efficiëntere huisvesting. Afwijken van de lijst met locaties kan alleen binnen de gestelde kaders en na afstemming met het lokaal gezag.
In afstemming met het lokaal gezag wordt gezocht naar een zo goed mogelijk gebruik van de locaties, waarbij de kwaliteit van de dienstverlening voortdurend wordt gemonitord.
Bent u bekend met de bij de begrotingsbehandeling ingediende motie-Van Dam3 die oproept tot politiebeleid dat gericht is op het zo snel mogelijk aangifte kunnen doen alsmede uw reactie hierop per brief van 27 juni 2018?4 Klopt het dat «laagdrempelig contact» de essentie is van het huidige serviceconcept van onze politie?
Ik ben bekend met deze stukken. Zoals is gemeld in de brief van 27 juni 2018 wil de politie een moderne, effectieve en benaderbare organisatie zijn, waarbij wordt gewerkt vanuit een nieuwe visie op burgercontact. Het doel van deze visie is om de dienstverlening persoonlijker te maken, waarbij de keuze voor de wijze van contact – tijdstip en kanaal – is afgestemd op de wens van de burger.
Het burgercontact van de politie is altijd gericht op het zo snel en laagdrempelig mogelijk kunnen doen van een melding of aangifte, bijvoorbeeld tijdens een wijkagentspreekuur of eventueel bij de burger thuis. De politie onderzoekt doorlopend naar nieuwe mogelijkheden om in contact te zijn met burgers. Enkele initiatieven van de politie om op een laagdrempelige manier in contact te komen met burgers zijn via steunpunten in gemeentekantoren, pop-up politiebureaus of de pilot webcare. Door laagdrempelig contact en bekendheid met politie wordt de stap om meldingen te maken en zo nodig aangifte te doen kleiner gemaakt.
Klopt het dat de inwoners van de wijken Ypenburg-Leidschenveen na de sluiting van het bureau aan de Brigantlijn worden verwezen naar het politiebureau aan de Slachthuislaan in Den Haag? Deelt u de opvatting dat de afstand tussen enerzijds de wijken Ypenburg en Leidschenveen en anderzijds het bureau aan de Slachthuislaan onaanvaardbaar groot is en per definitie niet kan passen in het nieuwe serviceconcept? Kunt u zich voorstellen dat deze oplossing voor de inwoners van de wijken Ypenburg-Leidschenveen niets met «laagdrempelig contact» te maken heeft?
Vooruitlopend op de besluitvorming over de renovatie van het bureau aan de Brigantijnlaan wordt bekeken hoe de politiezorg voor het gebied tijdens de renovatie van het bureau geborgd zal worden. Hierbij zijn de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de politie cruciaal. Eén van de opties die wordt verkend, is om deels vanuit bureau Laak aan de Slachthuislaan te werken en daarnaast te zorgen voor een passend bureau met een publieksfunctie in de wijk Ypenburg-Leidschenveen zelf. Deze optie wordt meegenomen in de besluitvorming.
Om aansluiting te houden met de samenleving is het van belang dat de politie meegaat met in de ontwikkelingen in de maatschappij. Dit noopt tot aanpassingen binnen de politieorganisatie. Voor de gebiedsgebonden politiezorg (GGP) is hiervoor de ontwikkelagenda GGP opgesteld. Het verder invulling geven aan moderne nabijheid in de wijk met aandacht voor de lokale context, maakt hier onderdeel van uit.
Het bericht dat krabben en kreeften maandenlang lijden |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Schokkend! Lijdensweg van krabben en kreeften kan tot zelfs maanden duren»?1
Ja.
Bent u bekend met de wijze waarop krabben en kreeften gevangen worden?
Ja. Krabben en kreeften worden bijvoorbeeld met kooien of sleeptuigen gevangen.
Wordt daarbij, naar uw mening, het dierenwelzijn voldoende gerespecteerd? Zo ja, kunt u dit onderbouwen? Zo nee, waar is er volgens u verbetering nodig en bent u bereid om daarop actie te ondernemen?
Over het welzijn van deze schaaldieren is niet veel bekend. Het onderzoek hierover staat internationaal in de kinderschoenen. Onderzoek naar welke hersendelen functioneren als emotionele structuren is niet of nagenoeg niet gedaan. Het is daarom niet te zeggen of deze dieren een emotionele gewaarwording hebben. Dit betekent niet dat er niet respectvol met die dieren moet worden omgegaan. Als de NVWA zaken tegenkomt waarbij de dieren niet fatsoenlijk worden behandeld wordt op grond van artikel 2.1 van de Wet dieren, dat over mishandeling van dieren gaat, hiertegen opgetreden. Het veroorzaken van pijn of letsel of het benadelen van de gezondheid of welzijn van de dieren zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen nodig is om dat doel te bereiken is immers verboden.
Bent u bekend met het feit dat krabben en kreeften van het moment van vangst tot het moment van consumptie, soms meerdere maanden, geen voedsel krijgen en dus lange tijd honger lijden? Wat is uw mening daarover?
Over het welzijn van deze dieren is niet veel bekend. Dit laat onverlet dat respectvol met de dieren moet worden omgegaan.
Deze dieren zijn koudbloedig. Het is niet te veronderstellen dat het langdurig voedsel onthouden hetzelfde effect heeft als bij bijvoorbeeld zoogdieren.
Dat wil niet zeggen dat de dieren maanden lang voedsel onthouden moet worden.
Zie ook het antwoord op vraag 3.
Wordt daarmee, naar uw mening, het dierenwelzijn voldoende gerespecteerd? Zo ja, kunt u dat onderbouwen? Zo nee, bent u bereid om daar actie op te ondernemen en op welke wijze?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met de vervoerswijze (zie bijlage) waarbij kreeften werkelijk geen enkele bewegingsruimte hebben? Wat is uw mening daarover?
Ik ben bekend met de wijze van transport van kreeften. De beperking van de bewegingsruimte is vooral bedoeld om verwondingen te voorkomen.
Er zijn geen gegevens beschikbaar van overleving tijdens en na het transport.
De kreeften zijn duur en worden geïmporteerd met als doel te worden geconsumeerd. Importeurs van levende kreeften hebben er dus alle belang bij dat de dieren in goede conditie worden gehouden en dat ze dus op een goede manier worden behandeld. Zie voorts ook het antwoord op vraag 3.
Wordt daarmee, naar uw mening, het dierenwelzijn voldoende gerespecteerd? Zo ja, kunt u dat onderbouwen? Zo nee, bent u bereid om daarop actie te ondernemen en op welke wijze?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven hoeveel kreeften gemiddeld het transport overleven?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven hoeveel kreeften er op andere momenten in de keten, van vangst tot consumptie, overlijden?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn de wettelijke regels omtrent het vervoer van levende krabben en kreeften?
Voor het vervoer van levende krabben en kreeften zijn geen specifieke regels vastgesteld.
Kunt u een vergelijking maken tussen de regelgeving voor pluimvee, levend vee (varkens en koeien) en kreeften voor wat betreft de minimale bewegingsruimte per dier, maximale transporttijden, water- en voedingsvoorzieningen? Zo nee, waarom niet?
Voor het vervoer van pluimvee en levend vee zijn in Verordening (EG) nr. 1/2005 voorschriften opgenomen ten aanzien van de minimale bewegingsruimte per dier, maximale transporttijden, water- en voedingsvoorzieningen. Voor het vervoer van kreeften zijn dergelijke voorschriften niet vastgesteld.
Klopt het dat kreeften gedurende de vaartocht van Canada naar Nederland (+/- 12 dagen) opgesloten zitten in zeer smalle compartimenten? Wat is uw mening daarover?
Voor zover bekend worden er geen geïmporteerde kreeften en krabben over zee naar Nederland getransporteerd. Krabben kunnen wel aangeland worden bij afslagen in Nederland. Deze komen dan echter uit de Noordzee. Levende krabben en kreeften komen voornamelijk via Schiphol binnen, ze worden gekoeld getransporteerd. Er worden geen dieren in quarantaine geplaatst. Op Schiphol worden de dieren gehouden op een temperatuur van 2–6 graden Celsius, wat overeenkomt met het natuurlijke habitat. De dieren worden zo snel mogelijk door de bedrijven opgehaald en in tanks met schoon water en zuurstof gezet. Importeurs van levende kreeften hebben er alle belang bij dat de dieren in leven blijven en dat zij dus op een goede manier worden behandeld. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Wordt daarmee, naar uw mening, het dierenwelzijn voldoende gerespecteerd? Zo nee, bent u bereid actie te ondernemen om dergelijke dierenwelzijnsmisstanden te voorkomen en op welke wijze?
Zie antwoord vraag 12.
Klopt het dat levende dieren die aankomen op Schiphol altijd in quarantaine genomen worden?
Zie antwoord vraag 12.
Klopt het dat levende kreeften als versproduct en niet als levende dieren gezien worden? Zo ja, kunt u uitleggen waarom levende kreeften op gelijke voet gesteld worden met fruit en snijbloemen?
Zie antwoord vraag 12.
In hoeverre kan het dierenwelzijn voor levende kreeften in deze situatie gewaarborgd worden?
Zie antwoord vraag 12.
Klopt het dat de levende kreeften tot ze afgehaald worden op Schiphol in de koeling geplaatst worden en kunt u aangeven hoelang kreeften daarin staan (maximale voorgekomen verblijfsduur) en bij welke temperatuur?
