Het bericht dat de website My Tomorrows geneesmiddelen aanbiedt die zich nog in het onderzoeksstadium bevinden |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat het bedrijf My Tomorrows (MT) geneesmiddelen aanbiedt die zich nog in een onderzoeksstadium bevinden?1 2
My Tomorrows biedt niet zelf geneesmiddelen aan. Daartoe is My Tomorrows ook niet bevoegd. Het initiatief maakt bestaande wettelijke uitzonderingsbepalingen aan een breder publiek bekend en dat kan voor patiënten met een ongeneeslijke ziekte en voor hun behandelaren van belang zijn. Mits My Tomorrows zich houdt aan de wet- en regelgeving, kan dit dus een sympathiek initiatief zijn.
Is de wijze waarop MT geneesmiddelen aanbiedt toegestaan? Zo ja, van welke wettelijke mogelijkheden maakt MT gebruik? Zo nee, waarom niet?
Ja. My Tomorrows biedt, zoals gezegd, geneesmiddelen niet zelf aan, maar maakt gebruik van twee uitzonderingen die de wet kent en bemiddelt bij de daarbij behorende procedures. Als hoofdregel is het verboden geneesmiddelen in de handel te brengen zonder vergunning van het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG). Hierop kent de wet echter enkele uitzonderingen. In de eerste plaats is geen handelsvergunning nodig voor een geneesmiddel dat op uitdrukkelijk schriftelijk initiatief van een arts wordt besteld en dat bestemd is voor individuele patiënten (de zogenaamde «named patient» regeling). Voorafgaand aan de aflevering van dergelijke geneesmiddelen is toestemming van de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) vereist.
In de tweede plaats bestaat de mogelijkheid van een zogeheten «compassionate use» programma voor een patiëntengroep, waarvoor het CBG toestemming moet geven. Deze route kan alleen bewandeld worden indien er al een vergunningaanvraag voor het betreffende geneesmiddel in behandeling is genomen. My Tomorrows moet zich ook houden aan de regels voor geneesmiddelenreclame. Reclame voor geneesmiddelen zonder handelsvergunning is verboden, of het nu richting publiek is of richting beroepsbeoefenaren. Op de website van My Tomorrows worden geneesmiddelen niet met name genoemd, dit om de regels inzake geneesmiddelenreclame niet te overtreden. In de uitingen van My Tomorrows is de bewegingsruimte erg beperkt. De IGZ houdt hier toezicht op.
Ziet u ook gevaren in de wijze waarop MT geneesmiddelen aanbiedt? Bestaat het risico dat patiënten die uitbehandeld zijn ten einde raad valse hoop wordt geboden? Bestaat het risico dat patiënten geneesmiddelen toegediend krijgen waarvan de bijwerkingen onaanvaardbaar zijn?
My Tomorrows biedt geen geneesmiddelen aan, maar bemiddelt tussen de patiënt met diens behandelaar, de farmaceutische bedrijven en de regulerende instanties. Het bedrijf biedt dus een dienst aan. De desbetreffende geneesmiddelen hebben immers niet de normale registratieprocedure doorlopen. De risico's worden echter wel afgewogen. Ten eerste worden de geneesmiddelen alleen geleverd aan individuele patiënten op basis van een artsenverklaring. Een arts moet voorafgaand aan de aanvraag zelf een afweging maken en daarna een in Nederland gevestigde fabrikant, groothandelaar of (ziekenhuis)apotheker, die de trialmedicatie voor het klinisch onderzoek verstrekt, vragen om een verzoek in te dienen bij IGZ. Door middel van het verzoek kan toestemming worden gevraagd om voor individuele patiënten een uitzonderingspositie te creëren door het geneesmiddel buiten het klinische onderzoek op artsenverklaring te leveren. De IGZ toetst dit verzoek, waarbij opnieuw een afweging plaatsvindt. Voor patiëntengroepen die behandeld willen worden met een ongeregistreerd geneesmiddel bestaat soms de mogelijkheid van een «compassionate use»-programma. In schrijnende gevallen kunnen geneesmiddelen die zich nog in het onderzoeksstadium bevinden ter beschikking worden gesteld aan andere patiënten. Daartoe kan de fabrikant een verzoek indienen. De registratieautoriteiten beoordelen of aan de voorwaarden is voldaan. Ook hier vindt een risicoafweging plaats.
Hoe beoordeelt u het handelen van MT in de wetenschap dat de afgelopen jaren tienduizenden patiënten overleden zijn aan zogenoemde innovatieve geneesmiddelen die al jaren onder vuur lagen (rofecoxib, rosiglitazon, sibutramine e.d.), en dat daarom de controle juist aangescherpt moet worden?345 Staat het beleid dat MT nastreeft hier niet haaks op, omdat de werkzaamheid van deze middelen onvoldoende is aangetoond (daartoe dient immers het registratietraject) en ook de bijwerkingen onvoldoende zijn geëvalueerd? Moet de balans dus nog worden opgemaakt, wat MT natuurlijk niet doet, omdat daarvoor het College Beoordeling Geneesmiddelen (CBG) en de European Medicines Agency (EMA) bestaan?
Zelfs met de bestaande strenge registratie-eisen, kunnen er helaas patiënten overlijden door het gebruik van geneesmiddelen. Ik geloof niet dat nog meer regels en controles vooraf daar iets aan zullen kunnen veranderen. Ik denk dat we in Europees verband moeten kijken hoe we de procedures zo kunnen aanpassen dat het enerzijds minder lang duurt voordat een geneesmiddel wordt toegelaten maar dat het gebruik in de praktijk bij echte patiënten veiliger wordt. Als het lukt om geneesmiddelen op een veilige manier daadwerkelijk sneller op de markt te krijgen, hoeven patiënten minder vaak een beroep te doen op de diensten van organisaties als My Tomorrows. Tot dat moment ligt er ten aanzien van ongeregistreerde middelen een grote verantwoordelijkheid bij de zorgverleners en instanties die bij de aanvraag en de toestemming voor het gebruik van ongeregistreerde middelen betrokken zijn.
Is niet het patiëntenbelang juist in het geding bij dergelijke ontwikkelingen als gestimuleerd door MT, waarbij eerder de belangen van de industrie worden gediend die zo snel mogelijke registratie wil van middelen? Zo neen, waarom niet?
My Tomorrows streeft naar een win-win situatie, waarbij belangen van zowel de patiënt als de (kleinere) farmaceutische bedrijven worden gediend. Die belangen hoeven niet met elkaar te botsen.
Is MT een commerciële organisatie? Wat is het verdienmodel van dit bedrijf? Is het een bonafide bedrijf dat binnen de wet opereert? Gaat het om «compassionate use» en «named patient» geneesmiddelen die zij verkoopt/doorverkoopt, of gaat het ook om andere middelen? Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg MT getoetst, of gaat ze dit nog doen? Zo neen, waarom niet?
My Tomorrows is een commercieel bedrijf, dat binnen de wet kan opereren. My Tomorrows heeft binnen de wettelijke marges voor zichzelf een mogelijk verdienmodel bedacht, en is in die zin innovatief. Volgens de website van My Tomorrows betalen patiënten een service fee, maar My Tomorrows verdient pas na eventuele markttoelating van het geneesmiddel; My Tomorrows ontvangt dan een kleine royalty van de geneesmiddelenontwikkelaar. My Tomorrows heeft er dus belang bij om alleen te bemiddelen voor beloftevolle geneesmiddelen die grote kans maken om na verloop van tijd een handelsvergunning te krijgen. Het is de verantwoordelijkheid van de IGZ om toe te zien op naleving van de bepalingen van de wet, in dit geval van de Geneesmiddelenwet. Dat geldt ook voor de activiteiten van My Tomorrows. De IGZ volgt deze activiteiten nauwlettend.
Zou het verstrekken van het geneesmiddel nivolumab voor de behandeling van melanomen op basis van het «compassionate use»-programma van het CBG een oplossing voor de betreffende patiënt kunnen zijn?6 Kunt u dit toelichten?
«Compassionate use» en de artsenverklaring (named patiënt) zijn in sommige gevallen een begaanbare weg, voor een patiëntenpopulatie of voor één individuele patiënt. Hierbij moet wel aan een aantal voorwaarden worden voldaan; die zijn ter beoordeling van het CBG, respectievelijk de IGZ. Eén van de voorwaarden is dan wel dat een daartoe strekkend verzoek moet worden ingediend door de fabrikant dan wel arts.
Uit informatie van de zijde van de fabrikant leid ik af dat Nivolumab vooralsnog niet beschikbaar zal komen omdat de fabrikant van oordeel is dat werkzaamheid en veiligheid nog onvoldoende vast staan. De zogenaamde fase 3 studies worden nu uitgevoerd.
Zou het verstrekken van het geneesmiddel nivolumab op basis van een artsenverklaring (named patient) een oplossing voor de betreffende patiënt kunnen zijn? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Is uw standpunt dat niet geregistreerde medicijnen voor eigen rekening en risico van de patiënt zijn niet erg kort door de bocht?7
De patiënt handelt in overleg met zijn behandelaar. Bij de behandelend arts berust de verantwoordelijkheid om de patiënt de kansen en risico’s goed uit te leggen. Wat betreft het aspect van de vergoeding verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 10.
Is het niet zo dat – vanwege het feit dat de overheid toestaat dat mensen niet geregistreerde «laatste strohalm» medicijnen uit mededogen krijgen – de overheid in dergelijke schrijnende situaties ook verantwoordelijkheid draagt dat elke patiënt dan deze medicijnen kan krijgen, onafhankelijk van de dikte van zijn/haar portemonnee? Hebben de bedrijven niet de morele plicht om dan het middel om niet te leveren in de wetenschap dat de farmaceutische sector een zeer winstgevende sector is? Bent u bereid zich in te spannen dat deze patiënten de middelen niet zelf hoeven te betalen? Zo neen, waarom niet?
Experimentele geneesmiddelen waarvan de veiligheid en werkzaamheid nog niet afdoende zijn aangetoond, worden niet vergoed vanuit het basispakket, omdat de behandeling niet voldoet aan de stand van de wetenschap. Als we dat principe overboord zetten, dan schaden we de kwaliteit en doelmatigheid van de zorg.
Ik vind niet dat bedrijven in alle gevallen de morele plicht hebben om experimentele geneesmiddelen gratis te leveren aan patiënten. My Tomorrows richt zich overigens juist op kleinere bedrijven voor wie het parcours naar handelsvergunning vaak zo zwaar is dat men het niet op eigen kracht kan voltooien.
Kunt u aangeven hoe groot de groep patiënten in Nederland is die jaarlijks gebruik maakt van de «compassionate use en «» named patient» procedure om aan niet geregistreerde middelen te komen? Welke bedragen zijn hiermee gemoeid?
De IGZ heeft in 2012 206 verzoeken voor een «named patient» regeling ontvangen. Die verzoeken betreffen zowel nieuwe aanvragen als verlengingen. In 183 gevallen is toestemming verleend, het verzoek is 2 keer afgewezen, de aanvrager heeft het verzoek in 21 gevallen zelf ingetrokken. In 2013 zijn 314 verzoeken ontvangen, waarvoor 276 keer toestemming is verleend. 4 verzoeken zijn afgewezen, 34 verzoeken zijn ingetrokken door de aanvrager. De IGZ geeft toestemming om het niet-geregistreerde geneesmiddel af te leveren voor de behandeling van individuele patiënten met dezelfde aandoening. Bij de aanvraag is niet altijd bekend op hoeveel patiënten de aanvraag betrekking heeft. Uit praktische overwegingen controleert de IGZ achteraf bij de verzoekers of daadwerkelijk op artsenverklaring is afgeleverd aan individuele patiënten. Het aantal patiënten dat jaarlijks gebruikt maakt van de «named patient» regeling varieert per geneesmiddel en kan daarom niet nauwkeurig worden weergegeven.
Het CBG staat een compassionate use programma meestal toe voor de duur van 1 jaar. Indien daarna een verlening noodzakelijk is (omdat het geneesmiddel inmiddels wel is geregistreerd maar nog niet verkrijgbaar is op de Nederlandse markt), kan het CBG een verlenging van maximaal 1 jaar toestaan. Het betreft bijna altijd innovatieve middelen met een kleine patiëntenpopulatie in Nederland (maximaal 20 patiënten).
Via de bijgevoegde link treft u een overzicht aan van de programma’s waarvoor het CBG de afgelopen jaren toestemming heeft gegeven http://www.cbg-meb.nl/NR/rdonlyres/A9E2FBFB-6490-4204-8108-C9411ED53D82/0/1306cup.pdf Voor beide procedures geldt dat het kostenaspect geen onderdeel uitmaakt van de procedure. Gegevens daarover zijn om die reden niet bij mij bekend.
Deelt u de mening dat het instellen van een fonds waaruit levensreddende geneesmiddelen die nog niet op de markt zijn vergoed worden een oplossing kan zijn om tweedeling tegen te gaan? Deelt u voorts de mening dat dit fonds verplicht gevuld zou moeten worden door farmaceutische bedrijven?
De door de vragensteller gesignaleerde tweedeling is voor zover mij bekend in Nederland niet aan de orde. Daarnaast ben ik van mening dat bemoeienis van de overheid bij het instellen van een fonds niet op zijn plaats is. Een fonds met een verplichtend karakter, dat geneesmiddelen vergoedt aan individuele patiënten en dat bekostigd wordt door de industrie zou alleen bij wet kunnen worden ingesteld. Hiermee zou een nieuw bestuursorgaan in het leven worden geroepen. Dit acht ik voor middelen waarvan de veiligheid niet is aangetoond en die in een experimenteel stadium verkeren niet wenselijk. Private initiatieven op dit vlak zijn aan private partijen.
Bent u bereid deze oplossing te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 12.
Drones die huizen fotograferen |
|
Gerard Schouw (D66), Wassila Hachchi (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het voornemen van het bedrijf Billionhomes om op korte termijn met drones over Nederland te gaan vliegen om huizen te fotograferen?1 Zo ja, wat vindt u van het voornemen van Billionhomes om zonder toestemming van bewoners huizen vanuit de lucht te fotograferen en publiek te openbaren zonder dat verwijdering van die openbare informatie mogelijk zal zijn?
Ja. Voor een reactie verwijs ik naar mijn antwoorden op de hierna volgende vragen.
In hoeverre is het verzamelen van Nederlandse vastgoedinformatie en het vervolgens openbaren daarvan, inclusief foto’s, toegestaan op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens?
In het algemeen kan worden gesteld dat de bepalingen uit de Wet bescherming persoonsgegeven (Wbp) van toepassing zijn wanneer sprake is van het verwerken van tot personen herleidbare gegevens. Bij foto’s van vastgoed is van herleidbaarheid tot personen niet zonder meer sprake. Het oordeel of in een concreet geval de Wbp van toepassing is, is evenwel niet aan mij maar aan het College bescherming persoonsgegevens (CBP).
Is sprake van een vergunningaanvraag voor de door Billionhomes voorgenomen activiteit in het Nederlandse luchtruim? Zo ja, aan welke criteria wordt een aanvraag voor een vergunning om een (kleine) drone voor commerciële doeleinden te laten vliegen boven Nederlands grondgebied, in algemene zin getoetst en worden privacy-aspecten daarin expliciet meegewogen?
Om een drone beroepsmatig te kunnen vliegen in Nederland is momenteel nog een ontheffing van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) nodig. Nieuwe regelgeving voor eenvoudige operaties van onbemande luchtvaartuigen wordt thans ontwikkeld wordt maar is nog niet gereed voor publicatie. Tot op heden heeft ILT geen ontheffing verleend aan Billionhomes, noch een aanvraag voor ontheffing ontvangen.
Wanneer een aanvraag wordt ontvangen beoordeelt de ILT of de aanvrager de operatie veilig kan uitvoeren, of de vliegers adequaat opgeleid zijn en of het onbemande systeem technisch betrouwbaar is. De operatie die toegestaan wordt moet op minstens 150 meter horizontale afstand van aaneengesloten bebouwing, (spoor)wegen en groepen mensen plaatsvinden. Deze eisen zijn opgenomen in het Informatiebulletin lichte onbemande luchtvaartuigen.
