(bodemroerende) visserij in de Waddenzee |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Bent u bekend met de film «Ocean»«van Sir David Attenborough en heeft u de film zelf ook gezien?
Ik ben bekend met de film, maar heb deze (nog) niet gezien.
Wilt u de film gaan zien voorafgaand aan het commissiedebat (CD) Visserij op 5 juni aanstaande of voorafgaand aan de Verenigde Naties (VN) Oceaanconferentie (UNOC3) in Nice die op 9 juni 2025 start, mocht u de film nog niet gezien hebben?
Het commissiedebat Visserij is verplaatst en lukt het mij niet om voor 9 juni a.s. de film te zien.
Hoe staat u tegenover het pleidooi van Sir David Attenborough dat met name de ondiepe kustzeeën een belangrijke rol hebben in de strijd tegen klimaatverandering en het behouden van biodiversiteit?
Ik kan niet ingaan op de film aangezien ik deze nog niet heb kunnen zien. In het algemeen deel ik wel de mening dat de zee een belangrijke rol heeft bij het behoud van de biodiversiteit. Daarom worden (delen van de zee) ook beschermd in het kader van de Vogel- en Habitatrichting, de Kaderrichtlijn Marien en de Kaderrichtlijn Water.
Deelt u de mening dat het United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization (UNESCO) Werelderfgoed Waddenzee, hoewel niet expliciet benoemd in de film, een uitstekend voorbeeld is van zo’n ondiepe zee met een enorme betekenis als kinderkamer voor het voortbestaan van vissen en vogels?
De Waddenzee is sinds 2009 Werelderfgoed en is het grootste getijdensysteem ter wereld, waar natuurlijke processen ongestoord kunnen plaatsvinden. Vanwege zijn wereldwijd unieke geologische en ecologische waarden staat de Waddenzee op de Werelderfgoedlijst en vervult een belangrijke functie voor (trek)vogels en als kinderkamer voor vissen.
De Waddenzee is destijds op de Werelderfgoedlijst geplaatst omdat de bescherming van dit natuurgebied op orde is middels Natura 2000, het ruimtelijk instrumentarium en een stelsel van vergunningverlening onder de Omgevingswet. Het Waddengebied heeft een belangrijke functie voor wonen, werken en recreëren. Plaatsing van de Waddenzee op de Werelderfgoedlijst is inclusief het gebruik.
Deelt u de mening dat het UNESCO Werelderfgoed Waddenzee de best mogelijke bescherming verdient om nog decennia te kunnen dienen als kinderkamer voor vissen en vogels?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat op dit moment bodemberoerende visserij plaatsvindt in UNESCO Werelderfgoed Waddenzee?
Ja
Bent u bekend met de evaluatie van het kabinet (in opdracht van de Minister van Ifrastructuur en Waterstaat (I&W) van het huidige beheer van de Waddenzee als UNESCO Werelderfgoed en de conclusie uit die evaluatie dat bodemberoerende visserij kan worden gezien als een activiteit die grote schade kan toebrengen aan de unieke natuur van Werelderfgoed Waddenzee?1
Ja, ik ben bekend met de evaluatie. Zij was mede aanleiding om een breder assessment te laten uitvoeren van wetenschappelijke onderzoeken over de gevolgen van garnalenvisserij. Het rapport van de commissie Eijsackers, met deelname van o.a. Wageningen Marine Research (WMR) en de Waddenacademie, is in september 2024 opgeleverd en geeft een overzicht van de effecten van garnalenvisserij op de natuur.
Ik heb op 18 juni jl. de garnalenvisserij een natuurvergunning verleend. Dat heb ik onder strikte voorwaarden en inperkingen gedaan. Aan deze besluitvorming is een inspraakproces op ontwerpvergunningen voorafgegaan, conform de in Nederland geldende wet- en regelgeving zoals vastgesteld door de Staten Generaal.
Parallel aan de vergunningverlening werk ik aan een Toekomstvisie Garnalenvisserij. Hiermee wil ik zowel de sector als de natuur perspectief bieden door een duurzame manier van vissen te stimuleren. De Toekomstvisie Garnalenvisserij zal aandacht besteden aan het ontzien van de meest kwetsbare en ecologisch waardevolle gebieden.
Deelt u de observatie dat deze conclusie van het kabinet kan worden gezien als een niet te negeren bevestiging dat het pleidooi van Sir David Attenborough urgent en passend is om nog meer aantasting van de zeebodem van de Waddenzee te voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat het kabinet garnalenvissers die nu vissen in en op de Waddenzee een lange termijn zekerheid wil bieden over het voortbestaan van hun (familie)bedrijf door het uitgeven van vergunningen met een looptijd van meer dan 20 jaar?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven of dit voornemen is voorgelegd aan het UNESCO Werelderfgoedcomité? Zo ja, kunt u de reactie van UNESCO op dit voornemen met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Garnalenvisserij was een bestaande economische activiteit ten tijde van de plaatsing van de Waddenzee op de Werelderfgoedlijst. Er wordt dus niet een geheel nieuwe activiteit geïntroduceerd. Middels de strikte voorwaarden en beperkingen die in de natuurvergunningen zijn opgenomen, wordt er voor gezorgd dat activiteiten zoals de visserij op een verantwoorde wijze plaats kunnen vinden.
Kunt u aangeven hoe de economische zekerheid voor ondernemers middels zo’n langdurige vergunning zich verhoudt tot de grote risico’s dat de natuurlijke basis voor visserij aantoonbaar wordt aangetast door een manier van bedrijfsvoering (bodemberoerende visserij) die het fundament van diezelfde economische activiteit langzaam maar zeker beschadigt?
De garnalenvissers vissen al generaties lang op de Waddenzee; vissen op garnalen hoort dus bij de Waddenzee. Het kabinet wil de garnalenvissers langjarige zekerheid bieden, mede omdat we forse investeringen van de sector vragen. De langjarige vergunning is gekoppeld aan zes-jaarlijkse evaluatiemomenten. Indien er nieuwe inzichten zijn in de effecten van deze visserij dan kunnen er nadere voorwaarden aan de vergunning worden gesteld. Ik wijs er op dat in de vergunning sprake is van een reductie van 10% van de zogenoemde «ecologische visuren» en dat er daarnaast een vrijwillige saneringsregeling zal worden opengesteld. Op dit moment overweegt ca. een derde van de garnalenvissers om gebruik te maken van die regeling, waardoor de omvang van de actieve vloot substantieel kleiner wordt.
Bent u aanwezig bij het komende UNOC3 in Nice? Zo nee, waarom niet?
In verband met een dienstreis naar Japan, kon ik niet aanwezig zijn bij de UNOC3.Het Koninkrijk der Nederlanden was goed vertegenwoordigd tijdens UNOC3. Vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is op hoog ambtelijk niveau deelgenomen aan de conferentie ook is vanuit mijn ministerie op ambtelijk niveau deelgenomen. Ook was er betrokkenheid vanuit het Caribisch deel van het Koninkrijk. Zo nam vanuit Sint-Maarten de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening, Milieu en Infrastructuur deel.
Zo ja, bent u bereid een gesprek te hebben met Sir David Attenborough over het voortbestaan van UNESCO Werelderfgoed Waddenzee in relatie tot het verminderen van bodemberoerende visserij en de Kamer over de uitkomsten van dat gesprek te informeren voordat het kabinet onomkeerbare stappen zet in een nu lopend vergunningentraject?
Ik ben altijd bereid om met mensen in gesprek te gaan. Aangezien ik niet aanwezig was bij de UNOC3, lag een gesprek met Sir David Attenborough niet in het verschiet. Ik heb inmiddels de vergunning voor deze visserij verleend. Ik vind het van groot belang om de garnalenvissers nu perspectief te bieden na een lange periode van onzekerheid voor deze sector.
Wat is de inzet van Nederland precies als het gaat om de UNOC3 in Nice als het gaat om bescherming van oceanen en naleven van al eerder gemaakte afspraken en ambities?
Het kabinet staat achter de eerder gemaakte afspraken en ambities. De inzet van Nederland tijdens UNOC3 is in lijn met staand kabinetsbeleid ten aanzien van de oceaan. Op 15 maart 2024 is de Tweede Kamer geïnformeerd in een brief (Kamerstuk 30 196, nr. 825) over de internationale inzet van LVVN rond voedselsystemen. Hierin wordt het belang van mariene biodiversiteit onderstreept, evenals het belang van de overeenkomst inzake het behoud en duurzaam gebruik van mariene biologische diversiteit in gebieden buiten de nationale rechtsmacht (Biological Diversity of Areas Beyond National Jurisdiction, BBNJ-verdrag).
Kunt de antwoorden van deze vragen gezien de actualiteit en urgentie aan de Kamer sturen voorafgaand aan het CD Visserij van 5 juni aanstaande?
De beantwoording is tijdig nu het CD Visserij tot nader orde is verplaatst.
Het nieuwsbericht 'Brussels approves Poland's use of post-COVID funds for defence' |
|
Folkert Idsinga (VVD), Isa Kahraman (NSC) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Eelco Heinen (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Europese Commissie Polen toestemming heeft gegeven om bijna € 6 miljard uit het coronaherstelfonds (Herstel- en Veerkrachtfaciliteit – HVF) te herbestemmen voor defensiegerelateerde projecten, zoals de aanleg van dual-use infrastructuur?1
Ja, ik heb kennisgenomen van de positieve beoordeling van de Europese Commissie2 van het Poolse verzoek tot aanpassing van het herstel- en veerkrachtplan (HVP). De Kamer is middels de geannoteerde agenda van de Eurogroep/Ecofinraad van juni geïnformeerd over deze beoordeling.3
Hoe verhoudt deze goedkeuring zich tot de oorspronkelijke doelstellingen van het HVF dat primair gericht was op het bevorderen van de groene en digitale transitie (twin transition)?
Het doel van de HVF is, op grond van de HVF-verordening, het bevorderen van de economische, sociale en territoriale cohesie in de Europese Unie door middel van het verbeteren van de weerbaarheid, het aanpassingsvermogen en het groeipotentieel van lidstaten, het aanpakken van de sociale en economische impact van de COVID-19-crisis, en het steunen van de groene en digitale transities. Het bevorderen van de groene en digitale transitie is dus een van de componenten van de doelstelling van de HVF, maar niet het primaire doel. De doelstelling vertaalt zich in diverse voorwaarden waaraan een HVP moet voldoen. Een van de voorwaarden is dat minstens 37% van de totale toewijzing van het herstel- en veerkrachtplan aan de groene transitie, en minstens 20% van de totale toewijzing aan de digitale transitie moet bijdragen.
De Commissie geeft in haar beoordeling van het Poolse wijzigingsverzoek aan dat het herziene HVP nog steeds voldoet aan de vereisten van de HVF-verordening, waaronder die op het gebied van de groene- en digitale transities. Het herziene HVP draagt voor 41,39% van de totale toewijzing van het plan bij aan de groene transitie en voor 20,39% van de totale toewijzing aan de digitale transitie.4
Welke voorwaarden heeft de Europese Commissie aan Polen gesteld voor deze herbestemming van middelen, gelet op artikel 41, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), waarin is bepaald dat uitgaven met militaire of defensiegerelateerde implicaties in beginsel niet via de EU-begroting mogen worden gefinancierd? En geldt deze bepaling ook voor het coronaherstelfonds?
Artikel 41 lid 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) bepaalt dat beleidsuitgaven die voortvloeien uit operaties die gevolgen hebben op militair of defensiegebied niet ten laste kunnen komen van de begroting van de EU. De bepaling geldt ook voor de HVF. Dit betekent echter niet dat op grond van artikel 41 lid 2 VEU alle typen uitgaven die in verband kunnen worden gebracht met militaire of defensie-activiteiten zijn uitgesloten van financiering via de EU-begroting. Uit dit artikel volgt immers dat het specifiek dient te gaan om «operaties die gevolgen hebben op militair of defensiegebied».
Met de aanpassing van het HVP heeft Polen een maatregel toegevoegd die ziet op een kapitaalinjectie in een Veiligheid- en Defensiefonds. Met dit fonds wordt geld beschikbaar gemaakt voor onder andere het versterken van cybersecurity, civiele bescherming, onderzoek op het gebied van militaire technologie, en dual-use technologieën. Met de positieve beoordeling van de aanpassing oordeelt de Commissie dat deze aanpassing niet in strijd is met artikel 41 lid 2 VEU. De Commissie heeft geen aanvullende voorwaarden aan Polen gesteld naar aanleiding van deze aanpassing.
Welk deel van het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan (HVP) is momenteel nog beschikbaar of nog niet onherroepelijk vastgelegd, en is het realistisch om reeds ingediende plannen aan te passen ten behoeve van (dual-use) militaire doeleinden?
Nederland heeft reeds € 2,5 miljard uitgekeerd gekregen uit de HVF, en kan nog op € 2,9 miljard aanspraak maken. In theorie zou Nederland er ook voor kunnen kiezen om bepaalde investeringen in het HVP om te zetten naar andere investeringen, bijvoorbeeld voor defensie, als Nederland daarmee aan alle bovengenoemde eisen uit de HVF-verordening voldoet. Op basis van de huidige situatie lijkt dit echter niet opportuun, omdat de huidige investeringen volgens schema lopen, en het omwisselen van investeringen veel administratieve lasten met zich meebrengen. Daarnaast is het Nederlandse HVP gevuld met bestaand en begroot beleid.5 Volgens die afspraak zouden enkel reeds begrote defensie-uitgaven onder het HVP gebracht kunnen worden, waardoor er dus geen additionele investeringen in defensie worden gedaan. Ook zouden extra investeringen in defensie ervoor zorgen dat andere investeringsprojecten uit het HVP wegvallen. Het wegvallen van andere investeringsprojecten zou ervoor kunnen zorgen dat het HVP niet meer een significant deel van de landspecifieke aanbevelingen (LSAs) adresseert, waarmee niet meer voldaan wordt aan alle voorwaarden uit de HVF-verordening.
Overweegt het kabinet, mede gelet op de toenemende behoefte aan defensie-uitgaven, om de Europese Commissie te verzoeken om (een deel van) de HVP-middelen te herbestemmen naar defensiegerelateerde projecten?
Het Nederlandse HVP wordt volgens de geldende afspraak6 gevuld met bestaand en begroot beleid. Volgens die afspraak zouden enkel reeds begrote defensie-uitgaven onder het HVP gebracht kunnen worden, waardoor er dus geen additionele investeringen in defensie worden gedaan. Het aandragen van defensie-uitgaven leidt dus niet tot additionele investeringen in defensie, en gezien de zware administratieve lasten die komen kijken bij het wijzigen van een plan acht het kabinet dit voor nu niet opportuun. Zoals reeds bij de vorige vraag uitgelicht zou herbestemming van middelen ook niet rijmen met het vereiste om een significant deel van de LSA’s te adresseren. Daarnaast bevat het Nederlandse HVP al een investering in defensie. Het gaat om het versterken van de Defensie IT-infrastructuur middels het project Vernieuwen IT infrastructuur bij het Ministerie van Defensie, dat voor € 91,4 miljoen is opgenomen in het HVP.
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld7 zit de uitdaging voor de laatste drie betaalverzoeken van Nederland voornamelijk bij een aantal hervormingen die specifieke LSA’s uit het Europees Semester adresseren. Voorbeelden hiervan zijn de wet Verduidelijking Beoordeling Arbeidsrelaties en Rechtsvermoeden (VBAR) (LSA: aanpak schijnzelfstandigheid), wet Basisverzekering Arbeidsongeschiktheid Zelfstandigen (BAZ) (LSA: adequate sociale bescherming voor zelfstandigen) en Wetsvoorstel Versterking Regie Volkshuisvesting (LSA: verstoringen woningmarkt terugdringen, o.a. door vergroten aanbod). Investeringen in bijvoorbeeld defensie bieden hiervoor geen geldig alternatief. Daarnaast schrijft de HVF-verordening voor dat het aantal investeringen en hervormingen met elkaar in balans dient te zijn. Als een hervorming uit het plan wordt gehaald, verwacht de Commissie dat een nieuwe hervorming wordt toegevoegd.
Heeft het kabinet reeds contact gehad met de Europese Commissie over de mogelijkheid om HVF-middelen in te zetten voor defensiegerelateerde doelen?
Het kabinet heeft hier, gezien de overwegingen toegelicht bij vraag 5 en 6, geen contact over gehad met de Europese Commissie. Het kabinet heeft wel contact met de Europese Commissie over de defensiemaatregel die reeds in het HVP is opgenomen. De laatste stand van zaken voor deze defensiemaatregel is opgenomen in de overzichtstabel over de voortgang van het HVP, die in april met de Kamer is gedeeld.8
Zo ja, wat waren de inhoud en uitkomst van dat overleg?
Zie antwoord bij vraag 6.
Zijn er andere EU-lidstaten die een dergelijke herbestemming ten faveure van defensiegerelateerde projecten hebben aangevraagd bij de Europese Commissie?
Tot op heden is Polen de enige lidstaat die middels een aanpassing van het HVP expliciet een maatregel heeft toegevoegd aan het originele plan om middelen toe te wijzen aan defensie-gerelateerde doeleinden.
Een aantal lidstaten, waaronder Nederland, heeft wel defensie-gerelateerde projecten opgenomen in zijn originele herstel- en veerkrachtplan. Voor Nederland gaat het om het versterken van de Defensie IT-infrastructuur middels het project Vernieuwen IT infrastructuur bij het Ministerie van Defensie dat voor € 91,4 miljoen is opgenomen in het HVP. Daarnaast heeft Spanje bijvoorbeeld een maatregel opgenomen in hun HVP die ziet op een investering in een Resilience and Security Fund, met als doel het bevorderen van productieve investeringen en het vergroten van de productiecapaciteit in veiligheid-, defensie-, en lucht- en ruimtevaartsectoren. Daarnaast heeft Litouwen een maatregel opgenomen in hun HVP met o.a. het doel om particuliere investeringen te stimuleren om het concurrentievermogen van de Litouwse defensie- en veiligheidsindustrie te vergroten. Ook Portugal heeft een defensie-gerelateerde maatregel in hun HVP, namelijk een investering in het Atlantic Defence Operations Centre en marine platform, met als doel om marine-onderzoek en toezicht te bevorderen.
Hoe beoordeelt het kabinet de risico’s op het mislopen van de resterende € 2,9 miljard aan HVP-subsidies, zoals gesignaleerd door de Algemene Rekenkamer?
Het kabinet erkent dat nog niet met volledige zekerheid gezegd kan worden dat alle resterende mijlpalen en doelstellingen behaald gaan worden. Met het in mei goedgekeurde wijzigingsvoorstel9 heeft het kabinet alle voor nu bekende risico’s voor het binnenhalen van de resterende middelen gemitigeerd. Wel is een tweetal wetgevingstrajecten die mijlpalen in het derde betaalverzoek hebben nog niet afgerond. Dat zijn de wet VBAR en de wet Versterking Regie Volkshuisvesting. Het is belangrijk dat deze tijdig worden afgerond voor indiening van het derde betaalverzoek in de tweede helft van dit jaar. Ook bij de Wet BAZ (twee mijlpalen in betaalverzoek 5) spelen nog uitdagingen. Om de resterende betaalverzoeken succesvol te kunnen afronden, is een spoedige behandeling in de Kamer en tijdige inwerkingtreding van belang. Daarom brengt de val van het kabinet en het mogelijk daaropvolgend controversieel verklaren van verschillende maatregelen een aanvullend risico met zich mee.10 Het kabinet blijft de ontwikkelingen en mogelijke vertragingen bij mijlpalen en doelstellingen continu monitoren. Het kabinet is aanhoudend gemotiveerd om het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan uit te voeren en zo de volledige € 5,4 miljard aan EU-middelen in te kunnen zetten voor belangrijke investeringen in NL.
Welke concrete stappen worden genomen om deze risico’s te beperken?
Tijdens de Ecofinraad van mei jl. is een wijzigingsverzoek van het Nederlandse HVP goedgekeurd. Met dit wijzigingsverzoek zijn alle voor nu bekende risico’s voor het binnenhalen van de resterende middelen gemitigeerd11. Wel is er nog een aantal wetgevingstrajecten die mijlpalen in het derde en vijfde betaalverzoek hebben die nog niet afgerond zijn (zie antwoord op vraag 9). Om de resterende betaalverzoeken succesvol te kunnen afronden, is een spoedige behandeling in de Kamer en tijdige inwerkingtreding van belang. Het kabinet blijft de ontwikkelingen en mogelijke vertragingen bij mijlpalen en doelstellingen continu monitoren.
Daarnaast is het belangrijk om oog te houden voor de maatregelen in het HVP tijdens het controversieel verklaren van onderwerpen. Dit risico heb ik geprobeerd te mitigeren door de Kamer tijdig te informeren over de mogelijke financiële gevolgen van het controversieel verklaren van maatregelen uit het HVP.12
Hoe ziet het kabinet de toekomstige rol van de Europese Commissie bij het (indirect) faciliteren van defensiegerelateerde investeringen vanuit het Coronaherstelfonds?