Zie antwoord vraag 12.
Vindt u dit beantwoorden aan de vereisten voor dierenwelzijn? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid actie te ondernemen om dergelijke dierenwelzijnsmisstanden te voorkomen en op welke wijze?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u zich, naast de misstanden qua dierenwelzijn, ook bewust van de gevaren voor de volksgezondheid als gevolg van de manier waarop levende kreeften vervoerd worden?
Bij aanlanden en import van de dieren wordt gecontroleerd of de dieren nog leven. Krabben en kreeften moeten levend zijn om te kunnen worden verhandeld. Kreeften en krabben worden in Nederland alleen gekookt gegeten. Daardoor worden eventueel bij de levende dieren aanwezige ziekteverwekkers gedood. Koken is een effectieve methode. De NVWA controleert daarom niet op de aanwezigheid van ziekteverwekkers in gekookte kreeften en krabben. Er is geen aanleiding tot herziening van deze aanpak.
Worden er bacteriële steekproeven genomen om te controleren op de aanwezigheid van gevaarlijke bacteriën? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 19.
Klopt het dat er geen controle plaatsvindt of kreeften nog leven bij aankomst in Nederland?
Zie antwoord vraag 19.
Wat is het gevaar voor de volksgezondheid van overleden en levende kreeften die zo lang zo dicht op elkaar zitten? Deelt u de mening dat het dierenwelzijn ernstig in het geding is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om hierop actie te ondernemen, in welke mate en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 19.
Acht u het waarschijnlijk dat er een verband is tussen het feit dat schaaldieren uit het buitenland bekend staan vanwege de hoge kans op voedselvergiftiging en de wijze van transport?2
Zie antwoord vraag 19.
Kunt u met zekerheid stellen dat er op dit dossier voldoende aandacht is voor de voedselveiligheid? Zo ja, kunt u dit uitleggen? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen?
Zie antwoord vraag 19.
Bent u bekend met de wijze waarop dieren gehouden worden op de verschillende verkooplocaties?
De dieren worden veelal gehouden in tanks met schoon water die van zuurstof worden voorzien. Het is aan te raden om uitdroging en sterke temperatuurovergangen te vermijden. Het is aan de detailhandel om onnodige stress te voorkomen en te laten zien dat ze zorgvuldig met de dieren omgaan. Voorts verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Wat vindt u ervan dat levende kreeften in glazen bakken gehouden worden met teveel licht, te weinig schuilruimte en soms zelfs overleden soortgenoten?
Zie antwoord vraag 25.
Wat vindt u ervan dat levende kreeften op de markt, in de zon, op ijs tussen ledematen van soortgenoten uitgespreid worden?
Zie antwoord vraag 25.
Kan in deze praktijkvoorbeelden voldaan zijn aan de eisen van dierenwelzijn? Zo ja, hoe dan? Zo nee, bent u bereid om hierop actie te ondernemen, in welke mate en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 25.
Klopt het dat krabbenvlees en krabbenscharen, te koop in Nederland, verkregen worden door het aftrekken van de scharen bij levende kreeften? Wat is uw mening daarover?
Voor het in de EU in de handel brengen geldt dat alleen hele Noordzeekrabben in de handel gebracht mogen worden, met uitsluiting van vrouwelijke krabben met eitjes en krabben met zacht pantser (Verordening (EG) Nr. 2406/96 van de Raad van 26 november 1996 houdende vaststelling van gemeenschappelijke handelsnormen voor bepaalde visserijproducten). Echter, in netten of korven kunnen scharen loskomen van de krabben bijvoorbeeld doordat ze in de netten blijven hangen. Daarom wordt het in de Verordening(EG) Nr. 850/98 «voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen» toegestaan om een bepaalde hoeveelheid scharen aan te landen. Voorts verwijs ik u voor het antwoord op vraag 30 naar het antwoord vraag 3.
Wordt daarmee, naar uw mening, het dierenwelzijn voldoende gerespecteerd? Zo nee, bent u bereid om hierop actie te ondernemen, in welke mate en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 29.
Is naar uw mening het vastbinden van scharen in lijn met de te respecteren intrinsieke waarde van het dier en de vijf vrijheden van Brambell waarmee de aanwezigheid en de mate van dierenwelzijn aan afgemeten kan worden? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid om hierop actie te ondernemen, in welke mate en op welke termijn?
Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat de wijze waarop omgegaan wordt met kreeften op geen enkele wijze in lijn is met dierenwelzijnsprincipes? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 31.
Bent u van mening dat dit dierenleed acceptabel is? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 31.
Bent u bekend met onderzoek van Motivaction waaruit blijkt dat meer dan de helft van de Nederlanders tegen het levend koken van krabben en kreeften is en bijna de helft van de mensen vindt dat kreeften en krabben, zodra ze gevangen zijn, verdoofd geslacht moeten worden? Wat is uw reactie daarop?3
Ja. Zoals eerder aangegeven (Kamerstuk 21 501-32, nr. 875, 848 en 849) blijkt uit de studie van het toenmalige Imares-WUR, waarin alle beschikbare literatuur is meegenomen, dat niet te concluderen is dat het ervaren van pijn door kreeften en krabben mogelijk of juist onmogelijk is. De studie maakt ook duidelijk dat kennis van één soort niet zomaar kan worden geëxtrapoleerd naar andere soorten. Ik blijf bij mijn standpunt dat ik me vooral wil richten op soorten die voor Nederland van aanzienlijk belang zijn. Dit mede gezien de relatief beperkte hoeveelheden krabben en kreeften die in Nederland worden gevangen.
Wat voor actie bent u in het algemeen bereid te nemen om dierenleed bij krabben en kreeften tot een einde te brengen?
Zie antwoord vraag 34.
Het beëindigen van regionale inkoop jeugdzorg in Brabant |
|
René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat 21 regiogemeenten in Brabant stoppen met het samen inkopen van ambulante jeugdhulp?1
Ja
Klopt het dat de aanleiding voor het beëindigen van de gezamenlijke inkoop gevonden moet worden in de oplopende tekorten in de jeugdzorg en het feit dat de gemeente Eindhoven budgetplafonds gaat invoeren? Zo ja, wat van vindt u hiervan?
De regio Zuidoost-Brabant bestaat uit 21 gemeenten. Sinds de invoering van de decentralisaties in 2015 is er in deze regio met vier inkooporganisaties gewerkt, waarbij voor de inkoop van jeugdbescherming/jeugdreclassering, JeugdzorgPlus, Spoedeisende zorg en Veilig Thuis regionaal wordt ingekocht. Vanaf 2017 is ook op de inkoop van bepaalde vormen van specialistische jeugdhulp door deze vier organisaties nauw samengewerkt.
In de raadsinformatiebrief van de gemeente Helmond van 5 september jl.2 – die naar alle 21 gemeenten is verzonden – en tijdens ambtelijk contact met de gemeente Eindhoven is aangeven dat het lastig is om met 21 gemeenten te komen tot eenduidige inkoopafspraken en -financiële- beheersmaatregelen. Voor de slagkracht en het sturend vermogen is geoordeeld dat het beter is om met twee inkoopregio’s verder te gaan voor taken die niet wettelijk in regionaal verband georganiseerd hoeven te worden. Jeugdbescherming, jeugdreclassering, Veilig Thuis, Spoedeisende zorg en JeugdzorgPlus blijven wel als één inkoopregio ingekocht.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat deze regiobrede inkoop versnipperd raakt? Zo nee, waarom niet?
Kinderen, gezinnen, jongeren, gemeenten en aanbieders zijn gebaat bij rust en orde rond regionale samenwerking. Om dit voor elkaar te krijgen, hebben we stabiele regio’s nodig die efficiënt samenwerken op regionaal en bovenregionaal niveau. Het ligt daarbij voor de hand dat regio’s eenzelfde samenstelling behouden.
De regio Zuidoost-Brabant heeft mij laten weten dat de continuïteit en bestaande kwaliteit van het jeugdhulpaanbod binnen de regio Zuidoost-Brabant voorop staat. Jeugdbescherming, jeugdreclassering, Veilig Thuis, Spoedeisende zorg en JeugdzorgPlus blijven als één inkoopregio ingekocht. Voor overige taken heeft deze regio besloten verder te gaan met twee inkoopregio’s, omdat in de afgelopen jaren gebleken is dat de regionale inkoop voor 21 gemeenten te groot was om zaken efficiënt op te pakken.
De ambassadeur van het programma Zorglandschap Jeugd van VNG/Rijk is betrokken geweest en heeft de betreffende gemeenten ondersteund bij het komen tot een oplossing. Ik volg als stelselverantwoordelijke deze ontwikkelingen en houd een «vinger aan de pols». In het geval de beschikbaarheid van jeugdhulp in het gedrang komt, zal ik die stappen zetten die nodig zijn om alsnog de beschikbaarheid te borgen.
Zou het wetsvoorstel in verband met het handhaven van de mogelijkheid om gemeenten tot samenwerking te verplichten (Wijziging van de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Zorgverzekeringswet in verband met het handhaven van de mogelijkheid om gemeenten in uitzonderingsgevallen tot samenwerking te verplichten en in verband met het verminderen van uitvoeringslasten (34 857)) u in staat stellen om dergelijke regionale inkoop van ambulant jeugdzorg af te dwingen? Zo nee, waarom niet?
