Het bericht 'Hans en Amarjit zouden 2,5 ton subsidie krijgen, tot ze één foutje maken: provincie is onverbiddelijk' |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hans en Amarjit zouden 2,5 ton subsidie krijgen, tot ze één foutje maken: provincie is onverbiddelijk»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Vindt u het een proportioneel besluit dat ondernemers met een innovatief, kansrijk plan geen subsidie meer krijgen omdat zij een kleine fout hebben gemaakt, maar deze zelf hebben gemeld?
Voor het plan is een subsidie aangevraagd in het kader van het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014–2020 (POP3) als onderdeel van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Omdat de subsidie vooral een stimulerend effect moet hebben mag niet al gestart zijn met het project voordat de subsidie is aangevraagd. Uitgangspunt daarmee is dat alleen subsidie wordt verleend aan projecten die zonder subsidie niet zouden worden uitgevoerd. Een dergelijke bepaling is ook opgenomen in artikel 1.8 sub e van Verordening subsidies POP3 2014–2020 Provincie Utrecht2 waarin subsidie wordt geweigerd als de activiteiten, niet zijnde voorbereidingshandelingen, al zijn opgestart. Uit het krantenartikel maak ik op dat het project zonder subsidie is gestart. Hoewel het slechts om enkele dagen na de eerste betaling ging, konden zij op basis van de Europese regels niet meer in aanmerking komen voor subsidie. Dit is voor de aanvragers zeer vervelend en ik kan mij dan ook goed voorstellen dat zij dit als een grote teleurstelling ervaren. Deze bepaling staat overigens los van het gegeven dat het hier mogelijk om een innovatief, kansrijk project gaat.
Wat wordt exact verstaan onder «de start van het project»? Klopt het dat een aanbetaling voor iets wat pas vier maanden later wordt geleverd, maakt dat een project officieel «gestart» is?
Om een project te kunnen uitvoeren mogen bepaalde activiteiten wel worden uitgevoerd voordat de subsidie daadwerkelijk wordt aangevraagd. Het gaat dan veelal om handelingen en kosten die daarvoor gemaakt worden zonder welke het projectplan niet zou kunnen worden opgesteld. Voorbeelden zijn kosten voor de inhuur van adviseurs, architecten, ingenieurs, kosten van adviezen over duurzaamheid op milieu en economisch gebied of haalbaarheidsstudies.
Activiteiten die verder gaan dan het alleen treffen van voorbereidingen en waarmee echt een verplichting wordt aangegaan, worden gezien als de echte start van de uitvoering van het project. Dergelijke handelingen worden in zo’n situatie voor eigen rekening en risico gedaan en komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Bent u van mening dat regels een doel dienen en geen doel op zichzelf zijn? Hoe verhoudt dat zich tot de betreffende casus in Utrecht?
Ja, ik ben het eens dat regels een doel dienen en geen doel op zich zijn. In de Verordening subsidies POP3 2014–2020 staan de bepalingen waaronder in de provincie Utrecht subsidie kan worden aangevraagd. Daarmee is vooraf voor aanvragers duidelijk met welke regels men rekening moet houden. Daarnaast dienen de regels om afwegingen door de bestuursorganen rond het verkrijgen van een subsidie te maken waarbij gelijke gevallen gelijk worden behandeld. Met betrekking tot de casus in Utrecht, waarbij is geconstateerd dat al met het project was gestart voordat de subsidieaanvraag was ingediend, bleek dat niet aan alle subsidievoorwaarden is voldaan. Daarmee moet de subsidieaanvraag worden afgewezen zoals dit in vergelijkbare situaties ook zou worden gedaan. Wanneer wel subsidie zou worden verstrekt ontstaat anders een oneigenlijke precedentwerking met een glijdende schaal welke regels al dan niet van toepassing zijn. Dit laatste levert dan op zich weer onduidelijkheid naar toekomstige aanvragers van een subsidie.
Is er in uw ogen genoeg flexibiliteit getoond bij het zoeken naar een oplossing voor deze ondernemers? Kunt u dit toelichten?
Ja, bij navraag bij de provincie Utrecht is mij gebleken dat het POP3 Subsidieloket van de provincie en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) in eerste instantie hebben verkend of er binnen de kaders van de regeling een oplossing kon worden gevonden. Dit bleek niet het geval te zijn. Vervolgens is de uitkomst van dit onderzoek besproken met de aanvragers van de subsidie. Daarna is binnen de provincie Utrecht tevergeefs gezocht naar een andere financieringsmogelijkheid. Nadat bleek dat dit ook niet mogelijk was heeft de commissaris van de Koning contact gezocht met de aanvragers om hen dit resultaat mee te delen.
Bent u bekend met de soortgelijke casus in Zuid-Holland, waar gedeputeerde staten (GS) de subsidie uiteindelijk wél heeft toegekend?
Ja, maar deze casus is niet vergelijkbaar. Er was geen sprake van een te vroege start van het project.
Waarom kan de redenering die GS van Zuid-Holland heeft gebruikt, waarin zij onder andere stellen dat zij het onredelijk vinden om de gevraagde subsidie te weigeren, niet bij de casus in Utrecht worden gehanteerd?
De redenering op grond waarvan de provincie Zuid-Holland de subsidie heeft verstrekt kan niet worden gebruikt voor de casus in Utrecht. Bij de casus in Zuid-Holland gaf RVO aan dat de investeringen, die onderdeel uitmaakte van het project niet werden gebruikt om een innovatie te ontwikkelen en daarom niet paste binnen de Europese kaders van de betreffende subsidieregeling. De provincie Zuid-Holland was van mening dat zonder deze investeringen in mindere mate invulling kon worden gegeven aan de doelstellingen en ambities van de provincie rond de Innovatieagenda Duurzame Landbouw. Met gebruikmaking van de hardheidsclausule van de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013 is daarop afgeweken van de subsidievoorwaarden uit het provinciale openingsbesluit.
Bent u bereid om deze optie samen met GS van de provincie Utrecht te verkennen voor de casus die nu voorligt?
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 5 met betrekking tot de inspanningen van de provincie Utrecht en de commissaris van de Koning. Momenteel bevindt de casus zich in de fase van bezwaar. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomst daarvan.
In welke andere wetten en regels binnen de landbouw zit ook geen hardheidsclausule, waardoor initiatieven of ontwikkelingen niet van de grond komen?
In veel gevallen is er geen specifieke hardheidsclausule in de wetgeving opgenomen. Wel moeten bestuursorganen ook zonder hardheidsclausule bij hun besluiten de algemene beginselen van behoorlijk bestuur respecteren, waaronder het motiveringsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. Bij veel subsidies moet rekening worden gehouden met Europese steunkaders. Omdat Europese regelgeving voorrang heeft op nationale regelgeving zal ook een eventuele hardheidsclausule niet in alle gevallen soelaas kunnen bieden.
Wat gaat u eraan doen om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen en meer ontwikkelingen en initiatieven mogelijk te maken?
De inspanningen van het Ministerie van LNV, provincies en andere partijen richt zich er op om zoveel mogelijk initiatieven die bijdragen aan verduurzaming en innovatie te stimuleren. Hiervoor wordt een breed arsenaal aan instrumenten ingezet, waarmee in alle gevallen, net als in dit geval, wordt gezocht naar oplossingen als de toepassing van regelingen in de praktijk tot vragen leidt. Overigens staat het aanvragers daarbij vrij om bezwaar en eventueel beroep aan te tekenen als besluiten niet tot het gewenste resultaat leiden.
Het bericht dat VGZ mensen extra laat betalen om hun post fysiek te ontvangen |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat VGZ mensen €1,25 extra per maand laat betalen om hun post fysiek te ontvangen?1
De Staatssecretaris Koninkrijkrelaties en Digitalisering heeft tijdens het commissiedebat over «de digitale dienstverlening door de overheid» op 20 april jl. aangegeven dat zij niet kan bepalen hoe bijvoorbeeld zorgverzekeraars de dienstverlening met hun klanten regelen, maar wel graag met hen hierover in gesprek gaat.2 Het streven is dat uw Kamer nog deze zomer geïnformeerd wordt over de uitkomsten van de gesprekken die de Staatssecretaris met onder andere zorgverzekeraars heeft over de beschikbare offlinemogelijkheden voor vitale diensten.
Bent u het ermee eens dat mensen die niet digitaal vaardig zijn niet meer zouden moeten betalen voor hun zorgverzekering?
Ja, hier ben ik van op de hoogte. VGZ heeft mij laten weten dat zij kwetsbare groepen, zoals mensen met een gemeentepolis en mensen die wel eens betalingsproblemen hebben, kosteloos per papier blijven informeren.
Is het wettelijk gezien toegestaan om mensen extra te laten betalen voor hun zorgverzekering als zij hun brieven per post willen ontvangen? Zo ja, op basis van welk wetsartikel is dit toegestaan?
Zie antwoord vraag 1.
Rekenen andere zorgverzekeraars ook extra kosten voor het ontvangen van fysieke post? Zo nee, waarom doet VGZ dit wel?
Er is mij in ieder geval één andere zorgverzekeraar bekend die extra kosten in rekening brengt voor het ontvangen van fysieke post.
VGZ heeft mij laten weten dat er verschillende redenen zijn waarom zij kosten in rekening gaat brengen voor het ontvangen van fysieke post. Zo geeft zij aan met digitale post verzekerden sneller en veiliger te kunnen helpen. Daarnaast is digitale post beter voor het milieu en is het goedkoper. Verder heeft VGZ mij laten weten dat hun ledenraad positief heeft geadviseerd, dat de brief waarin mensen geïnformeerd zijn over de nieuwe werkwijze met positief resultaat eerst bij wijze van proef naar 10.000 verzekerden is gestuurd, dat het aantal klachten naar aanleiding van de brief minimaal is, en dat inmiddels 18% van de aangeschreven verzekerden de keuze heeft gemaakt om over te stappen naar digitaal.
Bent u ervan op de hoogte dat mensen met lage digitale vaardigheden vaker een lager inkomen hebben?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om VGZ aan te spreken op het feit dat zij dat mensen die niet digitaal vaardig zijn meer laten betalen voor hun zorgverzekering?
Zie antwoord vraag 1.
De handhaving van het aanstaande verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen door de Kansspelautoriteit |
|
Anne Kuik (CDA), Mirjam Bikker (CU), Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de speech die is gegeven door de voorzitter van de Kansspelautoriteit op 8 juni jongstleden bij de jaarlijkse conferentie van «Gaming in Holland»?1
Ja.
Is het juist dat de voorzitter van de Kansspelautoriteit bij een conferentie met gokpartijen heeft gezegd niet direct stevig te handhaven op overtredingen van het aanstaande verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen?
De voorzitter van de Kansspelautoriteit (Ksa) heeft op 8 juni 2023 tijdens een congres binnen de kansspelsector «Gaming in Holland» een speech gegeven. De voorzitter van de Ksa heeft daarin benadrukt dat vergunde aanbieders te allen tijde de verplichting hebben om de regels na te leven. Hij deed de oproep om niet «achterover te leunen» en op nadere richtlijnen van de Ksa te wachten, maar zelf de regels strikt uit te leggen, daarbinnen te opereren en niet de grenzen op te zoeken. Bij overtredingen van de regels zal de Ksa uiteraard optreden. Daarbij heeft hij verder kenbaar gemaakt dat de Ksa in het begin zal inzetten op monitoring van de naleving van de nieuwe regels en op basis van de bevindingen zal aangeven hoe de Ksa in de praktijk met de nieuwe regels zal omgaan. Dit kan bestaan uit brede richtlijnen of in individuele casus uit normstellende gesprekken. Daarbij gaat het dan specifiek om de uitleg van praktische vraagstukken, bijvoorbeeld hoe gemeten moet worden dat met online reclame minimaal 95% personen van 24 jaar of ouder zijn bereikt.
Wat vindt u hier van?
Het is aan de Ksa om nader invulling te geven aan de wijze waarop zij toezicht houdt en handhaaft op naleving van het reclameverbod. Ik begrijp dat de Ksa de ruimte neemt om zorgvuldig te kijken hoe het verbod in de praktijk werkt en hoe zij effectief toezicht kan houden en kan handhaven. Daarnaast is de ervaring dat de werkwijze van de Ksa om eerst normoverdragende gesprekken te voeren alvorens over te gaan tot handhaving, effectief is.
Net als de Ksa verwacht ik van de vergunde aanbieders dat zij niet achteroverleunen en niet de grenzen opzoeken. Met het verbod op ongerichte reclame wordt met name beoogd kwetsbare groepen, in het bijzonder jongeren, te beschermen. Uitgangspunten bij de inrichting van het verbod zijn geweest dat het verbod zoveel mogelijk bescherming biedt, maar tegelijk nog ruimte laat om op het legale aanbod van online kansspelen te kunnen attenderen. In verband hiermee zijn strenge voorwaarden opgenomen in het Besluit ongerichte reclame kansspelen op afstand (Besluit orka). Het is zoals gezegd aan de Ksa om nader invulling te geven aan de wijze waarop deze voorwaarden precies moeten worden nageleefd en hoe de naleving moet worden aangetoond.
Welk signaal gaat hier van uit naar de verslavingszorg, mensen die te maken hebben of hadden met gokverslaving en ook naar de Kamer die al lange tijd oproept om te komen tot een verbod?
Zoals beschreven in antwoord op vraag 3 ben ik van mening dat de werkwijze van de Ksa robuust is. Een belangrijker signaal dient in mijn beleving vooral uit te gaan van de vergunde aanbieders, die moeten laten zien het verbod te respecteren en daarmee de bescherming van kwetsbare groepen voorop te stellen. Deze noodzakelijke bescherming en de daarover geuite zorgen van deskundigen over de invloed van ongerichte reclame op kwetsbare personen is juist de reden dat nu, voorafgaande aan de evaluatie van de wet koa, een verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen is ingesteld.
Deelt u de constatering dat het verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen al ruim anderhalf jaar in voorbereiding is, dat de contouren van dit verbod inmiddels al elf maanden duidelijk zijn en dat zeker met de vertraging van een half jaar er afdoende voorbereidingstijd is geweest voor de gokbranche om zich aan te passen aan de aangescherpte reclameregels?
De vergunde aanbieders en ook mediapartijen konden zich voorbereiden op een vergaand reclameverbod vanaf het moment dat door uw Kamer de motie met betrekking tot een verbod op ongerichte reclame is aangenomen in december 2022. De definitieve tekst van het verbod is in het Staatsblad gepubliceerd op 19 april 2023. Vanaf dat moment hadden partijen iets meer dan de gebruikelijke termijn van twee maanden om het Besluit orka te implementeren. Ik ben van mening dat kansspelaanbieders daarmee genoeg tijd hebben gehad om zich voor te bereiden op het aanstaande verbod.
Bent u het met ons eens dat de voornaamste aanleiding van het advertentieverbod, namelijk het voorkomen van onmatig spelgedrag en verslaving bij kwetsbare groepen, niet gebaat is bij een toezichthouder die voorzichtigheid betracht bij handhaving van het advertentieverbod en de nieuwe regels voor reclame op online platforms?
In het verlengde van mijn antwoord op de vragen 3 en 4 vind ik het belangrijk dat toezicht en handhaving effectief zijn. Dit betekent dat de vergunde marktpartijen waar nodig ertoe worden bewogen om zich aan de wet- en regelgeving te houden. Om dit te bereiken zijn vaak niet zichtbare maatregelen, zoals normstellende gesprekken, effectiever dan het opleggen van een boete. Wat uiteraard niet wegneemt dat overtredingen bestraft kunnen worden in de vorm van een boete. Het is aan de Ksa om de afweging te maken wat de meest passende interventie is, waarbij evidente overtredingen uiteraard strenger worden aangepakt.
Bent u het er tevens mee eens dat waar het het verbod op online ongerichte reclame betreft, de Kansspelautoriteit ook een voor de branche heldere en voorspelbare norm zou kunnen stellen door elke overtreding te beboeten?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de Kansspelautoriteit over genoemde uitspraken en daarbij in het bijzonder de boodschap over te brengen dat het verbod op ongerichte reclames er op gericht is om risicogroepen te beschermen tegen onmatig gokgedrag en gokverslaving en dat dit vraagt om een Kansspelautoriteit die stevig en normstellend optreedt?
In de gesprekken die ik met de Ksa heb is toezicht en handhaving een belangrijk thema. Dit betreft niet alleen toezicht en handhaving van reclameregels voor vergunde aanbieders, maar bijvoorbeeld ook de handhaving en daarmee tegengaan van illegaal aanbod. In dat kader merk ik op dat illegale aanbieders zich doorgaans aan geen enkele reclamebeperking houden wanneer daartoe ruimte wordt geboden. Ik zie in de door de voorzitter uitgedragen lijn voor toezicht en handhaving van de nieuwe reclameregels geen bijzondere aanleiding om in gesprek te gaan.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden (ruim) voor de inwerkingtreding van het verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen op 1 juli aanstaande?
Ik heb deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
E-mailverkeer van en naar het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dat onlangs is vrijgegeven |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met de e-mail, verstuurd vanaf een @minvws.nl mailadres, op 17 februari 2021 om 17:23 met als onderwerp «Uitlatingen op Twitter» waarvan de eerste zin luidt: «zou je dit aan twitter kunnen doorsturen, misschien kunnen ze deze man blokkeren?»?
Ja.
Wie is «deze man»? Wat is zijn beroep of achtergrond? Waarom werd door deze ambtenaar van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voorgesteld aan Twitter te vragen hem te blokkeren?
Gegevens, die kunnen leiden tot herleidbaarheid van een specifiek individu, worden niet openbaar gemaakt.
De standaard werkwijze is dat VWS terughoudend is in het aanspreken van leden van de denktank over mogelijke reacties op circulerende informatie.
Is het correct dat in de volgende zin «En nemen jullie vanuit de IGJ contact met zo iemand op, omdat hij [onleesbaar gemaakt] zou zijn» met «zo iemand» naar «deze man» in de eerste zin van het bericht wordt verwezen?
Dat is correct.
Waarom is een stuk van deze tweede zin onleesbaar gemaakt?
Gegevens, die kunnen leiden tot herleidbaarheid van een specifiek individu, worden niet openbaar gemaakt.
Wordt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) in dit geval door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport benaderd omdat «deze man» een Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG)-geregistreerde zorgverlener is? Zo nee, wat was dan de reden om de IGJ hierbij te betrekken? Zo ja, kan hieruit worden geconcludeerd dat vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de IGJ is aangespoord tuchtrechtelijke maatregelen tegen deze zorgverlener te nemen? Zo nee, wat was dan de reden om hierover contact met de IGJ op te nemen?