Bij de beoordeling van de aanvraag worden niet specifiek privacy-aspecten meegewogen, omdat deze aspecten geen onderdeel van een beoordeling op het gebied van luchtvaartveiligheid zijn. In het informatiebulletin wordt de aanvrager echter wel gewezen op de Nederlandse privacy wetgeving die voor drone-operators van belang is.
Deelt u de mening dat ten aanzien van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer het de omgekeerde wereld is als zonder toestemming van eigenaren woningen vanuit de lucht op beeldmateriaal kunnen worden vastgelegd en publiekelijk verspreid en huiseigenaren vervolgens zelf in actie moeten komen om hun woning bij Billionhomes op te eisen en beelden te laten verwijderen?
Nu er (nog) geen sprake is van een ontheffing(saanvraag) van Billionhomes om beroepsmatig met een drone te vliegen, en de precieze werkwijze van het bedrijf onbekend is, is deze vraag niet goed te beantwoorden. In algemene zin kan ik opmerken dat wanneer luchtfoto’s tot personen herleidbare gegevens bevatten het bedrijf dat deze foto’s maakt de relevante bepalingen uit de Wbp heeft na te leven. Het CBP ziet daarop toe.
Welke stappen bent u voornemens te zetten om ten aanzien van (commerciële) activiteiten met drones in het luchtruim de privacybescherming krachtiger te waarborgen, de regels hierover helder te communiceren aan commerciële partijen en privacy-inbreuken door middel van drones tegen te gaan?
Ik heb uw Kamer recent geïnformeerd over een onderzoek dat het WODC op verzoek van het kabinet uitvoert naar diverse vragen rondom onbemande luchtvaartuigen (UAS), met daarbij bijzondere aandacht voor de mogelijk negatieve effecten van het gebruik van onbemande luchtvaartuigen op de privacy en de wijze waarop die privacy het meest effectief kan worden gewaarborgd.2
Een stop op kantoren in Utrecht |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Provincie Utrecht zet streep door bouwplannen kantoren»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het een goed idee is als de provincie een regionale afweging maakt – als gemeenten of samenwerkingsverbanden hierin niet slagen – over volume en locatie van nieuwe bedrijfsterreinen, kantorenlocaties, detailhandelslocaties of woonlocaties, waarmee overprogrammering en concurrentie worden voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik hecht er waarde aan dat op regionaal niveau gezocht wordt naar een goede balans tussen vraag en aanbod van planruimte. Om die reden heb ik in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd in de regelgeving. Deze voorziet echter alleen in het voorkomen van onnodig nieuw overaanbod, niet op de herprogrammering van het bestaande overaanbod. Ook bij herprogrammering is een regionale afweging voor de hand liggend. Daarin kunnen zowel gemeenten als provincies een rol spelen.
Middels het in juni 2012 afgesloten Convenant Aanpak Leegstand Kantoren hebben provincies die rol gepakt en zich gecommitteerd om ruimtelijke beleidskaders af te spreken op regionaal niveau. Ik zie het besluit van de provincie Utrecht als een invulling hiervan.
Kunnen projectontwikkelaars, wier projecten op grond van dit besluit niet doorgaan, hierover planschade claimen? Zo ja, bij wie: bij de provincie of bij de gemeente? Is dit (in de toekomst) te voorkomen? Zo ja, hoe? Zo ja, vallen deze kosten onder hogere kosten als bedoeld in artikel 6.8 van de Wet ruimtelijke ordening, artikel 146 van de Provinciewet, artikel 108 van de gemeentewet en/of artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet?
Provinciale Staten van Utrecht hebben een gefaseerde aanpak van de kantorenleegstand vastgesteld. Kern van deze aanpak is dat plancapaciteit wordt geschrapt en bestemmingen verruimd. De Provincie Utrecht wil dit planologisch borgen met behulp van provinciale inpassingsplannen. Deze provinciale inpassingsplannen worden voorafgegaan door een ruimtelijke structuurvisie kantoren. Op basis van dit besluit (structuurvisie) kan door projectontwikkelaars of andere belanghebbenden geen planschade worden geclaimd. De Wet ruimtelijke ordening biedt pas de mogelijkheid van een tegemoetkoming in schade als deze schade zijn oorzaak vindt in de bepaling van een bestemmingsplan of een inpassingsplan. Op het moment dat de provincie deze inpassingsplannen vaststelt, dan kunnen planschadeverzoeken bij de provincie worden ingediend. De mogelijke verzoeken zullen dan op basis van de in de wet en jurisprudentie genoemde criteria moeten worden beoordeeld. Hoe groot het risico op planschadevergoeding is hangt sterk af van de planologische situatie en omstandigheden en valt niet in algemene zin te beantwoorden. De provincie Utrecht gaat er vanuit dat met de structuurvisie voorzienbaarheid is gecreëerd voor marktpartijen. Dit moet – naar de mening van provincie Utrecht – het toekomstige risico op toekenning van planschade verminderen. Mocht een belanghebbende het niet eens zijn met het besluit van de provincie dan zal uiteindelijk de bestuursrechter hierover een oordeel vellen.
Er is in de aanpak van de provincie Utrecht geen sprake van hogere kosten zoals benoemd in de verschillende wetsartikelen2. En wel omdat de provincie niet alleen de verantwoordelijkheid neemt om provinciaal beleid te formuleren, maar ook zelf de verantwoordelijkheid neemt voor de uitvoering ervan in provinciale inpassingsplannen.
Hoe beoordeelt u het feit dat de betreffende gemeenten klagen over verlies op grondposities, terwijl – als er wel gebouwd zou worden – elders overschotten aan kantoren zouden ontstaan, met de bijbehorende kosten voor onder andere leegstand en tegengaan van verloedering?
Gemeenten hebben zelf de keuze om al dan niet actief grondbeleid te voeren en wel of niet grondposities in te nemen. In de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte is de «ladder voor duurzame verstedelijking» aangekondigd, die inmiddels in de ruimtelijke regelgeving is opgenomen. De ladder vraagt om bij ruimtelijke plannen eerst na te gaan of er behoefte is aan een bepaalde functie voordat er nieuwe ruimte voor wordt gecreëerd in ruimtelijke plannen. En als er behoefte is aan een bepaalde functie dat deze eerst binnen bestaand bebouwd gebied wordt ingevuld voordat deze buiten bestaand bebouwd gebied mogelijk wordt gemaakt. Deze werkwijze moet overschotten aan (nieuwe) kantoren voorkomen in de toekomst.
Bestaat er een kostenverrekeningssystematiek tussen gemeenten onderling of tussen gemeenten en provincies waarmee grondverliezen eerlijk gedeeld kunnen worden? Zo nee, bent u bereid hiervoor voorstellen te doen? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat geen uniforme kostenverrekeningssystematiek om winsten en verliezen te verdelen bij het schrappen van plannen voor de bouw van winkels of kantoren. Ik zal ook geen initiatieven ontplooien om een dergelijke systematiek te ontwikkelen. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft aan dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor het regionaal afstemmen van hun ruimtelijke plannen en dat de provincie daarbij desgewenst een regierol op zich kan nemen. Het is dus aan gemeenten en provincies om te bepalen of er behoefte bestaat aan een uniforme kostenverdelingssystematiek die landelijk kan worden toegepast.
Kunt u aangeven wat de toename van leegstand in Utrecht zou zijn geweest als de oorspronkelijke plannen voor nieuwe kantoren in Utrecht allemaal zouden zijn uitgevoerd, daarbij rekening houdend met de trend van minder vierkante metersper werkplek en minder (kantoor)werkplekken per fte?
Uit onderzoek dat de provincie Utrecht heeft laten uitvoeren door de STEC-groep blijkt dat er in de provincie Utrecht een fikse overcapaciteit is aan plannen voor kantoren. De Provincie Utrecht beschikt over een plancapaciteit van meer dan 1,3 miljoen vierkante meter bruto vloeroppervlak terwijl de totale nieuwbouwbehoefte in de provincie Utrecht slechts 600.000 vierkante meter bedraagt tot 2020. Daarnaast beschikken de regio’s in de provincie Utrecht ook over een aanzienlijk aanbod van beschikbare kantoorruimte van in totaal 1 miljoen meter verhuurbaar vloeroppervlakte. Dit is 16 procent van de totale voorraad. De onderzoekers van STEC geven tevens aan dat het mogelijk is dat de leegstand ook op lange termijn hoog blijft en op sommige locatietypen zelfs groter wordt, door trends van het «nieuwe werken»(thuis- en flexwerken), maar ook demografische ontwikkelingen zoals de vergrijzing die in de provincie Utrecht op middellange termijn leidt tot relatieve afname van de groei van de beroepsbevolking.
Ziet u in deze kwestie aanleiding voor aanscherping van wet- en regelgeving bijvoorbeeld in de in aantocht zijnde Omgevingswet?
Nee, ik zie daarin geen aanleiding.
Kunt u deze vragen ruim voor het Algemeen overleg Ruimtelijke Ordening van 13 maart 2014 beantwoorden?
Ja. Daarbij merk ik op dat Uw Kamer dit overleg inmiddels heeft uitgesteld.
De mogelijke rol van Turkije bij kidnapping van bisschoppen in Syrië |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eedere schriftelijke vragen van de leden Voordewind, Bonis, Omtzigt, Ten Broeke, Sjoerdsma, Van Bommel, Van der Staaij en Van Ojik1, waarin u grote zorgen over het lot van twee in Syrië ontvoerde bisschoppen uitsprak en aangaf dat Nederland samen met een aantal andere EU-lidstaten actief betrokken is bij pogingen de bisschoppen vrij te krijgen?
Ja. Het kabinet heeft geen eigenstandige informatie die de genoemde bewering bevestigt.
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de mogelijke rol van Turkije bij de ontvoering van deze bisschoppen?2 Hoe beoordeelt u de bewering dat een groep jihadisten uit de Kaukasus, onder leiding van «Abu Banat», verantwoordelijk zou zijn geweest voor de ontvoering van en moord op de bisschoppen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de bewering dat de Turkse autoriteiten gesteld hebben dat de Abu Banat groep het land uitgezet zou zijn, terwijl ze in werkelijkheid in politiebewaring zouden verkeren in Istanbul, na gearresteerd te zijn op verdenking van overtreding van de wapenwetgeving, alsmede het voorbereiden van terroristische aanslagen?
De Turkse autoriteiten hebben desgevraagd bevestigd dat Abu Banat en leden van zijn groep zijn gedetineerd in de Maltepe gevangenis in Istanbul op verdenking van terroristische activiteiten en lidmaatschap van Al Qaida. Zij geven tevens aan dat het recht zijn beloop moet krijgen. De Turkse autoriteiten ontkennen verder dat Turkse instellingen relaties onderhouden met of betrokken zijn bij de Abu Banat groep.
Kunt u bevestigen dat de Abu Banat groep sinds de zomer 2013 in de Maltepe gevangenis in Istanbul zit en dat de Turkse autoriteiten dus gelogen hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u het in de openbaarheid gebrachte politieonderzoek naar de Abu Banat groep, waaruit onder meer zou blijken dat Abu Banat verantwoordelijk is voor gruwelijke onthoofdingen, en dat de politie geen vragen heeft gesteld over de ontvoering van de bisschoppen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u hetgeen gesteld wordt over openbaar gemaakte geheime documenten, waaruit zou blijken dat de Turkse geheime dienst MIT in detail beschrijft hoe de bisschoppen ontvoerd zijn, verplaatst zijn tussen verschillende locaties, om in het dorp Mashad Ruhin te eindigen en dat de Turkse geheime dienst de Abu Banat groep goed kon volgen, omdat het de groep Turkse walkie-talkies gegeven had, waarvan de frequentie gecheckt kon worden?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Turkse justitie tot dusver heeft afgezien van vervolging van de Abu Banat groep, omdat het een «binnenlandse Syrische aangelegenheid» zou zijn, en omdat Turkije geen schade berokkend zou zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Syrische Orthodoxe kerk tot dusver geen commentaar heeft willen geven op de onthullingen in deze schokkende zaak? Zo ja, deelt u de bewering dat dit ingegeven is door angst voor de Turkse autoriteiten?
Voor zover bekend heeft de Syrisch Orthodoxe kerk tot nu toe geen commentaar gegeven. Het is het Kabinet niet bekend om welke reden zij tot nu toe geen commentaar zou hebben gegeven.
Bent u bereid opheldering te eisen bij Turkije naar aanleiding van de zorgelijke berichtgeving over de ontvoering van de bisschoppen en de mogelijke betrokkenheid van Turkije daarbij?
Zie antwoord op vragen 3 t/m 7.
Deelt u de mening dat Turkije de jurisdictie en de plicht heeft om terroristen die barbaarse mensenrechtenschendingen in Syrië hebben begaan, te vervolgen als ze zich op Turks grondgebied bevinden?
Turkije is partij bij diverse verdragen tegen terrorisme. Op grond daarvan heeft het de plicht om verdachten van terrorisme die zich op zijn grondgebied bevinden hetzij te berechten, hetzij voor berechting uit te leveren. In dit verband wijst het Kabinet er op dat tijdens de bilaterale consultaties op 14 februari 2014 is overeengekomen dat Turkije en Nederland nauwer gaan samenwerken bij de bestrijding van terrorisme. Zie verder ook de antwoord op vragen 3, 4, 5, 6 en 7.
Uitspraken van de staatssecretaris tijdens het debat over het asielbeleid van de Volkskrant op zondag 9 februari 2014 |
|
Joël Voordewind (CU), Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kunt u uw uitspraken tijdens het debat van de Volkskrant over het asielbeleid op zondag 9 februari, waarbij het kinderpardon met het zuur en de strafbaarstelling illegaliteit met het zoet werden vergeleken, nader duiden? Wat is volgens u precies de definitie van zoet en wat de definitie van zuur?
Tijdens de bijeenkomst in de Rode Hoed heb ik toen het ging over zoet en zuur gezegd dat er in het regeerakkoord twee maatregelen zitten, zowel het kinderpardon als de Wet strafbaarstelling illegaal verblijf. Ik heb gezegd dat dit lastig is voor een bewindspersoon. Je zit immers op het snijvlak waar regeringspartijen het niet op voorhand helemaal met elkaar eens zijn. Dan heb je een lange passage in het regeerakkoord. Ik heb ervoor gekozen om te beginnen met de uitvoering van het kinderpardon, die een sterke wens is van de PvdA-fractie. De Wet strafbaarstelling illegaal verblijf, die een sterke wens is van de VVD-fractie, zal ik op een later moment uitvoeren. Ik heb er ook bij gezegd dat wat voor de een het zoet is, voor de ander het zuur is. Binnen de VVD-fractie is de Wet strafbaarstelling illegaal verblijf het zoet in het regeerakkoord en het kinderpardon het zuur. Voor de fractie van de Partij van de Arbeid is dat precies omgekeerd. Daar is het kinderpardon het zoet en de strafbaarstelling van illegaal verblijf het zuur.
Bovenstaande heb ik reeds aangegeven tijdens het VAO Vreemdelingen- en asielbeleid van 13 februari jl.
Kunt u aangeven of u namens het kabinet heeft gesproken?
Ja
Kunt u aangeven of u met terugwerkende kracht spijt heeft van het feit dat u de regeling langdurig verblijvende kinderen heeft uitgevoerd?
Nee
Kunt u aangeven welk signaal u met uw uitspraak wil afgeven aan de kinderen die onder de bovengenoemde regeling een verblijfsstatus hebben verkregen?
Ik heb geen signaal willen geven.
Kunt u aangeven hoe uw uitspraken zich verhouden tot een humaner asielbeleid, zoals dit ook is afgesproken met de Kamer tijdens het plenaire debat rondom het overlijden van de heer Dolmatov op 18 april 2013?