Het genoemde wetsvoorstelheeft als doel dat ik een stok achter de deur heb om in te grijpen als blijkt dat de continuïteit van zorg in het geding is als gevolg van gebrekkige regionale samenwerking. Op basis van de huidige informatie is dat vooralsnog niet aan de orde.
Bent u bereid om in overleg te gaan met de betrokken gemeenten om te bespreken wat nodig is om de gezamenlijke inkoop van ambulante jeugdzorg in stand te houden?
Ik heb me laten informeren over het voornemen van de regio en volg de ontwikkelingen nauwlettend. Op dit moment zie ik geen aanleiding om nader het gesprek aan te gaan. Ambtelijk is er contact geweest met de VNG en met hen is afgesproken dat het belangrijk is om goed te blijven volgen wat er gebeurt in deze regio.
Het bericht dat VNO-NCW is aangesloten bij een machtige lobbygroep die het verhogen van de Europese klimaatambitie actief tegenwerkt |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Strategie bedrijven tegen klimaatactie onthuld»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse werkgeversorganisatie VNO-NCW is aangesloten bij de invloedrijke lobbygroep Business Europe?2
Ja, VNO-NCW is net als 39 andere ondernemersorganisaties uit de Europese landen lid van Business Europe.
Kent u de recent uitgelekte notitie van Business Europe waarin hun lobbystrategie uit de doeken wordt gedaan om een verhoging van de Europese klimaatambitie tegen te werken?3
Ik ben bekend met de notitie waarin Business Europe een standpunt inneemt ten aanzien van de verhoging van de Europese klimaatambitie. Het is van groot belang dat de klimaatambities en bijbehorende nationale en Europese doelstellingen breed worden gedragen door de samenleving. De doelstelling kan immers alleen succesvol worden gerealiseerd als bedrijfsleven, overheden en maatschappelijke organisaties hier gezamenlijk de schouders onder zetten. In Nederland werkt het kabinet met vele partijen, waaronder VNO-NCW, constructief samen om invulling te geven aan 49% broeikasgasreductie in 2030.
Erkent u dat het tegenwerken van een verhoogde Europese klimaatambitie (van 40% naar 45% CO2-reductie in 2030) haaks staat op het in het regeerakkoord benoemde voornemen om op Europees niveau het voortouw te nemen het CO2-reductiedoel op 55% in 2030 te krijgen?4 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw inzet tot nu toe geweest om het in het regeerakkoord genoemde pleidooi voor 55% CO2-reductie in 2030 in de praktijk te brengen?
Zoals aangegeven in het regeerakkoord, wil dit kabinet in de EU het voortouw nemen om het reductiedoel voor 2030 te verhogen van 40% naar 55% ten opzichte van 1990. Besluitvorming over deze verhoging moet plaatsvinden op basis van unanimiteit. Dit betekent dat we uiteindelijk het gesprek met alle lidstaten aangaan. Insteek daarbij is om uiterlijk in 2020 – als onderdeel van de mondiale ambitiecyclus – te komen tot een meer ambitieuze bijdrage vanuit de EU aan de doelen van het Akkoord van Parijs.
De klimaatonderhandelingen die eind dit jaar in Polen plaatsvinden zijn een eerste stap in dit traject. De faciliterende dialoog die daar zal plaatsvinden (Talanoa-dialoog) is het eerste formele moment om naar de collectieve inzet en die van de EU te kijken.
In 2019 wil ik op basis van het voorstel van de Europese Commissie voor een langetermijnstrategie voor Klimaat een discussie starten over het broeikasgasreductiedoel voor 2030. In mijn streven voor het ophogen van de EU klimaatambities werk ik nauw samen met Frankrijk, Zweden, Finland, Spanje, Portugal en Luxemburg. Nederland wil deze coalitie uitbreiden en zet zich hiervoor in.
Erkent u dat het blokkeren van een verhoging van de Europese klimaatambitie vervolgens door diezelfde tegenkrachten van ambitieus klimaatbeleid gebruikt kan worden als argument om hier in Nederland op de rem te trappen bij het tot stand brengen van Nederlands klimaatbeleid? Zo nee, waarom niet?
Ja. Voor internationaal concurrerende bedrijven zijn de concurrentieverhoudingen met bedrijven in andere lidstaten van belang. Zij zijn daarom gebaat bij een gedeelde Europese ambitie en een gelijk speelveld. Een gedeelde Europese ambitie die in lijn is met het akkoord van Parijs draagt ook bij aan effectief klimaatbeleid. Daarom zet het kabinet zich in voor 55% broeikasgasreductie in 2030. We werken hierin nauw samen met andere lidstaten die zich hier ook voor willen inzetten. Zoals ook bij het antwoord op de vragen 3 en 4 vermeld, werkt het kabinet in Nederland met vele partijen constructief samen om invulling te geven aan 49% broeikasgasreductie in 2030.
Wat is uw boodschap aan de Europese Unie met betrekking tot de door Business Europe gebezigde strategie om de Europese klimaatambitie niet eens naar 45% te tillen? Deelt u de mening dat het juist nu belangrijk is om publiekelijk afstand te nemen van deze doelstelling van Business Europe? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse klimaatboodschap aan de Europese Unie is helder: verhoog het 2030-broeikasgasreductiedoel naar 55%.
Hoe beoordeelt u de woordkeuze van Business Europe zoals het gebruik maken van de «gebruikelijke argumenten» om het proces tegen te werken en «het belang van extra ambitie te minimaliseren»?5
De woordkeuze past niet bij de ambities van het Nederlandse kabinet. Zowel in Nederland als in Europa streeft dit kabinet naar een ambitieus klimaatbeleid.
Is het waar dat Unilever in 2014 uit deze klimaatonvriendelijke lobbygroep is gestapt omdat het zelf voorstander is van strenger klimaatbeleid? Zo nee, hoe zit het dan?
Unilever is een bedrijf dat eigenstandig haar afwegingen maakt om al of niet lid te zijn van een belangenorganisatie. Ik verwijs u voor de beantwoording van deze vraag dus ook naar Unilever zelf.
Kunt u uitsluiten dat VNO-NCW bij de totstandkoming van de hoofdlijnen van het voorlopige Nederlandse Klimaatakkoord gehandeld heeft in lijn met de recent uitgelekte notitie van Business Europe? Zo nee, bent u bereid de specifieke inbreng van VNO-NCW na te gaan? Zo ja, kunt u dat toelichten?
VNO-NCW is een constructief lid aan de klimaattafels. Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie vraagt het kabinet alle partijen aan de tafels in de tweede ronde om tot een akkoord te komen om nadrukkelijker in beeld te brengen welke aanvullende maatregelen nog mogelijk zijn. Dit geldt dus ook voor VNO-NCW. De aanvullende maatregelen zijn van belang zodat we goed zijn voorbereid als de Europese doelstelling wordt aangescherpt. Omdat de uitkomst van de internationale gesprekken in 2019 nog niet vaststaat, kan de uiteindelijke doelstelling voor 2030 afwijken van de 49% waar het kabinet nu van uit gaat.
Bent u bereid om de onderhandelaars van het Klimaatakkoord te waarschuwen voor dergelijke tegenkrachten door hen te wijzen op het specifieke voorbeeld van de genoemde lobbystrategie van Business Europe? Zo nee, waarom niet?
Zowel overheidsvertegenwoordigers die in contact staan met VNO-NCW als de partijen aan de Industrietafel zijn zich bewust van de internationale context waarbinnen de industrie opereert. Over tal van onderwerpen op nationaal en internationaal niveau wordt een lobby gevoerd door diverse maatschappelijke- en belangenorganisaties om invloed uit te oefenen op beleidsvorming.
Bent u bereid om ook alle overheidsvertegenwoordigers die in contact staan met VNO-NCW te wijzen op dergelijke tegenkrachten? Zo nee, waarom mag overheidspersoneel niet worden geïnformeerd over strategieën die niet alleen haaks staan op ambitieus klimaatbeleid, maar zelfs de bescheiden klimaatambitie in het regeerakkoord ondermijnen?
Zie antwoord vraag 11.
Woningen van Vestia aan de Trekweg te Den Haag |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de misstanden aan verschillende woningen aan de Trekweg en de Stuwstraat in de Haagse Molenwijk, waarbij de eigenaar – woningcorporatie Vestia – geen structurele herstelwerkzaamheden uitvoert in het interieur van de woningen?
Ja.
Kent u de herhaalde signalen van bewoners en lokale politiek over de erbarmelijke toestand van de woningen?
Ja.
Bent u bereid om met woningcorporatie Vestia in overleg te treden met het doel om zo spoedig mogelijk met structurele oplossingen te komen voor de gebrekkige onderhoudsstaat van de woningen in de Haagse Molenwijk?
Huurders moeten er te allen tijde vanuit kunnen gaan dat hun woning op een degelijke manier onderhouden wordt. Het plegen van onderhoud en het treffen van noodzakelijke voorzieningen behoort tot de kerntaak van woningcorporaties. Dat Vestia een saneringscorporatie is ontslaat haar niet van deze taak. Het op peil houden van haar bezit maakt ook nadrukkelijk onderdeel uit van het vastgestelde verbeterplan van Vestia. In het saneringsplan van Vestia is opgenomen dat Vestia het reguliere (instandhoudings)onderhoud moet doen en hier zijn middelen voor gereserveerd.
In de Woningwet is geen niveau van vereiste kwaliteit benoemd, anders dan de vereisten uit het Bouwbesluit voor gebouwen met een woonfunctie. Er zijn verschillende mogelijkheden voor huurders om de corporatie te bewegen het onderhoud op peil te houden.
