Trucs van kinderopvang om de omzet te verhogen |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kinderdagverblijven en bso's gebruiken vaker trucs om omzet te verhogen»1? Wat is uw reactie op dit bericht?
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Ik zie graag dat de dienstverlening van kinderopvang goed aansluit bij de behoeften van ouders en aanbieders. Daarbij is het van belang dat veranderingen in de dienstverlening in goede afstemming tussen ouders, oudercommissies en kinderopvangorganisaties plaatsvinden. Een situatie waarbij openingstijden worden verruimd zonder dat daar gebruik van wordt gemaakt, is niet de bedoeling. Net als het aanpassen van pakketten waarbij ouders een buitensporige hoeveelheid uren in vakanties dienen af te nemen. Er is geen recht op KOT voor uren waarop de opvang gesloten is, met uitzondering van erkende feestdagen.
De signalen over de praktijken uit het artikel heb ik 14 december 2023 met de kinderopvangbranche besproken. Daarbij heb ik het belang van goede afstemming met ouders alsmede de voorwaarden voor het ontvangen van KOT benadrukt. Tevens heb ik de branche gevraagd in te zetten op: 1) verbetering van transparantie: kinderopvangorganisaties zouden uurprijzen en openingstijden op de website moeten vermelden, 2) het vergroten van de bekendheid van stappen die ouders kunnen nemen bij een geschil of klacht. De brancheorganisaties delen het belang van transparantie en hebben aangegeven zich hiervoor te zullen inspannen. Ik verwacht dat deze stappen de transparantie in de sector vergroten en daarmee de positie van ouders versterken. Ik zal in gesprek blijven met de brancheorganisaties over de voortgang van deze stappen. Parallel ga ik onderzoeken of toezicht en nadere regelgeving gericht op kinderopvangorganisaties wenselijk is.
Daarnaast zal ik om meer inzicht te krijgen op welke schaal uitbreiding van openingstijden voorkomt, in samenwerking met de branche een steekproef opzetten. Deze steekproef zal aansluiten bij het bestaande uurprijsonderzoek van BoinK en Waarborgfonds Kinderopvang. Eveneens zal ik, om meer duiding te krijgen bij de in het artikel geschetste praktijken, in gesprek gaan met de Geschillencommissie Kinderopvang.
Wie is verantwoordelijk de controle dat het aantal uren dat kinderopvangorganisaties en ouders opgeven ook daadwerkelijk wordt gebruikt?
Ouders sluiten met hun kinderopvangorganisatie een privaatrechtelijke overeenkomst, waarin het aantal contracturen wordt vastgelegd. De ouder betaalt en heeft recht op kinderopvangtoeslag voor het aantal uren overeengekomen in het contract. Een ouder kiest zelf wanneer het kind naar de opvang wordt gebracht binnen de overeengekomen uren. Deze flexibiliteit acht ik wenselijk. Dit stelt de ouder bijvoorbeeld in staat om ervoor te kiezen het kind de ene dag om 16:00 uur op te halen, en de andere dag om 17:00. Het is ondoenlijk voor de ouder om elke mutatie door te geven. Daarnaast heeft de kinderopvangorganisatie, kosten voor de opvang voor het gehele tijdvak dat opvang wordt aangeboden. Uiteraard moet voor het recht op toeslag, de kinderopvang tijdens de overeengekomen uren wel daadwerkelijk beschikbaar zijn, met uitzondering van erkende feestdagen. Als ouders het oneens zijn met pakketaanpassingen, uitbreidingen van openingstijden of de uren die worden gefactureerd, dan is er de ruimte om dit te melden. Het antwoord op vraag 9 gaat in op de mogelijkheden die ouders hiervoor hebben.
Er wordt vanuit de overheid geen toezicht gehouden op of de opvang tijdens alle gefactureerde uren daadwerkelijk open is. Dienst Toeslagen houdt wel toezicht op of het aantal uren dat kinderopvangorganisaties doorgeven, overeenkomt met wat ouders opgeven. Als er daarbij grote excessen zijn of er sprake lijkt te zijn van bewust oneigenlijk gebruik of samenspanning tussen ouder en kinderopvangorganisatie kunnen er via Dienst Toeslagen controle of toezichthoudende bevoegdheden worden ingezet. Daarnaast ziet de GGD erop toe dat een kinderopvang voldoet aan kwaliteitseisen als de kinderopvang open is. De GGD controleert niet gericht of kinderopvangorganisaties open zijn op de dagen die zij vermelden.
Hoe wordt voorkomen dat ouders kinderopvangtoeslag zouden moeten terugbetalen als het aantal gebruikte uren lager is dan het aantal opgegeven uren?
Ouders ontvangen kinderopvangtoeslag voor de uren die zijn overeengekomen in het contract, betaald zijn en waarop de opvang beschikbaar is. Ouders kunnen ervoor kiezen om minder uren gebruik te maken van de opvang dan oorspronkelijk is overeengekomen in het contract. Dit betekent niet dat er toeslag terugbetaald moet worden. Voor het recht op KOT is het aantal uren dat in het contract is overeengekomen leidend. Zoals genoemd in het antwoord op vraag 2, is er voor het recht op KOT wel de voorwaarde dat de kinderopvangorganisatie daadwerkelijk beschikbaar is op de uren die in het contract zijn aangegeven. Sluitingen vanwege erkende feestdagen vormen daarop een uitzondering.
Wat doet u om te voorkomen dat kinderopvangorganisaties de tarieven verhogen, in tegenstelling tot wat is toegezegd door de sector2, vanwege de verhoging van het maximum uurtarief?
Ik vind het niet wenselijk als de tarieven en daarmee de kosten voor ouders stijgen als gevolg van de extra verhoging van de maximum uurprijzen. Belastinggeld dient netjes besteed te worden. Dat heb ik ook benadrukt in het bestuurlijk overleg met de kinderopvangbranche op 14 december 2023. Zoals ik echter heb aangegeven bij de behandeling van de SZW-begroting in de Tweede Kamer, kan ik niet afdwingen dat kinderopvangorganisaties hun tarieven niet verhogen. Aangezien kinderopvang een private markt is, zijn aanbieders vrij om hun eigen tarieven te bepalen. Prijsafspraken zijn vanuit het mededingingsrecht niet toegestaan. Het is aan kinderopvangorganisaties om zelfstandig afwegingen te maken over keuzes omtrent de bedrijfsvoering. Bij beslissingen over tariefaanpassingen spelen kosten van personeel en huisvesting een belangrijke rol.
Hoeveel kinderopvangtoeslag hebben ouders aangevraagd en gekregen voor tegoeddagen bij de kinderopvang? Hoe zijn deze tegoeddagen verwerkt op de begroting?
Ik ben ervan op de hoogte dat sommige kinderopvangorganisaties een «ruildagenconstructie» als service aanbieden aan ouders. Het is aan een kinderopvangorganisatie om zo’n service aan te bieden en aan ouders om akkoord te gaan met de voorwaarden hierbij. Ik adviseer ouders de ruildagen alleen te accepteren als zij deze daadwerkelijk kunnen inzetten. Omdat dit om afspraken in een privaatrechtelijke overeenkomst gaat, worden deze dagen niet centraal bijgehouden. Het is dus niet bekend hoeveel tegoeddagen worden aangeboden en hoeveel kinderopvangtoeslag ouders hiervoor hebben aangevraagd.
Indien een kinderopvangorganisatie incidenteel zijn deuren moet sluiten, bijvoorbeeld vanwege personeelstekorten, kan de organisatie besluiten om ouders extra ruil- of tegoeddagen aan te bieden. Ouders zijn echter niet verplicht om deze dagen te accepteren. Als de ouders de tegoeddagen accepteren terwijl deze uren niet beschikbaar zijn om afgenomen te worden, dan bestaat er voor deze uren geen recht op KOT. Indien deze uren wel beschikbaar zijn en op een later moment kunnen worden afgenomen, is er wel recht op KOT.
Op welke manier worden declaraties van extra uren kinderopvang die niet daadwerkelijk zijn verleend zichtbaar in de prijsmonitor en kwaliteitsmonitor van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)?
Zoals benoemd in vraag 2, wordt er vanuit de overheid geen toezicht gehouden op of de opvang tijdens alle gefactureerde uren daadwerkelijk open is. Voor het recht op KOT is het aantal uren dat in het contract is overeengekomen leidend. Het gaat hierbij dus niet om het aantal uren dat het kind daadwerkelijk op de opvang is. Zoals aangekondigd in het antwoord op vraag 1 heb ik de branche gevraagd om de uurprijzen en openingstijden op de website van kinderopvangorganisaties te vermelden en ga ik in samenwerking met de sectorpartijen een steekproef uitvoeren.
Klopt het dat er nog steeds sprake is van tekorten aan plekken op de kinderopvang in veel gemeenten? Welke acties neemt u om deze tekorten verder te verminderen en hoe relateert het teveel factureren van uren door kinderopvangorganisaties zich tot de aanpak van tekorten op de kinderopvang?
Het klopt dat er in de kinderopvang sprake is van een personeelstekort. In 2023 was er een tekort van circa 6.000 medewerkers. Hierdoor kunnen ouders niet altijd (direct) een plek voor hun kind vinden. Daardoor hebben kinderopvangorganisaties mogelijk meer marktmacht. Ik kan me voorstellen dat ouders door de tekorten druk kunnen voelen om contractaanpassingen te accepteren. Ik wil daarom nogmaals benadrukken dat ouders het recht hebben om bezwaar te maken tegen wijzigingen in hun contract. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 zal ik mij in samenwerking met de branche inspannen om de bekendheid te vergroten van stappen die ouders kunnen nemen in het algemeen en in situaties zoals die in het artikel worden beschreven.
In eerdere brieven heb ik uw Kamer meegenomen in de acties die ik samen met de sector onderneem om de personeelstekorten te verminderen.3 Deze aanpak loopt langs drie pijlers: nieuw personeel aantrekken, huidig personeel behouden en personeel stimuleren tot meer uren werken. Zo heb ik samen met de branchepartijen en het Ministerie van OCW een Ontwikkelpad kinderopvang vormgegeven. Hierin kunnen mensen instromen in de kinderopvang als groepshulp (zonder kwalificaties). Indien zij dit willen en kunnen, kunnen zij zich stapsgewijs ontwikkelen tot pedagogisch professional door het volgen van (delen van) opleidingen via praktijkleren in het mbo. Ook ontwikkel ik in dit kader een subsidieregeling voor kinderopvangorganisaties, om de inzet en doorontwikkeling van groepshulpen te stimuleren. De regeling zal naar verwachting begin 2024 in consultatie gaan. Een overzicht van alle lopende en aangekondigde acties om het personeelstekort in de kinderopvang te verminderen, kan worden geraadpleegd in de Kamerbrief Voortgang aanpak personeelstekort in de kinderopvang van april 2023.4 Ik ben voornemens om in het tweede kwartaal van dit jaar een voortgangsbrief te versturen over de aanpak van het personeelstekort in de kinderopvang. In deze brief zal ik uw Kamer informeren over de nieuwe en lopende arbeidsmarktinitiatieven.
Wat doen de verschillende gemeentelijke gezondheidsdiensten (GGD’s) en gemeenten om te voorkomen dat kinderopvangorganisaties meer uren factureren dan er kinderopvang wordt gegeven? Hoe werken verschillende GGD’s en gemeenten hierbij samen?
Op grond van de Wko houden GGD’en toezicht op de naleving van de kwaliteitseisen. Controle op openingstijden valt daar niet onder. Wel kan de GGD erop toezien of kinderopvangorganisaties hun wettelijke verplichting nakomen om wijzigingen in openingstijden of tarieven voor advies voor te leggen aan de oudercommissie.
Waar kunnen ouders die geconfronteerd worden met gedwongen ondertekening van een nieuw contract met ongunstige voorwaarden, om hun plek op de kinderopvang te behouden, terecht met een klacht of melding? Hoe worden ouders over deze mogelijkheid geïnformeerd en hoe vaak is er reeds gebruik van gemaakt?
Ouders kunnen ervoor kiezen om niet akkoord te gaan met een contractwijziging en hebben het recht om bezwaar te maken tegen deze wijzigingen. Desondanks bevinden sommige ouders zich in een lastige positie tegenover hun kinderopvangorganisatie. Zij zijn dagelijks afhankelijk van de kinderopvangorganisatie voor goede en vertrouwde zorg voor hun kinderen. En dat terwijl het voor veel ouders moeilijk is een plek te bemachtigen en zij soms de keuze hebben uit slechts één aanbieder. Ik kan mij goed voorstellen dat een ouder in zo’n situatie een drempel ervaart om bezwaar te maken tegen een contractwijziging. Het is de realiteit dat de krapte in de markt niet gunstig is voor de positie van ouders en dat zij een drempel kunnen ervaren om stappen te nemen. Ik heb daar ook in overleggen met de branche aandacht voor, door te benoemen welke mogelijkheden ouders hebben. Als ouders het oneens zijn met pakketaanpassingen, uitbreidingen van openingstijden of de uren die worden gefactureerd, dan is er de ruimte om dit te melden. In eerste instantie kan een ouder hierover in gesprek gaan binnen de organisatie zelf. Ook kan het signaal gemeld worden bij de oudercommissie van de betreffende organisatie. Oudercommissies hebben adviesrecht op de tarieven en openingstijden, maar kunnen geen rol spelen bij klachtenprocedures inzake overeenkomsten tussen een individuele ouder en de KOO. Ouders kunnen daarnaast een formele klacht indienen bij de kinderopvangorganisatie. Een klachtenregeling is voor iedere kinderopvangorganisatie verplicht. Als dit niet tot een bevredigende uitkomst leidt, is een volgend meldpunt het Klachtenloket Kinderopvang.5 Dit loket geeft advies en informatie, en kan bemiddelen tussen ouder en kinderopvangorganisatie. Mocht de klacht hierna nog niet zijn opgelost, dan kan deze worden ingediend door de ouder bij de Geschillencommissie Kinderopvang.6 Zij geeft vervolgens een bindend advies. Naast deze opties hebben ouders ook de mogelijkheid om, buiten de KOO om, een melding te doen bij de ACM Consuwijzer.7
Tijdens een overleg met de sectorpartijen op 14 december 2023 heb ik aangegeven dat het van groot belang is dat ouders weten wat hun rechten zijn aangaande contractwijzigingen. De oudervertegenwoordiging doet veel aan informatievoorziening. Bovendien is parallel aan deze beantwoording een nieuwsbericht uitgegaan in samenwerking met de oudervertegenwoordiging en branchepartijen. Hierin staat informatie over welke opvanguren KOT kan worden aangevraagd en welke stappen ouders kunnen zetten indien zij het niet eens zijn met een contractwijziging. Branchepartijen zullen deze informatie verder onder de aandacht brengen.
Hoe verhouden de meldingen zich tot het aantal ouders dat een nieuw contract moest tekenen om de plek op de kinderopvang te behouden? Hoe wordt voorkomen dat kinderopvangorganisaties deze vormen van marktmacht kunnen misbruiken?
De gemaakte afspraken zijn onderdeel van een privaatrechtelijke overeenkomst tussen ouder en kinderopvangorganisatie, daarom worden deze afspraken niet centraal vastgelegd en wordt niet bijgehouden hoeveel nieuwe contracten worden afgesloten. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1, heb ik tijdens het bestuurlijk overleg op 14 december 2023 de praktijken met de kinderopvangbranche besproken, en heb ik toegelicht dat ik gesprek ga met de Geschillencommissie Kinderopvang om meer duiding te krijgen bij de in het artikel geschetste praktijken. Zoals ik heb aangegeven in antwoord op vraag 7, kan ik mij voorstellen dat kinderopvangorganisaties meer marktmacht hebben vanwege de schaarste aan plekken. Daarom vind ik het belangrijk om de mogelijkheden voor ouders te blijven benoemen als zij het oneens zijn met aanpassingen van hun contract. Het antwoord op vraag 9 gaat in op deze mogelijkheden.
Wat doet u om de pakkans van kinderopvangorganisaties die meer uren factureren dan er kinderopvang wordt verleend te verhogen? Wat is de pakkans op dit moment en wat is uw doel?
Zoals benoemd in het antwoord op vraag 2, wordt er vanuit de overheid geen toezicht gehouden op of de opvang tijdens alle gefactureerde uren daadwerkelijk open is. Dienst Toeslagen houdt wel toezicht op of het aantal uren dat kinderopvangorganisaties doorgeven overeenkomt met wat ouders opgeven. Als er daarbij grote excessen zijn of er sprake lijkt te zijn van bewust oneigenlijk gebruik of samenspanning tussen ouder en kinderopvangorganisatie kunnen er vanuit Dienst Toeslagen controle of toezichthoudende bevoegdheden worden ingezet. Daarnaast ziet de GGD erop toe dat een kinderopvang voldoet aan kwaliteitseisen als de kinderopvang open is. De GGD controleert niet gericht of kinderopvangorganisaties open zijn op de dagen die zij vermelden.
Het is niet de bedoeling dat kinderopvangorganisaties contracten wijzigen zonder dat ouders daar behoefte aan hebben. Ik vind het dan ook van groot belang dat ouders in dit geval effectief hun positie als contractpartner kunnen innemen. Het is essentieel dat ouders de middelen die daarvoor beschikbaar zijn, zoals vermeld in antwoord op vraag 9, goed kunnen benutten.
Welke gevolgen heeft de invoering van bijna-gratis kinderopvang voor de prijsvorming en het aantal uur dat aan ouders in rekening gebracht wordt? Hoe wordt voorkomen dat bij invoering van bijna-gratis kinderopvang meer uren worden gefactureerd dan er gebruikt worden?
In het coalitieakkoord van het huidige (demissionaire) kabinet is afgesproken een nieuw financieringsstelsel voor de kinderopvang vorm te geven. Het doel van de herziening is om het stelsel eenvoudiger en begrijpelijker te maken voor ouders en de toekenningszekerheid te vergroten. Daarnaast zou dit nieuwe stelsel gepaard gaan met een inkomensonafhankelijke vergoeding van 96% voor werkende ouders.
Een hoge inkomensonafhankelijke vergoeding van 96% maakt kinderopvang voor veel ouders (veel) goedkoper. Hierdoor bestaat het risico dat ouders op papier meer dagdelen of dagen gaan afnemen, om ervoor te zorgen dat er een plek beschikbaar is als zij deze extra opvang een keer nodig hebben. Dit kan aantrekkelijk zijn voor ouders, omdat het hen meer flexibiliteit geeft en hen relatief weinig kost. Maatschappelijk gezien is dit onwenselijk omdat structureel plekken bezet worden gehouden door kinderen die er in de praktijk niet of nauwelijks zijn en omdat overheidsgeld wordt besteed aan niet geleverde diensten.
In het huidige stelsel zijn er geen signalen dat er structureel plekken bezet worden gehouden door kinderen die er niet of nauwelijks zijn. In het huidige stelsel is het risico hierop ook vele malen kleiner. Kinderopvang is namelijk te kostbaar om structureel dagdelen of dagen af te nemen waarbij er geen daadwerkelijke opvang tegenover staat. Wel kunnen kinderopvangorganisaties ouders verzoeken meer uren af te sluiten in een contract dan daadwerkelijk worden afgenomen. Bijvoorbeeld door te rekenen met hele dagen in plaats van halve dagen. De verwachting is dat ouders hier sneller mee akkoord gaan in een situatie van lagere kosten en toenemende schaarste. Als de kinderopvangvergoeding in een nieuw stelsel omhoog gaat, is het belangrijk om rekening te houden met dit risico.
In mijn brief van 26 april 2023 «voortgangsrapportage herziening financieringsstelsel kinderopvang»8 geef ik aan dat mogelijkheden worden verkend om het doelmatig gebruik van de gecontracteerde uren in het nieuwe stelsel te borgen. In het concept-stelselontwerp werd uitgegaan van monitoring en zelfregulering, gecombineerd met een nader uit te werken bepaling om op te treden bij grote afwijkingen tussen gecontracteerde uren en aanwezigheidsuren die kinderopvangorganisaties bij de overheid aanleveren. Als variatie hierop valt bijvoorbeeld te denken aan een normstelling ten aanzien van verschillen tussen contracturen, gefactureerde uren en aanwezigheidsuren. Dit zijn complexe maatregelen met grote impact op de sector die samenhangen met besluitvorming over het nieuwe stelsel. Met het oog op een (mogelijk) nieuw stelsel wordt onderzocht was het risico op oneigenlijk gebruik is, evenals mogelijke oplossingen hiervoor.
Door de val van het kabinet heeft er geen besluitvorming plaatsgevonden over het vervolg van de herziening van het financieringsstelsel van de kinderopvang. In mijn brief van 15 september 2023 «Stand van zaken herziening financieringsstelsel kinderopvang» heb ik bouwstenen meegegeven op weg naar een nieuw financieringsstelsel in de kinderopvang.9 Het is aan het volgende kabinet om keuzes te maken voor het definitieve ontwerp, waar het vraagstuk omtrent het doelmatig gebruik van gecontracteerde uren onderdeel van uitmaakt.
Hoe wordt het aantal uren dat wordt gefactureerd meegenomen in het onderzoek naar prijsregulering in de kinderopvang? Herkent u dat snelle duidelijkheid van belang is om onzekerheid in de sector, die kan leiden tot verdere prijsstijgingen, zoveel mogelijk weg te nemen?
Zoals ik heb aangegeven in de Kamerbrief10 van 15 september 2023, was een van de doelen van de herziening van het financieringsstelsel om een betaalbaardere en financieel toegankelijkere kinderopvang te creëren. Op basis van de impactanalyses zijn er
zorgen over prijsstijgingen en de daarmee samenhangende verdringingsrisico’s.
Tariefregulering is één van de maatregelen die verkend wordt om dit risico te verkleinen. Indien voor tariefregulering wordt gekozen, zal de dienst kinderopvang in min of meerdere mate moeten worden afgebakend. Hierbij zullen keuzes moeten worden gemaakt over het aantal uren of dag(del)en die kinderopvangorganisaties bij ouders in rekening mogen brengen, en het al dan niet mogen aanbieden van aanvullende diensten. Komende maanden wordt een aantal onderzoeken uitgezet, waaronder een kostprijsonderzoek.
Deze onderzoeken zullen meer inzicht geven in hoeverre de huidige financieringssystematiek aansluit bij de kostenstructuren in de kinderopvang en potentiële afbakeningen van de dienst. De verwachting is dat de onderzoeken begin 2025 worden afgerond. De resultaten helpen een nieuw kabinet met de afweging of tariefregulering een wenselijke en uitvoerbare optie is, en hoe daarbij recht kan worden geworden aan de wensen van ouders omtrent urengebruik.
Het bericht ‘Duitse regeringspartij: Antisemieten mogen geen Duitser worden’ |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Duitse regeringspartij: Antisemieten mogen geen Duitser worden» van 29 november 2023?1
Ja.
Deelt u de mening dat we alles in het werk moeten stellen om de import van antisemitisme in Nederland te voorkomen?
Antisemitisme dient met kracht te worden bestreden. Antisemitisme is helaas in geen enkele zin nieuw in Nederland, maar sinds de terreuraanvallen van 7 oktober 2023 in Israël is een duidelijke toename van antisemitisme zichtbaar. Deze toename is niet alleen een zorg voor de Joodse gemeenschap, maar voor de hele samenleving.
Hoe wordt op dit moment aandacht besteed aan antisemitisme in de asielprocedure en het daaropvolgende inburgerings- en integratieproces? Acht u deze aandacht toereikend?
Een ieder die zich in Nederland bevindt, moet zich houden aan de Nederlandse wet en moet de Nederlandse waarden respecteren. Dit geldt ook voor asielzoekers. In de achterliggende jaren is een groot aantal maatregelen getroffen om op te kunnen treden tegen asielzoekers die zich misdragen. Ook zijn al eerder de voorwaarden aangepast waaronder een verblijfsvergunning asiel kan worden geweigerd of ingetrokken als een asielzoeker of vluchteling de wet heeft overtreden. Om ervoor te zorgen dat asielzoekers zich houden aan de wet en geldende normen en waarden respecteren is het essentieel dat vanaf het moment dat zij in Nederland zijn, volstrekt helder is wat er van hen wordt verwacht en dat zij weten wat de gevolgen zijn als zij zich hier niet aan houden. Dit geldt ook voor hun verblijf in de opvang. Asielzoekers in de opvang worden geïnformeerd over de huisregels tijdens het zogenoemde rechten en plichtengesprek, met bijzondere aandacht voor artikel 1 van de Grondwet.
In hoeverre wordt onderzocht of immigranten betrokken zijn geweest bij delicten met een antisemitische achtergrond, en welke consequenties worden hieraan verbonden? Kunt u uw antwoord voorzien van voorbeelden of concrete aantallen?
Bij elke overweging tot het verlenen van verblijf vindt een zogeheten openbare orde-toets plaats. Daarbij wordt op basis van beschikbare geautomatiseerde systemen de gegevens uit het asielrelaas en middels een antecedentenverklaring onderzocht of sprake is van eerdere vergrijpen en veroordelingen.