Met genoemde uitspraken in de Rode Hoed heb ik geen relatie willen leggen met het uitgangspunt van een humaan asielbeleid. De uitspraken gaven slechts duiding aan twee punten uit het regeerakkoord waaraan ik mij nog altijd gebonden weet, en verwijzen naar de gevoelens die binnen de beide regeringsfracties over de onderwerpen «kinderpardon» en «strafbaarstelling illegaal verblijf» leven.
De miljoenenboete van het St. Antoniusziekenhuis na foute declaraties |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht miljoenenboete St. Antonius na foute declaraties?1
Ja.
Klopt het dat het terugbetalen van het teveel gedeclareerde bedrag aan de benadeelde zorgverzekeraars in dit specifieke geval onderdeel is van de boetebepaling door de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza)?
Foutieve declaraties, ongeacht of deze het gevolg zijn van bewust dan wel onbewust handelen, zijn onwenselijk en onrechtmatig. Ik ben derhalve van mening dat foutieve declaraties terugbetaald moeten worden. Over de terugbetalingsverplichting merk ik het volgende op.
Als ziekenhuizen onrechtmatig geld gedeclareerd en ontvangen hebben, ontstaat er op basis van het civiele recht een terugbetalingsverplichting richting de betreffende zorgverzekeraars. Die terugbetalingsverplichting is er bestuursrechtelijk niet en is om die reden geen onderdeel van het boetebesluit van de NZa. De civielrechtelijke afhandeling van de terugbetaling kan wel de bepaling van de boetehoogte beïnvloeden. Als de schade door de overtreder hersteld is, kan dat een reden zijn voor matiging van de boete.
De vrijheid van de verzekeraar om met een ziekenhuis afspraken te maken over de terugbetaling wordt begrensd door wat de verzekeraar rechtmatig als zorgkosten kan verantwoorden met het oog op de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) en de Zorgverzekeringswet (Zvw). Verzekeraars overtreden immers zelf artikel 35 van de Wmg als ze onrechtmatige declaraties uitbetalen. Een afspraak tussen een zorgverzekeraar en zorginstelling over de terugbetaling van foutieve declaraties is een privaatrechtelijke afspraak.
Een dergelijke afspraak is om die reden niet per definitie openbaar. Uiteraard kunnen de betreffende partijen er wel zelf voor kiezen de afspraak openbaar te maken.
Welke ruimte hebben zorgverzekeraars bij het maken van afspraken met zorginstellingen, waar fouten gemaakt zijn in de declaratie van zorgkosten of frauduleuze handelingen hebben plaatsgevonden, over de hoogte van het terug te betalen bedrag? Worden deze afspraken openbaar gemaakt? Zo ja, welke termijn staat hiervoor? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat onterecht gedeclareerde kosten door zorginstellingen, veroorzaakt door fouten, fraude, of opportunistisch handelen, in het belang van de premiebetaler te allen tijde volledig terugbetaald dienen te worden aan de benadeelde zorgverzekeraars? Is deze wenselijke praktijk momenteel reeds verplicht? Zo ja, hoe controleert u deze praktijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De wens vanuit het voortgezet onderwijs (vo) om een toelatingstoets in te voeren ter omzeiling van het schooladvies |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving waarin aangegeven wordt dat scholen op zoek zijn naar alternatieve toetsen om aan de hand van de bijbehorende uitslag leerlingen al dan niet toe te laten, omdat het schooladvies in tegenstelling tot de centrale eindtoets (cito) leidend wordt?1
Ja
Deelt u de opvatting dat het schooladvies leidend moet zijn en de centrale eindtoets een objectieve second opinion is? Bent u het eens met de stelling dat om die reden het vo geen toelatingstoetsen/examens mag afnemen?
Ja
Hoe ver bent u met het uitvoeren van de motie Ypma over het uitsluiten van toelatingstoetsen/examens door het vo?2
Met de uitvoering van deze motie lig ik op koers. Op 20 januari dit jaar heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd in de aanbiedingsbrief voor de voorhang van het ontwerp Toetsbesluit PO in uw Kamer.3 In de brief en het besluit geef ik aan dat de regelgeving wordt aangepast conform de motie. De planning is dat de gewijzigde regelgeving tegelijkertijd met de Wet eindtoetsing PO (Stb. 2014, nr. 13) komend schooljaar in werking treedt. Deze regelgeving zorgt ervoor dat het schooladvies leidend wordt en de uitslag op de eindtoets het enige objectieve tweede gegeven («second opinion») is dat scholen voor voortgezet onderwijs mogen betrekken bij de toelating. Dit betekent ook dat scholen voor voortgezet onderwijs de toelating niet afhankelijk mogen stellen van het resultaat op de eindtoets.
Welke maatregelen gaat u nemen of heeft u al genomen om toelatingstoetsen/examens in het vo tegen te gaan of te voorkomen?
Zoals uit het antwoord op vraag 3 blijkt wordt de regelgeving zo aangepast dat scholen voor voortgezet onderwijs naast de eindtoets geen andere gegevens mogen gebruiken of eisen als tweede gegeven. Dit geldt zowel voor toelatingstoetsen die een school voor voortgezet onderwijs zelf – al dan niet vooruitlopend op het resultaat van de eindtoets – zou overwegen af te nemen, als voor andere toetsen die leerlingen op de basisschool maken. Bij dit laatste gaat het bijvoorbeeld om de Entreetoets in groep 7, de resultaten van toetsen uit het leerlingvolgsysteem of een IQ-test. Het is aan de basisschool om deze gegevens te betrekken bij het opstellen van het schooladvies. Op lokaal en regionaal niveau kunnen over de wijze waarop dit gebeurt op vrijwillige basis afspraken worden gemaakt tussen het basis en voortgezet onderwijs. Voor een verdere uiteenzetting verwijs ik kortheidshalve naar de nota van toelichting op het genoemde ontwerp Toetsbesluit PO (paragraaf 2.4 Overgang PO-VO).
In juridische zin worden dus voldoende maatregelen genomen. In aanvulling daarop start op korte termijn een gerichte voorlichting. Dit als onderdeel van een bredere voorlichting over de invoering van de eindtoetsing. De wijziging grijpt namelijk vanaf 2015 al in, omdat het betrekking heeft op de procedures voor de overgang van basisschoolleerling naar het voortgezet onderwijs tussen het schooljaar 2014/2015 en het schooljaar 2015/2016. Bij de voorlichting worden de PO-Raad en de VO-raad betrokken.
Hoeveel scholen in het vo hebben reeds een toelatingstoets/examen ingesteld? Hoe heeft u, in lijn met de hiervoor genoemde motie Ypma, gehandhaafd?
Momenteel hebben scholen voor voortgezet onderwijs de mogelijkheid om toelatingstoetsen/-examens af te nemen. Hier worden geen gegevens over bijgehouden. De indruk is dat scholen hier nauwelijks gebruik van maken. Er zijn aanmerkelijk meer scholen voor voortgezet onderwijs die mede de uitslag op de eindtoets als een bepalende factor gebruiken bij de toelating. Ook over het aantal scholen dat dit doet worden geen cijfers bijgehouden.
Zo lang de lijn uit de motie Ypma nog niet in regelgeving gevat is, kan vanzelfsprekend geen sprake zijn van handhaving. Dit zal vanaf 2015 wel het geval zijn.
Op welke manier gaat u controleren of scholen zich houden aan de regels en of zij handelen in lijn met de motie Ypma?
Ik zal de Inspectie van het Onderwijs vragen om dit vanaf volgend jaar mee te nemen in haar toezicht op de naleving van de wet- en regelgeving. Daarna wordt hier aandacht aan besteed in de wettelijk vastgelegde evaluatie van de Wet eindtoetsing PO die plaatsvindt 4 jaar na invoering van de wet. Vooruitlopend daarop zal na 2 jaar al een gerichte evaluatie plaatsvinden over de effecten van de wet op het specifieke onderdeel van de overgang van het primair naar het voortgezet onderwijs.
De onvoldoende voor de BelastingTelefoon |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Bellen op eigen risico»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de kritiek van de Consumentenbond dat de BelastingTelefoon sinds 2012 geen verbetering heeft laten zien? Deelt u de conclusie van directeur Bart Combée dat consumenten hun vragen beter schriftelijk kunnen stellen aan de belastinginspecteur? Zo nee, waarom niet?2
De Belastingdienst streeft naar een goede informatievoorziening en kwaliteit bij de beantwoording van vragen door de BelastingTelefoon. Dat is gezien de ingewikkeldheid van de regelgeving en de vaak complexe situatie van de beller een moeilijke opdracht.
Het totale belaanbod bestaat voor 90% uit status- en procesvragen over belasting en toeslagen aangelegenheden. Daarvan is in 2012 en 2013 93% juist beantwoord. 10% van het totale belaanbod bestaat uit fiscaal-inhoudelijke vragen. Van die fiscaal-inhoudelijke vragen is een klein gedeelte heel ingewikkeld. Het onderzoek van de Consumentenbond had voor het grootste deel betrekking op dat deel van de vragen.
Om beter zicht te krijgen op de beantwoording van de door de Consumentenbond gebruikte vragen, heeft de Belastingdienst IPSOS, dat sinds 1 januari 2014 het externe onderzoek verricht, opdracht gegeven de kwaliteit van de beantwoording van die vragen verder te onderzoeken.
Daartoe heeft IPSOS een serie mystery calls uitgevoerd, waarbij 47% van de vragen voldoende en 7% acceptabel werd beantwoord. Dit is een betere score dan in het onderzoek van de Consumentenbond, maar is tegelijkertijd lager dan het streefpercentage van 80–85%. Daaraan is waarschijnlijk de bovengemiddelde complexiteit van de vragenset debet. De Belastingdienst gaat met de Consumentenbond in gesprek over de uitkomsten en onderzoeksmethoden.
Jaarlijks laat de Belastingdienst onderzoek verrichten door een externe partij ter bewaking van de kwaliteit van de beantwoording van fiscaal-inhoudelijke vragen. Sinds 1 januari 2014 is dit het externe onderzoeksbureau IPSOS. In opdracht van de Belastingdienst worden er jaarlijks zo’n 17.000 mystery calls gepleegd met een vragenset die representatief is voor het gemiddelde van de door burgers en bedrijven gestelde vragen. Daaruit blijkt dat zowel in 2012 als in 2013 86% van de fiscaalinhoudelijke vragen juist werd beantwoord. Dit is hoger dan de gehanteerde streefwaarde van 80–85%. Daarnaast wordt de kwaliteit van de antwoorden van de BelastingTelefoon doorlopend gemonitord, door intern jaarlijks met ca. 100.000 gesprekken mee te luisteren.
Deelt u de mening dat de BelastingTelefoon juiste en volledige informatie moet verstrekken aan bellers? Hoe beoordeelt u de waarnemingen die naar voren komen uit het onderzoek van de Consumentenbond in dit licht? Deelt u de mening dat dit beeld zorgelijk is en het geven van foutieve informatie het vertrouwen in de overheid en het draagvlak van het doen van een eerlijke belastingaangifte kan ondermijnen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke concrete maatregelen neemt u op welke termijn om bellers vanaf nu beter te helpen? Is het mogelijk hoger gekwalificeerde medewerkers sneller in te zetten bij complexe vragen aan de BelastingTelefoon? Zo ja, bent u hiertoe bereid? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van het doorverbinden met de inspecteur is van begin 2012 tot 1 februari 2013 een pilot uitgevoerd. Deze pilot is geëvalueerd en op basis daarvan is besloten expertise op het gebied van de vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting niet winst toe te voegen aan de tweede lijn van BelastingTelefoon. Zo is veelgevraagde kennis steeds bij de BelastingTelefoon beschikbaar, waardoor meer bellers direct van een antwoord kunnen worden voorzien. Mijn ambtsvoorganger heeft daarover in de 12e halfjaarsrapportage aan uw Kamer gerapporteerd.
Telefoontjes komen altijd binnen bij medewerkers in de eerste lijn. Zij krijgen instructie ingewikkeldere vragen sneller naar de tweede lijn door te zetten en echt ingewikkelde vragen naar de tweedelijns medewerkers met de meeste expertise. De specialisten in de tweede lijn nemen dan de beantwoording voor hun rekening.
Specifiek met het oog op de beantwoording van complexere vragen zal de tweede lijn met extra medewerkers worden uitgebreid. Medewerkers worden in de komende maanden beter geïnstrueerd wanneer zij een vraag moeten doorzetten naar de tweede lijn. De inzet is op deze wijze de kwaliteit van de beantwoording van complexere vragen door de BelastingTelefoon verder te verbeteren. De resultaten van deze aanpak zullen de komende tijd worden gemonitord.
Een klein deel van de vragen overstijgt de expertise die de Belastingtelefoon kan bieden omdat deze vragen het karakter hebben van belastingadviezen. De BelastingTelefoon zal dat soort vragen niet meer beantwoorden. Betrokkenen zullen het advies krijgen zich tot een fiscaal dienstverlener te wenden.
Hoe beoordeelt u de bevindingen van de Consumentenbond in het licht van de in februari 2013 beëindigde pilot «In één keer goed», waarbij slechts zeer weinig bellers gebruik maakten van specialisten?3 Wat zijn de resultaten van de na de genoemde pilot aan de BelastingTelefoon toegevoegde kennis van diverse belastinggrondslagen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn sinds 2012 de resultaten van de onderzoeken die de Belastingdienst zelf door een onafhankelijke partij laat uitvoeren? Klopt de bewering van een woordvoerder van de Belastingdienst dat uit dit onderzoek een beter beeld naar voren komt over het functioneren van de Belastingdienst dan uit het onderzoek van de Consumentenbond?4
Zie antwoord vraag 2.
De falende controle op medicijngebruik van ouderen |
|
Tunahan Kuzu (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Onvoldoende controle op medicijngebruik van ouderen»?1
Ja.
Welke onderzoeken zijn u bekend over de prevalentie en gevolgen van schadelijk medicijngebruik? Welke trend kunt u daaruit opmaken, en in hoeverre heeft het onderwerp beleidsprioriteit?
De onderzoeken die op dit terrein zijn aangeboden aan de Tweede Kamer, het Harmonderzoek (2006), het Harmwrestlingonderzoek (2008) en het onderzoek Acute ziekenhuisopnames die mogelijk gerelateerd zijn aan geneesmiddel-bijwerkingen (2013), hebben aangetoond dat er nog veel verbeterpotentieel is op het terrein van medicatieveiligheid.
Uit het eerstgenoemde onderzoek bleek dat jaarlijks in 16.000 gevallen patiënten in het ziekenhuis worden opgenomen door verkeerd gebruik van geneesmiddelen die potentieel vermijdbaar zijn. Uit dit onderzoek bleek onder andere dat er zogenaamde risicovolle geneesmiddelengroepen, risicovolle processen en risicopatiënten te identificeren zijn. Het verbeteren van de medicatieveiligheid beschouw ik als een belangrijk onderdeel van de patiëntveiligheid. Dit onderwerp maakt daarmee sinds het uitkomen van het rapport deel uit van de beleidsprioriteiten van het Ministerie van VWS.
Het rapport «Acute ziekenhuisopnames die mogelijk gerelateerd zijn aan geneesmiddelbijwerkingen» heb ik in februari 2013 aangeboden aan de Tweede Kamer. De uitkomst van deze studie was dat er sprake was van een lichte verbetering. Op het gebied van zelfmedicatie kwam vooral het onveilige gebruik van de ontstekingsremmende geneesmiddelen naar voren, de zogenaamde NSAID’s (Non-Steroidal Anti-Inflammatory Drugs).
In hoeverre draagt zelfmedicatie bij tot onveilig gebruik of interactie van geneesmiddelen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre maakt attendering op interactie met andere geneesmiddelen deel uit van de kassacheck bij drogisterijen?
Een aantal drogisterijketens hanteert de zogenaamde kassacheck. Dit is overigens niet verplicht.