Eerst en vooral door het onderhoud aan te kaarten in het reguliere overleg tussen corporatie en huurders(organisaties) met het oog op een goede onderlinge relatie tussen huurder en verhuurder. De bewoners van de Trekweg en Stuwstraat in de Haagse Molenwijk hebben het probleem aangekaart bij de verhuurder. Vestia heeft specifiek voor dit probleem een klachtenlijn opengesteld en organiseert één keer in de week een spreekuur in het wijkcentrum. Hier kunnen bewoners van de woningen terecht met klachten. Inmiddels zoekt Vestia in overleg met het actiecomité uit de wijk naar een passende oplossing. Daarnaast zal de betrokken wethouder met een bestuurder van Vestia de wijk op korte termijn bezoeken.
Mocht de verhuurder niet naar tevredenheid van een huurder reageren op het onderhoudsprobleem, dan kan de Huurcommissie ingeschakeld worden. Tevens kan bij de gemeente Den Haag een klacht ingediend worden over achterstallig onderhoud. Constateert de gemeente ernstige onderhoudsgebreken waardoor de woning niet (meer) aan het Bouwbesluit voldoet, dan kunnen burgemeester en Wethouders op grond van de Woningwet de verhuurder een brief (de gemeentelijke aanschrijving) sturen waarin ze hem oproepen de woning te repareren. Als de verhuurder hierop in gebreke blijft, kan de gemeente de gebreken laten repareren. De kosten zijn dan voor de verhuurder. Het is daarnaast mogelijk om de kantonrechter te vragen om de verhuurder te verplichten woningen te repareren. De verhuurder krijgt een dwangsom opgelegd wanneer de woning niet gerepareerd wordt.
Tot slot heeft de huurdersorganisatie de mogelijkheid om het onderhoud en het treffen van voorzieningen op te nemen in de periodieke prestatieafspraken. Woningcorporaties maken deze afspraken met gemeenten en huurdersorganisaties over de prestaties die ze gaan leveren.
Bent u, bij aanhoudend tekortschieten van corporatie Vestia, bereid maatregelen te nemen om groot onderhoud af te dwingen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid met Vestia in gesprek te gaan over de dienstverlening aan bewoners die op dit moment het gevoel hebben niet serieus genomen te worden wanneer zij klachten hebben over de onderhoudsstaat van de woningen?
Zie antwoord vraag 3.
Het verstrekken van Staatsgaranties over financiering van franchiseondernemingen |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert zich u de antwoorden van de Minister van Economische Zaken op eerdere Kamervragen over de financiering van franchiseondernemingen?1
Ja.
Kunt u een geactualiseerd overzicht tot op heden geven van de tabel, zoals die is gegeven in antwoord op vraag 7, over de periode vanaf 2012 tot en met heden?
Kent u het beleid van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) om bij subsidieverlening steeds meer uit te gaan van de verstrekte gegevens en de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager en dat wie bewust foute informatie verstrekt of zaken achterhoudt, aangepakt wordt?2
Ja, ik ken en ondersteun het beleid van RVO. Het bijzondere van de BMKB-regeling is echter dat niet RVO, maar de kredietverlener de rol van loketfunctie vervult. Dat wil zeggen dat de kredietverlener zelfstandig kan bepalen of een borgstelling wordt ingepast of niet, uiteraard rekening houdend met de voorwaarden van de BMKB. Inpassing van een borgstellingskrediet wordt gemeld aan RVO middels een standaard meldformulier. Dit leidt tot een efficiënt en weinig administratief aanvraagproces. Het mooie van de BMKB-regeling is dat RVO pas aan het werk hoeft in het geval dat de kredietverlener daadwerkelijk een verliesdeclaratie bij de Staat indient. Op dat moment krijgt RVO inzage in de beoordeling van de bank bij verstrekking van het oorspronkelijk krediet. Deze informatie betreft o.a.:
Mocht blijken dat de initiële beoordeling van de kredietverlener niet strookt met de voorwaarden van de BMKB-regeling, en de borgstelling ten onrechte is ingepast, dan zal de verliesdeclaratie worden afgewezen. Een door RVO geaccrediteerde kredietverlener mag gebruik maken van de BMKB. Dit zijn voornamelijk banken en een aantal alternatieve financiers.
Wie vraagt feitelijk de borgstellingskrediet (BMKB) aan? Is dat een bank? Zo ja, wilt u dan een geanonimiseerd voorbeeld bijvoegen over wat een bank zoal aanlevert bij een dergelijke aanvraag?
Zie antwoord vraag 3.
Beschikt u over gegevens of signalen waaruit blijkt dat er bij de aanvraag van genoemde borgstellingskredieten voor franchiseondernemingen door banken met enige regelmaat te rooskleurige of anderszins onjuiste informatie wordt verstrekt? Zo ja, waar bestaan die gegevens of signalen uit? Zo nee, bent u bereid om te onderzoeken in hoeverre de informatie waarop deze borgstelling door banken wordt gevraagd een realistische risico-inschatting van de betreffende franchiseondernemingen geeft?
Ik herken niet het beeld dat er door franchiseondernemingen vaker onjuiste of te rooskleurige informatie wordt verstrekt. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 is de bank verantwoordelijk voor een juiste toepassing van de BMKB. Bij een verliesdeclaratie toetst RVO standaard of de bank een realistische risico-inschatting heeft gemaakt van de betreffende onderneming. Zo niet, dan zal de verliesdeclaratie niet of slechts ten dele worden gehonoreerd.
Deelt u de mening dat indien blijkt dat als een aanvrager bij een aangevraagde borgstellingskrediet niet realistische of evident onjuiste gegevens over de levensvatbaarheid van een franchiseonderneming heeft gegeven, bijvoorbeeld blijkend uit een evident te laag loonkostenpercentage, dat dat als foute informatie kan worden beschouwd? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Als de aanvrager bij de toepassing van de BMKB evident verkeerde inschattingen heeft gemaakt over de levensvatbaarheid van een franchiseondernemer, die duidelijk aan de aanvrager te verwijten valt, dan zal RVO een eventuele verliesdeclaratie afwijzen. Het is uiteindelijk aan RVO om te beoordelen of een bank al dan niet nalatig is geweest bij het inpassen van een borgstelling. Daarbij speelt proportionaliteit ook een rol. Er kunnen na verstrekking van een lening met borgstelling externe effecten optreden die de bank niet had kunnen voorzien.
Hoe vaak heeft RVO.nl sinds 2012 opgetreden tegen aanvragers van een borgstellingskrediet die informatie hebben verstrekt of zaken hebben achtergehouden bij het aanvragen van een dergelijke garantiestelling voor een te financieren franchiseorganisatie? Welke maatregelen zijn tegen deze aanvragers genomen? In hoeveel gevallen is er aangifte door RVO gedaan en voor welke strafbare feiten?
RVO is niet bekend met gevallen waar aanvragers bewust informatie achterhouden of verkeerde informatie verstrekken bij borgstellingen voor franchiseorganisaties en heeft daar dus ook geen actie op ondernomen.
Deelt u de mening dat indien een bank zich publiekelijk profileert als expert op het gebied van (de risico-inschatting bij) franchise, dat de franchisenemer in hoge mate op die risico-inschatting moet kunnen vertrouwen? Zo ja, welke juridische en praktische mogelijkheden zijn in een dergelijk geval beschikbaar voor een franchisenemer of de RVO als een franchisenemer op basis van verkeerde informatie een onderneming start en bij die bank financiert?
Belangrijk is dat een bank bij verstrekking van een borgstellingskrediet ook eigen risico loopt. Een borgstelling dekt immers maximaal 67,5% van het eigen risico (doorgaans een dekking van 45%). De bank heeft dus belang bij een zorgvuldig proces om kredieten (met borgstelling) te verstrekken en hier ligt ook de expertise van banken. Uiteraard hecht EZK veel waarde aan een juiste toepassing van borgstellingen, daarom worden alle ingediende verliesdeclaraties door RVO gecontroleerd.
Een franchisenemer moet kunnen vertrouwen op het professionele oordeel van de bank, mits de onderneming de juiste informatie aan de bank beschikbaar stelt. Mocht een ondernemer zich op onrechtmatige wijze benadeeld voelen door een bank, dan kan een ondernemer zich richten tot de rechtspraak. Mij zijn overigens geen signalen bekend dat er bij de kredietverlening aan franchiseondernemingen strafbare feiten plaatsvinden.
Acht u het denkbaar dat er in een dergelijk geval sprake kan zijn van strafbare feiten en zo ja, welke? Zijn er in dit verband door franchisenemers aangiftes gedaan en wat is de aard en de omvang daarvan? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 8.
De dreigende sluiting van de huisartsenpost in Delfzijl |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht in het Dagblad van het Noorden dat de gemeentebesturen van Delfzijl en Appingedam vrezen dat de huisartsenpost in Delfzijl gaat verdwijnen?1
Ja. Ik heb ook kennisgenomen van het bericht in het Dagblad van het Noorden van 11 oktober dat de huisartsenpost in Delfzijl niet gaat sluiten.
Welke afspraken zijn destijds gemaakt bij de sluiting van het Delfzicht ziekenhuis over de toekomst van de avond- en weekenddienstverlening in Delfzijl?