Hoe beoordeelt u het Duitse wetsvoorstel om antisemitische migranten te weren door vast te leggen dat antisemitisch gemotiveerde uitingen en handelingen leiden tot uitsluiting van de inburgeringsprocedure?
De voorwaarden om Nederlander te kunnen worden middels naturalisatie zijn opgenomen in de Rijkswet op het Nederlanderschap. Een voorwaarde om Nederlander te kunnen worden is dat op grond van het gedrag van de verzoeker geen ernstige vermoedens bestaan dat hij een gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk. Hieronder valt mogelijk ook antisemitisme, wanneer dat zich uit in een vorm die strafbaar is gesteld. Voor andere procedures om het Nederlanderschap te verkrijgen, zoals optie, gelden vergelijkbare regels.
Hoe beoordeelt u het onderdeel van het voorstel om migranten die na hun inburgering zich te buiten gaan aan antisemitisme het staatsburgerschap te ontnemen?
De gronden voor intrekking van het Nederlanderschap zijn limitatief opgenomen in artikel 14 van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Onder meer betreft dit een onherroepelijke veroordeling wegens:
Op basis van deze intrekkingsgronden zal een vergrijp op antisemitische motieven niet snel kwalificeren als grond voor intrekking, maar is dit evenmin uitgesloten. Aangezien het intrekken van Nederlanderschap een zeer grote stap is, meen ik dat de huidige intrekkingsgronden in dat verband passend zijn.
Bent u bereid over dit voorstel in contact te treden met uw Duitse ambtsgenoot?
Ik zie daartoe geen aanleiding. Gevaar voor de openbare orde is reeds onderdeel van de afwijzingsgronden voor verlening/verkrijging van het Nederlanderschap. Zoals hiervoor genoemd vallen vergrijpen op antisemitische gronden daar mogelijk ook onder.
Welke mogelijkheden ziet u voor een vergelijkbaar voorstel in Nederland?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid de mogelijkheden hiervoor verder te verkennen, in overleg met de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding, en de Kamer over de resultaten van deze verkenning op de hoogte te houden?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 3 t/m 6.
Het bericht dat de stijgende WOZ-waarde de sociale huurder hard treft. |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Stijgende WOZ-waarde treft sociale huurder hard: «Mogelijk honderden euro’s besparen met bezwaar»»?1
Ja.
Hoe verklaart u dat de WOZ-waarde van sociale huurwoningen bovengemiddeld hard is gestegen?
De onderstaande tabel van het CBS laat de ontwikkeling van de WOZ-waarde voor verschillende categorieën eigendom zien.2
Tabel 1: ontwikkeling WOZ-waarden naar eigendom
Uit dit beeld maak ik niet op, dat de WOZ-waarde van huurwoningen van woningcorporaties (gereguleerd en geliberaliseerd segment) bovengemiddeld hard is gestegen ten opzichte van die van koopwoningen of ten opzichte van de huurwoningen (gereguleerd en geliberaliseerd segment) van andere verhuurders dan woningcorporaties. Uit deze statistiek komt naar voren dat de door het CBS onderscheiden categorieën woningen de afgelopen jaren een zeer parallelle WOZ-waarde-ontwikkeling hebben gehad. Bij elk van de categorieën komt verder naar voren dat in de overgang van 2022 naar 2023 sprake is van een sterkere stijging. Deze sterkere stijging hang samen met de ontwikkeling van verkoopprijzen op de woningmarkt. De WOZ-waarden 2023 zijn gebaseerd op de waardepeildatum 1 januari 2022. De sterkere stijging die in de «WOZ-waarden 2023» is te zien, heeft daarmee te maken met de ontwikkeling op de woningmarkt in 2021 (tussen de waardepeildatum 1 januari 2021 en 1 januari 2022). Gemiddeld zijn de WOZ-waarden van woningen voor die periode gestegen met ruim 16%. Voor huurwoningen in bezit van corporaties lag deze stijging inderdaad iets minder dan 2 procentpunt hoger. Bij deze marktontwikkeling is een dergelijk verschil een normale «statistische spreiding», samenhangend met het feit dat het bezit van woningcorporaties geconcentreerd is in één bepaald marktsegment.
Wat betekent deze sterk gestegen WOZ-waarde in de sociale huursector voor de huurquote van huurders van sociale huurwoningen?
Een sterk stijgende WOZ-waarde heeft in algemene zin geen effecten op de huurprijs van huurders. De WOZ-waarde is onderdeel van het zogeheten woningwaarderingsstelsel (WWS). Het WWS bepaalt op basis van kwaliteitskenmerken, zoals de WOZ-waarde, de oppervlakte en het energielabel, de maximale huurprijs voor woningen in het gereguleerde huursegment. De manier waarop de WOZ-waarde meeweegt in het WWS wordt jaarlijks geïndexeerd met de gemiddelde stijging van de WOZ-waarde. Hierdoor blijft de gemiddelde maximale huur landelijk gelijk. Daarnaast geldt dat de huurprijs bij een lopende huurovereenkomst in het gereguleerde segment uitsluitend kan worden verhoogd met de maximaal toegestane jaarlijkse huurverhoging (afgezien van een woningverbetering). Voor de gebruikelijke jaarlijkse huurverhoging geldt al enige jaren een systematiek op basis van inkomen, en niet op basis van de WOZ-waarde. Deze systematiek werkt als volgt voor de huurverhoging die per 1 juli 2024 mag worden doorgevoerd:
Niet hoger dan € 52.753
Tussen € 52.753 en € 62.191
Hoger dan € 62.191
Niet hoger dan € 61.046
Tussen € 61.046 en € 82.921
Hoger dan € 82.921
– Max. 5,8%1 bij huur ≥ € 300
– Max. € 251 bij huur < € 300
Max. € 501
Max. € 1001
Mits de maximale huurprijsgrens van de woning die volgt uit het woningwaarderingsstelsel niet wordt overschreden
Ook hebben per 1 juli 2023 circa 600.000 huurders met een huurwoning van een woningcorporatie in het gereguleerd segment een huurverlaging naar € 575 gehad3. Dat zijn huurders met een inkomen tot 120% van het minimum-inkomensijkpunt voor de huurtoeslag (ongeveer 120% van het sociaal minimum) die een huur van meer dan € 575 betaalden. Dat is een huurverlaging van gemiddeld circa € 58, voor huurtoeslagontvangers een netto huurverlaging van circa € 25.
Daarnaast is per 1 januari 2024 voor alle huurtoeslagontvangers (circa 1,5 miljoen huishoudens, huurders van woningcorporaties en van andere verhuurders) de maandelijkse huurtoeslag met circa € 30 verhoogd. Met deze huurverlaging en deze huurtoeslagverhoging is gericht de koopkracht van huurders met een lager inkomen ondersteund. Dit staat overigens los van de ontwikkeling van de WOZ-waarde van huurwoningen.
Voor corporaties gelden voorts regels inzake het passend toewijzen. Ook deze regels houden geen verband met de WOZ-waarde. De regels van het passend toewijzen moeten ervoor zorgen dat bij ten minste 95% van de woningen die een woningcorporatie jaarlijks toewijst aan huishoudens met een inkomen onder de inkomensgrens voor passend toewijzen4, de kale huur van de woning onder de zogenaamde aftoppingsgrens ligt. De aftoppingsgrenzen per 1 januari 2024 zijn:
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat de fors gestegen WOZ-waarde één-op-één wordt doorberekend in de huurprijs van huurders in de sociale sector?
Ja. Zoals ik hiervoor aangeef in antwoord op vraag 4, is het wettelijk ook niet mogelijk om de stijging van de WOZ-waarde één-op-één door te berekenen in de huurprijs van huurders in de sociale sector.
Staat u in contact met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over deze kwestie? En wordt er gesproken over de gemeentelijke mogelijkheid om het belastingtarief aan te passen zodat het uiteindelijk te betalen bedrag minder hard stijgt dan de woningwaarde?
Nee. Zoals het bericht aangeeft, betalen huurders geen onroerendezaakbelasting (OZB). En zoals ik in het antwoord op de vragen 3 en 4 heb toegelicht, kunnen verhuurders de (stijging van de) WOZ-waarde niet één-op-één doorberekenen aan de huurders. Zoals in antwoord 3 is aangegeven kunnen verhuurders een eventueel gestegen OZB niet afzonderlijk tot uitdrukking laten komen in een stijging van de huur, zodat dit geen effect kan hebben op de huurquote van de huurder. Overigens laat de ervaring zien dat gemeenten met hun tariefbeleid voor de OZB ervoor zorgen dat de gestegen WOZ-waarden niet één-op-één worden vertaald in hogere belastingen voor verhuurders van woningen en eigen-woningbezitters.
Staat u in contact met Aedes en andere woningbouwcorporatie-vertegenwoordigers over deze kwestie? Zo ja, zijn zij bereid de WOZ-waarde stijging niet volledig door te berekenen aan de huurders? Zijn hier afspraken over gemaakt in de nationale prestatieafspraken en zo nee, zouden hier op korte termijn afspraken over kunnen worden gemaakt?
Nee. Zoals ik aangeef in mijn antwoord op vraag 4 kan een stijgende WOZ-waarde niet worden doorberekend aan huurders. Er is dus geen noodzaak om hierover in contact te treden met Aedes en andere woningbouwcorporatie-vertegenwoordigers over deze kwestie. Met het oog op de woonlasten van huurders zijn in de nationale prestatieafspraken wel afspraken gemaakt over huurverlaging naar € 550 (prijspeil 2020) voor huurders met een inkomen tot 120% van het sociaal minimum en over het aanbrengen van isolatie die niet wordt doorgerekend aan de zittend huurder.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat huurders beter worden geïnformeerd over de mogelijkheid tot bezwaar? En hoe kan dit proces laagdrempeliger worden vormgegeven?
De Waarderingskamer houdt toezicht op de uitvoering van de wet WOZ door de gemeenten. De Waarderingskamer heeft de gemeenten al gewezen op de positie van huurders en dat ook huurders bezwaar kunnen aantekenen. De Waarderingskamer is tevens betrokken bij diverse activiteiten om de WOZ-waarde inzichtelijker te maken voor de burger en daarmee ook voor huurders. Hierbij is te denken aan het nadrukkelijk onder de aandacht brengen van het WOZ-waardeloket, waar een huurder altijd de WOZ-waarde kan zien van de woning die men huurt en deze ook kan vergelijken met andere woningen in zijn of haar omgeving. Verder is de inzet gericht op de vaststelling van een duidelijker model taxatieverslag, maar ook aan de inzet gericht op informeel contact tussen de gemeente en de burger (zowel eigenaar als huurder).
De Waarderingskamer agendeert deze activiteiten regelmatig in de Commissie Klankbord, In deze Commissie nemen verschillende maatschappelijke organisaties deel. Deze kunnen daardoor invloed uitoefenen op de wijze waarop de Waarderingskamer probeert zorg te dragen voor een laagdrempeliger proces. De in het bericht genoemde Woonbond is één van de organisaties die lid is van deze Commissie Klankbord.
Het bericht ‘Kinderdagverblijven en bso's gebruiken vaker trucs om omzet te verhogen’ |
|
André Flach (SGP) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kinderdagverblijven en bso's gebruiken vaker trucs om omzet te verhogen»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Herkent u het beeld dat kinderdagverblijven en de buitenschoolse opvang (bso’s) steeds vaker gebruik maken van trucs om de omzet te verhogen, bijvoorbeeld door extra uren te rekenen? Wat is uw oordeel hierover?
Ik zie graag dat de dienstverlening van kinderopvang goed aansluit bij de behoeften van ouders en aanbieders. Daarbij is het van belang dat veranderingen in de dienstverlening in goede afstemming tussen ouders, oudercommissies en kinderopvangorganisaties plaatsvinden. Een situatie waarbij openingstijden worden verruimd zonder dat daar gebruik van wordt gemaakt, is niet de bedoeling. Net als het aanpassen van pakketten waarbij ouders een buitensporige hoeveelheid uren in vakanties dienen af te nemen. Er is geen recht op kinderopvangtoeslag voor uren waarop de opvang gesloten is, met uitzondering van erkende feestdagen.
In het NOS-artikel worden de volgende praktijken beschreven: (1) pakketaanpassingen, (2) uitbreiding van openingstijden en (3) factureren van incidentele sluitingen. Voorbeelden zijn aangeboden contracten of contractwijzigingen waarin studiedagen worden opgenomen of openingstijden worden aangepast. De ouder heeft recht op kinderopvangtoeslag (KOT) voor betaalde uren, die zijn overeengekomen in het contract en waarbij de kinderopvang daadwerkelijk de dienst aanbiedt. Praktijken 1 en 2 betreffen aanpassingen die kinderopvangorganisaties kunnen doen, ouders hebben hierbij verschillende mogelijkheden om hun standpunt te uiten (zie antwoord op vraag 5). Er is recht op kinderopvangtoeslag voor door de ouder betaalde kosten van kinderopvang. Andere door de ouder betaalde kosten, waar geen kinderopvang tegenover staat, geven geen recht op kinderopvangtoeslag. Voor praktijk 3, bestaat geen recht op kinderopvangtoeslag, omdat slechts de kosten voor kinderopvang in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag. Er is dus geen recht op kinderopvangtoeslag op dagen waarop de opvang gesloten is, zoals bij studiedagen. Studiedagen horen verdisconteerd te zijn in het uurtarief net zoals andere personeelskosten. Sluitingen op erkende feestdagen vormen daarop een uitzondering. In de Kamerbrief van 25 februari 20132 is aangekondigd dat het recht op kinderopvangtoeslag blijft bestaan indien gecontracteerde uren op een feestdag vallen waarbij de opvang gesloten is. Over de uitzondering blijkt onduidelijkheid te bestaan. Daarom ben ik voornemens de regelgeving op dit punt te verduidelijken.
Hoe beoordeelt u de relatie met het vanaf dit jaar loslaten van de koppeling gewerkte uren voor de kinderopvangtoeslag? Bent u het ermee eens dat dergelijke trucs een onwenselijk effect zijn van het loslaten van genoemde koppeling?
De koppeling gewerkte uren (kgu) is per 1 januari 2023 losgelaten. Hierdoor is de complexiteit van het stelsel sterk afgenomen, met name voor de ouders met onzekere of wisselende arbeidsuren. Deze maatregel is genomen, omdat juist deze groep het lastig vindt om vooraf in te schatten hoeveel uur zij per maand werken. Dit leidde in het verleden tot terugvorderingen. Door het loslaten van de kgu is dit knelpunt nu weggenomen. Het is niet te zeggen of kinderopvangorganisaties, vanwege het loslaten van de kgu, vaker hun openingstijden verruimen. Er zijn voor ouders altijd kosten verbonden aan de uitbreiding van openingstijden. Uiteindelijk is het aan de ouder om akkoord te gaan met dit soort wijzigingen. Zoals eerder aangegeven is een situatie waarbij openingstijden worden verruimd zonder dat ouders daar gebruik van maken, niet de bedoeling.
Wat vindt u ervan dat ouders onder druk lijken te worden gezet om een contract te tekenen met meer uren of andere aanpassingen van het pakket?
Ik acht een situatie waarbij openingstijden worden verruimd of pakketten worden aangepast zonder dat daar gebruik van wordt gemaakt, onwenselijk. Ik vind het onbehoorlijk als ouders onder druk worden gezet om akkoord te gaan met contracten.
Ouders kunnen ervoor kiezen om niet akkoord te gaan met een contractwijziging en hebben het recht om bezwaar te maken tegen deze wijzigingen. Desondanks bevinden sommige ouders zich in een lastige positie tegenover hun kinderopvangorganisatie. Zij zijn dagelijks afhankelijk van de kinderopvangorganisatie voor goede en vertrouwde zorg voor hun kinderen. En dat terwijl het voor veel ouders moeilijk is een plek te bemachtigen en zij soms de keuze hebben uit slechts één aanbieder. Ik kan mij goed voorstellen dat een ouder in zo’n situatie een drempel ervaart om bezwaar te maken tegen een contractwijziging. Het is de realiteit dat de krapte in de markt niet gunstig is voor de positie van ouders en dat zij een drempel kunnen ervaren om stappen te nemen. Ik heb daar ook in overleggen met de branche aandacht voor, door te benoemen welke mogelijkheden ouders hebben. Als ouders het oneens zijn met pakketaanpassingen, uitbreidingen van openingstijden of de uren die worden gefactureerd, dan is er de ruimte om dit te melden. In eerste instantie kan een ouder hierover in gesprek gaan binnen de organisatie zelf. Ook kan het signaal gemeld worden bij de oudercommissie van de betreffende organisatie. Oudercommissies hebben adviesrecht op de tarieven en openingstijden, maar kunnen geen rol spelen bij klachtenprocedures inzake overeenkomsten tussen een individuele ouder en de KOO. Ouders kunnen daarnaast een formele klacht indienen bij de kinderopvangorganisatie. Een klachtenregeling is voor iedere kinderopvangorganisatie verplicht. Als dit niet tot een bevredigende uitkomst leidt, is een volgend meldpunt het Klachtenloket Kinderopvang.3 Dit loket geeft advies en informatie, en kan bemiddelen tussen ouder en kinderopvangorganisatie. Mocht de klacht hierna nog niet zijn opgelost, dan kan deze worden ingediend door de ouder bij de Geschillencommissie Kinderopvang.4 Zij geeft vervolgens een bindend advies. Naast deze opties hebben ouders ook de mogelijkheid om, buiten de KOO om, een melding te doen bij de ACM Consuwijzer.5
In het NOS-artikel staat dat kinderopvangorganisaties aangeven dat het aantrekkelijk is om extra uren te rekenen, omdat ouders over die uren kinderopvangtoeslag ontvangen. Dat zou voor ouders voordeliger zijn dan wanneer het uurtarief verhoogd zou worden. Ik wil hier graag benadrukken dat het rekenen van extra uren ouders ook geld kost. Iedere ouder betaalt namelijk een eigen bijdrage. Ouders sluiten een privaatrechtelijke overeenkomst met de kinderopvangorganisatie waarin het aantal contracturen is vastgelegd. In het artikel wordt genoemd dat als een kinderopvangorganisatie uren in rekening brengt die ouders niet kunnen afnemen, dit zou kunnen leiden tot terugvorderingen. Dit is niet de bedoeling. De ouder heeft recht op KOT voor betaalde uren, die zijn overeengekomen in het contract, en waarbij de kinderopvang daadwerkelijk de dienst aanbiedt. Ouders zullen uiteraard alleen akkoord willen gaan met contracten voor uren die afgenomen kunnen worden. De kinderopvangtoeslag is bedoeld voor uren waarop kinderopvang wordt aangeboden. Sluitingen op erkende feestdagen vormen daarop een uitzondering.
Hoe kijkt u aan tegen de positie van ouders in de kinderopvang en de mogelijke gevolgen van dergelijke trucs? Kunt u daarbij ook ingaan op de mogelijkheid van terugvorderingen of extra kosten voor ouders met een hoge eigen bijdrage?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre onderkent u dat het risico op doorrekenen van meer uren nog groter wordt bij het voorgestelde, nieuwe kinderopvangstelsel? Bent u daarom bereid deze plannen te heroverwegen of aanvullende maatregelen te nemen op dit punt?
In het coalitieakkoord van het huidige (demissionaire) kabinet is afgesproken een nieuw financieringsstelsel voor de kinderopvang vorm te geven. Het doel van de herziening is om het stelsel eenvoudiger en begrijpelijker te maken voor ouders en de toekenningszekerheid te vergroten. Daarnaast zou dit nieuwe stelsel gepaard gaan met een inkomensonafhankelijke vergoeding van 96% voor werkende ouders.
Een hoge inkomensonafhankelijke vergoeding van 96% maakt kinderopvang voor veel ouders (veel) goedkoper. Hierdoor bestaat het risico dat ouders op papier meer dagdelen of dagen gaan afnemen, om ervoor te zorgen dat er een plek beschikbaar is als zij deze extra opvang een keer nodig hebben. Dit kan aantrekkelijk zijn voor ouders, omdat het hen meer flexibiliteit geeft en hen relatief weinig kost. Maatschappelijk gezien is dit onwenselijk omdat structureel plekken bezet worden gehouden door kinderen die er in de praktijk niet of nauwelijks zijn en omdat overheidsgeld wordt besteed aan niet geleverde diensten.
In het huidige stelsel zijn er geen signalen dat er structureel plekken bezet worden gehouden door kinderen die er niet of nauwelijks zijn. In het huidige stelsel is het risico hierop ook vele malen kleiner. Kinderopvang is namelijk te kostbaar om structureel dagdelen of dagen af te nemen waarbij er geen daadwerkelijke opvang tegenover staat. Wel kunnen kinderopvangorganisaties ouders verzoeken meer uren af te sluiten in een contract dan daadwerkelijk worden afgenomen. Bijvoorbeeld door te rekenen met hele dagen in plaats van halve dagen. De verwachting is dat ouders hier sneller mee akkoord gaan in een situatie van lagere kosten en toenemende schaarste. Als de kinderopvangvergoeding in een nieuw stelsel omhoog gaat, is het belangrijk om rekening te houden met dit risico.
In mijn brief van 26 april 2023 «voortgangsrapportage herziening financieringsstelsel kinderopvang»6 geef ik aan dat mogelijkheden worden verkend om het doelmatig gebruik van de gecontracteerde uren in het nieuwe stelsel te borgen. In het concept-stelselontwerp werd uitgegaan van monitoring en zelfregulering, gecombineerd met een nader uit te werken bepaling om op te treden bij grote afwijkingen tussen gecontracteerde uren en aanwezigheidsuren die kinderopvangorganisaties bij de overheid aanleveren. Als variatie hierop valt bijvoorbeeld te denken aan een normstelling ten aanzien van verschillen tussen contracturen, gefactureerde uren en aanwezigheidsuren. Dit zijn complexe maatregelen met grote impact op de sector die samenhangen met besluitvorming over het nieuwe stelsel. Met het oog op een (mogelijk) nieuw stelsel wordt onderzocht was het risico op oneigenlijk gebruik is, evenals mogelijke oplossingen hiervoor.
Door de val van het kabinet heeft er geen besluitvorming plaatsgevonden over het vervolg van de herziening van het financieringsstelsel van de kinderopvang. In mijn brief van 15 september 2023 «Stand van zaken herziening financieringsstelsel kinderopvang» heb ik bouwstenen meegegeven op weg naar een nieuw financieringsstelsel in de kinderopvang.7 Het is aan het volgende kabinet om keuzes te maken voor het definitieve ontwerp, waar het vraagstuk omtrent het doelmatig gebruik van gecontracteerde uren onderdeel van uitmaakt.
Welke maatregelen neemt u op korte en langere termijn om onwenselijke trucs om de omzet te verhogen tegen te gaan?
De signalen over deze praktijken heb ik 14 december 2023 met de kinderopvangbranche besproken, daarbij heb ik het belang van goede afstemming met ouders alsmede de voorwaarden voor het ontvangen van KOT benadrukt. Tevens heb ik de branche gevraagd in te zetten op: 1) verbetering van transparantie: kinderopvangorganisaties zouden uurprijzen en openingstijden op de website moeten vermelden, 2) het vergroten van de bekendheid van stappen die ouders kunnen nemen bij een geschil of klacht.
De brancheorganisaties delen het belang van transparantie en hebben aangegeven zich hiervoor te zullen inspannen. Ik verwacht dat deze stappen de transparantie in de sector vergroten en daarmee ook de positie van de ouders versterken. Ik zal in gesprek blijven met de brancheorganisaties over de voortgang van deze stappen. Parallel ga ik onderzoeken of toezicht en nadere regelgeving gericht op kinderopvangorganisaties wenselijk is.
Daarnaast zal ik, om meer inzicht te krijgen op welke schaal het uitbreiden van openingstijden voorkomt, in samenwerking met de branche een steekproef opzetten. Deze steekproef zal aansluiten bij het bestaande uurprijsonderzoek van BOinK en Waarborgfonds Kinderopvang. Eveneens zal ik, om meer duiding te krijgen bij de in het artikel geschetste praktijken, in gesprek gaan met de Geschillencommissie Kinderopvang.
Bent u bereid hierover in gesprek te gaan met de kinderopvangsector?
Zie antwoord vraag 7.
Het artikel ‘Leesvaardigheid Nederlandse 15-jarigen verder achteruitgegaan' |
|
Claudia van Zanten (BBB) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Leesvaardigheid Nederlandse 15-jarigen verder achteruitgegaan»?1 Wat is uw reactie op deze situatie?
Ik ben bekend met het artikel dat ingaat op de resultaten van het PISA-onderzoek dat 5 december uitkwam. De resultaten zijn zorgelijk. Het kan en moet echt veel beter, want goed kunnen lezen en rekenen is ontzettend belangrijk om volwaardig mee te kunnen doen in de samenleving. We zien al langer dat het niet goed gaat met de beheersing van de basisvaardigheden door leerlingen in het funderend onderwijs.