De kassacheck houdt in dat bij het afrekenen aan mensen wordt gevraagd of zij nog behoefte hebben aan informatie of advies over het geneesmiddel. Dat advies mag dan alleen gegeven worden door een (assistent-) drogist. Daarbij kunnen ook de interacties met andere geneesmiddelen aan de orde komen.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat huisartsen en apothekers de jaarlijkse medicatiebeoordeling voor 65-plussers weinig uitvoeren, terwijl volgens de richtlijn polyfarmacie bij ouderen tenminste eenmaal per jaar een medicatiebeoordeling moet worden uitgevoerd? Bij wie ligt naar uw oordeel de eerste verantwoordelijkheid voor uitvoering van deze richtlijn? Zou de wijkverpleegkundige hierbij een signalerende rol kunnen spelen?
Het concreet implementeren van richtlijnen blijkt in de praktijk veelal weerbarstig. Dit geldt eens temeer waar sprake is van verschillende ketenpartners bij de uitvoering van de beschreven zorg. De multidisciplinaire richtlijn Polyfarmacie bij ouderen is daar bij uitstek een voorbeeld van. De richtlijn stelt dat het van belang is dat oudere patiënten die meer dan 5 geneesmiddelen slikken, jaarlijks een uitgebreide medicatiebeoordeling laten uitvoeren. Er is geen eerstverantwoordelijke aan te wijzen, zowel de huisarts als de openbare apotheker maar uiteraard ook de patiënt hebben hier een gezamenlijke rol en verantwoordelijkheid. Hoewel ik de signalerende rol van de (wijk)verpleegkundige zeker bij kwetsbare ouderen zeer waardevol acht, ben ik van mening dat op dit specifieke terrein het initiatief bij de apotheker c.q. huisarts ligt.
Ook de partijen in het Bestuurlijk Overleg Farmacie onderkennen dit. Daarom is de standaardisering van de medicatiebeoordeling opgenomen in de kwaliteitsagenda van het Bestuurlijk Overleg Farmacie en wordt gekeken naar een betere methode voor het selecteren van risicopatiënten dan nu is opgenomen in de richtlijn. Daarnaast heeft overleg plaatsgevonden met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) over een betere implementatie van de richtlijn. Volledige nakoming van de richtlijn betekent echter dat 1,2 miljoen medicatiebeoordelingen per jaar zouden moeten worden uitgevoerd. Daarvoor ontbreekt op dit moment de capaciteit. Ook zullen veel apotheekhoudenden zich de specifieke kennis voor het uitvoeren van medicatiebeoordelingen nog eigen moeten maken. Daarom zal sprake zijn van een ingroeimodel. Medio 2013 heeft de IGZ de meest betrokken eerstelijns partijen bijeengebracht om een gezamenlijke aanpak te ontwikkelen waarmee concrete stappen ter bevordering van de implementatie van deze richtlijn in de dagelijkse praktijk (met name het onderdeel periodieke medicatiebeoordeling) zouden worden gezet. Hierover zullen concrete en pragmatische afspraken worden gemaakt.
In het overleg met de IGZ hebben partijen verder aangegeven dat medicatiebeoordeling per 1 januari 2015 op een juiste wijze gecontracteerd kan zijn bij apothekers en huisartsen. De IGZ zal in ieder geval vanaf 1 januari 2015 het toezicht verscherpen. Dit ontslaat partijen er echter niet van ook in 2014 al meer conform de richtlijnen te handelen.
Welke mogelijkheden heeft u om het gebruik van de jaarlijkse medicatiebeoordeling actief te stimuleren, en ouderen ervan op te hoogte te stellen dat medicatiebeoordeling van belang is? Welke van deze mogelijkheden gaat u daadwerkelijk inzetten? Hoe gaat u er voor zorgen dat andere partijen hun verantwoordelijkheid oppakken?
De resultaten van het Harmonderzoek waren destijds reden om aan de gang te gaan met de randvoorwaarden met betrekking tot de uitvoering van deze zorg (verzekeringaanspraken, tarifering en financiering). Dit proces is met de inwerkingtreding van de vrije tarieven voor de farmaceutische zorg sinds 2012 afgerond. Het blijft evenwel aan de zorgverzekeraars om deze vorm van verantwoorde zorg in te kopen en aan huisartsen en apotheekhoudenden om verantwoorde zorg te leveren. De Nederlandse Zorgautoriteit ziet er op toe dat zorgverzekeraars voldoende verantwoorde zorg voor hun verzekerden inkopen en de IGZ ziet erop toe dat verantwoorde zorg wordt geleverd. Daarin speelt de richtlijn een belangrijke rol. De richtlijn moet wel uitvoerbaar zijn. Zie verder het antwoord op vraag 5, waar is aangegeven welke omstandigheden van invloed zijn op volledige implementatie van de betrokken richtlijn en op welke wijze wordt gewerkt aan verbetering hiervan.
Wat is uw mening over het voorstel van Unie KBO om de jaarlijkse medicatiebeoordeling uit te sluiten van het eigen risico? Welke financiële gevolgen heeft dit voorstel?
Er zijn op dit moment al zorgverzekeraars, die het eigen risico niet belasten met de uitgaven van een periodieke medicatiebeoordeling. Het staat zorgverzekeraars vrij het eigen risico wel of niet te belasten hiermee. Daarnaast geldt dat het merendeel van de patiënten die in aanmerking komen voor een periodieke medicatiebeoordeling behoort tot de groep verzekerden die hun eigen risico ook zonder de uitgaven voor een medicatiecheck «volmaken». Hierdoor zal het uitzonderen van het eigen risico voor hen geen effect sorteren. Vooralsnog is het niet mijn intentie om medicatiebeoordeling generiek uit te zonderen van het eigen risico.
Het bericht ‘Groeiende kritiek op medische uitzendingen ZVK’ |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Groeiende kritiek op medische uitzendingen ZVK»?1 Heeft u ook kennisgenomen van de open brief (gedateerd 6 februari 2014, betreftfende zorg in Caribisch Nederland) die door Han de Bruijne aan u is gestuurd over het functioneren van het Zorgverzekeringskantoor Caribisch Nederland (ZVK)?
Inmiddels heb ik kennisgenomen van de open brief in de krant. De brief is bij mijn weten echter nooit naar mij gestuurd; hij is althans niet bij VWS ontvangen.
Herkent u zich in het beeld dat in het artikel/de brief over het Zorgverzekeringskantoor Caribisch Nederland geschetst wordt? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om de bureaucratie terug te dringen en de dienstverlening te verbeteren? Zo nee, welke berichtgeving is onjuist?
Ten dele. De systematiek rondom medische uitzendingen vanuit de BES naar ziekenhuizen in andere landen is complex. Het inregelen vraagt tijd, waardoor de dienstverlening van het ZVK op een aantal vlakken efficiënter kan. Het ZVK is momenteel met een flinke verbeterslag bezig, die in de loop van 2014 zijn beslag moet krijgen. Daarbij maak ik de kanttekening dat de Auditdienst Rijk het ZVK bij de procedures intensief controleert op rechtmatigheid en om goedkeurende accountantsverklaringen te krijgen zal een zekere mate van bureaucratie onvermijdelijk zijn. In Caribisch Nederland is dergelijke controlecultuur tot nog toe niet erg gebruikelijk
In 2013 heeft het ZVK ruim 7000 medische uitzendingen verzorgd voor de 3 eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba naar oa. Aruba, Curaçao, Colombia en Nederland. In totaal heeft het ZVK 53 klachten ontvangen. Op Bonaire waren dat er 36 waarvan15 ongegrond en 4 nog in behandeling, op Sint Eustatius werden er 10 ingediend waarvan 3 ongegrond en nog 2 in behandeling en op Saba 7 klachten waarvan 3 ongegrond en ook nog 2 in behandeling. De klachten hadden betrekking op ingediende declaraties, op Coomeva maar ook op de dienstverlening van ZVK.
De arts vraagt voor de patiënt toestemming aan om uit te mogen zenden. Het ZVK beslist daarop en verwittigt hierover de arts. Deze informeert de patiënt waarna het ZVK met de patiënt contact opneemt voor de verdere afhandeling van diens medische uitzending.
Hierbij moet het ZVK een aantal zaken regelen, zoals vliegtickets, het hotel, eventuele begeleiding en betaling van daggeldvergoeding voor patiënt met eventuele begeleider voor een vastgesteld aantal dagen. Daarbij moet de datum van vertrek en terugkeer bekend zijn, datum van de eerste afspraak in het ziekenhuis en het aantal dagen van een eventuele opname in het ziekenhuis. Er moet gecontroleerd worden of de patiënt inderdaad is gegaan, of de uitzending eventueel langer gaat duren, of de verwijzend specialist door de behandelend specialist in het andere land geïnformeerd is over een eventuele verlenging en of de verwijzend specialist dat heeft doorgegeven aan het ZVK (vanwege verplichte controle op de rechtmatigheid van de verblijfsvergoeding en verplaatsing van ticket retourvlucht etc.).
Wat is de precieze rol van Comeeva in de organisatie van medische uitzendingen vanuit Caribisch Nederland? Hoe beoordeelt u het functioneren van Comeeva?
Coomeva is een ziektekosten verzekeraar in Colombia die door het ZVK is gecontracteerd om voor uitgezonden inwoners van de BES eilanden in Colombia logistieke zaken te regelen. Zoals het maken afspraken met de ziekenhuizen, bespreken hotels, regelen taxivervoer ter plaatse. Uit een survey gehouden onder 110 patiënten blijkt dat 94% van de patiënten een wachttijd heeft van minder dan 5 dagen tussen aankomst en de eerste afspraak. De kwaliteit van het hotel wordt als redelijk tot uitstekend ervaren door 94%. Het regelen van het vervoer wordt door 88% als goed gewaardeerd. Dus over het algemeen geldt dat de meeste geïnterviewde patiënten tevreden zijn met de dienstverlening.
Veel gehoorde klacht is dat het verblijf in Colombia lang is. Er wordt hard gewerkt dit zoveel mogelijk te bekorten (zie antwoord vraag 5).
Welke maatregelen zijn het afgelopen jaar doorgevoerd om de medische uitzendingen vanuit Caribisch Nederland naar Colombia of andere omliggende landen te verbeteren? Hebben deze maatregelen het gewenste effect gehad?
Afgelopen periode is een aantal maatregelen genomen om de logistiek te verbeteren en de verblijfsduur van de uitzending te bekorten. Er zijn twee keer per week vluchten via Curaçao op Medellin. Een van de verbeteringen is om geen uitzendingen meer met de vrijdagvlucht te doen; dit voorkomt onnodige wachttijd in het weekend en de dagen erna. Een andere maatregel is dat er alleen patiënten worden uitgezonden die vooraf een afspraak met het ziekenhuis hebben. Nogmaals wijs ik op de uitkomsten van het onderzoek van het bij vraag 3 genoemde onderzoek. Daaruit blijkt dat verzekerden in het algemeen tevreden zijn over de zorg en de logistiek. Daarnaast wijs ik op het belevingsonderzoek welke ook positief oordeelde over de zorg.
Hieruit komen enkele aandachtspunten naar voren die verbetering behoeven. Zo geeft 29% aan het daggeld niet tijdig te hebben ontvangen en 26% vindt dat ze niet voldoende zijn geïnformeerd door het ZVK. Er wordt thans hard door het ZVK gewerkt aan verbetering op deze punten.
Wordt er bij de globale scan van het niveau van zorg in de omringende landen van het BES-gebied, en het uiteindelijk selecteren van ziekenhuizen, ook rekening gehouden met de algehele organisatie van medische uitzendingen vanuit Caribisch Nederland? Is het onderzoek van Coomeva, waarover u eerder schreef, inmiddels in de markt gezet?2
Nee, de scan naar het niveau van de zorg in de omringende landen van het BES- gebied geeft een vergelijking weer van de verschillende behandelingen in verschillende ziekenhuizen van verschillende landen. Op voorhand is daarbij geen rekening gehouden met de algehele organisatie van de medische uitzendingen door het ZVK. Er zijn immers ook landen bij waarheen thans geen uitzendingen plaatsvinden.
Het onderzoek is inmiddels in de markt gezet. We verwachten eind van het jaar de beschikking te hebben over de uitkomsten.
Heeft de afname van het aantal medische uitzendingen vanuit Caribisch Nederland gevolgen voor de kwaliteit van de medische uitzendingen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Nee.
Is er een groot verschil in tevredenheid over de medische uitzendingen tussen Bonaire enerzijds, en Sint Eustatius en Saba anderzijds? Zo ja, welke verklaringen heeft u voor deze verschillen?
Het is onbekend of er een groot verschil is in tevredenheid over de medische uitzendingen van Bonaire vergeleken met Saba en Sint Eustatius. Het belevingsonderzoek geeft een gering verschil aan over de kwaliteit van de totale zorg, welke op Sint Eustatius in het algeheel met 76% als goed tot zeer goed wordt beleefd en in Saba en Bonaire 56% scoort. De reden voor deze verschillen en het aandeel van de uitzendingen daarin is onbekend.
Kunt u de Kamer een afschrift sturen van uw antwoord op de brief van de heer De Bruijne?
Er is geen brief van de heer de Bruijne ontvangen. Deze antwoorden op uw vragen over zijn brief in de krant kunt u beschouwen als het antwoord.
Gezichtsherkenning door de Scan Eagle |
|
Wassila Hachchi (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de Scan Eagle is gebruikt om zeehonden op het ijs te herkennen en te volgen?1
Ja.
Bent u er voorts van op de hoogte dat uit technische specificaties van de Scan Eagle blijkt dat deze nadrukkelijk is ontworpen voor gezichtsherkenning?2 Zo ja, kunt u toelichten in hoeverre en op welke wijze het is uitgesloten dat bij voorgenomen inzet van de Scan Eagle door justitie sprake kan en zal zijn van gezichtsherkenning?
Het is niet zo dat de Scan Eagle speciaal is ontworpen voor gezichtsherkenning. De website waar vraag 2 naar verwijst geeft generieke informatie over allerlei camera’s die op een Scan Eagle kunnen worden gezet. Met mijn brief van 15 augustus 2013 informeerde ik uw Kamer over de camera’s van de Scan Eagle die door Defensie worden gebruikt.3 De Scan Eagle kan met de camera’s waarover Defensie beschikt geen personen herkenbaar in beeld brengen op operationele vlieghoogte. Dit is uitsluitend mogelijk als het toestel erg laag vliegt en de persoon in kwestie omhoog kijkt. Opereren op een dergelijke lage hoogte is erg ongebruikelijk en in de meeste gevallen niet toegestaan met het oog op de veiligheidsvoorschriften. Er bestaan op dit moment geen plannen om de geavanceerde camera’s waarover de aangehaalde website bericht aan te schaffen. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Kunt u toelichten wat de technische mogelijkheden van de Raven en Scan Eagle precies zijn ten aanzien van binnenlands gebruik, met welke type camera’s de Raven en Scan Eagle mogelijkerwijs kunnen worden uitgerust en op welke vlieghoogte in het Nederlandse luchtruim deze onbemande vliegtuigen zullen opereren?
De Raven en de Scan Eagle kunnen video-opnamen maken met een dag- of nachtcamera die voor de vlucht op het toestel wordt gemonteerd. De Raven opereert doorgaans op een vlieghoogte van ongeveer 300 meter. De Scan Eagle vliegt doorgaans op een hoogte tussen de 600 meter en 1.000 meter, tot maximaal 6.000 meter.
Bent u bereid bij voorbaat uit te sluiten dat drones en onbemande vliegtuigen die opereren in het Nederlandse luchtruim, zoals de Raven en de Scan Eagle, op een vlieghoogte worden ingezet waarbij gezichtsherkenning mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Omdat ik niet alle toekomstige doeleinden waarvoor een Raven of Scan Eagle zal worden ingezet kan voorzien, wil ik niet bij voorbaat uitsluiten dat deze ooit op lage hoogte zullen vliegen of dat zij ooit zullen worden voorzien van camera’s waarmee gezichtsherkenning mogelijk is. Eventuele inbreuken op de privacy die daarbij kunnen ontstaan zijn op zichzelf ook geen reden om dit bij voorbaat uit te sluiten. Van belang is dat wanneer hiertoe zou worden besloten de rechtmatigheid van dergelijke inbreuken is gewaarborgd doordat wordt voldaan aan de voorwaarden die aan een dergelijke inzet zijn verbonden.