Gegevens, die kunnen leiden tot herleidbaarheid van een specifiek individu worden, niet openbaar gemaakt.
In algemene zin kan het volgende worden gesteld over de IGJ in relatie tot informatie die is gedeeld binnen de denktank:
De inspectie baseert haar toezichthoudende activiteiten onder andere op informatie uit meldingen en signalen die zij ontvangt. Een belangrijk doel van de denktank is het over en weer delen van signalen over desinformatie. Zo heeft IGJ signalen uit de denktank gedeeld binnen haar organisatie. Indien het vermoeden bestond dat mogelijk wetgeving werd overtreden, adviseerde IGJ dit formeel te melden bij het Landelijk Meldpunt Zorg of het Meldpunt IGJ.
Kunt u de vragen ieder afzonderlijk beantwoorden en de antwoorden binnen drie weken naar de Kamer sturen?
De vragen konden niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord. De reden van het uitstel is dat afstemming ten behoeve van de beantwoording meer tijd vergde.
Bent u bekend met de e-mail, verstuurd van een @fb.com mailadres naar een @minvws.nl mailadres, op 17 februari 2021 om 17:08 met als onderwerp «Uitlatingen op Twitter», waarvan de eerste zin luidt: «Een tip: weet dat ik in meerdere bijeenkomsten van MinBZK aanwezig ben geweest waar [onleesbaar gemaakt]@twitter.com Twitter vertegenwoordigde.»?
Ja.
Kan hieruit worden geconcludeerd dat zowel Facebook als Twitter (fysiek?) aanwezig zijn geweest bij «meerdere bijeenkomsten» op het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?
Ja.
Waren dit wellicht de bijeenkomsten van het «Directeurenoverleg Desinformatie» van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties? Zo nee, wat was dan de aard van deze bijeenkomsten?
Nee. Zoals vermeld in antwoorden op eerdere Kamervragen, heeft het Ministerie van BZK inderdaad contact met sociale media bedrijven, mede op verzoek van uw Kamer.1 Dit contact kan zowel op ambtelijk als op ministerieel niveau plaatsvinden. Het kan bestaan uit telefonisch contact, mailverkeer, of gesprekken in persoon. Zo heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 8 juni 2022 een kennismakingsgesprek gehad met vertegenwoordigers van Meta, waarover die dag op Twitter publiekelijk is gecommuniceerd.2 In het kader van hoor en wederhoor is er contact met Meta over het DPIA traject Facebook Pages.3 Het contact ziet bijvoorbeeld op het inzicht krijgen in de werkwijze van deze platformen, hun beleid, en de uitvoering van de Europese praktijkcode tegen desinformatie. Van deze gesprekken zijn geen officieel vastgestelde verslagen beschikbaar. Het is daardoor niet mogelijk terug te zoeken wie er exact aanwezig waren.
Voor meer informatie over het Directeurenoverleg Desinformatie verwijs ik u graag naar de bijlages van het woo-verzoek over dit overleg. Daarin zijn alle agenda’s en verslagen van het overleg openbaar gemaakt.4
Wie waren allemaal bij deze bijeenkomsten aanwezig?
Van deze gesprekken zijn geen officieel vastgestelde verslagen beschikbaar. Het is daardoor niet mogelijk terug te zoeken wie er aanwezig waren.
Zie verder het antwoord op vraag 9.
Waarom werden Facebook en Twitter voor deze bijeenkomsten uitgenodigd?
Het Ministerie van BZK heeft vanwege verschillende redenen contact met sociale media platformen. Van deze gesprekken zijn geen officieel vastgestelde verslagen beschikbaar. Het is daardoor niet mogelijk terug te zoeken wat de reden was deze platformen uit te nodigen voor deze bijeenkomsten. Zie het antwoord op vraag 9.
Wat werd tijdens deze bijeenkomsten besproken?
Van deze gesprekken zijn geen officieel vastgestelde verslagen beschikbaar. Het is daardoor niet mogelijk terug te zoeken wat er tijdens deze bijeenkomsten is besproken. Zie het antwoord op vraag 9.
Wat werd tijdens deze bijeenkomsten gevraagd aan Facebook en Twitter?
Zie het antwoord op vraag 12.
Wat brachten Facebook en Twitter in of werd door Facebook en Twitter toegezegd?
Zie het antwoord op vraag 12.
Hoe vaak zijn vertegenwoordigers van Facebook en Twitter sinds 2020 aanwezig geweest bij bijeenkomsten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?
Het Ministerie van BZK houdt geen centraal overzicht bij van hoe vaak welke partij aanwezig is op het ministerie. Zie het antwoord op vraag 9.
Kan de Kamer de agenda’s en notulen ontvangen van alle bijeenkomsten sinds begin 2020 op het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties waar vertegenwoordigers van Facebook en/of Twitter bij aanwezig waren? Kan de Minister de vragen afzonderlijk beantwoorden en de antwoorden binnen drie weken naar de Kamer sturen?
Van deze gesprekken zijn geen agenda’s of officieel vastgestelde verslagen beschikbaar. Zie het antwoord op vraag 9.
Biomassasubsidies die het kabinet tegen de afspraken in wil verstrekken |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat Vattenfall in 2022 middels de regeling SDE++ een subsidieaanvraag heeft gedaan voor €395,280,000?1
Ja.
Kunt u de subsidieaanvraag en het besluit openbaar maken en naar de Kamer sturen?
De belangrijkste informatie wat betreft afgegeven SDE-beschikkingen wordt weergegeven op de website van RVO. Dit geldt ook voor deze beschikking.
Volledige aanvragen en beschikkingen worden niet actief openbaar gemaakt.
Voor het volledig openbaar maken van SDE++-dossierinformatie op verzoek van een belanghebbende is toetsing aan de Wet open openheid (Woo) vereist. Voor dit dossier is een Woo verzoek ingediend. Er loopt een zienswijze procedure en daarna wordt door RVO besloten of de gevraagde stukken openbaar gemaakt moeten worden, met inachtneming van de uitzonderingen van hoofdstuk 5 uit de Woo. Als besloten is dat de stukken openbaar gemaakt moeten worden, worden deze gepubliceerd op de website rijksoverheid.nl/documenten en is dit voor iedereen openbaar.
Gezien de maximale subsidiebeschikking voor aanvragen van de SDE++ 2022 regeling verstreken is (maximaal 26 weken vanaf 6 oktober 2022), kunt u bevestigen of Vattenfall wel of niet een positieve beschikking heeft ontvangen voor haar subsidieaanvraag?
Ja, Vattenfall heeft een positieve beschikking gekregen, dit is ook opgenomen in het overzicht van projecten in beheer beschikbaar via de website van RVO2.
Op grond waarvan is Vattenfall uitgezonderd van de stop op nieuwe biomassasubsidies?
Er is geen sprake van een uitzondering voor Vattenfall. Conform het afbouwpad gold in de SDE++ 2022 de eis dat warmte hoogwaardig (wat wil zeggen hoger dan 100 graden) moet zijn bij het gebruik van houtige biomassa. De categorie waarvan Vattenfall gebruik heeft gemaakt is «Ketel op houtpellets voor stadsverwarming ≥ 10 MWth». Deze is aangekondigd in de kamerbrief over de openstelling van de SDE++ 2022 (Kamerstuk 31 239, nr. 342). Het gaat in dit geval om een project voor een bestaand stadsverwarmingsnet dat werkt op deze hoge temperaturen. Om die reden voldeed het aan de subsidievoorwaarden van 2022. Een definitief besluit voor de bouw van een centrale is niet nodig en meestal ook niet mogelijk voor de aanvraag van een SDE-subsidie. Dit geldt overigens voor alle categorieën in de SDE++ regeling. In de SDE++ 2023 bouwen we de rol van houtige biomassa nog verder af. Ook toepassingen op hoge temperatuur voor de gebouwde omgeving en tuinbouw komen sinds deze ronde niet meer in aanmerking voor subsidie.
Hoe kan het dat een bedrijf als Vattenfall, die op haar website verklaart nog geen definitief besluit te hebben genomen over de bouw van een biomassacentrale (in Diemen), wel in aanmerking komt voor subsidies die niet meer verstrekt zouden worden?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat als Vattenfall de biomassasubsidie op onrechtmatige gronden heeft verkregen het subsidiebesluit dient te worden teruggedraaid?
Ik heb geen redenen om te veronderstellen dat de subsidie op onrechtmatige gronden is verkregen.
Op welke gronden zou Vattenvall het subsidie bedrag kunnen houden?
Het project voldoet aan de voorwaarden en komt in aanmerking voor subsidie. Voor het project wordt alleen subsidie uitgekeerd als het ook daadwerkelijk gerealiseerd wordt en produceert. Overigens is het niet waarschijnlijk dat ook in dat geval de installatie het volledige bedrag aan subsidie zal ontvangen. Een SDE-beschikking is een reservering. De uit te keren subsidie is waarschijnlijk aanzienlijk lager doordat het bedrag waarvoor is ingediend wordt gecorrigeerd voor de marktprijs van energie en de ETS-voordelen.
Kunt u uitleggen wat de maatregel «Negatieve emissies door BECCS en andere technieken», die in de tabel met aanvullende klimaatmaatregelen staat, inhoudt en hoeveel geld het kabinet voornemens is hiervoor uit te trekken?
De maatregel betreft generieke stimulering van negatieve emissies. Bij deze maatregel zijn afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s) uitgesloten, omdat er voor negatieve emissies bij AVI’s een separate maategel is opgenomen in het voorjaarspakket. De maatregel wordt op dit moment nader uitgewerkt. Echter geldt een aantal kaders voor deze maatregel.
Op dit moment is nog niet te stellen dat er sprake zal zijn van financiële ondersteuning, waarvoor vanuit de overheid middelen voor beschikbaar gaan worden gesteld. Daarom is in het klimaatpakket bij de Voorjaarsnota 2023 nog geen budget toegekend aan deze maatregel.
Klopt het dat BECCS, afkorting van «bioenergy carbon capture and storage», bedoeld is voor de afvang en opslag van de emissies die vrijkomen bij elektriciteitsproductie op basis van houtige biomassa? Zo ja, welke elektriciteitsproducenten zullen waarschijnlijk in aanmerking komen voor deze subsidie en vallen kolencentrales hier onder?
Bio-Energy en Carbon Capture and Storage (bio-energie en CO2 afvang en opslag, BECCS) kan inderdaad worden vormgegeven als afvang en opslag van koolstofdioxide bij elektriciteitscentrales die draaien op biogrondstoffen. Dit is niet noodzakelijkerwijs de enige techniek om negatieve emissies te bewerkstelligen, dit kan bijvoorbeeld ook via andere technieken die gebruik maken van biomassa zoals vergassing of processen in de chemie waar biogene grondstoffen worden gebruikt en CO2 als reststroom vrijkomt. De maatregel zal generiek en techniekneutraal worden vormgegeven zodat deze in principe open zal staan voor alle relevante toepassingen.
Hoe verhoudt BECCS, dat een biomassasubsidie is in een nieuw jasje, zich tot de in 2021 aangenomen motie Koffeman c.s. over geen subsidies meer op het stoken van houtige biomassa (Kamerstukken I, 35 668, F)?
Hoe het kabinet invulling geeft aan de motie-Koffeman heb ik uiteengezet in mijn brief van 22 april 20223. In het coalitieakkoord is afgesproken dat het gebruik van houtige biomassa voor energiedoeleinde zo snel mogelijk wordt afgebouwd en dat biogrondstoffen zo hoogwaardig mogelijk ingezet worden aan de hand van de cascaderingsladder. Er is een substantieel verschil tussen de inzet van biogrondstoffen voor energiedoeleinden, en de inzet van biogrondstoffen voor het bewerkstelligen van negatieve emissies. Door afvang en opslag van CO2 kunnen met de inzet van biogrondstoffen negatieve emissies bewerkstelligd worden, waardoor de ingezette biogrondstoffen bijdragen aan de transitie naar een klimaatneutrale samenleving in 2050.
Hoe verhoudt de inzet van BECCS zich tot de volgende afspraak uit het coalitieakkoord: «We bouwen het gebruik van houtige biomassa voor energiedoeleinden zo snel mogelijk af, waarbij we rekening houden met de kosteneffectiviteit. Biomassa wordt zo hoogwaardig mogelijk ingezet aan de hand van de cascaderingsladder.»?
Zie antwoord vraag 10.
Op welke manier draagt het subsidiëren van CO2-afvang en opslag bij de inzet van houtige biomassa bij aan het zo snel mogelijk afbouwen van houtige biomassa voor energiedoeleinden en hoe draagt het bij aan het stimuleren van de biodiversiteit?
De maatregel generieke stimulering van negatieve emissies wordt op dit moment nader uitgewerkt. CO2 afvang en opslag komt mogelijk in aanmerking voor deze maatregel, indien dit bijdraagt aan het bereiken van negatieve emissies. Voor de generieke maatregel geldt dat aan de geldende kaders voldaan moet worden, zoals het duurzaamheidskader biogrondstoffen en de Richtlijn Hernieuwbare Energie. Op deze wijze wordt de biodiversiteit afdoende geborgd.
Waarom zet Nederland nu al in op BECCS, terwijl de doelstelling voor de Europese Unie als geheel in 2023 5 miljoen ton CO2 per jaar is, wat de helft is van de totale CO2-emissie van de RWE Eemshavencentrales bij 100% overschakeling naar biomassa?
De negatieve emissies die het gevolg zijn van deze maatregel kunnen niet alleen bijdragen aan het Nederlandse klimaatdoel voor 2030, maar zijn met name ook nodig om in 2050 tot een klimaatneutrale samenleving te komen.
Bent u op de hoogte van het standpunt van Comité Schone Lucht, Leefmilieu en MOB in samenwerking met de internationale NGO coalitie tegen biomassa, dat energieopwekking door biomassaverbranding niet klimaatneutraal is en dat certificereing van houtpellets op basis van zogenaamd duurzaam bosbeheer dit systeem dus nooit duurzaam kan maken? Zo nee, waarom niet?
Ik ben op de hoogte van dit standpunt. Ik spreek op reguliere basis met verscheidende ngo’s over de beleidsinzet rond de duurzaamheid van biogrondstoffen.
Bent u ook van mening dat, om de redenen uit vraag 13, langlopende biomassasubsidies zo snel mogelijk gestopt moeten worden, net zoals de nieuwe biomassasubsidies begin vorig jaar? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt uw standpunt zich tot de aangenomen motie Koffeman c.s. over geen subsidies meer op het stoken van houtige biomassa?
Het kabinet volgt ten aanzien van de inzet van biogrondstoffen het afbouwpad voor houtige biogrondstoffen voor lagetemperatuurwarmte zoals met uw Kamer gecommuniceerd op 22 april 2022. In deze brief wordt ook ingegaan op de invulling van de motie-Koffeman c.s.
Bent u het ermee eens dat bestaande en nieuw aangescherpte duurzaamheidseisen binnen de nieuwe REDIII ten aanzien van biomassaverbranding voor energieopwekking om de redenen genoemd in vraag 13, niet voldoen om biomassa als duurzaam te classificeren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat er een belangrijke rol is weggelegd voor de inzet van duurzame biogrondstoffen voor het bereiken van een klimaatneutrale en circulaire samenleving in 2050. Biogrondstoffen kunnen in Nederland alleen als duurzaam worden gerekend wanneer deze voldoen aan strenge duurzaamheidseisen. Dit wordt onderschreven door rapporten van de IPCC, PBL en de SER. De inzet van duurzame biogrondstoffen voor energietoepassingen wordt als klimaatneutraal geclassificeerd omdat de emissies van de ingezette biogrondstoffen in Nederland worden verrekend in het land van herkomst. Dit gebeurt onder andere middels de eisen in de huidige REDII aangaande duurzaam bosbeheer. Ook in de nieuwe RED III zijn strenge eisen over het duurzaam beheren van bossen, met oog voor natuurbescherming, biodiversiteit en de langetermijn productiecapaciteit van bossen. Daarnaast stelt de REDIII strenge eisen aan de monitoring van LULUCF-sectoren, waaronder dat koolstofvoorraden behouden en verbeterd worden, en oogst niet groter is dan aanwas.
Bent u van plan om de ruimte voor lidstaten die in het kader van de RED-II en de RED-III is afgesproken, te benutten om het eigen landelijke duurzaamheidskader biomassa aan te scherpen, en eennieuw ambitieus afbouwplan voor biomassa voor energie en warmte over de periode nu tot en met 2028 vast te stellen? Zo ja, om welke concrete maatregelen gaat het en op welke termijn worden die genomen? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot de afspraken uit het coalitieakkoord over de inzet van houtige biomassa zo snel mogelijk afbouwen?
Het kabinet werkt aan de uitvoering van het duurzaamheidskader biogrondstoffen, waar uw Kamer op 12 mei jl. over is geïnformeerd4. Daarnaast blijft de beleidsinzet die ik met uw Kamer heb gedeeld op 22 april 20225 leidend: de inzet van duurzame biogrondstoffen moet passen in het eindbeeld of in de transitie daarnaartoe. Daar waar duurzame alternatieven beschikbaar komen, zal dit op termijn leiden tot een afbouw van de subsidie voor die toepassingen. Ik blijf uw Kamer op regelmatige basis informeren over de voortgang van de implementatie van het duurzaamheidskader en de beleidsinzet biogrondstoffen.
Bent u bekend met de uitspraak van Frank Elderson, directielid van de ECB: «destroy nature and you destroy the economy» in de Financial Times van 8 juni 2023?2 Zo ja, volgt u de redenering van Frank Elderson dat biodiversiteitsverlies de economie bedreigt? Zo ja, hoe valt dat te rijmen met de verhoogde inzet van houtige biomassa door onder meer BECCS?
Ja, ik ben bekend met deze uitspraak. Ik onderstreep de noodzaak van het belang van biodiversiteit: voor mens, dier, natuur en ook de economie. Daarom wordt ook steeds getoetst of de beoogde inzet van biogrondstoffen in lijn is met de duurzaamheidseisen uit het duurzaamheidskader, die ook toezien op mogelijke aantasting va den biodiversiteit.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het plenaire debat over het aanvullend klimaatpakket?
Dit is tot mijn spijt niet gelukt.
Een CBS onderzoek naar graaiflatie |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het NRC-artikel «Graaiflatie? Eerder het omgekeerde, meent het CBS want klanten worden ontzien»1 en het onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) waarnaar wordt verwezen?2
Ja.