Het meetmoment van PISA valt samen met de start van het Masterplan basisvaardigheden in het voorjaar van 2022. Dit is een structurele en integrale aanpak om te komen tot een verbetering van de basisvaardigheden van leerlingen. We helpen scholen in het funderend onderwijs om de basisvaardigheden van hun leerlingen duurzaam te verbeteren. We investeren € 1 miljard structureel in de verbetering van de onderwijskwaliteit. Er is een subsidieregeling basisvaardigheden beschikbaar en we ondersteunen scholen om een aanpak op maat op te stellen en uit te voeren op basis van kennis uit de onderwijspraktijk en wetenschappelijk onderzoek (evidence informed).
Daarbij gaat de lat in het toezicht voor alle scholen omhoog. Vanaf 1 augustus 2023 is een aparte standaard basisvaardigheden (OP0) opgenomen in de onderzoekkaders van de Inspectie van het Onderwijs. Dit geeft de inspectie de mogelijkheid om herstelopdrachten te geven in het geval dat scholen onvoldoende presenteren voor de basisvaardigheden. In het kader van het Masterplan wordt verder gewerkt aan een duidelijker opdracht aan scholen via de bijstelling van het curriculum, een beter zicht op de prestaties voor de basisvaardigheden op leerling- school- en stelselniveau, een intensivering van de Bibliotheek op school en de verbetering van de kwaliteit van leraren. U kunt over deze integrale aanpak lezen in de voortgangsbrief van 28 november jl.2.
Tegelijkertijd zijn scholen vanuit het Nationaal Programma Onderwijs nog hard aan de slag om met bewezen effectieve maatregelen de leervertragingen door corona weg te werken en het mentale welzijn van leerlingen te verbeteren, waardoor zij tot betere leerprestaties kunnen komen. Tenslotte doen we er alles aan om het lerarentekort aan te pakken, zodat alle leerlingen een goede leraar voor de klas hebben.3
We werken dus op meerdere fronten met een nieuwe en structurele aanpak aan verbetering van de taal- en leesvaardigheid van leerlingen.
Welke invloed heeft het verdwijnen van de ambachtsschool, de mulo en de hbs, waar sterk de nadruk werd gelegd in een overzichtelijk curriculum op het aanleren van basisvaardigheden gehad op het achteruitgaan van de leesvaardigheden?
Of het ten tijde van de ambachtsschool, de mulo en de hbs beter gesteld was met de leesvaardigheid van leerlingen is niet bekend. Onze samenleving is sindsdien zo veranderd dat een vergelijking niet mogelijk is. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de digitalisering. Wel is uit een (niet representatieve) vergelijking van eindexamens bekend dat leerlingen op de HBS veel meer vakken hadden dan leerlingen nu hebben en dat de kennis die leerlingen vandaag de dag in het onderwijs opdoen, diepgaander is dan de kennis die leerlingen vroeger opdeden.4
We zien wel de noodzaak van een overzichtelijk curriculum, waarin de basisvaardigheden taal en rekenen-wiskunde een fundamentele plaats hebben. De huidige kerndoelen voor het onderwijs dateren uit 2006 en zijn dus sterk verouderd. Bovendien zijn ze te globaal geformuleerd, zodat leraren te weinig duidelijkheid hebben over wat moet en wat mag in het onderwijs. Daarom werken we momenteel aan nieuwe, concrete kerndoelen zodat duidelijker wordt wat een leerling aan het eind van de schooltijd moet kunnen en weten. Met deze nieuwe kerndoelen kunnen scholen de leerlingen beter voorbereiden op deelname aan de samenleving. Juist vanwege het belang van de basisvaardigheden zijn we gestart met de actualisering van de kerndoelen voor Nederlands en rekenen-wiskunde. Die zijn inmiddels opgeleverd en worden in het voorjaar 2024 beproefd in de praktijk. De conceptkerndoelen voor burgerschap en digitale geletterdheid worden voorjaar 2024 opgeleverd.
Onderkent u de noodzaak om de verwatering van het curriculum tegen te gaan zodat er weer ruimte ontstaat om de basisvaardigheden voorop te stellen?
De noodzaak om de resultaten van leerlingen voor de basisvaardigheden te verbeteren wordt absoluut onderkend. Daartoe hebben we het Masterplan basisvaardigheden gelanceerd, dat scholen helpt om de resultaten van de leerlingen te verbeteren voor taal en rekenen met subsidie en ondersteuning om een passend plan van aanpak op te stellen, dat gebaseerd is op wetenschappelijke inzichten over effectief onderwijs. Daarnaast werken we aan een overzichtelijk en actueel curriculum met heldere doelen voor scholen, zodat nog duidelijker wordt wat leerlingen aan het eind van hun schooltijd moeten kunnen en weten. Bij de bijstelling van het curriculum krijgen de basisvaardigheden prioriteit. Zo worden de kerndoelen als eerste opgeleverd en wordt geborgd dat ook in de kerndoelen van de andere leergebieden taal en rekenen een prominente plek krijgen. De conceptkerndoelen maken ook duidelijk wat scholen niet hoeven te doen, zo ontstaat er ruimte in de curriculum voor de basisvaardigheden.
Wat is het verband tussen de achteruitgang van de leesvaardigheid en het gebruik van digitale media onder Nederlandse jongeren? Overweegt u maatregelen te nemen om het lezen van boeken en literatuur te stimuleren?
Digitale media zijn mogelijk één van de oorzaken van de dalende leesvaardigheid van leerlingen. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat mobiele telefoons in de klas zorgen voor afleiding en tot slechtere leerprestaties leiden.5 Daarom is recent bepaald dat mobiele telefoons niet langer gebruikt worden in de klas in het funderend onderwijs, tenzij dit in specifieke lessen educatieve doeleinden dient. Daar komt bij dat kinderen en jongeren online voornamelijk korte teksten lezen. Ze komen daardoor niet toe aan «diep» lezen. In het nieuwe curriculum is daarom opgenomen dat scholen rijke teksten moeten aanbieden. Dat zijn originele teksten van goede kwaliteit die niet aangepast zijn voor onderwijsdoeleinden. Rijke teksten vind je in kranten, tijdschriften en in (kinder- en jeugd)literatuur. Om ervoor te zorgen dat leerlingen niet alleen rijke teksten lezen tijdens de lessen taal of Nederlands, zijn taal en rekenen in het nieuwe curriculum geïntegreerd in de overige leergebieden.
Aan de andere kant bieden digitale media ook kansen om verhalen op een andere manier te beleven en om kinderen te ondersteunen bij het lezen. Daar wordt op dit moment onderzoek naar gedaan in het Nationaal Onderwijslab AI, een project van het Nationale Groeifonds. Overigens zijn er meer mogelijke oorzaken aan te wijzen voor de achteruitgang van de leesvaardigheid van leerlingen, zoals het toenemend aantal opdrachten voor de school, het tekort aan leraren en schoolleiders, een verouderd en onduidelijk curriculum en maatschappelijke trends, zoals minder lezen in de vrije tijd.
Om het lezen in en om de school te bevorderen, investeert het kabinet tot en met 2026 € 74 miljoen uit het Masterplan basisvaardigheden in BoekStart in de kinderopvang en de Bibliotheek op school. Dat zijn landelijke leesbevorderingsprogramma’s die bewezen effectief zijn. Zo’n 1.800 kinderdagverblijven en scholen in het po, het vmbo en het praktijkonderwijs kunnen de komende drie schooljaren een samenwerking met de lokale bibliotheek opstarten. Daarnaast kunnen ruim 6.000 scholen en kinderdagverblijven hun bestaande samenwerking verder uitbouwen. Scholen worden benaderd door de lokale bibliotheek, die de school voor een periode van drie jaar ondersteunt met een aantrekkelijke en passende collectie boeken en een deskundige leesconsulent die kennis heeft over kinder- en jeugdboeken en hoe je daarmee werkt in de klas.
Hoe gaat u de betrokkenheid van ouders bij het bevorderen van leesvaardigheid vergroten? Zijn er plannen om ouders beter te informeren over het belang van lezen en tips te geven voor het stimuleren van lezen thuis?
Er is een positief verband aangetoond tussen de leesvaardigheid van een kind en het aantal boeken dat thuis aanwezig is. Uit onderzoek blijkt bovendien dat (jonge) kinderen die thuis veel worden voorgelezen, een betere taal- en leesvaardigheid hebben dan kinderen bij wie dat niet het geval is.6 Om kansengelijkheid te bevorderen is er in het Masterplan basisvaardigheden dan ook aandacht voor de betrokkenheid van ouders, in het bijzonder die van het jonge kind. In het kader van het leesbevorderingsprogramma de Bibliotheek op school organiseren scholen samen met de bibliotheek activiteiten om ouders te informeren over het belang van lezen en voorlezen en om ouders bij het lezen te betrekken. Daarnaast zijn wij in gesprek met gemeenten, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ouderorganisaties over de vraag hoe wij ouders kunnen betrekken bij het verbeteren van de taal- en leesvaardigheid van leerlingen.
Wordt er samengewerkt met andere landen die ook te maken hebben/hadden met een afname van leesvaardigheid onder jongeren? Zijn er goede voorbeelden of best practices waar Nederland van kan leren?
We leren zowel van landen die te maken hebben met een dalende trend in leesvaardigheid, als van landen waar leerlingen goede resultaten behalen voor lezen. België heeft bijvoorbeeld ook een dalende trend in leesvaardigheid en leesplezier van leerlingen. In het voorjaar van 2023 vond een Nederlands-Vlaamse top plaats, waar de bewindslieden onderwijs van Nederland en Vlaanderen met elkaar spraken over het verbeteren van de resultaten voor leesvaardigheid en de overige basisvaardigheden. In vervolg daarop organiseren het Vlaamse Departement voor Onderwijs en Vorming en het Ministerie van OCW begin 2024 een werkbijeenkomst om kennis uit te wisselen en te onderzoeken hoe wij samen zouden kunnen werken om het leesniveau weer op peil te brengen.
Er zijn ook landen in Europa die het gelukt is om het tij te keren. Ierland is daar een voorbeeld van. Wat opvalt aan de Ierse aanpak is de lange-termijnfocus, de concrete doelen en de samenwerking tussen verschillende partijen om die doelen te bereiken. Deze succesfactoren zijn overgenomen in het Masterplan basisvaardigheden. Daarnaast zien we dat taal en rekenen een centrale plaats hebben in het curriculum. Ierse leerlingen krijgen ook taal- en rekenonderwijs tijdens de geschiedenis- of aardrijkskundeles. De integratie van taal en rekenen in de overige leergebieden is opgenomen in de nieuwe kerndoelen voor Nederlands en rekenen-wiskunde, zodat leerlingen niet langer alleen tijdens de les begrijpend lezen aan hun leesvaardigheid werken, maar ook bij de andere vakken.
Ook leerlingen in Scandinavië scoren goed in internationale peilingen voor leesvaardigheid. Wij kijken daar goed naar en leren daarvan. We zien echter dat het onderwijsstelsel in Nederland veel verschillen vertoont met de stelsels in Ierland en de Scandinavische landen. Dat maakt dat hun succesvolle aanpak niet één op één over te nemen is. Wat ze gemeen hebben is dat er op meerdere fronten aan de verbetering van leesvaardigheid is gewerkt en dat daarvoor een lange periode is uitgetrokken. Met het meerjarige Masterplan basisvaardigheden zijn wij de goede weg ingeslagen om de basisvaardigheden structureel te verbeteren, maar we staan nog aan het begin. Er zal tijd en focus nodig zijn om de leesvaardigheid van alle leerlingen op peil te krijgen.
In de lopende begroting van 2023 is er een meevaller is van € 15,7 miljoen op het programma leesbevordering bij de bibliotheek op school, wat onderdeel is van het masterplan basisvaardigheden. Hoe kan het dat subsidieregelingen voor het verbeteren van leesvaardigheid onbenut blijven? Wat gaat hier volgens u fout?
Er is geen sprake van het onbenut blijven van de subsidieregeling voor leesbevordering. De subsidie voor de Bibliotheek op school is toegekend voor het schooljaar 2023/2024. Ons voornemen is om de € 15,7 miljoen in het tweede deel van het schooljaar (2024) uit te geven.
Het bericht 'Opnieuw pro-Palestijnse sit-ins op stations, dit keer op Joodse feestdag: 'Zorgwekkend en intimiderend'' |
|
Maikel Boon (PVV) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht getiteld «Opnieuw pro-Palestijnse sit-ins op stations, dit keer op Joodse feestdag: «Zorgwekkend en intimiderend»»?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Heeft u kennisgenomen van de antisemitische leuzen die tijdens de voorgaande sit-ins op stations zijn geuit?
Ja, ik heb kennis genomen van de leuzen die bij voorgaande sit-ins zijn geuit. Ik veroordeel elke discriminerende uiting.
Kunt u begrijpen dat deze sit-ins als bedreigend worden ervaren door Joodse Nederlanders?
Ik weet dat er binnen de Joodse gemeenschap zorgen leven en dat is zeker begrijpelijk. De leden van het kabinet staan vanuit hun verschillende verantwoordelijkheden in nauw contact met de Joodse gemeenschap, alsook de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB).
Daarnaast zijn burgemeesters geadviseerd om preventief en proactief extra alert te zijn op veiligheidsrisico’s gerelateerd aan het gewelddadige conflict in Israël en de Palestijnse gebieden. Hieronder valt ook het treffen van beveiligingsmaatregelen voor specifieke locaties of personen als daar aanleiding toe is. Om die reden houden de NCTV, politie en Inlichtingen- en veiligheidsdiensten de ontwikkelingen in het buitenland en de uitstraling daarvan op (de veiligheidssituatie in) Nederland nauwlettend in de gaten. De NCTV blijft hierover ook in nauw contact met burgemeesters, veiligheidspartners en de Joodse gemeenschap.
Deelt u de opvatting dat Nederlandse stations gevrijwaard moeten blijven van antisemitische leuzen? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te treffen?
Antisemitische leuzen zijn te allen tijde onacceptabel. Elke ruimte zou gevrijwaard moeten zijn van Jodenhaat. Op het moment dat tijdens een demonstratie (mogelijke) strafbare feiten worden gepleegd, zoals opruiing of het aanzetten tot haat, discriminatie of geweld, kan worden opgetreden. De burgemeester, de hoofdofficier en de politiechef zullen in deze kwesties afspraken maken en waar nodig handhaven.
Het uitnodigingsbeleid voor COVID-19 vaccinatie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Kunt u concreet antwoord geven op de vraag of het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport actief betrokken is bij de inhoud van de uitnodigingen voor COVID-19-vaccinatie voor personen waarvoor door zorginstellingen geïnformeerde toestemming (informed consent) moet worden gevraagd aan cliënten? Speelt het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hierbij wel of niet een actieve, inhoudelijke rol en zo ja, welke en middels welke instrumenten?
Zie het antwoord op vraag 1 van de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 19 september 2023. Ik heb hier niets aan toe te voegen.
Kunt u concreet antwoord geven op de vraag welke andere organisaties en/of personen inhoudelijk betrokken zijn bij het uitnodigingsbeleid voor COVID-19-vaccinatie? Waarom voldoet u niet aan het verzoek om een volledige lijst aan te leveren van organisaties en/of personen/functies die hierbij betrokken zijn? Kunt u een dergelijk overzicht alsnog geven? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2 van de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 19 september 2023. Ik heb hier niets aan toe te voegen.
Welke «betrokken partijen» bedoelt u in uw antwoord op vraag 3 en 4 van de eerdere vragen van het lid Van Haga? Kunt een volledig overzicht geven van al deze «betrokken partijen», met hun rollen en input concreet en afzonderlijk gespecificeerd? Zo nee, waarom niet?1
Zie het antwoord op vraag 1 van de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 19 september 2023.
Kunt u uitleggen waarom de «afzender», zoals bijvoorbeeld een zorginstelling, van een vaccinatie-uitnodiging verantwoordelijk wordt gehouden voor de inhoud ervan, terwijl er geen wettelijke, inhoudelijke richtlijnen en kaders zijn waaraan dergelijke uitnodigingen moeten voldoen? Hoe wordt de volledigheid en de validiteit van de informatie in zo’n uitnodiging dan gewaarborgd en getoetst? Hoe weten betreffende «afzenders» of zij wel altijd over de juiste, wetenschappelijke, meest recente, informatie beschikken waarop zij hun vaccinatie-uitnodigingen kunnen baseren?
Zorginstellingen kunnen gebruik maken van een format voor de uitnodigingsbrief welke door het RIVM is opgesteld, in samenwerking met de GGD GHOR Nederland en de koepels van zorginstellingen. Om een geïnformeerde keuze te maken is een visuele uitleg over de coronaprik als bijlage beschikbaar evenals een vereenvoudigde versie van de bijsluiter van het COVID-19-vaccin (»t Vaccin in het Kort).
Waarom is het niet noodzakelijk dat personen binnen een zorginstelling een Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG)-registratie hebben om geïnformeerde toestemming van een cliënt, of zijn/haar wettelijk vertegenwoordiger voor een vaccinatie te verkrijgen? Betekent dit dus dat elke werknemer/persoon binnen een zorginstelling, ongeacht zijn/haar opleiding, functie, bevoegdheid etc., bevoegd is om deze toestemming te vragen en te verkrijgen en zo ja, worden dan ook geen eisen gesteld aan de (medische) kennis die deze personen hebben met betrekking tot de vaccinatie en de handeling van het zetten van de prik bij cliënten?
Om een geïnformeerde keuze te maken krijgen bewoners van instellingen bij de uitnodiging voor een coronaprik ook een visuele uitleg over de coronaprik. Eventuele vragen en twijfels kunnen besproken worden met de behandelend arts. Bewoners van instellingen of hun wettelijke vertegenwoordiger geven op basis van de verkregen informatie al dan niet toestemming tot het laten zetten van COVID-19-vaccinatie. Het geven van toestemming voor de vaccinatie kan mondeling plaatsvinden, maar dient schriftelijk te worden vastgelegd in het EPD/Cliëntendossier door een zorgverlener. Voor het registreren van deze toestemming in het EPD/Cliëntendossier is geen BIG-registratie nodig. Door de medische dienst of de GGD-medewerker wordt in het EPD gecontroleerd of er sprake is geweest van geïnformeerde toestemming. Dit is een specifieke rapportageverplichting.
Wat houdt de controle van de verkregen geïnformeerde toestemming door «de medische dienst of de GGD-medewerker die de vaccinaties zet» concreet in? Hoe wordt getoetst of de geïnformeerde toestemming wel echt is verkregen? Is een vermelding daarvan in het elektronisch patiëntendossier (EPD) het enige bewijs en controlemechanisme en hoe wordt dan geverifieerd of er daadwerkelijk een (individueel) informatiemoment is geweest waarbij de cliënt en/of zijn/haar wettelijke vertegenwoordiger volledig op de hoogte is gesteld van alle informatie met betrekking tot de vaccinatie en de eventuele gevolgen daarvan? Waarom zijn er geen specifieke rapportageverplichtingen anders dan een aantekening in het EPD?
Zie antwoord vraag 5.
Als de informatie van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport grotendeels leidend is bij de inhoud van de uitnodiging voor een COVID-19-vaccinatie, ook voor cliënten in zorginstellingen en/of hun wettelijke vertegenwoordigers, klopt het dan dat deze informatie, niet in de laatste plaats over de mogelijke bijwerkingen, overeenkomt met de informatie in de algemene uitnodiging voor COVID-19-vaccinatie die ook voor andere bevolkingsgroepen wordt verstrekt en waarover het lid Van Haga onlangs schriftelijke vragen heeft gesteld?2
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Zo ja, klopt het dan dus dat belangrijke informatie over mogelijke bijwerkingen in deze uitnodiging ontbreekt, terwijl deze, bijvoorbeeld, wel wordt vermeld door het Lareb? Zo ja, hebben de zorginstellingen, buiten de uitnodiging voor de COVID-19-vaccinatie, deze additionele informatie – en de andere informatie over mogelijke bijwerkingen waarover wereldwijd steeds meer bekend wordt – wel ontvangen en worden zij actief van de nieuwste wetenschappelijke bevindingen op de hoogte gebracht door het RIVM en/of het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid van Haga (Groep Van Haga) van 4 december jl. en het antwoord op vraag 4 van de huidige set schriftelijke Kamervragen.
Kunt u uitleggen waarom bovengenoemde informatie niet in de uitnodiging staat en/of aan de zorginstellingen wordt verstrekt, aangezien het hier gaat om kwetsbare mensen die vaak lijden aan (meerdere) gezondheidsproblemen en dus een risicogroep zijn voor eventuele bijwerkingen door/na coronavaccinatie? Is het niet van essentieel belang dat juist deze doelgroep en/of hun wettelijk vertegenwoordigers op de hoogte worden gesteld van dergelijke belangrijke medische informatie, zodat zij, in overleg met hun naasten en zorgverleners, een bewuste en volledig geïnformeerde keuze kunnen maken?
Ik verwijs naar de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid van Haga (Groep Van Haga) van 4 december jl. en het antwoord op vraag 4 van de huidige set schriftelijke Kamervragen.
Staat het zorginstellingen/zorgverleners/medewerkers van zorginstellingen vrij om hun cliënten en/of hun wettelijk vertegenwoordigers alle naar hun inzicht nodige en/of relevante informatie over coronavaccinatie en de eventuele bijwerkingen daarvan te verstrekken, of wordt hen actief door de overheid opgedragen om alleen de informatie die vanuit de overheid wordt verstrekt te gebruiken voor hun informatievoorziening?
Dit staat zorginstellingen vrij.
Wat gebeurt er met informatieverzoeken vanuit zorginstellingen bij het RIVM en/of het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over mogelijke bijwerkingen anders/meer dan waarover vanuit de overheid informatie wordt verstrekt? Wordt extra informatie verstrekt en/of worden de verzoekers doorverwezen naar andere bronnen en zo ja, welke?
Deze verzoeken worden beantwoord en als het verzoek hier aanleiding toe geeft worden personen doorverwezen naar de website van Bijwerkingencentrum Lareb.
Is het mogelijk dat in zorginstellingen helemaal geen individuele geïnformeerde toestemming wordt gevraagd aan cliënten en/of hun wettelijk vertegenwoordigers voor COVID-19-vaccinatie, maar dat alle cliënten slechts een aantekening daarvan in hun EPD krijgen en dus zonder expliciete instemming (kunnen) worden gevaccineerd? Zo nee, hoe kunt u garanderen dat dit niet gebeurt en kunt u dit aantonen?
Het verkrijgen van geïnformeerde toestemming vóóraf aan vaccinatie is een wettelijke verplichting op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO). Er zijn op dit moment van schrijven geen aanwijzingen dat er geen individuele toestemming wordt gevraagd.
Zijn alle medewerkers van zorginstellingen ervan op de hoogte dat er geïnformeerde toestemming moet zijn van hun cliënten en/of hun wettelijk vertegenwoordigers voordat zij een COVID-19-vaccinatie mogen ontvangen? Zo ja, zijn hier dan protocollen voor en hoe worden zorginstellingen gecontroleerd op het naleven van deze scholing aan hun medewerkers?
Informatie over het proces van vaccineren van bewoners in zorginstellingen met en zonder medische dienst is terug te vinden in de werkinstructies op de website van het RIVM. Inmiddels staan de nieuwe werkinstructies op de website van het RIVM voor de situatie in 2024.
Het betreft het proces van toestemming vragen tot aan registratie van de vaccinatie. Het uitvoeren van vaccinaties wordt gedaan door de medische dienst of een GGD-arts. Zij zijn op de hoogte van de noodzaak tot het verkrijgen van geïnformeerde toestemming en het controleren hierop.
Kunnen cliënten en/of hun wettelijk vertegenwoordigers melding doen wanneer zij van mening zijn dat er zonder (volledig) geïnformeerde toestemming is gevaccineerd? Zo ja, welke procedure geldt hiervoor, waar komen deze meldingen terecht en wat wordt daarmee gedaan?
Klachten over de gezondheidszorg kunnen worden ingediend bij een Regionaal Tuchtcollege van de Gezondheidszorg. Informatie over de procedure is terug te vinden op de website van de Tuchtcolleges.
Doorwerken na AOW leeftijd naar aanleiding van het commissiedebat Pensioenonderwerpen d.d. 21 juni 2023 |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Kunt u toelichten hoe het zit met de arbeidsrechtelijke positie van de werknemer bij doorwerken na de Algemene Ouderdomswet(AOW)-leeftijd indien dit geschiedt bij dezelfde werkgever als voor de AOW-leeftijd?
Het kan voor werknemers belangrijk zijn na de AOW-leeftijd door te werken, bijvoorbeeld omdat werken voldoening geeft of vanwege de extra inkomsten. Daarnaast is het van belang dat werken na de AOW-leeftijd wordt gefaciliteerd zodat werkgevers langer gebruik kunnen maken van de ervaring en kennis van de generaties die nu aan het werk zijn. Ook kan het helpen bij het tegengaan van de krapte op de arbeidsmarkt.