Ik wil u in dit verband ook verwijzen naar de brief die ik uw Kamer recentelijk stuurde over een onderzoek dat het WODC op verzoek van het kabinet uitvoert naar onder meer de mogelijk negatieve effecten van het gebruik van onbemande vliegtuigen op de privacy en de wijze waarop die privacy het meest effectief kan worden gewaarborgd.4
Is het uitgesloten dat drones en onbemande vliegtuigen die opereren of gaan opereren in het Nederlandse luchtruim, zoals de Raven en de Scan Eagle, ten behoeve van opsporing en crowd control op enig moment wel worden voorzien van een camera waarmee gezichtsherkenning mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de spoedeisende hulpposten in Sittard-Geleen en Weert mogelijk dicht gaan |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert op het bericht dat de spoedzorg mogelijk verdwijnt in twee Limburgse ziekenhuizen?1 2
In het Hoofdlijnenakkoord van juli 2011 is afgesproken dat zorgverzekeraars, waar nodig om redenen van kwaliteit en doelmatigheid, overgaan tot selectieve zorginkoop. In navolging van deze afspraken heeft Zorgverzekeraars Nederland begin 2013 het rapport «Kwaliteitsvisie Spoedeisende Zorg» gepubliceerd. Verzekeraars zetten vanuit kwaliteits- en doelmatigheidsoverwegingen in op specialisatie en concentratie van complexe acute zorg. Dit betreft traumazorg, spoedeisende neurologische zorg, spoedeisende cardiologische zorg, spoedeisende vaatchirurgische zorg en spoedeisende geboortezorg. Op basis van deze visie zijn er door zorgverzekeraars regionale scenario’s ontwikkeld voor de toekomst, op basis van de huidige ziekenhuislocaties en de locale zorgvraag. In elke regio is een coördinerend verzekeraar die zorg draagt voor het verloop van het proces. Ook in de regio Limburg zijn er scenario’s ontwikkeld die momenteel met de betrokken partijen worden besproken. Het is de bedoeling dat er uiteindelijk in gezamenlijkheid van zorgverzekeraars en zorgaanbieders, rekening houdend met belangen van alle betrokken partijen, een regioplan wordt vastgesteld. Het uiteindelijke doel is betere kwaliteit van de spoedeisende zorg voor de burger. Dit zal vervolgens in de loop van een aantal jaren tot uitvoering worden gebracht via de contractering tussen zorgverzekeraars en ziekenhuizen.
In welk stadium en hoe concreet zijn de plannen om de genoemde spoedeisende hulpposten te sluiten?
Bovengenoemde plannen zijn nog in concept en worden nog besproken met de partijen uit de regio. Er valt dus nog niets te zeggen over welke ziekenhuizen welke acute zorg zullen gaan aanbieden. De concentratie is met name gericht op de complexe acute zorg stromen, slechts een beperkt deel van het ziekenhuisaanbod. Spoedeisende Hulpen (SEH’s) zullen daardoor in sommige gevallen een ander profiel krijgen. In het Regeerakkoord is afgesproken dat de huidige dubbele infrastructuur van Huisartsenposten (HAP) en SEH’s afgebouwd wordt, door integratie of betere samenwerking van HAP en SEH. Het nieuwsbericht dat er mogelijk SEH’s sluiten is voorbarig.
Hoe verhouden deze plannen zich tot uw verzekering dat er van sluiting van de spoedeisende hulp (SEH) geen sprake zou zijn?3
De verwachting is dat SEH’s bij basisziekenhuizen op sommige plekken anders ingericht zullen worden. In het Regeerakkoord is afgesproken dat de huidige dubbele infrastructuur van HAP en SEH’s afgebouwd wordt, door integratie of betere samenwerking van HAP en SEH. Zo kan het bijvoorbeeld doelmatiger zijn om in de nachtelijke uren, bij een gering aanbod aan patiënten, niet zowel de SEH als de HAP naast elkaar open te houden, maar alleen de HAP. Via triage op de HAP kunnen patiënten nog steeds worden opgenomen in het ziekenhuis.
Bent u van mening dat een gemeente als Sittard-Geleen met ruim 90.000 inwoners zonder SEH kan? Hoe valt het te rijmen dat een SEH voor het Atrium en Orbis Ziekenhuis voldoende zou zijn; ziekenhuizen die samen een adherentie van een half miljoen mensen hebben, waarvan destijds werd gesteld dat deze adherentie te groot is voor 1 SEH?4
De plannen zijn nog te prematuur om hier op in te gaan. Mochten er in de toekomst toch plannen gemaakt worden om de acute zorg in de regio anders in te richten, dan dienen de zorgverzekeraars vanuit hun zorgplicht, samen met de relevante ziekenhuizen, de Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV’s), in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) ervoor te zorgen dat de bereikbaarheid binnen de wettelijk gestelde 45 minutennorm in de regio geborgd blijft.
Bent u van mening dat het St. Jans Gasthuis, een ziekenhuis met bijna 300 bedden en als primair adherentiegebied de gemeenten Weert, Nederweert, Leudal en Cranendonck kent die samen 120.000 inwoners tellen zonder SEH kan? Is het wat u betreft acceptabel dat bijvoorbeeld inwoners van Weert voortaan meer dan twintig kilometer moeten reizen om een SEH te bereiken?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Betekent het verdwijnen van een SEH bij het St. Jans Gasthuis niet de doodsteek voor dit ziekenhuis?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Bent u van mening dat «het ziekenhuis van de 21e eeuw» – zoals het Orbis ook wel wordt genoemd – zonder spoedeisende zorg kan? Is dat uw definitie van een hypermodern ziekenhuis?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Is het wat u betreft acceptabel dat zorgverzekeraars CZ en VGZ de spoedzorg in de regio Limburg uitkleden? Kunt u uw antwoord toelichten? Wie vertegenwoordigen deze verzekeraars eigenlijk? Is hier niet sprake van een democratisch tekort, aangezien de bevolking geen voorstander is van het verdwijnen van ziekenhuizen en SEH's?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u de Kamer het regioplan toezenden waarin het voornemen staat om de spoedzorg in Sittard-Geleen en Weert te sluiten?
De plannen zijn nog in concept en worden nog besproken met de partijen uit de regio. Er valt dus nog niets te zeggen over welke ziekenhuizen welke acute zorg zullen gaan aanbieden. Bovendien zijn de regioplannen de verantwoordelijkheid van partijen en is het niet aan mij deze aan de Tweede Kamer te zenden.
In welke regio’s bestaan er op dit moment (concept-)regioplannen van zorgverzekeraars, waarin wordt gekoerst op het sluiten dan wel samenvoegen van afdelingen voor spoedeisende zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
In alle 11 regio’s zijn er door zorgverzekeraars regionale scenario’s ontwikkeld voor de toekomst, op basis van de huidige ziekenhuislocaties en de locale zorgvraag. De concentratie richt zich met name op de complexe acute zorg, maar in stedelijk gebied waar veel SEH’s dicht bij elkaar zitten is het mogelijk dat er basis SEH’s (gedeeltelijk)sluiten of anders ingericht worden. In het Regeerakkoord is afgesproken dat de huidige dubbele infrastructuur van HAP en SEH’s afgebouwd wordt, door integratie of betere samenwerking van HAP en SEH. Zo kan het bijvoorbeeld doelmatiger zijn om in de nachtelijke uren, bij een gering aanbod aan patiënten, niet zowel de SEH als de HAP naast elkaar open te houden, maar alleen de HAP. Via triage op de HAP kunnen patiënten nog steeds worden opgenomen in het ziekenhuis.
Kunt u de Kamer deze (concept-)plannen voor elke regio doen toekomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u bij elk plan aangeven hoe ver de uitvoering ervan gevorderd is?
Bovengenoemde plannen zijn nog in concept en worden nog besproken met de partijen uit de regio. Er valt dus nog niets te zeggen over welke ziekenhuizen welke acute zorg zullen gaan aanbieden. Bovendien zijn de regioplannen de verantwoordelijkheid van partijen en is het niet aan mij deze aan de Tweede Kamer te zenden.
Op welke wijze zijn huisartsen en andere zorgverleners betrokken bij de plannen om twee locaties voor spoedzorg in Limburg te sluiten? Zijn zij gelukkig met deze voornemens? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1. In de planning van het traject wordt nadat met alle ziekenhuizen is gesproken natuurlijk ook met huisartsen, ambulancevervoerders en patiëntenorganisaties gesproken.
Welke actie gaat u ondernemen om te voorkomen dat de plannen van de zorgverzekeraars om de SEH's te sluiten doorgang vinden?
Indien er voornemens zijn om de acute zorg in een regio anders in te richten, dienen de zorgverzekeraars vanuit hun zorgplicht, samen met de relevante ziekenhuizen, de Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV’s), in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) ervoor te zorgen dat de bereikbaarheid binnen de wettelijk gestelde 45 minutennorm in de regio geborgd blijft. Ik heb wettelijk gezien alleen een rol als de bereikbaarheid van cruciale zorg binnen 45 minuten met de ambulance of de veiligheid van de zorg in het geding lijkt te komen. Ik ben verantwoordelijk voor de continuïteit van cruciale zorg, en niet de continuïteit van elk specifiek ziekenhuis.
Het grote verschil tussen vraag naar en aanbod van bedrijventerreinen |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u het met architect en hoogleraar Adriaan Geuze eens dat het gebied tussen Dordrecht en Leiden een soort aaneengesloten stad is, zonder begin en einde, waar lukraak kassen, bedrijventerreinen, windmolens, flarden oud landschap en geluidswallen door elkaar heen staan? Wordt u hier net zo droevig van als de heer Geuze?1
Nee. Het gebied van Leiden tot en met Dordrecht is een hoogstedelijk gebied waarin diverse functies samenkomen. De afgelopen jaren hebben de regionale overheden diverse programma’s opgestart waarin de kwaliteit van de omgeving en leegstand wordt aangepakt. Zo heeft de Provincie Zuid-Holland samen met gemeenten gewerkt aan het terugdringen van overcapaciteit aan woningen, bedrijventerreinen en kantoorlocaties alsook wordt er in het kader van Hof van Delfland samengewerkt aan het verbeteren van de kwaliteit aldaar.
In de Adaptieve Agenda Zuidelijke Randstad die Rijk en regionale overheden recentelijk met elkaar hebben vastgesteld, is de strategie van Rijk en regio om dit gebied van Leiden tot en met Dordrecht als een metropolitaan stedelijk gebied te ontwikkelen. Bij die strategie zoeken overheden nadrukkelijk naar het optimaal gebruiken van de ruimte en het verbeteren van de kwaliteit door de functies verstedelijking, bereikbaarheid en landschap in samenhang te bezien.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het beschikbare aanbod aan grond voor bedrijfsvestigingen in Nederland minstens 25 keer zo groot is als de totale vraag? Erkent en herkent u deze cijfers uit de nieuwsbrief van Cobouw? Wat doet u om deze enorme scheefgroei aan te pakken en hoe stimuleert u hier gemeenten en provincies in? Raadt u lagere overheden ook aan verlies te nemen en eventueel grond terug te verkopen aan de boer?
Ja, ik heb kennisgenomen van de cijfers uit de nieuwsbrief van Cobouw. Cobouw heeft deze conclusie getrokken op basis van cijfers in het rapport IBIS-werklocaties 2013 (d.d. 26-06-2013, zie toelichting in kader hieronder). Provincies en gemeenten zijn reeds zelf begonnen met schrapoperaties. Dat zal gefaseerd gebeuren, waarbij ook verlies wordt genomen. Provincies en gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor het grondbeleid dat zij voeren. Zij zijn niet vrij om te bepalen wanneer zij verliezen nemen. Het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten bevat de regels dienaangaande.
Volgens het rapport bedraagt het totaal oppervlak aan bedrijventerreinen dat uitgeefbaar is per peildatum 1 januari 2013 9.487 hectare netto. In 2012 is 375 ha uitgegeven. Die uitgeefbare 9.487 ha is daarmee het 25-voudige van de uitgifte van 2012. Dit getal dient genuanceerd te worden: van die 9.487 ha was in 2012 ruim 56% (5.338 ha) terstond uitgeefbaar, ofwel bouwrijp. Dat is het 14-voudige van de uitgifte van 2012. Dat betekent dat 44% (4.149 ha) niet terstond uitgeefbaar is, doordat bijvoorbeeld de ruimtelijke procedures nog niet zijn doorlopen, onteigening nog moet plaatsvinden of het bouwrijp maken van de grond. Van de 9.487 ha is ruim 72% (6.860 ha) uitgeefbaar door gemeenten en ruim 27% (2.627 ha) door particulieren. Het rapport geeft niet weer hoeveel uitgeefbaar terrein in eigendom van gemeenten terstond uitgeefbaar is.
Wat vindt u van het feit dat 14 miljoen vierkante kilometer bedrijfsruimte leegstaat en dat dit geen positieve invloed heeft op de kwaliteit van de openbare ruimte? Onderkent u de financiële gevolgen van de leegstand en vertraging van ontwikkelingen voor de begroting van lokale overheden en ontwikkelaars? Hoe groot zijn die financiële gevolgen voor gemeenten en provincies? Kunt u ook inzage geven per gemeente?
Ik ben niet bekend met dit getal. Er bestaan weinig betrouwbare cijfers over de omvang van leegstand op bedrijventerreinen.
Wel is bekend dat van het totaal aantal werklocaties (3.722 bedrijventerreinen, zeehaventerreinen en gemengde economische zones tezamen) 28% deels de kwalificatie «verouderd» heeft gekregen. Niet verouderd is 56%, status onbekend is 15%. Veroudering van bedrijventerreinen heeft veelal een negatieve invloed op de kwaliteit van de openbare ruimte. Daarom ben ik verheugd dat de provincies een succesvolle slag hebben gemaakt in de 1e trancheperiode van het Convenant Bedrijventerreinen. Van de in de Provinciale Herstructureringsprogramma’s neergelegde ambitie van 7.300 ha aan herstructurering is – naar de stand van zaken op 1 september 2013 (met een doorkijk naar 31 december 2013) – 96% (7.017 ha) bereikt, ofwel in uitvoering (dat wil zeggen de masterplanfase inclusief financieringsfase is afgerond en goedgekeurd door de gemeenteraad).
Voor wat betreft de financiële casuïstiek heb ik u eind 2013 reeds uitvoerig geïnformeerd bij brief over het grondbeleid (27 581, nr. 47, d.d. 20-12-2013). Daarnaast ontvangt op korte termijn de antwoorden op de door uw Commissie Infrastructuur en Milieu en de heer Smaling gestelde Kamervragen over grondbeleid.
Hoe is te voorkomen dat lokale overheden en ontwikkelaars vanwege financiële motieven de gronden niet herbestemmen en dus braak laten liggen? Wat gaat u doen om de gemeenten daarbij te ondersteunen? Onderkent u dat de financiële consequenties een belemmering vormen voor de aanpak van leegstand en overprogrammering?
De grond voor bedrijventerreinen is grotendeels in handen van gemeenten. Door de lage winstmarges hebben ontwikkelaars en beleggers zich beperkt op dit deel van de grondmarkt begeven. Als gemeenten financiële redenen hebben om bedrijventerreinen niet her te bestemmen, dan zijn die van tijdelijke aard. Het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten schrijft voor dat gemeenten hun grondexploitaties jaarlijks moeten herzien, ook met het oog op gewijzigde marktomstandigheden. De Commissie BBV heeft de voorschriften dienaangaande in 2012 verduidelijkt in een bijgestelde notitie grondexploitatie. De accountant zal bij de controle van de jaarrekening nagaan of provincies en gemeenten aan de eisen van het BBV voldoen en afboeken en verliezen nemen als de markt is verslechterd. Vanaf dat moment is er geen financiële aanleiding om het herbestemmen uit te stellen.