Deelt u de mening dat graaiflatie, of winstgedreven inflatie, een empirisch fenomeen is dat moet blijken uit geobserveerde stijgingen van afzetprijzen en stijgingen van kostprijzen?
Zoals eerder aangegeven vind ik de term «graaiflatie» ongepast in de huidige context en situatie. De vergelijking tussen stijgingen van kostprijzen en afzetprijzen levert daarom wat mij betreft geen empirisch bewijs voor «graaiflatie». Er kunnen namelijk nog andere factoren meespelen die bedrijven ertoe doen bewegen om hun prijzen te verhogen, zoals anticipatie op hogere (financierings)kosten in de toekomst en een vraag die ver boven de productiecapaciteit ligt.
In hoeverre (tijdelijke) stijgingen van winsten bijdragen aan de inflatie is inderdaad een empirisch fenomeen en kan op verschillende wijzen onderzocht en geduid worden. Zo heeft De Nederlandsche Bank bijvoorbeeld recent een analyse gepubliceerd waarin de verschillende bijdragen aan inflatie, zoals loonkosten, nettowinsten, afschrijvingen, etc., worden geduid.3 Hieruit blijkt dat de bijdrage van nettowinsten van bedrijven aan inflatie veel schommelt door de tijd. In het vierde kwartaal van 2022 hebben de netto-bedrijfswinsten positief bijgedragen aan de inflatie, met ongeveer 2 procentpunt. In de eerste twee kwartalen van 2022 was deze bijdrage nog negatief.
Tegelijkertijd geven het CPB en DNB aan dat er nog veel onduidelijkheid is, doordat veel data niet beschikbaar of bekend zijn. Zo weten we dat niet alle ondernemers dezelfde (on)mogelijkheid ervaren om kostenstijgingen door te berekenen aan de klant. Ook kunnen er sectorale verschillen bestaan, waar we nu nog geen zicht op hebben.
Deelt u de opvatting dat enquêtes methodologische nadelen kennen? Bijvoorbeeld dat respondenten wenselijke antwoorden geven?
Aan enquêtes kleven diverse methodologische voor- en nadelen, dat geldt echter ook voor het gebruik van andere databronnen. Enquêtes zijn bewezen instrumenten om informatie te verzamelen over achterliggende motieven. Daarbij is de kans op sociaal wenselijke antwoorden afhankelijk van de gestelde vraag en of er al dan niet een interviewer aanwezig is bij het invullen van de enquête. Bij een vragenlijst die zelfstandig wordt ingevuld, zoals bij de Conjunctuurenquête, is er minder snel neiging tot sociaal wenselijk antwoorden.
Specifiek bij de Conjunctuurenquête maakt het CBS gebruik van een panel. Hierdoor zijn respondenten bekend met het belang van het onderzoek, weten zij dat het CBS zorgvuldig omgaat met hun gegevens, en niet herleidbaar publiceert. Dit bevordert de bereidheid bij respondenten om naar waarheid te antwoorden.
Deelt u de mening dat enquêtes geen bewijs kunnen leveren of er wel of geen sprake is van graaiflatie?
Het CBS-onderzoek (https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2023/23/drie-kwart-ondernemers-berekenen-kostenstijgingen-niet-door) heeft niet tot doel een verband tussen winsten en inflatie te onderzoeken. Het doel is om de ervaring van ondernemers te peilen naar achterliggende redenen waarom bedrijven kostenstijgingen niet of slechts deels zeggen te kunnen doorberekenen. Dit blijkt ook uit de context zoals de vraag aan ondernemers is gesteld (zie afbeelding).
Voor dit doel is een enquête een bewezen geschikt middel. Voor onderzoek naar complexe economische concepten zoals het verband tussen winsten en inflatie, kan een enquête een mogelijke bron zijn maar daarbij is aanvulling vanuit bij voorkeur meerdere kwantitatieve databronnen ons inziens noodzakelijk.
Waarom kiest het CBS voor een andere formulering van de vraag «In hoeverre kunt u kostenstijgingen doorberekenen in uw prijzen/tarieven aan uw klanten/afnemers?» dan in vorige onderzoeken? Zou het voor consistentie van het onderzoek niet beter zijn dezelfde vragen te hanteren?
In vorige Conjunctuurenquêtes (januari 2022, juli 2022, januari 2023) heeft het CBS een vraag opgenomen over in hoeverre bedrijven in staat zijn om kostenstijgingen door te berekenen aan klanten/afnemers. Naar aanleiding van de resultaten daarvan – meer dan de helft van de ondernemers gaf aan kostenstijgingen slechts voor een klein deel of geheel niet te kunnen doorberekenen, en nog geen 4 procent gaf aan kostenstijgingen volledig door te kunnen berekenen – merkte het CBS behoefte aan informatie over wat bedrijven tegenhoudt als ze de kosten niet of niet volledig kunnen doorberekenen. Daarom heeft het CBS in de Conjunctuurenquête van april 2023 een vraag opgenomen over de belangrijkste reden dat een bedrijf kostenstijgingen niet of niet volledig kan doorberekenen. Het gaat daarbij om een op zichzelf staande (vervolg)vraag met het oogmerk om meer verdieping te kunnen bieden. Het betreft geen andere formulering of vervanging van de eerder gestelde vraag. Het is mogelijk dat het CBS in de toekomst de eerder gestelde vraag in hoeverre bedrijven in staat zijn om kostenstijgingen door te berekenen aan klanten/afnemers herhaalt.
Deelt u de opvatting dat de nieuwe vraagstelling sturend is, namelijk: «Wat is de belangrijkste reden dat uw bedrijf kostenstijgingen niet of niet volledig kan doorberekenen aan uw klanten/afnemers?»
Nee, ik deel deze opvatting niet. Zie daarvoor het antwoord bij vraag 7.
Bent u het ermee eens dat de bovenstaande vraag eigenlijk twee vragen bevat? Deelt u de opvatting dat het methodologisch zuiverder is om twee losse vragen te stellen? Bent u het ermee eens dat ondernemers die de kosten volledig doorberekenen of geen kostenstijging ervaren hierdoor gestuurd worden in de richting dat zij kosten niet hebben doorberekend, omdat ze moeten aangeven wat de motivatie is om dit niet te doen?
De bovenstaande vraag bevat inderdaad eigenlijk twee vragen. Strikt vanuit methodologisch oogpunt was het beter geweest om de vraag in twee vragen op te delen: een vraag in welke mate bedrijven gestegen kosten kunnen doorberekenen, en een vervolgvraag aan de bedrijven die dat niet of slechts deels kunnen naar de achterliggende reden. Om praktische redenen, zoals het beperken van de administratieve lastendruk, is ervoor gekozen om er desondanks een enkele vraag van te maken. De antwoordmogelijkheden bestrijken alle opties, en ondernemers die de kosten volledig kunnen doorberekenen of geen kostenstijging ervaren, lezen de op hen betrekking hebbende antwoordmogelijkheden expliciet bovenaan in de lijst van antwoordmogelijkheden. Daarnaast is er ook de antwoordoptie «Anders, nl:» voor de ondernemers die het antwoord dat ze zouden willen geven niet herkennen in de aangeboden antwoordopties. Daardoor verwachten we niet – ook gezien de resultaten van het onderzoek – dat de huidige vraagstelling geleid heeft tot ongewenste sturing.
Bent u bereid het CBS of een andere instantie te vragen om aanvullend onderzoek te doen, met een andere methodologie?
Het CBS is een onafhankelijke instantie en voert uit eigen beweging onderzoek uit en bepaalt daarbij zelf de onderzoeksmethoden die passend zijn voor de te beantwoorden onderzoeksvraag. Mijn ministerie kan inderdaad opdracht geven aan verschillende instanties, waaronder het CBS, om onderzoek te doen dat ons helpt bij het duiden van de economie en het vormgeven van beleid. Op dit moment zien wij geen aanleiding om aanvullend onderzoek uit te zetten naar de mate waarin bedrijven hun hogere kosten kunnen doorberekenen aan hun klanten en tegen welke obstakels zij aanlopen.
Het openbaar maken van (de onderhandelingen over) de aanpassing van het aankoopcontract van de coronavaccins van BioNTech/Pfizer |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Waarom hebben de afgelopen maanden onderhandelingen plaatsgevonden met BioNTech/Pfizer over aanpassingen van de bestaande aankoopovereenkomst met betrekking tot de coronavaccins?1
De onderhandelingen met BioNTech/Pfizer vonden plaats omdat verschillende EU-lidstaten de wens hadden om tot meer flexibiliteit te komen op meerdere vlakken van de aankoopovereenkomst. Daarmee was de insteek van de onderhandelingen om tot afspraken te komen over de mogelijkheid om bestelde hoeveelheden van vaccins aan te passen en/of leveringen te verplaatsen in de tijd.
Waarom wordt de Kamer op vertrouwelijke wijze over dit proces geïnformeerd? Op welke grond baseert u zich daarbij? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Op Europees niveau is met farmaceuten overeengekomen de afspraken omtrent de aankoop van COVID-19-vaccins niet openbaar te maken. Op de inhoud van de overeenkomsten rust een geheimhoudingsplicht. Omdat het hier in de regel gaat om bedrijfsvertrouwelijke informatie, kan ik openbaarmaking hiervan niet zomaar afdwingen. Om deze reden kan ik uw Kamer alleen op vertrouwelijke wijze informeren over het proces en de inhoud van de onderhandelingen aangaande het aankoopcontract met BioNTech/Pfizer.
Bent u bereid dit proces alsnog openbaar te maken? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘De Zonnebloem introduceert nieuw verkeersbord’ |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het initiatief van de Zonnebloem?1
Ja, ik heb kennisgenomen van de campagne van de Zonnebloem.
Wat vindt u ervan dat de Zonnebloem een nieuw verkeersbord introduceert als bewustwordingscampagne?
De insteek van de campagne, zo verwoordt door de Zonnebloem, is om aandacht te vragen voor toegankelijkheid van Nederland voor mensen met een beperking. Als coördinerend bewindspersoon voor de implementatie van het VN-verdrag handicap moedig ik het aan als partijen, zoals de Zonnebloem, aandacht vragen voor de positie van mensen met een beperking.
Ik zie ook dat er nog veel drempels zijn voor mensen met een beperking, ook in het fysieke domein. Ik werk aan het wegnemen van drempels met het programma Onbeperkt Meedoen. Toegankelijkheid voor mensen met een fysieke beperking is ook een belangrijk onderwerp binnen dit programma.
Biedt uw departement ondersteuning of participeert het in de campagne van de Zonnebloem, of juist niet? En zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van VWS participeert niet in deze campagne van De Zonnebloem. Als coördinerend bewindspersoon maak ik ook gebruik van communicatie uitingen en campagnes om te zorgen voor meer bewustwording van inclusie voor mensen met een beperking. Hierover werk ik samen met ervaringsdeskundigen en andere maatschappelijke partners zoals VNO-NCW/MKB-NL, VNG en Ieder(in). Mijn departement heeft contact met de Zonnebloem hoe de campagnes van Zonnebloem, VWS en maatschappelijke partners elkaar in de toekomst kunnen versterken.
Wat vindt u ervan dat 73 procent van de ondervraagden (N=3067) regelmatig uitstapjes aan zich voorbij laat gaan, omdat ze te veel problemen ervaren?
Ik betreur het als mensen, met of zonder beperking, geen uitstapjes ondernemen omdat zij gehinderd worden door een ontoegankelijke omgeving. Daarom zet ik mij, met maatschappelijke partners, in om ook voor toegankelijke uitstapjes en vrijetijdsbesteding te zorgen. Ik werk bijvoorbeeld samen met VNO-NCW/MKB-NL om in heel het land winkelgebieden en winkelroutes toegankelijk te maken. De afgelopen jaren zijn met het project «Toegankelijke routes» al 20 winkelgebieden onder handen genomen en de komende jaren komen daar komen nog 100 winkelgebieden bij.
Daarnaast ondersteun ik een inclusiepact van partijen in de recreatiesector, waarbij dierenparken en maatschappelijke partners ervoor zorgen dat hun dierenpark en de nabije omgeving toegankelijk worden gemaakt voor iedereen.
Bent u bereid in overleg te gaan met de Zonnebloem om verder te onderzoeken waarom mensen met een handicap uitstapjes aan zich voorbij laten gaan omdat ze te veel problemen ervaren?
Ik ga graag op het aanbod van de Zonnebloem in, om met hen in gesprek te gaan over hun onderzoek en hoe we samen Nederland toegankelijker kunnen maken. Hierover is al contact tussen mijn departement en de Zonnebloem.
Wat vindt u ervan dat 79 procent van de ondervraagden straten en wegen in de eigen woonwijk niet toegankelijk genoeg vindt?
In het onderzoek van de Zonnebloem wordt genoemd dat van de ondervraagden: 43% van de rollatorgebruikers, 66% van de rolstoelgebruikers, 76% van de elektrische rolstoelgebruikers en 57% van de scootmobielgebruikers, wel eens problemen op straten en wegen ervaart als ze erop uitgaan. Dit gaat bijvoorbeeld om een slecht wegdek of obstakels op voetpaden.
Toegankelijkheid van straten en wegen is een belangrijk thema bij het maken van lokaal inclusief beleid. Ik werk in het programma Onbeperkt Meedoen daarom samen met de VNG om ervoor te zorgen dat alle gemeenten inclusief lokaal beleid maken voor én met mensen met een beperking. Het VNG-project «Iedereen doet mee» zorgt ervoor dat gemeenten goed geïnformeerd zijn hoe bijvoorbeeld gemeenten toegankelijkheid in lokale wetten en regels kunnen opnemen. Toegankelijkheid van de fysieke omgeving is een belangrijk onderwerp dat aan bod komt bij dit project van VNG.
Gemeente zijn voor gemeentelijke wegen het bevoegd gezag en moeten toezien op naleving van deze eisen. Ik wil het daarom aan gemeenten laten om fysieke toegankelijkheid een plek te geven in hun lokale beleid.
Een mooi voorbeeld van een gemeente die werk maakt van toegankelijkheid in het fysieke domein is de gemeente Stein. Deze gemeente is in 2021 verkozen tot Meest Toegankelijke gemeente in een publieksverkiezing, georganiseerd door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG).
Bent u bereid dit probleem onder de aandacht te brengen bij gemeenten?
Zie antwoord vraag 6.
Zou het niet helpen betere eisen over toegankelijkheid in bouwregelgeving op te laten nemen, juist nu er veel meer moet worden gebouwd?
Ook de toegankelijkheid van bouwwerken in onze samenleving is van belang. Met het Actieplan Toegankelijkheid voor de Bouw, dat door het Ministerie van BZK in 2018 in samenwerking met veel betrokken partijen is opgesteld2, wordt hier invulling aan gegeven.
Op 27 februari 2020 bent u door de Minister van BZK geïnformeerd over de voortgang daarvan3. Naar aanleiding van het actieplan zijn al aanvullende eisen in de bouwregelgeving opgenomen. Hieronder valt de bereikbaarheid van de toegang voor rolstoelgebruikers vanaf de openbare weg. Daarnaast wordt nog gewerkt aan een eis voor drempels om ook balkons goed toegankelijk te maken voor rolstoelgebruikers. Ook komt er een eis voor drempels om de buitenberging goed toegankelijk te maken voor bijvoorbeeld een scootmobiel. Tot slot wordt er in opdracht van het Ministerie van BZK door het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) hard gewerkt aan een vrijwillige NEN-norm, die is gebaseerd op de Europese norm voor toegankelijkheid van bouwwerken en verschillende richtlijnen en kaders vanuit brancheverenigingen en bouwpartijen. Ik verwacht dat stichting NEN eind 2023 een conceptversie zal publiceren. Deze NEN-norm geeft bouwers handvatten om gebouwen nog toegankelijker te maken. Ik ben erg blij met deze ontwikkeling.
Ik ben van mening dat woningen en gebouwen goed toegankelijk moeten zijn. Waar dat precies aanpassing in de bouwregelgeving betreft, is niet aan mij om te beoordelen. De Minister van BZK is verantwoordelijk voor de bouwregelgeving en maakt samen met betrokken partijen afwegingen daarin. Ik verwijs hiervoor naar het Actieplan Toegankelijkheid voor de Bouw dat in 2018 als onderdeel van het programma Onbeperkt meedoen is gepresenteerd en de vervolgacties die hieruit zijn voortgekomen. Mijn collega, de Minister van VROM, heeft de Kamer op 5 juni jl. reeds geïnformeerd over verbeterde toegankelijkheidseisen in de bouwregelgeving.4 En er wordt ambtelijk samengewerkt tussen onze departementen in het kader van het programma Onbeperkt Meedoen.
Bent u, als coördinerend Minister handicap, van mening dat er meer en betere toegankelijkheidseisen in bouwregelgeving moet worden opgenomen? Waarom wel, of waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u, als coördinerend bewindspersoon, bereid om hierover in overleg te gaan met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 8.
De stakingen bij de sociale werkvoorziening |
|
Bart van Kent |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Wat vindt u van de eisen van de stakers bij de sociale werkvoorziening, namelijk een loonsverhoging van 10,15%, een verhoging van de reiskostenvergoeding van € 0,10 naar € 0,21 per kilometer en gelijke behandeling met andere gemeenteambtenaren?
Hoewel ik oog heb voor de zorgen en belangen van de werknemers in de sociale werkvoorziening, zijn hun cao’s (cao Sociale Werkvoorziening (SW) en cao Aan de slag) aan de VNG en Cedris als werkgeversorganisaties om af te sluiten met de vakbonden. De Rijksoverheid is geen partij in de cao’s. Ook is het aan gemeenten hoe om te gaan met de verschillen in arbeidsvoorwaarden tussen werknemers die vallen onder de cao’s SW en Aan de slag enerzijds, en die onder de cao Gemeenten anderzijds. Daarom past mij terughoudendheid bij het beoordelen van de door de vakbonden geëiste verbetering van de arbeidsvoorwaarden. Omdat ik het belangrijk vind dat de werknemers passende arbeidsvoorwaarden hebben, blijf ik in gesprek met de verantwoordelijke partijen over de situatie.
Over hoeveel medewerkers bij de twee verschillende collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s) (cao Aan de slag en cao Sociale Werkvoorziening) gaat deze verhoging van het loon en de reiskostenvergoeding?
