De cijfers van het aantal agressie-en geweldsincidenten in de jeugdgevangenissen |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Kunt u inzicht geven hoeveel agressie-en geweldsincidenten er per kliniek in de Rijks Justitiële Jeugdinrichtingen (RJJI) en de particuliere Justitiële Jeugdinrichtingen in de periode 2020 tot en met augustus 2023 hebben plaatsgevonden, uitgesplitst per soort incident?
Ja, hieronder is een overzicht opgenomen van de incidenten die hebben plaatsgevonden in de verschillende instellingen1 in de periode 2020 tot en met augustus 2023, uitgesplitst onder «agressie tegen personeel» en «agressie tegen justitiabelen (onderling)».2 Bij de beantwoording van de vragen is uitgegaan van de meldingen bijzonder voorval (MBV’s) die Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) ontvangt van de Justitiële Jeugdinrichtingen (hierna: JJI’s). Het gaat hierbij om bijgehouden meldingen van DJI. Het is mogelijk dat de registratie niet een volledig beeld geeft. We werken continue aan verbetering van de registratie.
1
3
2
1
1
2
1
0
5
1
2
0
–
0
1
0
1
0
3
0
8
6
5
0
JJI Horsterveen is geopend in september 2021 en gesloten per 1 september 2023.
0
1
0
0
1
1
0
2
1
1
3
0
–
0
0
0
1
3
1
1
10
2
6
1
Idem.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel «meldingen bijzonder voorval» er per kliniek binnen de RJJI hebben plaatsgevonden, uitgesplitst per calamiteit in de periode 2020 tot en met augustus 2023?
Hieronder zal inzichtelijk worden gemaakt hoeveel meldingen er per JJI binnen de RJJI’s hebben plaatsgevonden in de periode 2020 tot en met augustus 2023.
brand
1
0
0
agressie tegen personeel
1
1
5
agressie tegen justitiabelen
0
1
1
ernstige ordeverstoring
2
0
4
aantreffen contrabande
0
1
0
poging tot suïcide
3
0
0
ernstig geval van zelfverwonding
3
0
0
elk ander incident van ernstig politieke of mediagevoelige aard
3
2
3
onttrekking tijdens vervoer
0
2
0
Onttrekking aan begeleid verblijf buiten de inrichting
2
1
0
Onttrekking onbegeleid verblijf buiten de inrichting
2
0
0
brand
1
0
0
agressie tegen personeel
3
2
1
0
agressie tegen justitiabelen
1
1
1
0
ernstige ordeverstoring
0
2
1
0
aantreffen contrabande
0
0
2
0
politiecontact tijdens verlof
1
1
1
0
elk ander incident van ernstig politieke of mediagevoelige aard
4
8
0
0
Onttrekking aan begeleid verblijf buiten de inrichting
4
0
1
0
Onttrekking onbegeleid verblijf buiten de inrichting
6
1
4
0
Idem.
brand
1
0
0
0
agressie tegen personeel
2
1
2
1
agressie tegen justitiabelen
0
0
3
0
ernstige ordeverstoring
0
0
2
0
aantreffen contrabande
1
1
2
1
poging tot suïcide
2
0
0
1
ernstig geval van zelfverwonding
1
0
0
0
overlijden
0
0
2
0
toepassen dwangmedicatie
3
0
1
0
mogelijk strafbare feiten personeelsleden
1
0
0
0
elk ander incident van ernstig politieke of mediagevoelige aard
3
6
2
4
Onttrekking aan begeleid verblijf buiten de inrichting
0
2
0
0
Onttrekking onbegeleid verblijf buiten de inrichting
2
2
3
0
agressie tegen personeel
1
0
0
0
agressie tegen justitiabelen
0
2
0
0
ernstige ordeverstoring
1
0
0
1
aantreffen contrabande
0
1
2
0
poging tot suïcide
2
0
0
0
hongerstaking
1
1
0
0
toepassen dwangmedicatie
5
0
0
0
mogelijk strafbare feiten personeelsleden
1
1
0
0
elk ander incident van ernstig politieke of mediagevoelige aard
7
2
1
1
Onttrekking aan begeleid verblijf buiten de inrichting
1
0
0
0
Is er een kwantitatieve analyse agressie- & geweldsincidenten RJJI beschikbaar, zoals uitgevoerd over 20181, voor de periode 2020 tot en met augustus 2023? Zo ja, kunt u deze inzichtelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Nee, eenzelfde kwantitatieve analyse is niet beschikbaar. In 2018 is een dergelijke analyse gemaakt om verbeteringen in de registratie te bewerkstelligen. Dit heeft geleid tot de gewenste verbeteringen, daardoor is er geen noodzaak meer voor een dergelijk type analyse.
Wat is uw analyse over de cijfers die bij vraag 1 en vraag 2 verstrekt zijn?
Op grond van de beschikbare cijfers lijkt er in 2023 sprake te zijn van een afname van agressie-incidenten. Daarbij dient opgemerkt te worden dat dit voor 2023 voorlopige cijfers betreffen tot en met augustus en er nog correcties kunnen plaatsvinden. Daarnaast dient in het algemeen opgemerkt te worden dat er omstandigheden zijn waardoor de cijfers van de verschillende jaren niet goed met elkaar te vergelijken zijn. De bezetting van de JJI’s is toegenomen (de cijfers van de MBV’s zijn absoluut), de jaren 2020 en 2021 worden gekenmerkt door de coronamaatregelen waarbij vrijheden beperkt zijn geweest, de JJI’s huisvesten deels ook verschillende type jongeren en verschillen ook in omvang.4
Hebben volgens u de aangekondigde maatregelen, zoals een extra werknemer per groep, het gewenste resultaat opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
Ja, de maatregelen – zoals extra werknemers op de groep en de structurele capaciteitsuitbreiding – bieden perspectief voor de JJI’s. Zo leidt de inzet van een derde groepsleider tot meer rust in de groep en jongeren in een JJI kunnen daardoor beter begeleid worden richting een veilige terugkeer in de maatschappij.5 DJI doet er alles aan om geweldsincidenten te voorkomen, door de-escalerend op te treden en middels trainingen in JJI’s zoveel mogelijk in te zetten op behandeling, begeleiding en (her)opvoeding. Er verblijven in JJI’s echter geconcentreerde groepen jongeren met zeer zware problematiek. Incidenten zijn daarom helaas niet altijd te vermijden. Daar komt bij dat het – statistisch gezien – om een relatief laag aantal incidenten gaat waardoor het lastig is om verstrekkende conclusies te verbinden aan de mogelijke afname van incidenten in relatie tot bijvoorbeeld personeel.
Met de interventies die mijn ambtsvoorganger en ik hebben ingezet, is de door de Inspectie Justitie en Veiligheid, Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, de Inspectie van het Onderwijs en Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna: de inspecties), gevraagde kwaliteitsslag in gang is gezet. Mede hierdoor hebben de inspecties inmiddels besloten om het intensief toezicht op JJI’s te beëindigen.6 DJI zal monitoren hoe de aanvullende maatregelen in de praktijk voor jongeren uitpakken. Ik blijf verder werken aan de aanbevelingen die de inspecties hebben gegeven. Ik moet daarbij benoemen dat de personele problematiek in de JJI’s nog niet is opgelost. Het blijft een uitdaging om voldoende personeel te vinden en te behouden. Hier wordt blijvend op ingezet.
Taalbarrières bij de huisarts |
|
Fonda Sahla (D66) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de zienswijze van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) dat taalproblemen het lastig maken om aan iedereen passende zorg te kunnen bieden?1
Om goede en passende zorg te bieden, is heldere communicatie tussen zorgverleners en patiënten en/of cliënten essentieel. Communicatie kan – waar nodig – worden ondersteund door middel van de inzet van digitale hulpmiddelen, informele tolken, of wanneer noodzakelijk een professionele tolk.
In hoeverre valt inclusieve zorg voor patiënten met een taal- en/of cultuurbarrière ook onder de thema’s passende zorg, samen beslissen, de juiste zorg op de juiste plek?
Inclusieve zorg betekent «dat iedereen in diens leven gelijkwaardig mee mag doen en gelijkwaardig het recht heeft om gebruik te maken van de zorg», zoals het lid Sahla (D66) in de initiatiefnota2 duidt. In de brief aan uw Kamer van 23 december 20223 schreef ik over cultuurspecifieke zorg, een vorm van zorg die specialiseert in zorgaanbod in eigen taal en cultuur van de patiënt of cliënt. Het is belangrijk dat iemand niet wordt gereduceerd tot een cultuur, maar dat de relevante culturele aspecten van een patiënt/cliënt ook niet worden vergeten bij het leveren van zorg. Zorgverleners moeten goed inschatten wanneer de cultuur of de taalbarrière relevant is voor de behandelrelatie met de patiënt of de cliënt. En hier moet een zorgverlener vervolgens ook naar handelen, zodat passende zorg geleverd kan worden. Een taal- of cultuurbarrière zou passende zorg niet in de weg moeten staan.
Hoe kijkt u naar de dienstverlening van AlloMedics Huisartsen B.V., een collectief van artsen, dat zorg verleent in de eigen taal, aanvullend op de huisartsen?
Het Zorginstituut heeft beoordeeld dat de dienst die AlloMedics levert4, geschaard kan worden onder «zorg zoals huisartsen die plegen te bieden».5 Daarbij is relevant dat Allomedics zorg levert met huisartsen die kennis hebben van een specifieke taal en cultuur, en daarnaast ook zelf (waarnemend) huisarts zijn. Allomedics is dan ook te erkennen als een zorgaanbieder in de zin van de Wet marktordening gezondheidzorg (Wmg).
Ik kan mij voorstellen dat de zorg die Allomedics levert in sommige gevallen kan voorzien in een behoefte van zowel patiënten als de eigen huisarts. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) geeft ook aan in de beslissing op het bezwaar1 dat deze vorm van zorg als veelbelovend kan worden beschouwd binnen het concept van passende zorg.
Hoe kijkt u naar de beslissing van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om AlloMedics Huisartsen B.V. géén prestatie toe te kennen en/of een tarief vast te stellen, ondanks het feit dat verzekeraars zoals Menzis en ook de Patiëntenfederatie hebben aangegeven wel degelijk meerwaarde te zien in de dienstverlening van AlloMedics?
Een zorgaanbieder en verzekeraar kunnen op grond van Wmg gezamenlijk een aanvraag indienen bij de NZa om een prestatiebeschrijving en een passend tarief vast te stellen. Het is de zelfstandige bevoegdheid van de NZa om over verzoeken van partijen voor prestaties en passende tarieven te besluiten binnen de gezondheidszorg. De NZa is echter niet verplicht om elke gevraagde prestatiebeschrijving en bijbehorend tarief vast te stellen.6 De NZa moet een dergelijk besluit nemen op basis van een solide onderbouwing. In haar besluit weegt de NZa allerlei overwegingen mee, waaronder de standpunten van verzekeraars en de Patiëntenfederatie. De NZa maakt vervolgens echter haar zelfstandige afweging.
Hoe weegt u het feit dat de NZa in de beslissing op het bezwaar van AlloMedics een feitelijk onjuiste constatering doet over de start van de dienstverlening (december 2021), waarin wordt gesteld: «de zorg die bezwaarden leveren ziet de NZa op dit moment als veelbelovend en deze zorg past mogelijk goed binnen het concept van passende zorg. Tegelijkertijd is van belang dat bezwaarden pas sinds december 2022 zijn gestart met consulten in buitenlandse taal»?
De NZa heeft mij laten weten dat het hier een typefout betreft. Deze typefout heeft de afweging en conclusie van de NZa niet beïnvloed.
In hoeverre deelt u de overtuiging van de NZa dat het consult in een buitenlandse taal niet past binnen de uitgangspunten dat een stabiele en eenvoudige prestatiestructuur wordt nagestreefd; zo ja, neemt u stappen om het effect van een betere verstaanbaarheid in de eerste lijn in kaart te brengen?
Ik kan mij voorstellen dat initiatieven, zoals Allomedics, waarbij de eigen huisarts vastloopt door de taal- en/of cultuurbarrière en incidenteel hulp van een collega-huisarts inroept, voorzien in een behoefte en kunnen bijdragen aan passende zorg.
De NZa geeft aan dat momenteel op verschillende manieren bekostiging beschikbaar is voor initiatieven zoals die van Allomedics. Ten eerste kan Allomedics een regulier consult in rekening brengen voor de zorg die ze leveren. Daarnaast kan via de prestatie «onderlinge dienstverlening» afspraken worden gemaakt met de eigen huisarts van de patiënt. Verder kan via de prestatie «zorgvernieuwing meekijkconsult» afspraken worden gemaakt met de verzekeraars over de inzet van aanvullende middelen. Tenslotte is het volgens de NZa mogelijk om een experiment te starten onder de beleidsregel «innovatie voor kleinschalige experimenten». Dit geeft de mogelijkheid te onderzoeken wat de meerwaarde is van de verleende zorg en in hoeverre de zorg de betaalbaarheid en/of toegankelijkheid van de zorg bevordert.
Ik constateer echter dat ondanks deze verschillende bekostigingsmogelijkheden de dienstverlening van Allomedics (nog) niet van de grond komt. Ik roep alle partijen op (Allomedics, verzekeraars en huisartsen) om vanuit de eigen verantwoordelijkheid te bezien hoe de bekostiging van initiatieven zoals Allomedics, binnen de mogelijkheden die de NZa noemt, gestalte kan krijgen.
Het overbruggen van taalbarrières en de bekostiging hiervan is een thema waar ik aandacht voor heb. Op basis van de aangenomen motie van de leden Paulusma (D66) en Bikker (CU)7, is de regering eind 2021 verzocht de voor- en nadelen en praktische uitvoerbaarheid voor zorgverleners en zorgaanbieders van de verschillen vormen van bekostiging van de inzet van tolken in kaart te brengen. Als eerste stap in de uitvoering van deze motie, is de Kamer in het najaar van 2022 geïnformeerd over de beleidsreactie op het rapport «Tolken in de zorg: een overzicht van huidige inzet, financiering en knelpunten» dat Berenschot in opdracht van het Ministerie van VWS heeft opgesteld8. Hierin werden drie verschillende vraagstukken herkend, namelijk een beschikbaarheidsvraagstuk, informatievraagstuk en bekostigingsvraagstuk. De afgelopen periode zijn deze drie vraagstukken nader geanalyseerd, zodat we weloverwogen voorstellen kunnen doen aan de Kamer voor het oplossen van knelpunten. Dit is in lijn met de gewijzigde motie van het lid Van der Plas (BBB)9 die de regering verzoekt om de resultaten van verschillende analyses die momenteel uitgevoerd worden af te wachten, voordat voorstellen naar de Kamer worden gezonden. Ik informeer de Kamer na het verkiezingsreces over de voortgang.
Hoe weegt u dat er vanuit het hele land verwijzende huisartsen gebruik willen maken van de zorg die geleverd wordt door initiatieven zoals AlloMedics, maar dat de zorg niet geleverd kan worden door de beperkingen die zijn opgelegd door de NZa?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre denkt u dat een betere verstaanbaarheid ook een positief effect heeft op de toenemende agressie op huisartsenposten?2
Ik heb geen reden om aan te nemen dat toenemende agressie op de huisartsenpost verband houdt met taalbarrières. Goede communicatie is echter wel essentieel voor een goed begrip tussen patiënt en arts en kan wederzijdse misverstanden voorkomen. Geweld en agressie tegen zorgverleners acht ik onder alle omstandigheden onacceptabel.
Op welke termijn informeert u de Kamer over de eventuele inzet van de tolkentelefoon in de huisartsenzorg?
Er zijn verschillende manieren om een taalbarrière te overbruggen, een hiervan is de tolkentelefoon. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 6, stuur ik na het verkiezingsreces een brief waarin ik de Kamer nader informeer over de inzet van tolken in de zorg. In deze brief wordt ingegaan op tolkeninzet binnen de verschillende zorgsectoren, waaronder de huisartsenzorg.
Welke andere stappen neemt u om taalbarrières binnen de zorg weg te nemen?
Er zijn veel manieren om een taalbarrière te overbruggen, één daarvan is door de inzet van technologische hulpmiddelen. Momenteel laat ik in kaart brengen welke digitale hulpmiddelen momenteel beschikbaar zijn voor het overkomen van taalbarrières, wat de ervaringen van zorgverleners hierbij zijn en voor welke situaties deze digitale hulpmiddelen geschikt zijn. Daarnaast vraag ik de onderzoekers om tot aanbevelingen te komen over de kansen die zorgaanbieders en zorgverleners nog kunnen benutten voor de inzet van digitale hulpmiddelen bij het overkomen van taalbarrières in de zorg en het sociaal domein. Ik zal uw Kamer eind dit jaar over de uitkomsten van dit onderzoek informeren.
Dubieuze investeringen in wapenbedrijven |
|
Jasper van Dijk |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport «High-risk arms trade and the financial sector», waaruit blijkt dat Nederlandse pensioenfondsen en verzekeraars afgelopen jaren miljarden euro’s hebben belegd in wapenbedrijven die wapens leveren aan hoogrisicolanden?1
Ja.
Deelt u het uitgangspunt van de opstellers van het rapport dat wapenexport naar hoogrisicolanden problematisch is, in het bijzonder de wapenleveranties aan oorlogvoerende partijen in Jemen? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft een actief exportcontrolebeleid om te voorkomen dat export van Nederlandse militaire goederen ongewenste gevolgen heeft. Het kabinet past daarom een strikte en zorgvuldige toets toe van deze export aan de criteria van het Europese wapenexportbeleid. Op die manier kan onder andere worden voorkomen dat Nederlandse goederen in het conflict in Jemen worden ingezet.
Hoe beoordeelt u de beleggingen van deze instellingen in het licht van hun verantwoordelijkheid om mensenrechten te respecteren zoals vastgelegd in de UN Guiding Principles on Business and Human Rights en de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO-richtlijnen)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet verwacht van alle bedrijven, waaronder financiële instellingen, dat zij in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) ondernemen. Het naleven van de OESO-richtlijnen en UNGP’s door middel van due diligence (gepaste zorgvuldigheid) houdt concreet in dat financiële instellingen beleid opstellen met betrekking tot duurzaamheidrisico’s, de potentiële en daadwerkelijke negatieve effecten van hun handelen op mens en milieu in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s of schendingen te voorkomen of aan te pakken, de activiteiten hierop te monitoren en hierover transparant te rapporteren. Met inachtneming van de OESO-richtlijnen en UNGP’s maken pensioenfondsen en verzekeraars zelfstandig een afweging over hun beleggingskeuzes. Veel van de Nederlandse pensioenfondsen en verzekeraars hebben de afgelopen jaren in hun respectievelijke Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Beleggen (IMVB)-convenant stappen gezet om gepaste zorgvuldigheid te borgen in hun beleggingsbeleid en beleggingspraktijk. Dit betreft een doorlopend proces dat continue aandacht zal vragen van deze financiële instellingen. Ik moedig hen aan hierop gezamenlijk in sectorverband te blijven acteren.
Kunt u aangeven of u de in het rapport genoemde beleggingen van pensioenfondsen en verzekeraars in lijn acht met eerder opgestelde aanbevelingen over beleggingen in de defensiesector in het Convenant Verzekeringssector in het kader van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)?2
In de kern is het themakader «controversiële wapens en wapenhandel met hoog-risico landen» (ontwikkeld door de partijen bij het IMVB-convenant in de verzekeringssector) bedoeld voor het bieden van handvatten die kunnen helpen bij het toepassen van gepaste zorgvuldigheid op de beleggingsportefeuille. Het kader dient niet gezien te worden als een verplichting voor verzekeraars, of andere partijen, maar als hulpmiddel of handreiking ter ondersteuning van de verzekeraar om aan de slag te gaan met beleggingsbeleid op dit thema.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de pensioenfondsen en verzekeraars om erop aan te dringen dat de beleggingen in wapenbedrijven die leveren aan hoogrisicolanden, worden teruggetrokken? Zo nee, waarom niet?
In algemeenheid – en los van casuïstiek omtrent hoog-risicolanden – ziet het kabinet het belang van een sterke defensie-industrie, bijvoorbeeld om staten in staat te stellen zich te verdedigen op basis van het VN handvest of andere legitieme veiligheidsbehoeften na te streven. Toegang tot financiering – binnen de kaders van IMVO – is noodzakelijk voor deze industrie om landen zoals bijvoorbeeld Oekraïne in staat te stellen om voorraden aan te vullen en capaciteit op te bouwen.