De HVF heeft een looptijd tot eind 2026, waarbij de laatste mijlpalen en doelstellingen uiterlijk eind augustus 2026 behaald moeten zijn. Binnen de resterende looptijd van de HVF hebben de lidstaten de mogelijkheid om hun HVP aan te passen op basis van artikel 21 van de HVF-verordening. De Commissie roept op dat uiterlijk eind 2025 te doen. Op basis van dit artikel kunnen lidstaten het HVP wijzigen indien er sprake is van objectieve omstandigheden die een wijziging van het plan rechtvaardigen. Voor een uitgebreide toelichting van dit artikel verwijs ik u naar het verslag van de Eurogroep- en Ecofinraad van juni 202413. Het is mogelijk dat lidstaten in hun aangepaste HVP defensie-gerelateerde investeringen opnemen. Als de Commissie van oordeel is dat wijziging van het HVP gerechtvaardigd is, doet zij een voorstel voor een nieuw uitvoeringsbesluit. De Raad stelt het gewijzigde plan vervolgens vast middels dit uitvoeringsbesluit.
Is het kabinet voornemens om actief bij te dragen aan de ontwikkeling van dat beleid?
Het is aan de lidstaten zelf om op basis van de mogelijkheden die de HVF-verordening biedt hun plan aan te passen. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 11 is de beoordeling van een aanpassing van een HVP in eerste instantie aan de Commissie. Als de Commissie van oordeel is dat wijziging van het HVP gerechtvaardigd is, doet zij een voorstel voor een nieuw uitvoeringsbesluit. De Raad stelt het gewijzigde plan vervolgens vast middels dit uitvoeringsbesluit. De Raad stemt met gekwalificeerde meerderheid. Nederland beoordeelt per voorstel of het zich in de beoordeling van de Commissie kan vinden en kan instemmen met het uitvoeringsbesluit voor het gewijzigde HVP.
Het bericht dat op 16 mei 2025 de Algemene Leden Vergadering van het College Adviserend Tandartsen (CAT) heeft besloten de vereniging na 76 jaar op te heffen. |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht dat op 16 mei 2025 de Algemene Leden Vergadering van het College Adviserend Tandartsen (CAT) heeft besloten de vereniging na 76 jaar op te heffen? Wat vindt u hiervan?1
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. Het CAT was een vereniging van (adviserend) tandartsen zelf. Het is aan de leden van een vereniging zelf om over hun toekomst te besluiten.
Is u bekend dat de invoering van de Zorgverzekeringswet ertoe heeft geleid dat tandheelkundige advisering onder verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars valt? Deelt u de opvatting dat dergelijke advisering, in het belang van de patiëntenzorg, onafhankelijk dient te zijn, en daarom niet uitgevoerd zou moeten worden door zorgverzekeraars of personen die direct of indirect aan zorgverzekeraars verbonden zijn?
Het is van belang om onderscheid te maken tussen twee vormen van tandheelkundige advisering. De tandarts adviseert de patiënt over de mogelijke behandelopties en doet hierin aanbevelingen. Dat is niet een rol van een zorgverzekeraar. De adviserend tandarts van de zorgverzekeraar beoordeelt of de voorgestelde behandeling voor vergoeding uit de basisverzekering in aanmerking komt.
Het grootste deel van de mondzorg voor volwassenen valt buiten de basisverzekering. In artikel 2.7 van het Besluit zorgverzekeringswet is vastgelegd wanneer mondzorg voor volwassenen voor vergoeding in aanmerking komt. De adviserend tandartsen beoordelen op basis van hun medische deskundigheid. Zij toetsen op basis van het Besluit zorgverzekering en hanteren daarbij de geldende toetsingsrichtlijnen. Deze richtlijnen zijn op dit moment terug te vinden op de website van het CAT: College Adviserend Tandartsen | Wetten & Regels.
Zijn er signalen bij u bekend dat het CAT bijdroeg aan storende en niet-medisch te rechtvaardigen verschillen in aanspraak op mondzorg? Welke instanties hadden zicht op signalen van ongelijke behandeling of verschillen in beoordeling van mondzorg? Was u hiervan op de hoogte? Zo ja, op welke wijze werd hier opvolging aan gegeven?
Er zijn mij geen signalen bekend van storende en niet-medisch te rechtvaardigen verschillen in de behandeling van aanvragen. De afgelopen jaren hebben de adviserend tandartsen via afstemming in het CAT eventuele verschillen in beoordeling of behandeling voorkomen door (geanonimiseerde) casuïstiek te bespreken en toetsingsrichtlijnen op te stellen.
Door wie wordt momenteel de inhoudelijke beoordeling van mondzorgbehandelingen uitgevoerd, nu het CAT is opgeheven?
De keuze voor de mondzorgbehandeling wordt geadviseerd door de mondzorgverlener. Vervolgens wordt bij de verzekeraar een aanvraag ingediend om voor vergoeding in aanmerking te komen. De adviserend tandarts die in dienst is van deze verzekeraar beoordeelt vervolgens deze aanvraag, zoals beschreven is bij het antwoord op vraag 2. Het CAT had en heeft geen rol in de beoordeling van aanvragen binnen deze procedure. Er is dus niets veranderd in wie de inhoudelijke beoordelingen doet.
Op welke wijze wordt de onafhankelijkheid van de beoordeling van mondzorgbehandelingen gewaarborgd, nu deze mogelijk (nog steeds) wordt uitgevoerd door of onder verantwoordelijkheid van partijen die direct of indirect verbonden zijn aan zorgverzekeraars?
De adviserend tandarts is in dienst van de zorgverzekeraar, en oordeelt op basis van de eigen professionele deskundigheid. De zorgverzekeraar kan daarbij ook besluiten om van het advies van de adviserend tandarts af te wijken. Waarborgen voor een goede beslissing, zitten niet in de (onafhankelijkheid) van de procedure, maar in de uitkomst hiervan.
Wanneer de patiënt het vermoeden heeft dat een verzoek om vergoeding onterecht is afgewezen, dan kan deze een klacht indienen bij de SKGZ, waar het expertisecentrum, de ombudsman en de geschillencommissie Zorgverzekeringen onder vallen. De SKGZ is opgericht door de Patiëntenfederatie en Zorgverzekeraars Nederland (ZN). De geschillencommissie kan bindende uitspraken doen. Meer informatie hierover kunt u vinden op de website van de SKGZ: www.skgz.nl.
Is er een plan om een nieuwe, onafhankelijke instantie op te richten die de taken van het CAT overneemt, of wordt overwogen om bestaande structuren aan te passen om deze lacune op te vullen?
Het is niet aan de Minister van VWS om een oordeel te hebben over de wijze waarop zorgverzekeraars hun advisering inrichten. Ik heb bij ZN nagevraagd of zij voornemens zijn om een nieuwe, onafhankelijke instantie op te richten voor deze taken van het CAT. Ik heb van ZN begrepen dat er wordt gewerkt aan het oprichten van een kenniscentrum.
Op welke wijze wordt de transparantie en uniformiteit in de beoordeling van mondzorgbehandelingen gewaarborgd in de huidige situatie zonder het CAT en in geval er een nieuwe onafhankelijke instantie wordt opgericht?
De uniformiteit in de aanvraag voor vergoeding van een mondzorgbehandeling wordt gewaarborgd via de toetsingsrichtlijnen, en de mogelijkheid om de beoordeling te laten toetsen via het SKGZ. De huidige toetsingsrichtlijnen worden nog gevolgd en zijn op dit moment nog terug te vinden op de website van het CAT: College Adviserend Tandartsen | Wetten & Regels. Wanneer er meer duidelijkheid is over het op te richten kenniscentrum, zal ook de nieuwe vindplaats van deze informatie bekend worden.
Kunt u de vragen binnen twee weken beantwoorden, in ieder geval een aantal dagen voor het commissiedebat Zorgverzekeringsstelsel dat gepland is op 19 juni a.s.?
Ja.
Huisbezoeken aan demonstranten |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Herinnert u zich de vragen van het lid Lahlah over huisbezoeken aan demonstranten van 25 maart 2025?
Begrijpt u dat demonstranten huisbezoeken van de politie niet ervaren als «verbindend politiewerk» en «contact zoeken», zoals u de huisbezoeken in uw antwoord op de schriftelijke vragen noemt? Hoe rijmt u uw antwoord met de brief van de Inspectie aan de Nationale Politie, waarin de Inspectie schrijft dat deze huisbezoeken als intimiderend worden ervaren en het tegenovergestelde effect kunnen hebben van wat de politie wil1? Deelt u deze opvatting of is er sprake van een verschil in inzicht tussen u en de Inspectie?
Deelt u de mening dat een huisbezoek in verband met een buurtonderzoek na een inbraak, het opvolgen van een melding over burenoverlast of over een mogelijke onveilige situatie bij de buren, totaal andere situaties zijn dan huisbezoeken aan demonstranten, ook aangezien het vaak gaat om demonstraties waar zij nog niet aan hebben deelgenomen? Zo nee, waarom niet?
Volstaat het interne handelingskader demonstraties bij de politie wat u betreft? Hoe vaak wordt het handelingskader aangevuld en geactualiseerd? Is in het handelingskader voldoende aandacht voor de de-escalerende en faciliterende rol van de politie in demonstraties? Zo ja, op welke manier wordt hier aandacht aan gegeven? Zo nee, biedt dit wat u betreft aanknopingspunten om het handelingskader te actualiseren?
Op welke manier wordt bepaald of de vorm van contact met een burger ten behoeve van de informatievergaring over een demonstratie evenredig is en past bij de situatie, zoals is opgenomen in het handelingskader demonstraties bij de politie? Deelt u de mening dat deze definitie mogelijk te veel ruimte overlaat voor interpretatie? Zo ja, bent u bereid met de politie hierover in gesprek te gaan?
Bieden de aanstaande uitkomsten van het WODC-onderzoek wat u betreft aanleiding voor een herziening van het interne handelingskader demonstraties bij de politie? Waarom wel of niet?
Deelt u de mening dat aandacht aan het demonstratierecht en de omgang met demonstranten niet moet worden beperkt tot de Mobiele Eenheid (ME)-opleiding en SGBO (Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden)-opleiding en dat veel meer groepen agenten vroeger of later met demonstranten te maken kunnen krijgen? Zo ja, bent u bereid in gesprek te gaan met de politie over een mogelijke herziening van het curriculum? Zo nee, waarom niet?
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat overheidsoptredens rondom demonstraties niet gericht zijn op het ontmoedigen van deelname aan demonstraties en dat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat daarvan in de praktijk sprake is, doelen die u zelf aanhaalt in uw beantwoording op de schriftelijke vragen?
Hoe wordt voorafgaand aan een huisbezoek aan demonstranten van de politie bepaald of mogelijk wanordelijkheden of strafbare feiten gepleegd zullen gaan worden door de betreffende demonstrant? Worden de rechten van demonstranten hierbij voldoende geborgd? Kunt u dit toelichten?
Wat vindt u van de constatering van de Inspectie dat de zichtbare aanwezigheid van de ME bij demonstraties als een rode lap op een stier kan werken, terwijl de politie escalatie juist wil voorkomen, en dat daarom beter moet worden afgewogen wanneer ME zichtbaar aanwezig is en wordt ingezet?
Bent u bereid alsnog een overzicht te leveren van hoe vaak en in welke situaties onaangekondigde huisbezoeken bij demonstranten worden ingezet? Zo niet, denkt u dat het nuttig is dergelijke bezoeken beter te registreren, gezien de kritiek van de Inspectie hierop?
De noodkreet van de fysiotherapie over het nieuwe VECOZO-systeem. |
|
Mariska Rikkers (BBB) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend en op de hoogte van de problemen die fysiotherapeuten ervaren bij het indienen van declaraties via het nieuwe VECOZO-systeem?
Ja, dat ben ik.
Klopt het dat het nieuwe systeem niet meer per patiënt controleert, maar meteen het hele bestand met alle declaraties afkeurt als er één fout in zit? Waarom is hiervoor gekozen?
Ja, dit klopt. Bij de nieuwe declaratiestandaard voert VECOZO net als bij de vorige declaratiestandaard een aantal technische controles uit. Dit doet VECOZO om vast te kunnen stellen of het ingediende bestand voldoet aan de (technische) vereisten, zoals die in de declaratiestandaard zijn vastgelegd. In alle gevallen wordt het bestand in zijn geheel afgekeurd, wanneer deze niet aan de vereisten voldoet. Als het bestand wel aan de eisen voldoet dan beoordeelt de zorgverzekeraar de declaratie na ontvangst, zoals gebruikelijk, per declaratieregel.
Kunt u uitleggen hoe het ministerie controleert of het nieuwe VECOZO-systeem goed werkt voor fysiotherapeuten? Worden klachten hierover meegenomen in de evaluatie?
De declaratiestandaard maakt het mogelijk om geautomatiseerd digitaal een declaratie in te dienen bij de zorgverzekeraar. Deze standaard wordt gepubliceerd door Vektis en is vormgegeven met de diverse veldpartijen en brancheorganisaties. Het ministerie is hier niet bij betrokken.
Uit navraag blijkt dat de knelpunten die zich bij de invoering begin van dit jaar voordeden grotendeels zijn opgelost.
Is het waar dat het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF), de softwaremakers en VECOZO nu samen proberen de fouten in het systeem op te lossen? Zo ja, speelt het ministerie hier een rol in?
Zie ook de beantwoording bij vraag 3. Partijen werken voortdurend aan verbeteringen, wanneer in de praktijk tekortkomingen voorkomen. Het aantal knelpunten is door deze samenwerking inmiddels drastisch verminderd.
Klopt het dat de softwareleverancier Intramed zegt dat zij het probleem niet kan oplossen, omdat het probleem in de controles van VECOZO zit? Wat vindt u hiervan?
De nieuwe declaratiestandaard is zo opgesteld, dat softwareleveranciers dezelfde controles op hun uitgaande declaratiebestand kunnen uitvoeren die ook VECOZO uitvoert. Dit betekent dat er geen foutieve declaraties hoeven uit te gaan. Zoals benoemd zijn er in het begin enkele opstartproblemen geweest, die inmiddels zijn opgelost.
Klopt het dat de software alleen getest is in een ideale situatie, zoals de ontwikkelaar zegt? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Bij het testen hoe de nieuwe declaratiestandaard in de keten werkt zijn niet alleen de reguliere (ideale) processen meegenomen, maar zijn ook veel afwijkende scenario’s doorlopen.
Deelt u de mening dat het oneerlijk en financieel risicovol is dat zorgverleners maandenlang zorg geven, maar daarna pas horen dat ze geen geld krijgen vanwege kleine technische softwarefouten?
Ik vind het belangrijk dat zorgaanbieders de zorg die zij hebben geleverd ook betaald krijgen. Helaas is er in het begin van 2025 iets misgegaan, waardoor sommige zorgaanbieders langer hebben moeten wachten op hun geld. Dat betreuren alle betrokkenen. Er is door alle betrokkenen hard gewerkt aan het oplossen van de knelpunten, waardoor deze situatie op dit moment een stuk minder voorkomt. Er is nooit sprake van geweest dat iemand zijn geld niet zou krijgen, hoewel ik besef dat ook vertraging ongewenst is.
Waarom is er tot nu toe nog geen goede oplossing voor praktijken die aantoonbaar schade hebben door dit probleem?
Zorgverzekeraars geven mij aan dat zij inmiddels bij zijn met het verwerken van de declaraties. Praktijken hebben daarmee de vergoeding ontvangen waar zij recht op hebben. Praktijken met acute problemen, die contact hebben gezocht met de zorgverzekeraars zijn ook geholpen.
Vindt u dat dit probleem ervoor kan zorgen dat zorgverleners sommige ingewikkeldere patiënten mijden, en dat daardoor de zorg minder goed bereikbaar wordt? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Ik zie geen relatie tussen de declaratiestandaard en de inhoudelijke zorgvraag van patiënten.
Bent u bereid dan om in te grijpen, wanneer dit probleem niet op korte termijn wordt opgelost?
Op dit moment is er geen probleem dat mijn ingrijpen vereist.
Bent u bekend met het gehouden rondetafelgesprek over de situatie in Gaza d.d. 28 mei jl. en bijbehorende position papers?
Ja.
Bent u van mening dat er een ernstig risico bestaat dat er genocide wordt gepleegd in Gaza? Zo ja, vanaf wanneer ziet u dit risico?
Nederland is in de regel terughoudend met het kwalificeren van situaties als genocide. Om genocide vast te stellen, moet aan alle elementen van de juridische definitie van genocide uit het Genocideverdrag worden voldaan. Er moet dus sprake zijn van één of meerdere handelingen uit het Genocideverdrag én van genocidale opzet. Bij dit misdrijf geldt een hoge bewijslast. Hiervoor is het noodzakelijk om voldoende bewijs te vergaren, dit materiaal te analyseren en dat te beoordelen. Uitspraken van internationale gerechts- en strafhoven, eenduidige conclusies volgend uit wetenschappelijk onderzoek, of vaststellingen door de VN-Veiligheidsraad zijn dan ook voor het kabinet zwaarwegend bij het kwalificeren van dergelijke handelingen als genocide. Hoewel de aandacht in het maatschappelijk debat vooral uitgaat naar genocide, is het kabinet van mening dat binnen het internationaal recht geen hiërarchie bestaat tussen de verschillende internationale misdrijven. Tegelijkertijd moet de terughoudendheid om zaken te kwalificeren als genocide zeker niet worden gezien als ontkenning van de ernst van de catastrofale situatie in de Gazastrook.
Het kwalificeren van een situatie als genocide door Nederland of andere staten is geen vereiste voor de toepasselijkheid van verplichtingen voor derde landen onder het Genocideverdrag. Zoals ook gesteld in de Kamerbrief van 21 januari 2025 ontstaat de verplichting om genocide te voorkomen en de bijbehorende plicht om te handelen op het moment dat een (derde) staat verneemt, of normaal gesproken had moeten weten, van het bestaan van een ernstig risico op genocide. Derhalve hoeft hiervoor niet op een rechterlijk oordeel te worden gewacht. De reikwijdte van de verplichting voor derde staten, zoals Nederland, hangt af van hun mogelijkheden om invloed uit te oefenen op mogelijke plegers van genocide. Over de exacte afbakening van dit begrip bestaan, ook onder juristen, verschillende inzichten. Het kabinet weegt continu af op welke wijze het beste invloed kan worden uitgeoefend.
Sinds het eerste bindende tussenvonnis met voorlopige maatregelen van het Internationaal Gerechtshof in bovengenoemde zaak, heeft Nederland in Kamerbrief van 13 februari 2024 aangegeven deze uitspraak te respecteren en heeft de partijen, ook in de bilaterale contacten, opgeroepen de uitspraak na te leven.
Nederland neemt elk risico op genocide zeer serieus en heeft, mede in het licht van de genoemde verplichting, al langere tijd stappen ondernomen om de situatie naar vermogen te verbeteren, zoals ook in de Kamerbrief van 21 januari 2025 is omschreven
Het kabinet zal naar aanleiding van de ontwikkelingen op de grond steeds de inzet blijven wegen en bezien welke instrumenten, maatregelen of stappen op het terrein van diplomatie, humanitair veiligheid en bestrijding van straffeloosheid kunnen worden ingezet ten behoeve van daadwerkelijke verbetering van de catastrofale situatie in de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever.
Bent u het met de auteurs dr.mr. Marieke de Hoon en prof.dr.mr. Göran Sluiter eens dat de uiterlijke datum waarop de Nederlandse staat op de hoogte kwam van het serieuze risico dat genocide gepleegd wordt in Gaza op zijn laatst 26 januari 2024 was, toen het Internationaal Gerechtshof (IGH) oordeelde dat het aannemelijk was dat de rechten van de Palestijnen onder het genocideverdrag worden geschonden? Zo nee, waarom niet?
Zie de beantwoording van vraag 2.
Acht u de rechterlijke tussenuitspraken van het IGH op 26 januari 2024, 28 maart 2024 en 24 mei 2024 als zodanig bewijs van een ernstig risico op genocide in Gaza? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u zich bewust van de uitspraak van het IGH in de zaak Bosnië tegen Servië (paragraaf 182) dat de verplichting van een staat om genocide te voorkomen, en de corresponderende verplichting om te handelen, ontstaat op het moment dat een staat op de hoogte komt van het bestaan van een serieus risico op genocide en dat een rechterlijke vaststelling daar niet voor nodig is?1
Ja. Zoals weergegeven in de Kamerbrieven van 21 januari en 18 juni 2025, is het kwalificeren van een situatie als genocide door Nederland of andere staten geen vereiste voor de toepasselijkheid van verplichtingen onder het Genocideverdrag, waaronder de verplichting om genocide te voorkomen. Deze verplichting treedt immers in werking bij een betrouwbare aanwijzing van een ernstig risico op genocide. Ook in situaties waarin niet vaststaat of daden van geweld zijn aan te merken als genocide dient reeds te worden overgegaan tot actie, binnen de mogelijkheden van de betreffende staat, ter preventie van verdere gruwelijkheden.