Het aantal werknemers dat op dit moment onder beide cao’s valt en het aantal arbeidsjaren dat zij vertegenwoordigen, zijn niet bekend. Statistieken over de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) worden een halfjaar na het betreffende jaar gepubliceerd. Op basis van actuele prognoses vallen medio 2023 circa 57 duizend personen onder de cao SW en vertegenwoordigen zij circa 54 duizend arbeidsjaren. Op basis van de informatie die werkgeverspartijen VNG en Cedris hebben verstrekt, vallen medio 2023 circa 17 duizend personen onder de cao Aan de slag en vertegenwoordigen zij circa 12 duizend arbeidsjaren. Daarbij merk ik op dat in de cao’s de reiskostenvergoeding alleen van toepassing is voor werknemers die verder dan zes kilometer van hun werk wonen. Daarom hebben minder werknemers baat bij de verhoging van de reiskostenvergoeding dan de bovengenoemde aantallen.
Hoeveel zou het inwilligen van de eisen de rijksoverheid kosten?
De Rijksoverheid is niet de werkgever en is daarom geen partij in de cao’s. De Rijksoverheid heeft daarom onvoldoende zicht op de kosten die gemoeid zijn met de eisen van de vakbonden. Het inwilligen van de eisen van de vakbonden is aan de werkgeversorganisaties; voor de cao SW is dit de VNG en voor de cao Aan de slag zijn dit de VNG en Cedris. De werkgevers zijn verantwoordelijk voor de kosten van de cao’s.
De Rijksoverheid biedt gemeenten financiering voor de uitvoering van de Wsw en de Participatiewet, waaronder beschut werk, via het Gemeentefonds. De middelen in het Gemeentefonds zijn vrij besteedbaar en gemeenten besluiten zelf hoeveel middelen zij vrijmaken om cao’s af te sluiten. Bij de financiering houdt de Rijksoverheid rekening met stijgende loonkosten.
Dit biedt arbeidsvoorwaardenruimte, maar gemeenten zijn vrij om hier meer of minder geld voor beschikbaar te stellen. In de meicirculaire 2023 van het Gemeentefonds heeft het kabinet een compensatie voor de loonontwikkeling van € 110 miljoen toegekend op de rijksbijdrage Wsw. Naast de algemene indexatie voor loonstijgingen heeft het kabinet met de Voorjaarsnota 2023 besloten om van 2023 tot 2048 geld beschikbaar te stellen om gemeenten te compenseren voor de bijzondere verhoging van het minimumloon in de Wsw. Voor 2023 bedraagt deze compensatie € 26,6 miljoen. Binnen de rijksbijdrage Wsw groeit ook het bedrag dat per werknemer beschikbaar is vanwege een volumevoordeel: het aantal werknemers in de Wsw neemt sneller af dan was geraamd. Ook de budgetten voor loonkostensubsidie, onder andere voor de werknemers onder de cao Aan de slag, worden geïndexeerd op basis van het wettelijk minimumloon. Tot slot heeft het kabinet eerder besloten om voor alle werkgevers het lage-inkomensvoordeel tijdelijk met terugwerkende kracht te verhogen, vanwege de bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon per 2023. Voor de werknemers onder beide cao’s ontvangen werkgevers hierdoor circa € 15 miljoen extra in 2023.
Kunt u deze berekening onderbouwen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Participatiewet op woensdag 14 juni?
Ja.
Welke huidige minister politiek verantwoordelijk is voor de Mondkapjesdeal. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met uw antwoorden in eerder gestelde Kamervragen over wie staatsrechtelijk politiek verantwoordelijk is voor de Mondkapjesdeal?1, 2, 3, 4, 5
Ja.
Bent u bekend met uw eerdere antwoord waarin u aangaf dat de oud-minister voor Medische Zorg en Sport, de heer Van Rijn, verantwoordelijk was voor het sluiten van de Mondkapjesdeal omdat hij staatsrechtelijk verantwoordelijk was voor de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) waaronder mondkapjes, maar dat u staatrechtelijk niet de opvolger bent van de oud-minister voor Medische Zorg en Sport?
Ja.
Bent u bekend met uw eerdere antwoord dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de heer Kuipers, nu verantwoordelijk is voor het beleid betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) waaronder mondkapjes en niet u?
Ja.
Als u niet de staatrechtelijke opvolger bent van de oud-minister voor Medische Zorg en Sport, de heer Van Rijn, die verantwoordelijk was voor PBM/mondkapjes/Mondkapjesdeal, en u niet de huidige Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bent, maar de heer Kuipers, die nu verantwoordelijk is voor PBM/mondkapjes, waarom bent u nu dan de politiek verantwoordelijke Minister voor de Mondkapjesdeal?
Zie hiervoor mijn beantwoording van Kamervragen van de PVV-fractie van 6 april jongstleden6 en van 1 juni jongstleden7
Zoals ik daarnaast ook in mijn brief aan uw Kamer van 19 juni jongstleden heb laten weten ben ik als Minister voor Langdurige Zorg en Sport (hierna: LZS) verantwoordelijk voor het proces «coördinatie verantwoording COVID-19» bij VWS.8 Daaronder valt ook het door de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport ingestelde aanvullende onderzoek naar de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen (hierna: het onderzoek naar de inkoop van PBM).9 Dientengevolge is het debat over het door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS) ingestelde onderzoek naar de inkoop van PBM terecht met mij gevoerd.
Bent u de huidige ministerieel verantwoordelijke Minister die verantwoordelijk is voor het sluiten van de Mondkapjesdeal waarmee € 100,8 miljoen euro belastinggeld verloren ging? Kunt u antwoorden met ja of nee? Zo nee, wie dan wel?
Zie mijn antwoord bij vraag 4.
Zo ja, wilt u dan alsnog antwoord geven op de vraag of u dan wel de juiste bewindspersoon bent om de € 100,8 miljoen euro belastinggeld die met de Mondkapjesdeal verloren ging terug te halen, omdat uit het Deloitte-onderzoek blijkt dat meerdere functionarissen VWS die onder de politiek verantwoordelijke Minister voor Medische Zorg en Sport vielen (namens het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) in de periode 10 tot 22 april 2020 betrokken waren bij de totstandkoming van de Mondkapjesdeal (en dus VWS) en u nu de politiek verantwoordelijke Minister voor die Mondkapjesdeal bent?
Zie hiervoor mijn beantwoording bij vraag 4 en van de Kamervragen van de PVV-fractie van 6 april jongstleden.10 En zie daarnaast, met betrekking tot de slagingskans van een eventuele rechtszaak, mijn brief van 19 juni jongstleden aan uw Kamer waarin ik toelicht dat de landadvocaat momenteel de rapporten van onderzoeksbureaus Deloitte Forensic & Dispute Services B.V. (hierna: Deloitte) en EBBEN Partners B.V. (hierna: EBBEN) en de transacties die daarin worden behandeld, bestudeert.11 Indien een beoordeling van de landsadvocaat leidt tot een concrete vaststelling van een onregelmatigheid, zullen er passende stappen worden ondernomen. De landsadvocaat is verzocht om de rechten van VWS te monitoren en waar nodig veilig te stellen om bijvoorbeeld verjaring te voorkomen.12 De landsadvocaat heeft mij bevestigd dat de verschillende verjaringstermijnen onderdeel uitmaken van die monitoring. De eerste stuitingsbrieven – om verjaring te voorkomen – zijn derhalve reeds door de landsadvocaat verzonden. VWS zet hiermee alles op alles om de slagingskans van een eventuele rechtszaak te vergroten. Daarnaast heb ik de rapporten aan het OM overgedragen om te beoordelen of er mogelijk sprake is van strafrechtelijk verwijtbaar handelen in de onderzochte transacties.
Wilt u de vragen alstublieft gaarne ieder afzonderlijk beantwoorden zonder samen te voegen?
Wilt u alstublieft in uw antwoorden niet verwijzen naar eerdere antwoorden, maar het antwoord hier in deze antwoorden integraal opnemen?
Voor zover de antwoorden geen herhalingen zijn van eerdere antwoorden heb ik dat gedaan.
Wilt u alstublieft niet voor een derde keer in deze vervolgvragenreeks een uitstelbrief wegens afstemming sturen? U weet de antwoorden toch?
De beantwoording van Kamervragen wordt zo zorgvuldig mogelijk gedaan. In sommige gevallen lukt dit niet binnen de gestelde termijn.
Het persbericht van het Openbaar Ministerie ‘Nieuw College, nieuwe accenten’ |
|
Joost Sneller (D66), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het persbericht van het Openbaar Ministerie «Nieuw College, nieuwe accenten» van 1 juni 2023 en het bijbehorende document «Prioriteiten College van procureurs-generaal 2023–2026», waarin het college aankondigt minder te gaan focussen op preventie van strafbare feiten?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de overwegingen van het college om dit te besluiten? Zo ja, wat zijn die overwegingen geweest en wat is uw inbreng hierin geweest?
Ja. De wijziging van de samenstelling en het voorzitterschap van het College van Procureurs-Generaal was aanleiding om de prioriteiten voor de komende jaren vast te leggen. Ik heb over de prioriteiten gesproken met het College en er kennis van genomen.
Hoe verhoudt deze aankondiging zich volgens u tot het feit dat er meerdere strafdoelen bestaan en dat generale en speciale preventie ook twee van de strafdoelen zijn? Voelt het Openbaar Ministerie zich hier minder verantwoordelijk voor?
Nee, de nieuwe prioriteiten betekenen niet dat het OM zich minder verantwoordelijk voelt of dat het taken laat vallen. Het Openbaar Ministerie heeft bij de strafoplegging of afdoening via strafbeschikking onverminderd de kern van de strafdoelen voor ogen, waaronder dus de generale en speciale preventie. Het gaat er vooral om dat het OM meer focus wil leggen op zijn kerntaak, de handhaving van de strafrechtelijke rechtsorde. Het OM wil bijvoorbeeld nog meer aandacht schenken aan de aanpak van doorlooptijden en de juridische kwaliteit van zijn producten, zoals de strafbeschikking.
Heeft u zicht op de effectiviteit van de inzet op preventie door het Openbaar Ministerie in de afgelopen jaren?
Het OM werkt samen met andere organisaties aan de aanpak en preventie van verschillende vormen van criminaliteit. De aanpak van veel van deze vormen van criminaliteit is in het verleden geëvalueerd, zoals de aanpak van georganiseerde criminaliteit. Het beeld dat hieruit naar voren komt is dat het OM een essentiële partner is bij de aanpak en preventie van criminaliteit, alleen al door het belang van de rechtmatige deling van strafrechtelijke informatie met partners.
Hoe gaat dit exact de inzet van het Openbaar Ministerie veranderen voor preventieprogramma’s zoals Preventie met Gezag en voor preventie op onderwerpen als corruptie, terrorisme, cybercriminaliteit en jeugdcriminaliteit?
Er zijn vooralsnog geen plannen om deze inzet van het OM hiervoor te veranderen. Het OM blijft trouw aan de gedane toezeggingen op al deze thema's, zo lang er sprake is van een aangifte of bewijsbaar strafbaar feit. Bij ernstige misdrijven blijft het OM onverminderd dezelfde rol vervullen als de laatste decennia.
Deelt u de mening dat het, juist nu de druk op de strafrechtketen al zo hoog is, van groot belang is om in te zetten op preventie van strafbare feiten omdat een gebrek aan focus hierop alleen maar meer strafzaken zal opleveren?
Ja.
Welke «andere organisaties» bedoelt het college die verantwoordelijk zijn voor preventie van strafbare feiten en hebben deze organisaties voldoende capaciteit om «primair verantwoordelijk» te worden gehouden voor preventie?
Als er geen sprake is van strafbare feiten waar het OM een strafrechtelijke rol heeft te vervullen, ligt de verantwoordelijkheid zoals vanouds bij andere actoren als gemeenten, jeugdzorg, reclassering en vele andere organisaties die hun eigen wettelijke taken hebben uit te oefenen. Zoals hiervoor vermeld is het niet de bedoeling dat het OM zich uit allerlei samenwerkingsverbanden terugtrekt.
Wat gaat deze koerswijziging van het Openbaar Ministerie naar uw verwachting voor gevolgen hebben voor het aantal strafbare feiten?
Het OM zet in op het afdoen van meer strafbare en bewijsbare feiten door het OM zelf. Daardoor moet de afhandeling van strafzaken sneller verlopen, waardoor slachtoffers en verdachten eerder duidelijkheid over de uitkomst van de strafzaak krijgen. En waardoor minder slachtoffers in de kou blijven staan. Dat komt de geloofwaardigheid van het strafrecht ten goede.
Kunt u garanderen dat deze koerswijziging geen afbreuk doet aan de afspraken die in het coalitieakkoord zijn gemaakt omtrent preventie?
Het OM heeft mij verzekerd dat de afspraken die in het kader van het Coalitieakkoord zijn gemaakt gewoon worden uitgevoerd.
Het bericht 'Weer een tegenvaller bij Gecombineerde opgave' |
|
Derk Boswijk (CDA), Thom van Campen (VVD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Weer een tegenvaller bij Gecombineerde opgave»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat boeren zijn verzocht om de Gecombineerde opgave nog een keer te controleren en opnieuw in te sturen, omdat er meerdere fouten in het systeem bleken te zitten waardoor de scores niet betrouwbaar zijn?
Boeren die zich hebben aangemeld voor de eco-regeling zijn gevraagd om in het aanmeldsysteem van de Gecombineerde opgave hun percelen opnieuw te bevestigen. Dit is gedaan omdat er een fout zat in de online systemen van de RVO, die ertoe leidde dat aanvragers van de eco-regeling een verkeerde eindberekening te zien konden krijgen. Ik vind dit heel vervelend, boeren die ruim op tijd de Gecombineerde opgave hebben afgerond wordt nu gevraagd er toch nog een keer doorheen te lopen. Een klein deel van hen zal vervolgens mogelijk een extra eco-activiteit willen uitvoeren, wat opnieuw besluitvorming vraagt. Dit doet opnieuw een beroep op de flexibiliteit van boeren en dit had ik graag anders gezien.
De achtergrond is dat door opnieuw de percelen te bevestigen, het systeem wel de correcte berekening van de eco-premie op het scherm aangeeft. Voor boeren is dit geen verplichting, de uitbetaling vindt plaats op basis van het bedrijfsplan dat zij eerder hebben opgegeven en de eco-activiteiten die zijn uitgevoerd en niet op basis van de getoonde berekening. Bij toekenning zal de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) op basis van de opgegeven en uitgevoerde eco-activiteiten de definitieve categorie bepalen. Het opnieuw bevestigen is niet noodzakelijk maar wel aan te bevelen voor een betrouwbaar beeld van de categorie van de uitbetaling van de eco-regeling (brons, zilver of goud) die men kan verwachten. Indien er geen wijzigingen worden aangebracht is opnieuw indienen van de Gecombineerde opgave niet nodig.
Wat is volgens u de oorzaak van de vele fouten in het systeem? Wat had er kunnen worden gedaan om dit te voorkomen en wat wordt er in de toekomst gedaan om dit koste wat het kost te voorkomen?
De introductie van het nieuwe GLB is een grote en complexe stelselwijziging waarbij nieuwe landschapselementen zijn geïntroduceerd. Bij het aanbieden van het definitieve NSP aan uw Kamer in oktober 2022 (Kamerstuk 28 625 nr. 343) heeft mijn ambtsvoorganger daarom aangegeven dat er dit jaar een extra administratieve last zou ontstaan. Extra complicerend daarbij was dat bepaalde delen van de regelgeving zoals derogatie voor GLMC8 en de bufferstroken relatief laat bekend waren. Voor de agrarische sector is het nieuwe GLB uiteraard een grote uitdaging, maar dat geldt ook voor de implementatie bij RVO. Er is onder grote tijdsdruk een maximale inspanning geleverd door RVO om haar systemen hierop in te richten. Ik moet echter helaas constateren dat vanwege die tijdsdruk in combinatie met de complexiteit van de regelgeving er niet genoeg ruimte is geweest om het grote aantal aanpassingen in de systemen naar behoren te beproeven en door te testen. Met als gevolg meerdere bijzonder vervelende verstoringen. Deze ervaring wordt ingezet om de dienstverlening naar de toekomst toe te verbeteren.
Wat vindt u ervan dat tienduizenden boeren nu, acht dagen voor de deadline, nog eens veel tijd vrij moeten maken of last minute op eigen kosten op zoek moeten naar een adviseur voor het controleren of opnieuw insturen van de Gecombineerde opgave?
Dat een technische fout nu leidt tot het verzoek aan aanvragers van de eco-regeling om hun percelen opnieuw te bevestigen en mogelijk aanpassingen te maken betreur ik. Tegelijk hecht ik eraan hier transparant over te zijn. Boeren hebben al veel flexibiliteit getoond en het valt me zwaar om opnieuw extra inspanningen van hen te vragen. Daarom heb ik mijn brief van 8 juni 2023 (2023Z10321) ook aangeven dat na sluiting van de Gecombineerde opgave op 15 juni, boeren die aan de eco-regeling deelnemen twee extra weken hebben om de eco-waarde te controleren en eventueel eco-activiteiten toe te voegen of aan te passen.
Wat adviseert u boeren die op deze termijn geen bedrijfsadviseur meer kunnen vinden?
Ten eerste wil ik benadrukken dat het niet doorlopen van het verzoek van RVO geen consequenties heeft voor de aanvraag zoals deze nu door RVO is ontvangen.
RVO heeft een instructie gepubliceerd op de RVO-website waarin boeren stapsgewijs wordt uitgelegd hoe deze bevestiging zelf gedaan kan worden. Door twee weken extra te geven voor deze controle en het kunnen toevoegen van eco-activiteiten hoop ik daarnaast dat meer boeren desgewenst gebruik kunnen maken van hun bedrijfsadviseur.
Hoe is de ondersteuning voor deze boeren de komende tijd geregeld? Zijn er in de avond en in het weekend hulplijnen, zoals helpdesks en of ICT, beschikbaar?
Het contactcentrum van RVO is standaard op werkdagen geopend van 8.30 tot 17.00 uur. Medewerkers, gespecialiseerd in de Gecombineerde opgave beantwoorden telefonisch en via chat vragen. Ook kunnen vragen via mail gesteld worden. Daarnaast heeft RVO besloten om het contactcentrum extra te openen. Op zaterdag 10 juni was het telefonisch bereikbaar van 08.30 tot 17:00 uur. Van maandag 12 juni tot en met donderdag 15 juni van 08.30 tot 20.00 uur via telefoon en chat.
Als extra ondersteuning aan agrarisch ondernemers kunnen zij bij RVO een telefonische afspraak maken om hulp te krijgen bij het intekenen van de landschapselementen. Op de website van RVO (rvo.nl/gecombineerde-opgave) kan de agrarisch ondernemer alle informatie vinden die van belang is bij het doen van de Gecombineerde opgave.