Meer specifiek in antwoord op uw vraag, moedigt het kabinet financiële instellingen aan om doorlopend kritisch naar hun beleid te kijken en om te bezien of zij hier verbeteringen in kunnen en moeten doorvoeren. Tijdens de looptijd van de IMVB-convenanten Pensioenfondsensector en Verzekeringssector is er door mijn voorganger en op ambtelijk niveau met deze sectoren gesproken over hun beleggingen in wapenbedrijven en de mogelijkheden die zij hebben om gepaste zorgvuldigheid toe te passen. De precieze invulling van het beleggingsbeleid blijft echter de verantwoordelijkheid en keuze van de pensioenfonds- en verzekeraarsbesturen zelf. Dit geldt ook voor de beslissing in welke bedrijven zij investeren. Ik zie daarom geen aanleiding om nu opnieuw met deze financiële instellingen in gesprek te gaan over hun beleggingen in wapenbedrijven.
Het schieten met een pistool en mitrailleur op een foto van mijn hoofd |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het filmpje1 waarin een man met een pistool en vervolgens mitrailleur kogels op mijn hoofd schiet en vervolgens in brand steekt?
Ja.
Wat is uw oordeel hierover?
Bedreigingen, ongeacht of deze uit binnen- of buitenland komen, en in het bijzonder die gericht aan democratisch gekozen politici, zijn onacceptabel en horen niet thuis in de Nederlandse democratische rechtsorde. De beelden zijn verwerpelijk. Volksvertegenwoordigers moeten vrij en veilig hun werk kunnen doen. Daar zullen wij ons altijd voor inzetten.
Bent u hierover door de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) geïnformeerd?
Zoals bij uw Kamer bekend kunnen er over de werkwijze van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, alsmede informatie over concrete dreigings-casuïstiek en beveiligingsmaatregelen van personen, in het openbaar geen uitspraken worden gedaan. Zoals aangegeven bij vraag 1 heb ik kennisgenomen van deze beelden en keuren wij deze nadrukkelijk af.
In het algemeen kan ik wel opmerken dat door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de politie doorlopend, zowel desgevraagd als ongevraagd, dreigingsproducten worden opgesteld. Op basis van de dreigingsproducten worden, indien daar aanleiding toe is, passende maatregelen getroffen.
Vindt u dit inmiddels zo normaal dat u er publiekelijk over zwijgt?
Nee, nooit.
Welke stappen zijn ondernomen om de dader met spoed op te sporen?
Als Minister van Justitie en Veiligheid kan ik niet ingaan op individuele zaken, dit om politieke bemoeienis te voorkomen. Dat geldt niet alleen hier en in dit soort zaken, maar in alle individuele zaken van het Openbaar Ministerie.
De heer Wilders zal op de hoogte worden gehouden van de ontwikkelingen.
Bent u bereid – indien dit filmpje uit Pakistan komt – de Pakistaanse ambassadeur te ontbieden en onmiddellijk medewerking te vragen aan het opsporen en vervolgen van de persoon uit het filmpje? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet doet er alles aan wat in zijn macht ligt om een einde te maken aan deze bedreigingen en de risico’s ervan voor de heer Wilders te mitigeren.
Indien dit filmpje inderdaad uit Pakistan komt dan zullen de ernstige zorgen en afkeuring van het kabinet worden overgebracht aan de Pakistaanse ambassadeur.
Een eventuele vervolging zou kunnen leiden tot een verzoek om rechtshulp aan de autoriteiten van Pakistan.
Indien Pakistan opnieuw medewerking met de Nederlandse autoriteiten weigert bent u dan bereid de Pakistaanse ambassadeur uit te wijzen? Zo nee, waarom niet?
We zullen er alles aan doen om de daders te pakken en te berechten. Zoals ik eerder heb aangegeven moeten volksvertegenwoordigers vrij en veilig hun werk kunnen doen. Het is belangrijk om in contact te blijven met de Pakistaanse autoriteiten, ook om de daders te kunnen pakken en te berechten. Uitwijzen van een ambassadeur is een zeer zwaar middel dat ertoe leidt dat de contacten met de autoriteiten van het land in kwestie ernstig zullen worden bemoeilijkt.
Wilt u deze vragen apart en met spoed binnen 48 uur beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Arbeidsmigratie |
|
Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat de Kamer op 10 juli in het debat over de ontstane politieke situatie de motie-Omtzigt heeft aangenomen1?
Ja. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid reageert op deze motie in de brief aan uw Kamer over het «arbeidsmigratiepakket n.a.v. motie lid Omtzigt» van heden.
Hoeveel arbeidsmigranten zijn naar Nederland gekomen in 2021 en in 2022?
Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen arbeidsmigranten uit andere lidstaten van de Europese Unie (EU) en arbeidsmigranten van buiten de EU.
Vanwege het vrij verkeer van personen in de EU is het bij EU-migranten alleen achteraf mogelijk om vast te stellen of een persoon als arbeidsmigrant gezien kan worden. Dit in tegenstelling tot arbeidsmigranten van buiten de EU voor wie een vergunning moet worden verkregen. Deze instroomcijfers zijn jaarlijks beschikbaar via de IND. Dit is ook de reden waarom de cijfers voor arbeidsmigratie uit de EU minder actueel zijn dan de cijfers voor arbeidsmigratie van buiten de EU.
Het CBS publiceert in de Migrantenmonitor hoeveel migranten uit EU-lidstaten in totaal in Nederland werken (meetmoment CBS: december). Het betreft dus niet de jaarlijkse instroom. De populatie EU-arbeidsmigranten is heel divers. Soms gaat het om arbeidsmigranten uit andere EU-lidstaten die al jaren in Nederland wonen en werken. Soms gaat het om EU-arbeidsmigranten die slechts enkele weken of maanden in Nederland seizoensarbeid verrichten. CBS heeft aangegeven dat de Migrantenmonitor met de cijfers over de jaren 2021 en 2022 niet eerder dan in november 2023 wordt gepubliceerd, waardoor ik uw Kamer helaas over die cijfers op dit moment nog niet kan informeren. Zodra die cijfers beschikbaar zijn, zal ik uw Kamer daarover informeren.
De cijfers van de jaren 2016 tot en met 2020 geven een indruk van het aantal EU-arbeidsmigranten in Nederland. Bij deze groep is geen onderscheid gemaakt in type werk (ongeschoold/hooggeschoold, etc.) en salarisniveau.
Werknemer
Zelfstandige
421.450
33.430
472.470
36.100
532.660
41.000
566.400
45.300
507.560
46.900
Voor arbeidsmigranten van buiten de EU zijn cijfers bekend van de jaarlijkse instroom voor de jaren 2021 en 2022. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de arbeidsmigranten die vallen binnen de categorie «kennis en talent» (waaronder de zogeheten kennismigrantenregeling en de Europese blauwe kaart) en overige arbeidsmigranten: arbeidsmigranten die voor kortere of langere tijd in verschillende sectoren werken en voor wie de hoofdregel geldt dat de werkgever een tewerkstellingsvergunning moet aanvragen.
Binnen de categorie «arbeid: kennis en talent» zijn 20.230 aanvragen ingewilligd in 2021 en 30.990 in 2022. Binnen de categorie «arbeid: overig» zijn 2020 aanvragen ingewilligd in 2021 en 2520 aanvragen in 2022.2
Is de brief met maatregelen die Nieuwsuur publiceerde authentiek?2
Om de redenen die genoemd worden in de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 10 juli 20234 kan deze vraag niet worden beantwoord. De Minister van Justitie en Veiligheid schrijft in die brief: «Conform de vaste lijn in het verkeer tussen Kamer en kabinet en het wettelijk kader is het niet aangewezen om vanuit het kabinet de politieke inbreng en stukken te verstrekken. Als stukken inzicht kunnen bieden in – al dan niet daadwerkelijk in de onderhandelingen ingebrachte en al dan niet nadien gehandhaafde – interne standpunten van de aan de onderhandelingen deelnemende partijen doet openbaarmaking daarvan afbreuk aan de bescherming van de vertrouwelijkheid waarin deze standpunten zijn geformuleerd. Ook wanneer dit achteraf gebeurt. Het zou in de toekomst het vrijelijk uitwisselen van opvattingen en het verkennen van mogelijke overeenkomsten bemoeilijken als dergelijke standpunten al dan niet na het bereiken van een overeenkomst achteraf openbaar gemaakt worden.»
Kunt u per maatregel over arbeidsmigratie in de brief aangeven wanneer u die heeft uitgewerkt en zult voorleggen aan de Tweede Kamer?
De brief waarin de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid namens het kabinet reageert op de motie-Omtzigt, wordt heden aan uw Kamer gezonden. In die brief wordt benadrukt dat het kabinet over de maatregelen op het gebied van arbeidsmigratie die in die brief worden genoemd, zowel individueel als in zijn geheel, als onderdeel van het bredere pakket, geen overeenstemming heeft bereikt. Daarbij benadruk ik dat het kabinet de aanbevelingen van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten onverkort en met urgentie uitvoert, om arbeidsmigranten beter te beschermen en misstanden tegen te gaan.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden, zodat de antwoorden beschikbaar zijn op Prinsjesdag en betrokken kunnen worden bij de Algemeen Politieke Beschouwingen?
Ja.
Het bericht 'Telegram treedt niet effectief op tegen op grote schaal delen van contactgegevens en naaktfoto’s van vrouwen' |
|
Anne Kuik (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Telegram treedt niet effectief op tegen op grote schaal delen van contactgegevens en naaktfoto’s van vrouwen»?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Hoe ernstig neemt u het feit dat per dag meer dan 10.000 berichten verschijnen op het platform Telegram waarin met name sprake is van vrouwenhaat?
Dit feit neem ik heel serieus. Het ongevraagd delen van naaktbeelden en privégegevens via deze groepen, waarbij vaak jongeren betrokken zijn, is onaanvaardbaar. Uit slachtofferverhalen, zoals van vrouwen die hierover in de media hun verhaal durven te vertellen, is bekend dat de impact van dit «exposen» enorm kan zijn. Slachtoffers ondervinden gevoelens van schaamte en machteloosheid, komen in sociaal isolement terecht en ontwikkelen in het ergste geval suïcidale gedachten.2 De doorwerking van online gebeurtenissen op de offline leefwereld dient daarom niet te worden onderschat. Het baart mij dan ook zorgen welke sociale omgangsvormen en opvattingen deelnemers aan deze groepen kennelijk voorstaan. De schaal en snelheid waarop gelijkgestemden elkaar via Telegram weten te vinden in het delen van dit soort privacyschendingen, is verontrustend.
Hoe duidt u het fenomeen van «exposegroepen», waar met name meisjes en vrouwen met een migratieachtergrond slachtoffer van zijn?
Sociale media bieden een middel voor mensen om zich te laten zien aan anderen. «Exposegroepen» zijn een uitwas van deze ontwikkeling: het gaat in deze groepen om het in brede kring verspreiden van naaktfoto’s die ofwel in vertrouwen zijn gedeeld of heimelijk vervaardigd zijn. Zoals gezegd, kunnen dergelijke acties een grote weerslag hebben op degene wiens foto, video, of andere privégegevens gedeeld worden. Hierbij is het van belang om extra aandacht te hebben voor personen in extra kwetsbare situaties. Denk bijvoorbeeld aan meisjes en vrouwen met een migratieachtergrond, personen uit religieuze gemeenschappen, LHBTIQ+-personen en hulpverleners die gedoxed worden in het kader van de uitoefening van hun beroep of andere personen waarbij exposen ernstige gevolgen kan hebben voor de (sociale) veiligheid.
Wat is uw reactie en actie op de lakse houding van Telegram?
Het bestaan van exposegroepen op Telegram vind ik uiteraard kwalijk, met name wanneer deze bij melding niet offline worden gehaald door de betreffende aanbieder. De internetsector speelt namelijk een belangrijke rol in het veilig houden van de online omgeving en in het bestrijden van de verspreiding van content die de veiligheid van burgers en instituties ondermijnt. Omwille van dit belang zet ik in op een goede samenwerking met de internetsector. Dat neemt niet weg dat er partijen zijn zoals Telegram of X, waarmee het contact minimaal is en waarbij medewerking in het kader van de zelfregulering of opsporingsonderzoeken ook te wensen overlaat. Het kabinet verhoogt de inspanningen om deze partijen op hun verantwoordelijkheden te wijzen, deels met behulp van nieuwe wetgevende instrumenten, zoals de Verordening Terroristische Online Inhoud3 en de Digital Services Act (DSA).4 Over de ontwerp Verordening ter voorkoming en bestrijding van seksueel kindermisbruik wordt nog onderhandeld. Deze drie verordeningen dienen ertoe om tussenhandeldiensten meer verplichtingen op te leggen als het gaat om online content moderatie en zijn dus belangrijke instrumenten in de aanpak van dit soort inhoud. Daarnaast treed ik in constante dialoog met verschillende departementen, Openbaar Ministerie, politie en de verschillende soorten aanbieders in de internetsector. Bijvoorbeeld via de «publiek-private samenwerking online content moderatie». Juist door de constructieve samenwerking met de aldaar aanwezige platforms (zoals Meta, TikTok en Snapchat) is de afwezigheid van partijen als X (voorheen Twitter) en Telegram te betreuren.
Welke acties kunnen met de huidige wet- en regelgeving worden ondernomen tegen (anonieme) accounts die deze haat plaatsen?
Er zijn voor opsporing en vervolging mogelijkheden om personen die strafbare feiten plegen te herleiden, bijvoorbeeld door het doen van een vordering tot informatie bij een tussenhandeldienst of online platform.5 Maar hoewel het mogelijk is om strafrechtelijke vervolging in te zetten, stuit dat in veel gevallen op technische of juridische bezwaren. De identiteit van een plaatser bij online strafbare feiten kan in theorie achterhaald worden, maar dit is sterk afhankelijk van de mate van medewerking van de online aanbieder op wiens service het strafbare feit zich heeft voorgedaan, en of deze op Nederlands grondgebied gevestigd is. Voor buitenlandse providers dient gebruik te worden gemaakt van een rechtshulpverzoek, wat vaak een tijdrovende exercitie is. Nadat iemand geïdentificeerd is, kan deze vervolgens in sommige gevallen strafrechtelijk vervolgd worden, bijvoorbeeld voor het versturen van wraakporno of kinderpornografisch materiaal, doxing of afpersing. Het civiele recht bevat daarnaast mogelijkheden om identificerende gegevens van gebruikers op te vragen bij tussenpersonen als aannemelijk is dat sprake is van onrechtmatig handelen, de verzoeker een reëel belang heeft bij verkrijging van de gegevens, er geen minder ingrijpende mogelijkheid voorhanden is om de gegevens te achterhalen en een belangenafweging zich hier niet tegen verzet.6
Welke mogelijkheden hebben de politie en het OM op dit moment om exposegroepen te blokkeren? Is het volgens u noodzakelijk dat zij meer mogelijkheden krijgen om de personen achter deze exposegroepen op te sporen? Zo ja, op welke punten zou dat kunnen?
Op basis van artikel 125p van het Wetboek van Strafvordering kan de officier van justitie, na toestemming van de rechter-commissaris, een aanbieder van een communicatiedienst bevelen om content ontoegankelijk te maken wanneer deze strafbare inhoud bevat. In 2021 is dit gebeurd nadat bedreigingen en opruiingen tegen publieke personen werden gedeeld via de Telegram-kanalen van De Bataafse Republiek en Bataafse Nieuws.7 Op grond van 125p Sv jo 181 Sv was politie bevoegd, na toestemming van de rechter-commissaris, om via de telefoon van verdachte de gegevens in drie Telegram-groepen ontoegankelijk te maken.8
Afgezien van deze uitzonderlijke casus is de politie vaak niet in de positie om Telegramkanalen te blokkeren. Telegram is een platform dat niet tot slecht in verbinding staat met de Nederlandse politie. Het indienen van vorderingen in het kader van opsporingsonderzoeken heeft weinig meerwaarde; Telegram reageert niet op dergelijke vorderingen of bevelen. Andere Europese landen hebben overeenkomstige ervaringen. De onlangs verdwenen exposegroepen op Telegram lijken het gevolg van handelen van het platform zelf, of de beheerders van de exposegroepen.9
Ten aanzien van de opsporing van personen achter accounts bestaan de mogelijkheden voor politie en openbaar ministerie zoals beschreven bij de beantwoording op vraag 5.
Kent u het bericht «Telegram haalt Looijkartel offline na haatcampagne tegen Hilversummer»2? Zo ja, welke consistentie is er bij dit en andere platforms om op te treden tegen onder andere doxing, haat, oproepen tot geweld, wraakporno en kinderporno? Welke consequenties volgen er als zij niet hun verantwoordelijkheid nemen?
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Online platforms zijn vrij om hun eigen gebruikersvoorwaarden op te stellen op basis van de vrijheid van onderneming en contractsvrijheid, mits deze uiteraard niet in strijd zijn met wet- en regelgeving. Gebruikersvoorwaarden gaan vaak verder in het verbieden van online inhoud dan wet- en regelgeving op dit terrein. In de gebruikersvoorwaarden van zowel YouTube, Snap Inc., TikTok als Meta zijn regels te vinden die doxing, haat, oproepen tot geweld, wraakporno en kinderporno, intimidatie en cyberpesten verbieden op het platform. Voor de meeste platforms geldt dat er een lijn te vinden is in de snelheid en consistentie waarmee zij illegale content verwijderen.
De gebruikersvoorwaarden van Telegram zijn daarentegen veel minder uitgebreid. Wanneer een gebruiker zich aanmeldt voor Telegram stemt de gebruiker ermee in om de gehele dienst niet te gebruiken voor het verzenden van spam of om andere gebruikers op te lichten. Verder is het verboden om geweld te promoten of illegale pornografische inhoud te plaatsen op openbaar toegankelijke Telegram-kanalen.
Daar waar strafbaar of onrechtmatig materiaal wordt gepubliceerd op platforms richt mijn aanpak zich op de snelle verwijdering van dit materiaal van het internet.
Op welke manier kunt en wilt u minderjarige slachtoffers van doxing, haatberichten en smaadberichten bijstaan en beschermen?
Voor alle slachtoffers van online illegaal materiaal staat de mogelijkheid open om zelfstandig een verwijderverzoek in te dienen bij het betrokken platform. Het platform is op basis van de DSA verplicht om hierop tijdig en met tekst en uitleg te reageren.11 Daarnaast kunnen slachtoffers uiteraard aangifte doen bij de politie wanneer het een strafbare uiting betreft.
Naast de inzet van politie en Openbaar Ministerie werk ik aan handelingsperspectieven voor slachtoffers die te maken krijgen met dit soort online gedragingen. Op dit moment faciliteert de overheid Meld.Online Discriminatie (MOD), het Meldpunt Kinderporno en Helpwanted. Bij MOD kunnen slachtoffers van online strafbare discriminatoire content terecht. Indien hiervan sprake is, wordt door MOD naar de internettussenpersoon bij wie deze content staat een verwijderverzoek gestuurd. Via het Meldpunt Kinderporno kan melding worden gedaan van materiaal van online seksueel misbruik van minderjarigen. Ook dit meldpunt stuurt verwijderverzoeken in het geval van strafbaar materiaal. Helpwanted.nl is een hulplijn voor online grensoverschrijdend gedrag. Minderjarige slachtoffers die hiermee te maken hebben, maar ook bijvoorbeeld ouders en docenten, kunnen bij deze voorziening terecht voor informatie en advies. In het geval van illegale content kan Helpwanted dit onder de aandacht brengen bij internettussenpersonen met wie zij goede contacten onderhouden. In samenwerking met Helpwanted wordt momenteel een pilot uitgevoerd als onderdeel van het voornemen om een laagdrempelige meldvoorziening in te richten om melders te ondersteunen met informatie, hulp om een verwijderverzoek in te dienen of doorverwijzing naar een andere partij te faciliteren (zoals 113, politie of slachtofferhulp bijvoorbeeld). Mocht een internettussenpersoon na ontvangst van dergelijke meldingen niet overgaan tot ontoegankelijk maken of verwijderen van de gewraakte content, dan kan het slachtoffer er uiteraard alsnog voor kiezen de zaak voor te leggen aan een civiele rechter, eventueel ook via een kortgedingprocedure. Ook zet Helpwanted in op preventie en educatie middels de campagne «Het stopt bij jou».12 Aanvullend kunnen slachtoffers terecht bij Slachtofferhulp Nederland. Zij bieden mensen praktische en juridische hulp en emotionele ondersteuning, maar kunnen ook doorverwijzen naar andere organisaties. In 2022 heeft Slachtofferhulp Nederland een specifieke campagne voor shame sexting gedraaid om voor dit onderwerp aandacht te vragen en slachtoffers de helpende hand te bieden.13
Verder investeer ik in een publiek-private samenwerking waarbinnen de internetsector en de overheid afspraken maken om samen actief en effectief te kunnen handelen bij (onder ander seksueel getint) online materiaal dat strafbaar is, schade toebrengt of maatschappelijke ongewenste effecten met zich meebrengt (zie ook het antwoord op vraag 4).14
Zoals aangegeven verhoogt het kabinet tevens de inspanningen om deze partijen op hun verantwoordelijkheden te wijzen, deels met behulp van nieuwe wetgevende instrumenten, zoals de Verordening Terroristische Online Inhoud15 en de Digital Services Act (DSA).16 Over de ontwerp Verordening ter voorkoming en bestrijding van seksueel kindermisbruik wordt nog onderhandeld. Deze drie verordeningen dienen ertoe om tussenhandeldiensten meer verplichtingen op te leggen als het gaat om online content moderatie en zijn dus belangrijke instrumenten in de aanpak van dit soort inhoud.