Hoe ziet u de rol van het Rijk ten aanzien van bedrijventerreinen, nu zij zich heeft teruggetrokken uit het Convenant Bedrijventerreinen? Is dit in uw ogen nu definitief iets waar het Rijk «niet meer over gaat»?
Het Rijk heeft zich niet teruggetrokken uit het Convenant Bedrijventerreinen. De verantwoordelijkheid voor het bedrijventerrreinenbeleid ligt sinds de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte nog nadrukkelijker bij provincies en gemeenten.
Bent u bereid de zogenaamde SER-ladder voor bedrijventerreinen van een vrijblijvend instrument om te zetten in een meer bindende verplichting op rijksniveau? Zo nee, waarom niet?
De Ladder voor duurzame verstedelijking, waar bedrijventerreinen tegenwoordig onder vallen, is geen vrijblijvend instrument. in het Besluit ruimtelijke ordening is de Ladder opgenomen als motiveringsvereiste voor ruimtelijke besluiten over nieuwe stedelijke ontwikkelingen.
Bent u bekend met het feit dat gemeenten in de Achterhoek – met de provincie in een regierol – en de gemeente Apeldoorn zijn overgegaan tot het schrappen van bedrijventerreinlocaties? Kunt u ook een overzicht geven van welke provincies en gemeenten hier op welke wijze reeds mee bezig zijn, wat het kost en wat ze er eventueel van weerhoudt om dit door te zetten?
Ik ben ermee bekend dat meerdere provincies en gemeenten bezig zijn met schrapacties. Ik beschik niet over het overzicht waar u naar vraagt. Bedrijventerreinenbeleid is immers een decentrale verantwoordelijkheid.
Bent u bereid gemeenten te ontmoedigen steeds meer bedrijven en kantoren langs de snelweg te bouwen, die zelfs volgens vastgoedbedrijf DTZ Van Zadelhoff geen toekomst hebben, bij gebrek aan wandelgebied, horeca en bereikbaarheid per openbaar vervoer?
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor hun ruimtelijk vastgoedbeleid. Via het bedrijventerreinenconvenant, het kantorenconvenant en de Ladder voor duurzame verstedelijking worden gemeenten reeds gestimuleerd kritisch te zijn of, en zo ja, waar nieuwe stedelijke ontwikkelingen plaats mogen vinden. Dit wordt bij voorkeur regionaal afgestemd.
Kunnen deze vragen beantwoord worden voor het Algemeen overleg Ruimtelijke Ordening op 13 maart a.s?
Ja.
Het bericht dat DBC Onderhoud de gemiddelde prijzen voor een beperkt aantal zorgproducten publiceert |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tarieven zorg openbaar; patiënt kan vergelijken»?1
Ja.
Klopt het dat de onlangs gepubliceerde lijst door DBC Onderhoud slechts een fractie was van de meer dan 4.000 behandelingen, en dat de tarieven niet per zorgaanbieder maar een gemiddelde werd aangeboden?
Ja. DBC onderhoud heeft ervoor gekozen de gemiddelde prijzen van veelvoorkomende eenvoudige en planbare zorg openbaar te maken. Juist voor deze typen zorg is het van belang dat patiënten inzicht hebben in de gemiddelde prijs van een zorgproduct om zodoende de prijsverschillen tussen zorgaanbieders in hun keuze mee te wegen, al dan niet in relatie tot het eigen risico.
Deelt u de mening van de Nationale Ombudsman dat patiënten nog steeds onvoldoende zicht hebben op de kosten van een behandeling in het ziekenhuis, en dat concurrentieoverwegingen ten onrechte worden opgevoerd, daar de uitzonderingsgrond doorgaans restrictief wordt uitgelegd?
Het is juist dat patiënten op dit moment onvoldoende op de hoogte zijn van de kosten van een behandeling in een ziekenhuis. Hoewel patiënten recht hebben op informatie over de prijs van een behandeling, is het op dit moment vanuit zorgverzekeraars en ziekenhuizen niet altijd vanzelfsprekend om deze informatie aan de patiënt te verstrekken. Om die reden ben ik samen met zorgverzekeraars, aanbieders en patiëntenorganisaties een traject gestart om het kostenbewustzijn bij patiënten te vergroten. Naast het inzichtelijk maken van de zorgnota voor de patiënt wordt ook ingezet op het vergroten van het inzicht in de kosten voorafgaand aan de behandeling. Hiervoor wordt onder andere een communicatietraject opgestart gericht op het informeren van burgers over de financiële aspecten van de zorg. Voor meer informatie verwijs ik naar mijn brief van 25 oktober 2013(Kamerstuk 28 828, nr. 53).
Klopt het dat elke zorgaanbieder voor de DBC-zorgproducten in het B-segment een standaardprijslijst publiceert, en dat – indien deze niet gepubliceerd is – deze prijslijsten bij het ziekenhuis zijn op te vragen, en daarmee verplicht is deze gegevens te verstrekken?2
Ja, dat is juist. Ziekenhuizen zijn verplicht om de zogenoemde passantentarieven te publiceren. Dit geldt zowel voor zorg in het gereguleerde segment als voor zorg het vrije segment. Deze passantentarieven liggen doorgaans hoger dan het gecontracteerde tarief dat een ziekenhuis met de verzekeraar heeft afgesproken.
Deelt u de mening dat, voor wat betreft het (online) publiceren van data met volumes en prijzen van gedeclareerde DBC zorgproducten en passantentarieven per zorgaanbieder, zoals genoemd in de motie Dijkstra/Voortman3, geen wetenswaardigheden af te leiden zijn met betrekking tot de technische bedrijfsvoering of het productieproces, dan wel de afzet van producten of de kring van afnemers en leveranciers?
Zoals u zult begrijpen is het online publiceren van gegevens van ziekenhuizen gebonden aan de wettelijke kaders, zoals de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg). Dit om te voorkomen dat er gegevens worden vrijgegeven die direct of indirect tot personen herleidbaar zijn, of die niet gepubliceerd mogen worden vanuit mededingsaspecten. Voor de publicatie van «open data» zal hierover een zorgvuldige afweging gemaakt moeten worden. Hierbij moet bijvoorbeeld ook rekening gehouden worden met andere reeds openbare publieke data, en de herleidbaarheid bij gecombineerde sets van gegevens. In mijn brief van 23 oktober 2013 over een duurzaam informatiestelsel voor de zorg heb ik geschreven u voor de zomer te informeren over de aanpak van het openbaar maken van de in de motie genoemde gegevens. Voorts zal ik u op korte termijn ook nader informeren via de antwoorden op de vragen van het VSO die gesteld zijn over de brief rond het duurzaam informatiestelsel.
Herinnert u zich uw brief van 23 oktober 2013 waarin u schrijft dat het regeringsbeleid erop is gericht het hergebruik van openbare overheidsinformatie actief te bevorderen, en dat u zich inzet om meer gegevens over en uit de zorg beschikbaar te maken?4
In mijn brief van 23 oktober 2013 (Kamerstuk 32 620, nr. 93) heb ik geschreven dat ik u voor de zomer zal informeren over de aanpak van het als open data beschikbaar stellen van zorgdata.
Heeft u al zicht op hoe u het in vraag 6 genoemde onderdeel van het regeringsbeleid vorm gaat geven? Zo ja, hoe? Zo nee, wanneer kan de Kamer hier informatie over verwachten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven wanneer gegevens over volumes en tarieven per zorgaanbieder als open data ontsloten worden?
Zie antwoord vraag 6.
Verlenging van het mandaat van de Speciale Rapporteur van de VN voor Burma |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven of het klopt dat de Mensenrechtenraad van de VN zich volgende maand buigt over de vraag of het mandaat van de Speciale Rapporteur voor de Mensenrechten in Burma (Myanmar) verlengd moet worden? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Ja. Het huidige mandaat van de Speciaal Rapporteur is tijdens de 22ste sessie van de Mensenrechtenraad op 21 maart 2013 met een jaar verlengd. De Mensenrechtenraad buigt zich tijdens de eerstvolgende sessie in maart 2014 over verlenging.
Deelt u de opvatting dat er ondanks positieve ontwikkelingen nog veel mensenrechtenschendingen in het land plaatsvinden en dat verlenging van het VN-mandaat in de huidige vorm daarom wenselijk is? Indien neen, waarom niet?
Ondanks de positieve ontwikkelingen in Birma bevindt het land zich aan het begin van een transitie. Er zijn nog vele zorgpunten, waaronder de situatie in de deelstaten Rakhine en Kachin. Het kabinet acht het daarom van belang dat de VN Birma assisteert om de mensenrechtensituatie in het land verder te verbeteren. Daarnaast is het belangrijk dat onafhankelijke monitoring van de situatie door de VN, zoals nu verzorgd door de Speciaal Rapporteur, mogelijk blijft.
Birma heeft eerder medewerking toegezegd aan de opening van een kantoor van de VN Office of the High Commissioner for Human Rights (OHCHR). Dit kantoor zou bovengenoemde verantwoordelijkheden (assistentie en monitoring) op zich nemen. Omdat harde afspraken over de opening van een OHCHR-kantoor vooralsnog uitblijven zal Nederland zich tijdens de Mensenrechtenraad van maart a.s. in EU-verband inzetten voor de verlenging van het mandaat van de Speciaal Rapporteur.
Bent u bereid om u in te zetten voor verlenging van dit mandaat, bijvoorbeeld door bij huidige leden van de Mensenrechtenraad van de VN hierop aan te dringen? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Jet Bussemaker over het bericht ‘Inspectie wil geld terug van ROC's’ |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Inspectie wil geld terug van ROC's»?1
Ja.
Kunt u inzichtelijk maken welke onderwijsinstellingen en opleidingen het hier betreft en hoeveel geld de Inspectie van het Onderwijs terugvordert? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment heeft een aantal instellingen van de Onderwijsinspectie (hierna: inspectie) een voorgenomen besluit tot terugvordering ontvangen.
In het kader van de Algemene Wet bestuursrecht kan een instelling zijn zienswijze op deze voorgenomen terugvordering geven.
Op basis van die zienswijze zal vervolgens de besluitvorming plaatsvinden of de bekostiging lager wordt vastgesteld en welk bedrag wordt teruggevorderd. Er zijn dan ook nog geen definitieve besluiten genomen. Als de inspectie het definitieve besluit heeft genomen, zal ik uw Kamer nader informeren.
Op welke wijze voldoen de opleidingen niet aan de wettelijke eisen voor bekostiging en welke tekortkomingen zijn er door de Inspectie vastgesteld bij de opleidingen?
Bij de onderzochte opleidingen is gebleken dat essentiële onderdelen van de beroepsopleiding ontbraken of dat aan essentiële onderdelen van de beroepsopleiding niet op de juiste wijze invulling is gegeven. Om die reden ben ik voornemens bekostiging terug te vorderen.
De inspectie constateerde in haar onderzoeken bij de instellingen een groot aantal tekortkomingen van uiteenlopende aard en ernst. De inspectie onderkent het belang van samenwerking tussen bedrijfsleven en onderwijs. Dit laat onverlet dat ook trajecten waarbij wordt samengewerkt tussen onderwijs en bedrijfsleven dienen te voldoen aan de vereisten die de wet stelt zoals:
Bij de aangetroffen opleidingen werd aan een of meerdere essentiële onderdelen niet voldaan aan deze eisen.
De wettelijke vereisten zijn er om de waarde van het mbo-diploma te waarborgen, zodat het maatschappelijk vertrouwen in het beroepsonderwijs boven elke twijfel is verheven.
Betreft het hier enkel opleidingen waarbij sprake is van samenwerking tussen bedrijven en onderwijsinstellingen?
Ja.
Is er sprake van een parallel tussen de nu geconstateerde tekortkomingen en het eerdere oneigenlijke gebruik van de Wet Vermindering Afdracht Loonbelasting? Zo ja, kunt u deze samenhang nader toelichten?
In principe is de parallel niet bekend bij de inspectie als zij de onderzoeken gaat doen. Het is niet de verantwoordelijkheid van de inspectie om de Wet Vermindering Afdracht Loonbelasting (wva) te onderzoeken, dat is de verantwoordelijkheid van de Belastingdienst.
Echter, de evaluatie van de afdrachtvermindering onderwijs2 signaleert op verschillende punten onbedoeld gebruik van de afdrachtvermindering onderwijs. De evaluatie noemt onder meer de situatie, waarbij bedrijven de wva hebben toegepast voor werknemers die waren ingeschreven voor opleidingen, waarin tekortkomingen waren geconstateerd.
In zoverre is er sprake van een verband met de recent in de publiciteit gekomen beroepsopleidingen waarbij tekortkomingen zijn geconstateerd door de onderwijsinspectie.
Deelt u de opvatting dat er sprake is van een oneigenlijke aanspraak op en/of oneigenlijk gebruik van overheidsgeld? Zo ja, kwalificeert u dit als fraude? Zo nee, hoe kwalificeert u dit wel?
De inspectie heeft geconstateerd dat er niet voldaan is aan de aan de bekostiging verbonden verplichtingen. Om die reden ben ik voornemens de bekostiging lager vast te stellen en daarmee dit bestuursrechtelijk aan te pakken. De Inspectie van het Onderwijs heeft het handelen van de instellingen gekwalificeerd als niet toereikend in het voldoen aan de wettelijke voorschriften. Deze kwalificatie deel ik.
Is het mogelijk om de betreffende onderwijsinstellingen juridisch te vervolgen voor het oneigenlijk aanspraak maken op overheidsgeld?
Op basis van de bevindingen van de inspectie kom ik tot het oordeel dat de onderwijsinstellingen niet hebben voldaan aan de aan de bekostiging verbonden verplichtingen. Ik ben om die reden voornemens om de bekostiging lager vast te stellen. Dit is de gebruikelijke gang van zaken indien onderwijsinstellingen de bekostigingsvoorwaarden op grond van de onderwijswetgeving niet of onvoldoende naleven.
De antisemitische propaganda door organisatie 'Stop de Bezetting' |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de website www.stopdebezetting.com waar de artikelen «Most Popular Commercials are promoted by the Zionists»1 en «The Jewish hand behind Internet Google, Facebook, Wikipedia, Yahoo!, MySpace, eBay ...» op te lezen zijn?2
Ja, ik ben bekend met de website van Stop de Bezetting. Ik heb de bovengenoemde artikelen daar echter niet aangetroffen op 14 februari jl. Het tweede artikel is elders op het Internet aangetroffen.
Deelt u de mening dat het artikel waarin onder meer gesteld wordt dat zionisten door middel van Coca Cola, Nestlé, Hollywood, de media en de overheid – die zij ook allen in handen zouden hebben – anderen willen vergiftigen, zeer antisemitisch van aard is? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet veroordeelt iedere vorm van discriminatie en antisemitisme: dit is onacceptabel en hoort niet thuis in onze maatschappij. Het artikel en de zin waar u in vraag 3 naar verwijst, is gebaseerd op vooroordelen en een vijandig beeld ten aanzien van de Joodse gemeenschap. Wij ervaren dit als antisemitisch.
In hoeverre erkent u het virulente antisemitische karakter van het artikel waarin o.a. wordt gesteld dat «joden het internet hebben gepenetreerd met als doel informatie te domineren en te controleren»?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over het feit dat «Stop de bezetting» van Gretta Duisenberg, eerder al een demonstratie organiseerde waar «Hamas, Hamas, joden aan het gas» en «Intifada, Intifada» werd gescandeerd?
Het recht op demonstreren behoort tot de vrijheden van de rechtstaat. Dit recht op vrije meningsuiting wordt echter begrensd door de wet. Haatzaaien jegens bevolkingsgroepen is niet toegestaan. Het scanderen van de leus «Hamas, Hamas, joden aan het gas» is onaanvaardbaar en verwerpelijk.