Erkent u dat de boeren wederom de dupe zijn van een fout van de overheid?
Het nieuwe GLB kent grote wijzigingen met een ingewikkelde implementatie. Daarbij is niet alles goed gelopen en is er veel gevraagd van de boeren in de voorbereiding en bij het invullen van de Gecombineerde opgave. Voor de overheid zijn er verschillende leermomenten geweest in het proces. Die ervaring wordt ingezet om ervoor te zorgen dat de dienstverlening voor de boeren bij de volgende Gecombineerde opgave wordt verbeterd. Met de genomen mitigerende maatregelen ga ik ervan uit dat boeren niet gedupeerd worden.
Hoe verhoudt dit zich tot de regel dat wanneer boeren een fout maken bij het invullen van hun Gecombineerde opgave, zij boetes krijgen die op kunnen lopen tot vele duizenden euro’s? Vindt u dat de overheid nu in deze omstandigheid ook een verantwoordelijkheid heeft om boeren financieel tegemoet te komen?
Het aangepaste GLB kent meer mogelijkheden om fouten te herstellen of om in het ingangsjaar bij een geconstateerde fout een waarschuwing te geven. Ik heb u hierover geïnformeerd in mijn brief over het ingangsjaar GLB van 14 november 2022 (Kamerstuk 28 625, nr. 347). Daarnaast kunnen aanvragers administratieve fouten in het aanvraagproces herstellen tot uiterlijk 30 november. Bij herstel is geen sprake van sancties. Deze aanpassing betreft niet alleen 2023 maar geldt voor ieder jaar.
Wat gaat u eraan doen om deze ondernemers te ontlasten en (financieel) te compenseren voor deze fout?
Ik heb besloten dat boeren die in de Gecombineerde opgave hebben aangegeven dat ze aan de eco-regeling deelnemen, na de sluiting van de Gecombineerde opgave tot 30 juni hebben om aanpassingen te doen en eco-activiteiten toe te voegen. Hierdoor kan ook de door RVO gevraagde controle tot op die datum worden uitgevoerd. Hiermee hoop ik boeren te ontlasten.
Het is duidelijk dat er dit jaar meer gevraagd wordt om een subsidieaanvraag voor het GLB en de eco-regeling te doen. Dat betreur ik. Tegelijk ligt een financiële compensatie voor het doen van een subsidieaanvraag voor mij niet in de rede.
Kan er in ieder geval vanuit worden gegaan dat de deadline voor de Gecombineerde opgave met minimaal anderhalve maand wordt opgeschoven?
Nee. De openstellingsdatum voor de Gecombineerde opgave blijft op 15 juni. Daarmee is al één maand extra tijd gegeven ten opzichte van de oorspronkelijke datum van 15 mei. Het probleem heeft zich nu voorgedaan bij de eco-regeling. Daarbij zal voor het grootste deel van de ondernemers er geen verandering zijn in de verwachting die er was voor de uitkomst van de eco-regeling. Door extra tijd te geven voor het toevoegen van eco-activiteiten hoop ik de ondernemers die wel een verkeerde uitkomst hebben gezien de mogelijkheid te geven hierop te acteren. Een generiek uitstel van de Gecombineerde opgave met zes weken zou voor zeer grote risico’s in de uitvoering en controle zorgen. Een dergelijk uitstel is daarmee niet mogelijk en niet wenselijk.
Wat vindt u van het voorstel van Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO) om boeren die geen «goud» hebben gescoord bij het invullen van hun opgave, waarbij een onterechte, lagere score het resultaat kan zijn van systeemtechnisch falen, financieel ruimhartig te compenseren uit andere, aanvullende middelen?
Deze situatie doet zich niet voor. Ik wil benadrukken dat geen enkele boer benadeeld wordt waar het gaat om de te ontvangen GLB-subsidie voor eco-activiteiten door deze technische fout. Iedereen wordt vergoed voor de opgegeven en uitgevoerde eco-activiteiten in de daarbij behorende categorie (brons, zilver, goud). Bij de definitieve opgave, uiterlijk 30 november 2023, bevestigen deelnemers welke van de opgegeven eco-activiteiten zijn uitgevoerd. Dat is de basis voor de betaling brons, zilver en goud. Financiële compensatie is daarmee niet aan de orde.
Kunt u deze vragen uiterlijk vrijdag 9 juni 2023 beantwoorden?
Dit is helaas niet mogelijk gebleken.
Het bericht Ziekenhuizen bezorgd: 'Personeelsmarkt ontdekt door private investeerders' |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Ziekenhuizen bezorgd: «Personeelsmarkt ontdekt door private investeerders»»?1
Het signaal dat in betreffend bericht wordt gegeven is mij bekend. Schaarste aan personeel in zorg en welzijn is – net als in andere sectoren – de dagelijkse realiteit geworden. Het tekort aan medewerkers in zorg en welzijn is en blijft de komende jaren een belangrijke uitdaging. Het feit dat private investeringsfondsen in deze uitdaging rendement zien, vind ik onwenselijk en zorgelijk.
Bent u het ermee eens dat de opkomst van private equity in de zorg een groot probleem is?
Private investeringen in de zorg kunnen een waardevolle aanvulling zijn om bijvoorbeeld projecten te kunnen financieren. Nieuwe praktijkvormen kunnen daarbij een verrijking zijn, innovatie teweegbrengen en helpen om de druk op de zorg te verminderen. Tegelijkertijd zouden kwalitatief goede en/of toegankelijke zorg in het gedrang kunnen komen. Ik vind het onwenselijk dat financiële resultaten zwaarder wegen dan goede patiëntenzorg. Op dit moment is het echter nog onduidelijk wat precies de (zowel negatieve als positieve) gevolgen zijn van private equity wat betreft kwaliteit, toegankelijk en betaalbaarheid van zorg.
Welk percentage van de kosten van de inhuur van extern personeel in ziekenhuizen gaat naar bemiddelingsbureaus?
Het Ministerie van VWS beschikt niet over deze cijfers. Dit is niet uit CBS data of andere bronnen te destilleren.
Hoeveel zorggeld verdwijnt ieder jaar in de zakken van private equity partijen?
De NZa houdt zicht op overnames waarbij private equity partijen betrokken zijn. Echter, goedkeuring van de NZa voor een fusering of overname is alleen noodzakelijk als het een onderneming met tenminste 50 personen die zorg in Nederland verlenen betreft. Informatie over kleinere overnames is echter nog zeer beperkt. Voor zover ik weet is niet bekend hoeveel zorggeld er uiteindelijk bij private equity partijen terechtkomt.
Hoe komt het dat er wel geld is om extern zorgpersoneel tegen een hoger salaris in te huren en de daarbij komende kosten voor detacheringsbureaus te betalen, maar niet om een zorgverlener in loondienst een vergelijkbaar salaris te geven, terwijl daarvoor geen detacheringskosten hoeven te worden gemaakt?
Het Ministerie van VWS stelt ieder jaar extra arbeidsvoorwaardenruimte beschikbaar via verhoging van de financiële kaders. Voor 2023 gaat het om 3 miljard euro en voor 2024 naar huidige inzichten om 4 miljard euro structureel extra. Via de zorgverzekeraars komen deze extra middelen bij de aanbieders terecht. Het is aan hen om een afweging te maken over de inzet van deze middelen.
Bent u het ermee eens dat het dringend nodig is om zorgverleners meer zeggenschap te geven over hun werk, zodat het minder aantrekkelijk wordt om als zelfstandige zonder personeel (ZZP’er) of via een detacheringsbureau aan de slag te gaan in hetzelfde ziekenhuis? Zo ja, welke stappen gaat u hiervoor zetten?
Wij vinden het belangrijk dat zeggenschap wordt bevorderd om werkplezier te vergroten en uitstroom terug te dringen. We zien het bevorderen van zeggenschap primair als opgave voor werkgevers in het kader van goed werkgeverschap. Om werkgevers te ondersteunen zet de Minister voor Langdurige Zorg en Sport met het arbeidsmarktprogramma Toekomstbestendigheid Arbeidsmarkt Zorg (hierna: TAZ) beleidsmatig in op zeggenschap. Onder meer met de Subsidieregeling Veerkracht en Zeggenschap, waarmee in 2022 in totaal 12,75 miljoen euro subsidie beschikbaar is gesteld om op instellingsniveau met dit thema aan de slag te gaan. Parallel hieraan organiseert de projectorganisatie Landelijk Actieplan Zeggenschap (hierna: LAZ) zeggenschapsactiviteiten, zoals netwerk- en leerbijeenkomsten. Verder wordt op dit moment bezien hoe invulling gegeven kan worden gegeven aan de aanpak op de langere termijn, waarbij het doel is zeggenschap duurzaam te verankeren in de bedrijfsvoering van organisaties. Tot slot is ook een klankbordgroep ingesteld onder leiding van de Chief Nursing Officer, prof. dr. Evelyn Finnema. Hiermee wordt geborgd dat zorgmedewerkers inbreng hebben in het programma en de manier waarop goede ideeën in de praktijk kunnen worden gebracht.
Wat gaat u doen om de werkomstandigheden van ziekenhuispersoneel te verbeteren, zodat het aantrekkelijker wordt voor zorgverleners om in vaste dienst voor een ziekenhuis te werken?
Om grip te krijgen op het personeelsverloop, is het belangrijk dat zorgorganisaties voldoende inzicht hebben in de vertrekredenen van medewerkers en waar ze naartoe gaan. Daartoe heeft RegioPlus een landelijk uitstroomonderzoek uitgevoerd, welke een waardevolle aanvulling betreft op andere onderzoeken onder het personeel, zoals het exitgesprek en het medewerkerstevredenheidsonderzoek. Uit dit onderzoek blijkt dat de reden veelal ligt in de wens naar meer professionele autonomie, zeggenschap en ontwikkelmogelijkheden. Dit zijn opgaven voor werkgevers in het kader van goed werkgeverschap, waarbij ik ondersteuning zal bieden. In het Integraal Zorgakkoord (hierna: IZA) is de opgave opgenomen dat regionale werkgeversorganisaties, zorginkopers en het Ministerie van VWS actief inzetten op regionaal werkgeverschap (flexibele schil in loondienst) en een moderner arbeidscontract dat werknemers meer mogelijkheden biedt om meer regie te voeren over vormgeving van werk en werktijden om zo het werken in loondienst aantrekkelijker te maken. Daarnaast is regionaal werkgeverschap een belangrijk onderwerp binnen het programma TAZ omdat regionaal werkgeverschap ook kan bijdragen aan het aantrekkelijker maken van werken in loondienst. De Minister voor Langdurige Zorg en Sport heeft hiertoe een kerngroep ingericht. Deze kerngroep onderzoekt op welke manier belemmeringen kunnen worden weggenomen bij het uitrollen van initiatieven op dit gebied, en hoe (potentieel) succesvolle initiatieven kunnen worden opgeschaald. Hierbij worden bestaande initiatieven vanuit de sector zorg en welzijn en andere sectoren als voorbeeld genomen. Tot slot is er binnen het programma TAZ ook een kerngroep die zich richt op een betere balans tussen medewerkers in vaste dienst en zzp’ers. Deze kerngroep kijkt bijvoorbeeld hoe door middels van werkafspraken de taken tussen vaste en flexibele medewerkers eerlijk verdeeld worden, wat ook zal bijdragen aan het vergroten van de aantrekkelijkheid van werken in loondienst.
Welke stappen gaat u zetten om de opkomst van private equity in de zorg tegen te gaan?
In het kader van de bredere ontwikkeling onderzoekt de IGJ momenteel in samenwerking met de NZa de opkomst van verschillende bedrijfsketens binnen de huisartsenzorg en tot welke risico’s dit leidt. Resultaten hiervan worden einde van dit jaar verwacht. Daarnaast overweeg ik nader onderzoek gericht op beter zicht op de omvang en de daadwerkelijke (positieve en negatieve) effecten van private equity in de gehele zorg op bijvoorbeeld kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid. Zodat ik per saldo kan bepalen of, en zo welke, maatregelen gewenst zijn.
Signalen van gebedsgenezers die autisme claimen te kunnen genezen door uitdrijving van demonen |
|
Rens Raemakers (D66) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de vele signalen die er zijn over gebedsgenezers die claimen autisme of mentale stoornissen te kunnen reduceren of genezen door middel van demonenuitdrijving en/of genezingen als onderdeel van een grootschalig publieksevenement, zoals recent in Rotterdam?1
Ik ben bekend met het evenement dat is georganiseerd in Ahoy Rotterdam georganiseerd en de brief die de LBVSO naar aanleiding hiervan heeft gestuurd met de verzamelde klachten over gebedsgenezing.
Het is belangrijk dat mensen met autisme zichzelf kunnen zijn. Ik vind het schrijnend dat er jongeren en/of ouders met kinderen met autisme zijn die hun situatie niet zo ervaren, maar het gevoel of de overtuiging hebben dat ze van autisme moeten worden genezen.
Vindt u dat de vrijheid van godsdienst van toepassing is op dermate intensieve behandelingen van mentale stoornissen bij kinderen?
Dergelijke religieuze bijeenkomsten beschouw ik niet als behandeling van mentale stoornissen bij kinderen zoals deze op basis van de jeugdwet plaatsvindt. Deze bijeenkomsten worden ook niet vanuit andere zorgwetten gezien als behandeling.
Herkent u de cijfers dat 70% van de jongeren die zulke uitdrijvingen ondergaan, uiteindelijk een trauma ontwikkelen als gevolg daarvan? Zo nee, welke cijfers zijn nog meer bij u bekend?
De LBVSO heeft mij een brief gestuurd om de klachten over gebedsgenezing onder de aandacht te brengen. Hierin bericht LBVSO dat zij in totaal 210 klachten hebben ontvangen over gebedsgenezing en dat uit de meldingen bleek dat 70% PTSS gediagnosticeerd is. Er zijn mij geen andere cijfers bekend over de omvang van het aantal jongeren dat te maken heeft gehad met gebedsgenezingen voor autisme en negatieve ervaringen daarmee.
Bent u van mening dat autisme iets slechts is waar mensen van moeten worden bevrijd, zoals de houding is van een groot deel van deze gebedsgenezers? Hoe dient de overheid zich te verhouden tot deze praktijken indien deze grote impact hebben op de kinderen die deze behandelingen ondergaan?
Ik vind het belangrijk dat iedereen in Nederland zichzelf kan zijn. De beweging van neurodiversiteit vind ik dan ook een mooi voorbeeld. Mensen met ADHD, ADD of autisme ervaren de wereld anders. Dit is niet iets waar iemand van genezen zou moeten worden.
Er zijn mensen die dit anders zien of iets anders geloven en dat is hun recht. Deze vrijheden hebben wij grondwettelijk met elkaar vastgelegd. Indien sprake is van strafbare feiten of kindermishandeling is het wél aan de overheid om op te treden. Voor zover ik weet is dat hier niet het geval.
Is er voldoende bewijs van (aanmerkelijke kans op) schade door deze vormen van therapie om een verbod in te stellen?
Dergelijke religieuze bijeenkomsten beschouw ik niet als behandeling van mentale stoornissen bij kinderen zoals deze op basis van de jeugdwet plaatsvindt. Deze bijeenkomsten worden ook niet vanuit andere zorgwetten gezien als behandeling.
Bent u voornemens onderzoek te doen naar mogelijke schade aan kinderen door deze vormen van therapie die stellen autisme te kunnen reduceren of genezen door uitdrijvingen?
Gelet op de antwoorden hierboven ben ik niet voornemens om onderzoek te doen.
Bent u voornemens (verscherpt) toezicht uit te voeren naar gebedsgenezers die claimen autisme of andere mentale stoornissen te kunnen genezen?
Gelet op het feit dat het gaat om religieuze bijeenkomst en er geen sprake is van zorg die vergoed wordt op basis van de Jeugdwet of een andere zorgwet, is er geen toezicht via de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.
Wanneer er vermoedens zijn van kindermishandeling, lichamelijk of geestelijk, dient een melding te worden gemaakt bij Veilig Thuis. Indien er (mogelijk) sprake is van strafbare feiten kunnen mensen terecht bij de politie.
Bent u van mening dat gebedsgenezers die claimen autisme te kunnen genezen recht moeten blijven houden op een algemeen nut beogende instelling (ANBI)-status?
In de wet – artikel 5b Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) – is vastgelegd wat als algemeen nut voor de ANBI-regeling wordt beschouwd. Het gaat om een aantal limitatief opgesomde categorieën, waaronder «religie, levensbeschouwing en spiritualiteit», die tezamen weergeven wat de algemeen geaccepteerde goede doelen zijn.
Mensen hebben vanuit hun levensbeschouwelijke of politieke overtuiging verschillende opvattingen over wat als algemeen nut zou moeten worden beschouwd. Dit valt ook terug te zien in de verschillende doelen die ANBI’s nastreven en de daarbij behorende feitelijke activiteiten. ANBI’s zijn binnen de kaders van de ANBI-regelgeving in principe vrij hoe zij het nastreven van hun doel aanpakken. De grens van deze vrijheid ligt bij overtreding van de wet of waar een instelling door de rechter verboden wordt.
De Belastingdienst toetst of de doelstelling en activiteiten van een instelling vallen binnen één of meer van die categorieën van algemeen nut, genoemd in artikel 5b van de AWR. Als dat het geval is en een instelling voldoet aan de overige voorwaarden zoals bijvoorbeeld voor ten minste 90% het algemeen nut statutair en in de praktijk dienen, heeft deze instelling in principe recht op de ANBI-status. Indien een instelling claimt middels gebed autisme te kunnen genezen, biedt dit geen basis voor de Belastingdienst om de ANBI-status te kunnen weigeren of in te trekken.
Omdat de maatschappelijke opvattingen over wat algemeen nuttig is, niet altijd samengaan met bepaalde activiteiten die door ANBI’s worden verricht, is door toenmalig Staatssecretaris Financiën Vijlbrief een adviescommissie van deskundigen ingesteld. Deze commissie heeft zich gebogen over de vraag welke veranderingen in de regels voor ANBI’s en het toezicht op de naleving van die regels ervoor kunnen zorgen dat deze instellingen geen gedrag vertonen dat ingaat tegen algemeen gangbare waarden en normen. De commissie besteedt in haar rapport2 uitgebreid aandacht aan de (on)mogelijkheid om binnen de ANBI-regelgeving te toetsen aan grondrechten in brede zin en adviseert geen grondrechtentoets op te nemen in de ANBI-regelgeving omdat zij dit onwenselijk, onnodig, en onwerkbaar acht. Het kabinet heeft dit advies overgenomen3, 4.