Bent u zich ervan bewust dat het IGH stelt dat de inspanningsverplichtingen om genocide in Gaza te voorkomen en te beëindigen een zelfstandige en individuele verantwoordelijkheid van verdragsstaten, en dus ook van Nederland, zelf is?
Ja. Zoals weergegeven in Annex 1 in de Kamerbrief van 21 januari 2025, is de verplichting om genocide te voorkomen primair gericht op de staat met controle over de handelingen of het grondgebied, maar niet territoriaal begrensd. De reikwijdte van de verplichting voor derde staten, zoals Nederland, hangt af van hun mogelijkheden om invloed uit te oefenen op mogelijke plegers van genocide.
Kunt u aangeven welke concrete stappen u namens Nederland heeft gezet sinds 26 januari 2024, om genocide in Gaza te voorkomen – en ondertussen te beëindigen – zoals verplicht wordt in artikel 1 van het Genocideverdrag?
Nederland neemt elk risico op genocide zeer serieus en heeft, mede in het licht van de genoemde verplichting, al langere tijd stappen ondernomen om de situatie naar vermogen te verbeteren, zoals ook in de Kamerbrief van 21 januari 2025 is omschreven. Het kabinet blijft naar aanleiding van de ontwikkelingen ter plaatse steeds de inzet blijven en beziet welke instrumenten, maatregelen of stappen op het terrein van diplomatie, humanitair, veiligheid en bestrijding van straffeloosheid kunnen worden ingezet ten behoeve van verbetering van de situatie in Israël en de Palestijnse gebieden.
Recent heeft het kabinet daarom verdere stappen gezet, waarbij het belangrijkste doel steeds was om Israël te bewegen de humanitaire blokkade op te heffen en de partijen tot een staakt-het-vuren te laten komen en geen stappen te zetten die tweestatenoplossing verder uit zicht brengt. Zo is het kabinet op 7 april overgegaan tot intrekking van de algemene vergunning NL002 en aanpassing algemene vergunning NL007 NL010 door Israël uit te sluiten als land van eindbestemming. Op 9 april heeft Nederland – als eerste EU-lidstaat sinds het einde van het staakt-het-vuren op 18 maart jl. – de Israëlische ambassadeur ontboden naar aanleiding van de aanval op een Palestijns hulpkonvooi met ambulancemedewerkers. Op 6 mei heeft Nederland tevens een brief aan de EU Hoge Vertegenwoordiger verstuurd met het verzoek om de naleving door Israël van artikel 2 van het EU-Israël Associatieakkoord te evalueren. Het is van belang dat deze stap in Europees verband is gezet, omdat gezamenlijk opvoeren van de druk meer gewicht in de schaal legt. Op 23 juni heeft de Raad Buitenlandse Zaken gesproken over de uitkomsten van het onderzoek aangaande mogelijke schending van artikel 2 van het Associatieakkoord EU-Israël. Voor verdere informatie verwijs ik uw Kamer naar het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken. Daarnaast blijft Nederland in Europees verband zich als initiatiefnemer inzetten om gewelddadige en kolonistenorganisaties te sanctioneren. Verder hebben verschillende demarches plaatsgevonden in Israël over de catastrofale humanitaire situatie in de Gazastrook, waaronder in EU-verband en met gelijkgezinde landen als het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, en is met de betrokken partners steeds contact geweest over de onderhandelingen ten aanzien van een staakt-het-vuren. Ook heeft Nederland op 18 juni jl. zich aangesloten bij het Zweedse initiatief om EU-sancties tegen de extremistische Ministers Ben-Gvir en Smotrich in te stellen.
Bent u in het licht van bovenstaande van mening dat Nederland al het mogelijke in haar macht (all means reasonably available to them) doet om genocide in Gaza te voorkomen of te beëindigen? Zo ja, kunt u dat uitleggen?
Ja. Daarbij weegt het kabinet de Nederlandse inzet voortdurend en bepaalt steeds naar aanleiding van de ontwikkelingen ter plaatse op welke wijze de druk op de meest effectieve wijze kan worden opgevoerd om een einde te maken aan de catastrofale situatie in de Gazastrook. Zie ook het antwoord bij vraag 2 en bij vraag 7.
Sinds de tussenuitspraak van het IGH op 26 januari 2024 is de situatie in Gaza verder verslechterd, bent u van mening dat de acties van Nederland Israël voldoende hebben bewogen om van koers te veranderen? Zo ja, kunt u dat uitleggen? Zo nee, kunt u dan uitleggen waarom u geen extra stappen hebt ondernomen zoals verplicht onder het Genocideverdrag?
Zie de beantwoording van vraag 7.
Bent u van mening dat de Nederlandse oproep voor een onderzoek naar de schending van Artikel 2 van het EU-Israël Associatieakkoord door Israël in de buurt komt van de eis van het Genocideverdrag om al het mogelijke te doen om genocide in Gaza te voorkomen of te beëindigen?
Dit is één element van de wijze waarop Nederland invulling hieraan geeft. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Bent u van mening dat Nederland, als bondgenoot en handelspartner van Israël meer invloed heeft dan veel andere landen om Israël onder druk te zetten de genocide en oorlogsmisdaden dat het land begaat in Gaza te beëindigen?
Het kabinet is van mening dat collectieve druk meer impact heeft dan individuele druk en zet zich daarom waar mogelijk in op initiatieven in EU-verband of ander breed verband (zoals bij de demarches). Desalniettemin heeft het kabinet de afgelopen maanden naast een gezamenlijke Europese koers ook meerdere nationale stappen gezet. Realiteitszin is geboden, ook gezien de beperkte invloed die Nederland kan uitoefenen in het Midden-Oosten. Op het gebied van handel is het daarnaast van belang dat rekening wordt gehouden met de EU-competenties.
Hoe vergelijkt u de Nederlandse inspanningsverplichting om genocide in Gaza te voorkomen en te beëindigen met die van Zuid-Afrika, dat bijvoorbeeld een zaak heeft aangespannen tegen Israël?
Iedere staat geeft zijn eigen invulling aan de inspanningsverplichting om genocide te voorkomen. Nederland zet zowel in bilateraal als multilateraal verband druk om de situatie op de grond te verbeteren. Zo zijn er diverse maatregelen genomen, zie het antwoord bij vraag 7.
Bent u van mening dat Nederland, als hechte bondgenoot en handelspartner van Israël, een nog grotere verplichting heeft om genocide in Gaza te voorkomen en te beëindigen dan een land als Zuid-Afrika dat minder politieke, economische en militaire relaties heeft met Israël? Zo nee, waarom niet?
Het is aan staten zelf om hun verplichtingen vorm te geven. Zoals toegelicht in mijn brief van 21 januari 2025, hangt de mogelijkheid om invloed uit te oefenen op vermeende daders onder meer af van de geografische afstand en van de sterkte van de politieke, militaire en financiële banden tussen de autoriteiten van de staat en de belangrijkste bij de gebeurtenissen betrokken personen. Zie verder het antwoord op vraag 12.
Bent u van mening dat aansluiten bij de genocidezaak die Zuid-Afrika heeft aangespannen tegen Israël bij het IGH zou bijdragen aan de Nederlandse inspanningsverplichting om genocide in Gaza te voorkomen of te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De genoemde verplichting omvat niet het initiëren van juridische procedures of het interveniëren in bestaande procedures bij het Internationaal Gerechtshof. Daarnaast kan een interventie van Nederland in de zaak die Zuid-Afrika aangespannen heeft tegen Israël niet bijdragen aan het voorkomen of beëindigen van de vermeende genocide in de Gazastrook. Nederland kan zich niet «aansluiten» bij deze zaak. Het Statuut van het Internationaal Gerechtshof biedt Nederland alleen de mogelijkheid in deze procedure een interventie in te dienen die zich richt op de constructie (interpretatie) van het verdrag. Een dergelijke interventie kan niet ingaan op de feiten van de zaak, of op de vraag of Israël zijn verplichtingen onder het Genocideverdrag geschonden heeft.
Bent u van mening dat het stoppen van Nederlandse wapenexport en wapenimport naar en van Israël zou bijdragen aan de Nederlandse inspanningsverplichting om genocide in Gaza te voorkomen of te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat het huidige toetsingsbeleid volstaat om ongewenste transacties te voorkomen. Het kabinet toetst vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen zorgvuldig per geval. Daarbij gaat het kabinet zeer gedegen te werk. Daar waar een duidelijk risico wordt geconstateerd dat militaire goederen kunnen bijdragen aan ernstige schendingen van de mensenrechten of het humanitair oorlogsrecht, wordt een vergunningaanvraag afgewezen. Zo wordt geen vergunning verleend voor de uitvoer van militaire goederen als een duidelijk risico bestaat dat die zullen bijdragen aan activiteiten van de Israëlische krijgsmacht in de Gazastrook of op de Westelijke Jordaanoever. Dat het kabinet hiermee voldoet aan zijn (internationaalrechtelijke) verplichtingen is door de voorzieningenrechter van het gerechtshof in Den Haag bevestigd in het vonnis van 13 december 2024.
Het kabinet hecht er tot slot aan te benadrukken dat er binnen de Europese kaders voor wapenexportcontrole geen onderscheid wordt gemaakt tussen offensieve en defensieve wapens. Bij elke vergunningaanvraag wordt per geval beoordeeld of de betreffende export duidelijke risico’s op ongewenst eindgebruik met zich meebrengt. In dat licht kan kortom gesteld worden dat, gegeven de huidige situatie in de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever, de uitvoer naar Israël van goederen die gebruikt kunnen worden bij ernstige schendingen van mensenrechten en het humanitair oorlogsrecht niet wordt toegestaan. Tegelijkertijd laat dit beleid wel ruimte voor de uitvoer van militaire goederen die enkel voor zelfverdedigingsdoeleinden kunnen worden gebruikt, zoals onderdelen voor het Iron Dome systeem. Het kabinet blijft deze uitvoer – gezien het belang van de veiligheidswaarborging voor burgers in Israël – toestaan zo lang deze de toets aan de Europese kaders voor wapenexportcontrole doorstaat.
Bent u van mening dat economische sancties tegen Israël zouden bijdragen aan de Nederlandse inspanningsverplichting om Genocide te voorkomen of te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
De reikwijdte van de verplichting voor derde staten, zoals Nederland, hangt af van hun mogelijkheden om invloed uit te oefenen op mogelijke plegers van genocide.
Het kabinet weegt continu af op welke wijze het beste invloed uitgeoefend kan worden. Hierbij worden op voorhand geen opties uitgesloten. In algemene zin wordt bij sancties gestreefd naar een zo groot mogelijke effectiviteit, waarbij een weging moet worden gemaakt van het politieke doel, de haalbaarheid (o.a. het Europese krachtenveld) en de juridische vereisten. Zie verder het antwoord op vraag 11.
Bent u van mening dat sancties tegen regeringsleiders die oproepen tot etnische zuivering, honger als wapen en de vernietiging van Gaza, zoals Netanyahu, Smotrich, Ben-Gvir en Katz zouden bijdragen aan de Nederlandse inspanningsverplichting om genocide in Gaza te voorkomen of te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
De reikwijdte van de verplichting voor derde staten, zoals Nederland, hangt af van hun mogelijkheden om invloed uit te oefenen op mogelijke plegers van genocide.
Het kabinet weegt continu af op welke wijze het beste invloed uitgeoefend kan worden. Hierbij worden op voorhand geen opties uitgesloten. In algemene zin wordt bij sancties gestreefd naar een zo groot mogelijke effectiviteit, waarbij een weging moet worden gemaakt van het politieke doel, de haalbaarheid (o.a. het Europese krachtenveld) en de juridische vereisten. Op basis van deze weging heeft Nederland op 18 juni jl. zich aangesloten bij het Zweedse initiatief richting de Hoge Vertegenwoordiger van de EU om sancties tegen de extremistische Ministers Ben-Gvir en Smotrich in te stellen.
Hoe beoordeelt u het feit dat auteurs dr.mr. Marieke de Hoon en prof.dr.mr. Göran Sluiter stellen dat het «een misverstand is dat er op een rechterlijk oordeel moet worden gewacht» om het risico op genocide te erkennen?
Dit is conform het standpunt van het kabinet. Zoals in Annex 1 van mijn brief aan uw Kamer van 21 januari 2025 is toegelicht, ontstaat de verplichting om genocide te voorkomen en de bijbehorende plicht om te handelen op het moment dat de (derde) staat verneemt, of normaal gesproken had moeten weten, van het bestaan van een ernstig risico dat genocide zal worden gepleegd. Derhalve hoeft hiervoor niet op een rechterlijk oordeel te worden gewacht. Wel kan een staat alleen aansprakelijk worden gehouden voor het schenden van de verplichting tot voorkomen van genocide wanneer daadwerkelijk vast staat dat genocide heeft plaatsgevonden. Nederland heeft hierop volgend de afgelopen maanden diverse maatregelen genomen, zie het antwoord bij vraag 7.
Bent u het eens met de stelling van auteurs dr.mr. Marieke de Hoon, prof.dr.mr. Göran Sluiter en de uitspraak in het rondetafelgesprek d.d. 28 mei jl. van prof. mr. dr. G.G.J.A. Knoops dat het rechtelijke oordeel of genocide is gepleegd vaak pas ruimschoots komt nadat die genocide heeft plaatsgevonden en dat hierop wachten in strijd is met de verplichting om genocide te voorkomen en/of te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 18.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken (CAVV), uit het advies Het gebruik door politici van de term genocide, dat «[h]et oordelen van staten over internationaalrechtelijke kwesties inherent is aan het systeem van het volkenrecht» en dat het in beginsel aan staten is «om een oordeel te vellen over volkenrechtelijk relevante handelingen van andere staten of andere personen»?
Het kabinet erkent dat uitingen van staten van belang zijn bij de vorming en ontwikkeling van het internationaal recht. Een belangrijke nuance, die ook de CAVV daarbij maakt, is dat dergelijke uitingen van staten van belang zijn om de effectiviteit van het volkenrecht te waarborgen, wanneer bijvoorbeeld geen rechterlijk orgaan met verplichte rechtsmacht beschikbaar is. Ook betekent het feit dat staten zich kunnen uitlaten over kwesties van volkenrecht niet dat een staat verplicht zou zijn een bepaalde situatie te voorzien van een internationaalrechtelijke kwalificatie.
Bent u het met de CAVV en auteurs dr.mr. Marieke de Hoon en prof.dr.mr. Göran Sluiter eens dat bovenstaande impliceert dat ook parlementen niet belemmerd worden door een regel dat alleen de rechter zich zou kunnen uitspreken over genocide of misdrijven tegen de menselijkheid?
Dit is aan het parlement zelf.
Hoe beoordeelt u de constatering van auteurs dr.mr. Marieke de Hoon en prof.dr.mr. Göran Sluiter dat bij de erkenning van genocide door een staat het gaat om het geheel van bekende feiten en omstandigheden en de beoordeling daarvan door gezaghebbende instanties en wetenschappers?
Zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 17 juni en de Kamerbrief van 21 januari 2025 is Nederland in de regel terughoudend om situaties als genocide te kwalificeren. Om genocide vast te stellen, moet aan alle elementen van de juridische definitie van genocide uit het Genocideverdrag worden voldaan. Er moet dus sprake zijn van één of meerdere handelingen uit het Genocideverdrag én van genocidale opzet. Bij dit misdrijf geldt een hoge bewijslast. Hiervoor is het noodzakelijk om voldoende bewijs te vergaren, dit materiaal te analyseren en dat te beoordelen. Uitspraken van internationale gerechts- en strafhoven, eenduidige conclusies volgend uit wetenschappelijk onderzoek, of vaststellingen door de VN-Veiligheidsraad zijn dan ook voor het kabinet zwaarwegend bij het kwalificeren van dergelijke handelingen als genocide.
Bent u zich bewust van het feit dat talloze gezaghebbende internationale humanitaire organisaties – waaronder Amnesty International en Human Rights Watch en wetenschappers – waarschuwen voor een genocide in Gaza?
Ja.
Heeft het kabinet een ander standpunt ingenomen ten opzichte van het vorige kabinet over het erkennen van genocides?
Nee.
Bent u bekend met de uitspraak van voormalig Minister van Justitie Dilan Yesilgöz die aan de Kamer schreef «Voor de Nederlandse regering zijn bij de erkenning van genocides uitspraken van internationale gerechts- en strafhoven, eenduidige conclusies volgend uit wetenschappelijk onderzoek en vaststellingen door de VN leidend»? Onderschrijft u deze uitspraak?
Ja, ik ben hiermee bekend. Voor de meest recente toelichting op het kabinetstandpunt verwijs ik u naar het antwoord op vraag 22.
Welke andere afweging maakt u ten opzichte van Dilan Yesilgöz, toenmalig Minister van Justitie, die beoordeelde dat Islamitische Staat (IS) zich hoogstwaarschijnlijk schuldig heeft gemaakt aan genocide tegen Yezidis, nog voordat er uitspraken van internationale rechtbanken waaruit – het risico op – genocide kon worden afgeleid, beschikbaar waren?
Zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 17 juni jl. en de Kamerbrief van 21 januari jl. is Nederland in de regel terughoudend om situaties als genocide te kwalificeren. Om genocide vast te stellen, moet aan alle elementen van de juridische definitie van genocide uit het Genocideverdrag worden voldaan. Er moet dus sprake zijn van één of meerdere handelingen uit het Genocideverdrag én van genocidale opzet. Bij dit misdrijf geldt een hoge bewijslast. Hiervoor is het noodzakelijk om voldoende bewijs te vergaren, dit materiaal te analyseren en dat te beoordelen. Uitspraken van internationale gerechts- en strafhoven, eenduidige conclusies volgend uit wetenschappelijk onderzoek, of vaststellingen door de VN-Veiligheidsraad zijn dan ook voor het kabinet zwaarwegend bij het kwalificeren van dergelijke handelingen als genocide.
Bent u het ermee eens dat – indachtig alle rapporten (van Amnesty International, Human Rights Watch, Artsen zonder Grenzen, verschillende wetenschappers en verschillende internationale organisaties) waarin vanuit de beschikbare feiten wordt geconcludeerd dat de behandeling van de Palestijnse bevolking door Israël wordt gekwalificeerd als genocide en indachtig het regeringsstandpunt met betrekking tot de vaststelling van genocides zoals dat enige jaren geleden bij de genocide op Yezidis werd toegepast – er voldoende feiten zijn vastgesteld om te kunnen stellen dat Israël zich hoogstwaarschijnlijk schuldig heeft gemaakt en maakt aan genocide in Gaza? Zo nee, waarom niet?
Over het kwalificeren van genocide, zie het antwoord bij vraag 2.
Vereist het doel en de strekking van het genocideverdrag niet dat er betekenisvolle en maximale invulling wordt gegeven aan de preventieplicht?
Ja. Zie het antwoord op vraag 7 voor de Nederlandse invulling hieraan.
Bent u bereid deze vragen los van elkaar en binnen een week te beantwoorden?
Er is getracht om de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het bericht 'Nederland zet voor het eerst ‘gewortelde’ kinderen uit sinds einde pardonregeling' |
|
Don Ceder (CU) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Hoe luidt uw reactie op het bericht «Nederland zet voor het eerst «gewortelde» kinderen uit sinds einde pardonregeling»?1
Wij hebben kennisgenomen van het bericht. Wij gaan verder niet in op individuele casuïstiek.
Klopt het dat dit de eerste keer is dat gewortelde kinderen Nederland uit worden gezet sinds het afschaffen van het kinderpardon? Zo ja, wat maakt dat in dit geval er wel voor gekozen is om de kinderen uit te zitten? Zo niet, hoeveel keren is het al gebeurd dat gewortelde kinderen uitgezet werden?
In alle procedures voor een verblijfsvergunning waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken wordt betrokken wat een negatief besluit en de daarmee vaak gepaard gaande vertrekplicht voor deze kinderen voor gevolgen heeft. Die gevolgen worden betrokken in een belangenafweging die de IND maakt om vast te stellen of de uitzetting van de vreemdeling in strijd is met artikel 8 EVRM. Bij het maken van deze belangenafweging wordt ook rekening gehouden met de leeftijd van het kind, en de duur van het verblijf in en banden met Nederland. Voor een zuiver begrip wat «gewortelde kinderen» betreft; dit is niet een zelfstandig toetsingscriterium dat als zodanig door de IND wordt gehanteerd in de beoordeling of een vreemdeling recht heeft op verblijf en als zodanig systematisch wordt geregistreerd. Om die reden kunnen wij ook niet ingaan op de vraag hoeveel keren het al is gebeurd dat gewortelde kinderen zijn uitgezet.
Iedere vreemdeling die in Nederland verblijft, zal in zekere mate banden aangaan met Nederland. Dit geldt zeker ook voor kinderen. Hoe langer een kind in Nederland is, hoe sterker de banden met Nederland zullen zijn. Deze banden worden, zoals gezegd, betrokken in een bredere belangenafweging.