U refereert aan een demonstratie op 3 januari 2009 in Amsterdam. Uit informatie van het Openbaar Ministerie blijkt dat er aangifte is gedaan gericht tegen mevrouw Duisenberg en twee toenmalige Kamerleden als het gaat om de uitspraak «Intifada, Intifada, Palestina vrij». Ook is er aangifte gedaan tegen onbekende personen die tijdens de demonstratie «Hamas, Hamas, joden aan het gas» scandeerden. Het Openbaar Ministerie heeft geen vervolging ingesteld jegens mevrouw Duisenberg en de toenmalig Kamerleden omdat hun uitspraak en handelen tijdens de demonstratie werd beschouwd als niet strafbaar.
Op welke wijze gaat u voorkomen dat de organisatie «Stop de bezetting», die het recente verleden geld ontving van de gesubsidieerde hulpclub Oxfam Novib, ooit nog – direct of indirect – belastinggeld zal ontvangen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft geen subsidierelatie met de Stichting «Stop de Bezetting». Oxfam Novib heeft aangegeven dat zij na 2007 geen subsidie heeft verleend aan deze stichting. Overigens is deze bijdrage betaald uit eigen middelen en niet uit ontvangen middelen uit de begroting voor ontwikkelingssamenwerking. De Nederlandse overheid heeft geen zeggenschap over de besteding van particuliere gelden.
Bent u nu eindelijk bereid een onderzoek te starten naar antisemitische propaganda door gesubsidieerde hulpclubs?
Ik verwacht van alle organisaties, met of zonder directe of indirecte financiële steun, dat zij zich onthouden van discriminatie of antisemitisme. Of er sprake is van discriminatie op grond van het wetboek van strafrecht kan alleen de rechter bepalen. Het doen van aangifte is dan ook de passende route om te bepalen of er daadwerkelijk sprake is van antisemitisme.
De oplossing van de EMV-knelpunten bij hoogspanningsnetten |
|
Paulus Jansen (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoord, tijdens een Algemeen overleg1, op de vraag of de kosten voor het ondergronds brengen van hoogspanningsleidingen en de uitkoop van woningen onder bovengrondse hoogspanningsleidingen mogen worden gesocialiseerd via de nettarieven: «(...) TenneT mag niet zomaar alles doorrekenen aan de afnemers van elektriciteit. Daar is Europese regelgeving voor. Daarin is vastgelegd dat netbeheerders alleen die kosten aan de gebruikers mogen doorrekenen, die doelmatig zijn. Doelmatige kosten zijn kosten die je moet maken om de zekerheid van het netwerk te waarborgen en je aan de normen te houden.»?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de reactie van de Europese Commissie (EC) op een vraag2 van een bewonersorganisatie naar de door haar hanteerde criteria voor het vaststellen van de doelmatigheid van investeringen in netwerken, waarbij de EC letterlijk stelt: «Even if Directive 2009/72/EC lays down certain general criteria as to tariff setting, on tariffs for investments, it specifically designates the national regulatory authority as the entity that sets these tariffs or, at least, decides the methodology by which they are set. Please see in this regard in particular Article 37(1)(a) of Directive 2009/72/EC. Consequently, the Commission does normally not intervene in such issues as to whether the types of costs you identify should or should not be taken into account when setting transmission tariffs. I therefore suggest that you contact the Dutch regulatory authority in this matter as it is this entity that is responsible for setting tariffs or approving their methodology.»?
Ja.
Hoe valt uw antwoord tijdens het genoemde Algemeen overleg te rijmen met het antwoord van de EC?
Er zit geen licht tussen het antwoord van de Europese Commissie en mijn eerdere antwoord tijdens het debat. De Europese Commissie verwijst uitdrukkelijk naar de nationale regulerende instantie. In Nederland is dit de ACM. Het antwoord dat ik u eerder gaf tijdens het debat, was mede gebaseerd op de lezing van de ACM. De ACM deelde mijn analyse toen en staat hier ook na lezing van de reactie van de Europese Commissie nog volledig achter. De ACM is verantwoordelijk voor het vaststellen van de transporttarieven. Hierbij gelden enkele Europese randvoorwaarden, waarmee de ACM rekening moet houden bij de vaststelling van de transporttarieven.
Tijdens het debat hebben we van gedachten gewisseld over de mogelijkheid om TenneT de kosten voor uitkoop in rekening te laten brengen bij afnemers via de transporttarieven. Ik heb toen uiteengezet dat een van die Europese randvoorwaarden voor vaststelling van de tarieven is dat de kosten die een netbeheerder aan gebruikers doorberekent, doelmatig zijn. In het geval van bestaande situaties van hoogspanningsverbindingen worden geen normen overtreden. Daarnaast heb ik erop gewezen dat het uitkopen van de betreffende woningen niet nodig is om de leveringszekerheid te garanderen. Er valt dan ook sterk te betwijfelen of de kosten die door uitkoop in bestaande situaties ontstaan als doelmatig zijn te kwalificeren.
Het bericht van de Europese Commissie doet aan het bovenstaande niets af. Het klopt dat de Europese Commissie normaal gesproken niet intervenieert in het type kosten dat in de tarieven wordt verwerkt. Echter, dat wil niet zeggen dat de Commissie dat niet zal doen op het moment dat kosten in de tarieven worden verwerkt, die hier als gevolg van de Europese regels niet in thuishoren. Bovendien is de kans groot dat gebruikers van elektriciteit in bezwaar zouden gaan tegen het verwerken van kosten in tarieven die daar op grond van geldende (Europese) regelgeving niet in mogen worden opgenomen. Ik acht het risico reëel dat de rechter dit bezwaar gegrond acht.
Los van de Europese dimensie speelt bij de gekozen vormgeving voor uitkoop ook een nationale beleidswens een belangrijke rol. Het kabinet wil een structurele oplossing, waarbij de woonbestemming na uitkoop wordt verwijderd en de woning bij voorkeur wordt gesloopt. Voor deze structurele oplossing moet de verantwoordelijkheid worden gelegd waar die hoort: bij gemeenten. De gemeente moet lokaal de afweging maken of uitkoop met bijbehorende sloop of herbestemming en aanpassing van het bestemmingsplan wenselijk is. Tennet kan deze structurele oplossing niet realiseren en de taak bij Tennet leggen ligt vanuit deze optiek sowieso niet voor de hand.
Ziet u, nu gebleken is dat de EC de lidstaten vrij laat om de kosten voor investeringen in milieu-/gezondheidsaspecten van hoogspanningstracées in de nettarieven te verwerken, aanleiding om terug te komen op uw oorspronkelijke voorstel voor de verdeling van kosten tussen Rijk, gemeenten en afnemers (via de nettarieven)? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer een aangepast voorstel tegemoet zien? Zo nee, kunt u uw antwoord motiveren?
Ik zie hiervoor geen aanleiding en verwijs voor de motivering naar mijn antwoord op vraag 3. Het kabinet heeft gekozen voor een afgewogen verdeling, waarbij alle betrokken partijen bijdragen aan een deel van de kosten: afnemers en bedrijven betalen 75% van de verkabelingskosten via de transporttarieven, gemeenten betalen de resterende 25% van de verkabelingskosten en het Rijk dekt de kosten voor uitkoop.
De aanpak van broodfok en malafide hondenhandel |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bereid om, met het oog op uw toezegging om over anderhalf jaar resultaten van uw beleid om broodfok en malafide hondenhandel aan te pakken, de Kamer een overzicht te sturen van de situatie zoals deze nu is, zodat daadwerkelijk beoordeeld kan worden of uw aanpak succesvol is of dat een aanvullende aanpak nodig is?
Ik heb uw Kamer toegezegd om over anderhalf jaar de balans op te maken en na te gaan waar we dan staan. Er worden op dit moment diverse stappen gezet die beogen het welzijn van honden te verbeteren. Het betreft onder andere nieuwe regels voor bedrijfsmatige handel in gezelschapsdieren per 1 juli 2014, de uitwerking van de nieuwe Europese regels met betrekking tot het verstrekken van paspoorten per 1 januari 2015, afspraken over impulsaankopen met advertentiewebsites en andere relevante partijen en een gezonder fokbeleid in samenwerking de sector.
Met onderstaande antwoorden wordt een overzicht gegeven van de huidige aantallen controles en hercontroles, geconstateerde overtredingen en aantallen geregistreerde dieren.
Kunt in kaart brengen welke overtredingen er bij broodfokkers geconstateerd worden, zoals het verwaarlozen, niet socialiseren en ondervoeden van de honden, maar ook het frauderen met inentingen en identificatie en registratie? Zo nee, waarom niet?
Voor bedrijfsmatige fokkers en handelaren gelden diverse voorschriften waaronder het verbod op verwaarlozen, mishandelen of te vroeg scheiden van pups en moederdier, de voorschriften van het Honden- en Kattenbesluit ’99 (HKB), de Europese verplichting te enten tegen hondsdolheid bij invoer en intracommunautair verkeer en de verplichte identificatie en registratie van honden. Daarnaast kan ook valsheid in geschrifte een overtreding vormen indien bijvoorbeeld paspoorten of in- en uitvoerdocumentatie niet naar waarheid worden ingevuld.
De Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) en de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) zien toe op de naleving van deze regels bij bedrijfsmatige fokkers en handelaren tijdens inspecties. Daarnaast worden door NVWA, LID of politie, meldingen over misstanden onderzocht en in daarvoor in aanmerking komende gevallen opsporingsonderzoeken gestart naar aanleiding van deze meldingen.
In 2013 geconstateerde overtredingen betroffen onder andere verwaarlozing en ernstige hygiëneproblemen, ontbrekende officiële documenten en ontoereikende of ontbrekende vaccinatie. Ook is vervalsing van vaccinatiebewijzen geconstateerd. Ten slotte werd er in enkele gevallen geconstateerd dat bij transport niet aan de transportverordening werd voldaan.
Kunt u in kaart brengen hoeveel controles er de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden bij broodfokkers en met welke handhavingscapaciteit u deze controles heeft gerealiseerd? Zo ja, kunt u hierbij vermelden in welke periode dit was, om hoeveel broodfokkers dit ging en hoeveel honden deze broodfokkers hadden? Zo nee, waarom niet?
De NVWA heeft in 2012 97 controles uitgevoerd ter controle op de naleving van de voorschriften van het HKB (waarbij indien aan de orde ook de andere hiervoor genoemde voorschriften worden meegenomen). De NVWA heeft daarnaast in 2012 ook 45 controles uitgevoerd gericht op de overige in vraag 2 genoemde voorschriften. In 2012 zijn naar aanleiding van deze controles 32 hercontroles uitgevoerd.
De NVWA heeft in 2013 86 keer gecontroleerd op de naleving van het HKB. De NVWA heeft daarnaast 41 controles uitgevoerd gericht op de overige genoemde voorschriften gerelateerd aan de handel in honden. In 2013 zijn naar aanleiding van deze controles 42 hercontroles uitgevoerd.
De LID heeft in 2012, 103 controles uitgevoerd op de naleving van de voorschriften van het HKB. In 2013 heeft de LID op 167 locaties in Nederland een of meerdere controles uitgevoerd waarbij sprake was van het bedrijfsmatig houden van honden. In totaal hebben deze 167 bedrijfsmatige adressen geleid tot 249 fysieke controles. Bij 142 controles daarvan was sprake van HKB-controles waarbij voornamelijk is gekeken naar de HKB vereisten zoals inrichting, vakbekwaamheid en registratie. De 107 andere controles op bedrijfsmatige adressen is voornamelijk gecontroleerd op mogelijke overtreding van de verzorging en voeding van de honden.
De NVWA heeft in 2012 en 2013 respectievelijk 3 en 3,2 fte specifiek ingezet voor het toezicht op de handel in honden.
De LID beschikt over 14,7 fte voor het uitvoeren van de toezichtscontroles en de tweedelijnshandhaving voor alle meldingen van mishandeling en verwaarlozing van gezelschapsdieren waaronder ook de vorengenoemde HKB controles en het onderzoek naar meldingen. Een specifieke uitsplitsing voor alleen honden is hier zeer lastig te maken.
Daarnaast beschikt de politie over taakaccenthouders die in eerste instantie een melding over mishandeling of verwaarlozing van een gezelschapsdier onderzoeken. Een uitsplitsing naar de capaciteit ingezet voor meldingen van misstanden bij honden is hierbij niet te maken.
De NVWA en de politie registreren het aantal gecontroleerde honden niet. Dit zou leiden tot disproportionele administratieve lasten. Ook voor de LID zou het inzichtelijk maken van het totaal aantal honden gemoeid met deze controles op dit moment zeer veel tijd in beslag nemen.
In beginsel worden controles door de NVWA en de LID niet aangekondigd. Indien sprake is van een last onder bestuursdwang (waaraan moet worden voldaan binnen een bepaalde termijn) kan de controle uiteraard worden verwacht na afloop van de gegeven termijn.
Kunt u duidelijk maken hoeveel van de ontdekte broodfokkers gesloten zijn en hoeveel er herhaaldelijk gecontroleerd zijn? Waren dit aangekondigde of onaangekondigde controles? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze controleert u de betrokkenheid van dierenartsen bij de malafide praktijken van broodfokkers en welke mogelijkheden ziet u voor een scherpere aanpak op dit gebied? Deelt u de mening dat dierenartsen die meewerken aan broodfok en malafide dierenhandel niet langer als dierenarts zouden mogen werken? Zo ja, bent u bereid om te laten onderzoeken op welke wijze dierenartsen die meewerken aan broodfok en malafide dierenhandel (bestuursrechtelijk) kunnen worden aangepakt? Zo nee, waarom niet?
Dierenartsen zijn gehouden zich te gedragen overeenkomstig artikel 14 van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990. Zij mogen niet tekortschieten in de zorg die zij behoren te geven aan dieren met betrekking tot welke hun hulp is ingeroepen of die in nood verkeren. Zij mogen voorts ten algemene niet tekortschieten in hetgeen van hen als beoefenaar van de diergeneeskunde mag worden verwacht, zodanig dat daardoor voor de gezondheidszorg voor dieren ernstige schade kan ontstaan. Bij schending hiervan kunnen zij worden voorgeleid bij het veterinair tuchtcollege en, afhankelijk van de situatie, mogelijk ook strafrechtelijk worden vervolgd. Dit creëert mijns inziens voldoende mogelijkheden om handhavend op te treden indien daar aanleiding toe is.
Voor wat betreft de specifieke problematiek van hondenhandel, besteedt de NVWA daarnaast op verschillende manieren aandacht aan de voorlichting aan dierenartsen met betrekking tot de naleving van de wetgeving op het terrein van voorschriften voor (bedrijfsmatige) houders van honden (presentaties, informatie op website e.d.). De NVWA ontplooit dergelijke activiteiten bij gelegenheid in samenwerking met de beroepsorganisatie van dierenartsen (KNMvD).
Kunt u uiteenzetten hoe vaak een door de handhavingsdiensten geconstateerd geval van broodfok of malafide handel daadwerkelijk voor de rechter is gebracht en hoe vaak dat uiteindelijk niet is gebeurd? Bent u bereid alsnog de mogelijkheden te verkennen om een Landelijk Officier Dierenwelzijn aan te stellen, zodat de opsporing die we weten te realiseren ook echt tot een goede bestraffing leidt? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Deze informatie kan niet uit de systemen van het Openbaar Ministerie (OM) worden gegenereerd. Het OM registreert niet op «broodfok» en «malafide hondenhandel». Om de informatie over overtredingen van vorengenoemde voorschriften alsnog boven tafel te krijgen zouden door het OM alle in behandeling genomen zaken ter zake van dierenmishandeling handmatig moeten worden doorgenomen. Dit zou zeer veel tijd en capaciteit van het OM vergen en is derhalve niet proportioneel.
Het College van Procureurs-generaal heeft mij bericht vooralsnog geen aanleiding te zien voor het aanstellen van een dergelijke Landelijke Officier. Hierover heb ik uw Kamer ook geïnformeerd in mijn brief toezeggingen dierenwelzijn. De diverse parketten van het OM beoordelen in zaken waarin het welzijn van dieren strafrechtelijk in het geding is of vervolging op zijn plaats is.