Er zijn destijds geen specifieke afspraken gemaakt over de toekomst van de huisartsenpost in Delfzijl. Op de informatiebijeenkomst die destijds voor bewoners is gehouden is aangegeven dat er op dat moment geen plannen waren om de huisartsenpost te sluiten.
Klopt het dat er een voorstel ligt om tot «een andere urenverdeling» van huisartsen in Groningen te komen, waardoor huisartsenposten in Leek, Hoogezand en Delfzijl in zouden moeten krimpen of zelfs zouden moeten sluiten?
Ik heb een tijd geleden contact gehad met Doktersdienst Groningen. Er lag toen een plan voor een andere urenverdeling en het eventueel sluiten van de huisartsenpost in Delfzijl doordeweeks (niet in het weekend). Naar ik heb begrepen, dit blijkt ook uit de meest recente berichtgeving, ligt er nu een plan waarbij de huisartsenpost in Delfzijl niet gaat sluiten. Wel wordt er o.a. een andere urenverdeling voorgesteld. Op 7 november zullen de huisartsen hierover stemmen.
Klopt het dat inwoners die ’s avonds of in het weekend een arts nodig hebben helemaal naar het Ommelander ziekenhuis in Scheemda moeten reizen als er geen huisartsenpost in Delfzijl is?
In het huidige voorstel van Doktersdiensten Groningen blijft de huisartsenpost in Delfzijl open.
Op welke wijze worden de betreffende gemeentebesturen betrokken bij de besluitvorming over de toekomst van de avond- en weekenddienstverlening van huisartsen in Delfzijl en omgeving? Bent u van mening dat zij voldoende betrokken zijn?
Zoals ik ook in mijn Kamerbrief van 19 februari 2018 heb aangegeven is de organisatie van zorg in een regio, waaronder ook de zorg die wordt geleverd op een SEH of een huisartsenpost, primair de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder en de zorgverzekeraar in de regio. Ik vind het belangrijk dat zij betrokkenen daarbij voldoende meenemen en goed naar patiënten en bezoekers communiceren wat er verandert in het zorgaanbod. Ik heb de indruk dat het bestuur van Doktersdienst Groningen zich goed bewust is van het belang van een zorgvuldig proces en de rol van goede communicatie naar alle betrokkenen daarin.
Zou met de door u – in het plenaire debat over regionale ziekenhuizen op 13 juni 2018 – aangekondigde wettelijke verplichting om vroegtijdig in overleg en dialoog te gaan met onder andere gemeenten en inwoners, ook in dit geval overleg met het gemeentebestuur verplicht worden? Zo nee, waarom niet?
Ik kan hier nog geen uitspraken over doen omdat de wetgeving hieromtrent nog niet afgerond is. Naar verwachting wordt in november een concept AMvB openbaar. Die gaat dan in consultatie en wordt aan de Tweede Kamer gezonden.
Het bericht 'Geef leraar onbeperkt toegang tot onderzoek’ |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Geef leraar onbeperkt toegang tot onderzoek», waarin diverse betrokkenen bij het onderwijs in Amsterdam ervoor pleiten leerkrachten gratis toegang te verschaffen tot wetenschappelijke publicaties?1
Ja.
Deelt u de mening dat gratis toegang tot wetenschappelijke publicaties kan bijdragen aan de verbetering van bijvoorbeeld lessen of examens en de professionele ontwikkeling van docenten?
Toegang tot inzichten uit wetenschappelijk onderzoek kan bijdragen aan de verbetering van onderwijs en aan de professionalisering van leraren. Hierbij kunnen wetenschappelijke publicaties helpen, maar deze zijn niet altijd direct bruikbaar voor de onderwijspraktijk. Daarom is het bundelen en toegankelijk maken van de inzichten uit deze publicaties in een voor het onderwijs werkbare vorm minstens zo belangrijk.
Bent u bereid op zo kort mogelijke termijn alle docenten in ons land kosteloos toegang te verschaffen tot wetenschappelijke publicaties? Zo nee, waarom niet? Bent u het met de ondertekenaars van het pleidooi eens dat wachten op het effect van het «open access» beleid teveel tijd zou kosten?
Leraren spelen een essentiële rol in de kennisoverdracht. Daarbij is het van groot belang dat zij zelf ook hun eigen kennis actueel houden. Zeker in een tijd waarin de snelheid van kenniscirculatie toeneemt. Juist in deze context is het dus van belang dat docenten toegang hebben tot nieuwe inzichten, in hun vakgebied of in nieuwe lesmethoden en tot alternatieve vormen van kennisoverdracht. Helaas is deze kennis nog niet vrij beschikbaar. Daarom span ik me in om die vrije toegang daadwerkelijk te realiseren. Hiervoor is momenteel veel momentum, in Nederland, in Europa, en ook daarbuiten.
In het Regeerakkoord zijn «open science» en «open access» als norm gesteld. Met open access worden wetenschappelijke publicaties, die met publieke middelen tot stand zijn gekomen, kosteloos toegankelijk voor iedereen, ook voor leraren. De EU-Lidstaten hebben zich onder het Nederlandse EU-voorzitterschap in 2016 gecommitteerd aan 100% open access publiceren in 2020. Het veld heeft zich tevens gecommitteerd aan 100% open access publiceren in 2020. Dit is vastgelegd in het Nationaal Plan Open Science. Veel partijen, waaronder leraren, maar bijvoorbeeld ook patiënten en bedrijven, zullen profiteren wanneer ze laagdrempelige toegang krijgen tot wetenschappelijke gegevens.
De ambitie is te komen volledig open access in 2020 voor iedereen. Daarbij past het niet om het bestaande systeem in stand te houden door voor bepaalde groepen zoals leraren nogmaals te betalen voor onderzoek dat reeds met publieke middelen is verricht. Wij willen daar juist verandering in brengen.
Tegelijkertijd zijn er al initiatieven voor betere toegang voor leraren tot wetenschappelijke kennis. Daarbij is het uitgangspunt dat beschikbaarheid alleen niet genoeg is. Het is minstens zo belangrijk dat inzichten uit wetenschappelijke artikelen worden gebundeld en op een voor het onderwijs toegankelijke manier beschikbaar zijn. Er is inmiddels ook al een aantal diensten ontwikkeld die zich hier op richten en waar leraren gebruik van kunnen maken. Zo biedt het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) via www.nro.nl/toegangtotliteratuur vele tips en hulpmiddelen waarvan leraren gebruik kunnen maken om aan gewenste wetenschappelijke informatie te komen. Daarnaast biedt het NRO bijvoorbeeld de Kennisrotonde, een online loket voor de snelle beantwoording van vragen uit het onderwijs met kennis uit onderzoek. Leraren die hun vragen stellen aan de Kennisrotonde krijgen vervolgens een op wetenschappelijk literatuuronderzoek gebaseerd antwoord. Deze antwoorden zijn ook online beschikbaar en worden reeds door duizenden onderwijsprofessionals gelezen.
De Koninklijke Bibliotheek (KB) biedt tegen een gering bedrag (€ 15,– per jaar) een abonnement dat burgers toegang geeft tot vele publicaties. Ook leraren kunnen hiervan gebruik maken. De KB organiseert bovendien workshops «Vind je weg in het digitale wetenschappelijke informatielandschap».
Het staat uitgevers uiteraard vrij om vooruitlopend op open access voor iedereen, aan leraren en scholen alvast de mogelijkheid te bieden tot gratis toegang. Daarnaast staat het scholen vrij om individuele leraren die behoefte hebben aan een abonnement bij de Koninklijke Bibliotheek daarin te ondersteunen.
Welke kosten zijn er volgens u gemoeid met het kosteloos toegang verschaffen tot wetenschappelijke publicaties? Welke mogelijkheden ziet u om een verbinding te maken met staand beleid van het ministerie?
Zie antwoord vraag 3.
Welke partners ziet u in het onderwijsveld die behulpzaam kunnen zijn bij het realiseren van de kosteloze toegang tot wetenschappelijke publicaties? Hoe ziet u eventuele samenwerking voor zich?
Er zijn reeds verschillende partners betrokken bij het realiseren van kosteloze toegang tot wetenschappelijke publicaties. In de eerste plaats zijn dat de samenwerkende partijen in het Nationaal Platform Open Science die hard werken aan 100% open access voor iedereen. Ook de KB en het NRO zetten zich via dienstverlening in voor toegang voor leraren tot wetenschappelijke publicaties. Verder hebben de PO-Raad, VO-Raad, MBO-Raad, Vereniging Hogescholen en de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten zich op 21 juni verbonden aan de realisatie van een kennisinfrastructuur voor het onderwijs. Hiermee is vanuit de Raden een eerste stap gezet om de kwaliteit van het onderwijs verder te verbeteren met behulp van onderzoek en kennisintensieve innovatie. Daarmee willen zij gezamenlijk de werelden van onderwijsonderzoek en de dagelijkse onderwijspraktijk nauwer met elkaar verbinden. Zij hebben afgesproken om in het voorjaar van 2019 een plan van aanpak voor de kennisinfrastructuur voor het onderwijs te presenteren.
‘designer dogs’ en ‘designer cats’ |
|
Maurits von Martels (CDA), Arne Weverling (VVD), William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich de door de Stichting Dier & Recht aan u en de Kamer aangeboden petitie met de titel «Stop het fokken van designer cats»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de eerder dit jaar in het Europees parlement georganiseerde conferentie «Animal Health and Welfare: Breeding for extremes in dogs and cats», een initiatief van de EU Dog and Cat Alliance, de Federation of Veterinarians of Europe (FVE) en de Federation of European Companion Animal Veterinary Associations (FECAVA)?2
Ja.