Bent u het met het CDA eens dat ten minste forse boetes moeten volgen als platforms haat, geweld en strafbare zaken de ruimte geven, zoals bijvoorbeeld eerder Duitsland en Brazilië hebben gedaan?
De huidige regelgeving in Duitsland, de NetzDG, verplicht sociale mediaplatforms met meer dan 2 miljoen gebruikers om «duidelijk illegale» inhoud binnen 24 uur na melding te verwijderen en alle illegale inhoud binnen 7 dagen nadat het is geplaatst. Indien hieraan geen opvolging wordt gegeven, lopen platforms het risico van een boete van maximaal 50 miljoen euro. Hierbij moet wel aangetekend worden dat deze wetgeving zeer omstreden is: de wet is zowel nationaal als internationaal bekritiseerd door politici, mensenrechtengroeperingen, journalisten en academici omdat de wet sociale mediaplatforms stimuleert om online uitingen snel te verwijderen door strenge deadlines en hoge boetes.17 Ook stimuleert de wet geprivatiseerde handhaving van de vrijheid van meningsuiting online. De NetzDG zal binnenkort ingetrokken worden omdat de DSA daarvoor in de plaats treedt. De DSA is namelijk maximumharmonisatie voor wat betreft de verplichtingen voor tussenhandeldiensten door de EU, waardoor dergelijke nationale wetgeving niet langer is toegestaan.
Het Braziliaanse wetsvoorstel, Bill 2630, bepaalt dat sociale media, messaging-apps en zoekplatforms proactiefmoeten optreden om online illegale inhoud tegen te gaan. Bedrijven kunnen een boete krijgen als ze een rechterlijke beslissing om criminele inhoud te verwijderen niet opvolgen en kunnen voor de rechter aansprakelijk worden gesteld voor schade veroorzaakt door inhoud die de wet overtreedt. Ook over dit wetsvoorstel bestaan zorgen over de implicaties op de vrijheid van meningsuiting, en het is nog onzeker of dit wetsvoorstel uiteindelijk zal worden aangenomen.18
Ik ben het eens met het CDA dat passende handhaving en boetes moeten volgen wanneer online platforms haat, geweld en andere strafbare zaken de ruimte geven en hier weet van hebben. Hiervoor biedt de Digital Services Act straks de mogelijkheid aan nationale toezichthouders en de Europese Commissie om boetes uit te delen.
Welke samenwerking op internationaal niveau wordt er nu ingezet om mensenrechten en fatsoensnormen richting elkaar ook in de digitale wereld als basisvoorwaarden te eisen voor platforms?
Op het niveau van de Raad van Europa en de Verenigde Naties wordt ingezet op het uitdragen van de principes uit onder andere de DSA in internationale afspraken en gezamenlijke verklaringen. Een voorbeeld hiervan is de door Nederland geïnitieerde Global Declaration on Information Integrity Online, die onlangs tijdens de Algemene vergadering van de Verenigde Naties is gepresenteerd. Deze verklaring, ondertekend door een brede coalitie van 28 landen, onderstreept dat bij het tegengaan van desinformatie en het bevorderen van integere informatie, internationale mensenrechten de norm moeten zijn. Daarnaast is Nederland een aanjager van de Freedom Online Coalition (FOC). In 2024 zal Nederland voorzitter zijn van deze coalitie van 38 landen. Als voorzitter heeft Nederland de ambitie om het lidmaatschap van de FOC te verbreden, alsook een verdiepingsslag te maken in de thematiek die deze coalitie op de internationale agenda zet. Hieronder valt ook de relatie tussen het respecteren van mensenrechten en (grote) aanbieders van online diensten.
In hoeverre biedt de Wet bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal aanknopingspunten om tegen deze praktijken op te treden? Zou het feit dat het vaak gaat om besloten groepen een belemmering vormen om een beroep te kunnen doen op deze wet?
De Wet bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal maakt handhaving door de Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) op het verwijderen van kinderpornografisch materiaal mogelijk. De ATKM kan aan een binnen Nederland gevestigde aanbieder van een communicatiedienst een bindende aanwijzing uitvaardigen om online materiaal van seksueel kindermisbruik binnen korte termijn ontoegankelijk te maken. Mocht de aanwijzing niet worden opgevolgd, dan kan de aanwijzing worden afgedwongen door middel van een last onder dwangsom of bestuurlijke boete. Het moet hierbij dan dus wel gaan om kinderpornografisch beeldmateriaal (artikel 240b Wetboek van Strafrecht); het wetsvoorstel biedt geen grondslag om op te treden in het geval van andersoortig materiaal. Mocht een exposegroep bijvoorbeeld naaktbeelden van een minderjarige gebruiken, dan kan de ATKM handhaven als die beelden niet ontoegankelijk worden gemaakt. De besloten groepen kunnen een belemmering vormen omdat er doorgaans geen melding over beeldmateriaal van online seksueel kindermisbruik zal worden gedaan. Indien die melding er wel is, dan kan de ATKM op basis daarvan optreden.
Jaarrekening Coöperatie Mobilisation for the Environment en Milieu-Adviesbureau Vollenbroek B.V. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de perspublicatie van onderzoeksjournalist A. Wellens, met als titel «Raar: stikstofcrisiskoning Johan Vollenbroek hoeft van Rob Jetten jaarrekening met stikstofwinst niet meer te publiceren»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat Coöperatie Mobilisation for the Environment en milieu-Adviesbureau Vollenbroek B.V. in het bijzonder het functioneren van de Nederlandse agrarische sector ernstig hebben ontregeld en blijven ontregelen, terwijl Coöperatie Mobilisation for the Environment of Milieu-Adviesbureau Vollenbroek zijn aangezocht als adviseurs door of vanwege publiekrechtelijke rechtspersonen?
Ik ben ermee bekend dat Coöperatie Mobilisation for the Environment (MOB) al twee decennia rechtszaken voert over milieu- en natuuronderwerpen en daarbij geregeld gelijk krijgt van de rechter. Deze uitspraken hebben grote invloed gehad op de toestemmingverlening waar het stikstof betreft. De zaken betreffen overigens niet alleen de agrarische sector; ook activiteiten in bijvoorbeeld de bouw, met betrekking tot biomassa en het afvangen en opslaan van broeikasgassen (CCS) zijn onderwerpen die MOB bij de rechter aanhangig maakt of heeft gemaakt.
Het is echter niet juist om de stikstofproblematiek toe te schrijven aan de procederende partijen. Die problematiek is immers veroorzaakt doordat er op Nederlandse Natura 2000-gebieden te veel stikstof neerslaat en het daardoor lastig is om binnen de Europeesrechtelijke kaders nog toestemming te verlenen voor nieuwe activiteiten die stikstofdepositie veroorzaken.
Meent u dat het in economische zin verantwoord is dat Coöperatie Mobilisation for the Environment of Milieu-Adviesbureau Vollenbroek zijn aangezocht als adviseurs door of vanwege publiekrechtelijke rechtspersonen en, zo ja, waarom?
Het staat publiekrechtelijke rechtspersonen vrij om zelf hun adviseurs te kiezen. Publiekrechtelijke rechtspersonen willen besluiten nemen die in rechte standhouden. Zij kunnen daarvoor externe adviseurs inhuren.
Ik deel de mening niet dat publiekrechtelijke rechtspersonen geen partijen zouden moeten aanzoeken als adviseurs wanneer deze partijen betrokken zijn bij procedures die hebben geleid tot bepaalde rechterlijke uitspraken.
Bent u ermee bekend dat Coöperatie Mobilisation for the Environment geen jaarrekening heeft opgesteld of gedeponeerd die betrekking heeft op het boekjaar 2022, terwijl Milieu-Adviesbureau Vollenbroek B.V. geen jaarrekeningen heeft opgesteld of gedeponeerd die betrekking hebben op de boekjaren 2020, 2021 en 2022?
Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. heeft haar cijfers gedeponeerd t/m het jaar 2021. Ze heeft de cijfers over 2022 nog niet gedeponeerd, maar daartoe heeft zij de mogelijkheid tot en met 31-12-2023.
Van Milieu-Adviesbureau Vollenbroek B.V. zijn de laatst gedeponeerde cijfers over 2019. Hierna hebben inderdaad geen deponeringen meer plaatsgevonden mbt 2020, 2021, 2022 (waar over de laatste jaargang nog t/m 31-12-2023 kan worden gedeponeerd).
Heeft Coöperatie Mobilisation for the Environment of Milieu-Adviesbureau Vollenbroek B.V. uitstel of ontheffing gevraagd van de (voldoening aan de) verplichting tot opstelling en deponering van één of meer jaarrekening(en) bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel aan de (demissionair) Minister van Economische Zaken en Klimaat en, zo ja, wanneer, waarom en voor welk(e) boekja(a)r(en)?
Er is bij ons geen verzoek tot ontheffing aangeboden door coöperatie of de BV over de genoemde boekjaren (waarbij over 2022 nog t/m 31-12-2023 kan worden gedeponeerd) of andere boekjaren
Heeft u uitstel of ontheffing verleend van de (voldoening aan de) verplichting tot opstelling en deponering van één of meer jaarrekening(en) bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel aan Coöperatie Mobilisation for the Environment of Milieu-Adviesbureau Vollenbroek B.V. en, zo ja, wanneer, waarom en voor welk(e) boekja(a)r(en)?
Nee, zie antwoord 5.
Bent u ermee bekend dat het niet (tijdig) voldoen aan de verplichting tot opstelling en deponering van één of meer jaarrekening(en) bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel, terwijl in dat verband geen uitstel of ontheffing is verleend, een strafbaar feit is en, zo nee, waarom niet?
Ja. De strafbaarheid van het niet (tijdig) deponeren van de jaarrekening is geregeld in lid 3 van artikel 394 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en in artikel 1, sub 4, van de Wet op de economische delicten (hierna: WED). Het niet (tijdig) deponeren van de jaarrekening is volgens artikel 2, vierde lid, van de WED een overtreding. De sanctie volgt uit artikel 6, eerste lid, sub 5, van de WED: hechtenis van ten hoogste zes maanden, taakstraf of geldboete van de vierde categorie (ten hoogste € 22.500).
Kunt u toezeggen dat, voor zover geen uitstel of ontheffing is verleend van de (voldoening aan de) verplichting tot opstelling en deponering van één of meer jaarrekening(en) voor één of meer van de genoemde boekja(a)r(en) bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel aan Coöperatie Mobilisation for the Environment of Milieu-Adviesbureau Vollenbroek B.V., het Bureau Economische Handhaving van de Belastingdienst handhavend zal optreden en, zo ja, wanneer of, zo nee, waarom niet?
In verband met de geheimhoudingsverplichting kunnen geen mededelingen over individuele gevallen worden gedaan. In zijn algemeenheid wordt het volgende opgemerkt.
Bij de handhaving op de deponering van jaarstukken hebben meerdere partijen een rol. Het tijdig deponeren van een jaarrekening is een taak en verantwoordelijkheid van het bestuur van de rechtspersoon. De Kamer van Koophandel (KvK) is als houder van het handelsregister verantwoordelijk voor de registratie van de gedeponeerde stukken. De handhaving is bij Bureau Economische Handhaving (BEH) en het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie (OM) belegd. De KvK geeft signalen over niet-deponering van jaarstukken door aan BEH. De handhaving door BEH vindt, gegeven de capaciteit, risicogericht plaats. De basis daarvoor zijn de criteria van het OM. Daarbij komen bijvoorbeeld de volgende rechtspersonen met voorrang in aanmerking; principiële weigeraars, recidivisten, rechtspersonen met een voorbeeldfunctie en rechtspersonen die fraudegevoelig kunnen zijn. Het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie is belast met eventuele strafrechtelijke vervolging van deze economische delicten. BEH legt de processen-verbaal voor aan het OM. Het OM beslist of zij overgaat tot strafrechtelijke vervolging van een economisch delict.
Koppeling statushouders aan gemeenten |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Welke criteria (bijvoorbeeld werk, familiebanden, studie etc.) zijn er voor het met voorkeur koppelen van statushouders aan een bepaalde gemeente?
Het koppelen van vergunninghouders aan een gemeente is een complexe puzzel, waarbij rekening wordt gehouden met zowel het profiel van de vergunninghouder als de taakstelling. Het COA koppelt op basis van de individuele dossiers en de aantallen die nog in het kader van de taakstelling gekoppeld moeten worden. Daarbij wordt ook zoveel als mogelijk rekening gehouden met de lokale woningmarkt, maar met de oververtegenwoordiging van alleenstaanden krijgt iedere gemeente toch in ruime mate te maken met een doelgroep waarmee het aanbod van huisvesting minder matcht.
Aan de hand van zogenoemde harde en zachte criteria wordt door COA een regioadvies voor één of meerdere arbeidsmarktregio’s voor een vergunninghouder opgesteld. De harde criteria zijn bij het opstellen van een dergelijk advies leidend. Harde criteria zijn onder andere: familie in de eerste graad, een arbeidscontract van minimaal 8 uur per week, toelating van ofwel deelname aan een studie en een medische of psychosociale behandeling waarbij de vergunninghouder een behandeling volgt in een specifieke gemeente waarvoor hij/zij tenminste vier keer per jaar naar de behandelaar moet reizen.
Onder zachte criteria wordt onder andere verstaan: de opleidingsachtergrond, werkervaring en ambities van een vergunninghouder en de aanwezigheid van een sociaal netwerk.
In 2022 werd 79% van de regioadviezen opgevolgd. Dit was 1% onder de streefwaarde van 80%.
Een (ander) uitgangspunt van het regioadvies is dat de gekoppelde gemeente dichtbij de opvanglocatie van de betreffende vergunninghouder ligt. Door de hoge instroom van nieuwkomers en het gebrek aan voldoende permanente opvanglocaties, is het op dit moment niet altijd mogelijk om aan dat uitgangspunt te voldoen.
Het zo snel mogelijk uit de opvang naar de plek waar je gaat integreren en gehuisvest wordt, is de beste oplossing voor zowel statushouder als voor verlichten van de druk op de opvang.
Is het nog steeds het streven om statushouders zo veel mogelijk te koppelen aan (of dichtbij) een gemeente waar zij banden mee hebben in het kader van werk of studie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u een schatting geven van hoe vaak dit ook lukt?
Zie antwoord vraag 1.
Is het mogelijk om bij een koppeling al in grote lijnen rekening te houden met de mogelijkheden qua huisvesting binnen een gemeente, om zo zo min mogelijk tijd verloren te laten gaan als gemeenten onderling statushouders moeten «uitruilen»?
Zie antwoord vraag 1.
Is het nog steeds de bedoeling dat statushouders zo veel mogelijk worden gekoppeld aan (of dichtbij) de gemeente waar ze als asielzoeker ook worden opgevangen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u een schatting geven van hoe vaak dit ook lukt? En welke acties onderneemt u om dit aantal te verhogen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens met de stelling dat het bovenstaande nog belangrijker is in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv's), omdat het zonde is hun band met school en een lokaal netwerk verloren te laten gaan? Wat gaat u doen om dit te bewerkstelligen?
Het is voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv's) belangrijk om het onderwijs te kunnen continueren evenals het kunnen behouden van contacten met het lokale netwerk. Hiermee wordt rekening gehouden bij de plaatsing van een amv met een verblijfsstatus in kleinschalige opvang in een gemeente. Het uitgangspunt bij deze plaatsing is het belang van het kind. Hiervoor worden alle belangrijke elementen die een rol spelen in het leven van de amv in samenhang bezien en zorgvuldig afgewogen.
Klopt het dat statushouders alleen worden gekoppeld aan (of dichtbij) een gemeente waar eerstegraads familieleden wonen en niet als er andere familie woont? Bent u bereid in het geval van amv’s en alleenstaande jongvolwassenen een dergelijke koppeling ook mogelijk te maken als het geen eerstegraads familie betreft maar er wel een familieband is (bijvoorbeeld met een oom of tante)? Zo nee, waarom niet? Kunt u zich voorstellen dat zo’n familieband jonge mensen kan helpen hun weg in Nederland te vinden en kan bijdragen aan de mentale gezondheid van deze jongeren en kinderen?
Voor volwassen statushouders geldt dat zij alleen worden gekoppeld aan een gemeente waar eerstegraads familieleden wonen. Voor amv is dit niet het geval en wordt gekeken naar het bredere familienetwerk. Dit wordt als een belangrijk element meegenomen in de afweging in welke kleinschalige opvang of welke opvanggezin (zoals bijvoorbeeld bij een oom of tante) de amv met verblijfsstatus wordt geplaatst.
Is het de bedoeling dat gemeenten waarmee een koppeling is gemaakt zo snel mogelijk contact opnemen met de statushouder om afspraken te maken over de inburgering, ook als er voor haar of hem nog geen huis in de betreffende gemeente beschikbaar is?
Ja. Er is een brede consensus over het belang van vroegtijdig investeren in de Nederlandse taalbeheersing en participatie van kansrijke asielzoekers en statushouders. In de Memorie van toelichting op de Wet inburgering is opgenomen dat het de voorkeur heeft dat de gemeente in het geval van een asielstatushouder de brede intake al in het AZC afneemt als dit praktisch mogelijk is. Om een tijdige start van de inburgering te waarborgen, wordt van gemeenten verwacht dat zij van alle inburgeringsplichtigen zo snel mogelijk een brede intake afnemen en een persoonlijk Plan Inburgering en Participatie (PIP) vaststellen. Door middel van de brede intake krijgen gemeenten al in een vroeg stadium zicht op de leerbaarheid van de inburgeringsplichtigen en de situatie op diverse andere leefgebieden.
Klopt het dat er grote verschillen zijn tussen gemeenten in de manier waarop dit wordt opgepakt? Bent u het met de stelling eens dat het zonde is dat statushouders zo soms onnodig lang moeten wachten op hun inburgering?
Er zijn verschillen tussen gemeenten hoe met deze werkwijze wordt omgegaan. Het is onwenselijk als statushouders onnodig lang moeten wachten op hun inburgering. Om die reden heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de brief van 9 maart 20231 aan uw Kamer toegezegd samen met betrokken partners de vroege start op het azc te bevorderen.
Welke zaken staan er voor gemeenten in de weg bij het al vroegtijdig laten kennismaken met de gemeente en het starten met de inburgering? Wat kunt u ondernemen om gemeenten hierin te stimuleren?
Het belangrijkste knelpunt bij vroegtijdige kennismaking met de gemeente en het starten met de inburgering is de afstand tussen de COA-opvang en de gekoppelde gemeente. Door de hoge instroom van nieuwkomers en het gebrek aan voldoende opvanglocaties, is het op dit moment niet altijd mogelijk om de asielstatushouder in alle gevallen dichtbij de gekoppelde gemeente in de opvang te plaatsen (en te houden). Andere zaken die meespelen zijn bijvoorbeeld het gebrek aan studiefaciliteiten voor een vroege start, capaciteitstekorten bij gemeenten en COA en samenwerking tussen gemeenten en COA.