Het is belangrijk dat werkgever en werknemer tijdig het gesprek aangaan over de mogelijkheden om na de AOW-leeftijd door te werken, als dit de wens van (één van) beide is. Om te stimuleren dat deze gesprekken worden gevoerd, heb ik in de brief rondom de Seniorenkansenvisie1 aangekondigd dat voorlichting zal worden ingezet. Op 7 september jl. is de publiekscommunicatie «Sommige werknemers zijn niet te stoppen» gestart. Doel hiervan is om onder meer werkgevers te wijzen op de voordelen van het in dienst houden van medewerkers die de AOW-leeftijd naderen en ze aan te moedigen met deze werknemers tijdig het gesprek aan te gaan.
Met de invoering van de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd in 2016 is het aantrekkelijker geworden om mensen die de AOW-leeftijd hebben bereikt in dienst te nemen of te houden. In geval de werknemer de AOW-leeftijd (heeft) bereikt, geldt er een verlicht arbeidsrechtelijk regime. Zo geldt een loondoorbetalingsverplichting van zes weken in geval van ziekte van AOW-gerechtigde werknemer en is bij ontslag de werkgever geen transitievergoeding verschuldigd.
Daarnaast kunnen er in sommige gevallen in de arbeidsovereenkomst en/of cao bepalingen zijn opgenomen die de arbeidsvoorwaarden regelen in geval de werknemer de AOW-gerechtigde leeftijd (heeft) bereikt. Werkgevers en werknemers kunnen met elkaar afspreken dat de werknemer na het bereiken van de AOW-leeftijd doorwerkt en onder welke voorwaarden. Er zijn geen wettelijke belemmeringen om dit te doen.
Wat de arbeidsrechtelijke positie in een concrete situatie van de werknemer is indien hij doorwerkt na de AOW-gerechtigde leeftijd bij dezelfde werkgever, is lastig aan te geven. Dit is bijvoorbeeld afhankelijk van of de werknemer een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft, en of er specifieke afspraken zijn gemaakt tussen werkgever en de werknemer. Binnen de grenzen van het arbeidsrecht en de cao zijn partijen vrij om te onderhandelen over de arbeidsvoorwaarden waaronder gewerkt wordt in geval de werknemer na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd bij dezelfde werkgever blijft werken.
Kan aangegeven worden of mensen, bijvoorbeeld werkzaam in de taxisector, na een dienstverband van bijvoorbeeld 38 jaar en na het bereiken van de AOW-leeftijd het wat rustiger aan willen doen maar wel willen continueren met werk bij hetzelfde bedrijf voor bijvoorbeeld twee dagen in de week, opnieuw ingeschaald mogen worden alsof ze een nieuw dienstverband hebben? Tellen de jaren die ze al gewerkt hebben niet meer mee voor hun dienstjaren en voor het behalen van bijvoorbeeld jubilea, en wordt hen daarmee ook het recht op bonussen en opgebouwde rechten ontnomen?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1 zijn de afspraken over arbeidsvoorwaarden een aangelegenheid tussen werkgever en werknemer. In sommige gevallen zijn in de arbeidsovereenkomst en/of cao wel voorwaarden opgenomen die van toepassing zijn nadat de werknemer de AOW-leeftijd heeft bereikt. Indien dat het geval is, wordt de onderhandelingsvrijheid van werkgever en werknemer begrensd door deze afspraken. In sommige gevallen is hierover niets opgenomen en staat het de werkgever en de werknemer vrij om hierover afspraken te maken. Zo ook over bijvoorbeeld de hoogte van het loon en het recht op bonussen, mits dit niet in strijd is met dwingendrechtelijke bepalingen zoals het recht op minimumloon.
Het is dan ook lastig om aan te geven of een werknemer die werkzaam is in de taxisector na het bereiken van de AOW-leeftijd opnieuw ingeschaald wordt op het moment dat hij zijn werkzaamheden wil continueren bij dezelfde werkgever en welke gevolgen dit heeft voor het recht op bijvoorbeeld bonussen. In geval een werknemer onder de werkingssfeer valt van de CAO Zorgvervoer en Taxi blijkt wel uit hoofdstuk 3 van die cao dat voor rijdend personeel het aantal ervaringsjaren van invloed is op de inschaling. Dit geldt ook als er sprake is van opeenvolgende tijdelijke contracten of opvolgend werkgeverschap.2 Hierbij wil ik wel benadrukken dat de interpretatie van cao bepalingen is voorbehouden aan de cao-partijen en de paritaire cao-commissie, het Sociaal Fonds Mobiliteit. Het staat de werknemer en werkgever dus vrij om binnen de grenzen van de cao over beloning te onderhandelen op het moment dat de werknemer na het bereiken van de AOW-leeftijd weer in dienst treedt bij dezelfde werkgever.
Kunt u aangeven of het scenario dat in vraag 2 is geschetst is toegestaan? Welke regels gelden hiervoor?
Zie hiervoor de antwoorden op vragen 1 en 2.
Bent u het eens dat indien de werkzaamheden die na de AOW-leeftijd gecontinueerd worden en feitelijk inhoudelijk niet wijzigen de reeds opgebouwde dienstjaren van werknemer mee dienen te blijven tellen voor de inschaling na AOW-leeftijd, naar aanleiding van de uitspraak van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioen tijdens het commissiedebat pensioenonderwerpen d.d. 21 juni dat «in de cao of in de arbeidsovereenkomst kan geregeld zijn dat bij het bereiken van de AOW-leeftijd het dienstverband eindigt. De werknemer en de werkgever kunnen afspreken dat er dan toch nog wordt doorgewerkt. Dan worden opnieuw afspraken gemaakt over de arbeidsvoorwaarden. Uiteindelijk is het natuurlijk aan de werkgever en de werknemer om daarover passende afspraken te maken.»?1
Zoals aangegeven bij de antwoorden op de vragen 1 en 2 zijn de afspraken over arbeidsvoorwaarden een aangelegenheid tussen werkgever en werknemer. In sommige gevallen zijn in de arbeidsovereenkomst en/of cao wel voorwaarden opgenomen die van toepassing zijn nadat de werknemer de AOW-leeftijd heeft bereikt. Uit een onderzoek onder de 108 grootste bedrijfstak- en ondernemingscao’s blijkt dat er geen expliciete bepalingen zijn dat dat de opgebouwde dienstjaren niet langer meetellen voor de inschaling bij het bereiken van de AOW-leeftijd. Het lijkt erop dat in deze cao’s opgebouwde dienstjaren dus blijven meetellen. Tegelijkertijd is de interpretatie van cao-teksten aan de cao-partijen en eventuele aangewezen cao-commissies. Als er in de arbeidsovereenkomst of cao hierover niets is opgenomen, is het aan de werkgever en de werknemer om hierover duidelijke afspraken te maken. De opgebouwde dienstjaren/ervaringsjaren kan de werknemer dan aandragen als onderhandeld wordt over de inschaling.
Bent u bereid om inzicht voor AOW’ers in rechtspositie ten aanzien van het reeds opgebouwde arbeidsverleden te betrekken bij de publiekscommunicatie net zoals het inzicht in de financiële positie bij doorwerken na de AOW-leeftijd voor AOW’ers, omdat uit gesprekken met sociale partners blijkt dat AOW’ers behoefte hebben aan flexibiliteit wanneer zij besluiten door te werken na de AOW-leeftijd en dat het gebrek aan inzicht in hun financiële positie bij doorwerken een belemmering voor het doorwerken kan zijn, zoals aangegeven in de kabinetsbrief inzake de seniorenkansenvisie?2
Op 7 september jl. is gestart met de publiekscommunicatie «Sommige werknemers zijn niet te stoppen». Onder dit motto worden werkgevers en werknemers aangemoedigd om de mogelijkheden met betrekking tot doorwerken na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd te bespreken. Om eventuele drempels weg te nemen die werkgevers ervaren om met AOW’ers te werken en die werknemers ervaren om na de AOW-leeftijd door te werken, vormen zowel feitelijke informatie als inspirerende verhalen, onderdeel van de communicatie. Ook zijn de social media kanalen (LinkedIn en Facebook) van het Ministerie van SZW ingezet om de inspirerende praktijkverhalen te delen. Daarbij is ook verwezen naar feitelijke en praktische informatie voor zowel werkgevers (Ondernemersplein.nl5) als werknemers (Rijksoverheid.nl6). De informatie op Rijksoverheid.nl biedt onder meer informatie over de (financiële) gevolgen van het doorwerken na het bereiken van de AOW-leeftijd, bijvoorbeeld dat werken na de AOW-leeftijd geen gevolgen heeft voor de hoogte van de AOW-uitkering.
Voorafgaand aan de publiekscommunicatie is onderzoek gedaan naar de doelgroep en op welke wijze de doelgroep het beste benaderd kon worden. Aan de hand daarvan zijn de communicatiemiddelen vormgegeven en de kanalen gekozen voor de verspreiding van de publiekscommunicatie.
De gevolgen voor de financiële positie van de doorwerkende AOW’er laten zich lastig vertalen in concrete publieksinformatie. Dit omdat de rechtspositie ten aanzien van opgebouwd arbeidsverleden voor iedere werknemer anders is evenals de gevolgen daarvan op financieel gebied. De financiële gevolgen zijn sterk afhankelijk van hetgeen in de cao of in de arbeidsovereenkomst is geregeld. Om die reden is deze informatie geen onderdeel van de publiekscommunicatie.
De informatie die de publiekscommunicatie nu biedt en de informatie die te vinden is op de pagina’s van Rijksoverheid.nl en Ondernemersplein.nl biedt, mijns inziens, voldoende handvatten voor de werknemers om goed voorbereid het gesprek aan te kunnen gaan met de werkgever over de mogelijkheid om na de AOW-leeftijd door te werken en onder welke voorwaarden dat gebeurt.
Bent u bereid om met sociale partners de positie van doorwerken na de AOW-leeftijd, de rechtspositie en het in acht nemen van het arbeidsverleden van de werknemer bij dezelfde werkgever te bespreken?
Binnen de grenzen van het arbeidsrecht en de cao staat het de werkgever en werknemer vrij om te onderhandelen over de arbeidsvoorwaarden waaronder gewerkt wordt in geval de werknemer na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd bij dezelfde werkgever blijft werken. Het betreft een aangelegenheid tussen de werkgever en werknemer. Daarnaast zijn sociale partners zelf aan zet als het aankomt op het onderhandelen over cao-bepalingen, waaronder de bepalingen die zien op arbeidsvoorwaarden die gelden na het bereiken van de AOW-leeftijd. Om deze voorgenoemde redenen zie ik geen rol voor mijzelf weggelegd om met sociale partners hierover het gesprek te voeren.
De vaststelling van de voorlopige tarieven GLB 2023 |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wat vindt u van het als donderslag bij heldere hemel vastgestelde lagere voorlopige tarief per hectare van de basispremie (150 euro – later 207 euro gecommuniceerd – versus 220 euro) en van de fors lagere tarieven voor de categorieën goud (148 euro versus 200 euro), zilver (74 euro versus 100 euro) en brons (44 euro versus 60 euro) in de ecoregeling mede in het licht van de enorme inspanningen die agrariërs zich hebben moeten getroosten, inclusief extra gemaakte kosten, bij de totstandkoming van de gecombineerde opgave en de uitvoering daarvan eerder dit jaar?1
De bekendmaking van de voorlopige tarieven voor de basisinkomenssteun en de aanvullende herverdelende inkomenssteun hebben helaas tot de nodige onrust geleid. De communicatie hierover is onvoldoende duidelijk geweest, ik betreur dat. Het gaat om voorlopige tarieven die de uitbetaling van een deel van de basispremie in december van dit jaar mogelijk maken. De voorlopige tarieven zijn lager dan de later vast te stellen definitieve tarieven. In de meeste gevallen volgt dus nog een nabetaling. Deze voorlopige tarieven zijn lager dan verwacht vanwege de hogere inschrijving voor zowel de basisinkomenssteun als de ecoregeling, en om het risico op terugvorderingen te beperken.
Zoals ik in mijn brief van 16 november jl. (Kamerstuk 28 625, nr. 354) aan uw Kamer heb gemeld, is het nog niet mogelijk om definitieve tarieven vast te stellen omdat er nog te veel onzekerheid bestaat over de definitieve getallen.
Wat doet dit volgens u met het vertrouwen van de deelnemende boeren in de overheid als aan het eind van 2023 de tarieven eenzijdig met tientallen procenten naar beneden worden bijgesteld?
Zie antwoord vraag 1.
Wat doet dit met de motivatie voor deelname aan de ecoregeling voor 2024 en verder dan wel met de beoogde en gewenste verdere verduurzaming van de bedrijfsvoering? Welke tarieven bent u voornemens te rekenen voor 2024? Hoe voorkomt u komend jaar neerwaartse bijstellingen, natuurlijk zonder met onaantrekkelijk lage tarieven te gaan rekenen?
De verlaging van de tarieven is een vervelende boodschap voor alle boeren, vooral die boeren die willen verduurzamen. Boeren hebben investeringen gedaan om te werken aan de verduurzaming van de landbouw. De subsidies van het GLB zijn er juist voor bedoeld om bij te dragen aan de transitie naar een duurzamere landbouw. Ik kan mij voorstellen dat verlaging van tarieven niet aanmoedigt. Zoals aangegeven in mijn brief van 16 november jl. (Kamerstuk 28 625, nr. 354) en in het tweeminutendebat Landbouw- en Visserijraad van 7 december zoek ik, zonder garanties te kunnen geven, voor de ecoregeling naar mogelijkheden om de boeren volledig voor de maatschappelijke diensten te belonen. Dat is belangrijk omdat de subsidies van het GLB ervoor bedoeld zijn om bij te dragen aan de transitie naar een duurzamere landbouw.
Waarom heeft u het voorlopige tarief van de basispremie op 150 euro per hectare vastgesteld en niet gelijk op 207 euro, en voor de eerste 40 hectare op 46 euro extra in plaats van 54 euro extra per hectare? Waarom is een achterblijvende controle-inspanning van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en daarmee samenhangend een verhoogd risico op terugvorderingen voor u reden om het bedrag vooralsnog nog verder te verlagen dan naar 207 euro?
Omdat niet alle controles voor de betalingen in december konden worden afgerond, bestaat het risico dat later geld moet worden teruggevorderd. Dat scenario wil ik voorkomen. Daarom liggen de voorlopige tarieven lager. Tegelijkertijd zijn er tekorten op de budgetten van de basisinkomenssteun en de ecoregeling. Daarom heb ik in eerste instantie maximale flexibiliteit ingebouwd bij de bepaling van de voorlopige tarieven, zodat alle opties voor het handhaven van de hoogte van de ecotarieven mogelijk zouden blijven. Dit was achteraf bezien onhandig. Mijn inzet nu is gericht op het aanvullen van de ecoregeling zonder hierbij onder de in het Nationaal Strategisch Plan opgenomen ondergrens van 207 euro per hectare voor de basispremie te zakken.
Hoe groot is de kans dat de basispremie hoger dan 207 euro uitvalt en op het oorspronkelijke bedrag van 220 euro uitkomt, aangezien u het heeft over «ten minste 207 euro per hectare»? Hoeveel budget is er in 2023 gemoeid met de beoogde basispremie van 207 euro per hectare? Hoeveel budget komt u te kort om het tarief op 220 euro te houden?
Het beschikbare EU-budget voor de basisinkomenssteun in 2023 bedraagt 386,5 miljoen euro. In het Nationaal Strategisch Plan van het GLB en bij de Gecombineerde opgave in het voorjaar is een verwacht tarief gehanteerd van 220 euro voor de basisinkomenssteun. Vervolgens zijn er meer hectares aangevraagd dan verwacht voor zowel de basisinkomenssteun als de ecoregeling. Het beschikbare EU-budget moet daarmee over meer hectares verdeeld worden. Dat leidt tot lagere tarieven. Zodra ik de definitieve gegevens heb, kan ik de definitieve tarieven vaststellen. In het Nationaal Strategisch Plan is afgesproken dat we in 2023 minimaal 207 euro per hectare betalen aan basisinkomenssteun. Daarnaast zet ik voor de ecoregeling in op het maximaal belonen van de investeringen die boeren hebben gedaan om te werken aan de verduurzaming van de landbouw.
Hoe groot acht u de kans dat de tarieven in de ecoregeling hoger uitpakken dan nu zijn gecommuniceerd? Wat zijn de meest waarschijnlijke tarieven voor de categorieën goud, zilver en brons voor 2023 op basis van het beschikbare budget? Wat is het beschikbare budget voor de ecoregeling voor 2023? Hoeveel budget komt u te kort voor het lopende begrotingsjaar 2023 als de tarieven zouden worden vastgesteld conform de aanvankelijke aankondiging van 200 euro voor goud, 100 euro voor zilver en 60 euro voor brons?
Het is nog niet mogelijk een nadere inschatting te maken. De definitieve verdeling over de categorieën brons, zilver en goud is nodig om te kunnen berekenen hoe groot het tekort is. Het beschikbare EU-budget voor de ecoregeling in 2023 bedraagt 152 miljoen euro en ik zoek naar mogelijkheden om dat eventueel aan te vullen. Daarna zal ik de definitieve tarieven vaststellen.
Welke mogelijkheden ziet u om het budget voor de ecoregeling in 2023 aan te vullen zonder een wissel te trekken op het budget voor de ecoregeling voor 2024, bijvoorbeeld uit de budgetten voor «natuurinclusieve landbouw» of «afwaardering van grond» uit het Stikstoffonds?
Zoals aangegeven in mijn brief van 16 november (Kamerstuk 28 625, nr. 354) en in het tweeminutendebat Landbouw- en Visserijraad van 7 december zoek ik, zonder garanties te kunnen geven, voor de ecoregeling naar mogelijkheden om de boeren volledig voor de maatschappelijke diensten te belonen. Daarom ben ik ook in gesprek met de Europese Commissie en kijk ik naar de mogelijkheden in de begroting. Ik doe er alles aan om de verlaging te beperken, omdat de subsidies van het GLB ervoor bedoeld zijn om bij te dragen aan de transitie naar een duurzamere landbouw. Overigens is het niet mogelijk om het budget voor de ecoregeling in 2024 aan te spreken voor de uitbetaling over 2023.
Wanneer bent u in het kader van de door u aangekondigde verbetering van de jongeboerenregeling voornemens de huidige steun aan jonge landbouwers van 2.500 euro te verhogen? Welke mogelijkheden ziet u daartoe voor dit dan wel volgend jaar? Hoe komt de regeling er dan uit te zien en met welke bedragen?
Het Europese GLB-kader en het Nationaal Strategisch Plan (NSP) voor het GLB is vastgesteld voor de periode 2023–2027. De kaders in het GLB-NSP geven langjarige duidelijkheid over de ontwikkeling van de aanvullende inkomenssteun. In het NSP hebben we afgesproken dat de aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers wordt afgebouwd. Jonge landbouwers die onder het vorige GLB aanspraak konden maken op de aanvullende inkomenssteun, krijgen deze in de huidige periode gewoon uitbetaald totdat de standaardperiode van vijf jaar is volgemaakt, juist vanwege stabiliteit in beleid en vertrouwen in de overheid.
Ter vervanging van het afbouwen van deze vorm van inkomenssteun komt een nieuwe regeling die jonge boeren ondersteunt bij bedrijfsovername. Deze is meer gericht op verduurzaming en het moment van overname. Er is in het NSP jaarlijks een hoger bedrag voor jonge boeren gereserveerd dan in het vorige GLB. De nieuwe vorm van steun aan jonge boeren, de vestigingssteun, betreft een bedrag van 25.000 euro per jonge landbouwer vanuit EU-budget gefinancierd. In mijn brief van 19 september (Kamerstuk 30 252, nr. 128) heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn inzet om 100 miljoen euro aan het steuninstrument toe te voegen. De exacte hoogte van de bedragen moet nog worden bepaald. De voorwaarden van de regeling zullen voor openstelling met uw Kamer gedeeld worden. De openstelling is voorlopig voorzien in het tweede kwartaal van 2024.
Bent u bereid deze vragen voor de behandeling van de Najaarsnota 2023 door de Kamer, en uiterlijk 15 december 2023, te beantwoorden?
Ja.
De schade door PFAS in landbouwgif |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat in ongeveer vijf procent van het in Nederland toegelaten landbouwgif PFAS zit, ook wel de forever chemicals genoemd, omdat deze stoffen niet of nauwelijks afbreken in het milieu?1
In het RIVM-rapport «Inventarisatie Zeer Zorgwekkende Stoffen in bestrijdingsmiddelen» (Kamerstuk 22 112, nr. 3580) is geconcludeerd dat ongeveer 5% van de toegelaten gewasbeschermingsmiddelen en biociden een werkzame stof bevatten die voldoet aan de definitie van PFAS. Aangezien dit onderzoek is gebaseerd op een analyse van eind 2021 en het middelenpakket en de definitie van PFAS enigszins zijn gewijzigd heeft het Ctgb deze gegevens geactualiseerd en heeft hierbij ook de zogenoemde hulpstoffen meegenomen. Dat zijn stoffen die worden toegevoegd aan een gewasbeschermingsmiddel, bijvoorbeeld om er voor te zorgen dat het middel beter werkt. Op basis van de momenteel toegelaten middelen2 bevat circa 10% van de toegelaten gewasbeschermingsmiddelen en minder dan 1% van de toegelaten biociden PFAS. De conclusie dat ongeveer 5% van de toegelaten middelen (gewasbeschermingsmiddelen en biociden) PFAS bevat, blijft hierdoor overeind.
Kent u het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) waaruit blijkt dat Nederlanders te veel PFAS binnenkrijgen, onder andere via voedsel, wat schadelijk is voor de gezondheid?2
Ja, uit dit rapport komt naar voren dat PFAS breed in onze leefomgeving voorkomen en mensen hier via tal van routes aan worden blootgesteld.
In hoeveel van de in Nederland toegelaten landbouwgiffen en biociden zit een werkzame stof die onder de definitie van PFAS valt? Welke werkzame stoffen zijn dit?
Op basis van de geactualiseerde gegevens bevatten 105 toegelaten gewasbeschermingsmiddelen en 3 toegelaten biociden een werkzame stof die onder de definitie van PFAS in het restrictievoorstel valt. Dit betreft middelen op basis van de volgende 25 werkzame stoffen: cyflufenamid, cyflumetofen, diflufenican, flocoumafen, flonicamid, fluazifop-P-butyl, fluazinam, flufenacet, fluopicolide, fluopyram, flutianil, flutolanil, isoxaflutool, mefentrifluconazool, metaflumizone, penthiopyrad, picolinafen, prosulfuron, pyridalyl, pyroxsulam, sulfoxaflor, tefluthrin, tembotrione, triflusulfuron-methyl en tritosulfuron.
In hoeveel van de in Nederland toegelaten landbouwgiffen en biociden zit een hulpstof (als synergist, formuleringshulpstof, toevoegingsstof, beschermstof, of detergent) die onder de definitie van PFAS valt? Welke hulpstoffen zijn dit?
Op basis van de geactualiseerde gegevens bevatten 5 toegelaten gewasbeschermingsmiddelen en 1 toegelaten biocide PFAS als hulpstof. Dit betreft de volgende 3 hulpstoffen: Trans-1,3,3,3-tetrafluoroprop-1-ene, bis(perfluoroalkyl (C6-C12)) fosforzuur-, en perfluoroalkyl (C6-C12) fosforzuur.
Zijn er wettelijk toegestane maximumgehaltes PFAS per formulering en wordt hierop gecontroleerd? Zo ja, door welke instantie? Zo nee, waarom niet?
Gewasbeschermingsmiddelen en biociden worden streng beoordeeld volgens vastgestelde, veelal Europese kaders. Een middel wordt alleen toegelaten wanneer het gebruik veilig is bevonden voor mens, dier en milieu, waarbij onder andere is beoordeeld op toxiciteit en persistentie. Het maximale gehalte aan werkzame stof in het betreffende middel en de maximale hoeveelheid die mag worden toegepast is vastgesteld in het wettelijk gebruiksvoorschrift. Dit geldt voor alle werkzame stoffen en middelen, dus ook voor PFAS. Voor werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen die op voedselgewassen worden toegepast, zijn eveneens maximale gehaltes aan residu vastgesteld, de maximale residulimiet (MRL). De NVWA houdt toezicht op de samenstelling en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en publiceert de controleresultaten jaarlijks op haar website.
Zijn de resultaten van deze controles openbaar en zo ja, waar kunnen deze worden gevonden?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u, gezien de eigenschap van PFAS dat het niet-afbreekbaar is, zicht op de ophoping van PFAS in landbouwbodems? Zo ja, in welke mate is hier sprake van en wat zijn hiervan de risico’s voor het milieu? Zo nee, waarom niet?
Omdat verschillende type PFAS zich op verschillende wijze in de bodem gedragen, is beperkt zicht op de ophoping in de bodem. Het RIVM heeft echter ten behoeve van het handelingskader PFAS in 2020 een landelijk achtergrondwaardenonderzoek4 uitgevoerd. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de concentraties PFAS in bebouwd gebied verhoogd zijn ten opzichte van de concentraties in landbouw- en natuurgebied. De gevonden achtergrondwaarden veroorzaken volgens het rapport geen onaanvaardbare effecten op het ecosysteem.