Hoe is het mogelijk dat Nigeria niet op de lijst van veilige landen staat van het Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), maar dit gezin wel is uitgezet? Hoe verantwoordt u het uitzetten van een moeder met drie kinderen naar een stad waar ze niet vandaan komen en geen contacten hebben?
Dat een land niet voorkomt op de lijst veilige landen, laat onverlet dat in individuele gevallen door de IND gemotiveerd kan worden vastgesteld dat de vreemdeling in land van herkomst geen gegronde vrees heeft voor vervolging of het reële risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM.
Voorts worden bij de toepassing van artikel 8 EVRM de banden van de vreemdeling met het land van herkomst gewogen.
Het uitgangspunt is dat de vreemdeling zelf verantwoordelijk is voor zijn/haar vertrek. De DTenV faciliteert de vreemdeling daarbij zoveel als mogelijk. Naast het faciliteren bij het verkrijgen van reisdocumenten en het boeken van vliegtickets wordt de vreemdeling in vertrekgesprekken ook geïnformeerd over de uitgebreide ondersteuningsmogelijkheden, zoals de basisondersteuning en de herintegratieondersteuning, zodat de vreemdeling met een duurzaam perspectief kan terugkeren naar het land van herkomst. Hiervoor werkt de DTenV samen met diverse (maatschappelijke) organisaties, zoals het IOM en NGO’s. Een deel van de vreemdelingen wil Nederland, ondanks de beschikbare ondersteuningsmogelijkheden, echter niet uit eigen beweging verlaten. In dat geval is gedwongen vertrek aan de orde. Het is een eigen keuze van de vreemdeling om uiteindelijk geen gebruik te maken van de beschikbare ondersteuningsmogelijkheden.
Hoe verhoudt dit zich met het «regelmatig oplaaiende» en «toenemende» geweld in Nigeria waar de Minister van Buitenlandse Zaken over spreekt in zijn beantwoording op eerdere schriftelijke vragen?2
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verantwoordt u het uitzetten van in Nederland geboren en gewortelde kinderen die na vijf jaar naar een onveilig land moeten dat ze niet kennen?
Het belang van het kind is, zowel in asielprocedures als in reguliere toelatingsprocedures, onderdeel van de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM. In de toetsing aan artikel 8 EVRM wordt het belang van het kind meegewogen, zoals dit hoort op basis van artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Daaruit volgt dat het belang van het kind een eerste overweging dient te zijn bij alle maatregelen die kinderen betreffen.
De toets aan artikel 8 EVRM omvat een afweging van alle aangevoerde omstandigheden van het individuele geval. Zo wordt onder andere rekening gehouden met de leeftijd van het kind, diens binding met Nederland, waaronder de duur en aard van het verblijf (rechtmatig of onrechtmatig), als ook de positie van het kind in het land van herkomst en afhankelijkheid van het kind van de ouder(s). Het gaat om een optelsom van meerdere aspecten die het privéleven vormen, niet om één factor als hoe groot het sociaal netwerk is. Het hebben van privéleven wordt dus meegewogen in de afweging van belangen van die van het individu tegen die van de Staat. De IND weegt de belangen en maakt deze weging inzichtelijk in het besluit.
Indien er beroep wordt ingesteld toetst de rechter of de IND zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind in de betreffende zaak en beoordeelt de rechter of de IND in de motivering van de beschikking op kenbare wijze het belang van het kind heeft betrokken.
Waarom mocht het gezin de uitspraak in het hoger beroep niet afwachten? Als het gezin gelijk krijgt, hoe gaan ze dan terug naar Nederland worden gehaald?
Wij kunnen niet ingaan op individuele gevallen. In algemene zin kunnen wij aangeven dat een hoger beroep alleen in Nederland kan worden afgewacht als de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening toewijst.
Erkent u dat het feit dat kinderen geschaad worden in hun ontwikkeling door detentie en door (dreigende) uitzetting in strijd is met artikel 6 van het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind, het recht op leven en ontwikkeling?
Het uitgangspunt is dat vertrekplichtige vreemdelingen zelf verantwoordelijk zijn voor hun vertrek. Dit uitgangspunt laat echter onverlet dat de DTenV de vreemdeling zoveel als mogelijk wil faciliteren bij zijn/haar vertrek en in vertrekgesprekken ook informeert over de uitgebreide ondersteuningsmogelijkheden, zoals de standaard terugkeerondersteuning en de herintegratieondersteuning, zodat de vreemdeling met een duurzaam perspectief kan terugkeren naar het land van herkomst. Hiervoor werkt de DTenV samen met diverse (maatschappelijke) organisaties, zoals het IOM en andere NGO’s. Een deel van de vreemdelingen wil Nederland, ondanks de beschikbare ondersteuningsmogelijkheden, echter niet uit eigen beweging verlaten. Alleen als vertrekplichtige vreemdelingen weigeren Nederland zelfstandig te verlaten en niet wensen gebruik te maken van het uitgebreide aanbod van de ondersteuningsmogelijkheden, is gedwongen vertrek – met daarbij de mogelijkheid van plaatsing in vreemdelingenbewaring om de vreemdelingen beschikbaar te houden voor vertrek – aan de orde.
Overigens worden gezinnen met minderjarige kinderen, die in vreemdelingenbewaring worden geplaatst om ervoor te zorgen dat ze beschikbaar blijven voor vertrek, enkel geplaatst op de ggv (gesloten gezinsvoorziening). Dit is een speciale locatie voor gezinnen. Bij de ggv is sprake van vreemdelingenbewaring met volledige bewegingsvrijheid binnen de muren van de locatie, met toegang tot internet, speelvoorzieningen en onderwijs. Daarnaast is er een grote buitenruimte met veel groen.
In hoeverre zijn deze uitgezette kinderen geworteld geraakt door toedoen van te lange asielprocedures? Deelt u de mening dat kinderen die geworteld raken buiten de schuld van de ouders om een verblijfsvergunning zouden moeten krijgen?
Het komt voor dat asielzoekers na een definitieve afwijzing, nieuwe verblijfsprocedures starten. Daardoor ontstaat na afwijzing een stapeling van procedures. Gevolg is dat het verblijf in Nederland voortduurt.
Wij zijn met u eens dat kinderen niet verantwoordelijk zijn voor de daden van hun ouders en niet bestraft mogen worden voor de daden van hun ouders. Zoals blijkt uit artikel 2 van het IVRK moeten kinderen beschermd worden tegen discriminatie en bestraffing op grond van de omstandigheden of de activiteiten van, de meningen geuit door of de overtuigingen van de ouders, wettelijke voogden of familieleden. Bestraffing of discriminatie van kinderen in die zin van dat artikel is niet aan de orde wanneer het gaat om het toetsen aan democratisch tot stand gekomen voorwaarden. Van bestraffing is dus geen sprake als het gaat om toepassen van het migratiebeleid. Dat de afwijzing gevolgen heeft voor een kind, maakt dat niet anders. Wij willen daarbij nog benadrukken dat het de ouders zijn die in de eerste plaats verantwoordelijk zijn om de belangen van hun kinderen te behartigen.
In hoeverre bent u op de hoogte van de mentale schade die kinderen oplopen door uitgezet te worden naar een land dat ze niet goed kennen? Hoe reageert u op het onderzoek over geworteldheid van de Rijksuniversiteit Groningen?3
U verwijst naar de schadenota uit 2018. In dit verband verwijzen wij naar de brief uit 2019 met betrekking tot het kinderpardon en het treffen van overgangsmaatregelen.4
Op welke wijze is rekening gehouden met het belang van het kind, dat voortvloeit uit artikel 3 van het VN-Kinderrechtenverdrag, bij de uitzetting van deze gewortelde kinderen?
Het belang van het kind is, zowel in asielprocedures als in reguliere toelatingsprocedures, onderdeel van de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM. In de toetsing aan artikel 8 EVRM wordt het belang van het kind meegewogen, zoals dit hoort op basis van artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Daaruit volgt dat het belang van het kind een eerste overweging dient te zijn bij alle maatregelen die kinderen betreffen. Dit artikel sluit echter niet uit dat andere zwaarwegende belangen kunnen prevaleren. Er dient een afweging plaats te vinden tussen het belang van het kind en andere belangen, waarbij deugdelijk gemotiveerd moet worden waarom een belang doorslaggevend is.
Bent u in contact met de Nigeriaanse autoriteiten waar het gezin aan wordt overgedragen?
Wij kunnen niet ingaan op individuele gevallen.
In hoeverre heeft de u zicht op de toekomst van gewortelde kinderen in Nederland? Zullen er meer uitzettingen volgen?
Uitgangspunt is dat indien een asielaanvraag is afgewezen, terugkeer aan de orde is. Dat geldt dus ook voor gezinnen met minderjarige kinderen. Daarbij willen wij opmerken dat het niet in het belang van kinderen is wanneer ouders zich in Nederland onttrekken aan het overheidstoezicht of wettelijke verplichtingen om zo alsnog verblijf te kunnen krijgen.
De investeringsplannen van staatsdeelneming Schiphol en het besluit om geen dividend uit te keren aan de Staat over het jaar 2024 |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Eelco Heinen (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Is het juist dat Schiphol volgens haar statuten verplicht is om voor investeringen die groter zijn dan 25% van het eigen vermogen, goedkeuring te verkrijgen van de aandeelhouders tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders?
Dat is niet juist. De drempels voor investeringsbesluiten die goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders (ava) behoeven zijn opgenomen in artikel 14 lid 3 van de statuten van Royal Schiphol Group N.V. Voor investeringen in Nederland geldt een drempel van € 200 mln.
Klopt het dat de investeringsdrempel voor Schiphol voor goedkeuring circa 1 miljard euro per jaar is?
Nee, zie het antwoord op vraag 1.
Klopt het dat Schiphol voornemens is om tot en met 2030 jaarlijks circa 1,2 miljard euro te investeren en dat hiervoor reeds goedkeuring is verleend door de aandeelhouders?
Schiphol heeft inderdaad aangekondigd tot en met 2030 jaarlijks circa € 1,2 miljard te willen investeren. Hoewel de staat als aandeelhouder nut en noodzaak van de investeringsagenda op hoofdlijnen onderschrijft, zullen individuele investeringen die de statutaire drempelwaardes overschrijden nog moeten worden voorgelegd en is hiervoor ook niet reeds door de aandeelhoudersvergadering goedkeuring verleend. Bovendien is niet voor alle investeringsplannen aandeelhoudersgoedkeuring vereist, omdat sommige investeringen onder de drempel van € 200 mln. vallen.
Wanneer heeft Schiphol aandeelhoudersgoedkeuring gekregen voor de investeringsplannen zoals gepresenteerd op 30 augustus 2024, en waarom is de Kamer vooraf niet geïnformeerd of op de hoogte gesteld van dit voorgenomen besluit?
Er is nog geen sprake van goedkeuring door de aandeelhouders, zie ook het antwoord op vraag 3. In algemene zin geldt dat de Tweede Kamer niet vóóraf geïnformeerd wordt over individuele goed te keuren investeringsbesluiten van de staatsdeelnemingen. In de nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2022 is onder meer het beleid van de staat als aandeelhouder omtrent investeringen vastgelegd en toegelicht. De Kamer wordt daarnaast achteraf geïnformeerd over de goedgekeurde investeringen middels het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen. Deze informatie is tevens te vinden via het Dashboard Staatsdeelnemingen.1
Kan de Minister de investeringsplannen van Schiphol met de Kamer delen?
De concrete investeringsplannen van Schiphol worden aangemerkt als bedrijfsvertrouwelijke informatie en kunnen daarom niet worden gedeeld met uw Kamer.
Afgelopen jaren is een aantal investeringen gedaan waar aandeelhoudersgoedkeuring voor is gegeven. Voorbeelden van deze investeringen zijn de A-Pier, infrastructurele uitbreidingen zoals de Dual Taxi Way (luchthavenveiligheidsproject) en herontwikkeling van Lounge 1 (Schiphols oudste lounge). Het investeringsprogramma voor de komende jaren betreft met name infrastructurele verbeteringen zoals het onderhoud en vernieuwing van infrastructuur en banenstelsel, vernieuwing van verouderde terminal delen (zoals C-Pier) en verbeteringen op het gebied van verduurzaming van de luchthavenoperatie en kwaliteit van werk zoals de elektrificatie van afhandelingsmaterieel.
Kan de Minister toelichten waarom hij in oktober 2024 nog niet vooruit wilde lopen op het dividendbesluit over boekjaar 2024, het jaar dat er 50% meer winst is gemaakt dan in het recordjaar 2017?
Het dividendbesluit wordt genomen in de jaarlijkse aandeelhoudersvergadering die doorgaans in april van het daaropvolgende boekjaar plaats vindt. In oktober 2024 was boekjaar 2024 nog niet afgelopen en kon dus ook nog geen besluit genomen worden.
Kan de Minister toelichten waarom hij de Kamer niet vooraf heeft geïnformeerd over het voornemen om geen dividend uit te keren over het boekjaar 2024?
Het besluit om geen dividend uit te keren over boekjaar 2024 is conform het geldende dividendbeleid van Schiphol genomen. De financiële positie van Schiphol voldeed namelijk nog niet aan de afgesproken ratio’s in het dividendbeleid. Over besluiten tot het al dan niet uitkeren van dividend conform het dividendbeleid van deelnemingen informeer ik de Kamer nooit vooraf. In de nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2022 is onder meer het beleid van de staat als aandeelhouder omtrent de financiële positie van de staatsdeelnemingen vastgelegd en toegelicht. Zie hiervoor ook het handboek financiële positie waarin in paragraaf 3.7 wordt stilgestaan bij het vaststellen van een dividendbeleid.2
Kan de Minister het gespreksverslag of de notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders delen, waarin de gesprekken tussen Schiphol en haar aandeelhouders over het aanpassen van het dividendbeleid zijn vastgelegd?
Graag licht ik het doorlopen proces en de inhoudelijke afweging voor aanpassing van het dividendbeleid toe. Het voornemen om het dividendbeleid van Schiphol aan te passen is vanaf de zomer van 2024 in een reeks informele gesprekken tussen Schiphol en de aandeelhouders besproken. Schiphol heeft de noodzaak tot aanpassing uitvoerig, en naar tevredenheid van de aandeelhouders, onderbouwd.
In het kort is het voorstel om de komende vijf jaar het winstuitkeringspercentage van 60% naar 30% te verlagen. Aan het eind van die periode zal het uitkeringspercentage in beginsel teruggaan naar 60%. Het voorstel voor verlaging volgt uit de noodzaak tot het vinden van een balans tussen een solide financiële positie voor Royal Schiphol Group, het kunnen uitvoeren van de noodzakelijke investeringen en het uitkeren van een voorspelbaar dividend aan de aandeelhouders.
De investeringsagenda betreft alleen wat noodzakelijk en haalbaar is (zowel qua uitvoering als financieel). De opgave is niet gericht op groei van het aantal vliegbewegingen, maar wordt hoofdzakelijk gedreven door de volgende factoren:
De verwachte winst van Schiphol stijgt weliswaar als gevolg van hogere haventarieven, maar de geplande investeringen leiden de komende jaren tot grote negatieve kasstromen, die bij een ongewijzigd beleid de gewenste financiële positie in gevaar kunnen brengen. Voornoemde balans is wat de aandeelhouders betreft voor de komende jaren gevonden bij 30% winstuitkering. Door de hogere winst zal dit percentage leiden tot dividenduitkeringen die grofweg op hetzelfde niveau als de jaarlijkse uitkeringen van voor 2019 liggen.
Het daadwerkelijke aandeelhoudersbesluit tot aanpassing zal pas formeel worden genomen na afronding van de Voorjaarsbesluitvorming, waarin de financiële gevolgen voor de Rijksbegroting zijn meegenomen.
In aanvulling op bovenstaande toelichting geef ik nog in algemene zin een toelichting op uw vraag om de notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders met de Kamer te delen. De notulen van de aandeelhoudersvergadering en andere voor dit besluit relevante stukken worden aangemerkt als bedrijfsvertrouwelijke informatie en worden daarom in beginsel niet gedeeld met uw Kamer. Doel van een besloten aandeelhoudersvergadering is om in een vertrouwelijke setting standpunten vrijelijk over en weer te kunnen delen. Als er een risico is dat de notulen op een later moment openbaar worden, kan dit invloed hebben op de insteek en wat uitgewisseld wordt tijdens de aandeelhoudersvergadering, omdat dan bijvoorbeeld bedrijfsvertrouwelijke en concurrentiegevoelige informatie niet gedeeld kan worden. Om deze reden ben ik niet voornemens de notulen van de aandeelhoudersvergadering naar uw Kamer te zenden. Overigens is in die vergadering niet uitgebreid stilgestaan bij de inhoudelijke overwegingen achter het voornemen het dividendbeleid aan te passen.
Kan de Minister aangeven of zijn standpunt om over 2024 geen dividend uit te keren, wordt gedeeld door de andere aandeelhouders van Schiphol, namelijk de gemeenten Amsterdam en Rotterdam? Zo nee, waarom niet?
Ja, hierover is unaniem besloten tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders.
Kan de Minister toelichten hoe de begroting van de dividendinkomsten uit staatsdeelnemingen voor de periode 2026–2030 is opgebouwd, en welk deel daarvan afkomstig is van Schiphol?
Ik geef geen overzicht van de meerjarige dividendraming, omdat de meerjarige winstramingen bedrijfsvertrouwelijk zijn. Dividendramingen van staatsdeelnemingen worden gebaseerd op de verwachte financiële resultaten en het vastgestelde dividendbeleid per deelneming. Het dividendbeleid vormt een integraal onderdeel van financiële afspraken die worden gemaakt met de staatsdeelneming conform het Handboek financiële positie.3 De dividenduitkeringen die de staat in 2025 ontvangt over boekjaar 2024 staan vermeld in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen. Dit wordt naar verwachting begin juli met uw Kamer gedeeld.
Kan de Minister aangeven in welke situatie Schiphol wel dividend zou moeten uitkeren?
Conform de Nota Deelnemingenbeleid 2022 keren staatsdeelnemingen een deel van de winst uit indien de financiële buffers voldoende zijn. Dit geldt ook voor Schiphol. Schiphol keert dividend uit als het winst maakt en aan de vastgestelde financiële ratio’s voldoet. Dat wordt bepaald aan de hand van een aantal financiële indicatoren die de gewenste credit rating ondersteunen, zoals de solvabiliteit van de onderneming. Het is de verwachting dat Schiphol de komende jaren wel dividend zal uitkeren.
Kan de Minister per jaar (2024 tot en met 2030) aangeven in hoeverre het uitblijven van dividenduitkeringen door Schiphol leidt tot financiële tegenvallers voor de Rijksbegroting?
In de raming van 2024 was al rekening gehouden met het niet-uitkeren van dividend. Over de daaropvolgende jaren worden wel dividenduitkeringen verwacht, op basis van de huidige financiële vooruitzichten van Schiphol. Ten opzichte van eerdere ramingen is geen sprake van financiële tegenvallers, omdat de impact van de verwachte hogere winstgevendheid van Schiphol groter is dan de impact van de verlaging van het uitkeringspercentage.
Kan de Minister per begrotingsjaar (2026 tot en met 2030) aangeven welk deel van de verwachte tegenvallers op de post «Dividenden financiële staatsdeelnemingen» (232 miljoen euro in 2026 tot 222 miljoen euro in 2030) is toe te schrijven aan het geheel of gedeeltelijk wegvallen van dividend van Schiphol?
Schiphol valt niet onder de post «Dividenden financiële deelnemingen». Onder die post vallen de (indirecte) deelnemingen in ABN AMRO en de Volksbank. Zoals toegelicht bij antwoord 12 is er naar verwachting geen sprake van het geheel of gedeeltelijk wegvallen van dividend van Schiphol.
Kan de Minister aangeven op welke wijze de tegenvallers als gevolg van lagere dividendinkomsten uit financiële staatsdeelnemingen, in de periode 2026–2030, worden opgevangen of gedekt binnen de Rijksbegroting?
Dividendontvangsten uit financiële deelnemingen (ABN AMRO en de Volksbank) zijn niet relevant voor het uitgavenkader. Conform de begrotingsregels kunnen meevallers (meer dividend) niet gebruikt worden voor additionele uitgaven binnen het kader en hoeven tegenvallers (minder dividend) niet gedekt te worden binnen het uitgavenkader. De dividendontvangsten uit financiële deelnemingen zijn wel relevant voor het EMU-saldo.
Op het gebied van dividenden van niet-financiële deelnemingen worden juist hogere autonome ontvangsten verwacht, als gevolg van ontwikkelingen bij meerdere deelnemingen, waaronder Schiphol. Zoals in antwoord 12 is toegelicht levert Schiphol hier een positieve bijdrage aan vanwege de hoger dan verwachte winstgevendheid – de impact daarvan is groter dan de impact van de voorgenomen verlaging van het winstuitkeringspercentage.