Tegelijkertijd heeft het kabinet aangegeven dat het belangrijk is om zich uit te blijven spreken. Zoals ik reeds aangaf in mijn beantwoording op vraag 4 vind ik het belangrijk dat iedereen in Nederland zichzelf kan zijn en dat autisme niet iets is waar iemand van kan of zou moeten «genezen».
Welke privacywaarborgen gelden voor mensen die bij een gebedsdienst zoals Revival is Now zeer heftige ervaringen ondergaan, terwijl deze mensen uitgebreid gefilmd worden en direct de volgende dag op YouTube te zien zijn? In hoeverre wordt in dit geval voldaan aan deze privacywaarborgen?
Het registreren en verspreiden van de videobeelden waarop personen herkenbaar zijn, is een verwerking van de persoonsgegevens waarop de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) van toepassing is. In artikel 6 van de AVG staan zes grondslagen genoemd voor het verwerken van persoonsgegevens. De eerste is toestemming van de persoon om wie het gaat. Als deze grondslag wordt ingeroepen, moet aan enkele voorwaarden zijn voldaan. Zo moet de toestemming «vrij» zijn gegeven. Dit betekent dat de persoon die toestemming geeft, niet onder druk mag worden gezet om toestemming te verlenen en ook geen nadeel mag ondervinden voor het niet verlenen van diens toestemming. Ook moet de toestemming uitdrukkelijk zijn gegeven. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft op haar website5 de voorwaarden voor rechtsgeldige toestemming uitgelegd. Automatische toestemming is niet voldoende.
Bij een vermoeden dat een organisatie zich niet aan de privacywet houdt, kan een tip ingediend worden bij de Autoriteit Persoonsgegevens.6 Gelet op de informatie die tot mij is gekomen zal vanuit het Ministerie van VWS de Autoriteit Persoonsgegevens hierop attenderen. Ik vind het namelijk zeer onwenselijk als beelden van minderjarige kinderen én hun ouders van deze gebedsgenezing op internet terug te vinden zijn en er twijfels bestaan of hier vrijelijk toestemming voor gegeven is.
Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens om hierover te oordelen en te handhaven op privacywetgeving indien organisaties zich hier niet aan houden.
Is automatische toestemming voor filmopnames voldoende om directe online plaatsing van zulke heftige beelden waar mensen herkenbaar op staan mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 9.
Vindt u het over het algemeen wenselijk dat herkenbare beelden van autismebehandelingen of andere vormen van intieme vormen van (alternatieve) zorg op (sociale) media gedeeld worden en bent u voornemens hierover nadere regelgeving in te stellen?
Persoonsgegevens betreffende gezondheid of religieuze overtuiging zijn volgens de AVG «bijzondere categorieën van persoonsgegevens». Het verwerken daarvan is verboden, tenzij er een uitzonderingsgrond geldt. De enige uitzonderingsgrond die hier in aanmerking komt is toestemming, waar zoals aangegeven hierboven, voorwaarden aan verbonden zijn. Aangezien hier al regelgeving voor is, acht ik aanvullende regelgeving niet nodig.
Welk gevolg is gegeven aan de uitspraken van de toenmalig Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in reactie op een uitzending van De Monitor uit juli 2020 over de sterke toename van omstreden homeopathische autismegenezingen, waarin hij stelde dat deze signalen serieus opgepakt zouden worden?
Op 27 augustus en op 2 december 2020 heeft uw Kamer antwoord op Kamervragen ontvangen over wat bekend was over CEASE en het voornemen van toenmalig Staatssecretaris Paul Blokhuis om samen met de IGJ en CBG te kijken naar (wettelijke) ingangen om de aanpak van mogelijke schadelijke homeopathische behandelingen te verbeteren. Naar aanleiding van verontrustende berichten en vragen over de homeopathische behandeling van autisme, is er samen met diverse partijen, waaronder IGJ, gekeken naar mogelijkheden van handhaving en toezicht op voorschrijven en gebruik van homeopathische middelen. Aanscherping van toezicht rondom berichtgeving en aanprijzen van dergelijke behandelingen heeft wel plaatsgevonden. De IGJ heeft op basis van de Geneesmiddelenwet de nodige boetes opgelegd voor onterechte medische claims die zijn gedaan omtrent geregistreerde (homeopathische) geneesmiddelen of ongeregistreerde geneesmiddelen. Verdere mogelijke stappen in handhaving, zoals een schadeclaim of strafrechtelijke vervolging, zijn alleen mogelijk als een afnemer aantoonbare schade aan zijn of haar gezondheid heeft gemeld. Een individueel geval van schade door CEASE-therapie was toentertijd niet bekend. In opdracht van de Staatssecretaris is er vervolgens onderzoek uitgezet om de omvang van de problematiek rondom CEASE-therapie te bepalen. Uw kamer is hierover geïnformeerd per brief op 28 januari 20217 en over de resultaten van het onderzoek op 1 juli 2021.8
Daarnaast is onderzoek gedaan naar de omvang en ervaringen met alternatieve behandelingen onder mensen met autisme. Hieronder vallen bijvoorbeeld op voeding gebaseerde interventies, acupunctuur of homeopathische behandelingen. Hieruit bleek dat binnen deze groep van respondenten met een aandoening in het autistisch spectrum, frequent gebruik werd gemaakt van alternatieve therapieën (ongeveer een derde en bij kinderen was de helft). De holistische aanpak en de ruime tijd en aandacht werden genoemd als positieve punten die specifiek werden gewaardeerd. Als risico schetsen onderzoekers dat het waarschijnlijk is dat deze alternatieve behandelingen bijdragen aan de verspreiding van desinformatie over het ontstaan van autisme en de mogelijkheid van genezing.9
Zijn in het oppakken van deze signalen uit De Monitor over autismegenezingen ook praktijken zoals uitdrijvingen betrokken?
Nee, deze zijn daar niet bij betrokken.
Geweld tegen christenen in India |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Violence in India kills scores of Christians and turns churches to ashes»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat recent in noordwestelijk India zo’n 70 christenen gedood werden, zo’n 30 kerken in de as werden gelegd, en ruim tienduizend christenen ontheemd raakten?
In Manipur, een deelstaat in het noordoosten van India, zijn begin mei ernstige onlusten uitgebroken tussen de Meitei en de Kuki, twee van de vele etnische groeperingen in de deelstaat, met ieder een eigen taal, cultuur en godsdienst.
Hoewel de Meitei overwegend hindoeïstisch en de Kuki overwegend christelijk zijn, is het conflict in eerste instantie een etnisch conflict dat draait om kwesties als landeigendom en positieve discriminatie. De Kuki genieten een speciale tribale status als «Scheduled Tribe» onder de Indiase Grondwet, die exclusieve eigendomsrechten op land in hun woongebieden en bijzondere toegang tot onderwijs en overheidsfuncties geeft. De Meitei eisen een soortgelijke status.
Het conflict tussen deze groeperingen heeft de afgelopen decennia tot onlusten en geweld geleid, met honderden doden tot gevolg. Ook andere factoren dragen bij aan de spanningen, zoals een recente (controversiële) oorlog tegen drugs, illegale migratie vanuit Myanmar, druk op land en gebrek aan werkgelegenheid. Begin mei zijn de spanningen geëscaleerd. Er zijn honderden kerken en tempels verbrand en vernietigd, en meer dan honderd dodelijke slachtoffers gevallen, verder zijn tienduizenden mensen ontheemd, waaronder christenen en hindoes. Het geweld richt zich vooral tegen de Kuki. De Naga, een andere eveneens overwegend christelijke bevolkingsgroep in Manipur, zijn in veel mindere mate getroffen door geweld.
Welke actie(s) hebben de Indiase politie- en veiligheidsdiensten ondernomen om deze golf van geweld te stoppen?
De Indiase autoriteiten hebben verschillende maatregelen genomen om het geweld in Manipur te stoppen. Het leger is ingezet, er zijn duizenden burgers geëvacueerd en er is tijdelijk een avondklok geïntroduceerd. De lokale autoriteiten hebben ook het internet vijf dagen ontoegankelijk gemaakt, een bevoegdheid waarover een deelstaat beschikt bij dreiging voor de openbare veiligheid door mogelijk misbruik van mobiele internetdiensten. Op 20 juni heeft het Hooggerechtshof van Manupur de deelstaatregering opgedragen de beperkingen op internetverkeer weer op te heffen. Minister van Binnenlandse Zaken Amit Shah heeft voor eind juni een speciale vergadering belegd met alle betrokken partijen om de noodsituatie in Manipur te bespreken.
Heeft u kennisgenomen van de diverse oorzaken en verschijningsvormen van vervolging in India in bredere zin, zoals de hulporganisatie Open Doors dit in kaart heeft gebracht?2
Ik ben bekend met de rapportages van Open Doors. Ook andere bronnen geven aan dat het groeiend hindoenationalisme in India leidt tot inperking van de rechten van religieuze minderheden, vooral van moslims en christenen. Dit komt tot uiting in geweld tussen gemeenschappen, haat zaaien en arbitraire toepassing van zgn. anti-bekeringswetten.
Zoals in het antwoord op vraag 2 toegelicht, zijn de onlusten in Manipur een gevolg van reeds veel langer sluimerende lokale etnische tegenstellingen, die niet direct zijn terug te voeren op groeiend hindoenationalisme op nationaal niveau.
Heeft u contact gehad met de Indiase overheid om deze mensenrechtenschendingen aan te kaarten? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen? Wilt u hiervan verslag doen richting de Tweede Kamer?
Nederland voert een mensenrechtendialoog met India in bilateraal, EU- en in VN-verband. De mensenrechtenambassadeur heeft begin maart van dit jaar een bezoek aan India gebracht. Met vertegenwoordigers van de regering en de Nationale Mensenrechtencommissie heeft zij onder meer gesproken over het belang van vrijheid van meningsuiting en media (online en offline), alsmede de rechten van minderheden en vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. In Kolkata heeft de mensenrechtenambassadeur een interreligieuze dialoog gevoerd met religieuze leiders van verschillende geloofsovertuigingen, waaronder ook christenen.
De speciaal gezant religie en levensovertuiging heeft bij zowel de Indiase ambassadeur in Den Haag als de Indiase permanente vertegenwoordiger bij de VN in Genève aandacht gevraagd voor het belang van vrijheid van religie en levensovertuiging.
In de mensenrechtendialoog tussen de EU en India, die naar verwachting later dit jaar weer zal plaatsvinden (de vorige vond in juni 2022 plaats), zullen vrijheid van meningsuiting, de rechten van minderheden en vrijheid van godsdienst en levensovertuiging naar verwachting weer op de agenda staan.
Nederland zet via het bilaterale mensenrechtenfonds actief in op het ondersteunen van organisaties die zich o.a. inzetten voor de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Over de inzet van mensenrechtendiplomatie, instrumenten en fondsen wordt jaarlijks aan de Tweede Kamer gerapporteerd via de Mensenrechtenrapportage. De rapportage over 2022 verschijnt binnenkort.
Op welke wijze werkt u in Europese Unie (EU)- of Verenigde Naties (VN)-verband samen met bondgenoten zoals het Verenigd Koninkrijk, om de vervolging van christelijke minderheden expliciet in India effectief te adresseren?
Zowel Nederland als India zijn lid van de VN Mensenrechtenraad. Afgelopen jaar heeft in het kader van de UPR (Universal Periodic Review) van de Mensenrechtenraad een bespreking van de mensenrechtensituatie in India plaatsgevonden. Nederland heeft hier actief aan bijgedragen en zorgpunten overgebracht, o.a. over de zgn. anti-bekeringswetten die in sommige deelstaten van kracht zijn. In dit verband kan ik u melden dat de regering van de deelstaat Karnataka heeft aangekondigd de bestaande anti-bekeringswetgeving te willen intrekken, hetgeen positief is.
Nederland draagt bij aan de uitvoering van de EU-Human Rights and Democracy Country Strategy voor India, en steunt de EU in de dialoog met Indiase autoriteiten over verbreding van de ruimte voor het maatschappelijk middenveld.
Voorts ondersteunt Nederland de EU-India Mensenrechtendialoog die jaarlijks plaatsvindt. Zorgpunten over o.a. de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging worden daarbij aan de orde gesteld.
Het artikel 'Stijging ziekteverzuim in 2022 naar 5,6%: hoogste ooit' |
|
Daan de Kort (VVD), Bart Smals (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Stijging ziekteverzuim in 2022 naar 5,6%: hoogste ooit»1?
Ja.
Deelt u de analyse dat de huidige arbeidsmarktkrapte en het hoge ziekteverzuim een versterkend effect op elkaar hebben en dus een groot probleem zijn voor de Nederlandse arbeidsmarkt?
Krapte op de arbeidsmarkt en een hoog ziekteverzuim kunnen elkaar inderdaad versterken. De Sociaal-Economische Raad constateerde ten aanzien van de (semi-)publieke sectoren dat krapte kan leiden tot meer overvraging en werkdruk voor personeel en tot een neerwaartse spiraal.2 Dit kan zich uiteraard ook voordoen in andere kraptesectoren. Er ligt een belangrijke verantwoordelijkheid voor werkgevers om een dergelijke neerwaartse spiraal te voorkomen of doorbreken. De opgave is om werkenden grip op hun werk te bieden, door hen de ruimte te bieden om hun werk- en privéleven goed te kunnen combineren. En door te zorgen voor een cultuur op de werkvloer waar binnen te hoge werkdruk bespreekbaar is. Er ligt ook een verantwoordelijkheid bij werknemers om een te hoge werkdruk te bespreken wanneer dat aan de orde is.
Zoals uiteengezet in de Kamerbrief Aanpak arbeidsmarktkrapte van 24 juni 2022 werkt het kabinet langs verschillende sporen aan het verminderen van de krapte. Dit gaat bijvoorbeeld om de inzet op technologische- en procesinnovatie, om een inzet op het vergroten van het arbeidsaanbod en om het stimuleren van meer uren werken.
Deelt u de opvatting dat het ziekteverzuim met meer landelijke regie teruggedrongen moet worden? Zo ja, hoe bent u dat van plan?
Volgens de Kwartaalstatistiek Ziekteverzuim van het CBS is het ziekteverzuim gestegen van 4,9% in 2021 naar 5,6% in 2022. Uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) van TNO/CBS blijkt dat het aandeel werknemers dat heeft verzuimd fors is gestegen (van 47% in 2021 naar 58% in 2022). Het aantal keer dat er is verzuimd is toegenomen en de verzuimduur is gestegen. De coronapandemie en een griepgolf in het najaar van 2022 hebben bijgedragen aan het hoge(re) verzuim. De stijging van het verzuim wordt daardoor vooral veroorzaakt door factoren die niet samenhangen met het werk. Van alle werknemers was in 2022 voor veruit de grootste groep (57 procent) griep, verkoudheid of een andere virusinfectie (waaronder COVID-19) de oorzaak van hun verzuim. Psychische klachten, overspannenheid of een burn-out (5 procent) werden ook relatief vaak genoemd. Het ziekteverzuim onder werknemers is inmiddels iets afgenomen en was in het eerste kwartaal van 2023 5,7 procent. Hoewel dit percentage lager is dan het hoogtepunt van 6,3 procent in dezelfde periode in 2022, is het ziekteverzuim vergeleken met de voorgaande jaren nog steeds hoger.
Dit hoge ziekteverzuimcijfer is zorgelijk. Het laat duidelijk zien dat er een grotere inzet nodig is op preventie van uitval door ziekte. Dit is in de eerste plaats aan werkgevers en werknemers, die hierover in het kader van goed werkgeverschap samen in gesprek moeten gaan. Vanuit de overheid ondersteun ik werkgevers en werknemers. Bijvoorbeeld via het verbeteren van de Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E). Maar ook via de Brede Maatschappelijke Samenwerking (BMS) die specifiek gericht is op het verminderen van burn-outklachten.
Uiteindelijk is voorkomen beter is dan genezen. Daarom wil ik zoveel mogelijk inzetten op preventie om te voorkomen dat mensen ziek worden. Na de zomer ontvangt u mijn Arbovisie 2040 waarover de SER recent advies heeft uitgebracht.
Deelt u de opvatting dat goed werkgeverschap een oplossing kan zijn voor het hoge ziekteverzuim, en dat werkgevers hier ruimte voor moeten krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
In het rapport wordt beschreven dat «Wat werkgevers zeggen te doen aan verzuimpreventie, en wat werknemers ervaren, vaak niet overeen komt», deelt u deze analyse? Zo ja, wat is hier uw verklaring voor?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze kunt u met name midden- en kleinbedrijf (mkb-)werkgevers helpen bij het terugdringen van de verzuimcijfers? Zijn er bijvoorbeeld mogelijkheden tot het meer uitwisselen van best practices tussen werkgevers? En in welke mate komen beschikbare subsidieregelingen en ondersteuning gericht op duurzame inzetbaarheid en terugdringen van verzuim bij hen terecht?
Het kabinet vindt het belangrijk dat mensen gezond werkend hun pensioen kunnen halen. Daarom wordt ingezet op preventie, om te voorkomen dat mensen ziek worden of langdurig uitvallen. Daartoe wordt ingezet op leven lang ontwikkelen en worden werkgevers ondersteund, bijvoorbeeld via het verbeteren van de Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E). Maar ook via de Brede Maatschappelijke Samenwerking (BMS) die specifiek gericht is op het verminderen van burn-outklachten.
Sinds 2021 is er subsidie beschikbaar voor duurzame inzetbaarheidsprojecten: de Maatwerkregeling duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden (MDIEU). Met de MDIEU regeling ondersteunt het kabinet sectoren die investeren in duurzame inzetbaarheid. Zij kunnen daarvoor subsidie krijgen. Sectoren worden gestimuleerd om een zo groot mogelijk bereik te hebben, zowel onder werkenden als onder werkgevers. We zien dat sectoren juist ook activiteiten ondernemen waarvan het midden- en kleinbedrijf kan profiteren. Voorbeelden hiervan zijn: externe adviseurs langs laten gaan bij mkb-werkgevers of een «road-show» die langs (kleinere) bedrijven gaat.