Bij welk gehalte van PFAS in landbouwbodems zou er sprake zijn van verontreinigde grond?
Het RIVM heeft in 2021 nieuwe risicogrenzen afgeleid5 voor PFAS in grond en grondwater. Deze risicogrenzen worden gebruikt om vast te stellen of sprake is van een bodemverontreiniging waarbij mogelijk maatregelen, zoals een sanering, genomen dienen te worden. Bij het bepalen of er sprake is van verontreinigde grond wordt geen rekening gehouden met het beoogd gebruik van de locatie.
Klopt het dat het restrictievoorstel van de Europese Commissie beoogt het gebruik van PFAS op termijn te verbieden, maar dat hierbij een uitzondering wordt gemaakt voor PFAS als werkzame stoffen in landbouwgif en biociden? Vindt u dit wenselijk?3
Het Europese restrictievoorstel beoogt een zo breed mogelijk verbod op het op gebruik en op de markt brengen van PFAS. Hierbij is gekozen om toepassingen uit te sluiten die al zijn beoordeeld op de mogelijke risico’s zoals werkzame stoffen in geneesmiddelen, diergeneesmiddelen, biociden en gewasbeschermingsmiddelen7. Hulpstoffen die onderdeel zijn van formulering in gewasbeschermingsmiddelen en biociden zijn wel onderdeel van het restrictievoorstel en zullen zodoende worden uitgefaseerd. Het Europese restrictievoorstel is in lijn met mijn opvatting dat dit soort stoffen en middelen alleen mogen worden toegepast na grondige toetsing van mogelijke effecten op mens, dier en milieu.
Wat is de stand van zaken betreffende de behandeling van dit restrictievoorstel? Loopt deze behandeling volgens planning en per wanneer zou de restrictie ingaan?
Het voorstel is januari 2023 ingediend bij het EU agentschap voor chemische stoffen, ECHA, waar het van maart tot september open heeft gestaan voor een publieke consultatie. Momenteel worden de 5.642 binnengekomen commentaren verwerkt door ECHA. De indienende lidstaten, naast Nederland ook Duitsland, Denemarken, Zweden en Noorwegen, helpen mee met het verwerken van de commentaren. Uw Kamer wordt met regelmaat over de voortgang geïnformeerd door de verantwoordelijk Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat.
Welke maatregelen gaat u zelf nemen tegen het gebruik van PFAS-houdende landbouwgiffen (als werkzame stof én als hulpstof), om hiermee PFAS-verontreiniging te voorkomen?
Gewasbeschermingsmiddelen mogen alleen op de markt komen wanneer op grond van het wettelijk kader is aangetoond dat deze veilig kunnen worden toegepast. Dit geldt ook voor PFAS. Binnen het Europese restrictievoorstel wordt voorgesteld om PFAS die als hulpstof binnen gewasbeschermingsmiddelen gebruikt worden, uit te faseren. In het Europese restrictievoorstel wordt daarnaast de aanbeveling gedaan om het gebruik van PFAS te monitoren en de persistentiecriteria van geneesmiddelen, diergeneesmiddelen, biociden en gewasbeschermingsmiddelen te verbeteren. Voor gewasbescherming heeft de Europese Commissie inmiddels aangekondigd hier stappen op te nemen. Ik steun deze voorstellen en zal de Europese Commissie hier actief op blijven bevragen.
Deelt u het inzicht dat het, vooruitlopende op wettelijke verboden, wenselijk is als het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) op de website een waarschuwing plaatst bij alle landbouwgiffen en biociden die PFAS bevatten? Zo ja, gaat u hiertoe opdracht geven? Zo nee, waarom niet?
Nee. Gewasbeschermingsmiddelen en biociden worden geclassificeerd volgens Europees geharmoniseerde kaders, waaronder de CLP-Verordening (1272/2008). Voor de aanwezigheid van PFAS in een middel is geen officiële classificatie beschikbaar; er is dan ook geen juridische basis om de middelen op een dergelijke wijze van een waarschuwing te voorzien. Bovendien vind ik het niet wenselijk om met een dergelijke waarschuwing de suggestie te wekken dat een door het Ctgb toegelaten middel niet aan de veiligheidseisen zou voldoen. Wanneer een gewasbeschermingsmiddel niet meer voldoet aan deze veiligheidseisen, zal het Ctgb ingrijpen op de toelating.
Strijd tegen Islamofobie |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Fonda Sahla (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de toename van islamofobie in Nederland, zoals beschreven in verschillende artikelen in het Parool1, NOS2 en Trouw3?
Registraties van discriminatie, waaronder moslimdiscriminatie, worden door de verschillende meldingsinstanties in Nederland jaarlijks bijeengebracht in de rapportage Discriminatiecijfers. Deze rapportage bevat de cijfers van de politie, de antidiscriminatievoorzieningen, het College voor de Rechten van de Mens, Meld.Online Discriminatie, de Nationale ombudsman en de Kinderombudsman. De cijfers over 2023 zullen in april 2024 worden gepubliceerd en aan uw Kamer worden aangeboden. Er kunnen dus nog geen uitspraken over een mogelijke toename in 2023 ten opzichte van 2022 worden gedaan.
Dat neemt niet weg dat het een ernstige zaak is dat Stichting Meld Islamofobie meldt dat zij tientallen meldingen per week binnen krijgt, en dat er onder moslims en moskeebesturen in Nederland angst en gevoelens van onveiligheid leven.
Wat is uw reactie op de specifieke incidenten van islamofobie genoemd in deze artikelen?
De artikelen laten zien dat het wegzetten van groepen als «de ander» een grote impact op het leven van mensen kan hebben. Het artikel in Trouw laat zien hoe diepgeworteld bij sommige mensen in onze samenleving negatieve denkbeelden over moslims kunnen zijn en hoe vooroordelen uit het verleden over groepen mensen doorwerken in hedendaagse stereotypen, vooroordelen en discriminerend gedrag. Discriminatie en racisme, haat zaaien en mensen wegzetten als de «ander», dat is niet onze samenleving. Aandacht voor diversiteit en inclusie in het kabinetsbeleid en gelijke behandeling als fundamenteel grondrecht zijn cruciaal voor een gelijkwaardige en eerlijke samenleving.
Voor wat betreft mijn reactie op het NOS-artikel «Problemen op het werk door uitspraken over Gaza-Israël, soms zelfs ontslag» verwijs ik u graag naar de antwoorden op Kamervragen van de leden El Abassi en Ergin (beiden DENK) aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het NOS-bericht «Problemen op werk door uitspraken over Gaza-Israël, soms zelfs ontslag».4
Ik vind het ten slotte verontrustend om te horen dat mede door de uitslag van de verkiezingen moslims in Nederland zich onveilig kunnen voelen, zoals het Parool beschrijft. Een klimaat van haat en intimidatie richting mensen met een islamitisch geloof, of elke andere grond, is altijd volstrekt onacceptabel.
Deelt u de mening dat in een samenleving waar diversiteit en inclusie als fundamentele waarden worden gekoesterd, het van cruciaal belang is om aandacht te besteden aan kwesties zoals islamofobie, die de harmonie en gelijkheid binnen onze gemeenschap kunnen ondermijnen?
Ja.
Zijn er gevallen bekend waarbij islamitische instellingen hun beveiliging hebben verhoogd vanwege een verhoogde dreiging?
De verantwoordelijkheid van de beveiliging van religieuze instellingen in Nederland ligt in de eerste plaats bij die instellingen zelf. Ik heb geen volledig zicht op de mate waarin islamitische instellingen zelf hun beveiliging hebben verhoogd.
Daar waar nodig kunnen er aanvullende beveiligingsmaatregelen worden getroffen bij religieuze instellingen. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij het lokaal bevoegd gezag, in samenspraak met de lokale driehoek. De NCTV kan de lokaal bevoegde gezagen hierbij desgevraagd van advies voorzien en heeft dit in voorkomende gevallen ook gedaan.
Zo ja, is de toegenomen beveiliging van islamitische instellingen het resultaat van ontoereikende capaciteit bij de beveiligingsdiensten?
De beslissing om een persoon of object vanuit de overheid aanvullend te beveiligen wordt altijd gemaakt op basis van actuele dreigingsinformatie van de politie en/of inlichtingen- en veiligheidsdiensten. De genomen beveiligingsmaatregelen bieden het niveau van weerstand dat nodig wordt geacht op basis van de dreigingsinformatie. Daarin is de op dat moment beschikbare capaciteit niet bepalend.
Hoe verhoudt de huidige situatie zich tot de eerdere beloften van de overheid om islamitische gemeenschappen extra te beveiligen?
Deze belofte blijft onverminderd in stand, daar waar de situatie er om vraagt. Zoals hierboven beschreven worden beslissingen over beveiligingsmaatregelen gemaakt op basis van actuele dreigingsinformatie. In het geval van islamitische instellingen is er op dit moment geen aanleiding om extra algemene beveiligingsmaatregelen in te stellen. Daar waar nodig op basis van specifieke informatie zal het lokaal bevoegd gezag altijd maatregelen treffen. Wel kan gemeld worden dat verschillende gemeenten reeds extra maatregelen hebben getroffen in het kader van openbare orde. Dit zijn zichtbare en onzichtbare maatregelen. Over de invulling van deze veiligheidsmaatregelen worden nooit uitspraken in het openbaar gedaan.
Aanvullend heeft de NCTV op 7 oktober en 17 november 2023 in brieven het lokaal bevoegd gezag ook geadviseerd om preventief en proactief extra alert te zijn op veiligheidsrisico’s gerelateerd aan de situatie in Israël en de Palestijnse gebieden.
Hebben veiligheidsdiensten een duidelijk beeld van de bronnen van dreigingen tegen islamitische gemeenschappen? Zo ja? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
De recente ontwikkelingen in het binnen- en buitenland en de eventuele uitstraling daarvan in Nederland hebben vanzelfsprekend de aandacht van de NCTV, de politie en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Zij zijn alert op eventuele veiligheidsrisico’s die hieruit voortkomen.
Zoals u weet worden geen uitspraken in het openbaar gedaan over de werkwijze en informatie van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Welke maatregelen zijn genomen voor begeleiding en nazorg voor degenen die getroffen zijn door islamofobie?
Discriminatie kan een grote impact op iemands leven hebben. Iedereen in Nederland kan daarom terecht bij een gemeentelijke antidiscriminatievoorziening (ADV). Bij deze ADV’s werken professionele consulenten die expert zijn in het behandelen van discriminatieklachten. Zij bieden niet alleen een luisterend oor voor melders, maar staan hen ook bij in het oplossen van een discriminatieklacht. Zo kan een ADV een hoor- en wederhoorprocedure opstarten, bemiddelingsgesprekken initiëren of een melder bijstaan bij een procedure bij het College voor de Rechten van de Mens of bij het doen van aangifte bij de politie. De rol van de ADV’s bij de aanpak van discriminatie is groot, het is daarom dat ik de ADV’s wil versterken. Tijdens mijn werkbezoek op 9 januari jl. aan een ADV heb ik de nieuwe naam en het landelijk telefoonnummer 0800-0880 gelanceerd. Alle ADV’s die lid zijn van de branchevereniging Discriminatie.nl (meer dan 90% van het land) werken nu ook onder de naam Discriminatie.nl. Dit draagt eraan bij om het melden van discriminatie makkelijker te maken.
Daarnaast werk ik momenteel aan een stelselvernieuwing voor de ADV’s. Hierover zal ik voor de zomer een hoofdlijnennotitie naar uw Kamer sturen. Ik zal daarbij nagaan in hoeverre het mogelijk is om in het nieuwe ADV-stelsel, al dan niet in samenwerking met andere (maatschappelijke) organisaties aan mensen met discriminatie- en/of racisme-ervaringen actief nazorg te bieden die aansluit bij hun achtergrond en behoefte5.
Indien er sprake is van een strafbaar feit kan een ieder aangifte doen bij de politie in Nederland. Slachtoffers van strafbare feiten kunnen voor emotionele steun, hulp in het strafproces en ondersteuning bij het vergoed krijgen van de schade terecht bij Slachtofferhulp Nederland. Deze hulp is gratis. Slachtofferhulp Nederland heeft goede netwerkcontacten met antidiscriminatievoorzieningen en andere belangenorganisaties.
De ADV’s, de politie en het Openbaar Ministerie vormen gezamenlijk ook een Regionaal Discriminatie Overleg (RDO). Deze RDO’s zijn per politie-eenheid georganiseerd en hebben als doel om tot een betekenisvolle afdoening te komen bij een discriminatiemelding, incident of aangifte. Dat vereist interventies die zichtbaar, merkbaar en herkenbaar zijn voor slachtoffers, daders en hun omgeving.
Vindt u het acceptabel dat in Nederland angst bestaat voor aanvallen op islamitische instellingen, gezien de recente gebeurtenissen in Israël en Palestina?
Ik vind het verontrustend om te horen dat sinds de recente gebeurtenissen in Israël en de Palestijnse gebieden meer moslims in Nederland zich onveilig voelen. Een klimaat van haat en intimidatie richting moslims, of andere gelovigen, is volstrekt onacceptabel. De Minister van Justitie en Veiligheid en ik zullen ons er dus ook hard voor blijven maken om zoveel mogelijk zorgen over veiligheid onder moslims en moskeeën weg te nemen. Daarbij vertrouw ik er ook op dat het lokaal bevoegd gezag maatregelen zal treffen daar waar nodig.
Bent u bereid om maatregelen te treffen om islamofobie sneller en strenger aan te pakken?
Zowel in het demissionair kabinet als in uw Kamer en in de samenleving wordt de noodzaak gevoeld om de huidige aanpak van discriminatie en racisme te versterken. Op 15 december 2023 heeft de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR) het tweede Nationaal Programma tegen discriminatie en racisme aan uw Kamer verzonden.6 Het Nationaal Programma geeft een overzicht van nieuwe en lopende versterkingen. Deze versterkingen zijn generieke maatregelen, die gericht zijn op alle discriminatiegronden, aangevuld met specifieke maatregelen, die gericht zijn op de aanpak van discriminatie van een bepaalde groep of op een bepaald terrein. Moslimdiscriminatie heeft nadrukkelijk de aandacht van de NCDR. Dat is hard nodig. 55% van de moslims in Nederland ervaart op dagelijkse basis discriminatie.7
In opdracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voeren het onderzoeksbureau Regioplan en de Universiteit Utrecht momenteel een nationaal onderzoek naar moslimdiscriminatie uit. Dit onderzoek verdiept zich in de vraag of we in de aanpak van moslimdiscriminatie de juiste dingen doen of dat we nog mogelijkheden onbenut laten. Vooruitlopend hierop wordt momenteel, eveneens in opdracht van het Ministerie van SZW, een verdiepend onderzoek afgerond door de Radboud Universiteit naar discriminatie van vrouwen met een hoofddoek op de arbeidsmarkt. Deze onderzoeken zijn van belang om in kaart te brengen of, en zo ja waar en hoe, versterkende maatregelen tegen moslimdiscriminatie noodzakelijk zijn.
Wanneer strafbare feiten gepleegd zijn, kan een strafrechtelijk onderzoek worden ingesteld naar een verdachte. Dit is het sluitstuk in de aanpak van discriminatie en gericht op individuele strafzaken. Een strafrechtelijk onderzoek naar een verdachte kan aan de orde zijn wanneer het bijvoorbeeld gaat om het aanzetten tot haat, geweld of discriminatie of om groepsbelediging. Dit zijn voorbeelden van specifieke discriminatiedelicten. Bij commune delicten, zoals vernieling, mishandeling of bedreiging, is bij de politie en het Openbaar Ministerie ook oog voor een eventueel discriminatoir aspect. Bij commune delicten met een discriminatieaspect (codis-delicten) gaat het om delicten waarbij een discriminatieaspect als motief of aanleiding heeft gespeeld om het delict te plegen, of als het is gebruikt om het delict indringender te plegen. Bij ingrijpende codis-delicten is het uitgangspunt dat een strafverzwaring van 100% wordt toegepast door het Openbaar Ministerie.
Wat is uw reactie op de pro-Palestijnse demonstraties in Nederland, waarbij melding wordt gemaakt van islamofobische uitingen?
Het recht op demonstratie en de vrijheid van meningsuiting zijn fundamentele grondrechten. Op het moment dat tijdens een demonstratie (mogelijke) strafbare uitingen worden gepleegd, zoals opruiing, groepsbelediging of het aanzetten tot haat, discriminatie of geweld, kan altijd worden opgetreden door de politie en het Openbaar Ministerie. Ook wanneer een bepaalde uiting binnen de grenzen van de (straf)wet blijft, kan deze door anderen als kwetsend of onfatsoenlijk worden ervaren. Uit respect voor elkaars – soms botsende – meningen benadruk ik het belang van een open en tolerante houding naar elkaar en het voeren van de dialoog. Dat zijn wezenlijke elementen in een pluriforme samenleving om met de spanningen en verschillen om te gaan.
Bent u bekend met situaties in andere landen waar pro-Palestijnse demonstraties verboden zijn vanwege de risico's van verstoring van de openbare orde?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe wordt in Nederland de aanpak van islamofobie bij demonstraties gehandhaafd en gemonitord?
Het faciliteren en reguleren van demonstraties is een lokale verantwoordelijkheid. Tegen strafbare feiten gepleegd tijdens een demonstratie kan (ter plaatse of achteraf) worden opgetreden door de politie en het Openbaar Ministerie.
Heeft u vertrouwen in de huidige strategieën om islamofobie tijdens demonstraties te voorkomen?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat het bevoegde gezag op lokaal niveau onvoldoende aandacht heeft voor de aanpak van moslimdiscriminatie. Bij mijn weten zet dat gezag zich blijvend en alert in tegen moslimdiscriminatie.
Hoe waarborgt u dat de overheid zich blijft inzetten voor de veiligheid van islamitische gemeenschappen en het bestrijden van islamofobie?
Voor moslimdiscriminatie, noch voor andere vormen van discriminatie, racisme of uitsluiting, is absoluut geen plaats in Nederland. Het is belangrijk dat iedereen zichzelf kan zijn, ongeacht iemands religie- of levensovertuiging, seksuele gerichtheid, afkomst, of welke grond dan ook. Zoals hierboven aangegeven wordt vanuit het kabinet op verschillende manieren ingezet om moslimdiscriminatie tegen te gaan. Als het gaat om de veiligheid van moskeeën en de islamitische gemeenschap treft het lokaal bevoegd gezag altijd daar waar nodig aanvullende maatregelen. Zoals bij vraag 6 genoemd zijn er in verschillende gemeenten reeds extra maatregelen getroffen in het kader van de openbare orde.
Waarom is er tot op heden geen Nationaal Coördinator Islamofobie aangesteld in Nederland, gezien de gemelde toename van islamofobie incidenten en de behoefte aan een gecoördineerde aanpak om deze vorm van discriminatie te bestrijden?
De Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme gaat over alle gronden en domeinen, waaronder moslimdiscriminatie. De aanpak van moslimdiscriminatie is nadrukkelijk onderdeel van het tweede Nationaal Programma tegen Discriminatie en Racisme, dat op 15 december 2023 aan uw Kamer is verzonden.8
Ziet u een relatie tussen het registreren van «niet-westerse migratieachtergrond» van Nederlanders die hier geboren zijn en de toename van discriminatie en islamofobie?
Nee, ik zie daar geen relatie tussen. Voor zover hier wordt gedoeld op het onderscheid naar herkomst van mensen met een migratieachtergrond in onderzoeken van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wijs ik er bovendien op dat het onderscheid «Westers» en «niet-Westers» niet meer door het CBS wordt gemaakt.
Het bericht 'Nieuwe regels na uitspraak Raad van State: asielzoeker mag meer dan 24 weken werken' |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bereid om in de aanpassingen van de regelgeving meteen de andere belemmeringen zoals geschetst in het onderzoek van Regioplan1 weg te nemen? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit per belemmering toelichten?2
Op 29 november 2023 is de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Raad van State) in de uitspraak3 tot het oordeel gekomen dat de 24-weken-eis in strijd is met de Opvangrichtlijn en dat deze eis onverbindend is. Dit heeft tot gevolg dat de 24-weken-eis niet meer door UWV mag worden toegepast. In de brief van 29 november 20234 aan uw Kamer heb ik aangegeven dat ik als gevolg hiervan de regelgeving zal aanpassen. Bij deze aanpassing zal de 24-weken-eis niet meer in het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022 en de ministeriële regeling worden opgenomen.
In het rapport van Regioplan5 is uitgewerkt welke belemmeringen er zijn voor asielzoekers bij het toetreden tot de Nederlandse arbeidsmarkt. Dit betreffen drie verschillende typen belemmeringen: factoren met betrekking tot wet- en regelgeving, maatschappelijke contextfactoren en individuele factoren. Op 14 juli 2023 heb ik de kabinetsreactie6 op het rapport van Regioplan aan uw Kamer gestuurd. In deze brief heb ik per belemmering uitgewerkt welke stappen worden genomen om de belemmeringen weg te nemen of te beperken. Op 16 januari jl. heeft uw Kamer besloten dat het dossier over de toegang tot de arbeidsmarkt voor asielzoekers niet langer controversieel is.
Voor de aanpak van een deel van de belemmeringen zoals opgenomen in de kabinetsreactie hoeft de regelgeving niet te worden gewijzigd. Met betrekking tot eventuele aanpassing van de regelgeving voor wat betreft de andere belemmeringen – naast de 24-weken-eis – werk ik, zoals aangegeven in de kabinetsreactie, verschillende opties uit waarover een volgend kabinet kan besluiten. Deze opties zijn er eveneens op gericht om belemmeringen voor asielzoekers bij de toetreding tot de arbeidsmarkt te beperken of weg te nemen. Dit betreft bijvoorbeeld het onderzoeken of het mogelijk is de tewerkstellingsvergunningplicht af te schaffen en een meldplicht voor werkgevers in te stellen die asielzoekers in dienst willen nemen.
Kun u een update geven van de problematiek rond de wachtlijsten in de Basisregistratie Personen (BRP-)straten? Hoe lang moeten asielzoekers op dit moment wachten op een burgerservicenummer (BSN)? Welke acties worden op dit moment nog ondernomen om deze wachtlijsten te verkorten?
Momenteel wachten circa 860 statushouders en circa 11.540 asielzoekers die langer dan 6 maanden in Nederland verblijven op een BSN. Zoals is beschreven in de Tweede Kamerbrief Actuele situatie asielketen – MPP 2023-II zullen bestaande BRP-straten in 2024 hun capaciteit verhogen8. Daarnaast zal via een pilot een extra BRP-straat worden gerealiseerd in de gemeente Amsterdam. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hebben in 2023 financiële middelen vrijgemaakt om dit mogelijk te maken. Het doel is dat deze achterstanden eind 2024 volledig zijn ingelopen. In dezelfde Kamerbrief9 is beschreven dat asielzoekers die werk hebben gevonden met voorrang ingeschreven worden in de BRP zoals voorgesteld in de motie Futselaar/Ceder.
Wat is de status van motie Futselaar/Ceder ten aanzien van spoed inschrijvingen voor asielzoekers die werk gevonden hebben?3
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze gaat u de komende tijd met gemeenten werk maken van de begeleiding van asielzoekers naar de arbeidsmarkt, zoals de VNG vraagt in haar brief van 30 november jl.?4
Werken draagt bij aan een goede integratie van statushouders. Hierdoor leren zij de taal, bouwen een netwerk op, doen vaardigheden op tijdens het werk en leveren een bijdrage aan onze samenleving. De arbeidsparticipatie van statushouders kan ook worden beïnvloed door eventuele belemmeringen die zij ervaren als zij nog in de asielprocedure zitten. De VNG heeft in het bericht van 30 november 2023 waarnaar u verwijst, terecht opgemerkt dat er naast de 24-weken-eis andere obstakels en uitdagingen zijn voor asielzoekers om aan het werk te gaan. De VNG geeft aan dat asielzoekers begeleiding nodig hebben om aan passend werk te komen en om het werk succesvol uit te voeren. Ook uit het rapport van Regioplan blijkt dat verschillende belemmeringen toegang tot de arbeidsmarkt voor asielzoekers beperken. Zoals aangegeven in de hierboven genoemde kabinetsreactie verken ik of het wenselijk is om een ondersteunings- of begeleidingsstructuur in te richten voor deze doelgroep. Ik breng hierbij de financiële en uitvoeringstechnische consequenties in kaart. Bij deze verkenning spreek ik ook met het UWV over een mogelijke rol die zij kunnen spelen in de bemiddeling naar werk voor asielzoekers. Daarbij kijk ik ook naar de lessen die geleerd zijn bij de begeleiding naar werk van ontheemden uit Oekraïne.11
Bent u bereid in samenspraak met het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) te stimuleren dat meedoenbalies op COA-locaties zich primair richten op betaald werken en alleen in gevallen waar dit niet mogelijk is te zoeken naar vrijwilligerswerk?