Zoals ook aangegeven in de verzamelbrief Inburgering van 15 september 20232 zal de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid samen met ketenpartners de korte termijn maatregelen die binnen de bestaande financiële en juridische kaders vallen uitwerken en in praktijk brengen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het stimuleren van de samenwerking tussen COA en gemeenten, het opstellen van een overzicht over de vroege start en het verkennen van mogelijkheden voor studiefaciliteiten. Op langere termijn worden ook andere manieren onderzocht om de vroege start te stimuleren. Hierbij wordt gedacht aan mogelijkheden zoals het verlengen van de inburgeringstermijn met de duur van het verblijf in het azc en het laten meetellen van onderwijsuren en participatieactiviteiten die zijn ondernomen tijdens het verblijf in het azc. Deze maatregelen vereisen aanpassing van juridische en financiële kaders.
Welke eisen worden gesteld aan de overdracht van gekoppelde statushouders aan de gemeente – hoe wordt bewerkstelligd dat deze kloppend en tijdig bij de gemeente liggen? Kent u de signalen dat gemeenten geregeld worden geconfronteerd met late aanlevering of incomplete dossiers, iets dat de snelle huisvesting van statushouders soms in de weg staat? Wat gaat u hieraan doen?
Zoals ook opgenomen in de memorie van toelichting bij de Wet inburgering wordt van gemeenten verwacht dat zij, gelet op hun regierol, de verantwoordelijkheid nemen om een warme overdracht te organiseren. Een warme overdracht is bij voorkeur in de vorm van een driegesprek tussen COA, gemeente en de asielstatushouder. Ook de noodzakelijke uitwisseling van gegevens over de asielstatushouder tussen COA en gemeenten is hierbij van belang.
Deze warme overdracht verloopt nog niet overal zonder problemen. Om die reden hebben in het afgelopen jaar meerdere sessies plaatsgevonden met casemanagers van het COA en klantmanagers van gemeenten om de samenwerking te stimuleren. Binnen de aanpak vroege start is opgenomen dat deze gesprekken en sessies vervolgd zullen worden. Divosa en COA organiseren in dit najaar onder andere een roadshow om ontmoetingen tussen de casemanagers en klantmanagers van COA en gemeenten te faciliteren3.
Wob/Woo-documentatie over de gang van zaken rondom ‘Het Grootste Coronaspreekuur’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kuipers |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving rondom vrijgegeven Wet openbaarheid van bestuur (Wob)-documentatie met betrekking tot de totstandkoming en financiering van de tweede editie van het SBS-televisieprogramma «Het Grootste Coronaspreekuur»?1
Ja.
Klopt de beschrijving van de gang van zaken zoals deze wordt gesteld in het hierboven aangehaalde artikel? Zo nee, kunt u dan gedetailleerd uiteenzetten wat niet klopt, op welke manier de context in het artikel eventueel verkeerd is en welke feitelijke informatie uit de gepubliceerde Wob-documenten niet juist zijn en/of anders geïnterpreteerd zouden moeten worden?
De informatie uit de Wob/Woo-documenten geeft de gang van zaken goed weer. Het artikel laat ik voor rekening van de auteur.
Bent u van mening dat het decreet uit 2008 met betrekking tot de Aanwijzingen inzake coproducties en andere omroepprogramma’s in het geval van «Het Grootste Coronaspreekuur» is geschonden? Zo nee, kunt u dan verklaren op welke manier gerechtvaardigd kan worden dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en daarmee de Nederlandse overheid op een dergelijke manier betrokken waren bij het vormgeven van dit programma?
Het Vaststellingsbesluit aanwijzingen inzake coproducties en andere omroepprogramma’s, waarnaar wordt verwezen, is op 23 juli 2008 komen te vervallen. Hiervoor in de plaats heeft elk ministerie een beleidsregel opgesteld waarin is bepaald dat er geen financiële bijdragen kunnen worden geleverd aan omroepprogramma’s.2 Agentschappen, zoals het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) vallen onder de reikwijdte van deze beleidsregel. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht is het mogelijk om van het eigen beleid af te wijken, mits daarvoor een gegronde reden is. Gezien de epidemiologische situatie, het starten met vaccineren tegen COVID-19 en de grote hoeveelheid publieksvragen hierover werd er veel waarde gehecht aan het beantwoorden van deze vragen en het correct informeren van mensen over vaccinatie. «Het Grootste Coronaspreekuur» kon hier een bijdrage aan leveren. Uiteindelijk is, alle voor- en nadelen afwegend, besloten – gezien de uitzonderlijke situatie – de productie voort te zetten. De betreffende productie is op initiatief van het CBG tot stand gekomen zonder enige vorm van inhoudelijke bemoeienis vanuit het CBG en/of het kerndepartement. De invulling van het programma is mede mogelijk gemaakt door het CBG door onder andere het aandragen van feitelijke informatie en beantwoording van vragen die door kijkers zijn ingestuurd. De betrokkenheid van het CBG is voor alle kijkers duidelijk gemaakt, conform de uitgangspunten voor overheidscommunicatie.
Op welke manier waren het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Cultuur en Media betrokken bij de totstandkoming van en/of advisering over dit televisieprogramma en de rol van de overheid hierbij? Zo ja, op welk moment is het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hierbij betrokken en welke bewindspersoon of bewindspersonen waren hiervan op de hoogte? Is er door dit departement bezwaar gemaakt tegen de gang van zaken zoals deze wordt beschreven in de Wob-documenten, of heeft het departement de totstandkoming van het programma wellicht juist op enige manier gefaciliteerd? Zo nee, waarom is het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hierbij niet betrokken geweest en bent u van mening dat het departement hierover geconsulteerd had moeten worden?
In de voorbereiding van het programma is er alleen contact geweest tussen het CBG, het Ministerie van VWS en het Ministerie van Algemene Zaken (AZ). Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van het programma. Het consulteren van het Ministerie van OCW was ook niet noodzakelijk.
Kunt u reflecteren op de onafhankelijkheid en objectiviteit van deze journalistieke tv-productie waarbij de overheid duidelijk nauw betrokken was en grote inhoudelijke invloed op had? Hoe verhoudt zich dit met de bepalingen in de Mediawet, die voorschrijft dat de pers autonoom moet zijn, zelf gaat over de inhoud van haar programma’s en die de overheid verbiedt daarop invloed uit te oefenen?2
De betreffende productie is tot stand gekomen zonder enige vorm van inhoudelijke bemoeienis. De invulling van het programma is mede mogelijk gemaakt door het CBG door onder andere het aandragen van feitelijke informatie en beantwoording van vragen die door kijkers zijn ingestuurd. Het CBG streeft hierbij naar objectiviteit en heeft zich gebaseerd op feiten uit de wetenschappelijke literatuur en productinformatie/bijsluiters.
Kunt u uitleggen waarom het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bewust hebben gekozen om waarschijnlijk de letter, maar in ieder geval de geest van de Mediawet niet te respecteren, terwijl door ambtenaren van de ministerie en andere betrokkenen gedurende de totstandkoming van «Het Grootste Coronaspreekuur» herhaaldelijk is gewezen op het feit dat de bemoeienis van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op zijn minst discutabel was?
Er was, zoals valt te lezen in de openbaar gemaakte documenten, op 8 januari 2021 op ambtelijk niveau een principeakkoord gegeven en het CBG was reeds van start gegaan met de voorbereidingen voor «Het Grootste Coronaspreekuur». Zie verder het antwoord op vraag 3.
Welke Ministers, aangezien uit de Wob-documentatie blijkt dat dat er meerdere waren, waren allemaal op de hoogte van de gang van zaken rondom de totstandkoming en financiering van «Het Grootste Coronaspreekuur»? Op welk moment werden deze bewindspersonen aangehaakt en welke rol hebben zij gespeeld? Kunt u een gedetailleerde beschrijving geven van de rol en invloed van deze personen en op welke manier zij welke besluiten (mede) hebben genomen?
Zoals u in de vrijgegeven documenten kunt zien, is de toenmalig Minister van VWS geïnformeerd over de financiering. Op 20 januari 2021 heeft hij gereageerd op een memo hierover en op 24 januari 2021 heeft hij toestemming gegeven voor een financiële bijdrage aan het CBG. In het vrijgegeven document van 19 januari 2021 13:45 uur wordt onder «medewerkers van VWS met wie wij contact hebben gehad» twee keer het woord Minister genoemd. Het betreft hier niet verschillende Ministers maar twee ondersteunde ambtenaren van de Minister waarvan de functienaam op basis van artikel 5.1.2.e van de Woo is gelakt.
Kunt u de financiering van «Het Grootste Coronaspreekuur» gespecificeerd inzichtelijk maken, aangezien dit programma uiteindelijk (indirect) gefinancierd is met gelden vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo nee, waarom kunt u deze specificatie niet overleggen? Wat is de rechtmatigheid van het wegschrijven van deze kosten als «onvoorzien» op het implementatiebudget? Waarom staan deze kosten niet nader gespecificeerd?
Voor de financiering is een bedrag van 144.980 euro beschikbaar gesteld aan het CBG. Zie verdere specificatie in onderstaande tabel.
Wat
Specificatie
Totaal
Projectleiding CBG
Aansturing productiebedrijf; afstemming inhoud van het Spreekuur met het Netwerk Patiënteninformatie
€ 5.000
Inhoudsdeskundigen CBG
Inhoudelijke kennis over de werking en beoordeling van de COVID-19-vaccins
€ 7.500
Redactie
Ontwikkeling van de inhoud en productie van het Spreekuur
€ 34.100
Regie/vormgeving
Regie en vormgeving van de instarts en het Spreekuur
€ 9.350
Techniek
Camera, licht en verbindingen
€ 48.580
Locatie
Studio, catering en presentatie
€ 17.850
PR en advertenties
Onder de aandacht brengen van het Spreekuur op onder andere radio en televisie
€ 20.000
Bijkomende kosten
Beveiliging en verzekering
€ 2.600
Totaal bedrag
€ 144.980
Aangezien de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport akkoord heeft gegeven voor de productie van «Het Grootste Coronaspreekuur», heeft hij dan ook het akkoord gegeven/de handtekening gezet voor de 140.000 euro vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, waarmee dit programma is gemaakt? Zo nee, wie heeft dan getekend voor deze financiering vanuit het ministerie en met welke mandaat?
De Minister van VWS is akkoord gegaan met de financiering van het CBG voor de productie. Daarna heeft de directeur van de programmadirectie COVID-19 (PDC-19) namens de Minister van VWS het daadwerkelijke akkoord gegeven voor de financiering.
Welke personen van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) waren actief binnen de Denktank Desinformatie en op welke manier en vanuit welke expertise waren zij betrokken bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het coronabeleid en de vaccinatiecampagne?
Zoals beschreven in de beantwoording van de Kamervragen van 29 augustus 20224, worden de namen en functies van de individuele deelnemers van de Denktank niet openbaar gemaakt in verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de deelnemers.
Klopt het dat de kijkersvragen in «Het Grootste Coronaspreekuur» waren gebaseerd op bevindingen van de Coronagedragsunit? Zo ja, kunt u dan uitleggen waarom op deze manier is gestuurd op bepaalde beeldvorming richting het publiek en wederom op welke manier dat gerechtvaardigd en in lijn is met de Mediawet?
Het klopt niet dat de kijkersvragen zijn gebaseerd op de bevindingen van de Coronagedragsunit. Voorafgaand aan de uitzending is herhaaldelijk via sociale media (onder de #coronaspreekuur) en via de website van het CBG gevraagd om vragen in te sturen.5 Daarnaast is de oproep van het CBG om vragen te stellen door andere media en websites van patiëntenverenigingen overgenomen. In het door u in vraag 1 aangehaalde artikel wordt vermeld dat de beantwoording van de vragen voorbereid was. Dat klopt. Maar waar het artikel aan voorbij gaat is dat de vragen eerst via diverse sociale mediabronnen bij burgers zijn verzameld. Het ging dus over echte vragen die op dat moment in de samenleving leefden en mensen zorgen baarden.
Hoe wordt de integriteit en de objectiviteit van organisaties zoals het CBG, de Reclame Code Commissie (RCC), het Lareb, etc. gewaarborgd als zij op een dergelijke manier betrokken zijn bij gremia zoals de Denktank Desinformatie, die direct in dienst staan van de Rijksoverheid en sterk inhoudelijk betrokken zijn bij het maken en uitdragen van overheids- en kabinetsbeleid? Wat gaat u doen om de onafhankelijkheid van dit soort organisaties te herstellen en daarmee de veiligheid van en betrouwbaarheid voor de burger te verzekeren?
De Denktank Desinformatie verbindt personen met verschillende expertises om te bespreken hoe om te gaan met circulerende desinformatie over vaccinaties. De Denktank maakt een eigen afweging of zij reageren op meldingen van desinformatie en wat deze reactie inhoudt. Daarin heeft de Denktank een onafhankelijke positie.
Aardbevingsschade aan stal en mestkelder |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat boer Peter schade aan zijn mestkelder heeft door aardbevingen, maar dat de overheid een nieuwe stal niet wil betalen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het bizar is dat de overheid niet ruimhartig over de brug komt met het vergoeden van aardbevingsschade? Graag verzoek ik u om een gedetailleerd antwoord.
Door aardbevingen kunnen bestaande scheuren in mestkelders verergeren en ook nieuwe scheuren ontstaan, waardoor grondwater naar binnen lekt en het mestvolume verandert. Veehouders moeten als gevolg hiervan meer mest uitrijden en/of afvoeren. Dit kost veel geld en reparatie is lastig.
Ruimhartigheid is een belangrijk uitgangspunt sinds de kabinetsreactie Nij begun bij het vergoeden van schade2. Dit geldt ook voor de schade aan mestkelders. Bij de beoordeling van schade wordt aangenomen dat de schade in het effectgebied is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten. Het IMG wil deze schade zo snel mogelijk afhandelen met zo min mogelijk gedoe voor de agrariër. De afgelopen jaren bleek dat lastig. Daarom heeft het IMG deze zomer de werkwijze voor de schadeafhandeling van mestkelders aangepast, waardoor sneller en ruimhartig schade aan mestkelders kan worden vastgesteld en afgehandeld.3
Het IMG benadert nu iedere agrariër die een melding heeft gedaan voor een keukentafelgesprek. Doelstelling van de nieuwe werkwijze is om met een snellere en persoonlijkere procedure (drie tot zes maanden) tot een adequate oplossing te komen. Er wordt, in overleg met de agrariër, gekeken naar verschillende mogelijkheden om het probleem op te lossen. Als de mestkelder niet gerepareerd kan worden, dan wordt de agrariër gecompenseerd voor het (vaker) leegmaken van de mestkelder. Deze kosten, de bedrijfsschade, worden vergoed tot het einde van de levensduur van de mestkelder.
Voor de agrariër waarvoor deze regeling toch onvoldoende oplossing biedt, is door het IMG een werkgroep ingesteld. De werkgroep Mestkelders is op 19 oktober jl. van start gegaan. De werkgroep, waar de sector aan deel neemt, buigt zich over complexe situaties bij schade aan mestkelders. Zij bekijken ook of de nieuwe werkwijze van de mestkelderregeling de schadeafhandeling in algemene zin verbetert en waar nog bijstelling nodig is. Tijdens het eerste overleg kwam naar voren dat de mestkelderregeling een positieve start heeft gemaakt met 20 afgeronde zaken.
Deelt u de mening dat het lariekoek is dat een woordvoerder van het door de Staat aangestelde Instituut Mijnbouwschade Gronningen (IMG) heeft gesteld dat er bij het vergoeden van de stal en mestkelder sprake zou zijn van ongeoorloofde staatssteun? Zo ja, wilt u als overheid zo snel mogelijk een nieuwe stal en mestkelder realiseren? Graag verzoek ik u om een gedetailleerd antwoord.
Bij de afhandeling van schade aan lekkende mestkelders moet onder andere gekeken worden naar de nog resterende levensduur van de mestkelder. Als de vergoeding ver uitstijgt boven daadwerkelijk ontstane schade gegeven de nog resterende levensduur, dan zal niet langer sprake zijn van schadevergoeding, maar van subsidiëring. Dat zou gezien kunnen worden als ongeoorloofde staatssteun en zou in strijd zijn met het Europees recht. Een gedupeerde agrariër loopt dan het risico dat de Europese Commissie vraagt om een deel van de uitbetaalde schadevergoeding terug te betalen. Daarom wordt met de nieuwe werkwijze van de mestkelderregeling in overleg met de agrariër gekeken naar een passende oplossing.
Bent u bekend met het feit dat bij de Stichting Boerenbelang Mijnbouwschade vele tientallen meldingen van boeren bekend zijn en dat negen op de tien boeren die zich melden allemaal schade hebben aan hun mestkelder? Graag verzoek ik u om een gedetailleerd antwoord.
Het IMG voert periodiek gesprekken met de sector en maatschappelijke organisaties, waaronder ook de Stichting Boerenbelang Mijnbouwschade. De gevolgen van de schade aan mestkelders heeft effect op de bedrijfsvoering van de agrariër hetgeen naast het vele ongemak, overlast en ook extra werk oplevert.
Met de aanpassing van de mestkelderregeling hoop ik dat er een goede stap gemaakt kan worden in het oplossen van de problematiek. Een goede vinger aan de pols is hier van groot belang. Daartoe is tevens de werkgroep Mestkelders voor ingericht. (zie vraag 2 over de werkgroep Mestkelders).
Het bericht ‘Anje dreigt haar boerderij kwijt te raken’ |
|
Derk Boswijk (CDA), Roelof Bisschop (SGP) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() ![]() |
Begrijpt u het gevoel van de genoemde ondernemers dat de rijksoverheid aanstuurt op beëindiging van hun bedrijf?1
Het afwegen van de mogelijkheden binnen de aanpak piekbelasting is een ingrijpende keuze voor de betrokken ondernemers. Ik begrijp goed dat het maken van deze eigen keuze met emotie gepaard gaat. De aanpak piekbelasting stuurt niet en is geheel vrijwillig. Zaakbegeleiders staan binnen de aanpak piekbelasting klaar om ondernemers te ondersteunen en te begeleiden in het eigen keuze proces. Er wordt een divers aanbod aan regelingen ontwikkeld.
Wat is de bedoeling van zaakbegeleiding nu duidelijkheid over de regelingen voor verplaatsing en emissiereductie (innovatie, extensivering) nog steeds op zich laat wachten?
Een zaakbegeleider is een vast contactpersoon vanuit de overheid. Deze ondersteunt een agrarisch ondernemer bij het in beeld brengen van de mogelijkheden binnen de aanpak piekbelasting. De gesprekken zijn vrijwillig van aard, de behoeften en vragen van de ondernemers ten aanzien van het eigen toekomstperspectief zijn leidend. De zaakbegeleider zal de agrarische ondernemer zo goed mogelijk informeren en op de hoogte brengen van alle mogelijkheden, ook over de regelingen die nu nog niet zijn gepubliceerd. Op de website aanpakpiekbelasting.nl worden de laatste ontwikkelingen geplaatst wanneer het gaat om de verschillende regelingen. Het streven is dat alle regelingen, waaronder die voor innovatie, omschakelen, extensivering en verplaatsen, voor eind 2023 gepubliceerd zijn.
Kunt u per ommegaande of op korte termijn meer inzicht geven in de opzet van de regelingen voor verplaatsing en emissiereductie (innovatie, extensivering), zodat piekbelasters niet het gevoel hebben dat ze worden klemgezet?
Het is van belang dat alle ondernemers zich goed kunnen oriënteren op alle regelingen en om die reden over alle informatie beschikken. Er wordt momenteel hard gewerkt aan het gereed krijgen van alle regelingen ten behoeve van de aanpak piekbelasting. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 12 juni jl.2 is het mijn streven om alle regelingen voor eind 2023 te publiceren of open te stellen. Dit is een ambitieus tijdpad, aangezien het afhankelijk is van diverse factoren, waaronder de noodzakelijke goedkeuring van de Europese Commissie.
Op welke wijze zorgt u ervoor dat de zaakbegeleider onafhankelijk advies geeft?