Het bericht 'From pipe dream to NATO pitch: Meloni tries to rescue long-awaited bridge to Sicily' |
|
Thom van Campen (VVD) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Deelt u de opvatting dat civiele infrastructuur in sommige gevallen een rol kan spelen bij militaire mobiliteit, maar dat dit niet mag leiden tot een te ruime of opportunistische interpretatie van het begrip «defensiegerelateerd project» binnen de EU-subsidieprogramma’s?1
Investeren in infrastructuur is op diverse locaties in Europa van groot militair belang. De EU investeert in infrastructuur door financiële middelen uit te keren aan infrastructuurprojecten van lidstaten. Dit doet de EU vanuit de Connecting Europe Facility (CEF). Vanuit CEF worden EU-middelen ingezet om de ontwikkeling en verbetering van Europese infrastructuurnetwerken te ondersteunen. Dit is – met name – gericht op het Trans-Europees Transportnetwerk (TEN-T). Ook wordt vanuit CEF geïnvesteerd in projecten waarbij civiele infrastructuur wordt aangepast en verbeterd, zodat deze ook geschikt is voor militair gebruik. Dit zijn zogenoemde dual use infrastructuurprojecten. Vanuit CEF kan maximaal 50% van een dual use-project worden gefinancierd. Dual use-projecten komen pas in aanmerking voor financiering vanuit CEF als aan een aantal voorwaarden uit de CEF-verordening2 is voldaan, zoals het voldoen aan de Military Requirements for Military Mobility3. Deze militaire vereisten zijn door de Raad goedgekeurd. Deze voorwaarden waarborgen dat dual use-projecten daadwerkelijk bijdragen aan het verbeteren van militaire mobiliteit.
Bent u op de hoogte van berichten dat de Italiaanse regering Europese Unie (EU)-defensiesubsidies wil inzetten voor de bouw van de brug naar Sicilië, en acht u dit project een legitieme aanwending van middelen die bedoeld zijn voor versterking van de Europese defensiecapaciteit?
Sicilië is aangesloten op het Trans Europees Transportnetwerk (Ten-T), met name omdat het onderdeel uitmaakt van de Scandinavian-Mediterranean Corridor. Deze corridor verbindt Noord-Europa met Zuid-Europa en het Middellandse zeegebied. De geplande brug naar Sicilië ligt op deze route. Uit de CEF-verordening blijkt dat aansluiting op het TEN-T netwerk een belangrijke voorwaarde voor financiering is. Het is aan de Europese Commissie om te beoordelen of de infrastructuurprojecten die worden ingediend door lidstaten voldoen aan alle voorwaarden voor financiering vanuit CEF. Daarbij beoordeelt de Commissie in geval van dual use-projecten of het project daadwerkelijk bijdraagt aan de verbetering van militaire mobiliteit.
Acht u het risico reëel dat het aanmerken van grootschalige nationale infrastructuurprojecten als «defensie-gerelateerd» de deur opent voor willekeur en misbruik van EU-defensiesubsidies en daarmee Europees belastinggeld?
Om in aanmerking te komen voor co-financiering voor dual use projecten ter verbetering van infrastructuur moet worden voldaan aan de vereisten in de CEF-verordening. Deze voorwaarden zien onder meer op het voldoen aan de Military Requirements for Military Mobility, ook is in de voorwaarden opgenomen dat het project op een strategisch belangrijke route of knooppunt voor militaire verplaatsingen ligt. Deze regelgeving vormt een belangrijke waarborg voor rechtmatig gebruik van EU-subsidies aangezien de Commissie, beoordeelt of een project daadwerkelijk zal bijdragen aan verbetering van militaire mobiliteit. Bij deze beoordeling heeft de EU Military Staff een adviserende rol. Door deze regelgeving wordt willekeur tegengegaan.
Kunt u toelichten op basis van welke criteria een civiel infrastructuurproject momenteel als defensiegerelateerd wordt goedgekeurd binnen de EU, en of u deze criteria voldoende scherp geformuleerd acht?
De criteria van toepassing op dual use-projecten voor het TEN-T (Trans-Europees Transportnetwerk) zijn erop gericht ervoor te zorgen dat infrastructuurprojecten zowel civiele als militaire doeleinden kunnen dienen om zo de algehele mobiliteit en veerkracht van het transportnetwerk te vergroten. Infrastructuurprojecten die uitsluitend voor militair gebruik zijn kunnen niet in aanmerking komen voor financiering vanuit CEF.
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3 staan in de CEF-verordening voorwaarden waar een dual use-project aan moet voldoen om in aanmerking te komen voor co-financiering. In de uitvoeringsverordening (2021/1328)4 zijn specifieke infrastructuurvereisten vastgesteld, om dual use gebruik te faciliteren. Deze criteria zijn gedetailleerd en eenduidig geformuleerd.
Bent u bereid binnen de Raad of andere gremia expliciet op te roepen tot een nauwere afbakening van het begrip «defensiegerelateerd project», om misbruik of uitholling van het defensiebudget te voorkomen?
Het is essentieel om militaire mobiliteit binnen Europa te verbeteren. Het snel en efficiënt kunnen verplaatsen van militair materieel en personeel is noodzakelijk voor een geloofwaardige afschrikking in NAVO-verband. Ik zet mij er daarom in EU-verband voor in dat bij investeringen in dual use-projecten prioriteit wordt gegeven aan de projecten die het meest urgent zijn vanuit militair oogpunt. Ik roep de Commissie daarom op goed te kijken naar criteria voor projecten die in aanmerking komen voor financiering vanuit de EU-begroting. Ook zet ik mij in EU-verband in voor het verminderen van juridische barrières voor de inzet en gereedstelling van nationale krijgsmachten. In dat kader kijk ik uit naar de door de Commissie in het Witboek aangekondigde mededeling waarin het voorstellen, inclusief wetgeving, zal doen ter verbetering van militaire mobiliteit.
Hoe beoordeelt u de mate van militaire relevantie van de brug naar Sicilië in het licht van Europese militaire mobiliteitsdoelstellingen, en is hier sprake van een directe bijdrage aan de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO)-inzetbaarheid?
Zoals aangegeven in vraag 2 maakt de brug naar Sicilië onderdeel uit van TEN-T. Het is aan de Europese Commissie om te beoordelen of infrastructuurprojecten die worden ingediend door lidstaten voldoen aan de voorwaarden voor financiering vanuit CEF. Daarbij beoordeelt de Commissie in geval van dual use-projecten of het project daadwerkelijk bijdraagt aan de verbetering van militaire mobiliteit.
Deelt u de zorg dat het inzetten van EU-defensiemiddelen voor civiele prestigeprojecten, zonder duidelijke militaire noodzaak, afbreuk doet aan het draagvlak voor verdere defensiesamenwerking binnen de EU?
Het is inderdaad van groot belang dat EU-middelen die bedoeld zijn voor het verbeteren van militaire mobiliteit ook naar projecten gaan die daar daadwerkelijk aan bijdragen. Het is daarom van belang dat de Commissie ook bij een eventueel nieuw financieel instrument in het volgende Meerjarig Financieel Kader (MFK) zorgt dat de voorwaarden zo worden opgesteld dat financiering naar projecten gaat die vanuit militair oogpunt het meest urgent zijn. Daar zet ik mij bij de EU voor in.
Welke risico’s ziet u voor de geloofwaardigheid van het Europese defensiebeleid als infrastructuurprojecten te makkelijk financiering krijgen onder de noemer van het defensiebudget?
Zie antwoord vraag 5 en 7.
Is de Europese Commissie verplicht om bij twijfel of betwisting van de militaire relevantie van projecten onafhankelijke toetsing toe te passen? Zo ja, hoe wordt dit proces georganiseerd, en welke rol heeft Nederland hierin?
In de CEF-verordening zijn een aantal waarborgen ingebouwd om ervoor te zorgen dat alleen de projecten die voldoen aan de doelstellingen van de CEF, worden gesubsidieerd. De Europese Commissie stelt met behulp van CEF-Coördinatiecomités werkprogramma’s op, waarin prioriteiten, thema’s en budgetten worden vastgesteld. De comités bestaan uit vertegenwoordigers van alle EU-lidstaten. Voor toekenning van de financiering toetst de Commissie de voorstellen op basis van vooraf vastgelegde criteria, waaronder geschiktheid binnen het TEN-T netwerk. Daarnaast worden de door de Europese Raad goedgekeurde Military Requirements for Military Mobility meegenomen in de beoordeling van dual use-projecten. De lidstaten bewaken deze toetsing via hun stemrecht in de coördinatiecomités, en de Commissie sluit pas subsidieovereenkomsten af na formele goedkeuring volgens de comitologieprocedures.5
Acht u het verdedigbaar dat Nederland als nettobetaler via de EU-begroting meebetaalt aan infrastructuurprojecten met discutabele militaire waarde, terwijl tegelijkertijd tekorten bestaan op het gebied van daadwerkelijke defensiecapaciteit, zoals munitie, luchtverdediging en interoperabiliteit?
Naast investeringen in munitie en capaciteiten zoals luchtverdediging is het ook van essentieel belang om militaire mobiliteit te verbeteren. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 is het snel en effectief kunnen verplaatsen van militair materiaal en personeel is noodzakelijk voor een geloofwaardige afschrikking en verdediging van het grondgebied van de lidstaten, ook in NAVO-verband. Het belang van militaire mobiliteit is door de Russische agressie oorlog tegen Oekraïne alleen maar toegenomen. Het is aan de Commissie om te beoordelen of dual use-projecten voldoende bijdragen aan het verbeteren van militaire mobiliteit, en daarmee in aanmerking komen voor financiering vanuit de EU-begroting.
Bent u het ermee eens dat elke euro aan EU-defensiesubsidie ten dienste moet staan van concrete versterking van de Europese militaire paraatheid?
Daar ben ik het mee eens. Daarbij ben ik van mening dat investeringen in infrastructuur ter verbetering van militaire mobiliteit bijdragen aan de versterking van defensie in Europa.
Bent u bereid zich in te zetten voor een herziening van de regels omtrent de besteding van EU-defensiesubsidies, zodat alleen projecten met aantoonbare militaire waarde hiervoor in aanmerking komen?
In de CEF-verordening zijn waarborgen opgenomen voor een defensiegerelateerde besteding van EU-middelen. Wel ben ik bereid de Commissie op te roepen om bij een eventueel nieuw financieel instrument in het volgende Meerjarig Financieel Kader (MFK) te zorgen dat bij investeringen in dual use-projecten consistent prioriteit wordt gegeven aan de projecten die het meest urgent zijn vanuit militair oogpunt.
Het dreigende verlies van zorgaanbod in Zeeuws-Vlaanderen |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de signalen dat Zeeuws-Vlaanderen zorgvoorzieningen dreigt te verliezen?1 2
Ik ben bekend met de signalen dat het zorgaanbod in Zeeuws-Vlaanderen onder druk staat. Zoals ook in antwoord op eerdere vragen van uw Kamer is aangegeven, sta ik in nauw contact met ZorgSaam over de huidige situatie en de verkenning van de (versterking van de) samenwerking met Adrz.3
Deelt u de mening dat het onwenselijk is om zorgaanbod af te breken in grote en geografisch afgezonderde regio’s zoals Zeeuws-Vlaanderen, zeker gezien daar al veel andere voorzieningen zijn verdwenen?
Ik maak me sterk voor toegankelijke zorg in de regio, ook in Zeeuws-Vlaanderen. Ik deel het beeld dat de samenwerking tussen de ziekenhuizen ZorgSaam en Adrz erop is gericht de zorg af te breken niet. Gezien de uitdagingen in de regio, onder meer op het gebied van beschikbaarheid van personeel, willen beide ziekenhuizen intensiever samenwerken om behoud en continuering van zorg mogelijk te maken in Zeeuws-Vlaanderen.
Deelt u de mening dat het een onacceptabele uitkomst zou zijn als de spoedeisende hulp en/of de acute verloskunde helemaal uit Zeeuws-Vlaanderen zouden verdwijnen?
Ik heb van de besturen van beide ziekenhuizen begrepen dat dit niet aan de orde is. Het uitgangspunt van de samenwerking tussen ZorgSaam en Adrz is twee volwaardige ziekenhuizen in Zeeland met IC, SEH en acute geboortezorg, waarbij 24/7 acute zorg in Zeeuws-Vlaanderen niet verdwijnt.
In hoeverre wordt de stem van gemeenten, patiënten en zorgverleners momenteel meegenomen bij de besluitvorming over de toekomst van het zorgaanbod in Zeeuws-Vlaanderen?
Recent heeft het Ministerie van VWS met de besturen van ZorgSaam en Adrz over dit onderwerp gesproken. Daarbij is gewezen op het belang van het bieden van transparantie en het betrekken van alle relevante actoren waaronder gemeenten, patiënten en zorgverleners. In het gesprek heeft het ZorgSaam-ziekenhuis aangegeven dat het betrekken van gemeenten, cliëntenraden, adviesraden,
ondernemingsraden en burgerparticipatie expliciet onderdeel zal zijn van het vervolgproces. Momenteel wordt een aantal inhoudelijke scenario’s opgesteld met het medisch personeel van beide ziekenhuizen. Deze zullen op een later moment besproken worden met alle andere betrokkenen, voorafgaand aan verdere besluitvorming.
Begrijpt u dat er onder bewoners van Zeeuws-Vlaanderen en onder zorgverleners veel onrust bestaat over de toekomst van de zorg in deze regio? Zo ja, bent u bereid zich in te zetten voor het behoud van zorgvoorzieningen in Zeeuws-Vlaanderen? Zo nee, bent u bereid om in gesprek te gaan met deze mensen om hun zorgen beter te begrijpen?
Ik begrijp dat bewoners in Zeeuws-Vlaanderen zich zorgen kunnen maken over het zorgaanbod en de toegankelijkheid van zorg in de nabije toekomst. Zoals ik ook in eerdere brieven4 heb aangegeven, dienen keuzes over de inrichting van het ziekenhuisaanbod uiteindelijk door het ziekenhuis gemaakt te worden, in goede afstemming met de stakeholders. Vanuit mijn verantwoordelijkheid werk ik aan verschillende maatregelen die bij kunnen dragen aan het behoud van zorgvoorzieningen in Zeeuws-Vlaanderen. Met budgetbekostiging van spoedeisende hulp, acute verloskunde en de intensive care afdelingen en meerjarige afspraken tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders wil ik zorgen voor meer financiële zekerheid voor het ziekenhuis in de regio. Daarnaast werk ik aan aanpassing van regelgeving over de stappen die moeten worden doorlopen als overwogen wordt om het (acute) zorgaanbod aan te passen. Mijn inzet is erop gericht om de consultatie van deze wetgeving in september 2025 te starten. In dit kader wordt ook een handreiking voor wijzigingen in het regionale zorgaanbod ontwikkeld. Ik verwacht deze na de zomer aan Kamer te sturen.
Bent u bereid om met ZorgSaam in gesprek te gaan over het belang van het behoud van zorgvoorzieningen in Zeeuws-Vlaanderen en zich ervoor in te zetten dat het zorgaanbod in Zeeuws-Vlaanderen niet verslechtert?
Ik ben in gesprek met beide ziekenhuizen over de voortgang en dat blijf ik doen. Voor het tweede deel van uw vraag verwijs ik u naar de beantwoording vraag 5.
Het bericht ‘Haagse rechters, topambtenaren, bestuurders en ceo's zitten in dezelfde club, zonder dat iemand het weet’ |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC), Struycken |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Haagse rechters, topambtenaren, bestuurders en ceo's zitten in dezelfde club, zonder dat iemand het weet»?1
Bent u van mening dat lidmaatschap van genootschappen, zoals beschreven in dit artikel, behoort te worden geregistreerd als nevenfunctie? Zo nee, waarom niet?
Bent u van mening dat lidmaatschap zou moeten worden opgenomen in de Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties in de rechtspraak? Zo nee, waarom niet?
Bent u van mening dat, ook indien het lidmaatschap niet als nevenfunctie kan worden aangemerkt, het vermelden van lidmaatschap van dergelijke genootschappen de transparantie binnen de rechtspraak zou bevorderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zou u transparantie hierover willen bevorderen?
De geëscaleerde demonstratie bij een bijeenkomst van Christenen voor Israël |
|
Diederik van Dijk (SGP), Mirjam Bikker (CU) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC), David van Weel (minister ) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de beelden van de demonstratie in Barneveld op maandag 26 mei 2025 bij een bijeenkomst van Christenen voor Israël?1 Kunt u uitgebreid reageren op de ontstane situatie nadat een pro-Palestijnse demonstratie uit de hand liep?
In hoeverre acht u het gewenst dat bezoekers van een bijeenkomst door demonstranten gedwongen worden om door een haag van schreeuwende en joelende demonstranten over een besmeurde vlag en langs bebloede poppen moeten lopen om de bijeenkomst te kunnen bezoeken? Ziet u dit ook als een vorm van intimidatie?
Kunt u aangeven in hoeverre u van mening bent dat de bezoekers van de bijeenkomst van Christenen voor Israël hun grondwettelijk recht op vereniging hebben kunnen uitoefenen? Kunt u aangeven of u van mening bent dat de intimiderende acties van de demonstranten beschermd worden door het demonstratierecht?
Kunt u aangeven op welke wijze het bevoegd gezag en de politie hebben opgetreden om de vrijheid van vergadering én de fysieke veiligheid van de bezoekers bij deze bijeenkomst te waarborgen?
Bent u van mening dat het wenselijk was geweest deze demonstratie op grotere afstand van de ingang van de vergaderlocatie en/of in een daartoe aangewezen vak te laten plaats vinden? Hoe ondersteunt u burgemeesters in de afweging om demonstraties bij vergaderingen op zo'n manier plaats te laten vinden dat het recht op demonstratie niet ten koste gaat van het recht op vrije vergadering?
Hoe beoordeelt u het feit dat, getuige de beelden, de demonstranten deels gemaskerd hun intimiderende acties hebben uitgevoerd? Kunt u aangeven waarom dit feit blijkbaar geen aanleiding vormde voor het bevoegd gezag om handhavend op te treden?
Hoe beoordeelt u het feit dat de locatie van samenkomst van bijeenkomsten van Christenen voor Israël geheim moet worden gehouden tot het laatste moment? Bent u het eens met de stelling dat alleen dit feit al dit zeer intimiderend is voor zowel organisatie als bezoekers van deze bijeenkomsten? In hoeverre wordt hiermee het recht op vrijheid van vereniging (artikel 8 van de Grondwet) geschonden?
Herkent u het beeld waarbij demonstranten het recht op vrije vergadering inperken door agressieve demonstratiemethoden, waaronder intimidatie, van bezoekers van zulke vergaderingen, in het bijzonder van Christenen voor Israël? Herkent u het beeld dat na eerdere betogingen in Zaltbommel, Katwijk en nu Barneveld hier ook een escalerende beweging te zien is? Hoe luidt uw reactie hierop?
Op welke wijze wordt het recht op vrijheid van vereniging geborgd voor bijeenkomsten georganiseerd door Christenen voor Israël? Bent u bereid zich extra in te spannen om dit recht ook voor deze organisatie structureel te waarborgen?
Bent u bereid om in gesprek te treden met Christenen voor Israël over bijeenkomsten in de nabije toekomst om ervoor te zorgen dat deze, conform het recht op vrije vergadering, op ongestoorde wijze kunnen plaats vinden?
Het bericht ‘Uniper stopt met veel investeringen in Nederland vanwege onduidelijk beleid’ |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Uniper stopt met veel investeringen in Nederland vanwege onduidelijk beleid»?1
Ja.
Kunt u toelichten welke specifieke projecten van Uniper niet doorgaan als gevolg van deze investeringsbeslissing? Hoeveel miljoen aan investeringen zet Uniper stop?
Het kabinet beschikt niet over details met betrekking tot de betreffende projecten van Uniper of de omvang van de hiermee gepaard gaande investeringen. Uniper heeft geen officiële mededelingen hierover gedaan. In het artikel uit vraag 1 worden een groengasfabriek in Amsterdam en een project in Limburg voor het omzetten van biomassa in een gas voor de productie van waterstof (CarbHyGreen) genoemd.
Wat zijn de bredere economische effecten heeft deze beslissing van Uniper? Wat voor effect heeft dit op investeringsbeslissingen van andere bedrijven?
Het is van belang om te onderstrepen dat Uniper heeft aangegeven dat het doorgaat met zijn groene waterstofproject op de Maasvlakte en vasthoudt aan de vier bestaande elektriciteitscentrales in Nederland.
Omdat Uniper geen mededeling heeft gedaan over details van genoemde investeringsbeslissing, zijn de bredere economische effecten hiervan nog niet bekend. Een inschatting van de regionale impact is daarmee ook lastig te maken. Het kabinet hecht aan een goed investeringsklimaat in Nederland. Daarom is het kabinet blijvend in gesprek met Uniper en andere bedrijven en zet het zich maximaal in om belemmeringen voor het vestigingsklimaat te adresseren.
Wat is de regionale impact van deze investeringsbeslissing? Kunt u daarbij in ieder geval ingaan op de economische impact van deze beslissing voor Amsterdam, Rotterdam en Limburg.