Bent u op de hoogte van kenmerken van honden en katten veroorzaakt door een bepaalde manier van fokken, zoals platte gezichten, vernauwde neusgaten, extreme huidplooien en uitpuilende ogen? Bent u daarnaast op de hoogte van gezondheidsrisico’s voor dieren die hieruit kunnen voortvloeien, zoals moeite met ademen, huidinfecties, oogziekten en neurologische problemen?
Ja.
Deelt u de mening dat bovenstaande praktijken absoluut onwenselijk en onaanvaardbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u op de hoogte van de uitspraken van oud-staatssecretaris van Economische Zaken Bleker, die het fokken van erfelijk gehandicapte gezelschapsdieren «van God los» noemde? Is dit ook uw mening? Zo nee, waarom niet?3
Het creëren van (nieuwe) rassen voor het plezier van de mens, zonder inachtneming van de consequenties voor het dier, zoals korte pootjes, naakte katten etc. toont mijns inziens geen respect voor de integriteit, het welzijn en de gezondheid van het dier.
Kunt u inzicht geven hoe groot het probleem van het fokken van dieren met erfelijke aandoeningen, zoals «designer dogs» en «designer cats» in Nederland is? Zo nee, waarom niet?
Eind november 2016 heeft de Faculteit Diergeneeskunde in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een onderzoek naar erfelijke gebreken afgerond. In de brief van 17 mei 2017 (Kamerstuk 28 286, nr. 909) is uw Kamer op de hoogte gebracht van de resultaten. Het rapport geeft een goed beeld (nulmeting) van de aandoeningen die bij 38 honden- en 2 kattenrassen voorkomen. Om de representativiteit van de cijfers verder te verbeteren, wordt gewerkt aan de verhoging van het aantal deelnemende dierenartsen aan het onderzoek van de Faculteit Diergeneeskunde. Zij leveren via de eigen praktijk gegevens aan voor het onderzoek. Deze aanvullende data zullen meer inzicht geven in de soort en het aantal erfelijke aandoeningen.
Wat wordt er op dit moment al gedaan wordt om het fokken van dieren met erfelijke aandoeningen in Nederland tegen te gaan?
Allereerst is er wet- en regelgeving. In artikel 3.4 van het «Besluit houders van dieren» is bepaald dat fokkers zo moeten fokken dat het welzijn en de gezondheid van het ouderdier en de nakomelingen niet benadeeld wordt. Ik verwijs u hiervoor ook naar het antwoord op vraag 11.
Daarnaast zet ik in op het faciliteren van het Fairfok-programma van de sector. In dit programma zijn onder de regie van de Raad van Beheer op kynologisch gebied ambities en plannen geformuleerd om binnen redelijke termijn tot een gezonde hondenfokkerij te komen.
Is artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren naar uw mening ook van toepassingen op het fokken van dieren met erfelijke aandoeningen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Wordt er op dit moment gehandhaafd om het fokken van dieren met erfelijke aandoeningen tegen te gaan? Zo ja, hoe vaak wordt hierop gehandhaafd?
Er zijn door de NVWA tot op heden tien inspecties uitgevoerd met betrekking tot artikel 3.4. Besluit houders van dieren. In vier gevallen is er bij deze inspecties handhavend opgetreden in verband met erfelijke aandoeningen. Daarnaast zijn hercontroles uitgevoerd en is aan één houder een last onder dwangsom opgelegd.
Deelt u de mening dat de praktijken rondom het fokken van dieren met erfelijke aandoeningen strenger moeten worden aangepakt zodat de risico’s omtrent de gezondheid van dieren zoals honden en katten in Nederland kunnen worden tegengegaan? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u voor het antwoord naar de passage over de fokkerij van gezelschapsdieren en het houdverbod op blz. t10 van mijn beleidsbrief Dierenwelzijn van 4 oktober jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 991).
Komt u op korte termijn met regelgeving waarin ook specifiek aandacht wordt gegeven aan maatregelen tegen het fokken met dieren met erfelijke aandoeningen? Zo nee, is de huidige regelgeving en handhaving naar uw mening voldoende?
Artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren beoogt schadelijke gevolgen van fokken tegen te gaan. Zoals al eerder aan uw Kamer gemeld, blijkt in een aantal opzichten de beoordeling complex of de fokkers hun inspanningsverplichtingen op grond van het Besluit voldoende nakomen, omdat het hier om een open norm gaat. Ik heb onderzoek uitgezet om dit beter handhaafbaar te maken. Dit onderzoek bevindt zich in de afrondende fase en is voor het eind van dit jaar klaar.
Op de voornoemde conferentie is opgeroepen de aanpak van «designer dogs» en «designer cats» op Europees niveau aan te pakken. Deelt u deze oproep? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit in Europa te agenderen?
Ja. In het kader van de subwerkgroep over het welzijn van honden, voorgezeten door Nederland en georganiseerd binnen het kader van het EU-platform Dierenwelzijn, wordt geïnventariseerd welke best practices er in de lidstaten zijn op het terrein van de fokkerij teneinde deze te kunnen delen en van elkaar te kunnen leren.
Bent u bereid om met vertegenwoordigers van organisaties die huisdieren houden dan wel fokken, brancheorganisaties van dierenartsen en organisaties die opkomen voor dierenwelzijn in overleg te treden om een samenhangende aanpak te ontwikkelen om het fokken op erfelijke eigenschappen die de gezondheid en het welzijn van dieren schaden tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ik ben met deze organisaties in overleg. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 7 over het Fairfokprogramma.
Het bericht ‘Windparkbouwers vrezen tulpenmanie als Wiebes gaat veilen’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Windparkbouwers vrezen tulpenmanie als Wiebes gaat veilen»1, waarin staat dat de windsector waarschuwt voor teveel optimisme rondom subsidieloze veilingen?
Ja.
Deelt u de mening dat de gerealiseerde kostenreductie bij windenergie op zee niet tot overmoed moet leiden? Deelt u de zorgen van de windenergiesector over een te optimistische inschatting van de energiemarkt, waardoor windparken mogelijk niet gerealiseerd worden of bestaande windparken mogelijk stil komen te liggen? Zo nee, op basis waarvan schat u dit anders in?
In een bieding is het aan de marktpartij zelf om een inschatting te maken van de energiemarkt; niet de overheid. Het is aan de marktpartijen om zodanige biedingen te doen dat het windpark wordt gerealiseerd. Dat is in een situatie zonder subsidie niet anders dan in een situatie met subsidie.
Deelt u de mening dat om te voorkomen dat windparken niet worden gerealiseerd of stil komen te liggen het nodig is dat bepaalde overheidsgaranties worden ingevoerd? Zo nee, waarom niet?
Nee. De procedure met subsidieverlening, zoals toegepast in de eerste twee tenders, is al een systeem met bepaalde overheidsgaranties. Deze procedure met subsidieverlening, in dit geval de SDE+, blijft in de wet.
De uitslag van de derde tender (Kamerstuk 33 561, nr. 41) heeft laten zien dat er vier gerenommeerde partijen bereid waren het windpark zonder overheidsgaranties te bouwen. Ook in Duitsland worden windparken gebouwd zonder subsidie. Het is niet altijd nodig de procedure met subsidieverlening toe te passen om overheidsgaranties te geven, zie ook het antwoord op vraag 4.
Kunt u toelichten waarom de opties Contract for Difference en veilen met een gegarandeerde ondergrens van de stroomprijs niet in de wet worden opgenomen, waarbij niet is gezegd dat deze opties daadwerkelijk gebruikt hoeven te worden maar wel mogelijke opties voor de toekomst zijn zodat de wet toekomstbestendig is? Wat is uw appreciatie van deze opties?
De optie van veilen met een gegarandeerde ondergrens van de stroomprijs kan niet in de wet worden opgenomen, omdat een subsidie of garantie alleen verleend kan worden voor iets dat zonder die subsidie of garantie niet zou gebeuren. Het is ook niet logisch om standaard een subsidie of garantie te bieden, als onzeker is of dat nodig is om het windpark te bouwen en exploiteren. Daarom werkt het voorgestelde systeem als volgt.
Indien er een of meer marktpartijen zijn die aan alle strenge voorwaarden voldoen en bereid zijn het windpark zonder overheidssubsidie of garantie te bouwen en exploiteren, wordt de vergunning aan een van deze marktpartijen verleend.
Indien er geen marktpartij bereid is het windpark zonder overheidssubsidie of garantie te bouwen en exploiteren, dan kan via de procedure met subsidieverlening de vergunning alsnog direct worden verleend aan de marktpartij die aan alle strenge voorwaarden voldoet en de minste subsidie of overheidsgarantie vraagt.
De procedure met subsidieverlening maakt momenteel gebruik van de SDE+. De SDE+ wordt ook wel een «one-way contract for difference» genoemd. Er is op dit moment geen aanleiding het huidige systeem van de SDE+ te herzien. Omdat de SDE+ al sterk lijkt op een «contract for difference» en de procedure met subsidieverlening in de wet blijft, is de wet toekomstbestendig.
Kunt u bevestigen dat het primaire doel van het beleid rondom windenergie op zee de stimulering van duurzame energie is en dat, hoewel kosteneffectiviteit belangrijk is, het niet het doel is van de overheid om te verdienen aan de uitrol van windenergie op zee?