De zaakbegeleider biedt ondersteuning en kan alle benodigde informatie op tafel krijgen die een ondernemer nodig heeft om tot een passende keuze te komen over de toekomst van het bedrijf. De zaakbegeleider geeft geen gericht of sturend advies, het is immers aan de ondernemer zelf om een bepaalde afweging te maken. Middels training en regelmatige intervisie wordt ervoor gezorgd dat zaakbegeleiders de kennis en attitude hebben die nodig is voor de uitvoering van hun ondersteunende rol.
Zorgt u ervoor dat verzamelde bedrijfsgegevens alleen worden gebruikt door de zaakbegeleider en niet worden verspreid onder andere betrokken partijen, waaronder het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) zelf, zodat vrees voor oneigenlijk gebruik van bedrijfsgegevens kan worden weggenomen?
Gegevens mogen alleen met uitdrukkelijke toestemming worden gedeeld met (overheids-)partijen, zoals een zaakbegeleiding en/of de regionale uitvoeringsteams. Ander gebruik van gegevens of het delen van gegevens met andere partijen is niet toegestaan. De ondernemer geeft via een akkoordverklaring zelf aan of en welke gegevens verwerkt mogen worden in het kader van aanpak piekbelasting. De ondernemer is voorafgaand aan het geven van toestemming geïnformeerd over de wijze waarop de gegevens worden gebruikt, wanneer deze gegevens worden vernietigd en op welke wijze de ondernemer zijn toestemming kan intrekken.
Is de veronderstelling juist dat een transactieovereenkomst in het kader van de beëindigingsregelingen niet notarieel wordt vastgelegd? Zo ja, waarom kiest u er niet voor om ondernemers deze mogelijkheid wel te geven, zodat ze meer zekerheid kunnen ontlenen aan een overeenkomst?
De beëindigingsregelingen die nu in uitvoering zijn, de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties voor stikstofreductie (Lbv) en de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus) zijn niet gericht op een transactie van het bedrijf of de bedrijfslocatie. Het zijn beide subsidieregelingen op grond waarvan veehouders een vergoeding kunnen ontvangen voor het definitief en onherroepelijk beëindigen van de productie en productiecapaciteit op hun veehouderijlocatie. In het kader van een subsidieregeling geldt dat bij een positieve subsidiebeschikking de begunstigde, in dit geval de veehouder, aanspraak maakt op de verstrekte subsidie mits hij voldoet aan de voorwaarden die de regeling stelt aan de uitvoering. Aangezien er geen sprake is van een eigendomsoverdracht is er ook geen sprake van een overeenkomst die notarieel moet worden vastgelegd.
Acht u het gerechtvaardigd dat een onderneming die al in 2008 een milieuvergunning heeft gekregen voor een veel hoger aantal koeien dan het betreffende bedrijf nu heeft en kort na wijziging van deze vergunning, vanwege minder koeien dan verwacht, een door het bevoegd gezag geadviseerde en toegestane Programma Aanpak Stikstof (PAS)-melding heeft gedaan, nu niet voor legalisatie in aanmerking komt?
De provincie Flevoland bevestigt dat deze ondernemer zich heeft gemeld om gelegaliseerd te worden. De provincie is het bevoegd gezag en is bezig om de PAS-melder te beoordelen. Het dossier is nog niet compleet. Op dit moment is dus niet helder of het een positief geverifieerde PAS-melder betreft. Pas als de provincie het verificatieproces heeft afgerond, kan de vraag worden beantwoord of het bedrijf voor legalisatie in aanmerking komt.
Wat is het perspectief voor PAS-knelgevallen die te goeder trouw hebben gehandeld, vóór 2015 uitbreiding van bedrijfsruimte hebben gerealiseerd en op advies van het bevoegd gezag een toegestane PAS-melding hebben gedaan? Op welke wijze gaat u zorgen voor legalisering van deze groep PAS-knelgevallen?
Het Programma Aanpak Stikstof (PAS) is in werking getreden op 1 juli 2015. Bepaalde groepen initiatiefnemers die vanaf dat moment een activiteit wilden beginnen of uitbreiden, konden daarvoor een PAS-melding doen. Er zijn zodoende geen PAS-knelgevallen die voor 2015 een legale uitbreiding van bedrijfsruimte hebben gedaan. Als de gebiedsprocessen zijn gestart, nemen alle ondernemers met stikstofdepositie deel aan het gebiedsproces, waaronder ook interimmers3, en alle PAS-melders – dus ook PAS-melders met een negatieve verificatie, bijvoorbeeld omdat enkel voor een uitbreiding van voor 2015 een melding is gedaan. Daar moet worden bepaald welke activiteiten op welke manier nog kunnen plaatsvinden.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de voorwaarde voor de beëindigingssubsidie dat gemeenten binnen twaalf maanden het verzoek om wijziging van het bestemmingsplan in behandeling moeten hebben genomen of de situatie dat ondernemers functieverandering willen realiseren en daar binnen twaalf maanden duidelijkheid over moeten hebben, gelet op de doorlooptijden en capaciteitstekorten bij gemeenten geen onnodige struikelblokken worden voor deelname aan de opkoopregelingen?
Veehouders aan wie op grond van de Lbv of de Lbv-plus subsidie is verleend, moeten aan een aantal vereisten voldoen. Eén van de vereisten betreft het overleggen van een bevestiging van de gemeente dat het verzoek van de veehouder, om het bestemmingsplan zodanig aan te passen dat op de locatie niet langer een veehouderij kan worden gevestigd, in behandeling is genomen. Er wordt niet vereist dat de gemeente op dit verzoek al een formeel besluit heeft genomen. De veehouder moet uiterlijk 18 maanden na de datum van positieve subsidiebeschikking aan dit vereiste voldoen.
In veel gevallen zal de veehouder zekerheid wensen over de bestemmingswijziging. Hiervoor is het noodzakelijk dat individuele veehouders en gemeenten tijdig met elkaar in gesprek gaan over de wensen en mogelijkheden. Om dit zoveel mogelijk te faciliteren ontvangt een gemeente melding van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) indien een veehouder een subsidieaanvraag heeft ingediend voor een veehouderijlocatie die binnen de gemeentegrenzen is gevestigd. Ook kan een zaakbegeleider de agrarische ondernemer procesmatig ondersteunen. De kans dat een gemeente tijdig duidelijkheid kan geven wordt vergoot als een veehouder tijdig en actief in gesprek gaat met zijn gemeente.
Hoeveel situaties bestaan er waarbij een PAS-melder of zogenaamde interim-mer in het kader van de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus) ook als piekbelaster wordt aangemerkt?
Er is geen lijst beschikbaar van ondernemingen die voldoen aan de drempelwaarde van de aanpak piekbelasting. Als gevolg daarvan is het niet mogelijk om aan te geven hoeveel van de ondernemingen die voldoen aan de drempelwaarde, PAS-melder of interimmer zijn.
Heeft u in beeld hoe groot de groep zogenaamde interim-mers is en waar deze zich bevinden?
Ik heb het RIVM verzocht de omvang van de interimmers in kaart te brengen. Zij geven aan dat de omvang van deze groep «enkele tientallen tot enkele honderden molen»4 bedraagt. Dit is niet preciezer in kaart te brengen omdat er bij de bevoegde instanties geen lijst is van bedrijven met een interim-situatie.
Op welke wijze bent u voornemens toekomstperspectief te bieden aan deze groep interim-mers?
Interimmers kunnen een vergunning aanvragen met zelf verworven ruimte. Als de gebiedsprocessen zijn gestart, nemen alle ondernemers – waaronder ook interimmers en PAS-melders – deel aan het gebiedsproces. Daar moet worden bepaald welke activiteiten op welke manier nog kunnen plaatsvinden.
Hoe waardeert u de situatie dat met de huidige aanpak ook toekomstbestendige en innovatieve agrarische bedrijven, die samenwerken met akkerbouwers in de omgeving, als in het geval van de familie Grin, kunnen worden opgekocht en gesloopt?
De aanpak piekbelasting is gebaseerd op vrijwilligheid. Het is aan ondernemers zelf om te besluiten of een subsidieaanvraag wordt ingediend voor een van de beëindigingsregelingen.
Hoe waardeert u de constatering dat de opkoopregeling minder aantrekkelijk is voor ondernemers met oude stallen, terwijl juist deze stallen relatief minder emissiearm zijn? Ziet u mogelijkheden voor bijstelling?2
Op grond van de Europese staatssteunkaders dient de vergoeding voor de productiecapaciteit (stallen) gebaseerd te zijn op de actuele waarde. In de Lbv en Lbv-plus is de vergoeding voor de productiecapaciteit gebaseerd op een voor leeftijd gecorrigeerde forfaitaire vervangingswaarde per vierkante meter staloppervlakte. Dit betekent dat de vergoeding die op grond van de Lbv en Lbv-plus kan worden verstrekt voor een oudere stal lager is dan voor een nieuwere stal. De Europese staatssteunkaders maken een bijstelling, waarbij de hoogte van de vergoeding bijvoorbeeld wordt gebaseerd op de (relatieve) omvang van de ammoniakemissie die door een stal wordt veroorzaakt, niet mogelijk.
Een dreigend massaontslag bij metaalbedrijf KME |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Vrees voor massaontslag bij groot metaalbedrijf KME in Zutphen: «Hebben gewoon te weinig werk»»1
Wanneer een bedrijf een grote reorganisatie aankondigt kan dit hard aankomen en veel onrust met zich meebrengen. Dit geldt in de eerste plaats voor de medewerkers van KME en hun families, die nu in onzekerheid verkeren over hun toekomst bij het bedrijf. KME blijkt last te ondervinden van hogere energie- en grondstofprijzen, waardoor het een andere positionering in de markt zoekt. In algemene zin zijn reorganisaties – hoe naar ook voor betrokkenen – soms onvermijdelijk. Het is echter niet aan mij om een uitspraak te doen over een individueel bedrijf. Ik heb begrepen dat de leiding van het bedrijf de medewerkers indien nodig zal ondersteunen bij het vinden van ander werk.
Wat is uw reactie op het feit dat dit het tweede bedrijf is in deze regio dat snel na een buitenlandse overname aankondigt banen te schrappen? Wat vindt u daarvan?
Ook hier geldt dat ik geen uitspaak kan doen over individuele bedrijven. De veranderingen in de markt kunnen leiden tot veranderingen in productie. Dat verschilt per bedrijf. De situatie van KME is dan ook niet direct vergelijkbaar met het eerdere bedrijf dat in deze regio is overgenomen en waarna banen zijn geschrapt. Uit contacten met KME blijkt dat als gevolg van de kostenstijging van energie en grondstoffen de afzet van producten is teruggelopen.
Maakt u ook zorgen over de gevolgen voor deze regio nu er meerdere grote fabrieken banen schrappen of zelfs sluiten?
De ontwikkelingen aangaande werkgelegenheid in deze regio, maar ook in de rest van Nederland, hebben uiteraard mijn aandacht. De inzet van het kabinet is om zoveel mogelijk te voorkomen dat bedrijven in de problemen geraken. De huidige krapte op de Nederlandse arbeidsmarkt zal er hopelijk toe bijdragen dat betrokkenen sneller weer aan een baan zullen komen.
Hoe kijkt u aan tegen buitenlandse investeerders, zoals de Italiaanse Intek group, die een Nederlands bedrijf overnemen om deze daarna te saneren of zelfs te sluiten?
Het kabinet hecht aan een open economie. Buitenlandse investeerders zijn in beginsel welkom. De overheid grijpt alleen in wanneer er sprake is van economische veiligheidsrisico’s. Vanwege de open economie in Nederland is het toegestaan dat bedrijven elkaar kunnen overnemen. Voorop staat dat elke onderneming in de eerste plaats zelf verantwoordelijk is en blijft voor de strategie en het beleid van de onderneming, de bedrijfsvoering en de continuïteit daarvan. Dat is wettelijk vastgelegd.
Deelt u de mening dat dit soort sprinkhanengedrag onacceptabel is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Een open economie is cruciaal voor het Nederlandse verdienvermogen en daar horen overnames ook bij. Het levert ons veel welvaart op en daar hebben we veel banen aan te danken. Het is aan het bedrijf zelf om de eigen strategie te bepalen zolang het zich houdt aan de geldende wet- en regelgeving. Er is geen aanwijzing dat het hier om laakbaar gedrag gaat. De redenen voor de aangekondigde reorganisatie bij KME zijn, zoals in het antwoord bij vraag 1 gemeld, met name de verhogingen in de kostprijs.
Bent u ermee bekend dat KME, in tegenstelling tot het eerdere Aurubis, na de overname de prijzen verhoogde en betaling vooraf eiste waardoor vaste afnemers afhaakten? Wat vindt u ervan dat werknemers hier nu de dupe van worden omdat ze een dag per week minder kunnen werken?
Ik ben bekend met deze berichtgeving. Het is aan het bedrijf zelf om te bepalen op welke manier het de bedrijfsvoering wil organiseren. Feit is dat niet alleen KME de prijzen verhoogd heeft. Over de gehele breedte zijn de industriële prijzen omhoog gegaan als gevolg van o.a. stijgende kosten van materialen, energie en arbeid. Het is aan de onderneming om deze stijging van kosten al dan niet door te berekenen aan de klant. Ik kan niet beoordelen of de prijsverhoging de reden is voor de teruggelopen vraag bij dit bedrijf.
Wat gaat u doen om het baanverlies bij KME, één van de grootste werkgevers in Zutphen, tegen te houden?
De bedrijfsvoering en strategie is een verantwoordelijkheid van KME zelf. Mocht het bedrijf zelf aanleiding zien om een steunverzoek in te dienen dan zullen we hier uiteraard zorgvuldig naar kijken. Aan de hand van het geldende beoordelingskader zal dan in samenspraak met provincie en gemeente bekeken worden of overheidsinterventie gepast is.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De gebrekkige betrokkenheid bij de sanctiehandhaving |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Onderschrijft u de inhoud van het artikel «Ministerie van Wopke Hoekstra liet het in Brussel «afweten» na het uitbreken van de Oekraïne-oorlog»?1 Zo nee, welk onderdeel is feitelijk niet juist?
Ik onderschrijf de strekking van het artikel niet. Het kabinet, inclusief de Minister en het Ministerie van Buitenlandse Zaken, heeft zich sinds het uitbreken van de Oekraïne-oorlog dagelijks hard ingezet en blijft dat doen. Daarbij blijft het uitgangspunt dat Oekraïne onze steun verdient, voor zolang dat nodig is. Naast steun aan Oekraïne is de Nederlandse inzet erop gericht het vermogen van Rusland om de oorlog voort te zetten aan te pakken.
In de periode waarnaar verwezen wordt werd in EU-verband in veel vergaderingen over verschillende (deel)onderwerpen van sancties gesproken. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken was hierbij aanwezig, was hiervan op de hoogte en/of leverde input voor de Nederlandse deelnemer(s). De ingestelde sancties tegen Rusland zijn van dien aard dat ook onderdelen van de Rijksoverheid die daarvoor niet of in mindere mate met sancties te maken hadden, daar toen bij betrokken werden. Afhankelijk van het precieze onderwerp van de vergadering werd de Nederlandse delegatie vastgesteld.
Is het juist dat uw ministerie «tot vier keer toe» weigerde deel te nemen aan formele gesprekken over de uitvoering van sancties?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1, werd per geval bekeken op basis van de agenda en de gevraagde expertise de delegatie vastgesteld.
Waarom waren er onder uw leiding als coördinerend bewindspersoon voor het begin van de Russische invasie op 24 februari 2022 en in de eerste weken daarna geen adequate afspraken gemaakt tussen de betrokken ministeries over de sanctiehandhaving? Hoe rijmt u dit met het belang dat u publiekelijk toekende aan effectieve sancties?
In de eerste weken na de invasie is er een ongekende hoeveelheid aan nieuwe sanctiemaatregelen tegen Rusland van kracht geworden. De ingestelde sancties zijn van dien aard dat ook onderdelen van de Rijksoverheid die daarvoor niet of in mindere mate met sancties te maken hadden, daar toen bij betrokken werden. Afhankelijk van het precieze onderwerp van de vergadering werd de Nederlandse delegatie vastgesteld. Over de precieze inspanningen is in het Kamerdebat en de Kamerbrief van 31 maart/1 april 2022 een toelichting gegeven (Kamerstuk 36 045 nr. 59). Sindsdien is uw Kamer regelmatig geïnformeerd over de doorgevoerde verbeteringen en de versterkte interdepartementale coördinatie (Kamerstukken 36 000 V, nr. 56 en 36 045 nrs. 61, 104, 120 en 158).
Bent u het eens met de stelling dat u tussen 24 februari 2022 en 31 maart 2022 (het Kamerdebat over sanctiehandhaving) zodanige steken heeft laten vallen bij het coördineren van het sanctiebeleid, dat Russische oligarchen op de sanctielijst mogelijk de dans zijn ontsprongen? Welke bezittingen zijn als gevolg daarvan niet bevroren?
Zoals ook te lezen in het rapport van nationaal coördinator Blok zijn er geen aanwijzingen dat er bevriezingen zijn gemist (Kamerstuk 36 045 nr. 72). De rapportage hierover was destijds niet op orde maar is dat inmiddels wel. De Kamer is hierover regelmatig geïnformeerd.
Heeft u de Kamer wel juist geïnformeerd, als u stelde dat u «bepaald niet Laisser-faire» bent geweest? Erkent u dat een heel ander beeld uit de onthullingen naar voren komt?
Zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 1 heeft het kabinet, inclusief de Minister en het Ministerie van Buitenlandse Zaken, zich sinds het uitbreken van de Oekraïne-oorlog dagelijks hard ingezet en blijft dat doen. Deze inzet is regelmatig en uitvoerig aan uw Kamer gecommuniceerd.2
Hoe verloopt de implementatie van de aanbevelingen van Stef Blok? Erkent u dat veel van deze zaken simpelweg niet gebeuren of te traag? Hoe staat het met het verbod op de trustsector?2
Zoals gemeld in de Kamerbrief stand van zaken sanctienaleving van 4 november 2022 (Kamerstuk 36 045, nr. 120) waren op dat moment veertien van de negentien aanbevelingen gerealiseerd of naar hun aard doorlopend. De overige aanbevelingen worden op langere termijn gerealiseerd door de modernisering van sanctiewetgeving. Ook op 21 april 2023 is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang (Kamerstuk 36 045 nr. 158). Ten aanzien van de modernisering van het Nederlandse sanctiestelsel is er op 19 april een technische briefing geweest en op 5 juli een commissiedebat.
Het onderzoek de Toekomst van de trustsector van juli 2022 concludeert dat een eventueel verbod niet efficiënt en doelmatig is om integriteitsrisico’s te beheersen. In de kabinetsreactie op het onderzoek (Kamerstukken II 2022/23, 32 545, nr. 180) neemt het kabinet deze conclusie over waardoor er geen verbod op de trustsector komt. Wel zijn in reactie op het onderzoek vervolgstappen aangekondigd zoals meer transparantie en informatie-uitwisseling van trustkantoren.
In verband met de Russische inval in Oekraïne is de spoedwet van de Minister van Financiën sinds 15 juli 2022 van kracht (ingediend op 19 april 2022). Deze wet verbiedt het verlenen van trustdiensten aan cliënten die in Rusland of Wit-Rusland wonen of gevestigd zijn.
Betekent de notie van «coördinatie van het Nederlands buitenlandbeleid» dat de Minister van Buitenlandse Zaken altijd eindverantwoordelijk is voor wat andere ministeries ten aanzien van het buitenland doen of nalaten? Zo nee, hoe gaat u de coördinatie verbeteren?
Een coördinerende taak houdt niet in dat verantwoordelijkheden worden overgenomen van eerstverantwoordelijke Ministers en/of ministeries. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 3 en vraag 6 is uw Kamer regelmatig geïnformeerd over de inspanningen omtrent het verbeteren van de coördinatie op het gebied van sanctienaleving.
Weren van drugscriminelen uit het zorgdomein |
|
Fonda Sahla (D66), Joost Sneller (D66), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Kuipers , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Drugscrimineel was baas van zorguitzendbureau dat personeel levert aan jeugdhulp Friesland» van 19 augustus 2023?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusie dat zorgbedrijven in handen van (drugs)criminelen een enorm risico opleveren, niet alleen omdat patiënten en cliënten hierdoor verstoken blijven van goede zorg, maar ook omdat zij gevaar lopen om slachtoffer te worden van, of geronseld te worden voor criminele praktijken?
Ja, die conclusie onderschrijf ik.