Net als u vind ik het belangrijk en stimuleer ik dat asielzoekers binnen de huidige kaders zoveel mogelijk meedoen, het liefst via betaald werk. De meedoenbalies, een samenwerking van Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV), spelen nu al een rol in de begeleiding van asielzoekers naar werk. Bij de meedoenbalies richt het COA zich, naast zelfwerkzaamheid binnen de opvang, waar mogelijk ook op begeleiding naar vrijwilligerswerk of naar betaald werk. NOV richt zich op vrijwilligerswerk buiten de opvanglocatie. Voor een deel van de asielzoekers is betaald werk (nog) niet haalbaar. Deelname aan activiteiten of vrijwilligerswerk vind ik dan een belangrijke eerste stap op weg naar participatie. Ook door niet-betaald werk kunnen asielzoekers tenslotte meedoen aan onze samenleving.
Bent u bereid met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) in gesprek te gaan over hun mogelijke rol in bemiddeling naar werk, zoals dit ook voor Oekraïense ontheemden beschikbaar is?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u kansen om de beschikbaarheid van asielzoekers tot de arbeidsmarkt maximaal uit te nutten, bijvoorbeeld door parallel in te zetten op het vereenvoudigen van de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) aanvraag of het verbeteren van het proces rond diploma-erkenning?
Een VOG is op dit moment voor sommige beroepen een vereiste. Er zijn meerdere manieren waarop een VOG aangevraagd kan worden, bijvoorbeeld digitaal of via de gemeente. Er zijn op dit moment geen signalen die aanleiding geven deze procedures te veranderen.
In het kader van het plan van aanpak statushouders aan het werk worden met werkgevers, brancheorganisaties en onderwijsinstanties de knelpunten ten aanzien van diplomawaardering en -erkenning in kaart gebracht voor statushouders. Het wegnemen van deze knelpunten kan ook ten goede komen aan asielzoekers in procedure. Het aanvragen van een diplomawaardering wordt door particulieren en bedrijven gedaan bij IDW (Internationale diplomawaardering). IDW had een behandelduur van vier maanden vanwege corona en een tekort aan mensen. Inmiddels zijn er nieuwe mensen aangenomen en is de termijn voor het ontvangen van de diplomawaardering zes weken vanaf het moment van de aanvraag. Dit is een normale termijn.
Beïnvloeding van en door de overheid op social media mbt de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023 |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Is er contact geweest tussen overheidsorganen en sociale media platforms voorafgaand aan en tijdens de campagneperiode voor de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023? Zo ja, met welke platforms is er contact geweest door wie en/of welk departement van de Rijksoverheid en wat heeft dit contact behelst? Betrof dit contact (ook) specifiek de verkiezingen van 22 november zo ja, op welke manier?
Het Ministerie van BZK heeft voorafgaand aan de verkiezingen op ambtelijk niveau gesproken met vertegenwoordigers van Google, Meta, Microsoft, Snapchat, TikTok en X. Het doel van deze gesprekken was om te begrijpen hoe de platformen de risico’s van hun systemen rondom de verkiezingen beoordelen en om inzicht te krijgen in de mitigerende maatregelen die de platformen nemen en de effectiviteit daarvan. Tijdens deze gesprekken is bijvoorbeeld het beleid van platformen besproken, zoals vastgelegd in de eigen gebruikersvoorwaarden, om des- en misinformatie rondom de verkiezingen tegen te gaan.
Ook is er in het kader van de opkomstbevorderende campagne «Elke Stem Telt» van het Ministerie van BZK op Google, Meta en Snapchat geadverteerd met als doel kiesgerechtigden te attenderen op de verkiezing en hen te motiveren om te gaan stemmen. Over het effect van de campagne wordt gerapporteerd in de evaluatie van de Tweede Kamer verkiezing. Daarnaast hebben Google, Meta en Snapchat op eigen initiatief op hun platformen de verkiezingen gepromoot. Dit hebben zij ter kennisgeving voorafgaand aan de verkiezingen bij het Ministerie van BZK gemeld. Het initiatief hiervoor kwam van de platformen.
In de ochtend van 15 november heeft het Ministerie van BZK telefonisch contact opgenomen met een vertegenwoordiger van Meta. Reden hiervoor was de melding die gebruikers van Facebook kregen waarin stond «vandaag zijn de verkiezingen». Daarmee was het sociale medium een week te vroeg. Twee uur na dit telefonisch contact was het bericht op Facebook aangepast.
Op 22 november heeft het Ministerie van BZK éénmaal gebruik gemaakt van een «trusted flagger status». Dit betrof een melding bij X, gedaan via het Urgent Escalation Channel, over een bericht waarin werd opgeroepen tot het inkleuren van twee vakjes op het stembiljet. Dit leidt tot een ongeldige stem. Een rapportage over deze melding en een afschrift van de melding zelf en de reactie van X zal volgens staand protocol worden meegezonden met de evaluatie van de Tweede Kamer verkiezing. Deze wordt dit voorjaar aan uw Kamer verzonden.
Zijn er afspraken gemaakt met deze social media platforms over aan de verkiezingen gerelateerde content, de personen van wie deze content afkomstig was en de inhoud van deze content? Zo ja, welke afspraken zijn hierover gemaakt, door wie en op basis van welke overwegingen? Kunt u deze afspraken gespecificeerd inzichtelijk maken?
Nee, dergelijke afspraken zijn niet gemaakt.
Is er door de overheid met social media platforms gesproken over het beperken van het bereik van bepaalde accounts/personen? Zo ja, wat is hierover besproken, om welke personen/accounts is dit exact gegaan, op basis van welke overwegingen?
Nee, daar is niet over gesproken.
Is er aan de verkiezingen van 22 november gerelateerde informatie/content onderdrukt door social media platforms en zo ja, is dit in overleg/op aandringen/advies van de overheid gebeurd en op basis van welke overwegingen en rechtvaardiging?
Waar het gaat over content van platformen zelf, heeft het Ministerie van BZK één keer contact opgenomen met een platform en wel op 15 november met Meta en geadviseerd de melding die gebruikers van Facebook kregen waarin stond «vandaag zijn de verkiezingen», aan te passen. Dit omdat het van belang is dat burgers juist geïnformeerd worden over de correcte datum van de verkiezingen, ook door platformen.
Waar het gaat om content van gebruikers van platformen, kan het Ministerie van BZK via haar trusted flagger status een melding doen van mogelijke des- of misinformatie over het verkiezingsproces. De bedrijven waarbij een melding wordt gedaan maken vervolgens een eigen onafhankelijke afweging of er sprake is van een overtreding van hun gebruikersvoorwaarden en bepalen op basis daarvan of verwijdering, labelen of een andere actie noodzakelijk is. Over de inzet van de trusted flager status is uw Kamer eerder geïnformeerd.1
Is er op social media platforms gebruik gemaakt van specifieke algoritmen om aan de verkiezingen van 22 november 2023 gerelateerde content niet/minder/wel/vaker te laten zien?
Waar het gaat om de advertenties voor de opkomstbevorderende campagne heeft het Ministerie van BZK bij de inkoop ingezet op advertenties voor de volgende doelgroepen:
Het Ministerie van BZK heeft geen inzicht in de algoritmen die platformen gebruiken om deze doelgroepen te bereiken en geen zicht op algoritmen die door platformen al dan niet worden ingezet om content gerelateerd aan de verkiezing niet/minder/wel/vaker te laten zien. Over het effect van de campagne wordt gerapporteerd in de evaluatie van de Tweede Kamer verkiezing.
Hadden ambtenaren via portals toegang tot sociale media escalatie-channels of andere methodes en kanalen? Zo ja, kunt u uiteenzetten welke methodes en kanalen dat waren en wat de reden was dat ambtenaren hierop actief waren?
Ja. Zoals eerder gecommuniceerd aan uw Kamer heeft het Ministerie van BZK de status van «trusted flagger» bij Meta, Google, TikTok en Snapchat. Voor X wordt sinds deze verkiezingen gebruik gemaakt van een Urgent Escalation Channel. Het Ministerie van BZK hanteert voor dit kanaal dezelfde standaard werkwijze als bij vergelijkbare trusted flagger statussen bij andere sociale media platformen. Voor informatie over de werkwijze, de verschillende kanalen en de redenen dat ambtenaren hierop actief zijn verwijs ik u graag naar de antwoorden op eerdere Kamervragen en de Kamerbrieven die ik hierover aan de Kamer heb verzonden.2
Is dergelijke inmenging van de overheid en het beïnvloeden van de berichtgeving op social media volgens u te verenigen met het uitgangspunt van eerlijke verkiezingen? Zo ja, kunt u dit uitgebreid uitleggen?
Er vindt geen beïnvloeding of inmenging door de overheid plaats. Het Ministerie van BZK zet de trusted flagger status zeer terughoudend in, en alleen wanneer er een risico bestaat voor de organisatie, uitvoering en integriteit van het verkiezingsproces. Het ministerie kijkt niet naar, en doet geen uitspraken over, andere onderwerpen gerelateerd aan de verkiezingen. De bedrijven waarbij het ministerie een melding doet over mogelijke des- of misinformatie over het verkiezingsproces maken vervolgens hun eigen onafhankelijke afweging of er sprake is van een overtreding van de gebruikersvoorwaarden en bepalen op basis daarvan of verwijdering, labelen of een andere actie gerechtvaardigd is.
Op welke manier waren de verkiezingen van 22 november een onderdeel van de werkbezoeken van de Staatssecretaris aan het Caribisch gebied? Kunt u vertellen welke afspraken met welke personen er tijdens die werkbezoeken hebben plaatsgevonden die te maken hadden en/of op enige manier gerelateerd waren aan de verkiezingen van 22 november en wat deze afspraken hebben behelsd?
Het onderwerp verkiezingen stond bij de bezoeken dit najaar niet op de agenda.
Het gesprek met Klaus Schwab over kunstmatige intelligentie |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Zoals gebruikelijk weigert de Minister-President op vragen over het World Economic Forum (WEF) inhoudelijk te antwoorden1; kan de Minister-President uitleggen waarom zoveel geheimzinnigheid wordt betracht over contacten van de Nederlandse overheid (die tot transparantie aan het Nederlandse volk verplicht is) met een buitenlandse private organisatie die zelf een groot voorstander van transparantie beweert te zijn? Zo nee, waarom niet?
De meeste bijeenkomsten tijdens het WEF worden via een live-stream uitgezonden. Daarnaast ben ik transparant over de bedrijven en regeringsleiders die ik spreek, voor zover de belangen van de staat zich daar niet tegen verzetten.
Indien de Minister-President een zwijgplicht heeft ten aanzien van wat hij bespreekt met Klaus Schwab, kan hij dan wellicht Klaus Schwab uit het oogpunt van transparantie en om het vertrouwen in de Nederlandse instituties te herstellen verzoeken om een toelichting dienaangaande te komen geven in een vergadering van de Tweede Kamer? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om mensen uit te nodigen in de Tweede Kamer, dat is aan de Tweede Kamer zelf.
Waarom namen de Minister van Financiën (mevrouw Kaag), de heer Dusek, de heer Halberstadt (voormalig lid van de Bilderberg-steering committee) en de heer Sijbesma (biotechnoloog, lid van de toezichtsraad van het WEF, klimaatleider van de Wereldbank, met name gericht op CO2-beprijzing, en lid van de externe adviesraad van het Internationaal Monetair Fonds (IMF), speciaal afgevaardigde van de regering tijdens corona met betrekking tot het testen, en lid van de VN Scaling Up Nutrition Movement Group) deel aan dit gesprek over kunstmatige intelligentie? Gezien hun functies en expertises is dat immers toch niet zo voor de hand liggend? Of wel?
Het gesprek had een informeel karakter en was bedoeld om vrij met elkaar van gedachten te wisselen. De aanwezigen hebben een internationaal profiel en achtergrond en zijn regelmatige bezoekers van het WEF. Het onderwerp AI sluit tevens aan bij de thematiek van de 54e jaarlijkse bijeenkomst van het WEF in januari aanstaande. De bijeenkomst zal dan mede gaan over de kansen die worden geboden door dergelijke nieuwe technologieën.
Betekent de deelname van de bovengenoemde personen dat het onderwerp kunstmatige intelligentie tijdens dit gesprek in verband is gebracht met de voorgenomen implementatie van de One Health filosofie? Zo nee waarom niet?
Tijdens dit gesprek is de One Health filosofie niet aan de orde geweest. Het betrof een informeel gesprek over de kansen en risico’s van het gebruik van Artificial Intelligence (AI).
Of betekent het wellicht dat kunstmatige intelligente in verband is gebracht met de invoering van een Europese Digitale Identiteit? Zo nee waarom niet?
Tijdens dit gesprek is de Europese Digitale Identiteit niet aan de orde geweest. Het betrof een informeel gesprek over de kansen en risico’s van het gebruik van Artificial Intelligence (AI).
Of betekent het dat kunstmatige intelligente in verband is gebracht met de invoering van biometrische identificatie op wereldniveau? Zo nee waarom niet?
Tijdens dit gesprek is biometrische identificatie niet aan de orde geweest. Het betrof een informeel gesprek over de kansen en risico’s van het gebruik van Artificial Intelligence (AI).
Of betekent het misschien dat kunstmatige intelligente in verband is gebracht met de invoering van de Central Bank Digital Currency (CBDC)? Zo nee waarom niet?
Tijdens dit gesprek is CBDC is niet aan de orde geweest. Het betrof een informeel gesprek over de kansen en risico’s van het gebruik van Artificial Intelligence (AI).
Of betekent het tot slotte dat kunstmatige intelligente in verband is gebracht met de controle op online-informatiestromen? Zo nee waarom niet?
Tijdens dit gesprek is niet gesproken over controle op online-informatiestromen. Het betrof een informeel gesprek over de kansen en risico’s van het gebruik van Artificial Intelligence (AI).
Waarom weigeren de Minister-President en zijn regering stelselmatig ruimhartig informatie te delen over wat er inhoudelijk met het WEF en Bilderberg wordt gewisseld terwijl de Minister-President zelf heeft erkend dat de «rode lijnen» worden uitgezet in Davos en Washington?2
Zie de antwoorden op de overige vragen.
Met die uitspraak van 20 januari 2023 erkende de Minister-President toch dat het WEF een belangrijke rol speelt in het uitzetten van de beleidsagenda in Nederland? Zo nee waarom niet? Zo ja, dan heeft het Nederlandse volk er toch recht op te weten wat de Minister-President en andere machtige leden van de wereldelite onderling bedisselen? Zo nee, waarom heeft het Nederlandse volk daar dan geen recht op?
Tijdens de persconferentie na afloop van de ministerraad van 20 januari 2023 sprak ik over onderwerpen die in die week of in de ministerraad aan de orde waren gekomen. In dat kader sprak ik over de term «gemeenschappelijke thema’s». Daarmee bedoelde ik dat een aantal onderwerpen op meerdere momenten in die week de revue waren gepasseerd.
Kan de premier deze vragen afzonderlijk en voor de verandering inhoudelijk (dus zonder een beroep te doen op procedurele uitvluchten) beantwoorden?
Ja.
Kan de Minister-President namens de vragensteller aan zijn ambtenaren laten weten dat de vragensteller zich er bewust van is dat de vaak bijzonder gebrekkige en zelden inhoudelijke beantwoording van Kamervragen door zijn ministerie, waarvan de ronduit onbeschofte beantwoording van Kamervragen over het hijsen van vlaggen voor publieke gebouwen van woensdag jongstleden het meest recente voorbeeld is, vanzelfsprekend uitsluitend, altijd en alleen de verantwoording van de premier is en blijft en dat de vragensteller meeleeft met de ambtenaren die deze nietszeggende antwoorden hebben moeten opschrijven?
Waarvan akte.
Lobby-activiteiten van de farmaceutische industrie in het Europees en Nederlands parlement |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Kunt u verklaren of vanuit de Nederlandse overheid contact is geweest met vaccinproducenten Astra Zeneca en/of Janssen, teneinde (een) wetswijziging(en) door te voeren die de toegang van de producten van deze producenten op de Europese en Nederlandse markt zouden vergemakkelijken? Zo ja, kunt u al deze communicatie tussen de Rijksoverheid en vaccinproducenten hieromtrent openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Daarvan is mij niets bekend.
Zou nee, kunt u dan verklaren waarom het lid Veldman in de periode 2019–2020 meerdere moties en voorstellen indiende die de voorwaarden voor DNA-technieken en de toelating van mRNA en vectorcoronavaccins tot de Europese markt zouden versoepelen? Op basis van welke kennis en expertise kon dit lid dit doen en weet u of er voor deze moties en voorstellen contact is geweest met / input is gevraagd aan / gegeven door derden, zoals farmaceutische partijen? Kan de communicatie hieromtrent openbaar gemaakt worden? Zo nee, waarom niet?
Kamerleden gaan over hun eigen inbreng. Ik kan geen inzicht bieden in de beweegredenen en contacten van Kamerleden.
Klopt het dat er op 13 juni 2020 door een kopgroep landen, te weten Nederland, Frankrijk, Italië en Duitsland, een deal werd afgesloten met AstraZeneca, dat een vaccin tegen Covid-19 ontwikkelde gebaseerd op een Adeno-vector, dat zowel genetisch gemodificeerd, als gentherapie is?
De landen van de Inclusive Vaccine Alliance (IVA) hebben op 12 juni 2020 een deal gesloten met AstraZeneca voor de levering van COVID-19-vaccins. Het vaccin van AstraZeneca bevat een genetisch gemodificeerd adenovirus. Het gaat hier niet om een vorm van gentherapie.
Klopt het dat er op 17 juni 2020 een verordening werd voorgesteld waarmee op Europees niveau de veiligheidseisen werden versoepeld, waarmee genetisch gemodificeerde organismen mochten worden gebruikt voor klinisch onderzoek en het gebruik van deze middelen na het onderzoek?
Over de desbetreffende ontwerpverordening heeft de toenmalige Minister van Infrastructuur en Waterstaat uw Kamer op 1 juli 20201 geïnformeerd. Het voorstel zag uitsluitend op de versoepeling van regels voor klinische studies naar, en de levering en het gebruik van geneesmiddelen met genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) ten behoeve van de behandeling of preventie van COVID-19, en niet op de versoepeling van de eisen voor marktautorisatie.
Klopt het dat op 17 juni 2020 een communiqué werd uitgevaardigd met de titel «EU strategy for COVID-19 vaccines», waarbij de deal van 13 juni 2020 van de eerder genoemde vier landen werd overgenomen?
Ja.
Kunt u bevestigen dat door nationaal (Janssen) en Europees (Janssen, Astra, Pfizer, Moderna) de wet aan te passen, de investeringen die werden gedaan in de vaccindeal van 13 juni 2020 «veilig» werden gesteld, door de kans van het verkrijgen van een vergunning aanmerkelijk te verhogen en te versnellen? Zo nee, waarom niet?
Om te zorgen dat klinische studies met geneesmiddelen en vaccins bedoeld om COVID-19 te bestrijden snel van start konden gaan, zijn tijdelijke wijzigingen aangebracht in de ggo-regelgeving: op nationaal niveau door verkorting van de procedure voor ggo-vergunningen middels een tijdelijke regeling2, en vervolgens op Europees niveau door buitenwerkingstelling van delen van de ggo-regelgeving middels Verordening 2020/1043. Deze verordening stelt producenten vrij van de aanvraag van een ggo-vergunning en de uitvoering van een milieurisicobeoordeling voor klinisch onderzoek ten behoeve van de bestrijding van COVID-19. Deze vereisten zijn wel blijven gelden voor de markttoelatingsprocedure en voor de productie van het medicinale product. De kans op het verkrijgen van een (voorwaardelijke) handelsvergunning is dus niet vergroot.
Klopt het dat de heer Canfin (Liste Renaissance) een leidende rol had in het veranderen van de voorwaarden voor de COVID-19-vaccinaties na de voorwaardelijke markt-autorisatie voor de vector en mRNA-injecties en dat deze veranderingen lijken te zijn ingegeven door een rechtszaak in Nederland? Is er contact geweest met Canfin over de betreffende injecties vanuit de Rijksoverheid, of via vertegenwoordigers van de overheid, zoals bijvoorbeeld de Landsadvocaat of consultancy bureau’s? Zo ja, wat heeft dat contact behelsd en tussen wie heeft dat contact plaatsgevonden?
Er is vanuit de Nederlandse overheid geen contact geweest over Verordening 2020/1043 met de heer Canfin.
Is vanuit de Nederlandse overheid contact geweest met de heer Canfin, in de periode 2019–2021? Zo ja, kan al deze communicatie worden geopenbaard? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Is er contact geweest vanuit een van de eerder genoemde farmaceuten, of hun vertegenwoordigers, het lid Veldman, in de periode 2019–2021? Zo ja, kan al deze communicatie worden geopenbaard? Zo nee, waarom niet?
Voor wat betreft contacten over een eventuele wetswijziging verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 1. Voor wat betreft contacten van het lid Veldman verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Is er contact geweest vanuit de overheid met de genoemde farmaceutische bedrijven over wetgeving en voorwaarden voor markt-autorisatie? Is er gesproken over risico’s van de klinische proeven? Is gesproken over gentherapie? Is er gesproken over genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s)? Kunt u al deze communicatie openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoorden op vragen 1, 4 en 6.
Hoe reflecteert u op de (schijn van) invloed op democratische (nationale) (wetgevings) processen door farmaceutische bedrijven? Indien u van mening bent dat deze invloed er niet was, kunt u dan uitleggen waarom dat volgens u niet het geval was?
De tijdelijke wijziging van de ggo-regelgeving dient een publiek belang. Eventuele belangen van farmaceutische bedrijven waren hierbij niet leidend.
Het artikel ‘Tom Klaassen belandde in een zorgvacuum en stierf terwijl nog overlegd werd wie hem moest helpen’ |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het NCR-artikel «Tom Klaassen belandde in een zorgvacuum en stierf terwijl nog overlegd werd wie hem moest helpen» waarin wordt gesteld dat de zorg voor complexe psychiatrische patiënten tekortschiet en dat kwetsbare groepen aan hun lot worden overgelaten?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Hoe kan het dat een patiënt zoals bovengenoemd, die al jarenlang af en aan behandeld wordt voor psychiatrische problemen en drankverslaving, te horen krijgt dat zijn behandeling wordt gestaakt en dat hij zich niet aan de afspraken houdt? Wie bepaalt of een patiënt «uitbehandeld» is?
De term «uitbehandeld» wordt door hulpverleners in de ggz meestal gebruikt voor de situatie waarin langdurige en intensieve behandelingen zijn uitgevoerd en deze geen blijvend positief effect hebben gehad. Het is in deze situatie aan een behandelaar of behandelteam om te beslissen of een zorgvraag als «uitbehandeld» kan worden beschouwd. Overigens geldt dat hiermee de zorgvraag van de persoon in kwestie niet weggenomen is en er naar alternatieven gezocht moet worden. Zo kan het zijn dat als de medische behandeling in de ggz niet werkt, ingezet kan worden op herstelzorg en ondersteuning te organiseren om de persoon te helpen omgaan met aanhoudende psychische en/of verslavingsklachten.
Wat zijn de oorzaken van het zorgtekort voor mensen met een dubbele diagnose (verslaving en psychiatrische klachten) en welke maatregelen kunnen worden genomen om dit aan te pakken?
Zoals u weet kampt de ggz al lange tijd met lange wachttijden, daarnaast is de afgelopen jaren de vraag naar geestelijke gezondheidszorg (ggz) toegenomen en dit zorgt voor toenemende druk op de toegankelijkheid van deze zorg en wachtlijsten voor een aantal ggz-behandelingen.
Bij een dubbele diagnose geldt daarbij dat er behoefte is aan een specifieke, geïntegreerde behandelaanpak, bij voorkeur uitgevoerd door een multidisciplinair team. Deze geïntegreerde behandelaanpak wordt door een beperkt aantal zorgaanbieders geleverd en de capaciteit hiervan is beperkt.
In het Integraal Zorgakkoord (IZA) is een brede set aan maatregelen afgesproken om de toegankelijkheid van de ggz te vergroten. Hierbij is specifiek voor complexe zorg het doel om de vraag naar- en aanbod van complexer zorg beter op elkaar af te stemmen. Per brief van 21 december jl.2 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stappen die zorgaanbieders en verzekeraars hiervoor hebben gezet in het traject cruciale zorg.
Naast het vergroten van de toegankelijkheid van de ggz is het belangrijk om het tekort aan medewerkers in de ggz aan te pakken. Dit is uitgewerkt in het het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg (TAZ)3.
De diagnosestelling en behandeling van patiënten met een dubbele diagnose vraagt ook om specifieke kennis. Het Landelijk Expertisecentrum Dubbele Diagnose (LEDD) is opgericht om instellingen verder te helpen en praktisch te ondersteunen bij het bieden van goede zorg aan mensen met een dubbele diagnose.4 Het LEDD stelt instrumenten beschikbaar voor de implementatie van een geïntegreerde aanpak en biedt het zorginstanties en professionals de meest actuele informatie over behandelmethodes en -instellingen voor dubbele diagnoses.