Het doel van het beleid voor windenergie op zee is inderdaad gericht op meer duurzame energie. Het wetsvoorstel geeft de overheid instrumenten om het doel te verwezenlijken. Naast veilen, blijven ook de vergelijkende toets en subsidie onderdeel van de wet. Dus als geen van de marktpartijen een windpark wil bouwen zonder overheidssubsidie of garantie, dan kan een subsidietender worden uitgeschreven.
Hoewel windenergie op zee niet bedoeld is als verdienmodel is het wel redelijk om, indien en inzoverre een exclusief recht een bepaalde waarde vertegenwoordigt, van een private partij die dit recht van de overheid krijgt een vergoeding te ontvangen.
Klopt het dat voor de andere projecten in het kader van de Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie (SDE+) ook geld gereserveerd moet worden op de begroting? Zo ja, waarom geldt dat bezwaar voor deze optie niet terwijl u dit wel als argument gebruikt om Contract for Difference als optie af te wijzen?
Ja. De SDE+ leidt, net als «contract for difference», tot reserveringen op de begroting. Hierover heb ik uw Kamer op 13 september 2018 geïnformeerd (Kamerstuk 31 239, nr. 291). Tegelijk zijn in het voorstel voor hoofdlijnen van een Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 193) in de hoofdlijnen van de sectortafel Elektriciteit hoge ambities voor kostenreductie opgenomen met subsidieloos na 2025 als perspectief.
Bent u bereid om de Wet Wind op Zee pas aan de Kamer aan te bieden nadat het klimaatakkoord is afgesloten?
Nee. Allereerst gaan de besprekingen in het Klimaatakkoord niet over «contract for difference». Het wetsvoorstel bevat ook een aantal andere verbeteringen dat voor de tender in 2019 van belang is, waardoor spoedige voortgang van het wetsvoorstel belangrijk is.
Twee zwaargewonden kinderen na val onveilig speeltoestel |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Honderden levensgevaarlijke springkussens in omloop»?1
Ja.
Hoeveel van deze levensgevaarlijke multiplay-kussens zijn er in Nederland in gebruik?
Het is niet bekend hoeveel Multiplay speeltoestellen er in Nederland in gebruik zijn. Deze speeltoestellen komen voor in enkele tientallen varianten en worden door diverse importeurs in Nederland op de markt gebracht.
Hoeveel klachten heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) over de multiplay-kussens binnengekregen? Wat is er vervolgens met die klachten gedaan?
Tot 21 september 2018 zijn er bij de NVWA 14 meldingen binnengekomen over Multiplay speeltoestellen. In 4 gevallen heeft er een inspectie plaatsgevonden en 7 gevallen zijn nog in behandeling. 3 meldingen hebben niet tot een inspectie geleid.
Klopt het dat de NVWA van alle ongelukken met de speelkussens op de hoogte was, maar niet heeft ingegrepen? Wat is hierop uw reactie?
De NVWA is op de hoogte van ongevallen met speelkussens die bij haar worden gemeld. Na een melding van een ongeval wordt altijd een inspectie uitgevoerd en het ongeval onderzocht.
Waarom heeft de NVWA al deze multiplay-kussens niet uit de omloop gehaald, terwijl al duidelijk was dat deze springkussens levensgevaarlijk zijn voor kinderen, zeker na de twee verschrikkelijke ongelukken in de zomer van 2018?
Bij een speeltoestel dient een certificaat van goedkeuring aanwezig te zijn. Dat is de verantwoordelijkheid van de beheerder van het speeltoestel. De NVWA controleert of het certificaat aanwezig en correct is. Ook wordt de staat van onderhoud en beheer getoetst aan de hand van een actueel dossier (voorheen een logboek) dat door de beheerder moet worden aangereikt.
Voor speeltoestellen geldt dat elk type toestel een keuring moet ondergaan voordat het op de Nederlandse markt komt. De NVWA keurt zelf geen speeltoestellen. Deze keuring mag alleen worden verricht door een van de vier door mijn ministerie aangewezen keuringsinstellingen (AKI). Er bestaan twee typen certificaten. Een certificaat van een uniek speeltoestel en een typecertificaat. Een typecertificaat is van toepassing op speeltoestellen waarvan een reeks gelijksoortige wordt gemaakt. Op het certificaat is vermeld wat toegestane variatie is om nog gebruik te kunnen maken van het typecertificaat.
De NVWA houdt toezicht op het functioneren van AKI’s en adviseert mij over het aanwijzen, opschorten of intrekken van de aanwijzing van AKI's.
Om tot terugroeping door de fabrikant/importeur over te gaan dient eerst te worden vastgesteld of een ernstige overtreding is gemaakt met het speeltoestel of dat er een ernstig risico is bij gebruik. Dan wel dat een goedkeuring door een AKI ontbreekt of dat uit nader onderzoek door een AKI blijkt dat een toestel onterecht is goedgekeurd. De NVWA kan dan door middel van het opleggen van een Beschikking een toestel buiten gebruik stellen. De buitengebruik stelling geeft tijd en ruimte voor nader onderzoek. Indien vervolgens uit feiten en omstandigheden blijkt dat er inderdaad gerede twijfel bestaat over bijvoorbeeld de juistheid van de uitgevoerde keuring is er reden voor terugroepen.
Naar aanleiding van de berichtgeving door RTL Nieuws heeft de NVWA aanvullend onderzoek verricht. De uitkomst van dit onderzoek is dat de NVWA op 3 oktober 2018 bekend heeft gemaakt dat een van de typen van het speeltoestel, de zogenoemde Multiplay Piraat, buiten gebruik gesteld is vanwege het ontbreken van een geldig certificaat van goedkeuring. Van dit type speeltoestel is in Nederland een klein aantal in gebruik. Daarnaast is uit het onderzoek gebleken dat bij de locatie Aardbeienhof een luchtkussen was geleverd zonder een geldig certificaat van goedkeuring. Tijdens de inspectie heeft de ondernemer een certificaat van een stukskeuring getoond en daarbij aangegeven dat het een typecertificaat was. Het certificaat bleek echter niet bij het speeltoestel te horen. Dat heeft de NVWA tijdens de inspectie niet gesignaleerd. Deze omissie is later hersteld.
In Nederland staan naar schatting 270.000 speeltoestellen op 50.000 binnen- en buitenspeelplaatsen (Bron: De Staat van Productveiligheid 2016). Sindsdien is dit aantal verder gegroeid, vooral voor de verhuur. Volgens een ruwe schatting zijn er 19.000 beheerders. De NVWA controleert steekproefsgewijs op het aanwezig zijn van keuringscertificaten, de wijze van opstellen, de onderhoudsverplichting, technische tekortkomingen die visueel waarneembaar zijn, en de invulling van het toezicht tijdens het gebruik van de speeltoestellen. De NVWA heeft geen informatie waarbij inzichtelijk gemaakt kan worden of bij alle speeltoestellen de correcte certificaten en logboeken aanwezig zijn. Door jaarlijks inspecties uit te voeren wordt hiernaar gekeken. Dit jaar hebben tot nu toe inspecties plaatsgevonden bij 75 bedrijven (peildatum 8 oktober2018). De NVWA komt dus maar bij een zeer beperkt aantal locaties ter plaatse.
Waarom heeft de NVWA inmiddels niet alsnog besloten om alle multiplay-kussens dan wel andere gevaarlijke speelkussens uit omloop te halen, zeker na de vernietigende uitspraken van hoogleraren en een keurmeester?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat ook bij deze speeltoestellen is gesjoemeld met de certificaten en logboeken? Kunt u inzichtelijk maken of bij alle speeltoestellen de correcte certificaten en logboeken aanwezig zijn? Waarom heeft de NVWA bij de keuring van de speeltoestellen niet opgemerkt dat de juiste certificaten niet aanwezig waren?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u doen om de veiligheid van kinderen op speeltoestellen te waarborgen en de kans op ernstige ongelukken te minimaliseren?
De leveranciers en fabrikanten van speeltoestellen zijn verplicht om afnemers, beheerders en verhuurders te wijzen op de voorwaarden voor veilig gebruik en de risico’s bij onjuist gebruik. Naast dat een toestel is goedgekeurd door een AKI dient deze op de juiste wijze te worden opgesteld en rondom moet deze voorzien zijn van valdempend materiaal. Ook moet er voldoende gebruikstoezicht zijn tijdens het gebruik. De veiligheid van kinderen op speeltoestellen is primair de verantwoordelijkheid van de fabrikant en beheerder van een speeltoestel. De NVWA wijst deze actoren tijdens de inspectie en via de website op hun verantwoordelijkheid en grijpt in zodra deze niet naar behoren wordt ingevuld.
Op de websites van VeiligheidNL en de NVWA staat ook informatie voor ouders en begeleiders waar op te letten bij speeltoestellen, namelijk of er rond het speeltoestel valdempende matten liggen en of er permanent toezicht is tijdens het gebruik van de speeltoestellen. Dit draagt via een meer-ogen-principe bij aan de veiligheid.