Hoe beoordeelt u het feit dat uit onderzoek van het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ) en het Regionale Informatie- en Expertise Centrum Oost Nederland is gebleken dat alleen al in de regio Twente in 2021 zeker 22 zorgbedrijven actief waren die door criminele netwerken zijn opgezet?
Het onderzoek waaraan wordt gerefereerd betreft een onderzoek van het Informatie Knooppunt Zorgfraude in samenwerking met het Regionaal Informatie- en Expertise Centrum Oost Nederland (RIEC ON). De toenmalige Minister voor Medische Zorg en Sport heeft het rapport «Verwevenheid zorg & criminaliteit» op 15 januari 20212 aan uw Kamer aangeboden.
Door het fenomeen nadrukkelijker te agenderen zijn inmiddels vele gemeenten bewust gemaakt van deze problematiek. Voor een uitgebreide reactie op dit rapport verwijs ik uw Kamer naar de Kamerbrief van 15 januari 2021.
Kunt u inzicht verschaffen in het aantal zorgbedrijven in handen van (drugs)criminelen dat in de rest van Nederland actief is? Zo nee, kunt u hier een onderzoek naar instellen?
Er is geen overzicht waaruit direct het aantal zorgbedrijven in Nederland dat in handen is van (drugs)criminelen volgt. Wel is via de methodiek van het programma Zicht op Ondermijning onderzoek gedaan naar kwetsbaarheden en risico’s in de zorg, gebaseerd op gegevens van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Deze pilot is uitgevoerd met vier grote gemeenten (Rotterdam, Tilburg, Maastricht en Zwolle), Informatieknooppunt Zorgfraude (IKZ), de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en andere relevante domeinexperts. De resultaten van het onderzoek zijn beschikbaar op het dashboard op www.zichtopondermijning.nl. Daar is ook verdiepende informatie en een toelichting te vinden op de uitgevoerde analyses.
In deze pilot is -aan de hand van deze gegevens en CBS-gegevens- inzichtelijk gemaakt hoeveel zorgaanbieders in handen zijn van personen met veroordelingen. Op basis van de resultaten van de pilot zijn de gevalideerde gegevens uitgebreid naar heel Nederland. Van de circa 138.000 zorgaanbieders in Nederland die via de methodiek van het programma Zicht op Ondermijning bij de analyse zijn betrokken zijn er volgens het dashboard 5.750 in handen van personen die in de afgelopen 10 jaar zijn veroordeeld voor een delict. Bij 4.910 hiervan ging het om een misdrijf, waarvan in 660 gevallen om een drugsdelict.
Aan deze cijfers kunnen we geen harde conclusies verbinden over het aantal zorgbedrijven dat in handen is van (drugs)criminelen. Het dashboard geeft hiermee wel inzicht in een aantal risico’s in de zorgbranche per RIEC-regio, gemeente en wijk. De uitkomsten kunnen voor gemeenten aanleiding zijn om algemeen preventief beleid in te zetten op nieuwe zorgaanbieders en alert te zijn op huidige. De uitkomsten van dit onderzoek sluiten aan bij eerdere signalen en onderzoeken van onder andere het IKZ. Het maakt duidelijk dat drugsgerelateerde criminaliteit ook in de zorgbranche voorkomt.
Dit is dermate zorgwekkend en steunt ons in de conclusie dat er voldoende onderzoek is gedaan om nu met voorrang in te zetten op het gezamenlijk nog verder versterken en effectiever maken van de uitvoering.
Heeft de gemeente Smallingerland een Bibob-onderzoek gedaan alvorens Jeugdhulp Friesland in zee ging met het uitzendbureau Ultracare? Zo nee, waarom niet?
Over individuele zaken kan ik als Minister van Justitie en Veiligheid geen uitspraken doen. Wel kan in algemene zin aangegeven worden dat het toepassen van de Wet Bibob een discretionaire bevoegdheid is. Dat betekent dat overheidsorganen zelf bepalen in welke gevallen en op welke rechtshandelingen (beschikkingen, overheidsopdrachten en/of vastgoedtransacties) zij de Wet Bibob inzetten. Die bevoegdheid vullen zij nader in door middel van beleidsregels, bijvoorbeeld door het formuleren van randvoorwaarden waarbinnen zij het instrument inzetten.
In hoeverre heeft u reeds opvolging gegeven aan de adviezen van commissie-Bosman, en de motie Bikker/van Nispen (Kamerstuk 35 764, nr. 17) om de uitvoerbaarheid van de Wet Bibob te verbeteren voor gemeentes en andere overheidsinstanties die Bibob-toetsen uitvoeren?
Om scherp zicht te hebben op de gevolgen van wetgeving voor de uitvoering, zoals de commissie-Bosman adviseert, vinden er structurele overleggen plaats met partijen in de uitvoering, zoals het Landelijk Bureau Bibob, (een vertegenwoordiging van) gemeenten en provincies, de RIEC’s, de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland en het Rijksvastgoedbedrijf. Eventueel gesignaleerde knelpunten worden direct besproken en -voor zover mogelijk- opgelost of meegenomen bij een eventuele volgende wetswijziging.
De motie Bikker/Van Nispen vraagt om een tweejaarlijks inzicht in knelpunten waar bestuursorganen die een verminderd beroep doen op het Landelijk Bureau Bibob tegenaanlopen bij de toepassing van de Wet Bibob. Daarbij is ook verzocht om oplossingsrichtingen. Zoals eerder aangegeven3 zal ik de uitvoering van onder andere deze motie combineren met het uitvoeren van het evaluatieonderzoek Wet Bibob eerste en tweede tranche. De te evalueren wetswijzigingen zullen namelijk van invloed zijn op de uitvoerbaarheid van de Wet Bibob waaraan de motie refereert en ik wil graag een zo volledig mogelijk beeld verkrijgen. Op deze manier, waarbij de wetswijzigingen minstens een jaar in werking zijn, kan ik het beste opvolging geven aan de motie. Ik streef ernaar om dit onderzoek begin 2024 te laten aanvangen.
Heeft u sinds uw aantreden naar uw mening voldoende gedaan om gemeentes en andere overheidsinstanties die Bibob-toetsen uitvoeren in staat te stellen om dit adequaat te kunnen doen?
De Wet Bibob is een veelgebruikt instrument en er is in de afgelopen jaren veel aandacht besteed aan het verbeteren van het instrument en de uitvoerbaarheid ervan. Met de wetswijziging eerste tranche is de reikwijdte van de Wet Bibob uitgebreid met alle overheidsopdrachten en hebben bestuursorganen meer bevoegdheden gekregen om het eigen Bibob-onderzoek vorm te geven, waaronder het opvragen van justitiële gegevens over meer personen. In 2022 is de tweede tranche van de Wet Bibob in werking getreden die de mogelijkheden tot informatiedeling tussen het Landelijk Bureau Bibob en bestuursorganen en tussen bestuursorganen onderling heeft verruimd. Aan de informatiedeling tussen het Landelijk Bureau Bibob en bestuursorganen is invulling gegeven door middel van het Bibob-register. Ook is het toepassingsbereik uitgebreid met zogenoemde «open house»-constructies in het zorgdomein.
Daarnaast zijn de RIEC’s voorzien van meer en structurele middelen voor hun taakuitoefening, waaronder het ondersteunen van gemeenten bij de toepassing van de Wet Bibob. Overheidsinstanties kunnen zich over het toepassen van de Wet Bibob ook laten voorlichten door het Landelijk Bureau Bibob, dat onderdeel uitmaakt van de screeningsautoriteit Justis en door het Ministerie van Justitie en Veiligheid gefinancierd wordt. Het Landelijk Bureau organiseert jaarlijks verschillende voorlichtingsactiviteiten, waarin actualiteiten, jurisprudentie en fictieve casuïstiek aan bod komt. Het Landelijk Bureau publiceert op haar website daarnaast factsheets voor het doen van (eigen) onderzoek en heeft daar ook verschillende «veel gestelde vragen» opgenomen. Ten slotte wordt meerdere malen per jaar een nieuwsbrief verstuurd, waarin deze onderwerpen ook terugkomen. Met al zijn voorlichtingsactiviteiten heeft het Landelijk Bureau Bibob een groot bereik onder Bibob-medewerkers door het hele land.
Met bovenstaande ontwikkelingen worden Bibob-medewerkers steeds beter in staat gesteld om de Wet Bibob adequaat uit te voeren. Met het aankomende evaluatieonderzoek van de wijzigingen Wet Bibob eerste en tweede tranche zullen bestaande knelpunten onderzocht worden, zodat de Wet Bibob in de toekomst nog verder kan worden verbeterd.
Heeft het Openbaar Ministerie melding gemaakt van de voor drugscriminaliteit veroordeelde eigenaar van uitzendbureau Ultracare bij het Informatie Knooppunt Zorgfraude?
Ik kan als Minister van Justitie en Veiligheid niet ingaan op individuele zaken.
In hoeverre is de risico-signalerende rol vanuit de Wet controle op rechtspersonen uitgevoerd door Justis met betrekking tot uitzendbureau Ultracare?
Justis analyseert op grond van de Wet controle op rechtspersonen op vastgestelde momenten de gegevens van in Nederland gevestigde rechtspersonen, hun bestuurders en andere functionarissen en hun directe omgeving. Ook uitzendbureaus met de rechtsvorm van een besloten vennootschap vallen onder deze controle. Justis doet geen uitspraken over individuele zaken. In het algemeen kan wel worden toegelicht dat Justis op basis van de beschikbare gegevens beoordeelt of er een verhoogd risico op misbruik bestaat. Als een verhoogd risico wordt geconstateerd, geeft Justis een signaal af aan een toezichthoudende, handhavende en/of opsporingsinstantie, die vervolgens bepaalt of en welke interventie passend is.
Was bij het Openbaar Ministerie ten tijde van het onderzoek naar de meldingen over seksueel wangedrag en criminele activiteiten door het personeel van Woodbrookers bekend dat de eigenaar van het uitzendbureau veroordeeld was?
Zie antwoord vraag 8.
Hebben gemeentes zicht op welke uitzendbureaus worden ingeschakeld door zorginstellingen waarmee zij een contract hebben?
Het is niet bekend of gemeenten zicht hebben op de inschakeling van uitzendbureaus door zorginstellingen waarmee zij een contract hebben.
Zoals opgenomen in het antwoord op vraag 4, biedt het dashboard Zicht op Ondermijning inzicht in de risico’s in de zorgbranche per RIEC-regio, gemeente en wijk. De uitkomsten hiervan kunnen voor gemeenten aanleiding zijn om (preventief) beleid in te zetten op zowel bestaande als nieuwe zorgaanbieders.
Bent u bereid om te verkennen of het mogelijk is om een bestuursverbod in te voeren wanneer er een ontnemingsvordering mogelijk is, na het plegen van een strafbaar feit?
Het strafrecht kent een aantal vermogenssancties. De officier van justitie kan bijvoorbeeld de bijkomende straf van verbeurdverklaring eisen of een ontnemingsmaatregel voor wat betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel vorderen (artikel 33a respectievelijk 36e Wetboek van Strafrecht). Daarnaast bestaat binnen het strafrecht ook het strafrechtelijk bestuursverbod, te weten de ontzetting uit beroep of ambt (artikel 28 Wetboek van Strafrecht). De rechter kan dit als bijkomende straf opleggen. Een ontnemingsvordering staat de ontzetting uit het beroep van een bestuurder niet in de weg. Een verkenning is daarom niet nodig.
Welke mogelijkheden zijn er op dit moment om ondermijnende organisaties uit het zorgdomein te weren? Acht u dit voldoende?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de inkoop en het toezicht op de kwaliteit van de voorzieningen en de rechtmatigheid van zorg in het decentrale domein. Het gaat dan om het handhaven van goede kwaliteit, voorkomen en bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik. Verder fungeert de gemeente als Wmo-toezichthouder als meldpunt voor zogenaamde calamiteiten op het gebied van kwaliteit. Gemeenten worden in de praktijk ondersteund bij de aanpak.
Om zorgfraude te voorkomen of aan te pakken, zijn verschillende handelingsperspectieven en barrièremodellen voor gemeenten beschikbaar, zoals het Twents barrièremodel. In het verlengde hiervan noem ik de proeftuinen Aanpak Zorgfraude die dit jaar met een subsidie van het Ministerie van VWS zijn gestart. Deze proeftuinen in de regio’s Twente en Hart van Brabant hebben als doel om gedurende drie jaren beproefde werkwijzen en concrete handvatten op te leveren voor de uitvoeringspraktijk van gemeenten (Wmo en Jeugdwet). Hierbij wordt ook goed regionaal samengewerkt, onder meer met de RIEC’s waar het gaat om de aanpak van ondermijnende criminaliteit waar zorgfraude in is betrokken.
In aanvulling hierop zal ik samen met de Minister voor Langdurige Zorg en Sport in gesprek gaan met onder andere de RIEC’s en de VNG om te bezien op welke manier de uitvoering gezamenlijk effectiever kan worden om criminelen uit de zorg te weren.
Het onderzoek van IederIn |
|
Fonda Sahla (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van IederIn1?
Ja.
In hoeverre herkent u het beeld dat uit het onderzoek naar voren komt, dat één op de zeven mensen van deze kwetsbare doelgroep niet rond kan komen, mede vanwege oplopende energiekosten?
Ik herken de zorgen van deze groep kwetsbaren. De situatie van chronisch zieken met hoge energiekosten houden we als kabinet daarom vanaf het begin van de energiecrisis in het oog. Het is voor ons reden geweest om naast de generieke maatregelen voor alle Nederlandse burgers, ook specifieke maatregelen te treffen gericht op kwetsbare groepen. Het gaat daarbij om een breed pakket aan aanvullende maatregelen die op landelijk niveau dan wel lokaal niveau zijn ingericht; variërend van tegemoetkomingen voor minima, een passende energievergoeding vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) bij het thuisgebruik van zuurstofapparatuur, (naast de reeds bestaande energievergoeding vanuit de Zvw voor thuisdialyse en chronische thuisbeademing), gemeentelijke vergoedingen voor medische hulpmiddelen met hoog energieverbruik, lokale noodfondsen en regelingen voor stookkosten bij reumapatiënten.
Voor huishoudens met een laag inkomen heeft het kabinet een eenmalige energietoeslag beschikbaar gesteld van (in principe) € 1.800 in 2022 en (in principe) € 800 in 2023. Van de circa 1 miljoen huishoudens die in 2022 in aanmerking kwamen voor de energietoeslag in 2022, is ongeveer 90% bereikt via gemeenten. Op 6 oktober jl. is het wetsvoorstel eenmalige energietoeslag 2023 aangenomen door het parlement. Gemeenten zetten opnieuw alles in het werk om de doelgroep te bereiken met de eenmalige energietoeslag 2023. De verwachting is dat het grootste deel van de huishoudens de energietoeslag van 2023 ambtshalve verstrekt krijgt.
Ons beeld is dat de aanvullende maatregelen gericht op kwetsbare groepen hebben bijgedragen aan een verlichting van de energielasten bij mensen met een chronische ziekte.
Gelukkig zijn de gemiddelde energieprijzen ten opzichte van het hoogtepunt van de energiecrisis (sept. ’22) substantieel gedaald. Tarieven van stroom en gas liggen inmiddels al geruime tijd (sinds 1 april 2023) onder het niveau van het prijsplafond. Ook is het alweer geruime tijd mogelijk om meerjarige contracten te sluiten, veelal onder het niveau van het prijsplafond. Kwetsbare burgers met een hoog energiegebruik kunnen zich hierdoor weer voor langere tijd beschermen tegen plotselinge prijsstijgingen.
Deelt u het standpunt dat deze financiële zorgen over energiekosten voor deze kwetsbare groep mensen verstrekkende gevolgen kan hebben, omdat de energiekosten vaak worden veroorzaakt door het verbruik van hulpmiddelen zoals beademingsapparatuur en dat dit dus zeer onwenselijk is?
Ja, ik deel deze zorg. De door dit kabinet genomen specifieke maatregelen hebben dan ook als doel om de financiële zorgen zoveel mogelijk weg te nemen bij mensen met hoge energiekosten door noodzakelijke hulpmiddelen zoals beademingsapparatuur. Zo biedt sinds 1 mei 2023 elke zorgverzekeraar vanuit de Zvw een passende vergoeding voor stroomkosten voor zuurstofapparaten. Het kan zijn dat deze informatie nog niet bij alle respondenten van het Iederin onderzoek bekend was, omdat de enquête is afgenomen voor 1 mei 2023. De stroomkosten die gerelateerd zijn aan nierdialyse thuis en chronische beademingsapparatuur werden al langer kostendekkend vergoed.2
De vergoedingen worden aan cliënten verstrekt en daarmee zijn de extra energiekosten gedekt voor deze apparaten waar de cliënt van afhankelijk is. Met zorgverzekeraars zijn ook afspraken gemaakt over een periodieke toets en aanpassing van de vergoeding mochten de energiekosten onverhoopt toch doorstijgen.
In hoeverre deelt u de opvatting dat de getroffen maatregelen2 voor een groep mensen niet voldoende werkt en dat deze groep daardoor tussen wal en schip beland?
Ik kan me de zorg en onzekerheid die uit het Iederin-onderzoek blijkt, heel goed voorstellen bij mensen die afhankelijk zijn van een goed werkend hulpmiddel dat veel energie gebruikt. Tegelijkertijd hebben het prijsplafond energie en aanvullende maatregelen voor kwetsbare groepen wel degelijk effect gehad. De energiemarkt verkeert in rustiger vaarwater en de situatie voor kwetsbare burgers is door alle specifieke aanvullende maatregelen wezenlijk anders dan vorig najaar.
In tegenstelling tot vorig jaar, zijn er ook weer vaste energiecontracten beschikbaar. Huishoudens (ook chronisch zieken) kunnen zich daarmee, ook voor meerdere jaren, beschermen tegen nieuwe prijsschommelingen in de markt. De tarieven van dergelijke contracten liggen veelal onder het niveau van het prijsplafond.4
Daarnaast zijn er zoals gezegd bij gemeenten veel maatwerkoplossingen voor kwetsbare inwoners. De extra kabinetsmaatregelen zoals het noodfonds van het Ministerie van SZW en een extra structurele toevoeging aan het Gemeentefonds om de gevolgen van de hoge energiekosten in het sociaal domein te compenseren geven meer ruimte om kwetsbaren tegemoet te komen. Door het leveren van maatwerk streven gemeenten ernaar dat er geen mensen tussen wal en schip belanden.
Welke aanvullende maatregelen of acties heeft u ondernomen sinds het dertigledendebat3 op 11 mei 2023?
In de besluitvorming rondom Prinsjesdag hebben we aanvullende koopkrachtmaatregelen genomen. Ook kwetsbare groepen profiteren hiervan.
In hoeverre deelt u de overtuiging dat er nog extra maatregelen nodig zijn, vóórdat de winter ervoor zorgt dat de energiekosten weer oplopen?
Ik denk dat we een evenwichtig pakket hebben voor kwetsbare burgers die te maken hebben met hoge energiekosten. Tegelijk geldt dat de inflatie zich sinds de oorspronkelijke stijging van de energieprijzen heeft verbreed. Het kabinet heeft daarom gekozen om bij de begroting 2024 in te zetten op gerichte koopkrachtmaatregelen en het tegengaan van een stijging in de armoede. Naast deze gerichte koopkrachtmaatregelen plus de specifieke maatregelen voor kwetsbaren, is er ook in 2024 een mogelijkheid om beroep te doen op het Tijdelijk Noodfonds Energie.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat gehandicaptenbeleid van 14 september aanstaande?
Ik heb ervoor gekozen om de uitkomsten van de algemene politieke- en financiële beschouwingen af te wachten en eventuele amendementen vanuit uw Kamer op dit onderwerp. De beantwoording heeft daardoor langer op zich doen wachten. Uw Kamer is hier door mij eerder van op de hoogte gesteld.
De toegankelijkheid van het funderend onderwijs voor kinderen met long covid |
|
Nico Drost (CU) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Ontvangt u ook signalen dat kinderen met long covid obstakels ervaren waardoor ze niet of minder goed onderwijs kunnen volgen? Zo ja, hoeveel kinderen ervaren deze obstakels?