Hoe kan het dat patiënten zoals bovengenoemd, die behoefte hebben aan langdurige ondersteuning, geen vervolgzorg krijgen? Wat kan gedaan worden om passend zorgaanbod voor deze groep te realiseren?
Het artikel schetst hoe moeilijk het kan zijn om passende (vervolg)zorg en ondersteuning te organiseren voor mensen met complexe en meervoudige problematiek, zeker wanneer zij zorg mijden. Wanneer er sprake is van zorgmijding kan op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) worden ingezet op bemoeizorg. Voor de invulling hiervan zijn gemeenten op grond van de Wmo 2015 verantwoordelijk.
Om de (bemoei)zorgketen zo goed mogelijk te laten functioneren zijn er vanuit de aanpak voor personen met onbegrepen gedrag instrumenten ontwikkeld om gemeenten te helpen bij het uitvoering geven aan deze taak. Voorbeelden hiervan zijn het inrichten van meldpunten niet acute zorg, Streettriage en de wijk-GGD’er.
Daarnaast wordt op verzoek van de Staatssecretaris van VWS een onderzoek uitgevoerd naar het aanbod van bemoeizorg door gemeenten5. De resultaten hiervan verwacht hij dit voorjaar te ontvangen. Hiermee ontstaat ook meer inzicht in de wijze waarop gemeenten invulling geven aan hun verantwoordelijkheden betreffende bemoeizorg en de knelpunten die zij hierbij ervaren.
In hoeverre hebben de decentralisatie van de zorg en de bezuinigingen van de afgelopen jaren bijgedragen aan het tekort aan zorg voor complexe psychiatrische patiënten? Wat zijn de gevolgen hiervan?
U vraagt naar de relatie tussen enerzijds de decentralisatie van de zorg en anderzijds de zorg aan complexe patiënten. Gemeenten zijn sinds 2015 verantwoordelijk voor jeugdzorg, werk en inkomen en ondersteuning aan langdurig zieken en ouderen. Hierdoor kan deze zorg en ondersteuning lokaal worden georganiseerd, waarbij beter kan worden ingespeeld op de vraag van de patiënt. Een goed voorbeeld van de ondersteuning die vanuit gemeenten wordt georganiseerd zijn de zogenaamde laagdrempelige steunpunten. Laagdrempelige steunpunten dragen als middel bij aan het maatschappelijk herstel van mensen die door problemen met hun mentale gezondheid hun rollen verliezen in de maatschappij. In het IZA is een stevige ambitie afgesproken om de komende vijf jaar te komen tot een landelijk dekkend netwerk van laagdrempelige steunpunten. Ook zijn in het IZA afspraken gemaakt om de samenwerking tussen huisartsen, het sociaal domein en de ggz te verbeteren, waardoor mensen met complexe psychiatrische problematiek eerder passende zorg en ondersteuning krijgen.
Daarnaast vraagt u naar de relatie tussen bezuinigingen van de afgelopen jaren en het tekort aan zorg voor complexe psychiatrische patiënten. In de afgelopen jaren is er binnen de Zorgverzekeringswet (Zvw) niet bezuinigd op de ggz. Sinds 2020 was er telkens sprake van een overschrijding van het macrokader ggz en in het IZA is afgesproken om de overschrijdingen van 2020 en 2021 kwijt te schelden. In het IZA is het kader ggz structureel opgehoogd met € 180 miljoen. Ook voor het wegwerken van wachtlijsten in de ggz is in totaal eenmalig € 60 miljoen toegevoegd aan het macrokader ggz. Het macrokader ggz is hiertoe opgehoogd met € 30 miljoen in 2023 en € 30 miljoen in 2024.6
Bent u op de hoogte van de problemen rondom de samenwerking tussen verschillende zorginstellingen en de afstemming tussen de betrokken instanties in de regio Amsterdam? Wat kan gedaan worden om deze samenwerking te verbeteren?
Op basis van het IZA heeft iedere regio een zogenoemd regiobeeld opgesteld. Amsterdam signaleert in haar regiobeeld dat mentale gezondheid in het algemeen en specialistische ggz in het bijzonder aandachtspunten zijn. Op basis van het regiobeeld, heeft de regio in een concreet plan geschreven over hoe zij de geconstateerde uitdagingen gaan aanpakken. In het regioplan van Amsterdam, dat rond de jaarwisseling beschikbaar is gekomen, zet de regio haar voorgestelde aanpak uiteen op het thema mentale gezondheid, waarbij ook de samenwerking in de regio aan bod komt7. Ook zijn in het regioplan afspraken gemaakt over welke partijen met welke oplossingen aan de slag gaan, op welke schaal en op welke meetbare resultaatafspraken gestuurd wordt. De partijen in de regio hebben zich gecommitteerd aan dat plan en zorgverzekeraars en gemeente houden hier rekening mee in hun inkoop.
Hoe kan voorkomen worden dat patiënten zoals genoemd, die als «zorgmijder» worden bestempeld, buiten het zicht van instanties verloederen en geïsoleerd raken door hun verslaving? Welke maatregelen zijn nodig om deze groep beter te kunnen ondersteunen?
Zoals benoemd in vraag vier ligt hier een belangrijke rol voor gemeenten. Met de inzet op bemoeizorg kan een gemeente voorkomen dat deze mensen buiten het zicht van instanties blijven terwijl hun zorg- en ondersteuningsbehoefte toeneemt. Om de (bemoei)zorgketen zo goed mogelijk te laten functioneren zijn er vanuit de aanpak voor personen met onbegrepen gedrag steeds meer instrumenten ontwikkeld om gemeenten te helpen bij het uitvoering geven aan deze taak. Daarnaast wordt zoals hierboven vermeld op dit moment een onderzoek uitgevoerd naar het aanbod van bemoeizorg door gemeenten.
Wat vindt u van de suggestie uit het rapport om palliatieve zorg te organiseren in samenwerking met huisartsen, inclusief begeleiding bij een euthanasiewens? Hoe verhoudt zich dit tot de huidige wet- en regelgeving rondom euthanasie bij verslaving?
Het artikel verwijst naar een intern rapport dat is opgesteld vanuit de regio Amsterdam. In het artikel wordt de suggestie gewekt dat een palliatief traject, inclusief begeleiding bij een euthanasiewens, eenzijdig kan worden geïnitieerd, zonder overleg met de patiënt of diens naasten. Ik kan niet ingaan op de specifieke individuele situatie zoals geschetst in het artikel.
In algemene zin wil ik benadrukken dat het starten van palliatieve zorg een zorgvuldig proces dient te zijn, waarvoor een kwaliteitskader en richtlijnen voor professionals gelden. Principes van palliatieve zorg, zoals geformuleerd in het kwaliteitskader palliatieve zorg8, zijn onder andere gezamenlijke besluitvorming en proactieve zorgplanning. Dit vormt de basis voor de zorgverlening, waarin de patiënt en diens naasten centraal staan en waarbij zo goed als mogelijk tegemoet wordt gekomen aan de waarden, wensen, behoeften en omstandigheden van de patiënt en diens naasten. Ook als zij daar zelf niet toe in staat worden geacht blijven deze principes gelden en kan bijvoorbeeld een naaste worden betrokken. Wat betreft euthanasie is het zo dat patiënten die kampen met psychiatrische en verslavingsproblematiek een arts eventueel om euthanasie kunnen vragen. Echter, slechts onder specifieke en in de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl) omschreven voorwaarden mag een arts gehoor geven aan een euthanasieverzoek van een patiënt. Euthanasie is en blijft namelijk een bijzondere medische handeling die met alle nodige waarborgen is omgeven.
Bent u op de hoogte van het feit dat grote geestelijke gezondheidszorg (ggz-)instellingen, zoals Arkin, en ook instellingen buiten de Randstad, te maken hebben met ernstige problemen, zoals het sluiten van de deuren voor nieuwe patiënten en het beperken van behandelingen voor bestaande patiënten?
Het klopt dat er druk staat op het aanbod van zorg binnen de ggz. Hierdoor hebben sommige instellingen moeite om patiënten tijdige en goede zorg te bieden. Ik wil er zorg voor dragen dat mensen kunnen blijven rekenen op zorg. Om deze reden heb ik in het kader van het IZA met zorgaanbieders, verzekeraars en gemeenten afspraken gemaakt over de toegankelijkheid van de curatieve ggz. Hierbij zetten we in op het vergroten van behandelcapaciteit en het voorkomen en beperken van de instroom in de ggz (onder meer door het voeren van het zogenaamde «verkennende gesprek»). Maar ook door het organiseren van beter overzicht in de wachttijden en het aantal wachtenden op regionaal niveau en het inkopen van voldoende (zeer complexe) zorg die passend wordt bekostigd.
Het beperken van behandelingen van patiënten die reeds onder behandeling zijn op niet behandelinhoudelijke gronden is mij niet bekend.
Kunt u aangeven welke maatregelen u heeft genomen om de genoemde problemen in de ggz aan te pakken? Bent u van plan om extra middelen beschikbaar te stellen om de wachtlijsten te verminderen en de benodigde behandelingen te waarborgen?
Zoals in de beantwoording van vraag negen aangegeven, heb ik in het kader van het IZA een brede set aan afspraken om de toegankelijkheid van de curatieve ggz te verbeteren. Hiervoor zijn ook middelen beschikbaar. Zo is er in totaal € 2,8 miljard aan transformatiemiddelen beschikbaar gesteld voor de IZA-afspraken9. Ook is er specifiek voor de toegankelijkheid van de ggz € 60 miljoen extra beschikbaar gesteld om wachtlijsten te verminderen.10 Daarnaast kunnen regio’s die ondersteuning nodig hebben in hun wachttijdenaanpak een beroep doen op een onafhankelijke versneller via een subsidie van ZonMW.
Wat is uw reactie op het feit dat ernstig zieke ggz-patiënten, met name degenen die suïcidaal, psychotisch of verward zijn, momenteel worden geweigerd voor behandeling bij kleinere, commerciële ggz-aanbieders omdat ze «te complex» zijn? Bent u van mening dat deze patiënten recht hebben op passende zorg en dat deze weigeringen onacceptabel zijn?
Het is aan een zorgaanbieder om te bepalen of die de juiste zorg kan bieden. In de KNMG-richtlijn «Niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst»11 wordt ingegaan op de situatie waarin een zorginstelling de deskundigheid niet in huis heeft die een patiënt nodig heeft. Dit vormt dan een beletsel om een behandelingsovereenkomst aan te gaan.
De zorginstelling is in dat geval niet te verplichten tot het aangaan van een behandelingsovereenkomst. Met deze mogelijkheid mogen zorgaanbieders niet lichtvaardig omspringen.
Kunt u toelichten welke acties u heeft ondernomen om de zorgverzekeraars te controleren en ervoor te zorgen dat het geoormerkte ggz-budget daadwerkelijk wordt besteed aan ggz-zorg? Bent u bereid strengere maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat dit budget op de juiste wijze wordt ingezet?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet toe op de rechtmatige uitvoering van de Zvw door zorgverzekeraars en rapporteert hierover jaarlijks.12 Ik heb geen signalen dat er sprake zou zijn van inzet van middelen uit het macrokader ggz ten behoeve van andere zorgvormen. Naast het toezicht op de rechtmatige uitvoering van de Zvw door de NZa voorziet het Zorginstituut in een monitor op de uitputting van het ggz-kader.13 In de jaren 2019, 2020 en 2021 is sprake geweest van overschrijdingen van het kader.14
Wat is uw reactie op de beschuldigingen uit de psychiatrische sector van netwerkcorruptie en het gebrek aan tegenmacht tegen uw beleid? Bent u bereid om maatregelen te nemen om de onafhankelijkheid van de ggz-sector te waarborgen en ervoor te zorgen dat de belangen van de patiënten centraal staan?
Dergelijke beschuldigingen herken ik niet.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Helaas is het niet gelukt de vragen binnen de reguliere beantwoordingstermijn te beantwoorden.
Het bericht 'GLB-premie fors omlaag: voorlopig bedrag basispremie € 150' |
|
Eline Vedder (CDA) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u exact aangeven hoe het kan dat er een verkeerde inschatting is gemaakt van de benodigde budgetten? Is het aantal boeren dat zich heeft aangemeld voor deelname aan het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) groter dan verwacht? Zo ja, waar was de oorspronkelijke inschatting op gebaseerd?1
De deelname aan zowel de basisinkomenssteun als de ecoregeling ligt hoger dan verwacht (zie ook mijn brief van 16 november 20232). Voor de basisinkomenssteun zijn meer hectares aangevraagd dan waarmee in het Nationaal Strategisch Plan rekening is gehouden. Voor de ecoregeling zijn meer hectares aangevraagd, maar is ook de verdeling van de hectares over de categorieën goud, zilver en brons anders dan verwacht. Substantieel meer boeren dan verwacht zijn voor goud gegaan. Dat verdient een compliment. Het feit dat verdeling van de beschikbare budgetten over meer hectaren en hogere medailles leidt tot verlaging van de tarieven is dan ook zuur.
De inschatting voor de basisinkomenssteun in het Nationaal Strategisch Plan was gebaseerd op de ervaringsgegevens uit de voorgaande GLB-periode. Het aantal hectares waarvoor GLB-steun wordt aangevraagd, is tot 2.023 jaar op jaar stabiel. Wat dat betreft laat 2023 een trendbreuk zien. Ik had deze trendbreuk niet voorzien. Het toevoegen van landschapselementen en het vervallen van toeslagrechten heeft vermoedelijk geleid tot meer aangevraagde hectares. Terwijl de striktere conditionaliteiten kennelijk niet hebben geleid tot een afname van de deelname.
De ecoregeling is geheel nieuw. De inschatting in het Nationaal Strategisch Plan was gebaseerd op pilotprojecten en praktijkproeven, zoals onder andere toegezonden als bijlage bij de brief van mijn ambtsvoorganger van 17 juni 20223 waarin de afgelopen jaren is getest welke maatregelen door boeren kunnen worden toegepast, welke vergoeding daarvoor moet worden gehanteerd en hoeveel animo er is. Bij de totstandkoming van het Nationaal Strategisch Plan zijn ook maatschappelijke organisaties, waaronder agrarische sectorpartijen, betrokken geweest. Er is een zo goed mogelijke inschatting gemaakt met de toen beschikbare informatie. Begin dit jaar hebben sectororganisaties nog gewaarschuwd dat deelname zou achterblijven. Achteraf is de inschatting te laag gebleken.
Wat was het geschatte budget en hoe groot is het tekort als de premies blijven zoals deze waren voorgesteld?
Het beschikbare EU-budget in 2023 bedraagt 386,5 miljoen euro voor de basisinkomenssteun en 152 miljoen euro voor de ecoregeling. Het is nog niet mogelijk om een nadere inschatting te maken van het tekort, omdat het definitieve beeld nog bepaald moet worden.
Wanneer zijn de definitieve premies bekend? Is het mogelijk dat deze nog lager uitvallen dan nu de verwachting is?
In het voorjaar van 2024 stel ik de definitieve tarieven vast. Deze kunnen niet lager uitvallen dan de gepubliceerde voorlopige tarieven.
Kunt u toelichten hoe uw onderzoek naar de mogelijkheden voor het ophogen van het budget eruitziet? Wanneer verwacht u hier de resultaten van?
Ik zoek, zonder garanties te kunnen geven, voor de ecoregeling naar mogelijkheden om de boeren volledig voor de geleverde maatschappelijke diensten te belonen (zie ook mijn brief van 16 november4). Dat is belangrijk omdat de subsidies van het GLB ervoor bedoeld zijn om bij te dragen aan de transitie naar een duurzamere landbouw. Maar het is niet eenvoudig, omdat Europese regels aanvulling van het budget in de eerste pijler met nationale middelen (cofinanciering) niet zonder meer toestaan. Daarom ben ik in gesprek met de Europese Commissie over staatssteun en kijk ik naar de mogelijkheden in de begroting. In lijn met de motie-Van der Plas over «verkennen hoe de verlaging van de GLB-premies via de Landbouwbegroting kan worden opgevangen»5, zal ik uw Kamer in januari hierover informeren.
Is het denkbaar dat de eisen die worden gesteld om voor deelname in aanmerking te komen volgend jaar nog strenger worden, omdat anders het aantal aanmeldingen te groot is voor het beschikbare budget?
In 2023 is er een aanpassing van de instapeis geweest, (zie ook de Kamerbrief hierover van 14 november 20226). Deze verlaging is niet meer van toepassing in 2024, wat de facto leidt tot een beperkte verhoging van de instapeisen. Omdat het belangrijk is boeren tijdig duidelijkheid geven over de voorwaarden voor de regeling is een aanvullende verhoging voor 2024 niet meer mogelijk. Daarom wil ik nog duidelijker communiceren over de tarieven per hectare behorende bij goud, zilver en brons en de bandbreedtes die daarvoor gelden. Voor 2025 kijken we wel nadrukkelijk opnieuw naar de verhouding tussen activiteiten, waardes en punten, de instapeisen en de tarieven.
Vindt u dat dit moet worden voorkomen, omdat er dan veel boeren die zich nu wel hebben aangemeld dan zullen afhaken, terwijl we dergelijke extra inspanningen juist willen stimuleren? Zo ja, hoe gaat u daar concreet voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
De verlaging van de tarieven is een vervelende boodschap voor alle boeren, vooral die boeren die willen verduurzamen. Boeren hebben investeringen gedaan om te werken aan de verduurzaming van de landbouw. Ik wil voorkomen dat boeren afhaken. Ik onderzoek daarom alle mogelijkheden om de verlaging te beperken, omdat de subsidies van het GLB ervoor bedoeld zijn om bij te dragen aan de transitie naar een duurzamere landbouw. Ik kan echter geen garantie geven dit lukt.
Heeft u in beeld welk effect het niet nakomen van het uitbetalen van de gesuggereerde basispremie en ecopremie heeft op de bereidheid van boeren om te investeren in natuurinclusieve landbouw? Hoe gaat u voorkomen dat de bereidheid niet afneemt, maar juist toeneemt?
De bekendmaking van de voorlopige tarieven voor de basisinkomenssteun en de aanvullende herverdelende inkomenssteun hebben helaas tot de nodige onrust geleid. Ik betreur dat. Het gaat om voorlopige tarieven die de uitbetaling van een deel van de basispremie in december van dit jaar mogelijk maken. Het definitieve beeld moet nog bepaald worden. Zoals aangegeven in mijn brief van 16 november 20237 en in het tweeminutendebat Landbouw- en Visserijraad van 7 december zoek ik, zonder garanties te kunnen geven, voor de ecoregeling naar mogelijkheden om de boeren voor de geleverde maatschappelijke diensten te belonen met de voorgespiegelde tarieven.
Wat vindt u ervan dat boeren investeringen hebben gedaan en hun bedrijfsplannen hebben aangepast om voor de premies in aanmerking te komen, terwijl deze plotseling veel lager uitvallen dan voorgespiegeld? Hoe verhoudt dit zich tot het herstellen van vertrouwen in de overheid en het toewerken naar langetermijnperspectief en voorspelbaar beleid?
De verlaging van de tarieven is een vervelende boodschap voor alle boeren, vooral die boeren die willen verduurzamen. Boeren hebben investeringen gedaan om te werken aan de verduurzaming van de landbouw. De subsidie van het GLB zijn er juist voor bedoeld om bij te dragen aan de transitie naar een duurzamere landbouw. Ik kan mij voorstellen dat verlaging van de tarieven niet aanmoedigt.
Het definitieve beeld moet nog bepaald worden. In het voorjaar van 2024 stel ik de definitieve tarieven vast. Het feit dat er meer hectares zijn aangevraagd, maakt het dat beschikbare budget over meer hectares verdeeld moet worden. Zoals aangegeven onderzoek ik mogelijkheden om de verlaging te beperken.
Hoe gaat u boeren die, wederom als gevolg van een fout van de overheid, veel geld mislopen tegemoet te komen?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat er een regeling wordt opengesteld en dat pas nadat alle aanmeldingen binnen zijn, wordt gekeken hoe hoog de premies worden?
Voor elke subsidieregeling geldt dat er een plafond is. Als er meer wordt aangevraagd dan er aan budget beschikbaar is, zijn er verschillende manieren om daarmee om te gaan. Dat kan onder meer rangschikking zijn, loting, toekenning op volgorde van binnenkomst (wie het eerst komt, het eerst maalt) of evenredige verdeling. Het budget voor de hectaresteun uit het GLB wordt evenredig verdeeld over het totaal aantal hectaren, dit is niet gewijzigd met de introductie van het nieuwe NSP. Dat betekent dat er geen aanvragers afvallen maar dat de subsidie voor iedereen lager wordt. Daarom zijn plafondkortingen ook al jaren gebruikelijk in het GLB, alleen niet in deze orde van grootte.
Ziet u in dat het voor een ondernemer essentieel is om (van tevoren) te weten waar hij of zij aan toe is, om daar het bedrijfsplan op aan te kunnen passen?
Ja. Ik investeer, samen met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), in zo goed mogelijke communicatie met betrekking tot het GLB en de regelingen die hierin zijn opgenomen, zodat boeren geïnformeerde keuzes over hun bedrijfsvoering kunnen maken. Dit blijf ik doen. Voor dit jaar geldt dat inschattingen van de deelnamebereidheid aan de ecoregeling vooraf geen indicatie gaven van deze hoge inschrijvingen. Achteraf moet ik concluderen dat we daarom te stellig over de tarieven hebben gecommuniceerd.
Bent u met de kennis van nu tevreden over de keuze voor het systeem van regelingen zoals dat er nu ligt of had u achteraf toch liever gekozen voor een minder complex systeem, zoals voorgesteld door het CDA in het commissiedebat over de Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid in oktober 2021 (Kamerstuk 28 625, nr. 299)? Bent u alsnog voornemens om het systeem te vereenvoudigen?
Subsidieregelingen in de eerste pijler (waaronder o.a. basisinkomenssteun en de ecoregeling) van het GLB zijn gebonden aan het budget wat daar voor beschikbaar is gesteld, zoals aangegeven in het NSP. Nationale cofinanciering is niet toegestaan. De totale deelname aan de regeling zal altijd invloed hebben op de definitieve vaststelling van de hoogte van de tarieven. De inschatting over de deelnamebereidheid voor 2023 kwam niet overeen met de ambitie binnen de sector. Daarom heb ik de Europese Commissie opgeroepen om meer ruimte te geven binnen het GLB. De huidige complexiteit van de regeling is nodig om een integrale verduurzaming te behalen. Deelnemers moeten een combinatie van activiteiten uitvoeren om deel te kunnen nemen. De deelnamenbereidheid geeft aan dat voor de agrariërs de complexiteit hen niet weerhoudt zich hiervoor in te zetten. Ik blijf de komende jaren werken aan verbetering van de ecoregeling, zoals ook is afgesproken in het Nationaal Strategisch Plan van het GLB. Het is belangrijk dat we daarbij leren van de ervaringen in dit eerste uitvoeringsjaar en te zorgen dat de ambitie, de vergoeding die er tegenover staat en het beschikbare budget in lijn met elkaar liggen.
Kunt u toelichten hoe u uitvoering heeft gegeven aan uw toezegging om het eerste jaar flexibel om te gaan met fouten bij het invullen van de gecombineerde opgave? Met welke fouten gaat u flexibel om en met welke niet?
Het sanctiebeleid van het GLB is per 2023 anders dan in de vorige periode omdat er uit wordt gegaan van het bewustwordingsmechanisme. Ik heb dit in mijn brief van 14 november 20228 nader toegelicht. Zo zijn bij het niet voldoen aan nieuwe voorwaarden, veelal waarschuwingen gegeven en geen sancties. Met de introductie van het nieuwe GLB zijn er voorwaarden ingevoerd waarop de boer niet tijdig kon anticiperen. In de beoordeling houdt RVO hier rekening mee en daarom is het is niet mogelijk exact aan te geven met welke fouten flexibel wordt omgegaan wanneer niet. Dat hangt onder meer af van de context en de individuele situatie van de aanvrager.
Deelt u de mening dat de simulatietool eco-regelingen voor het GLB verkeerde verwachtingen heeft gewekt, aangezien werd gesuggereerd dat ondernemers een idee van de eco-activiteiten zouden krijgen die goed passen bij het bedrijf en dat daarmee ook kon worden gezien hoeveel punten daarmee werden gehaald, inclusief een schatting van de eco-premie?
Nee, dat deel ik niet. De simulatietool was bedoeld als hulpmiddel om inzage te geven in boven genoemde zaken, als invulling op de uitvoering van de motie Van Campen9, om de agrariër te informeren over de keuzes in de ecoregeling. In het Nationaal Strategisch Plan van het GLB en bij de Gecombineerde opgave in het voorjaar is een verwacht tarief gehanteerd van 200 euro voor goud, 100 euro voor zilver en 60 euro voor brons. Vervolgens zijn er meer hectares aangevraagd dan verwacht en komen meer boeren op basis van hun aanvraag in aanmerking voor de goud-premie. Dat leidt tot lagere tarieven. Dit staat los van de eco-simulatietool.