Deze best practices worden door mijn ministerie gedeeld via een «menukaart» met goede voorbeelden van duurzame inzetbaarheidsactiviteiten en via interviews in nieuwsbrieven. Ook worden er door mijn ministerie rondetafelsessies georganiseerd waarbij sectoren kennis kunnen uitwisselen. Op deze manier kunnen werkgevers van elkaar leren. Alle informatie over MDIEU is terug te vinden via de website van Uitvoering van Beleid van het Ministerie van SZW: Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid & Eerder Uittreden (MDIEU) sectoren | Subsidie en regeling | Uitvoering van Beleid (uitvoeringvanbeleidszw.nl)
Specifiek voor het mkb is er de subsidieregeling Leren en Ontwikkelen in het mkb: de SLIM-subsidieregeling. Deze subsidieregeling betekent een stimulans voor duurzame inzetbaarheid en daarmee helpt het vroegtijdige uitval tegen te gaan. Vanaf 2020 is € 48 miljoen per jaar beschikbaar gesteld voor initiatieven gericht op stimuleren van leren en ontwikkelen in het mkb. Op de website van Katapult (Leren en ontwikkelen in het mkb (wijzijnkatapult.nl)) worden best practices gedeeld. Ook brengen zij SLIM’ers met elkaar in contact om ervaringen uit te wisselen.
Hoe bent u voornemens om de vicieuze cirkel tussen arbeidsmarktkrapte en ziekteverzuim te doorbreken? In het bijzonder in de zorg, waar dit probleem het zwaarst weegt?
Het terugdringen van de arbeidsmarktkrapte is één van de grootste uitdagingen waar de zorgsector voor staat, vooral gezien de sterk groeiende vraag. Dit vraagt om een breed scala van instrumenten waarmee ingezet wordt op goed werkgeverschap, waarmee ook meer ruimte voor behoud van medewerkers wordt gecreëerd.
Hier ligt een belangrijke taak voor de werkgever die primair verantwoordelijk is voor goed personeelsbeleid en vanuit die rol zowel voor behoud van personeel als voor het terugdringen van ziekteverzuim moet zorgen. De Minister voor Langdurige Zorg en Sport (LZS) ziet het als haar taak om werkgevers hierbij te stimuleren en te ondersteunen waar dat nodig is. Dit gebeurt via het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg (TAZ). In dit programma werkt de Minister voor LZS samen met vele partijen in de sector aan een toekomstbestendige arbeidsmarkt in zorg en welzijn. Binnen dat programma is een aantal prioritaire thema’s benoemd waarvan verschillende ook bij zullen dragen aan het behoud van medewerkers in de sector Zorg en welzijn en terugdringen van verzuim:
Specifiek op het gebied van terugdringen van verzuim en verloop heeft de Minister voor LZS begin 2023 subsidie verleend voor een «Preventieplan voor medewerkers in zorg en welzijn». Met dit plan willen de Coöperatie PGGM, Stichting IZZ en kenniscentrum FWG het ziekteverzuim en ongewenst verloop in de sector terugdringen. Dit doen zij onder andere door het bundelen van landelijke en regionale kennis en het organiseren van regionale dialoogsessies. Hiermee krijgen partijen meer inzicht en handelingsperspectief om verzuim en verloop terug te dringen. Voor de zomer stuurt de Minister voor LZS een uitgebreide voortgangsrapportage over het TAZ-programma naar de Kamer.
Herkent u zich in het beeld uit het trendrapport dat er een opwaartse trend is in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-)instroom wordt voorspeld. Zo ja, op welke wijze beïnvloedt dit uw inzet ten aanzien van de mismatch en grote achterstanden in sociaal-medische beoordelingen?
De stijging van het ziekteverzuim zegt op zichzelf niet noodzakelijk iets over de instroom in de WIA. Voor de WIA gaat het om de stijging van het langdurig ziekteverzuim. Het aantal 42e-weeks ziektemeldingen is in 2022 inderdaad fors gestegen ten opzichte van 2021. Dit kan met corona te maken hebben. Vooralsnog laten realisatiecijfers over de eerste 4 maanden van 2023 geen duidelijke stijging van de WIA-instroom ten opzichte van dezelfde periode in 2022 zien.
De instroom in de WIA stijgt trendmatig omdat het aantal werkende ouderen stijgt door de verhoging van de pensioenleeftijd. Ouderen worden niet vaker ziek dan jongeren, maar als zij ziek worden, zijn ze langer afwezig en is de kans op arbeidsongeschiktheid groter. Daarnaast werken er meer mensen dan ooit, wat ook betekent dat meer mensen arbeidsongeschikt zullen worden. Tot slot is door de gevolgen van de coronapandemie de WIA-instroom tussen 2019 en 2021 tijdelijk sterker toegenomen. Daaromheen speelt de uitvoeringsproblematiek. Als gevolg van de achterstanden bij UWV kunnen mensen een voorschot ontvangen tijdens hun vaak lange wachttijd voor de WIA. Deze voorschotten zijn in de cijfers niet te onderscheiden van «echte» WIA-uitkeringen. Hierdoor lijkt de WIA-instroom hoger dan hij werkelijk is. Zodra de WIA-claimbeoordeling heeft plaatsgevonden en het recht op een uitkering bekend is, wordt dit gecorrigeerd in de cijfers (de uitstroom neemt dan toe).
Mede door de trendmatige WIA-stijging blijft het echter van groot belang dat we maatregelen treffen om de achterstanden in sociaal-medische beoordelingen terug te dringen. Hier werk ik dan ook hard aan samen met UWV. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd in mijn brief over de aanpak van WIA-hardheden en de mismatch sociaal-medisch beoordelen van 26 augustus 2022 en in mijn voortgangsbrief van 28 april 2023.
Bent u het ermee eens dat zoveel mogelijk mensen vanuit de WIA begeleid moeten worden naar de arbeidsmarkt? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Ik vind het belangrijk dat mensen in de WIA zo veel als mogelijk het werk weer kunnen hervatten en de mogelijkheden die zij hebben om te werken benutten. Daarom heeft UWV de opdracht om voor alle publiek verzekerde mensen die in de WIA instromen tenminste vijf jaar activerende dienstverlening in te zetten. WGA-gerechtigden die al langer dan vijf jaar een uitkering ontvangen, krijgen op eigen verzoek re-integratieondersteuning. Om inzicht te krijgen in de effectiviteit van re-integratiedienstverlening heeft UWV samen met mijn ministerie een experiment op de WGA-dienstverlening ingericht. Om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om deze dienstverlening te verbeteren zijn UWV en SZW het gezamenlijke onderzoeksprogramma «Onbeperkt aan het werk» gestart. Met mijn brief van 2 september 20223 heb ik uw Kamer via een midterm review geïnformeerd over de voortgang van het experiment en de doorontwikkeling van de activerende dienstverlening aan mensen in de WIA.
Ook in de IVA zitten mensen die (beperkte) mogelijkheden hebben om te werken en ook graag willen werken. Samen met de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heb ik het mogelijk gemaakt dat UWV met ingang van 22 april 2023 ook voor hen tijdelijk re-integratieondersteuning kan inzetten. Deze mensen kunnen op eigen verzoek ondersteuning naar werk van UWV ontvangen.
Klopt het dat het aandeel Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA-)toekenningen in 2022 toenam? Zo ja, welke verklaring hebt u hier voor?
Het aandeel IVA-uitkeringen in het totaal van WIA-uitkeringen neemt per jaar iets toe. Dat is ook het geval in 2022 t.o.v. van 2021. Die reguliere stijging komt omdat de IVA vanuit twee bronnen wordt gevoed, namelijk de instroom van nieuwe IVA-uitkering en de doorstroom vanuit WGA-uitkeringen naar de IVA middels een herbeoordeling. Bij de WGA is sprake van een trendmatige groei van de instroom (zie ook het antwoord op vraag 8) en dat werkt door in de doorstroom naar de IVA.
Wanneer we kijken naar het aantal nieuwe IVA-uitkeringen in 2022, dan volgt uit de kwantitatieve cijfers van UWV juist dat dat aantal is afgenomen ten opzichte van 2021.4 In 2021 waren er 11.584 nieuwe IVA-uitkeringen en in 2022 10.709. Kantekening hierbij is wel dat het aantal voorschotten is toegenomen, waardoor het zicht op de werkelijke situatie wordt belemmerd. Er is een groep mensen die uiteindelijk recht op IVA blijkt te hebben, maar in eerste instantie wordt geregistreerd als recht hebbend op een WGA-uitkering.
Op welke wijze wordt op dit moment gewerkt aan het verbeteren van de samenwerking tussen bedrijfsartsen en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)? Bent u bereid om met verzekeraars en bedrijfsartsen in gesprek te gaan om te kijken hoe de in het rapport uitgesproken wens tot betere samenwerking vorm kan krijgen?
De samenwerking met de bedrijfsartsen heeft de aandacht van UWV. Zodoende heeft UWV verkennende gesprekken ingepland met onder andere de NVAB en de arbodiensten over het verbeteren van de samenwerking tussen UWV en bedrijfsartsen. Verder verwacht ik in de toekomst dat in ieder geval het instrument beschrijving arbeidsbelastbaarheid en re-integratiemogelijkheden (BAR) als effectief communicatiemiddel leidt tot een betere samenwerking.
Laten doen van onderzoek door externe bureaus, denktanks of lobbyclubs. |
|
Frank Futselaar |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Deelt u de conclusie van de universiteit van Pennsylvania dat transparantie het kenmerk van een onafhankelijke denktank is? Zo nee, waarom niet en wat is dan uw definitie van een onafhankelijke denktank en wat is daarbij de grens met een (politieke) lobbyorganisatie? Zo ja, op welke wijze eist u transparantie van de expertbureaus of denktanks waaraan u betaalde opdrachten geeft? Kunt u dat toelichten?1
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Defensie zijn niet bekend met dit specifieke onderzoek van de universiteit van Pennsylvania en de daaruit voortgekomen genoemde conclusie, maar delen de mening dat transparantie van belang is voor het goed functioneren van een denktank. Voor ons is een denktank een instituut dat onafhankelijk, beleidsrelevant onderzoek verricht gebaseerd op gespecialiseerde kennis. Een lobbyorganisatie heeft als primair doel politieke besluitvorming en wetgeving te beïnvloeden.
BZ en Defensie maken gebruik van de kennis van denktanks om vraagstukken op het terrein van buitenlands beleid en internationale veiligheid onafhankelijk te beantwoorden. Onafhankelijkheid van onderzoeksopdrachten die bij denktanks worden uitgezet is een belangrijk uitgangspunt. Van denktanks wordt transparantie verwacht over de wijze waarop conclusies en aanbevelingen tot stand zijn gekomen.
Is het juist dat vanwege de klantrelatie geen totale lijst van opdrachtgevers met denktanks of expertbureaus bestaat? Of bestaat zo’n lijst wel en wordt deze niet bekendgemaakt? Zo ja, waarom?2
Voor vragen over de klantrelatie van de denktanks met betrekking tot hun overige opdrachtgevers verwijzen wij naar de denktanks zelf. Clingendael en HCSS vermelden in hun rapporten voor Defensie en BZ wanneer deze opdrachtgever zijn geweest. Vanuit BZ en Defensie onderschrijven wij dat de denktanks op al hun onderzoeksopdrachten vermelden.
Is het juist dat u een raamovereenkomst heeft met het HCSS voor 800.000 euro per jaar? Zo nee, wat zijn dan de feiten?3
Nee. Er is een raamovereenkomst voor beleidsondersteunend onderzoek, «PROGRESS» (2020–2023) tussen BZ en Clingendael. Hier maken ook Defensie en HCSS onderdeel van uit. Zowel BZ als Defensie besteden binnen deze raamovereenkomst ieder 1 miljoen euro inclusief BTW per jaar. Dit komt voor circa 60–40% bij respectievelijk Clingendael en HCSS terecht. Deze raamovereenkomst is openbaar gemaakt in het Woo-besluit BS2023015382 en is te vinden via open.overheid.nl.
Op welke begrotingspost zijn deze uitgaven terug te vinden?
De uitgaven van BZ aan PROGRESS verlopen via begrotingspost artikel 4.4. Consulaire dienstverlening en uitdragen Nederlandse waarden (Hoofdstuk 5 Buitenlandse Zaken). De uitgaven van Defensie aan PROGRESS verlopen via Hoofdstuk 10, Artikel 9 Algemeen (Programma-uitgaven, Opdrachten).
Wat is het kenmerk van zo’n raamovereenkomst? Waarin verschillen de werkzaamheden in het kader van een raamovereenkomst van losse opdrachten?
Een raamovereenkomst biedt de mogelijkheid om meerjarig met de denktanks samen te werken op een reeks vaste onderwerpen. Dit zijn onderwerpen waarvoor meerjarige kennisbehoeftes bij de departementen zijn, waarop de denktanks kunnen anticiperen en plannen. Daarbij hoeft niet voor iedere onderzoeksvraag binnen deze onderwerpen een separate aanbestedingsprocedure gestart te worden. Losse opdrachten betreffen kennisbehoeftes op een specifiek domein.
Voor welke periode is de raamovereenkomst afgesloten? Op basis van welke argumenten wordt zo’n raamovereenkomst verlengd?
De huidige PROGRESS (2.0) raamovereenkomst loopt van 2020–2023 met éénmaal een verlengingsoptie van maximaal twaalf maanden. BZ en Defensie bezien hoe zij hierna in hun kennisbehoeften gaan voorzien.
Deelt u de analyse dat het HCSS veel krijgsmachtonderdelen als opdrachtgever heeft? Deelt u de kritiek dat dat ingegeven is door de noodzaak tot continuïteit van de werkzaamheden van het HCSS? Zo nee, waarom niet?
Defensie zet onderzoeksopdrachten uit bij HCSS afhankelijk van haar kennisbehoefte. Defensieonderdelen hebben een eigen domein-gerelateerde, specifieke kennisbehoefte die zij kunnen laten onderzoeken. Op dit moment lopen er naast PROGRESS opdrachten vanuit het Directoraat-Generaal Beleid, de landmacht en de marine. Deze gecoördineerde opdrachten zijn ingegeven door de kennisbehoefte van Defensie en niet ingegeven door de noodzaak tot continuïteit van de werkzaamheden van HCSS. HCSS en Clingendael geven invulling aan de gecoördineerde kennisbehoefte van Defensie met hun specifieke politiek-strategische en militaire kennis. Met die expertise voeren zij onafhankelijk onderzoek uit.
Voor welke opdrachtgevers die onderdeel zijn van de Ministeries van Defensie en Buitenlandse Zaken worden de losse opdrachten van het HCSS uitgevoerd?
In antwoord op de Kamervragen van lid Van Houwelingen (FvD) van 30 mei jl. over HCSS (kenmerk 2023Z09524) zijn de opdrachten van Defensie aan HCSS aan uw Kamer uiteengezet.
In antwoord op Kamervragen van lid Van Houwelingen aan de Minister van Buitenlandse Zaken (kenmerk 2023Z0952) zijn de kleinschalige opdrachten die vanuit Buitenlandse Zaken sinds 2020 zijn uitgezet bij HCSS geïnventariseerd en het financiële totaaloverzicht per jaar is gedeeld. Hieronder bevinden zich geen onderzoeksopdrachten.
Heeft u andere raamovereenkomsten met andere expertbureaus of denktanks? Kunt u een overzicht geven met wie dat is?
Er zijn op dit moment geen raamovereenkomsten met denktanks behalve HCSS en Clingendael vanuit Defensie. BZ heeft naast PROGRESS een aantal andere raamovereenkomsten met Clingendael die zich echter uitsluitend op training richten, niet op onderzoek.
Is het juist dat krijgsmachtonderdelen als de Kustwacht en de Koninklijke Marine een bedrijf als het HCSS hebben ingehuurd om zaken «bovenaan de politieke agenda» te krijgen? Zo ja, hoe vaak?
Nee. HCSS voert onafhankelijk onderzoek uit voor verschillende Defensieonderdelen. Het doel hiervan is om kennis op te bouwen t.b.v. Defensie vraagstukken en om Defensie te ondersteunen in beleidsvorming, besluitvorming en/of kennisontwikkeling. Het onderzoek dat denktanks uitvoeren voor Defensie wordt openbaar gemaakt en draagt daarmee bij aan een breder kennisniveau. Het kan daardoor ook onderdeel gaan uitmaken van het maatschappelijk debat.
Hoe vaak maken de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie precies gebruik van commerciële bureaus voor beïnvloeding van de publieke opinie en het debat? Kunt u dat toelichten?
De Ministeries van BZ en Defensie maken geen gebruik van commerciële bureaus voor beïnvloeding van de publieke opinie of het debat.
Deelt u de opvatting dat, indien er binnen een ministerie de behoefte is iets hoger op de politieke agenda te krijgen, de geëigende route daarbij is via de Minister de Kamer te informeren, en niet via derden?
Ja.
Deelt u de opvatting dat het, indien (een onderdeel van) Defensie of een ander ministerie een bedrijf betaalt voor het beïnvloeden van de publieke opinie, altijd volstrekt helder moet zijn in uitingen van dit bedrijf dat het ministerie opdrachtgever is?
BZ en Defensie betalen geen bedrijven voor het beïnvloeden van de publieke opinie. Onderzoeksproducten die opgeleverd worden door denktanks in opdracht van BZ en Defensie vermelden dat zij opdrachtgever zijn geweest. Dit past zowel bij het streven van de ministeries naar transparantie als bij de werkwijze van de denktanks.
Geeft u losse opdrachten aan andere expertbureaus of denktanks? Zo ja, aan wie?
Defensie heeft op dit moment geen onderzoeksopdrachten uitgezet bij andere denktanks dan HCSS en Clingendael.
Buitenlandse Zaken werkt met verschillende kennispartners samen. Deze worden onder andere betrokken bij het uitvoeren van programma evaluaties, worden ingezet door posten of directies voor kennisversterking of voor het uitvoeren van trainingen. Voor een overzicht van de kennispartners van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, zie «Inventarisatie en appreciatie van het BZ onderzoeksbeleid» (Kwink, 2018). Momenteel wordt een update van dit onderzoek uitgevoerd.
Bent u bereid een verplicht transparantieregister in te stellen waarvoor academische instellingen, denktanks en lobbyorganisaties zich moeten inschrijven als voorwaarde om voor opdrachten van de overheid in aanmerking te komen? Zo ja, wanneer stelt u zo’n register in? Zo nee, waarom niet?
Dat is niet aan de orde. Volgens de wettelijke kaders, waaronder de Wet Open Overheid, wordt openheid van de overheid verwacht. Ook is de overheid vanuit het aanbestedingsrecht gehouden aan – onder meer – het transparantiebeginsel.