Het is heel vervelend dat leerlingen kampen met post-COVID. Zeker als zij niet de erkenning krijgen die zij verdienen. Daarom ben ik sinds de uitbraak van COVID-19 in gesprek met diverse partijen1 die betrokken zijn bij COVID en post-COVID (waarmee ook bedoeld wordt long COVID) bij kinderen. Deze partijen zijn ook betrokken geweest bij de totstandkoming van het advies schooldeelname na vervallen corona maatregelen 2, wat is opgesteld om scholen, leerlingen en ouders te ondersteunen om over dit onderwerp het goede gesprek te voeren.
Daarnaast is gesproken met diverse belangenpartijen, waaronder het Longfonds, PostCovid NL, Long Covid Nederland, Kinderen met Long Covid, C-support en Belangenvereniging Intensieve Kindzorg (BVIKZ). In de diverse gesprekken die er gevoerd zijn, komen deze signalen naar voren.
Er zijn echter geen harde cijfers bekend over het aantal leerlingen in Nederland dat hiermee te maken heeft. Maar duidelijk is dat het voor kinderen die te maken hebben met post-COVID van belang is dat zij zo goed mogelijk verbonden blijven met hun klas en zich kunnen blijven ontwikkelen.
Indien kennis over het bovenstaande ontbreekt, bent u bereid om dat in kaart te brengen?
Patiënten met post-COVID zijn geholpen met erkenning en een effectieve behandeling, meer dan met individuele registratie. Om dit te bewerkstelligen heeft de Minister van VWS op 1 juni jl. Uw Kamer geïnformeerd over het programma onderzoek en kennisdeling post-COVID, dat is opgericht om expertise en kennis rondom post-COVID te vergroten en te delen3. Het meerjarenprogramma bestaat uit een nationaal expertisenetwerk en een meerjarig onderzoeksprogramma. Het onderzoeksprogramma wordt mede gebaseerd op een kennisagenda waar onder andere de Nederlandse Federatie van Universitaire Medische Centra (NFU), het Instituut Verantwoord Medicijngebruik (IVM) en het Nederlands Huisartsengenootschap (NHG) een bijdrage aan leveren. Hierbij is gevraagd ook specifiek aandacht te besteden aan kinderen met post-COVID.
Ontvangt u signalen dat long covid een belemmering vormt bij kinderen in de keuze voor een middelbare school vanwege het gebrek aan kennis en expertise bij deze scholen over hun verantwoordelijkheden en mogelijkheden bij het geven van onderwijs aan leerlingen met long covid?
Deze specifieke signalen hebben mij nog niet bereikt, ik zal dit toetsen in mijn gesprekken met vertegenwoordigers van patiëntenverenigingen. Voor ernstig zieke leerlingen in zijn algemeenheid krijg ik wel signalen binnen dat het zoeken van een geschikte school lastig kan zijn.
Zo nee, bent u bereid om te onderzoeken of long covid een belemmering vormt?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Indien long covid een belemmering vormt, welke oorzaken liggen daaraan ten grondslag? Heeft het bijvoorbeeld te maken met de onbekendheid of het gebrek aan erkenning van long covid of omdat scholen geen passend onderwijs kunnen bieden?
Ik heb op dit moment onvoldoende zicht op de mate en oorzaken van belemmeringen die post-COVID vormt om iets te kunnen zeggen over de mogelijke oorzaken hiervan. Wat in zijn algemeenheid gezegd kan worden is dat wanneer een jeugdige vanwege een medische reden langdurig niet naar school kan er gekeken moet worden – samen met de jeugdige, ouders, school en zo nodig in overleg met jeugdarts, behandelaren en de leerplichtambtenaar – hoe deze weer passend deel kan nemen aan onderwijs.
Om scholen te informeren is het advies schooldeelname na vervallen corona maatregelen opgesteld. Daarin wordt ook ingegaan op de situatie van kinderen met long-COVID en staan links naar meer informatie.
Deelt u de observatie dat de bereidheid van scholen om hun wijze van lesgeven aan te passen op leerlingen met long covid (door bijvoorbeeld deels online onderwijs mogelijk te maken) zeer wisselend is?
In zijn algemeenheid zijn er verschillen tussen scholen als het gaat om het vermogen om aangepast onderwijs te organiseren voor leerlingen die door ziekte tijdelijk niet (volledig) naar school kunnen. Maar kinderen zouden daar niet de dupe van mogen zijn. Zo lang een leerling staat ingeschreven is de school (ook bij ziekte) wettelijk verplicht om het onderwijs te organiseren, tenzij deze leerling op geen enkele wijze in staat is onderwijs te volgen. Er is voor scholen ondersteuning beschikbaar die hen helpt dit goed te doen. Zoals u weet werk ik daarnaast aan het tegengaan van verzuim en daarbinnen aan het organiseren van digitaal afstandsonderwijs. Over dat laatste informeer ik uw Kamer voor het einde van dit jaar.
Welke verplichtingen hebben scholen om leerlingen met long covid goed onderwijs te bieden?
Ieder kind heeft recht op onderwijs en scholen hebben een zorgplicht, wat betekent dat zij de juiste ondersteuning en hulp moeten bieden indien nodig. Ook als een kind niet of niet volledig naar school kan door ziekte. De school is verantwoordelijk om in overleg met de ouders en eventueel betrokken deskundigen tot passend maatwerk te komen. Digitaal afstandsonderwijs kan daar onderdeel van zijn. Indien een reguliere school niet in staat is om de ondersteuning te bieden die nodig is, kan ook gekeken worden of een gespecialiseerde school voor langdurig zieke leerlingen dit wel kan.
Welke mogelijkheden hebben scholen om leerlingen met long covid de juiste aanpassingen en begeleiding te bieden om goed onderwijs te kunnen geven?
Voor alle leerlingen die door een ziekte niet naar school kunnen, dus ook voor leerlingen met post-COVID, is het van belang dat zij zo min mogelijk leervertraging oplopen en niet het contact verliezen met klasgenoten. Voor scholen is er ondersteuning om hen te helpen met het organiseren daarvan en ook een jeugdarts kan hierin ondersteunen door scholen en ouders te adviseren.
Om het onderwijs aan een zieke leerling goed te organiseren kunnen scholen een consulent onderwijsondersteuning zieke leerlingen inschakelen. Deze consulent heeft veel kennis over ziek zijn en de consequenties van een ziekte voor het volgen van onderwijs en mogelijke oplossingen. Bijvoorbeeld om een leerling digitaal aan te sluiten op de eigen klas. Aan de ondersteuning zijn voor de school of ouders geen kosten verbonden.
Ik verken op dit moment ook digitaal afstandsonderwijs als een mogelijkheid om kinderen die niet (volledig) naar school kunnen toch onderwijs te laten volgen. Ook in het advies van het Maatschappelijk Impact Team wat voor de zomer is uitgekomen4, staat het advies over het bespoedigen van het digitaal afstandsonderwijs vermeld. Op dit moment wordt gewerkt aan de beleidsreactie op dit advies welke later dit jaar naar de Kamer verstuurd zal worden.
Hoe wilt u voorkomen dat leerlingen met long covid onnodige leerachterstanden oplopen en contact verliezen met klasgenoten?
Zie het antwoord op vraag 8.
Deelt u de observatie dat als scholen long covid bij kinderen (die vaak noodgedwongen niet mee kunnen doen) niet herkennen of erkennen, kinderen zich vaak extra buitengesloten voelen en bent u bereid extra inzet te plegen zodat ook op scholen long covid beter wordt herkend en erkend?
Zeker, ik begrijp goed dat kinderen met een ziekte, zoals post-COVID, zich buitengesloten kunnen voelen wanneer zij lange tijd niet mee kunnen doen met school en wanneer hun ziekte niet erkend wordt. Dat kan eenzaam zijn en dat wil ik vanuit mijn positie zoveel mogelijk voorkomen. Daarom zet ik mij in voor zaken als het eerder genoemde «advies schooldeelname na vervallen coronamaatregelen», het onderwijs aan zieke leerlingen, digitaal afstandsonderwijs en blijf ik in gesprek met betrokken partijen bij post-COVID om te horen wat er nodig is.
Op welke manieren communiceert u richting scholen het belang van preventieve maatregelen zoals thuisblijven bij klachten en ventilatie in klaslokalen en moet deze communicatie worden verduidelijkt? Zo ja, op welke manier?
Momenteel zitten we qua ontwikkeling van de pandemie in een dermate gunstig scenario dat de specifieke maatregelen en adviezen wat betreft corona zijn komen te vervallen. Het beleid is er nu dus níet op gericht een corona-besmetting of verdere verspreiding van het virus te voorkomen. Er geldt ook geen (zelf-)test of isolatieadvies meer.
De specifieke corona-adviezen zijn vervangen door nieuwe, generieke adviezen die helpen om verspreiding van luchtwegvirussen te beperken. Zo wordt aangegeven dat het altijd verstandig is om thuis te blijven als je ziek bent, in je elleboog te hoesten of te niezen, regelmatig handen te wassen en voor voldoende frisse lucht te zorgen.
Maar met gewone lichte verkoudheidsverschijnselen, zoals een hoestje of een snotneus, hoeven kinderen zeker niet thuis te blijven. Ik begrijp goed dat dit voor ouders van kinderen met post-COVID spanningen kan oproepen, omdat zij hierdoor het risico op besmetting niet goed kunnen inschatten. Informatie hierover kunnen scholen nog steeds vinden op www.lesopafstand.nl. Mocht de situatie wijzigen, dan zullen we op deze website en ook via andere kanalen scholen hier goed over informeren.
Via de Kamerbrief van 17 april jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd5 over de verdere maatregelen die in het kader van ventilatie op scholen zijn genomen. Het kabinet heeft eerder in totaal € 360 miljoen vrijgemaakt voor de aanpak van ventilatie op scholen. De Specifieke Uitkering Ventilatie In Scholen (SUVIS-regeling) is volledig uitgeput. De aanvraagperiode voor de Maatwerkregeling ventilatie is gesloten en ook deze regeling is nagenoeg volledig uitgeput.
Daarnaast zijn er in 2022 middelen beschikbaar gesteld voor het aanschaffen van CO2-meters. Momenteel wordt gewerkt aan een verplichtstelling van CO2-meters in alle klaslokalen. Ter ondersteuning is er vanuit expertisecentrum Ruimte-OK gezorgd voor voldoende experts die scholen van informatie en advies voorzien.
Aanvullend zet ik via onderzoek in op het verstevigen van kennis over het effect van luchtreinigers in het tegengaan van COVID-19 en andere virussen via de lucht. Tot slot is gezond binnenklimaat een aandachtspunt in de programmatische aanpak onderwijshuisvesting die ik momenteel aan het uitwerken ben. Middels een programmatische aanpak kan sneller, beter, duurzamer en adaptiever worden gebouwd, door projecten te bundelen en professionaliteit te vergroten. Naar verwachting ontvangt uw Kamer in oktober een volgende periodieke Kamerbrief onderwijshuisvesting, waarin ik uw Kamer wederom over de laatste stand van zaken rondom de programmatische aanpak zal informeren.
Hebben kinderen met andere ziekten als ME/CVS ook te maken met soortgelijke belemmeringen en wat is uw inzet zodat deze kinderen zo goed mogelijk onderwijs kunnen volgen?
Mijn inzet is er op gericht om voor alle kinderen die ziek zijn er voor te zorgen dat zij zich kunnen blijven ontwikkelen, ondanks hun ziekte. Kinderen met andere ziekten als ME/CVS vallen dan ook, net zoals kinderen met post-COVID, onder de doelgroep voor onderwijs aan zieke leerlingen. Het proces voor alle langdurig zieke leerlingen is hierbij gelijk, ongeacht de aard van de ziekte van de leerling.
Bent u bereid om over deze zaken in gesprek te gaan met Kinderen met Long Covid en andere patiëntengroepen of belangenorganisaties?
Ja, zoals aangegeven ben ik in gesprek met deze organisaties en ik zal dit ook blijven doen.
Het schrijnende bericht van een rolstoelgebruiker, zoals beschreven in het artikel ‘Rolstoelgebruiker Annemarie in de kou laten staan door NS: ‘Dit mag niet gebeuren’ |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het incident waarbij rolstoelgebruiker Annemarie door de Nederlandse Spoorwegen (NS) in de kou is blijven staan? Zo ja, hoe beoordeelt u deze handelwijze van de NS?1
Ik ben hier van op de hoogte en heb begrepen dat dit incident ook NS tot op het hoogste niveau intensief bezighoudt. Ik kan mij voorstellen dat dit voor de reiziger een vervelende situatie is geweest. Deze klant, en ieder ander die in een dergelijke situatie terechtkomt, mag van NS verwachten dat zij een goede maatwerkoplossing bedenkt én dat NS dit doet met aandacht en klantvriendelijkheid. Van NS heb ik begrepen dat zij inmiddels meerdere keren met de betreffende reiziger heeft gesproken. Het is belangrijk dat lering wordt getrokken uit deze zaak.
Is het volgens de huidige wet- en regelgeving toegestaan dat NS-rolstoelgebruikers in dergelijke situaties aan hun lot overlaat en hen in de kou laat staan? Zo ja, acht u dit acceptabel en in overeenstemming met het recht op toegankelijkheid voor mensen met een handicap?
Ja, ik deel uw mening.
Op grond van artikel 2a van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte rust op alle betrokkenen zoals vervoerders, ProRail en de rijksoverheid de algemene verplichting om geleidelijk zorg te dragen voor algemene toegankelijkheid. Op de beheerder van de liften, ProRail, rust een inspanningsverplichting om de niet functionerende voorziening binnen een redelijke termijn te repareren.
In de concessie voor het Hoofdrailnet is opgenomen dat NS reizigers die stranden (bijvoorbeeld door vertraging of uitval van de laatste trein) met vervangend vervoer naar hun eindbestemming in Nederland moet brengen. Indien een reiziger met een beperking strandt ten gevolge van niet-functionerende voorzieningen van ProRail geldt dat er afspraken zijn gemaakt tussen NS en ProRail. Indien de toegankelijkheidsvoorziening zich bevindt op een treinstation, draagt ProRail er zorg voor dat een gestrande reiziger met een beperking een vervangende oplossing krijgt aangeboden. ProRail heeft in het kader van deze verantwoordelijkheid uitvoeringsafspraken met NS gemaakt. In het Bestuursakkoord toegankelijkheid openbaar vervoer 2022–20322 (verder te noemen Bestuursakkoord) van 7 november 2022 is deze afspraak ook formeel vastgelegd.
Deelt u de mening dat wanneer essentiële voorzieningen voor rolstoelgebruikers zoals een lift niet functioneren een toegankelijke vorm van vervangend vervoer moet worden aangeboden, en zo ja hoe gaat u dit vormgeven en promoten?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaan er momenteel voldoende faciliteiten en voorzieningen op NS-stations om ervoor te zorgen dat rolstoelgebruikers zonder problemen kunnen reizen? Zo niet, op welke manier en binnen welk tijdsbestek gaat u de situatie verbeteren?
Ik bezie uw vraag in het licht van dit incident waarbij het gaat om voorzieningen op stations om het perron te kunnen bereiken (liften en hellingbanen). De afgelopen jaren is er hard gewerkt aan het verbeteren van de toegankelijkheid van het openbaar vervoer. Door de spoorsector wordt sinds 2006 gewerkt aan een toegankelijk spoor via het Implementatieplan Toegankelijkheid, waarmee in totaal ongeveer € 550 miljoen geïnvesteerd wordt in betere toegankelijkheid van stations. Dit plan dient in 2030 gereed te zijn. Eind 2022 was ruim negentig procent van alle treinstations in Nederland met een lift of hellingbaan toegankelijk voor mensen met een beperking. Daarmee loopt ProRail met haar programma voor de treinstations op schema. In mijn brief van d.d. 19 december 20223 over de stand van zaken Toegankelijkheid Openbaar Vervoer heb ik uw Kamer geïnformeerd over de toegankelijkheid van het openbaar vervoer. Die brief bevat ook informatie over liften en hellingbanen op treinstations.
In het overheidsplan Openbaar vervoer toegankelijk voor iedereen worden bij de toegankelijkheid van treinen werkende liften niet genoemd2, deelt u de mening dat juist voor mensen in een rolstoel een werkende lift van belang is om een toegankelijk openbaar vervoer te hebben, en zo ja wilt u de vervoerders gaan verzoeken dit op te nemen in de maatregelen?
Op de betreffende site van de rijksoverheid is ten aanzien van het plan geen rubriek opgenomen over de toegankelijkheid van stationsgebouwen. Naar aanleiding van uw vraag zal ik op de website informatie laten toevoegen over toegankelijkheidsvoorzieningen in stationsgebouwen.
ProRail is verantwoordelijk voor het beheer (en dus ook de reparatie)van liften op stations. Zoals eerder genoemd zijn ondertussen meer dan 90% van de perrons toegankelijk. Dit door middel van liften of hellingbanen. Bij ProRail is er veel aandacht voor liftstoringen. Van de circa 430 liften zijn er de laatste maanden gemiddeld 13 liften per maand langer dan een week in storing. Voor de zomer van 2022 was dat cijfer hoger (tussen de 15 en 20 liften die langer dan een week niet functioneerden) per maand. Vanzelfsprekend blijf ik met ProRail in gesprek om dit getal nog verder terug te dringen.
Zo worden er door ProRail sensoren geplaatst die sneller moeten waarschuwen bij technische problemen. Daarnaast is ProRail met het samenwerkingsverband van decentrale openbaar vervoerautoriteiten (DOVA) in overleg over uitwisseling van data zodat deze op termijn mogelijk kunnen worden gebruikt voor (verbetering van) reisinformatie. De levertijden van (met name elektronische) onderdelen zijn sinds COVID-19 erg lang, maar worden inmiddels weer korter. ProRail is samen met de gecontracteerde partijen voor het onderhoud van liften bezig met het aanleggen van een voorraad van cruciale liftonderdelen en er zijn speciale teams van monteurs ingericht die liften op stations onderhouden. Dit versterkt de kennis en draagt daarmee bij aan het sneller herstellen van liftstoringen. Ook worden er soms, indien de situatie dit toelaat en al dan niet met een revisiebeurt, onderdelen hergebruikt. Verder treft ProRail voorzieningen om storingen door vandalisme (door middel van het plaatsen van camera’s en extra toezicht) te verminderen. Ten slotte onderzoekt ProRail bouwkundige maatregelen gericht op de vermindering van waterschade.
Wat is uw reactie op de uitspraak in het artikel «Het was niet de eerste keer dat zij last had van deze lift. Een half jaar geleden heb ik hierdoor een ziekenhuisafspraak gemist. Toen was de lift vier weken kapot»? Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat rolstoelgebruikers constant te maken krijgen met ontoegankelijk openbaar vervoer en hierdoor zelfs ziekenhuisafspraken missen?
Ik vind het betreurenswaardig dat deze lift herhaaldelijk buiten werking is geweest in de afgelopen maanden en begrijp de frustratie van de reiziger. ProRail is bezig om de betrouwbaarheid van de data vanuit het monitoringssysteem op de liften te verhogen. Indien dit voorspoedig verloopt is de verwachting dat de beschikbaarheidsdata eind 2023 kunnen worden vrijgegeven waarna met vervoerders en andere stakeholders wordt bezien of de data in de reisinformatie kunnen worden geïmplementeerd.
In het artikel wordt gesteld dat rolstoelgebruikers meerdere keren te maken krijgen met een ontoegankelijk openbaar vervoer en opnieuw aan hun lot werden overgelaten door de NS, welke stappen gaat u ondernemen om dergelijke nalatigheid in de dienstverlening van NS aan te pakken en herhaling in de toekomst te voorkomen?
Ik merk in mijn contacten met NS dat NS dit incident uitermate vervelend vindt voor de klant en dit hoog opneemt. Zie ook mijn antwoord op vraag 1. NS erkent dat het verder helpen van klanten met een beperking, in situaties waarbij technische voorzieningen niet functioneren en zij daarover niet van te voren op de hoogte konden zijn, beter kan. NS heeft mij toegezegd hierover intern het gesprek aan te gaan met de medewerkers die mensen met een beperking te woord staan in dit soort situaties.
Bent u bereid om, met inachtneming van de belangen van mensen met een handicap, strengere regelgeving op te stellen om ervoor te zorgen dat de NS en andere vervoersbedrijven hun verantwoordelijkheid jegens rolstoelgebruikers volledig nakomen? Zo ja, op welke termijn kunt u met voorstellen hiertoe komen?