Kunt u aangeven wat u in het vervolg exact anders gaat doen om beleid voorspelbaarder en consistenter te maken, zodat ondernemers vooruit kunnen?
Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld in het tweeminutendebat van 7 december, doe ik mijn uiterste best om verlaging te beperken en boeren te belonen voor hun inspanningen. Ik ben dit eerste jaar continu aan het evalueren en ga in ieder geval de communicatie verbeteren.
Het rapport 'Nitrogen deposition around dairy farms: spatial and temporal patterns' |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Nitrogen deposition around dairy farms: spatial and temporal patterns», waaruit bleek dat ongeveer 90 procent van de uitgestoten stikstof in hogere luchtlagen van de atmosfeer terecht komt en elders neerslaat?1
Ja.
Zo ja, kunt u dan toelichten, in het kader van de wetenschappelijke conclusies in dat rapport, hoe u, met het aanwijzen van Derogatievrije Zones rondom Natura 2000-gebieden, invulling geeft aan het doel van een bufferzone rondom Natura 2000-gebieden, het beschermen tegen een teveel aan stikstofdepositie?
In de Kamerbrief over de implementatie van de derogatiebeschikking (Kamerstuk 33 037, nr. 521) heb ik toegelicht op welke wijze ik ben gekomen tot het aanwijzen van derogatievrije zones rondom Natura 2000-gebieden. Ik heb aan Wageningen Environmental Research (WEnR) advies gevraagd wat op basis van de beschikbare wetenschappelijke kennis en onderzoeken een realistische breedte is voor een derogatievrije zone rond een Natura 2000-gebied waarin de kritische depositiewaarde (KDW) wordt overschreden. Dit advies van WEnR is toegevoegd in de bijlage bij de Kamerbrief. In het advies wordt bij de geraadpleegde referenties het door u aangehaalde wetenschappelijke rapport genoemd en is dus gebruikt om tot het advies te komen («Nitrogen deposition around dairy farms: spatial and temporal patterns. Ecosystem and Landscape Dynamics, Institute of Biodiversity and Ecosystem Dynamics, University of Amsterdam»).
Kunt u uitleggen dat als zowel de bron als de hoeveelheid van de depositie onbekend is en derhalve ook de effectiviteit van deze opgelegde beperking aan individuele boeren, hoe u de instelling van deze derogatievrije zones rechtvaardigt?
De invoering van de derogatievrije zones volgt direct uit de derogatiebeschikking is noodzakelijk om te voldoen aan de voorwaarden vanuit de derogatiebeschikking.
In het bovengenoemde advies van WEnR is op basis van beschikbare kennis en onderzoek beoordeeld wat een realistische afstand van een Natura 2000-gebied is waarbij kan worden vastgesteld dat een verminderde uitstoot van stikstof door veldemissies vanaf een bron effect heeft op de depositie in het naburige Natura 2000-gebied. Dit draagt bij aan de opgave die er ligt om de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden te verminderen.
Uit het door u aangehaalde wettenschappelijke rapport blijkt overigens niet dat de hoeveelheid stikstofdepositie in een natuurgebied op grotere afstand onbekend is of dat die depositie niet te relateren is aan een bron. In de Kamerbrief van de Minister voor Natuur en Stikstof van 29 september 20232 wordt specifiek ingegaan op dit onderwerp.
Bent u bekend met de resultaten van het rapport «Significant contributions of combustion-related sources to ammonia emissions» gepuliceerd op 22 december 2022 op Nature Communications, waar melding wordt gemaakt van een ontwikkelde isotopenmethode waardoor de bron van stikstofdepositie kan worden vastgesteld?2
Ja.
Bent u bereid deze isotopenmethode toe te laten passen zodat onomstotelijk de bron van de stikstofdepositie, humaan, dierlijk, of afkomstig van verbrandingsprocessen, wordt vastgesteld? Zo ja, bent u dan bereid de instelling van derogatievrije zones uit te stellen tot onomstotelijk vaststaat dat de (bemesting door de) grondeigenaar de oorzaak is van het niet halen van de kritische depositiewaarden (KDW’s)? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2. Op 5 december 2023 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de aanwijzing van de derogatievrije zones rondom Natura 2000-gebieden. Ik zie op dit moment geen aanleiding om dit aan te passen, bijvoorbeeld met de isotopenmethode. Wel blijf ik met interesse de wetenschappelijke ontwikkelingen volgen. Nieuwe inzichten worden waar mogelijk en relevant meegenomen in toekomstige beslissingen.
Deelt u de mening dat er aan de grondeigenaren een disproportionele last wordt opgelegd nu niet is vast te stellen wie de bron is van de stikstofdepositie in de door u ingestelde mestvrije zones?
Nee, deze mening deel ik niet. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 3 is met de huidige methodiek goed vast te stellen wat de herkomst is van de stikstofdepositie in de natuur.
Waarom baseert u opnieuw zijn maatregelen op het model-AERIUS, nu onomstotelijk vast is komen te staan dat AERIUS niet voldoet voor de vaststelling van stikstofdepositie van individuele bronnen?
Deze conclusie deel ik niet. AERIUS is het best beschikbare instrument en gaat uit van actuele wetenschappelijke kennis en inzichten.
Gaat u de gedupeerde grondeigenaren/pachters compenseren voor de schade die ontstaat door zijn mestbeperkingen die een wetenschappelijke grond missen?
Voor derogatiebedrijven bestaat de mogelijkheid gebruik te maken van de Subsidieregeling Behoud grasland. Bedrijven in de derogatievrije zones die niet meer gebruik kunnen maken van derogatie, komen in aanmerking voor een hogere vergoeding, omdat de hoogte van de subsidie afhankelijk is van de vermindering van de hoeveelheid plaatsingsruimte.
Waarom verwerkt u de nieuwste (ge-peerreviewde) wetenschappelijke methodes/rapporten en uitkomsten niet in uw beleid?
Zie het antwoord op vraag 2. Het door u genoemde onderzoek is gebruikt bij de advisering over het aanwijzen van derogatievrije zones rondom Natura 2000-gebieden.
Waarom voert u deze bemestingsbeperkingen in «bufferzones» in, terwijl u daarmee overduidelijk de wetenschap negeert? Hoe rechtvaardigt u deze onwetenschappelijk en niet-onderbouwde keuzes?
Voor de aanwijzing van derogatievrije zones is gebruik gemaakt van de beschikbare wetenschappelijke kennis en onderzoeken.
Hoe kan het dat de nutriënten verontreinigde (NV)-gebieden in de noordelijke kleischil zijn aangewezen, terwijl de natuurlijke achtergrondwaarden in de bodem al hoger zijn dan de normwaarden?
Voor de aanwijzing van verontreinigde KRW-oppervlaktewaterlichamen wordt gekeken naar de oordelen van de waterschappen over de kwaliteit van het water voor onder andere totaal fosfor (P) en totaal stikstof (N) op basis van de zomergemiddelden waarden conform de protocollen die hiervoor zijn voorgeschreven in het kader van de KRW-systematiek. De gebruikte normen zijn afgeleid door de waterschappen en vastgesteld door de provincies. Als nutriënten in de achtergrondbelasting een natuurlijke oorzaak hebben, dan is er voor de waterschappen (en provincies) ruimte om dat te verwerken in hun doelen voor waterkwaliteit in de stroomgebiedbeheerplannen.
Waarom zijn NV-gebieden aangewezen op basis van 13 jaar oude data?
In de Kamerbrieven van 20 december 2023 (Kamerstuk 33 037, nr. 525) en van 22 december 2023 (Kamerstuk 33 037, nr. 526) heb ik toegelicht welke data ik heb gebruikt voor de aanwijzing van de NV-gebieden voor 2024 en 2025 en de reden waarom ik de betreffende data heb gebruikt.
Kunt u aangeven hoeveel er in de afgelopen 13 jaar is bemest op Vlieland?
Ik kan niet aangeven hoeveel er in de afgelopen jaren is bemest op Vlieland. Op Vlieland zijn in ieder geval geen agrarische bedrijven actief.
Kunt u ook aangeven hoe het kan dat er, terwijl er niet op Vlieland wordt bemest, daar toch sprake van een NV-gebied kan zijn?
Vlieland is niet aangewezen als NV-gebied.
Klopt het dat Nederland mag afwijken van een Europese Unie (EU)-richtlijn, indien de sociaal economische impact op het gebied en haar inwoners buitenproportioneel is?
Soms laat een richtlijn expliciet ruimte voor het meewegen van sociaaleconomische omstandigheden bij de op grond van de richtlijn te nemen maatregelen. Er bestaat echter geen ruimte om op basis van sociaaleconomische omstandigheden af te wijken van de Nitraatrichtlijn of derogatiebeschikking die gebaseerd is op de Nitraatrichtlijn. Wel zullen lidstaten bij de keuze van maatregelen in een op te stellen actieprogramma ter uitvoering van de Nitraatrichtlijn de sociaaleconomische impact van maatregelen meewegen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Alle vragen zijn afzonderlijk beantwoord.
Het feit dat het niet noodgevallen nummer van de Brandweer in handen is van een commerciële partij |
|
Michiel van Nispen , Nicole Temmink (SP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de KPN momenteel eigenaar is van het niet-noodgevallen nummer 0900-0904 van de brandweer?
KPN is geen eigenaar van het nummer 0900-0904. Het nummer 0900-0904 maakt gebruik van een KPN platform en is in beheer bij de Landelijke Meldkamer Samenwerking (LMS).
Waarom is ervoor gekozen om dit nummer van de brandweer in handen te geven van een commerciële partij die uiteraard ook commerciële tarieven vraagt?1
Het nummer 0900-0904 is niet in handen van een commerciële partij, maar in beheer bij de Landelijke Meldkamer Samenwerking (LMS).
Bent u het eens met de stelling dat dit nummer te belangrijk is om over te laten aan een commerciële partij die profiteert van het feit dat mensen dit nummer bellen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het logisch dat er momenteel 3 cent per minuut wordt gevraagd met een starttarief van 9,5 cent plus de reguliere kosten?
Een goed bereikbare politie en brandweer zijn van essentieel belang. Voor het melden van levensbedreigende situaties is het nummer 112 gratis te bereiken. Voor niet-spoedeisende gesprekken worden tarieven gehanteerd door de politie en brandweer. De meldingen die burgers via het algemene nummer 0900-8844 bij politie kunnen doen, zijn in hun aard minder urgent en bovendien divers. Dit geldt ook voor het niet-spoednummer van de brandweer. Hierin kan een rechtvaardiging worden gevonden dat er servicekosten voor het gebruik van deze nummers in rekening worden gebracht bij de burger. Op deze telefoonnummers wordt geen winst gemaakt. Het tarief geldt om de kosten die worden gemaakt voor dienstverlening via dit nummer (deels) te dekken.
Daarnaast vermeld ik graag dat burgers voor laagdrempelig contact met de politie gebruik kunnen maken van meerdere kanalen. Dat wil zeggen dat zij voor niet-spoedeisende zaken naast telefonisch contact ook gratis contact kunnen maken via bijvoorbeeld WhatsApp, Signal of politie.nl – en uiteraard ook fysiek. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van de gratis telefoonnummers van Meld misdaad Anoniem (0800-7000), de opsporingstiplijn (0800-6070) en Team Criminele Inlichtingen (088-6617734).
Vindt u het rechtvaardig dat er überhaupt kosten in rekening worden gebracht als burgers een melding doen van zaken voor het maatschappelijke nut zoals bijvoorbeeld het melden van schade, natuurlijke wegblokkades, dieren in gevaar en waterlekkage, waarbij niet alleen de brandweer maar ook het niet-noodgevallen nummer van de politieke extra kosten met zich meebrengt?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u reflecteren op het feit dat de Koninklijke Marechaussee in tegenstelling tot de brandweer juist wél een gratis telefoonnummer heeft waarmee mensen dus zonder financiële hordes meldingen kunnen delen?2
Het al dan niet gratis aanbieden van een niet-spoednummer van de Koninklijke Marechaussee is een verantwoordelijkheid van het Ministerie van Defensie. Het gratis aanbieden van dit nummer en de keuze voor dit specifieke nummer vinden hun oorsprong in het gegeven dat in de oprichtingsperiode van het operationeel centrum van de Koninklijke Marechaussee (periode 2013–2015), het nummer 0800-1814 ook herkenbaar en laagdrempelig benaderbaar moest zijn voor niet alleen publiek maar ook (militaire) ketenpartners.
Bent u het eens met de stelling dat het zeer gewenst is dat dit soort telefoonnummers gratis zouden moeten zijn en in handen van de overheid zelf?
Zoals gemeld in het antwoord op vragen 4 en 5, is het noodnummer 112 gratis te bereiken gezien de urgente aard van de meldingen. De meldingen die burgers via het algemene nummer 0900-8844 bij politie kunnen doen, zijn in hun aard minder urgent en bovendien divers. Dit geldt ook voor het niet-spoednummer van de brandweer. Hierin kan een rechtvaardiging worden gevonden dat er servicekosten voor het gebruik van deze nummers in rekening worden gebracht bij de burger.
Bent u bereid zich in te zetten om ervoor te zorgen dat het telefoonnummer op korte termijn gratis zal worden aangeboden en hier ook middelen voor vrij te maken?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u tevens bereid om te kijken of deze nummers niet bij meerdere organisaties van publieke dienstverlening vanuit de overheid gratis kan worden gemaakt zoals bij de politie en de dierenpolitie?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u in kaart brengen hoeveel het structureel zou kosten om de niet-noodgevallen nummers van de brandweer, politie en dierenpolitie gratis te maken?
In het tweeminutendebat politie van 7 december 2022 heb ik naar aanleiding van de motie van Nispen3 met uw Kamer gesproken over het (onderzoeken van) het gratis aanbieden van het niet-spoednummer van de politie. Deze motie is door de Kamer verworpen.
Het bericht ‘Kinderdagverblijven en bso's gebruiken vaker trucs om omzet te verhogen’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kinderdagverblijven en bso's gebruiken vaker trucs om omzet te verhogen»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Is bij u bekend hoeveel de kinderopvangkosten voor ouders stijgen door dit soort situaties? Zo ja, kunt u dit delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Er is geen overzicht op welke schaal de praktijken uit het artikel worden toegepast. Ook is niet bekend wat de financiële gevolgen voor ouders zijn. Dit overzicht is er niet, omdat het gaat om privaatrechtelijke afspraken tussen kinderopvangorganisaties (KOO’s) en ouders. De ouder en de kinderopvangorganisatie sluiten een contract over onder andere het aantal uren en de kosten. Deze afspraken worden niet centraal vastgelegd en kunnen daarom niet worden gemonitord. Om een beter inzicht te krijgen in de mate waarin deze praktijken voorkomen, zal ik in samenwerking met sectorpartijen een steekproef uitvoeren naar de openingstijden. Deze steekproef sluit aan bij het bestaande uurprijsonderzoek van BOinK en Waarborgfonds Kinderopvang. Bovendien ga ik in gesprek met de Geschillencommissie Kinderopvang om meer duiding te krijgen bij de signalen over pakketaanpassingen, het uitbreiden van openingstijden, en het in rekening brengen van incidentele sluitingen.
In het NOS-artikel worden de volgende praktijken beschreven: (1) pakketaanpassingen, (2) uitbreiding van openingstijden en (3) factureren van incidentele sluitingen. Voorbeelden zijn aangeboden contracten of contractwijzigingen waarin studiedagen worden opgenomen of openingstijden worden aangepast. De ouder heeft recht op kinderopvangtoeslag (KOT) voor betaalde uren, die zijn overeengekomen in het contract en waarbij de kinderopvang daadwerkelijk de dienst aanbiedt. Praktijken 1 en 2 betreffen aanpassingen die kinderopvangorganisaties kunnen doen, ouders hebben hierbij verschillende mogelijkheden om hun standpunt te uiten (zie antwoord op vraag 5). Er is recht op kinderopvangtoeslag voor door de ouder betaalde kosten van kinderopvang. Andere door de ouder betaalde kosten, waar geen kinderopvang tegenover staat, geven geen recht op kinderopvangtoeslag. Voor praktijk 3, bestaat geen recht op kinderopvangtoeslag, omdat slechts de kosten voor kinderopvang in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag. Er is dus geen recht op kinderopvangtoeslag op dagen waarop de opvang gesloten is, zoals bij studiedagen. Studiedagen horen verdisconteerd te zijn in het uurtarief net zoals andere personeelskosten. Sluitingen op erkende feestdagen vormen daarop een uitzondering. In de Kamerbrief van 25 februari 20132 is aangekondigd dat het recht op kinderopvangtoeslag blijft bestaan indien gecontracteerde uren op een feestdag vallen waarbij de opvang gesloten is. Over de uitzondering blijkt onduidelijkheid te bestaan. Daarom ben ik voornemens de regelgeving op dit punt te verduidelijken.
Is er een overzicht van de schaal waarop deze «trucs» worden toegepast, en wat de financiële gevolgen voor ouders zijn? Is bekend of er verschillen zijn in regio’s? Als dit overzicht er niet is, bent u dan bereid zo snel mogelijk de onthullingen uit het artikel te verifiëren en kwantificeren, en de Kamer op de hoogte te stellen?
Zie antwoord vraag 2.
Worden tariefstijgingen ook gedurende het jaar bijgehouden?
Ja, ik vind de betaalbaarheid voor ouders en toegankelijkheid van kinderopvang belangrijk en monitor tariefstijgingen gedurende het jaar via de kwartaalrapportages Kinderopvang.3Daarnaast bevat de monitor gegevens over het aantal kinderen dat gebruik maakt van kinderopvang, het gemiddeld aantal uren waarvan gebruik wordt gemaakt en het aantal locaties. Deze gegevens worden elk kwartaal gepubliceerd op de website van de Rijksoverheid.
Zijn er voor ouders voldoende toegankelijke en bekende meldpunten waar zij zich (anoniem) over een kinderopvangorganisatie kunnen melden als zij verplicht uren af moeten nemen waarin hun kind niet opgevangen wordt?
Ouders kunnen ervoor kiezen om niet akkoord te gaan met een contractwijziging en hebben het recht om bezwaar te maken tegen deze wijzigingen. Desondanks bevinden sommige ouders zich in een lastige positie tegenover hun kinderopvangorganisatie. Zij zijn dagelijks afhankelijk van de kinderopvangorganisatie voor goede en vertrouwde zorg voor hun kinderen. En dat terwijl het voor veel ouders moeilijk is een plek te bemachtigen en zij soms de keuze hebben uit slechts één aanbieder. Ik kan mij goed voorstellen dat een ouder in zo’n situatie een drempel ervaart om bezwaar te maken tegen een contractwijziging. Het is de realiteit dat de krapte in de markt niet gunstig is voor de positie van ouders en dat zij een drempel kunnen ervaren om stappen te nemen. Ik heb daar ook in overleggen met de branche aandacht voor, door te benoemen welke mogelijkheden ouders hebben. Als ouders het oneens zijn met pakketaanpassingen, uitbreidingen van openingstijden of de uren die worden gefactureerd, dan is er de ruimte om dit te melden. In eerste instantie kan een ouder hierover in gesprek gaan binnen de organisatie zelf. Ook kan het signaal gemeld worden bij de oudercommissie van de betreffende organisatie. Oudercommissies hebben adviesrecht op de tarieven en openingstijden, maar kunnen geen rol spelen bij klachtenprocedures inzake overeenkomsten tussen een individuele ouder en de KOO. Ouders kunnen daarnaast een formele klacht indienen bij de kinderopvangorganisatie. Een klachtenregeling is voor iedere kinderopvangorganisatie verplicht. Als dit niet tot een bevredigende uitkomst leidt, is een volgend meldpunt het Klachtenloket Kinderopvang.4 Dit loket geeft advies en informatie, en kan bemiddelen tussen ouder en kinderopvangorganisatie. Mocht de klacht hierna nog niet zijn opgelost, dan kan deze worden ingediend door de ouder bij de Geschillencommissie Kinderopvang.5 Zij geeft vervolgens een bindend advies. Naast deze opties hebben ouders ook de mogelijkheid om, buiten de KOO om, een melding te doen bij de ACM Consuwijzer.6
Tijdens een overleg met de sectorpartijen op 14 december 2023 heb ik aangegeven dat het van groot belang is dat ouders weten wat hun rechten zijn aangaande contractwijzigingen. De oudervertegenwoordiging doet veel aan informatievoorziening. Bovendien is parallel aan deze beantwoording een nieuwsbericht uitgegaan in samenwerking met de oudervertegenwoordiging en branchepartijen. Hierin staat informatie over welke opvanguren KOT kan worden aangevraagd en welke stappen ouders kunnen zetten indien zij het niet eens zijn met een contractwijziging. Branchepartijen zullen deze informatie verder onder de aandacht brengen.
Op welke manier wordt op dit soort situaties toezicht gehouden? Als hierop reeds toezicht wordt gehouden, hoe verklaart u dat dit in toenemende mate voorkomt? Als u meent dat hierop geen, of onvoldoende toezicht wordt gehouden, bent u dan bereid om dat wel, of meer te gaan doen? Zo niet, waarom niet?
Dienst Toeslagen houdt toezicht op of het aantal uren dat kinderopvangorganisaties doorgeven, overeenkomt met wat ouders opgeven. Als er daarbij grote excessen zijn of er sprake lijkt te zijn van bewust oneigenlijk gebruik of samenspanning tussen ouder en kinderopvangorganisatie kunnen er vanuit Dienst Toeslagen controle of toezichthoudende bevoegdheden worden ingezet. Daarnaast ziet de GGD erop toe dat een kinderopvangorganisatie tijdens opvangtijden voldoet aan kwaliteitseisen. De GGD controleert niet gericht of een kinderopvangorganisatie open is op de dagen die zij vermelden. Er wordt vanuit de overheid geen toezicht gehouden op of de opvang tijdens alle gefactureerde uren daadwerkelijk open is. Het is primair aan ouders om de kinderopvangorganisaties te houden aan de afspraken die zijn gemaakt in het contract.
Ik zie graag dat de dienstverlening van kinderopvang goed aansluit bij de behoeften van ouders en aanbieders. Een situatie waarin de openingstijden worden verruimd, terwijl geen ouder daar behoefte aan heeft, acht ik zeer onwenselijk. Het is de bedoeling dat kinderopvangorganisaties enkel uren in rekening brengen waarbij er recht is op KOT. Ik vind het van groot belang dat ouders effectief hun positie als contractpartner kunnen innemen. Het is daartoe essentieel dat ouders de middelen genoemd in antwoord op vraag 5 goed kunnen benutten.
De signalen over deze praktijken heb ik 14 december 2023 met de kinderopvangbranche besproken, daarbij heb ik het belang van goede afstemming met ouders alsmede de voorwaarden voor het ontvangen van KOT benadrukt. Tevens heb ik de branche gevraagd in te zetten op: 1) verbetering van transparantie: kinderopvangorganisaties zouden uurprijzen en openingstijden op de website moeten vermelden, 2) het vergroten van de bekendheid van stappen die ouders kunnen nemen bij een geschil of klacht. De brancheorganisaties delen het belang van transparantie en hebben aangegeven zich hiervoor te zullen inspannen. Ik verwacht dat deze stappen de transparantie in de sector vergroten en daarmee ook de positie van de ouders versterken. Ik zal in gesprek blijven met de brancheorganisaties over de voortgang van deze stappen. Parallel ga ik onderzoeken of toezicht en nadere regelgeving gericht op kinderopvangorganisaties wenselijk is.
Samengevat houdt de aanpak in dat ik:
Is bekend hoe vaak, op hoeveel vestigingen en waar sluiting in de kerstvakantie (en andere momenten) plaatsvindt? Kunt u dit overzicht delen met de Kamer? Zo niet, waarom niet?
Hoe vaak en bij hoeveel vestigingen sluiting in de kerstvakantie of op andere momenten plaatsvindt, is bij mij niet bekend. Dit vereist namelijk inzicht in de sluitingsmomenten van alle kinderopvanglocaties. Er bestaat geen centraal overzicht met deze gegevens. Zoals in antwoord 2 en 3 is vermeld zal ik een steekproef naar openingstijden uit laten voeren en in gesprek gaan met de geschillencommissie om meer zicht te krijgen op deze en gerelateerde vragen.
Hoe voorkomt u dat er sluiting plaatsvindt op diverse momenten en hoe houdt u hier zicht op?
Kinderopvangorganisaties horen zich aan het contract met ouders te houden. Als kinderopvangorganisaties extra uren rekenen, dan moet voor het recht op KOT de kinderopvang ook daadwerkelijk open zijn. Een uitzondering geldt voor erkende feestdagen. Over deze uitzondering blijkt onduidelijkheid te bestaan. Daarom ben ik voornemens de regelgeving op dit punt te verduidelijken. Ook wil ik meer zicht krijgen op de genoemde zaken (zie antwoord op vraag 2 en 3) en zet ik in op communicatie richting de ouders, zodat zij weten wat hun rechten zijn aangaande contractwijzigingen (zie het antwoord op vraag 5).