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld zet het kabinet de komende tijd met een aantal maatregelen in op meer transparantie (Kamerstuk 36 101-16). De Minister van BZK zal het effect van deze maatregelen evalueren en uw Kamer daarover nader informeren.
Het bericht 'Tilburg bezuinigt flink op Wmo, inwoners krijgen minder huishoudelijke hulp: 'Klachten blijven binnenkomen’' |
|
Jimmy Dijk |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Tilburg bezuinigt flink op Wmo, inwoners krijgen minder huishoudelijke hulp: «Klachten blijven binnenkomen»» van 1 juni 2023?1
Ja.
Bent u het er mee eens dat de rijksoverheid bij de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 verantwoordelijk is om er op toe te zien of gemeenten voldoen aan de randvoorwaarden om grote verschillen in de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg en ondersteuning tussen gemeenten te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten voeren de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015) op eigen juridisch gezag uit. Gemeenten hebben bij de totstandkoming van de Wmo 2015 ruime beleidsvrijheid gekregen om hun lokale beleid zo in te richten dat het aansluit bij de behoeften van hun inwoners en om op basis van lokale democratische besluitvormingsprocessen en de lokale ondersteuningsstructuur invulling te geven aan hun wettelijke verantwoordelijkheid.
Hoe wordt vanuit de rijksoverheid erop toegezien of gemeenten bij de uitvoering van de Wmo 2015 voldoen aan die randvoorwaarden?
Indien mij bijvoorbeeld structureel signalen bereiken van een veronderstelde ondeugdelijke uitvoering van de wet in een bepaalde gemeente, kan ik, afhankelijk van de feiten en omstandigheden, overwegen interbestuurlijk toezicht in te zetten en te interveniëren.
Ten aanzien van besluitvorming door gemeenten in het individuele geval staat rechtsbescherming open. Indien een inwoner meent dat zijn of haar gemeente de Wmo 2015 en/of het lokale beleid niet juist toepast, kan de inwoner rechtsmiddelen aanwenden tegen besluitvorming van de gemeente. Ook kan de inwoner een klacht indienen bij de gemeente en zich eventueel wenden tot de Nationale ombudsman. De rechtbank Zeeland- West Brabant heeft de toepassing van het in 2020 gewijzigde beleidskader van de gemeente Tilburg eerder in een individuele situatie als redelijk beoordeeld (ECLI:NL:RBZWB:2023:49 gepubliceerd 10 januari 2023: ECLI:NL:RBZWB:2023:49, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, AWB- 21_4133 (rechtspraak.nl).
Bent u het er mee eens dat, gezien dit bericht, de gemeente Tilburg mogelijk niet meer voldoet aan die randvoorwaarden als het gaat om de uitvoering van de Wmo 2015?
Dat kan niet worden beoordeeld op basis van het door u aangehaalde bericht in de media.
Is bij u bekend of vergelijkbare situaties rondom de uitvoering van de Wmo 2015 spelen in andere gemeenten in Nederland?
Meerdere gemeenten geven aan te kampen met personele en budgettaire tekorten. Dit mag er niet toe leiden dat de Wmo 2015 niet naar behoren wordt uitgevoerd, maar we zien, ook ten aanzien van de Wmo 2015, dat de zogenoemde houdbaarheid onder druk staat. Daarom is met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en gemeenten afgesproken dat we de komende periode een houdbaarheidsonderzoek Wmo 2015 uitvoeren, waarin gemeenten en Rijk samen kijken naar de nabije toekomst en de uitdagingen ten aanzien van de Wmo 2015.
Heeft de rijksoverheid voldoende zicht of er voldaan wordt aan de randvoorwaarden rondom de uitvoering van de Wmo 2015? Kunt u uw antwoord toelichten?
In aanvulling op de antwoorden op de vragen 2 tot en met 5 is het van belang om te benadrukken, dat er veelvuldig (evaluatief) onderzoek plaatsvindt naar de werking van de Wmo 2015 en met name naar de uitvoeringspraktijk. Conclusies uit dergelijke onderzoeken worden vanzelfsprekend besproken met gemeenten, aanbieders en cliënten. Zo zijn bijvoorbeeld naar aanleiding van een uitgebreide evaluatie van het Sociaal Cultureel Planbureau ten aanzien van de Hervorming van de Langdurige Zorg vele regionale bijeenkomsten georganiseerd, om de conclusies te duiden en op lokaal niveau te onderzoeken hoe verbetering kan worden aangebracht aan en in de uitvoeringspraktijk. Deze «Merkbaar Beter Thuis» bijeenkomsten werden veelvuldig bezocht door zowel gemeenten, cliënten(organisaties) en (zorg)aanbieders.
Krijgen de gemeenten voldoende ondersteuning vanuit de rijksoverheid voor de uitvoering van Wmo 2015? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Rijk is voortdurend in gesprek met de VNG en gemeenten, zodat bijgestuurd kan worden indien nodig. Ook worden gemeenten op vele vlakken, zowel inhoudelijk als financieel, ondersteund door mijn ministerie om de uitvoeringspraktijk te verbeteren of te versterken.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat minister van staat Sorgdrager en oud-minister Van Aartsen oproepen om de Omgevingswet niet in te voeren en te schrappen |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Omgevingswet gaat «hoop ellende» teweegbrengen»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Hoe reageert u op de oproep van Minister van staat Sorgdrager en oud-minister Van Aartsen om de Omgevingswet te schrappen? («Sorgdrager: «Mijn advies over de Omgevingswet is: doe het niet. Nu kan het nog.» Van Aartsen: «Precies.»»)
De oproep tot «het niet invoeren» en «het schrappen» van de Omgevingswet gaat voorbij aan de uitkomsten van een zorgvuldig en democratisch besluitvormingsproces, dat met betrokkenheid van een groot aantal partijen uit de uitvoeringspraktijk is doorlopen. De Omgevingswet, de Invoeringswet en de vier Aanvullingswetten zijn met grote meerderheid door het parlement aanvaard. De wetgeving is vervolgens vastgesteld en gepubliceerd. Dat laatste geldt ook voor de uitvoeringsregelgeving.
Ook de besluitvorming over de inwerkingtreding heeft een uitgebreid en zorgvuldig proces doorlopen, in nauwe afstemming met de decentrale overheden. Vervolgens hebben in februari en maart de Tweede en Eerste Kamer ingestemd met 1 januari 2024 als datum van inwerkingtreding. De inwerkingtredingsbesluiten zijn vervolgens vastgesteld en gepubliceerd. Er ligt nu een opdracht om te zorgen voor een zorgvuldige in- en uitvoering van het nieuwe stelsel.
Hoe weegt u hun waarschuwingen (zoals onder andere: «dit is een monstrum van een wet»)?
Dit beeld herken en deel ik niet, zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Hoe weegt u hierbij dat mevrouw Sorgdrager Minister van staat is aangezien het de taak is van Ministers van staat om de regering en het staatshoofd te adviseren?
Een Minister van Staat kan als adviseur van de regering worden belast met speciale opdrachten of gevraagd worden om de regering te representeren. Het interview met mevrouw Sorgdrager is niet in die hoedanigheid gegeven, maar als lid van de commissie Van Aartsen. Dat gezegd hebbende, respecteer ik de mening en inhoudelijke opmerkingen van mevrouw Sorgdrager. Zij heeft vragen over de wisselwerking tussen enerzijds de opvolging van de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen om het stelsel vergunningverlening, handhaving en toezicht (VTH) te versterken en anderzijds het inwerkingtreden van de Omgevingswet op 1 januari 2024.
In de beantwoording van de vragen van de Eerste Kamer van februari 20232 ben ik ingegaan op de relatie tussen deze twee trajecten. Hierbij heb ik aangegeven dat de opvolging van de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen en de versterking van het VTH-stelsel plaatsvinden in het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel (IBP VTH). Dit gebeurt onder regie van de VTH-stelselverantwoordelijke Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat. Eventuele hieruit voortvloeiende wijzigingen van wet- en regelgeving worden voorgelegd aan het parlement.
Dergelijke wijzigingen zijn niet afhankelijk van of gekoppeld aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Als het gaat om de doelstellingen van de Omgevingswet zijn de omgevingsdiensten positief. Voor hen is het belangrijk dat de kwaliteit van de fysieke leefomgeving wordt geborgd. De medewerkers van de omgevingsdiensten zijn opgeleid op de inhoud van de Omgevingswet en worden dit jaar verder opgeleid in de vaardigheden die nodig zijn om hun taken in overeenstemming met de doelen van de Omgevingswet uit te voeren.
Zie verder ook mijn antwoorden op vraag 2 en 3.
Bent u bereid te onderzoeken wat er nodig is om de Omgevingswet te schrappen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is vermeld is zowel de totstandkoming van de Omgevingswet als de besluitvorming over de inwerkingtreding onderdeel geweest van een democratisch proces. Het schrappen van de aangenomen en vastgestelde wetgeving zou een nieuw wetgevingsproces vergen. Een onderzoek daarnaar is niet aan de orde. Met de vaststelling van de wetgeving en de besluitvorming tot inwerkingtreding op 1 januari 2024 ligt er een opdracht om te komen tot een zorgvuldige in- en uitvoering van het nieuwe stelsel.
Zoals met u afgesproken, houden de bevoegd gezagen en ik de stand van zaken van de implementatie scherp in de gaten en monitoren de implementatie van de Omgevingswet. De implementatie loopt ook na 1 januari 2024 door en zijn er nog stappen te zetten. Over de stand van zaken van de implementatie ontvangt u op 30 juni 2023 en in oktober 2023 een voortgangsbrief.
Gaat u – ter bescherming van de volksgezondheid, milieu, natuur, leefomgeving en klimaat – de Omgevingswet schrappen? Zo nee, waarom niet?
Nee, de Omgevingswet biedt een geharmoniseerd instrumentarium dat juist kan worden benut voor een integrale of samenhangende aanpak van maatschappelijke opgaven op het terrein van de fysieke leefomgeving. De Omgevingswet en in het bijzonder de regels in de AMvB’s – welke voor veel van de door u genoemde beleidsterreinen de ruimte voor afwegingen bepalen – bieden een gelijkwaardig beschermingsniveau als het huidig recht. Hierover heb ik uw Kamer in antwoord op eerder door uw Kamer gestelde vragen geïnformeerd.3 Daarbij heb ik aangegeven dat bij de uitwerking van de AMvB’s steeds gekozen is voor een gelijkwaardig beschermingsniveau aan de huidige regelgeving, waarbij het gebruik van eventuele extra afwegingsruimte is ingekaderd of beleidsneutraal is overgenomen. Om zeker te stellen dat een gelijkwaardig beschermingsniveau blijft bestaan, gelden inhoudelijke en procedurele waarborgen (o.a. instructieregels, participatie en beroep).
Zoals toegezegd, ontvangen de Eerste en Tweede Kamer na inwerkingtreding van de wet jaarlijks een monitor over het wetgevingsstelsel en wordt het stelsel geëvalueerd door een onafhankelijke evaluatiecommissie.4 Dit kan eventueel op onderdelen tot bijstelling leiden. Wanneer dat het geval is, worden daartoe wetsvoorstellen gedaan.
Het bericht ‘Deze drie 14-jarigen moeten voor hun moeder zorgen: ‘Soms ben ik er wel klaar mee’ |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kent u dit artikel en wat vindt u van de situatie die deze kinderen schetsen?1
Ja, ik heb kennis genomen van het artikel. Ik constateer dat hier sprake is van een zorgelijke en soms ook pijnlijke situatie. Hoewel het mooi is als mensen voor elkaar zorgen, is het zeker bij jongeren niet de bedoeling dat dit ten koste gaat van gelijke kansen en ontwikkeling. Het is duidelijk dat bij de jongeren uit het artikel de verantwoordelijkheid zwaar op hen drukt.
Vindt u dat deze jonge mantelzorgers voldoende worden herkend en erkend door gemeenten, zorgorganisaties en scholen?
Over het algemeen liggen er mogelijkheden voor een sterkere herkenning en erkenning van jonge mantelzorgers. Het is belangrijk dat er op zoveel mogelijk plaatsen oog is voor de jonge mantelzorger. In de mantelzorgagenda, die ik voor het zomerreces aan uw Kamer verzend, zijn maatregelen opgenomen die zich hierop richten. Zo faciliteert VWS de Strategische Alliantie Jonge Mantelzorg in het opzetten van een bewustwordingscampagne voor betere erkenning van jonge mantelzorgers. Verder wordt momenteel door het Ministerie van OCW onderzoek gedaan naar de oorzaken van stress en prestatiedruk onder studenten, en wordt er gewerkt aan een integrale aanpak studentenwelzijn. Scholen hebben niet altijd goed zicht op welke studenten mantelzorger zijn. Dat kan verschillende oorzaken hebben. Studenten maken het niet altijd zelf bekend, maar ook de instelling communiceert niet altijd proactief over de voorzieningen die zij voor mantelzorgers bieden. Scholen bieden namelijk wel mogelijkheden voor studenten die ook mantelzorger zijn om hun opleiding te kunnen blijven volgen. Dat kan door middel van extra herkansingsmogelijkheden, uitstel van een bindend studieadvies of begeleiding vanuit de studieadviseur.
Is er veel bekend over de gevolgen van het op jonge leeftijd mantelzorger zijn? Wordt hier onderzoek naar gedaan?
In Nederland valt het onderzoek naar jonge mantelzorgers binnen de monitor informele zorg van het Sociaal Cultureel Planbureau. In juni 2022 is een update2 gegeven met daarin kerncijfers jonge mantelzorgers. Het SCP schrijf dat 33% van de jongeren zich matig belast voelt door het geven van hulp. Dit aandeel ligt hoger onder de intensieve helpers (45%). Een kleine minderheid (3%) voelt zich ernstig belast door het geven van hulp. De mensen die ernstig belast zijn, ervaren bijvoorbeeld dat de situatie van de persoon voor wie zij zorgen hen nooit loslaat, dat zij meer moeite hebben om hun huishouden te regelen of dat hun gezondheid achteruitgegaan is door het helpen. De belasting ligt hoger bij jongeren die iemand helpen met psychische of psychosociale klachten.
Onder welke wet vallen «jonge mantelzorgers»: de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) of de Wet op de jeugdzorg? Ziet u dat er vervolgens sprake kan zijn van tegengestelde vraagstukken en belangen?
Wanneer het gaat om het ondersteunen van mantelzorgers is de Wmo van toepassing. Als het gaat om de verhouding tussen onderwijs en mantelzorg is onderwijswetgeving van toepassing. Als de jonge mantelzorger zelf hulp nodig heeft, hangt het af van de leeftijd en aard van de klachten of sprake is van de Jeugdwet, de Wmo, de Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg.
Hebben gemeenten jonge mantelzorgers voldoende in het zicht? Zijn zij bij gemeenten bekend of kunnen zij zich ergens melden?
Of gemeenten jonge mantelzorgers specifiek in het zicht hebben, wisselt per gemeente. Cijfermatig is er landelijk beeld van het aantal jonge mantelzorgers. We weten door onderzoek van het SCP dat ruim een kwart van de 16–24-jarigen hulp geeft aan een zieke naaste. Het gaat om ongeveer 500.000 mensen. Maar niet iedereen ziet zichzelf op mantelzorger, of gaat voor ondersteuning naar de gemeenten. Zij kunnen zich wel melden als ze behoefte hebben aan ondersteuning. Gemeenten dragen verantwoordelijkheid voor het ondersteunen van mantelzorgers, jonge mantelzorgers zijn één van de groepen die in deze verantwoordelijkheid een erkende positie verdienen.
Komen jonge mantelzorgers in de knel, omdat zij worden geconfronteerd met de gebruikelijke zorg die wij elkaar bieden? Zijn hier cijfers of onderzoeken over bekend?
Uit de publicatie van het SCP uit 2022 blijkt dat een kwart van de jongeren die hulp biedt aan een naastte binnen de zogenaamde mantelzorgklem valt. Met deze term wordt bedoeld dat de jongere het idee heeft dat niemand anders de naaste kan helpen, of dat de naaste het liefst door de jongere wordt geholpen. Dit kan ertoe leiden dat de jonge mantelzorger meer verantwoordelijkheid op zich neemt dan wenselijk.
Is bekend hoeveel gemeenten in Nederland beleid of projecten hebben, specifiek voor jonge mantelzorgers?
Op landelijk niveau zijn hier geen gegevens over beschikbaar.
Kan een jonge mantelzorger, een minderjarige mantelzorger, ook gebruik maken van mantelzorgondersteuning en de gemeentelijke cliëntondersteuner? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Jonge mantelzorgers kunnen voor de ondersteuning gebruik maken van de voorzieningen vanuit de gemeente. Ook van de onafhankelijk cliëntondersteuner. Het hangt van de hulpvraag af welke middelen en voorzieningen van toepassing zijn op de situatie.
Zou u in overleg willen gaan met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) om gemeenten te stimuleren meer ondersteuning aan deze groep te bieden en dan specifiek de mentale gevolgen die jonge mantelzorgers op termijn kunnen ervaren?
Met inwerkingtreding van het GALA en de toekenning van de brede SPUK zijn er middelen beschikbaar voor gemeenten om, als dat nodig is, aanvullende ondersteuning gericht op jonge mantelzorgers mogelijk te maken. Dit gebeurt vanuit het onderdeel «sociale basis op orde».
Daarnaast zijn in het GALA ook afspraken opgenomen om gemeenten te stimuleren om de mentale gezondheid van mensen te versterken en ervoor te zorgen dat iedereen mee kan blijven doen. Om gemeenten hierin te ondersteunen zijn, vanuit het Meerjarenprogramma depressiepreventie, ketenaanpakken voor risicogroepen ontwikkeld. Eén van die aanpakken richt zich op mantelzorgers. De ketenaanpak «mantelzorgers» is ontwikkeld vanuit het perspectief dat mantelzorgers steeds meer taken en verantwoordelijkheden krijgen, dit combineren met hun eigen gezinsleven, een opleiding of een baan en hun eigen gezondheid. In de aanpak is tevens specifieke aandacht voor de doelgroep Jonge mantelzorgers. Als fysieke en/of mentale belasting bij mantelzorgers té lang té hoog is kan dit leiden tot overbelasting. Die somberheid (op den duur) kan leiden tot depressieve klachten. Om mantelzorgers te ondersteunen is samenwerking nodig en dit kan via deze ketenaanpak vorm worden gegeven. De ketenaanpak gericht op mantelzorgers is in mei 2023 opgeleverd en beschikbaar om te gebruiken. In mijn gesprekken met de VNG ga ik gemeenten hierop wijzen.