Zie antwoord vraag 3.
Wat voor impact heeft deze investeringsbeslissing op het gebied van de ontwikkeling waterstof, groen gas en het realiseren CO2-reductie?
De in het artikel genoemde projecten zijn beide relevant voor de ontwikkeling van groen gas en waterstof. Dit zou mogelijk een negatieve invloed kunnen hebben op innovaties en CO₂-reductie. Dit is echter niet eenduidig omdat, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2, Uniper geen details heeft vrijgegeven.
Kunt u daarbij specifiek ingaan op de effecten van het stoppen van de groengasfabriek in Amsterdam, het Hydrogen to Maasvlakte (H2M)-project op de Maasvlakte en de Syngasfabriek in Limburg?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 t/m 5 zijn de details van de beslissing door Uniper niet bekend en is het hierdoor niet mogelijk om een eenduidig beeld te krijgen van de effecten. Daarbij zij aangetekend dat in het genoemde artikel uit vraag 1 is aangegeven dat Uniper doorgaat met zijn groene waterstofproject op de Maasvlakte.
Onderkent u dat er te veel onduidelijkheid is over het energiebeleid voor energiebedrijven en overige betrokkenen om te investeren en te verduurzamen?
Het kabinet erkent dat voorspelbaarheid en duidelijkheid essentieel zijn voor energiebedrijven om te kunnen investeren en verduurzamen. Hoewel het energiebeleid complex is en zich onder invloed van wisselende omstandigheden ontwikkelt, zet het kabinet zich actief in om onduidelijkheden zoveel mogelijk te verminderen en het investeringsklimaat zo stabiel mogelijk te maken. Daarbij investeert het kabinet in mogelijkheden om meer zekerheid te creëren en consistentie van het beleid te versterken. Zo werkt het kabinet aan concrete maatregelen zoals de bijmengverplichting voor groen gas, de ontwikkeling van de waterstofketen en het stimuleren van duurzame koolstofketens en innovatieve (klimaat)technologieën. Deze stappen dragen bij aan een stabieler en voorspelbaarder energiebeleid voor betrokken partijen.
Welke mogelijkheden ziet u in brede zin om meer duidelijkheid te geven over de toekomst van het energiesysteem?
Het kabinet geeft met het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE) zoveel mogelijk duidelijkheid over de toekomst van het energiesysteem en de route ernaartoe. Dit plan wordt conform de oorspronkelijke planning in 2026 geactualiseerd, waarbij actuele ontwikkelingen en de laatste inzichten worden meegenomen. Daarnaast biedt het kabinet ook tussentijds inzicht in de voortgang van beleid. Op 24 oktober 2024 is met de Energienota het actuele beleid toegelicht in de bijbehorende beleidsagenda2. Later dit jaar, met Prinsjesdag, zal de Klimaat- en Energienota verschijnen waarin de voortgang en actualiteit van het energiebeleid nader worden geduid. In de actualisatie van het NPE in 2026 wordt dan vervolgens richting gegeven aan het energiesysteem van de toekomst en de concrete uitvoering daarvan.
Bent u voornemens om bij de actualisatie van het Nationaal Plan Energie in 2026 ook een concreet implementatieplan te maken?
Zie antwoord vraag 8.
Wat voor effect heeft dit investeringsbesluit voor de leveringszekerheid van energie in Nederland voor de komende vijf jaar en na 2030?
Over de leveringszekerheid van elektriciteit heeft het kabinet de Tweede Kamer op 15 mei 2025 geïnformeerd.3 De monitor leveringszekerheid van TenneT geeft inzicht in de verwachte leveringszekerheid in de jaren 2030, 2033 en 2035. In het artikel staat dat Uniper vasthoudt aan de bestaande centrales in Nederland. Op basis hiervan is er geen aanleiding om aan te nemen dat het geschetste beeld in de monitor leveringszekerheid van TenneT zal veranderen.
Kunt u in beeld brengen of, en zo ja hoeveel, opgesteld vermogen in de jaren tot 2030 en de jaren 2030–2033 al uit de markt gaat, of zou kunnen gaan, vanwege het ontbreken van economische levensvatbaarheid?
De monitor leveringszekerheid (MLZ) van TenneT van 20254, waarover het kabinet de Tweede Kamer op 15 mei 2025 heeft geïnformeerd, geeft inzicht in het verwachte vermogen in de jaren 2030 en 2033. Dit betreft 14,4 respectievelijk 12,7 GW aan gasvermogen. Volgens deze monitor is het grootste deel hiervan «waarschijnlijk levensvatbaar» of «zeer waarschijnlijk levensvatbaar». Voor ongeveer 1,7 GW aan gascentrales geldt dat er een risico is voor de levensvatbaarheid. Dit betreft met name oudere centrales met een lagere efficiëntie. Van deze laatstgenoemde elektriciteitscentrales wordt niet verwacht dat ze de investeringskosten van periodiek groot onderhoud kunnen terugverdienen. Hierdoor bestaat de mogelijkheid dat energiebedrijven deze centrales uit bedrijf zullen nemen wanneer groot onderhoud nodig is. Voor sommige van deze centrales zijn daarom sluitingen aangekondigd tussen 2030 en 2033. Specifiek gaat het dan volgens de MLZ 2025 om een afname van 1,7 GW tussen 2030 (14,4 GW gasgestookt regelbaar vermogen) en 2033 (12,7 GW gasgestookt regelbaar vermogen).
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat juist investeringen in duurzaam regelbaar vermogen geschrapt wordt?
Het kabinet onderschrijft de noodzaak van duurzaam regelbaar vermogen. Daarom blijft het kabinet steeds in gesprek met Uniper en andere energiebedrijven om investeringen in duurzaam regelbaar vermogen te stimuleren.
Wat gaat u doen om voldoende duurzaam regelbaar vermogen in Nederland te behouden?
In de brief over de leveringszekerheid van elektriciteit heeft het kabinet onder andere aangegeven dat wordt gewerkt aan een wettelijke basis voor bredere vormen van capaciteitsmechanismen. Ook laat het kabinet onderzoeken uitvoeren naar capaciteitsmechanismen en mogelijkheden naar vraagrespons. In de genoemde brief is ook aangegeven dat gestreefd wordt in de eerste helft van 2026 een besluit te nemen hoe instrumenten vorm gegeven kunnen worden die de leveringszekerheid op de langere termijn blijven borgen.
Hoe kijkt u naar de suggestie van onder andere Uniper dat een capaciteitsmechanisme voor regelbaar vermogen noodzakelijk is?
De laatste monitor van TenneT laat zien dat de leveringszekerheid vanaf 2033 naar alle waarschijnlijkheid onder de streefwaarde komt. Het kabinet onderzoekt daarom welk aanvullend beleid nodig is om de leveringszekerheid ook in de toekomst te borgen. Een capaciteitsmechanisme voor regelbaar vermogen is een van de mogelijkheden voor aanvullend beleid, maar er zijn ook andere opties om de leveringszekerheid te borgen zoals het bevorderen van vraagrespons of het stimuleren van middellange en lange termijn energieopslag. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 13 is het streven in de eerste helft van 2026 een besluit te nemen hoe instrumenten vorm gegeven kunnen worden die de leveringszekerheid op de langere termijn blijven borgen.
Piramideschema’s van multi-levelmarketingbedrijven |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Robin (25) dacht rijk te worden met multi-levelmarketing. Het werd een financiële nachtmerrie»?1
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat jongeren worden meegezogen in dergelijke multi-levelmarketing schema’s, dat in alles op een piramidespel lijkt en daarmee in veel gevallen geld en goed contact met vrienden en familie verliezen?
Klopt het dat multi-levelmarketing legaal is, zolang de focus ligt op productverkoop en niet op het rekruteren van nieuwe deelnemers?
Deelt u de mening dat deze bedrijven moeten worden aangepakt wanneer de focus wél ligt op het rekruteren van nieuwe deelnemers, zoals in het artikel wordt omschreven?
Heeft u zicht op de mate waarin soortgelijke bedrijven als B:hip, die de belofte om snel rijk te worden combineert met een sterke nadruk op netwerkmarketing, in Nederland actief zijn?
Uw voorganger gaf in antwoord op eerdere vragen aan geen behoefte te zien in een onderzoek naar het aantal jongeren wat hierdoor wordt beïnvloed.2 Heeft u inmiddels meer informatie over de omvang van dit probleem?
Bent u bereid hier nader onderzoek naar te (laten) doen nu blijkt dat de beschreven problematiek nog steeds jongeren raakt en op achterstand zet?
Zowel de Autoriteit Consument en Markt (ACM) als de Kansspelautoriteit geven aan geen rol te zien in de bescherming van de jongeren die slachtoffer worden van multi-levelmarketing. Wie houdt er nu toezicht op de praktijken van deze bedrijven en grijpt in wanneer het evident mis gaat zoals in het geval van B:hip?
Bent u het met de experts eens dat er sprake is van een piramidespel als de focus op rekruteren ligt in plaats van op de productverkoop aan consumenten?
Op welke manier kan de Wet op de Kansspelen worden herzien zodat de definitie van piramidespelen kan worden verruimd en daarmee malafide praktijken zoals die van B:hip makkelijker aan kunnen worden gepakt?
Wat is er nodig om, net als in de Verenigde Staten, het publiceren van inkomensverklaringen van multi-levelmarketingbedrijven jaarlijks te verplichten?
Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat B:hip zo snel mogelijk stopt met de in het artikel geschetste malafide praktijken over de rug van Nederlandse jongeren?
Het bericht ‘Nieuwe behandeling? Alleen nog vergoeden als die klimaat en zorgpersoneel spaart’ |
|
René Claassen (PVV) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht in de Volkskrant over «Nieuwe behandelingen alleen nog vergoeden als het klimaat en het zorgpersoneel gespaard worden»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u de mening dat het feitelijk totale onzin is om CO2-reductie mede leidend te laten zijn om te komen tot een keuze voor een medische behandeling? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat effectieve zorg beschikbaar is voor elke patiënt. Tegelijkertijd staat de zorg voor grote maatschappelijke uitdagingen, onder andere rondom arbeidsinzet en de impact van zorg op klimaat en milieu. Het kabinet werkt daarom samen met de sector toe naar een stelsel van (publieke) zorg en welzijn dat zuiniger omgaat met de beschikbare materialen en grondstoffen, zoals eerder dit voorjaar ook met uw Kamer gedeeld2. Vanuit het belang dat ook het pakketbeheer bijdraagt aan het oplossen van deze uitdagingen, heeft mijn ambtsvoorganger een onafhankelijke commissie gevraagd onder leiding van prof. Mackenbach te adviseren of deze elementen onderdeel moeten zijn van het pakketbeheer, en op welke wijze dit mogelijk is.
Ook zorgpartijen willen samen aan deze pakketopgaven werken. Ze zien deze opgaven in de praktijk vaak al als prioriteit3. Dat geldt ook voor patiënten, ook zij zijn bereid om hun bijdrage te leveren, ook op het gebied van duurzaamheid.4
Deelt u de mening dat effectiviteit van een behandeling te allen tijde leidend zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja. De effectiviteit van een behandeling staat voorop en is op dit moment als enige van de pakketcriteria in regelgeving verankerd. Dat betekent dat het uitgangspunt is dat de meest effectieve behandeling onderdeel is van het basispakket.
Tegelijkertijd zijn de maatschappelijke opgaven rondom arbeidsinzet en duurzaamheid zo groot zijn dat ze (soms) belangrijker zijn dan effectiviteit. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren als een nieuwe behandeling beter werkt dan een bestaande, maar veel meer zorgpersoneel nodig heeft, of veel minder duurzaam is.
Ik wil daarom onderzoeken of dit in de toekomst een plek moet krijgen in het pakketbeheer. Het advies «Arbeidsinzet en duurzaamheid als criteria bij keuzen in de zorg» van de commissie Mackenbach is een belangrijk onderdeel daarin.
Wat is de precieze opzet van het driejarig experiment waarmee het Zorginstituut begin deze maand start en waarbij twee nieuwe criteria worden getoetst?
Gezien de maatschappelijke urgentie vind ik het belangrijk dat er snel wordt gestart met het opdoen van kennis en ervaring over deze twee mogelijke pakketcriteria. De commissie Mackenbach heeft voorstellen gedaan hoe de arbeidsinzet en milieu-impact van zorg en het effect op schaarste berekend kan worden. Ik heb het Zorginstituut gevraagd om op korte termijn een plan van aanpak te maken voor de proefperiode. Daarbij heb ik het Zorginstituut gevraagd om de adviezen van de commissie verder uit te werken. Omdat het Zorginstituut parallel werkt aan het herzien van de kwaliteitstaken, vraag ik hen om bij de uitwerking ook uitdrukkelijk te kijken hoe de resultaten ook gebruikt kunnen worden in richtlijnen van partijen of kwaliteitsstandaarden. Dit sluit ook aan op de afspraken die ik met partijen beoog te maken in het AZWA. Daarnaast heb ik ZonMw opdracht gegeven om ruimte vrij te maken in het Kaderprogramma Passende Zorg, zodat waar nodig meteen gestart kan worden met relevant onderzoek.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Zorgverzekeringsstelsel dat gepland is op 19 juni a.s.?
Ja, met de beantwoording op deze datum is aan het verzoek voldaan.
De Commissies van Toezicht in de gevangenissen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Coenradie |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel waarin zorgen staan over de werkwijzen van de Commissies van Toezicht (CvT's) in de gevangenissen en dat «toezicht op het toezicht» ontbreekt?1
De toezichthoudende rol van de Commissies van Toezicht (hierna CvT’s) is van groot belang en het is uiteraard belangrijk dat zij goed functioneren. Het is daarom goed dat daar aandacht voor is. De zorgen uit het artikel zien onder ander op transparantie met betrekking tot het functioneren en de samenstelling van de CvT’s. Uiteraard vind ik het belangrijk dat hier aandacht voor is. Ik ga hier bij de beantwoording van de vragen nader op in.
De CvT’s zijn onafhankelijk. Het departement en DJI blijven wel in gesprek met de CvT’s hoe zij zo goed mogelijk ondersteund kunnen worden bij de uitvoering van hun taak. In het advies van de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld (RCGOG) en in het onderzoek van de Universiteit Leiden2 over sociale veiligheid in de vrouwengevangenissen is een aantal aanbevelingen opgenomen over het functioneren van de CvT’s. Deze aanbevelingen uit het advies en het onderzoek worden besproken in die gesprekken met de CvT’s.
Naast de CvT’s houden de Inspectie Justitie en Veiligheid en de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) toezicht op het gevangeniswezen. De Inspectie bepaalt zelf waar zij onderzoek naar doet. Als zij daar aanleiding toe ziet, kan zij een onderzoek initiëren.
Klopt het dat er geen vaste kaders zijn voor de wijze waarop de CvTs hun taak invullen, waardoor de werkwijzen per inrichting sterk kunnen verschillen? Vindt u dat wenselijk?
De CvT’s zijn bij wet ingesteld. De taakafbakening wordt in wet- en regelgeving geregeld. Voor het gevangeniswezen gaat het onder andere om artikel 7 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), waarin de taken van de CvT’s zijn vastgelegd3. Daarnaast geldt voor de CvT’s een gedragscode en een Kader voor het maatschappelijk toezicht op de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen4.
De CvT’s zijn onafhankelijk. Dit betekent dat zij, mits binnen de kaders van wet- en regelgeving en de gedragscode, hun eigen werkwijze kunnen bepalen. De onafhankelijkheid van de CvT’s als toezichthoudend orgaan is waardevol.
Dit geldt eveneens voor de mogelijkheid die de CvT’s hebben om, binnen de gestelde kaders, hun werkwijze waar nodig aan te kunnen passen aan de specifieke omstandigheden in een inrichting.
Bent u het eens met de analyse dat het problematisch is dat de benoemingsprocedure van de commissieleden niet transparant is, dat benoemingsbesluiten niet te achterhalen zijn en dat functies en nevenfuncties niet altijd volledig worden vermeld?
Artikel 12 van de Pbw gaat in op de benoeming van de leden van de Commissie van Toezicht. Als er een positie in een Commissie van Toezicht vacant is, worden er vacatures opengesteld. DJI maakt de benoemingsbesluiten, mede op verzoek van de CvT’s zelf, niet openbaar in verband met de privacy van de leden. De leden van de CvT’s zijn verplicht om hun functies en nevenactiviteiten bij DJI aan te geven. Om beter zicht te hebben op de naleving van de wettelijke zittingstermijnen brengt DJI de benoemingsbesluiten van de leden van de CvT’s in kaart en wordt de procedure waar nodig aangescherpt.
Wat vindt u van de kwaliteit van de jaarverslagen van de CvT’s, zijn deze voor verbetering vatbaar om de maatschappelijke controle hierop te vergroten? Welke termijnen gelden er voor de openbaarmaking hiervan en wordt hierop toegezien?
Gelet op de onafhankelijkheid van de CvT’s neemt DJI slechts kennis van de jaarverslagen. DJI en het ministerie beoordelen de kwaliteit van de jaarverslagen niet. De CvT’s dienen uiterlijk op 1 maart van het kalenderjaar erop het jaarverslag aan te leveren. Dit is een wettelijke termijn. Middels een schriftelijke oproep vanuit DJI en tijdens de landelijke themadag van de CvT’s wordt extra aandacht gevraagd voor het tijdig aanleveren van de jaarverslagen. Alle jaarverslagen worden gepubliceerd op de website van de CvT’s en op de DJI-website.
De Kerngroep van de CvT’s5 die is ingesteld naar aanleiding van het rapport «Werkwijze commissies van toezicht» uit 2009 van de Inspectie voor de Sanctietoepassing, speelt een belangrijke rol bij de analyse van de jaarverslagen. De Kerngroep stimuleert kennisuitwisseling tussen de Commissies van Toezicht via hun website «Kenniscentrum Commissie van Toezicht»6. Zij bekijkt de ontvangen jaarverslagen en maakt een rode dradenanalyse met de terugkerende thema’s uit de verschillende jaarverslagen. De analyse wordt gedeeld met DJI en met de leden van de CvT’s. Belangrijke thema’s waar veel klachten over komen, worden besproken met DJI en in de halfjaarlijkse gesprekken tussen de betrokken bewindspersoon en de kerngroep van de CvT’s. Dergelijke thema’s geven waardevolle inzichten voor het kunnen blijven verbeteren van de zorg die DJI levert aan haar justitiabelen.
Waarom wordt er vanuit het ministerie niet gereageerd op vragen over het functioneren, de onafhankelijkheid en effectiviteit van de CvT’s en ligt een verzoek om de benoemingsbesluiten van de commissieleden in te zien al maanden te wachten?
Het streven van DJI is altijd om zo transparant mogelijk te zijn en mee te werken aan mediaverzoeken. Omwille van de privacy van de individuele CvT-leden kan echter geen inzage worden gegeven in individuele, tot personen herleidbare benoemingsbesluiten. Op 9 oktober 2024 is een Woo-verzoek ingediend naar alle individuele benoemingsbesluiten en VOG’s van de zittende CvT-leden. Op dit Woo-verzoek is op 9 juni 2025 beslist. Alle benoemingsbesluiten zijn anoniem openbaar gemaakt.
Herkent u de signalen dat in penitentiaire inrichtingen de voor klachten bestemde postbus wordt geleegd door penitentiair inrichtingswerkers, die vervolgens de enveloppen openen, wat niet in lijn is met vertrouwelijkheid en het beklagrecht van de gedetineerden?
In de meeste inrichtingen zijn aparte brievenbussen voor klachten en grieven op de afdelingen. De wijze van legen verschilt per inrichting. In afstemming met de CvT kan de inrichting de brievenbussen door een medewerker laten legen. Soms gebeurt dit door een PIW’er, soms door een medewerker van het Bureau Managementondersteuning, de inrichtingsjurist, de beklagfunctionaris of door de CvT zelf. Het ministerie zal met de Kerngroep in gesprek gaan over mogelijke verbeteringen in de manier waarop gedetineerden hun klachten en grieven bij de CvT’s kunnen melden.
Wat is uw reactie op de aanbevelingen die onder het kopje «noodzakelijke hervormingen» worden gedaan?
In het artikel wordt een vijftal noodzakelijke hervormingen voorgesteld gericht op transparantie met betrekking tot het functioneren en de samenstelling van de commissies, onder andere door openbaarmaking van de jaarverslagen en de benoemingsbesluiten. Een deel van de aanbevelingen raakt de onafhankelijke posities van de Commissies van Toezicht. Zoals in het antwoord op vraag twee aangegeven, is die onafhankelijke positie erg belangrijk. Daar moet niet aan getornd worden. De aanbevelingen zullen worden besproken in het periodieke gesprek met de Kerngroep van de CvT’s. Daar waar het gaat om meer eenheid in adviezen richting DJI en de verantwoordelijke bewindspersoon is in 2009 de Kerngroep CvT’s opgericht (voorheen klankbordgroep). Voor wat betreft de aanbevelingen ten aanzien van openbaarmaking jaarverslagen en benoemingsbesluiten verwijs ik naar het antwoord op vraag 4 en 5.