Kunt u aangeven welke straffen zijn opgelegd aan veroordeelde broodfokkers en hoe vaak de maximale strafmaat is gehanteerd? Wat was in voorkomende gevallen de reden om geen maximumstraf op te leggen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat een houdverbod als zelfstandige straf een effectief strafinstrument kan zijn om te voorkomen dat opnieuw dieren het slachtoffer worden van een veroordeelde broodfokker? Kunt u aangeven wanneer u meer informatie heeft over het eventueel uitwerken van een houdverbod als zelfstandige straf? Zo nee, waarom niet?
Een houdverbod kan op dit moment op twee manieren worden opgelegd: als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf, en als (onderdeel van) een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht.
Deze twee mogelijkheden hebben de voorkeur boven een houdverbod als zelfstandige straf. Een maatregel kan, in tegenstelling tot een straf, ook worden opgelegd indien geen sprake is van schuld (bijv. in het geval van ontoerekeningsvatbaarheid). Indien een houdverbod als bijzondere voorwaarde wordt opgelegd kan bij overtreding van het houdverbod onmiddellijk worden overgegaan tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk gedeelte van de opgelegde straf en is er dus sprake van een lik-op-stuk aanpak, zonder rechtelijke tussenkomst.
Ik zie derhalve geen meerwaarde in een houdverbod als zelfstandige straf.
Op welke wijze gaat u controleren of de regels uit het Besluit gezelschapsdieren omtrent het fokken en socialiseren van dieren worden nageleefd en welke capaciteit maakt u daarvoor vrij? Kunt u daarnaast aangeven op welke termijn het Besluit gezelschapsdieren in werking zal treden?
De NVWA zet in 2014 circa 4 fte in voor handhaving en toezicht op de regels geldend voor gezelschapsdieren gepland waaronder de voorschriften omtrent fokken en socialisatie. De LID verdeelt haar capaciteit (14,7 inspecteurs) tussen het toezicht op de naleving van regels voor gezelschapsdieren en de afhandeling van meldingen van dierenmishandeling en verwaarlozing.
De handhavingsdiensten werken op dit moment aan nadere werkafspraken om te komen tot een uniforme handhaving van de nieuwe regelgeving gebaseerd op de Wet Dieren. Hierover zal rondom de inwerkingtreding worden gecommuniceerd.
Het Besluit houders van dieren (waarin het besluit gezelschapsdieren is verwerkt) treedt naar verwachting in werking op 1 juli 2014.
Kunt u uiteenzetten wat op dit moment de stand van zaken is met betrekking tot de sinds 1 april 2013 verplichte identificatie en registratie van honden? Kunt u aangeven hoeveel honden er geregistreerd zijn, hoeveel honden er de afgelopen jaren verkocht zijn, hoeveel controles er sinds 1 april geweest zijn, hoe de handhaving verloopt, of u meer zicht op de handel in honden heeft en of er nog aanpassingen te verwachten zijn? Zo nee, waarom niet?
Tot 14 februari 2014 zijn 86.332 honden geregistreerd in de 8 aangewezen databanken. Er zijn in die periode 67.250 geboortemeldingen gedaan en 71.959 honden door een nieuwe houder geregistreerd hetgeen duidt op de verkoop of overdracht van een hond. De NVWA en LID nemen de controle op identificatie en registratie hond mee tijdens de controles op de overige regelgeving. Tot nu zijn er door de NVWA 22 overtredingen geconstateerd met betrekking tot deze regelgeving.
Handhaving vindt primair plaats via het bestuursrecht, bijvoorbeeld door middel van een last onder dwangsom. Bij niet herstellen van de overtredingen wordt de dwangsom verbeurd. Deze financiële prikkel moet overtreders ertoe bewegen de overtreding op korte termijn op te heffen. Zo nodig wordt daarnaast het strafrecht ingezet.
I&R hond helpt bij het in kaart brengen van handelsstromen en ook het bepalen of fokkers bedrijfsmatig dan wel hobbymatig handelen zodat niet naleving van het honden- en kattenbesluit kan worden vastgesteld. Ook helpt I&R honden te relateren aan een bepaalde handelaar hetgeen helpt bij de opsporing van overtredingen. Omdat de verplichting geldt voor pups duurt het enige tijd voordat de databanken een volledig beeld kunnen geven. Ik heb geen voornemens tot wijziging van deze regels.
Op welke wijze controleert u de identificatie en registratie van honden en voorkomt u fraude met chips? Deelt u de mening dat registratie van pups in aanwezigheid van de moederhond, door een bonafide dierenarts, de kans op fraude aanzienlijk kan verkleinen? Zo ja, bent u bereid alsnog over te gaan tot het verplichten van de aanwezigheid van de moederhond bij de registratie van elke pup of deze mogelijkheid in elk geval te overwegen in uw aanpak? Zo nee, waarom niet?
Tijdens controles op de naleving van het HKB of de veterinaire regels bij invoer of intracommunautair verkeer wordt de naleving van de identificatie en registratieplicht meegenomen.
Als bij koop of chippen van een pup een hond wordt getoond waarvan gezegd wordt dat dit de moeder is, geeft dit onvoldoende bewijs dat dit ook daadwerkelijk het geval is. Het daadwerkelijk aantonen leidt tot een verzwaring van administratieve lasten die ik niet wenselijk vind.
Bent u bereid maatregelen te nemen zodat dat malafide hondenhandelaren buitenlandse paspoorten van een hond niet meer kunnen vervangen door Nederlandse paspoorten, en dus pups uit Oost-Europa niet meer als Nederlandse pup kunnen verkopen? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Omdat een paspoort voor in Nederland verblijvende dieren geen verplicht document is kan ook niet worden geëist dat een buitenlands paspoort niet mag worden vervangen door een Nederlands exemplaar. Omdat ik uw mening deel dat het wenselijk is de herkomst van een dier te kunnen achterhalen, dient het land van herkomst bij invoer verplicht te worden geregistreerd in de databank waarin de handelaar zijn honden registreert (artikel 9 Besluit identificatie en registratie van dieren).
Het fokken en doden van gezonde dieren in dierentuinen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht over de jonge giraf die in een Deense dierentuin is en gedood om inteelt te voorkomen?1 Wat vindt u van de handelwijze van deze dierentuin?
Ja. Als een dierentuin een dier niet kan uitplaatsen naar een andere geschikte dierentuin, dan kan een dierentuin in het uiterste geval voor euthanasie kiezen.
Vindt u het ethisch verantwoord als dierentuinen fokken met dieren om de jongen na enige tijd weer af te maken? Zo ja, kunt u uitleggen waarom u dat verantwoord vindt?
In 1999 is de EU-richtlijn betreffende het houden van wilde dieren in dierentuinen in werking getreden. Deze richtlijn geeft aan dat dierentuinen een rol vervullen bij het behoud van de biologische diversiteit.
Dit kan door deelname aan onderzoek of fokprogramma’s. Daarnaast zijn er verplichtingen op het gebied van bewustmaking van het publiek, diergezondheid en dierenwelzijn, voorkomen dat dieren ontsnappen en dat ongedierte binnendringt en het bijhouden van een register over de collectie in de dierentuin. In het Dierentuinenbesluit, dat strekt tot implementatie van de richtlijn, zijn deze elementen opgenomen.
Jonge dieren zijn aantrekkelijk voor het publiek. Het fokken gebeurt echter om andere redenen. Het fokken van dieren heeft niet alleen een relatie met bovengenoemde biodiversiteit, maar ook met het welzijn en de gezondheid van de dieren. Het krijgen van jongen is belangrijk voor het natuurlijke gedrag van het moederdier, de kudde en ook veterinair gezien gewenst. Leidt dit tot teveel dieren dan wordt eerst gekeken of dieren uitgeplaatst kunnen worden naar een andere geschikte dierentuin die minstens dezelfde voorzieningen kan bieden. Het Dierentuinenbesluit schrijft dit voor. Met een dergelijke transfer worden gezonde dieren over dierentuinen verspreid, wat ook een bijdrage levert aan een sterke fokgroep. Mocht een transfer niet lukken dan kan worden besloten om een dier te euthanaseren. Deze beslissingen worden niet lichtvaardig genomen en zijn belastend voor alle betrokkenen.
Erkent u dat het voor dierentuinen erg aantrekkelijk is om te fokken met hun dieren, omdat jonge dieren enorme publiekstrekkers zijn waarmee dan ook gericht wordt geadverteerd? Erkent u dat dit kan leiden tot verschillende problemen, waaronder een overschot aan dieren die vervolgens moeten worden verhuisd of zelfs worden gedood? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten hoeveel dieren er jaarlijks gefokt worden in Nederlandse dierentuinen? Kunt u hiertoe een overzicht geven met de aantallen en diersoorten per dierentuin?
Het komt ook in Nederland voor dat gefokte dieren worden gedood. Dierentuinen leveren ieder eerste kwartaal van het jaar een overzicht van de geboren, gestorven, verworven en uitgeplaatste dieren aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). Deze overzichten worden beoordeeld op excessen en risico’s. Zo nodig vindt een hercontrole plaats van de volledige dierregistratie in de dierentuin. RVO.nl werkt hierin nauw samen met de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). RVO.nl heeft voor deze werkwijze gekozen, omdat zo efficiënt en met de minste lasten voor de sector zicht gehouden wordt op transacties, geboorte en sterfte in dierentuinen.
Dit impliceert dat door RVO.nl niet alle details worden gevraagd en berekend, maar wel dat excessen en risico’s zichtbaar worden. Excessen en risico’s komen met betrekking tot overtollige dieren niet voor.
Er zijn geen aanwijzingen dat er duidelijk meer dieren sterven dan op basis van het natuurlijke verloop verwacht zou mogen worden.
Kunt u bevestigen dat ook in Nederlandse dierentuinen «overtollige» dieren worden gedood?2 Kunt u uiteenzetten in welke dierentuinen dat de afgelopen 5 jaar is gebeurd, om welke dieren het ging, om welke aantallen en wat de reden was voor het doden van deze gezonde dieren en wat de relatie was met het fokbeleid? Zo nee, waarom heeft u geen zicht op het fok- en dodingsbeleid in Nederlandse dierentuinen?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat het, in tegenstelling tot Nederland, het in landen als Duitsland en Engeland al wettelijk verboden is gezonde dieren in te laten slapen? Bent u bereid in Nederland het inslapen van gezonde dieren eveneens te verbieden? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Het is in Duitsland niet wettelijk verboden gezonde dieren in een dierentuin te doden. In het Duitse Tierschutzgesetz is bepaald dat dierentuindieren niet zonder gegronde redenen gedood mogen worden. De gegronde reden moet door de ambtelijke veterinaire instanties van de Landeskreis of de deelstaat worden vastgesteld.
Ook in Engeland bestaat geen algemeen verbod op euthanasie. In het document «Secretrary of State’s Standards of Modern Zoo Practice», (Department for Environment Food and Rural Affairs, 2012, pag. 34), staan voorwaarden genoemd waaronder euthanasie toegestaan is. Overpopulatie waardoor het welzijn van de dieren in gevaar komt, kan één van de voorwaarden zijn. Euthanasie is echter het uiterste middel en dient zorgvuldig afgewogen te worden.
Wat vindt u ervan dat door het huidige fokbeleid en de leefomstandigheden in dierentuinen er dieren moeten verhuizen, zoals gebeurde bij een groep van vier olifanten in Emmen omdat zij hun natuurlijk gedrag niet konden uitoefenen?3
Bij het fokken van dieren of de voortplanting in het algemeen, kan op enig moment de situatie ontstaan dat een dier niet in de groep past of deze op een bepaalde leeftijd moet verlaten. Ook kan een sociaal levende groep uiteen vallen. Deze situaties vinden ook in de natuurlijke leefomgeving plaats. Dierentuinen doen er dan verstandig aan om een oplossing te zoeken, zoals verhuizen naar een andere dierentuin waar de dieren naar behoren kunnen leven.
Hoe beoordeelt u ten algemene de ethische aanvaardbaarheid van het fokken van dieren in dierentuinen, waarbij steeds nieuwe jonge dieren gedoemd zijn tot een leven in gevangenschap ter vermaak van mensen? Hoe verhoudt het tentoonstellen van wilde dieren zich in uw optiek tot de intrinsieke waarde van het dier?
Het gaat in dierentuinen om een combinatie van conservatie, educatie, informatie en recreatie. Dierentuinen bereiken jaarlijks heel veel mensen en door de aan hun toebedeelde belangrijke rol bij bewustwording van het publiek goed op te pakken, hebben zij de mogelijkheid om mensen te informeren over de getoonde diersoorten en hen bewust te maken van de kwetsbaarheid van de natuurlijke leefomgeving van de dieren. Dit is van grote waarde voor het denken over natuurbehoud en uiteindelijk voor het natuurbehoud zelf. De intrinsieke waarde van de dieren is daarbij niet in het geding, omdat juist zo veel mogelijk rekening wordt gehouden met de eigenheid van de dieren, het welzijn en de gezondheid. Ik zie daarom geen reden om fokprogramma’s van dierentuinen aan banden te leggen.
Bent u bereid om, gelet op bovengenoemde ethische bezwaren, de fokprogramma’s van dierentuinen aan banden te leggen? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe beoordeelt u de regels van de European Association of Zoos and Aquaria (EAZA) die het doden van een gezond dier ter voorkoming van inteelt kennelijk toelaten?
Fokprogamma’s hebben tot doel om dierentuinpopulaties gezond te houden en daar past geen inteelt bij. Mocht deze situatie zich voordoen dan is euthanasie de laatste keuze. De overwegingen daarvoor zijn vastgelegd in het euthanasiestatement van de EAZA. Meestal is euthanasie niet nodig en wordt voor het dier een plek gevonden in een geschikte dierentuin.
Kunt u aangeven of de betreffende EAZA regels tot stand zijn gekomen in particuliere overeenstemming tussen de leden of vanuit Europese regelgeving, wat de dierentuin in Kopenhagen verklaard heeft?4 Bent u bereid om u in te zetten voor een forse aanscherping van de Europese en/of EAZA regels opdat fokprogramma’s worden ingeperkt en er geen gezonde dieren meer mogen worden gedood in Europese dierentuinen?
De EAZA regels zijn een interne aangelegenheid van de leden van de EAZA. Daarnaast dienen dierentuinen vanuit Europese regelgeving mee te doen aan onderzoek of aan fokprogramma’s, zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 2. Er is geen reden om de regels van fokprogramma’s aan te scherpen, want de EAZA gaat daar al prudent mee om.
Aanscherping van de regels, waardoor dieren minder of geen jongen meer krijgen, kan zelfs nadelig zijn voor het welzijn, de gezondheid, de biodiversiteit en de educatie. De twaalf dierentuinen die aangesloten zijn bij de Nederlandse Vereniging van Dierentuinen en de EAZA, ontvangen jaarlijks circa 10.000.000 bezoekers. Het is in het belang van de educatie dat deze dierentuinen de dieren op een zo natuurlijk mogelijke wijze kunnen tonen.
Kunt u aangeven of de EAZA Europese subsidies ontvangt in enigerlei vorm? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw antwoord over de omvang en het doel van deze subsidies?
De EAZA ontvangt geen Europese subsidies.
Kunt u aangeven hoeveel inspecties op naleving van de voorwaarden waaronder de vergunningen voor dierentuinen zijn afgegeven, er de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
De NVWA inspecteert in samenwerking met RVO.nl binnen een tijdsbestek van drie jaar alle 54 dierentuinen. In 2012 zijn 15 dierentuinen geïnspecteerd, in 2013 zijn 26 dierentuinen geïnspecteerd en in 2014 worden 25 dierentuinen geïnspecteerd. Zes van deze dierentuinen worden elk jaar geïnspecteerd, omdat zij ook opslaghouder zijn voor in beslag genomen dieren.