Inzake de Multiplay speeltoestellen heeft de NVWA geconcludeerd dat deze toestellen, met uitzondering van het type Multiplay Piraat in de vorm van een schip, onder strikte voorwaarden kunnen worden gebruikt. Uit het rapport over de herbeoordeling van het multiplaykussen Krokodil door een aangewezen instantie wordt opgemerkt: «Voor de reeds verhandelde toestellen geldt dat met voldoende toezicht en gebruik zoals in het dossier beschreven de kans op ongevallen met zwaar en/of blijvend letsel klein is. Het is aan te bevelen gebruikers van de uitgegeven kussens te verplichten voldoende valdemping rond om het toestel te gebruiken, zich te houden aan de toezichtinstructies. Een alternatief is de verhandelde kussens aan te passen (bijv. fijnmazig net plaatsen)». De Multiplay Piraat is op last van de NVWA buiten gebruik gesteld vanwege het ontbreken van een geldig certificaat van goedkeuring. Dit is onder andere bekendgemaakt via een nieuwsbericht op de NVWA website waarin nadrukkelijk wordt gewezen op de voorwaarden voor veilig gebruik. Via sociale media is dit tevens nadrukkelijk onder de aandacht gebracht om ouders en verzorgers te informeren. Verder heeft de NVWA eind september de bij haar bekende leveranciers van speeltoestellen in een brief op hun verplichting gewezen om afnemers, exploitanten en verhuurders te informeren over de risico’s bij onjuist gebruik van het speeltoestel Multiplay en de voorwaarden voor veilig gebruik. Daarnaast heeft de NVWA de casuïstiek ook met de AKI’s besproken. Op verzoek van de NVWA worden door de AKI’s verbeteringen onderzocht die betrekking hebben op de herleidbaarheid en betrouwbaarheid van certificaten.
Kunt u de Kamer op de hoogte brengen van de stand van zaken omtrent het door de NVWA aangekondigde onafhankelijke onderzoek naar een eerdere casus? Zo nee, waarom niet? Bent u bereidt om met de huidige kennis het onderzoek breder te trekken?
In mijn brief van 3 september 2018 (TK, 2017–2018, 33 835, nr. 99) heb ik aan uw Kamer gemeld dat er, naar aanleiding van het ongeval op een speeltoestel eind 2015 waardoor een 4-jarige jongen is overleden, een onafhankelijk onderzoek wordt ingesteld door de eigenaar van de NVWA, het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dit onderzoek loopt inmiddels. Uw Kamer zal over de uitkomst geïnformeerd worden. Ik wil dit onderzoek eerst afwachten en ben er daarom geen voorstander van om dit onderzoek breder te trekken.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere schriftelijke vragen waaruit bleek dat het interventiebeleid van de NVWA per 1 september 2017 is aangescherpt?2 Deelt u de mening dat, naar aanleiding van beide ongelukken, dit interventiebeleid nog steeds ernstige verbreken vertoond aangezien de ongelukken afgelopen zomer hebben plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat bent u voornemens hieraan op korte termijn te gaan doen?
Deze mening deel ik niet. Het is aan de eigenaar van een goedgekeurd speeltoestel om door preventieve maatregelen als valdempende matten, permanent toezicht tijdens het gebruik van het speeltoestel en onderhoud van het speeltoestel het risico op ongelukken met ernstig letsel te beperken. Indien deze maatregelen niet worden getroffen treedt de NVWA op wanneer deze tijdens een inspectie hiermee wordt geconfronteerd. In het interventiebeleid van de NVWA voor attractie- en speeltoestellen is geregeld welke interventie bij welke overtreding passend is. Hoe ernstiger de mogelijke gevolgen zijn van een tekortkoming ten opzichte van de wettelijke eisen, des te zwaarder is de interventie door de NVWA. Een van de maatregelen is bijvoorbeeld het buiten gebruik stellen van een speeltoestel. Het aangescherpte interventiebeleid van 2017 schrijft voor dat daar eerder toe wordt overgegaan.
Deelt u de mening dat de procedures voor de productie en het op de markt brengen van de springkussens strenger moeten worden? Zo ja, op welke termijn verwacht u uitsluitsel te kunnen geven over een nieuwe procedure? Zo nee, waarom niet?
Er vonden de laatste tijd meerdere incidenten plaats met springkussens. Ik maak me daar zorgen over. De NVWA laat weten dat deze incidenten, voor zover nu bekend, verschillende achterliggende oorzaken hebben. Het aantal incidenten achter elkaar roept de vraag op of de risico’s voor kinderen niet te hoog zijn. Ik heb de NVWA gevraagd me te adviseren over welke stappen verder kunnen worden gezet om de risico’s voor kinderen te beperken. Daarbij zal ook worden gekeken naar de procedure voor het op de markt brengen van springkussens. Ik zal uw Kamer hierover binnenkort nader informeren.
Het bericht dat de farmaceutische industrie werkt aan een vrijwillige gedragscode |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat 44 farmaceutische bedrijven in Nederland werken aan een code die het gedrag van de sector «intrinsiek moet veranderen»?1
Ja.
Vindt u het ook opvallend dat de farmaceutische industrie met dit initiatief komt op een moment dat de morele verontwaardiging over het gedrag van deze industrie toeneemt en overheidsmaatregelen dreigen?
Ik ben voorstander van zelfregulering indien dit ook daadwerkelijk leidt tot een structurele verandering. De Vereniging voor Innovatieve Geneesmiddelen (VIG) erkent dat het anders moet. Dit vind ik een positieve ontwikkeling.
Met het opstellen van een gedragscode erkennen de leden van de VIG dat farmaceutische bedrijven een belangrijke maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben in het duurzaam betaalbaar houden van innovatieve geneesmiddelen en dat zij daarnaar willen handelen.
Ik ben niet op de hoogte van de beweegredenen van de leden van de VIG om op dit moment te werken aan een gedragscode, maar herken de verhoudingen in het maatschappelijk debat rond geneesmiddelenprijzen wel. Ik vind het positief dat de VIG niet afwacht, maar zelfstandig actie onderneemt. Ik kijk daarom met interesse uit naar het definitieve resultaat, zonder een uitspraak te doen over de veronderstelde beweegredenen en morele positie van de leden van de VIG omtrent hun huidige gedrag. De VIG-leden zijn (vaak) onderdeel van grotere, mondiaal opererende bedrijven met hoofdkantoren elders. De Nederlandse gedragscode kan alleen gelden voor Nederlandse kantoren. Met die relativering moet het effect ervan ook bezien worden.
Een gedragscode is geen alternatief voor beleidsmaatregelen die prijzen van geneesmiddelen moeten beheersen. Maatregelen van overheidswege blijven noodzakelijk.
Bent u van mening dat de farmaceutische industrie zelf in staat is een code te ontwikkelen die als moreel kompas kan dienen? Zo ja, waarom zou de farmaceutische industrie daar nu opeens toe in staat zijn?
Zie antwoord op vraag 2.
Bent u van mening dat een vrijwillige gedragscode voldoende is om het gedrag van de farmaceutische industrie zodanig te veranderen dat er voortaan sprake is van een maatschappelijk verantwoorde en transparante prijsstelling? Zo nee, in hoeverre bent u van plan de farmaceutische industrie te helpen met het opstellen van een bindende code die hier wel voor zorgt?
Nee, zie het antwoord op 2.
Ik vind het niet passend om de branche te helpen bij het opstellen van haar eigen code, die ik beschouw als een vorm van zelfregulering.
Klopt het dat de farmaceutische industrie met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport praat over een convenant tussen overheid en geneesmiddelensector? In welk stadium zijn de besprekingen?
Met de VIG ben ik in gesprek om te komen tot een Memorandum of Understanding. De gesprekken betreffen gezamenlijk te formuleren uitgangspunten rond ontwikkelingen in de sector en eventuele gezamenlijk te ondernemen stappen. Het betreft geen convenant op grond waarvan concrete besparingen zouden worden gerealiseerd, of specifiek beleid wordt ingezet. De gesprekken lopen. Ik kan op dit moment geen concrete uitspraak doen over de termijn waarop een eventuele Memorandum of Understanding wordt vastgesteld.
Kunt u aangeven hoeveel de laatste convenanten (vanaf 2005) met de farmaceutische sector hebben opgeleverd en hoeveel voordeel er toen voor de sector bleef bestaan omdat er dankzij het convenant niet aangekomen kon worden?
Het Transitieakkoord farmaceutische zorg 2008/2009 is het enige convenant dat sinds 2005 is afgesloten met Nefarma (voorganger van de VIG).2
De exacte bijdrage van de leden van de toenmalige VIG is daarbij moeilijk te becijferen. Duidelijk is dat de beoogde totale opbrengst van het Transitieakkoord mede dankzij de afspraken die het preferentiebeleid hebben vormgegeven en de werking van de Wet geneesmiddelenprijzen (Wgp) de verwachtingen in de jaren daaropvolgend heeft overtroffen.3 4
Verondersteld mag worden dat de uit het preferentiebeleid voortvloeiende snelle overstap naar generieke alternatieven zodra ze beschikbaar komen, een significant remmend effect gehad heeft op het (door bedrijven verwachte) afzetvolume van de merkgeneesmiddelen.
Bent u bereid toe te zeggen dat een eventueel te sluiten convenant met de farmaceutische industrie eerst aan de Kamer zal worden voorgelegd? Zo nee, waarom niet?
Aangezien de eventuele afspraken met de VIG worden vastgelegd in een Memorandum of Understanding dat gezamenlijke uitgangspunten formuleert, acht ik het niet noodzakelijk om deze vooraf aan de Kamer voor te leggen. Het betreft geen convenant met concrete (financiële) einddoelen.