Kunt u reflecteren op het punt dat blijkt dat veel van de aanbevelingen die in 2009 zijn gedaan door de Inspectie voor de Sanctietoepassing nog altijd niet of niet afdoende zijn gerealiseerd en ook specifiek worden genoemd in het artikel?
Op 12 oktober 2009 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Justitie de Tweede Kamer geïnformeerd over de toegezegde maatregelen, naar aanleiding van het rapport van de Inspectie voor de Sanctietoepassing. Het merendeel van de maatregelen is toentertijd al afgerond, zoals het opstellen van een gedragscode en het inrichten van een klankbordgroep (ondertussen de Kerngroep CvT’s). Een aantal maatregelen vraagt doorlopend aandacht omdat de populatie gedetineerden en de leden van de CvT’s blijvend veranderen. Het gaat dan bijvoorbeeld over de aanbeveling om de communicatie naar de gedetineerden te verbeteren. DJI werkt continu aan goede en passende communicatie voor de verschillende doelgroepen in detentie.
Bent u bereid om met de Inspectie Justitie en Veiligheid in gesprek te gaan om een vervolgonderzoek te starten naar de werkwijze van de CvT’s?
Vooropgesteld, het is van groot belang dat de CvT’s goed functioneren. Zoals bij het antwoord op vraag één beschreven, lopen er verschillende maatregelen gericht op het verbeteren van het functioneren van de CvT’s. De Inspectie bepaalt zelf waar zij onderzoek naar doet. Als zij daar aanleiding toe ziet, kan zij een onderzoek initiëren.
Het beoordelen en terugsturen van christelijke vluchtelingen |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het terugsturen van christelijke vluchtelingen naar Nigeria, waar christenvervolging aan de orde van de dag is (met name in het noordelijke deel van Nigeria) en waarvan de mate van vervolging door Open Doors als «extreem» wordt aangeduid, ook in het licht van de recente aanval waarbij zeker 42 christenen om het leven zijn gebracht?1 2
Het landgebonden asielbeleid voor Nigeria is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire (paragraaf C7/25). In het huidige beleid worden christenen niet als groep of profiel aangemerkt waarvoor een verhoogd risico geldt. Dat laat onverlet dat altijd een individuele beoordeling van de asielaanvraag plaatsvindt, waarbij de vrees voor vervolging of het risico op ernstige schade bij terugkeer naar land van herkomst wordt getoetst aan actuele landeninformatie. Het is daarbij aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij bij terugkeer te vrezen heeft.
Een terugkeerbesluit wordt pas opgelegd als door de IND is vastgesteld dat de vreemdeling geen gegronde vrees heeft voor vervolging en geen reëel risico loopt op ernstige schade.
Hoe wordt bij terugkeerbesluit meegewogen in hoeverre de situatie voor christelijke vluchtelingen veilig is in het land van herkomst?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn de medewerkers van de immigratie- en naturalisatiedienst (IND) volgens u voldoende op de hoogte van de situatie waarin christenen in Nigeria zich momenteel bevinden en wat mogelijke consequenties zijn van terugkeer?
Ja, medewerkers van de IND worden opgeleid om zowel in het horen als beslissen actuele landeninformatie te betrekken. Ter ondersteuning van de hoor- en beslismedewerkers van de IND en om in de informatiebehoefte te voorzien, zijn op de aanmeldcentra medewerkers van het Regionaal Informatiecentrum aanwezig die landinhoudelijke vragen kunnen beantwoorden. Het Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT) verzamelt daarnaast landinhoudelijke informatie, onderhoudt kennis(netwerken) en stelt (actuele) landeninformatie beschikbaar aan medewerkers in het beslisproces.
Zowel informatie die door de medewerkers zelf wordt verzameld, als informatie die door de vreemdeling of de advocaat wordt overgelegd, moet worden betrokken in de beslissing op de asielaanvraag.
Hoe wordt de hiervoor benodigde informatie door de IND verkregen en geverifieerd?
De landeninformatie die nodig is om een beslissing te maken op de asielaanvraag wordt op verschillende manieren verkregen. Medewerkers hebben zelf toegang tot actuele landeninformatie middels (thematische) ambtsberichten en andere rapporten en factsheets. Daarnaast kan, zoals beschreven in het antwoord op vraag 3, om specifieke, recente landeninformatie worden verzocht bij het RIC en TOELT. Tot slot wordt ook informatie aangedragen door de vreemdeling of advocaat betrokken bij de beoordeling van de asielaanvraag.
In hoeverre hebben de hoor- en beslismedewerkers van de IND voldoende expertise om de geloofwaardigheid van gelovigen en bekeerlingen te beoordelen?
De IND zet in op het behoud van expertise door alle medewerkers generalistisch te trainen. Hierdoor zijn alle medewerkers getraind in het beoordelen van aanvragen waarin bekering of afvalligheid als motief wordt aangevoerd, en blijft de IND in staat deze beoordeling te verrichten.
De IND investeert op verschillende manieren in het actualiseren en op peil houden
van de kennis en vaardigheden van de medewerkers, ook ten aanzien van de geloofwaardigheid van de relazen van (gesteld) gelovigen en bekeerlingen. Naast de verplichte EUAA-modules Evidence Assessment, Inclusion, en Interviewing Vulnerable Persons en modules over de uitvoering van de Procedurerichtlijn en de geloofwaardigheidsbeoordeling, worden er specifieke trainingen gegeven over bekering en afvalligheid. Verder wordt in elke zaak een bekeringscoördinator geraadpleegd. Dit zijn medewerkers met kennis van en ervaring met zaken waarin een religieus motief wordt aangevoerd. De bekeringscoördinatoren overleggen periodiek met elkaar, waarbij ervaringen worden gedeeld over zaken waarin een religieus motief is aangevoerd, jurisprudentie wordt besproken en (beleids)ontwikkelingen worden toegelicht. Ook vinden er gesprekken plaats met het maatschappelijk middenveld. Voor zaken waarin een religieus motief is aangevoerd, zijn er, gelet hierop, dan ook al een aantal kwaliteitswaarborgen geïmplementeerd.
De deskundigheid van de IND is verder verankerd in werkinstructies, waarbij de Werkinstructie 2022/3 Bekering en afvalligheid steeds door IND-medewerkers betrokken wordt in zaken waarin een bekeringsmotief is aangevoerd.
In individuele gevallen kan ook informatie worden ingebracht van externe experts. De relevantie en weging van deze externe expertise is ook neergelegd in de verschillende werkinstructies.
Hoe wordt de kennis van het christelijk geloof bij beoordeling van geloofwaardigheid van bekering door de IND geborgd en versterkt?
Zie antwoord vraag 5.
Welke rol speelt professionalisering van de IND-medewerkers door middel van externe experts hierin? Hoe vaak heeft dit plaatsgevonden in de achterliggende jaren?
In individuele zaken weegt de IND ingebrachte informatie van externe experts, zoals de rapporten van Commissie Plaisier, altijd mee in het kader van de beoordeling van de geloofwaardigheid van een gestelde bekering. De relevantie en weging van deze externe expertise is ook neergelegd in de verschillende werkinstructies. Hiermee is de rol van een externe deskundige dus reeds vastgelegd in de asielprocedure. Het gewicht dat wordt toegekend aan externe expertise is afhankelijk van de geleverde input, op welke wijze dit tot stand is gekomen en van de individuele omstandigheden van de zaak.
Het is echter primair aan de asielzoeker om middels zijn eigen verklaringen aannemelijk te maken aan de IND dat hij is bekeerd. Daarnaast is het aan de IND om een oordeel te vormen ten aanzien van de geloofwaardigheid van de bekering op grond van de gegeven verklaringen.
Voorts vinden er, zoals in antwoord op vraag 5 en 6 reeds genoemd, gesprekken plaats met het maatschappelijk middenveld en zijn er themadagen voor de bekeringscoördinatoren, waarop uitwisseling plaatsvindt met externe partijen.
Hoe vaak en wanneer wordt een bekeringscoördinator geraadpleegd bij een besluit over een asielaanvraag van een mogelijke bekeerling?
In elke zaak waarbij de beoordeling van bekering of afvalligheid als motief is aangedragen, wordt in de regel een bekeringscoördinator geraadpleegd. Afhankelijk van de zaak kan de betrokkenheid van de bekeringscoördinator meer of minder zijn, maar in ieder geval worden alle beslissingen aan hen voorgelegd.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat de expertise bij de IND voor bekeringszaken versterkt wordt? Vindt u ook dat daarbij externe expertise betrokken dient te worden?
Ik zie geen concrete aanleiding om de expertise bij de IND voor bekeringszaken verder te versterken, omdat al doorlopend wordt ingezet op het trainen en toerusten van medewerkers in bekeringszaken. Zoals toegelicht in de beantwoording op voorgaande vragen, zijn in bekeringszaken al meer waarborgen aanwezig dan in andere zaken. Daarbij wordt reeds externe deskundigheid betrokken, zowel als het gaat om het meewegen van rapportages van externe deskundigen in individuele zaken, als het neerleggen van externe expertise in verschillende werkinstructies.
Het bericht ’UvA verhaalt schade bezettingen mei 2024 niet op demonstranten’. |
|
Ingrid Michon (VVD), Claire Martens-America (VVD) |
|
David van Weel (minister , minister ) , Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «UvA verhaalt schade bezettingen mei 2024 niet op demonstranten»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het besluit van de Universiteit van Amsterdam (UvA) om de schade van bijna 1,5 miljoen euro, veroorzaakt tijdens de bezettingen op het Roeterseiland en Binnengasthuisterrein in mei 2024, niet op de demonstranten te verhalen vanwege juridische onhaalbaarheid?
De Universiteit van Amsterdam (hierna: UvA) geeft aan dat het de juridische mogelijkheden grondig heeft onderzocht en op basis daarvan tot dit besluit is gekomen. Ik vertrouw erop dat dit besluit zorgvuldig tot stand is gekomen.
Bent u het eens met de stelling dat het zeer onwenselijk is dat de kosten van vernielingen en schade als gevolg van ordeverstorende rellen op universiteiten verhaald worden op onschuldige studenten en de belastingbetaler?
Ik vind het belangrijk dat daders die schade veroorzaken, deze zoveel mogelijk vergoeden. Om schade te kunnen verhalen, moet duidelijk zijn wie voor de schade verantwoordelijk is. Helaas is er bij rellen vaak sprake van chaotische, onoverzichtelijke situaties. Hierdoor is het niet altijd mogelijk om aan te tonen wie welke schade heeft aangericht. Schadeverhaal op de daders zonder dat hun identiteit bekend is, is niet mogelijk. Zie ook het antwoord op vraag 5. Uit het mediabericht, waar in de eerste vraag naar verwezen wordt, blijkt dat het grootste gedeelte van de schade is vergoed door de verzekeraar. Op deze manier komt de schade niet ten laste van het onderwijsbudget, en ook niet ten laste van de overheid en daarmee de belastingbetaler.
Deelt u de mening dat het onvermogen van de UvA om individuele demonstranten aansprakelijk te stellen voor de aangerichte schade een precedent schept dat toekomstige gewelddadige of vernielzuchtige protesten kan aanmoedigen, gezien het gebrek aan (financiële) consequenties voor de daders?
Er is helaas bij een aantal demonstraties een kleine groep die de demonstratie aangrijpt om willens en wetens herhaaldelijk en soms serieuze strafbare feiten te plegen, soms al direct nadat de demonstratie een aanvang heeft genomen.
In dit geval hebben dertien van de veertien vervolgde demonstranten van de bezettingen in mei voor de rechter gestaan. Acht van hen zijn veroordeeld, van wie vier tot een gevangenisstraf, voornamelijk voor geweld tegen de politie. In dit kader is ook van belang dat zoveel mogelijk schade wordt verhaald, maar dat is niet altijd mogelijk, zie de antwoorden op vragen 3 en 5.
Welke juridische belemmeringen maken het voor onderwijsinstellingen moeilijk om schade veroorzaakt door demonstranten op hen te verhalen?
In veel gevallen zijn belemmeringen om schade te verhalen niet zozeer juridisch maar praktisch van aard. Als de identiteit van dader niet bekend is en niet te achterhalen is, is het verhalen van schade praktisch onmogelijk, ook als de juridische mogelijkheden er zijn. Het civiele recht biedt verschillende mogelijkheden om schade te verhalen. Degene die door een onrechtmatige daad schade toebrengt aan een ander, bijvoorbeeld aan eigendommen van een onderwijsinstelling, is verplicht om deze schade te vergoeden (artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek).
Bij rellen kan er sprake zijn van onrechtmatige gedragingen in groepsverband. In dat geval is het vaak moeilijk om aan te tonen wie welke schade heeft aangericht. Om te voorkomen dat een groepsdeelnemer die niet zelf rechtstreeks de schade heeft toegebracht, zich kan verweren met het betoog dat de schade ook zou zijn ontstaan als hij niet aan de rellen had deelgenomen, is de zogenoemde groepsaansprakelijkheid ingevoerd (artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek).
Bij groepsaansprakelijkheid gaat het om een individuele aansprakelijkheid van tot een groep behorende personen (deelnemers) voor onrechtmatig vanuit de groep toegebrachte schade.2 Ook voor groepsaansprakelijkheid is dus vereist dat de identiteit van de leden van de groep bekend is. Daarnaast moet hiervoor aan de volgende vereisten zijn voldaan:
Als aan deze vereisten is voldaan, zijn de deelnemers van de groep hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. Dit betekent dat de benadeelde elke individuele deelnemer kan aanspreken voor het volledige schadebedrag.
Of een benadeelde zich met succes op de groepsaansprakelijkheid kan beroepen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Benadeelden kunnen hierbij praktische belemmeringen ervaren. Zo kan het moeilijk zijn om te achterhalen welke (groepen van) personen de schade hebben aangericht. Ik heb begrepen dat dat ook in de situatie waar deze Kamervragen betrekking op hebben (de pro-Palestinabezettingen in mei 2024) niet goed mogelijk is. Zoals ook blijkt uit het mediabericht waarnaar in de eerste vraag verwezen wordt, is de UvA wel voornemens om de schade van een kleine pro-Palestinabezetting op 21 juni 2024 te verhalen op demonstranten bij dat protest. Uit dat mediabericht blijkt dat deze vernielingen zijn aangericht in een kleinere ruimte en verricht door een klein aantal demonstranten.
Bent u bereid om deze belemmeringen te betrekken bij de uitvoering van de motie van de leden Six Dijkstra en Michon-Derkzen over het wegenemen van praktische en juridische belemmeringen om schadekosten te verhalen op vandalen en kan worden aangegeven wanneer de Kamer hierover wordt geïnformeerd?2
Over de uitvoering van de genoemde motie van de leden Six Dijkstra en Michon-Derkzen heeft de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer geïnformeerd op 12 juni jongstleden in het Eerste Halfjaarbericht Politie 20255. Hierin is aangegeven dat het door het onoverzichtelijke en chaotische karakter van dergelijke situaties niet altijd mogelijk is om te achterhalen wie verantwoordelijk is voor welke concrete schade. Politie en Openbaar Ministerie (OM) zetten zich altijd in om dit zoveel mogelijk te achterhalen.
Welke aanvullende maatregelen kunnen onderwijsinstellingen zelf treffen om tijdens protesten beter bewijs te verzamelen zodat het aansprakelijk stellen van relschoppers, zowel individueel als in groepsverband, haalbaarder wordt in de praktijk en op welke wijze ondersteunt het kabinet de onderwijsinstellingen hierbij?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 5 en 6 kunnen er tijdens protesten onoverzichtelijke en chaotische situaties ontstaan waardoor het niet mogelijk is een specifieke schade aan een dader te koppelen. Instellingen spannen zich in om studenten, personeel en bezoekers een veilige leer- en werkomgeving te bieden en het demonstratierecht te faciliteren. Indien bekend is of als er een vermoeden is dat er een demonstratie of bezetting zal plaatsvinden, dan treffen de onderwijsinstellingen zelf preventief maatregelen om schade en hinder zoveel mogelijk te voorkomen. Instellingen leren van elkaars ervaringen in de omgang met protesten, maar het is voor instellingen geen doel op zich om de capaciteit van hun crisis- en veiligheidsorganisatie specifiek in te zetten louter om beter bewijs tegen relschoppers te verzamelen. Het uitvoeren van opsporingstaken is een taak van de overheid die uitgevoerd wordt door de politie onder het gezag van het OM. Indien er een opsporingsonderzoek wordt uitgevoerd naar de identiteit van de veroorzakers is er altijd overleg met de onderwijsinstellingen en worden waar nodig gegevens gevorderd.
Verder is het de verantwoordelijkheid van de individuele instelling om te beoordelen of het gevoerde beleid afdoende is, of dat er extra maatregelen nodig zijn, bijvoorbeeld het aanscherpen van het cameratoezicht op locaties met een verhoogd risico. Ik ondersteun de instellingen door regelmatig met bestuurders van instellingen te spreken over de omgang met protesten en waar nodig betrek ik daarbij ook vertegenwoordigers van de veiligheidsdiensten of de lokale driehoek.
Wat is de status van de uitvoering van de motie van het lid Boswijk over het makkelijker maken van het verhalen van schade op individuele relschoppers?3
Over de uitvoering van deze motie is uw Kamer door de Minister van Justitie en Veiligheid geïnformeerd via het Eerste Halfjaarbericht Politie 2025.
Klopt het dat er groepsaansprakelijkheid toepasbaar was bij schadeverhaal bij de Maagdenhuisbezetting in 2015 en in hoeverre is dat bij deze en andere recente rellen het geval?
Op 22 januari 2016 heeft de toenmalige Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in beantwoording van schriftelijke vragen7 aangegeven de zienswijze niet te onderschrijven dat in het geval van de Maagdenhuisbezetting de schade verhaalbaar was, omdat bij die bezetting nauwelijks kon worden gesproken van één bepaalde groep. Voorts verzamel ik als Minister geen gegevens over het wel of niet toepasbaar zijn van groepsaansprakelijkheid bij rellen in het hoger onderwijs. De individuele instellingen dienen zelf te beoordelen of ze hierop beroep kunnen doen en het is vervolgens aan de rechter om daarover uitspraak te doen.
Bij de recente Maagdenhuisbezetting van 14 april 2025 is er wel een groep aangehouden die zich binnen het gebouw verschanst had waar mogelijk sprake kan zijn van groepsaansprakelijkheid. De UvA heeft aangifte gedaan en aangegeven de kosten te willen verhalen op de bezetters.
Hoe is de motie van het lid Duisenberg c.s., die de regering verzocht alles in het werk te stellen om binnen de juridische mogelijkheden schade maximaal te verhalen op relschoppers, uitgevoerd?4
Zoals aangegeven in bovengenoemde brief van 22 januari 2016, heeft de toenmalige Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hierover destijds meerdere malen gesproken met de UvA. Ik heb – zoals ik uw Kamer heb toegezegd – dit gesprek met de instellingen opnieuw gevoerd. De instellingen hebben aangegeven altijd aangifte te doen van strafbare feiten.
In hoeverre acht u het wenselijk dat universiteiten, zoals de UvA, afhankelijk zijn van verzekeringsuitkeringen om schade door gewelddadige protesten te dekken en wat gebeurt er als een claim door de verzekeraar afgewezen wordt?
Verzekeraars hebben een belangrijke maatschappelijk functie om de schade te vergoeden die kan ontstaan uit allerlei onvoorziene ingrijpende gebeurtenissen. Afhankelijk van de voorwaarden van de verzekeraar, geldt dit ook voor de schade als gevolg van ongeregeldheden. Als de verzekeraar de schade uitkeert, kan deze vervolgens regres nemen op de dader. Indien een verzekeraar een claim afwijst betekent dit dat de verzekeringsnemer de schade niet vergoed krijgt via de verzekeraar. De universiteit kan dan nog steeds proberen de schade rechtstreeks op de daders te verhalen, indien zij bekend zijn. Als dat niet mogelijk is, zijn zij aangewezen op eigen middelen.
Deelt u de mening dat wannneer relschoppers strafrechtelijk worden vervolgd voor strafbare feiten die zijn gepleegd tijdens rellen bij onderwijsinstellingen, onderwijsinstellingen altijd zich zouden moeten voegen in het strafproces om een vordering benadeelde partij in te stellen en – los van civielrechtelijke procedures – ook strafrechtelijk maximaal in te zetten op verhaal van schade op relschoppers? Zo ja, hoe vaak is dat de afgelopen tien jaren gebeurd?
Als onderwijsinstellingen schade hebben geleden als gevolg van rellen zijn er verschillende mogelijkheden om de schade te verhalen. Welke weg gekozen wordt, bepalen de instellingen zelf. Daar hoort ook zeker de mogelijkheid bij om zich met hun schade als benadeelde partij te voegen bij het strafrechtelijk proces tegen de daders van strafbare feiten. Als de rechter de schadevordering toewijst en de schadevergoedingsmaatregel oplegt, int het CJIB de schade voor de universiteit bij de dader. Dat hoeft de universiteit niet zelf te doen. Verder kan de strafrechter bij een voorwaardelijke straf als bijzondere voorwaarde opleggen het storten van een geldbedrag aan het Schadefonds geweldsmisdrijven of aan een instelling die slachtofferbelangen behartigt.
Andere mogelijkheden zijn ook het verhalen van de schade via de verzekeraar. Als de verzekeraar de schade uitkeert, kan de verzekeraar vervolgens regres nemen op de daders. Als de daders bekend zijn, kunnen universiteiten de schade ook op hen verhalen via het civiele recht. Ten aanzien van de vraag hoe vaak dit de afgelopen tien jaar is gebeurd, heeft de rechtspraak laten weten dat deze informatie niet beschikbaar is in de managementinformatiesystemen. Ook ik beschik niet over informatie over rechtszaken die onderwijsinstellingen aangaan.
Het gevaar van Russische inmenging bij de aanstaande verkiezingen in Moldavië |
|
Eric van der Burg (VVD), Thom van Campen (VVD), Derk Boswijk (CDA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Deelt u de zorgen over Russische inmenging in de aanloop naar en tijdens de verkiezingen in Moldavië in september 2025?
Ja.
In hoeverre signaleert u al Russische pogingen tot destabilisatie in Moldavië met als doel om de verkiezingen te beïnvloeden?
In januari 2025 heeft Rusland onrechtmatig de gasleveranties aan Moldavië stopgezet, met ernstig ontwrichtende sociale en economische gevolgen. Deze vorm van destabilisatie was een duidelijke poging om de aankomende verkiezingen te beïnvloeden. Het kabinet beschouwt deze vorm van beïnvloeding als onderdeel van een bredere, langer lopende trend. Al tijdens de presidentsverkiezingen en het EU-referendum in het najaar van 2024 was er sprake van grootschalige Russische beïnvloeding, waaronder cyberaanvallen, desinformatiecampagnes, het falsificeren en vervolgens publiceren van overheidsdocumenten, deep-fake video’s en het illegaal kopen van stemmen. Deze trend zet zich voort in de aanloop naar de komende parlementsverkiezingen.
Welke maatregelen neemt u al om Moldavië te ondersteunen om Russische inmenging tegen te gaan?
De afgelopen jaren heeft Nederland zijn inzet in Moldavië geïntensiveerd. In 2023 opende Nederland een ambassade in Chisinau. De focus van de bilaterale samenwerking ligt op het versterken van de rechtstaat en weerstand tegen hybride dreigingen met name op cybergebied. Zo steunt Nederland via de European Union Partnership Mission voor Moldavië de cyberweerbaarheid in Moldavië met EUR 4 miljoen en heeft Nederland in 2024 een cyberexpert gedetacheerd in Moldavië om de Moldavische cyberinfrastructuur te versterken. Nederland steunt daarnaast Moldavische instanties zoals de Centrale Electorale Commissie, de Audiovisuele Raad en het Stratcom Centrum, die zien op het versterken van de weerbaarheid in aanloop naar de verkiezingen.
Bent u het ermee eens dat maatregelen om Moldavië tegen Russische inmenging te beschermen opgeschaald moeten worden? Welke concrete stappen gaat u hiervoor op korte termijn zetten?
Het kabinet is de steun aan Moldavië om zich tegen Russische inmenging te beschermen aan het opschalen in aanloop naar de verkiezingen, net als is gedaan bij de verkiezingen in 2024. Samen met bondgenoten en partners zal Nederland zich inzetten voor het verhogen van cyberweerbaarheid en hybride weerbaarheid. Concreet zal dit kabinet met een nieuwe bijdrage van EUR 1,5 miljoen geven aan het versterken van de institutionele weerbaarheid tegen hybride dreigingen en politieke corruptie via o.a. het Nationale Anticorruptie Centrum en de Financiële Inlichtingen Eenheid van Moldavië, alsmede het versterken van de weerbaarheid en toegankelijkheid van electorale processen en onafhankelijke media in de strijd tegen Russische desinformatie via het Moldavische Stratcom centrum en verschillende onafhankelijke media organisaties.
In hoeverre kunt u defensiesamenwerking met Moldavië, met name om hybride dreigingen tegen te gaan, via de Europese Unie (EU) uitbreiden? Zet Nederland zich in de EU in om een Permanent Structured Cooperation (PESCO)-projectteam gespecialiseerd in hybride dreigingen op te zetten zodat die bij de verkiezingen in Moldavië kan ondersteunen?
Samen met de EU en andere bondgenoten steunt Nederland Moldavië in het versterken van zijn weerbaarheid. Het kabinet heeft zich in Europees verband ingezet voor het versterken van de EU-Partnership Mission voor Moldavië, die ziet op het versterken van de Moldavische weerbaarheid tegen hybride dreigingen. Bovendien kijkt het kabinet bij aanvragen van Moldavië voor de inzet van speciale rapid respons teams,waaronder PESCO, altijd constructief naar het leveren van de gevraagde specialistische capaciteit, indien Nederland deze beschikbaar heeft.
In 2023 heeft het kabinet ten behoeve van landen die kwetsbaar zijn voor Russische inmenging (Georgië, Bosnië en Herzegovina en Moldavië) een nieuwe bijdrage van EUR 8 miljoen gedaan aan het Defence and Related Security Capacity Building Initiative (DCB) van de NAVO. Via een deel van deze bijdrage wordt in Moldavië gewerkt aan het versterken van de defensiecapaciteiten en nationale (cyber)weerbaarheid. Daarnaast wordt er via de EU en de NAVO de veiligheidssamenwerking verder uitgebreid, onder meer door steunpakketten ter waarde van EUR 197 miljoen vanuit de Europese Vredesfaciliteit. Het meest recente militaire hulppakket van EUR 60 miljoen werd in april jl. goedgekeurd. Nederland speelt hierin een actieve rol en pleit nadrukkelijk voor het ophogen van militaire steun.
Wilt u zich inzetten om de bilaterale veiligheidssamenwerking met Moldavië uit te breiden? Zo ja, hoe gaat u zich hier concreet voor inzetten?
Nederland heeft de afgelopen jaren de bilaterale veiligheidssamenwerking met Moldavië uitgebreid. In lijn met motie Paternotte/Brekelmans (motienr 21501-02-2854) blijft het kabinet de verschillende opties om nadere veiligheidssamenwerking met Moldavië te vergroten bezien. Nederland tekende in dit licht in april 2024 een intentieverklaring met Moldavië ter uitbreiding van de veiligheidssamenwerking. De samenwerking op het gebied van cyberveiligheid is verder geïntensiveerd door het houden van bilaterale cyberconsultaties tussen Nederland en Moldavië in januari jl.
Klopt het dat er weer een EU-verkiezingswaarnemingsmissie in Moldavië zal zijn? Hoe zet Nederland zich in om deze missie extra te steunen?
De EU en de OVSE houden in beginsel een werkverdeling aan om dubbele missies en daarmee gepaard gaande kosten te vermijden: de OVSE neemt in beginsel verkiezingen waar in de OVSE-regio en de EU doet dit daarbuiten. Nederland zal Nederlandse experts leveren aan de verkiezingswaarnemingsmissie van het Office for Democratic Institutions and Human Rights(ODHIR) van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa voor de parlementaire verkiezingen van Moldavië als een uitnodiging daartoe ontvangen wordt.
Kunt u zich inzetten in de EU om de sancties tegen Moldavische pro-Russische oligarchen uit te breiden?
Nederland zet zich in EU verband in voor sancties tegen personen die verantwoordelijk zijn voor acties gericht op het destabiliseren, ondermijnen of bedreigen van de soevereiniteit en onafhankelijkheid van de Republiek Moldavië. Deze beperkende maatregelen zijn momenteel van toepassing op in totaal 16 Moldavische personen en 2 Moldavische entiteiten. Deze sancties bestaan uit een tegoedenbevriezing en een verbod om, direct of indirect, middelen of economische hulpbronnen aan hen ter beschikking te stellen. Daarnaast geldt voor de natuurlijke personen een inreisverbod. Nederland blijft zich hier onverminderd voor inzetten.
Kunt u de Kamer blijvend informeren over significante Russische pogingen tot beïnvloeding van de verkiezingen in Moldavië, indien u inschat dat deze pogingen een wezenlijk en mogelijk verstorend effect op het verkiezingsproces kunnen hebben?
Ja.
Bent u bekend met het bericht ««Gokgedupeerden» willen hun geld terug van onlinecasino’s: maken ze een kans, ze drukten toch zelf op het knopje?»1 2
Ja.
Kunt u reflecteren op het feit dat gokbedrijf Unibet in de periode voorafgaand aan de legalisering van de onlinekansspelmarkt in 2021 illegaal zeer actief was op de Nederlandse onlinegokmarkt, waarbij duizenden gokkers geld hebben verloren en Unibet hiervoor geen verantwoordelijkheid neemt?
Ik vind het onwenselijk dat partijen zonder vergunning kansspelen aanbieden. Bij illegale aanbieders zijn geen waarborgen voor de bescherming van spelers. Dit heb ik eerder aangegeven in de beantwoording van Kamervragen, gesteld door de leden Van Nispen en Bikker op 14 januari jl.3 Een belangrijke reden voor legalisering was om spelers waarborgen voor veilig spel en bescherming te kunnen bieden.4 Door de regulering van de online kansspelmarkt zijn er nu wettelijke normen waar vergunninghouders zich aan dienen te houden. Ook kan daardoor de Kansspelautoriteit (Ksa) toezicht houden op de naleving binnen de gereguleerde markt en ingrijpen wanneer de wet wordt overtreden, zowel binnen het gereguleerde aanbod als ook bij illegaal aanbod.
Tevens heb ik bij de beantwoording van voornoemde Kamervragen toegelicht dat de aanvrager van een vergunning door de Ksa streng wordt doorgelicht aan de hand van alle geldende criteria en vergunningseisen conform wet- en regelgeving voordat tot afgifte van een vergunning voor kansspelen op afstand wordt overgegaan. Zonder in de beoordeling van deze casus te treden, geldt dat bij de totstandkoming van de Wet kansspelen op afstand is besloten dat zonder enige clementie voor aanbieders die in het verleden de wet hebben overtreden, een veilig gecontroleerd en attractief aanbod niet tot stand zou komen.
Om hier duidelijke grenzen aan te stellen, heeft de Ksa mede naar aanleiding van de motie Postema beleidsregels geïntroduceerd.4
Om voor de coulanceregeling in aanmerking te komen dienden een aanvrager en andere relevante (rechts)personen zich twee jaar en negen maanden voorafgaand aan de datum dat zij een aanvraag indienden te hebben onthouden van online kansspelaanbod gericht op Nederland.5 Het niet voldoen aan deze criteria heeft er meerdere keren toe geleid dat een vergunning niet verleend werd. De Ksa beslist als onafhankelijk toezichthouder en zelfstandig bestuursorgaan over vergunningaanvragen. Ik merk op dat voor de merknamen Pokerstars en Bwin geen vergunningen voor het aanbieden van online kansspelen in Nederland zijn afgegeven.
Vindt u het wenselijk dat gokbedrijven zoals Unibet, PokerStars en Bwin, die jarenlang illegaal online kansspelen hebben aangeboden in Nederland, hierna gewoon een vergunning kunnen krijgen voor de Nederlandse onlinegokmarkt? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat wanneer een gokbedrijf weigert mee te werken aan de aangespannen rechtszaken door gedupeerde gokkers, zoals het weigeren om gokkers te compenseren of transactiegegevens te verstrekken, dit geen consequenties hoeft te hebben voor de vergunning? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Het is niet aan mij is om te besluiten over het schorsen of intrekken van een vergunning. Deze besluiten zijn aan de Ksa, als onafhankelijk toezichthouder en zelfstandig bestuursorgaan. Mochten nieuwe informatie of antecedenten met betrekking tot een vergunninghouder leiden tot het inzicht dat de vergunning toentertijd niet zou zijn verstrekt, kan de Ksa besluiten de vergunning in te trekken. Daarbij gaat het om het betrouwbaarheidsvereiste vervat in artikel 4b, eerste lid, en specifiek voor kansspelen op afstand artikel 31i van de Wet op de kansspelen (Wok) alsmede de daarop berustende betrouwbaarheidsbepalingen. Dat omvat een betrouwbaarheidsbeoordeling op grond van artikel 3.4 Besluit kansspelen op afstand, waarbij de Ksa bepaalde antecedenten in de beoordeling kan meenemen.
De Ksa zal de toezichtservaring over de voorgaande vergunningsperiode met betrekking tot de betreffende vergunninghouder meewegen in de beoordeling van de aanvragen voor een nieuwe vergunning vanaf 2026. Onder andere worden overtredingen en het gedrag van vergunninghouders tijdens de huidige vergunningsperiode mee gewogen in de beoordeling. Wanneer rechterlijke uitspraken niet worden opgevolgd, weegt de Ksa dit mee in de integriteitsbeoordeling. Voor zover bekend is er overigens in Nederland nog geen zaak waarin een vergunde aanbieder van kansspelen op afstand heeft geweigerd om aan een onherroepelijk vonnis van een rechter uitvoering te geven.
Hoe beoordeelt u het feit dat Unibet geen transactiegegevens meer verstrekt om zo de rechtsgang van de gokkers te frustreren?
Zoals in eerdere beantwoording aangegeven, is het niet aan mij om dit gedrag te beoordelen. Als wettelijke verplichtingen niet worden nageleefd, dan keur ik dat vanzelfsprekend af.
Het uitgangspunt is dat de Staat niet treedt in geschillen over civiele rechtsverhoudingen tussen een (illegale) aanbieder van kansspelen en de speler. De beoordeling van een geschil over de civiele rechtsverhouding van de partijen is voorbehouden aan de rechter.
Bent u het ermee eens dat het doelbewust saboteren van gokkers die naar de rechter stappen vanwege verloren geld bij illegale gokbedrijven, de geloofwaardigheid en zorgplicht van het online gokbedrijf zodanig aantast dat de vergunning direct moet worden ingetrokken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om over deze specifieke casus in gesprek te gaan met de Kansspelautoriteit (Ksa) om te onderzoeken welke stappen ondernomen kunnen worden om te voorkomen dat nog meer gokkers geen inzicht krijgen in de transactiekosten en betalingsoverzichten van hun verloren geld?
Ik ben voortdurend met de Ksa in gesprek, ook over dergelijke ontwikkelingen. Als het gaat om de concrete casus dan moet de Ksa de zaak vanuit haar rol als onafhankelijke toezichthouder kunnen beoordelen. De Ksa is over deze kwestie in gesprek met Optdeck, dat Unibet in Nederland exploiteert. Het is echter niet aan de Ksa om een oordeel over de inzage in transactiegegevens te vellen. Het is aan de rechter om uitspraak hierover te doen. Op 4 en 7 juli jl. heeft de rechter in eerste aanleg zich ook uitgelaten over het verstrekken van inzage in transactiegegevens.5 In de eerste zaak werd de vordering om inzage te verlenen toegewezen. In de tweede zaak werd de partij die namens meerdere spelers inzage in de transactiegegevens vorderde niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze partij volgens de rechtbank niet bevoegd is om een dergelijke vordering in te stellen. De Ksa zal de handelwijze van een vergunde kansspelaanbieder in dit soort procedures meewegen in de beoordeling van de vergunninghouder bij het aanvragen van een nieuwe vergunning, maar heeft zoals gezegd geen rol als partij in deze procedures.
Vindt u dat een gokbedrijf zoals Unibet een veilig en gecontroleerd aanbod van online kansspelen – een belangrijke doelstelling van het legaliseren van online kansspelen – creëert wanneer stelselmatig gegevens worden achtergehouden om te voorkomen dat gokkers hun verloren geld terug kunnen eisen van de periode dat het gokbedrijf illegaal online kansspelen aanbood in Nederland?
Het bieden van een veilig en gecontroleerd aanbod door een vergunninghouder in de periode dat deze vergund is en gedrag dat gaat over een periode dat deze niet was vergund, zijn twee losse zaken. De vergunninghouder moet zich geheel houden aan de Wet op de kansspelen over de periode dat hij een vergunning heeft verkregen. De inzage in spelersdata daarentegen betreft een periode dat de vergunninghouder geen vergunning had. Over die periode strekt het toezicht van de Ksa zich niet uit. Ik vind met de Ksa dat rechtspersonen en hun opvolgers die nu een vergunning hebben voor het aanbieden van kansspelen een maximale inspanning moeten plegen om zaken die zich voor de vergunningsperiode afspeelden behoorlijk af te wikkelen. Hieruit kunnen omstandigheden naar voren komen die relevant zijn voor de algemene betrouwbaarheids- en integriteitstoets van een vergunde aanbieder. Daar behoort het maximaal verstrekken van noodzakelijke gegevens wat mij betreft bij.
Heeft Unibet zich gehouden aan de afkoelperiode die inhoudt dat twee jaar en negen maanden voorafgaand aan de datum dat een aanvraag tot een vergunning is ingediend, het bedrijf zich heeft onthouden van online kansspelaanbod gericht op Nederland?
Ja. Indien Unibet zich daar niet aan had gehouden, zou er geen vergunning zijn verleend. De Ksa heeft toentertijd Unibet een vergunning verleend dus er is geen aanleiding om anders te vermoeden.
In antwoord op eerdere schriftelijke vragen van het lid Boswijk (CDA), op 15 januari 2025, over de casus dat Unibet geen inzage geeft in transactiegegevens, heeft u geantwoord dat u de Ksa en de Autoriteit Persoonsgegevens gewezen heeft op deze casus. Zijn er daarna vervolgstappen ondernomen door de Ksa of de Autoriteit Persoonsgegevens (AP)? Zo nee, waarom niet?
De Ksa heeft met de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) contact opgenomen om deze casus onder de aandacht te brengen. De AP houdt de Ksa op de hoogte van relevante ontwikkelingen hieromtrent. Bovendien stelt de AP dat het altijd mogelijk is voor mensen om een klacht in te dienen bij de AP wanneer Unibet geen gehoor geeft aan het verzoek om inzage van persoonsgegevens. De AP wikkelt deze klachten af en zet ze door naar de privacytoezichthouder van Malta (de IDPC). Zij zijn namelijk de leidende toezichthouder in deze kwestie, aangezien het hoofdkantoor van Unibet daar is gevestigd. Om deze reden kunnen de klachten ook rechtstreeks bij de Maltese toezichthouder worden ingediend. De AP houdt nauw contact met haar collega’s in Malta over de voortgang van het onderzoek naar deze klachten.
Heeft u deze casus inderdaad onder de aandacht gebracht bij andere Europese lidstaten, in het bijzonder bij Malta, en zo ja, welke concrete afspraken zijn hierover gemaakt?
Ik heb contact met andere lidstaten die onze zorgen over de mogelijke gevolgen van de Maltese wet Bill 55 delen en over gerechtelijke uitspraken inzake deze wet. Ook volg ik nauwgezet de lopende procedures bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU), waarbij prejudiciële vragen gesteld zijn over de werking van Bill 55. Hierbij zijn met name de prejudiciële vragen die Oostenrijk gesteld heeft van belang. Op 16 oktober 2024 heeft het Handelsgericht Wien in Oostenrijk aan het HvJEU gevraagd om overeenkomstig artikel 267 VWEU een prejudiciële beslissing te nemen over een rechtszaak die betrekking heeft op de terugbetaling van spelersverliezen die zijn geleden bij illegale kansspelaanbieders op grond van een nietige overeenkomst.6
Daarnaast heeft Malta zelf prejudiciële vragen gesteld over de verenigbaarheid van Duits recht met Europees recht, in een zaak waarbij een Duitse eiser verliezen terugeist van in Malta gevestigde en vergunde kansspelaanbieders.7 Gezien de context van lopende procedures en het bindende karakter van uitspraken van de HvJEU zie ik op dit moment geen toegevoegde waarde om Malta aan te spreken.
Meerdere landen, waaronder Nederland, hebben de zorgen over de onverenigbaarheid van de Bill 55 met het EU-recht onder de aandacht gebracht van de Europese Commissie. De Europese Commissie heeft op 18 juni jl. een formele inbreukprocedure aangekondigd tegen Malta vanwege Bill 55.8 Volgens de Commissie overtreedt Malta met deze de wetgeving de Europese Verordening betreffende bevoegdheid en erkenning van rechterlijke uitspraken. De Commissie stuurt een aanmaningsbrief aan Malta, waarna het land twee maanden de tijd heeft om te reageren en de door de Commissie geconstateerde tekortkomingen aan te pakken. Komt er geen bevredigend antwoord, dan kan de Commissie besluiten een met redenen omkleed advies uit te brengen. Mocht daar geen afdoende reactie uit blijken, kan de zaak worden voorgelegd bij het HvJEU. Ik ben zeer verheugd met de genomen stappen door de Europese Commissie en onderschrijf de constateringen van de Commissie.
Worden er vanuit Europa stappen ondernomen om Malta aan te spreken op de aangenomen Bill-55?
Zie antwoord vraag 11.