In de ontwerpconcessie voor het Hoofdrailnet heb ik opgenomen dat NS de landelijke afspraken over toegankelijkheid implementeert die zijn vastgelegd in het Bestuursakkoord. Daarnaast gelden er voor andere vervoerders de afspraken die zijn opgenomen in het Bestuursakkoord.
In mijn eerdergenoemde brief aan uw Kamer van d.d. 19 december 20225 beschrijf ik enkele verbeteringen (onder andere over reisassistentie en reisinformatie), maar wil ik ook realistisch zijn. Het verder helpen van mensen met een beperking bij technische storingen blijft mensenwerk en vereist maatwerk. Zonder iets af te doen aan de impact van dit incident op de betrokken klant wil ik ook aangeven dat in het merendeel van de gevallen waarin een klant met een beperking te maken krijgt met een storing, NS in overleg met de klant een passende oplossing vindt.
Op welke manier wordt er momenteel toezicht gehouden op de dienstverlening van de NS aan mensen met een handicap? Wordt er op enige wijze gecontroleerd of zij voldoen aan hun verplichtingen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Als concessieverlener zie ik voor alle eisen, dus ook die rondom toegankelijkheid en reisassistentie, toe op naleving van de afspraken. Ik heb hiervoor diverse sturingsinstrumenten tot mijn beschikking. Afhankelijk van de ernst van een tekortkoming kan ik hier het juiste instrument voor inzetten. Waarbij mijn basisinzet is om NS aan te spreken op de tekortkoming en haar de kans te geven tot verbetering te komen. Waarna ik over kan gaan tot zwaardere instrumenten zoals het opstellen van een verbeterplan. Voor alle eisen in de concessie bestaat hetzelfde instrumentarium. Er is geen specifiek instrument voor toegankelijkheid.
De forse krimp van de Groningse economie door afbouw van de gaswinning |
|
Nico Drost (CU) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Hoe luidt uw reactie op de forse krimp van 13% van de Groningse economie door afbouw van de gaswinning?1
De relatief forse krimp van de economie in de provincie Groningen is het resultaat van de afbouw van de gaswinning. Als de gaswinning buiten beschouwing wordt gelaten groeide de economie met uitzondering van Delfzijl en omgeving met circa 1 procent.
Hoe luidt uw reactie op de krimp van de economie in de regio Delfzijl, die uitkomt op 4%, wat voornamelijk kwam doordat de industrie in die regio veel last heeft van de hoge energieprijzen?
De krimp van de economie in Delfzijl en omgeving was inderdaad het resultaat van de hoge energieprijzen. In Delfzijl en omgeving evenals in Zeeuws-Vlaanderen was hierdoor een lichte daling van de productie van de industrie.
Erkent u dat de statistieken over de Groningse economie, door toerekening van de gasbaten aan de provincie Groningen, jarenlang een vertekend beeld hebben gegeven, met name doordat het overgrote deel van de gasbaten naar de rijksoverheid zijn gevloeid? Erkent u dat Groningen daardoor jarenlang rijker is voorgespiegeld dan deze provincie daadwerkelijk was? Welke lering trekt u hieruit?
In de statistieken over de economische ontwikkeling van de provincies is van oudsher ook een onderscheid gemaakt tussen de gasbaten en de economische ontwikkeling van de provincie Groningen zelf. Ook in het artikel waarnaar u verwijst is dit onderscheid gemaakt. Wanneer de gaswinning is beëindigd is dit onderscheid niet meer nodig.
Deelt u de mening dat, in het licht van de kabinetsreactie «Nij begun» op het parlementaire enquêterapport gaswinning Groningen, alles in het werk gesteld moet worden om de forse economische krimp in de provincie Groningen te stoppen en om te zetten in duurzame groei? Hoe gaat u dit bewerkstelligen?
In de kabinetsreactie op de parlementaire enquête gaswinning Groningen zijn onder meer een economische en sociale agenda aangekondigd waarmee voor de komende dertig jaar zal worden ingezet op de duurzame economische ontwikkeling van Groningen.
Op welke wijze gaat u het programma voor de economische structuurversterking, zoals verwoord in de kabinetsreactie «Nij begun» op het parlementaire enquêterapport gaswinning Groningen, monitoren en hoe voorkomt u dat de economische vertekening door het afbouwen van de gaswinning hierbij negatieve gevolgen heeft?
Ik zal uw Kamer in december op hoofdlijnen informeren over de manier waarop onder andere de voortgang van de economische en sociale agenda zal worden gemonitord. In april volgend jaar zal de eerste Staat van Groningen worden gepresenteerd en de specifieke doelstellingen die hiervoor jaarlijks gemonitord zullen worden.
Bent u bereid om in de jaarlijkse Staat van Groningen de economische cijfers op een gedetailleerder niveau dan «provincie» op te leveren, bij voorkeur op gemeentelijk niveau?
Op dit moment worden voor de Staat van Groningen de te behalen en te monitoren doelen uitgewerkt. In dat kader zal ook worden bezien op welk niveau economische cijfers hierover opgeleverd kunnen worden.
Kunt u aangeven op welke wijze de regio Delfzijl, waar de economie het hardst is gekrompen, in het bijzonder aandacht krijgt in deze economische structuurversterking? Kunt u aangeven hoe dit in het masterplan Oost-Groningen verwerkt wordt?
De regio Delfzijl maakt onderdeel uit van de Economische Agenda Groningen, voor de economische structuurversterking in deze regio is daarnaast het Masterplan Zeehavens van de Toekomstagenda Groningen relevant. Delfzijl en de gemeente Eemsdelta zijn geen onderdeel van de regio Oost-Groningen en het Masterplan Oost-Groningen.
Kunt u garanderen dat het startdocument voor de economisch structuurversterking nog dit jaar vastgesteld en met de Kamer gedeeld wordt? Wilt u zich inspannen om (de contouren van) het masterplan Oost-Groningen nog dit jaar vast te stellen en met de Kamer te delen?
Ja, dat kan ik garanderen. Hierin zal ook worden ingegaan op de inhoudelijke samenhang met de masterplannen van de Toekomstagenda Groningen.
Het bericht Agressie tegen huisartsen steeds heftiger, soms zelfs permanente bewaking nodig' |
|
Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Agressie tegen huisartsen steeds heftiger, soms zelfs permanente bewaking nodig»?1
Ja.
Hoeveel incidenten vinden er jaarlijks plaats uitgesplitst per sector in de zorg? Wat is de trend van deze cijfers? Als u hier geen zicht op heeft, deelt u de mening dat er inzicht moet komen in deze cijfers uitgesplitst per sector in de zorg?
Zorgorganisaties houden zelf bij hoeveel incidenten er plaats vinden in hun organisatie, mits deze gemeld worden door hun werknemers. Er is geen cumulatief overzicht per sector op nationaal niveau. Wel is bekend hoeveel procent van de werknemers in de zorg jaarlijks te maken heeft met agressie en ongewenst gedrag. Dit is uitgesplitst naar branche en naar soort agressie (verbaal, fysiek, pesten, bedreiging/intimidatie, discriminatie, seksuele intimidatie). Dit wordt sinds de eerste helft van 2019 uitgevraagd via de werknemersenquêtes (WNE) die het CBS uitvoert voor het programma Arbeidsmarkt in Zorg en Welzijn (AZW). Hiermee is er zicht op de trend in deze cijfers. In onderstaande tabellen zijn de cijfers opgenomen voor respectievelijk verbale agressie en fysieke agressie. Er is geen duidelijke trend te zien in het aandeel werknemers dat met een incident te maken krijgt. In de WNE wordt aan degenen die met agressie te maken hebben gehad ook gevraagd of dat een enkele keer, vaak of zeer vaak was. Ook daarin is geen trend te zien (zie hiervoor AZW-Panels (cbs.nl)). Tot slot wordt aan de respondenten van de WNE gevraagd of zij het idee hebben dat intimidatie, agressie en geweld door patiënten of cliënten het afgelopen jaar is toegenomen, gelijk gebleven of afgenomen. Opvallend is dat steeds zo’n 40% van de respondenten aangeeft dat zij het idee hebben dat de agressie is toegenomen, terwijl dat niet uit de cijfers blijkt. Het kan zijn dat dit veroorzaakt wordt door een toenemende ernst van de incidenten.
61%
58%
58%
58%
Universitair Medisch Centrum
41%
36%
40%
42%
Ziekenhuizen en ovr med. spec. zorg
57%
55%
54%
55%
Geestelijke gezondheidszorg
75%
71%
70%
70%
Huisartsenzorg en gezondheidscentra
66%
64%
67%
66%
Verpleging, verzorging en thuiszorg
62%
61%
59%
61%
70%
69%
65%
68%
50%
46%
49%
47%
Gehandicaptenzorg
77%
74%
72%
72%
Kinderopvang
23%
22%
23%
21%
Jeugdzorg
78%
72%
72%
71%
Sociaal werk
70%
60%
63%
66%
Overige zorg en welzijn
39%
37%
36%
36%
30%
26%
26%
26%
Universitair Medisch Centrum
11%
9%
9%
10%
Ziekenhuizen en ovr. med. spec. zorg
19%
18%
16%
15%
Geestelijke gezondheidszorg
38%
32%
32%
30%
Huisartsenzorg en gezondheidscentra
10%
9%
8%
8%
Verpleging, verzorging en thuiszorg
35%
31%
32%
32%
47%
42%
42%
42%
14%
12%
12%
13%
Gehandicaptenzorg
60%
54%
52%
53%
Kinderopvang
11%
10%
10%
10%
Jeugdzorg
35%
32%
31%
31%
Sociaal werk
24%
17%
20%
23%
Overige zorg en welzijn
11%
8%
8%
7%
Wat wordt er op dit moment gedaan om agressie zo veel mogelijk te voorkomen?
Ik keur agressie tegen zorgmedewerkers ten zeerste af, dit gedrag is te allen tijde onacceptabel. Helaas krijgt een (groot) deel van de mensen in de zorg toch te maken met agressie en ongewenst gedrag tijdens het werk.
Werkgevers zijn verantwoordelijk voor een veilige werkomgeving. Denk hierbij aan trainingen voor werknemers, opstellen van gedragscodes en huisregels (en cliënten en patiënten daar ook op aanspreken), maar ook aan zaken als verhoogde balies of inzetten van beveiliging. Wat een werkgever precies doet zal verschillen tussen settings (intramuraal of extramuraal), tussen branches en tussen werkgevers.
VWS ondersteunt partijen in de zorg bij het (door)ontwikkelen van een aanpak voor agressie en ongewenst gedrag. Dit gebeurt door:
Hoe maakt u in uw beleid gebruik van het amendement Van den Hil en Kuiken (36 200 XVI, nr. 26)?
Via dit amendement is een miljoen euro gealloceerd voor eerstelijnspartijen om een aanpak van agressie en ongewenst gedrag in de eerstelijn te ontwikkelen. Het initiatief om deze aanpak te ontwikkelen ligt bij de partijen in de eerste lijn zelf. Er zijn inmiddels meerdere gesprekken gevoerd met de eerstelijn hierover. Dit loopt via de KNMP die mede namens vier andere partijen woordvoerder is (KNOV, KNMT, KNGF LHV). Deze partijen zijn voornemens om een subsidieaanvraag in te dienen voor zowel een onderzoek naar het voorkomen van agressie in deze branches als voor de ontwikkeling van een aanpak. Tijdens de gesprekken hierover is door VWS aangegeven dat de middelen beschikbaar zijn en is er meegedacht over de wijze waarop het onderzoek in gang gezet zou kunnen worden. Navraag leert dat nog geen stappen zijn ondernomen om het onderzoek daadwerkelijk uit te zetten.
In het bericht wordt genoemd dat het beroepsgeheim soms in de weg staat voor de medewerkers om aangifte te doen, klopt dit volgens u? Zo ja, bent u bereid te verkennen hoe rekening houdend met het beroepsgeheim, toch makkelijker aangifte gedaan kan worden?
Het beroepsgeheim staat niet in de weg om aangifte te doen van strafbare feiten als bedreiging of mishandeling. De KNMG schrijft hierover in de handreiking «Beroepsgeheim en politie/justitie»: «Een arts mag aangifte doen bij de politie van strafbare feiten die een patiënt jegens hem, zijn medewerkers of praktijk pleegt. De arts geeft hierbij naam en eventueel adresgegevens van de dader vrij, maar geen medische gegevens.»Dat geldt ook voor andere zorgverleners. Ik ben voornemens om bij de regionale bijeenkomsten die ik ga organiseren om de aangiftebereidheid te vergroten ook aandacht te besteden aan het medisch beroepsgeheim (zie ook het antwoord op vraag 6).
Wat wordt er gedaan om de aangiftebereidheid te vergroten?
Ik ga regionale bijeenkomsten rondom aangifte en aangiftebereidheid te organiseren. Het doel van deze bijeenkomsten is om werkgevers in zorg en welzijn, politie en OM bij elkaar te brengen en kennis en informatie uit te wisselen over de Eenduidige Landelijke Afspraken, het aangifteproces en aangifte doen als werkgever. Maar ook om goede voorbeelden te delen. Vanwege de veelheid en diversiteit aan organisaties in de sector wil ik naast de regionale bijeenkomsten ook een podcast laten maken of webinar houden over hetzelfde thema. Hiermee kunnen nog meer organisaties worden bereikt dan met de regionale bijeenkomsten alleen. Daarnaast heb ik het onderwerp besproken tijdens het bestuurlijk overleg Arbeidsmarkt van 8 september.
De onterechte verdenking van aanwezigheid bij een klimaatprotest op luchthaven Schiphol |
|
Songül Mutluer (PvdA), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht1 dat het Openbaar Ministerie (OM) een waarschuwingsbrief heeft gestuurd naar 176 mensen die zouden hebben deelgenomen aan een klimaatprotest op luchthaven Schiphol? Klopt het dat dit in een aantal gevallen onterecht is geweest en betrokkenen aantoonbaar niet in de buurt van deze demonstratie zijn geweest?
Ja, wij kennen het bericht en het klopt dat een aantal personen onterecht een waarschuwingsbrief van het openbaar ministerie (hierna: OM) heeft ontvangen. Daarnaast is het zo dat acht personen een tweede brief hebben ontvangen van het OM waarin hiervoor verontschuldigingen worden gemaakt en uitleg is gegeven. Het gaat om mensen die hebben aangegeven niet aanwezig te zijn geweest bij de genoemde betoging. Onderzoek heeft uitgewezen dat hun identiteit, gevolglijk hun aanwezigheid bij de betoging op 5 november 2023, onjuist door de Koninklijke Marechaussee (KMar) is vastgesteld.
Kunt u uiteenzetten wat de precieze werkwijze van politie, Koninklijke Marechaussee en het OM is geweest bij het achterhalen van de identiteit van de demonstranten op luchthaven Schiphol op 5 november 2022? Welke systemen worden daarvoor gebruikt en hoe betrouwbaar is deze aanpak? Klopt het dat bij het achterhalen van de identiteit van betrokkenen ook gebruik is gemaakt van sociale media van betrokkenen én van vrienden en familieleden? Welke rol speelt (automatische) gezichtsherkenning hierbij? Mogen dit soort systemen worden toegepast op niet-verdachten?
De KMar en het OM hebben ons hierover als volgt geïnformeerd.
Op 5 november 2022 heeft de KMar ongeveer 400 betogers aangehouden op het afgeschermde terrein van Schiphol-Oost. Het onbevoegd betreden van dit terrein is strafbaar als misdrijf op grond van de Luchtvaarwet.
De KMar was daarom de aangewezen organisatie om handhavend op te treden op grond van de aan haar toegewezen wettelijke taak in art. 4, eerste lid, sub c van de Politiewet 2012.
Onderdeel van het reguliere opsporingsproces is het vaststellen van de identiteit van de aangehouden personen. De wijze van identificatie is in beginsel de verantwoordelijkheid van de KMar. Overleg hierover met het OM is niet nodig, omdat voor identificatie een procedure is vastgelegd.2
Een deel van de aangehouden personen werkte mee met de identificatie. Zij hebben zich geïdentificeerd aan de hand van een identiteitsbewijs, dan wel hebben zij hun vingerafdrukken laten nemen. Verder heeft een aantal personen hun naam opgegeven, die via een fotovergelijking is geverifieerd. Het merendeel van de aangehouden personen heeft echter niet meegewerkt aan de identificatie. Zij waren niet in het bezit van een identiteitsbewijs. Een deel van hen had bovendien verschillende maatregelen genomen om niet geïdentificeerd te kunnen worden.
Het bleek, onder andere door toedoen van de betogers zelf, ter plaatse niet mogelijk kwalitatief hoogwaardige foto´s of vingerafdrukken te nemen door middel van de identificatiezuil die aangesloten is op de politiesystemen (de zogeheten Progris zuil). Gezien de grote aantallen aangehouden personen en de beperkte tijd die een opsporingsdienst heeft om de identiteit van een aangehouden persoon vast te kunnen stellen, is besloten van de ongeïdentificeerde aangehouden personen een foto te maken. De aangehouden personen zijn vervolgens allen heengezonden.
Na de heenzending heeft de KMar in overleg met het OM het opsporingsonderzoek voortgezet met behulp van de gemaakte foto’s. Om tot een identificatie te komen is in deze situatie de ondersteuning ingezet van een opsporingsambtenaar van de KMar met digitale expertise, naast de inzet van personeel van Team Vervolg Onderzoeken (TVO). Hierbij is een vergelijking gemaakt van de door de KMar gemaakte foto’s met afbeeldingen uit politiesystemen (bedrijfsprocessensysteem en bijbehorende database) en aanvullend van social media en open bronnen. Voor dit laatste was toestemming gegeven door de officier van justitie.
Het gebruik van social media is in dit onderzoek als volgt toegepast: de op 5 november 2022 gemaakte foto´s zijn vergeleken met de foto´s van personen die lid waren van openbare fora of social media-pagina´s gelieerd aan XR.
Hierbij is door de KMar, conform art. 55c Wetboek van Strafvordering, bij enkele foto´s gebruik gemaakt van een gezichtsherkenningsprogramma. Dit programma maakt het mogelijk om gezichtsafbeeldingen uit de opsporing te vergelijken met een database van gezichten van verdachten en veroordeelden. De werkzaamheden ten aanzien van de identificatie op basis van foto’s, via open bronnen, waaronder social media, dan wel politiesystemen, worden altijd door mensen uitgevoerd en gecontroleerd. Het NFI is niet betrokken geweest bij de identificatie. Dit is ook niet gebruikelijk.
De grondslag voor de handelingen tot vaststelling van de identiteit, zijn vastgelegd in art. 27a en 55c Wetboek van Strafvordering (vingerafdrukken en foto’s van verdachten) en art. 3 en 4, eerste lid onder c Politiewet 2012. Het gebruik van open bronnen (social media) is juridisch (conform jurisprudentie) toegestaan op grond van de politietaak artikel 4, eerste lid, sub c Politiewet zolang er sprake is van slechts een geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer.
Een aantal personen heeft aangegeven dat zij ten onrechte zijn geïdentificeerd door de KMar. Om te achterhalen of nog meer personen onterecht zijn geïdentificeerd, is de KMar in opdracht van het OM bezig om per geïdentificeerd persoon een proces-verbaal op te maken waarin wordt vastgelegd op welke wijze diegene is geïdentificeerd. Dit zal naar verwachting in oktober worden afgerond. Vervolgens wordt door het OM gecontroleerd of de identificatie juist is gedaan. Indien dat niet het geval is, zullen deze personen hier ook nog een brief over ontvangen.
Gegeven de eerder genoemde omstandigheden, niet in de laatste plaats de opstelling van de betogers zelf, moet bij dergelijke aantallen aanhoudingen binnen korte tijd – en uiteraard binnen de grenzen van de wettelijke bevoegdheden –, een bepaalde foutmarge in het identificatieproces worden geaccepteerd. Dat betreuren we, maar is helaas bij dergelijke situaties nooit geheel uit te sluiten. Des te belangrijker is een adequate opvolging door de autoriteiten indien dat voorkomt.
Het OM heeft ons verder laten weten dat in juni 2023 is besloten om slechts vier personen te vervolgen; de rest van de personen niet. De personen die een waarschuwingsbrief hebben gehad, zijn door het OM daarom niet als verdachte geregistreerd. Er was daarom ook geen aanleiding om deze personen te horen.
Waarom zijn betrokkenen niet, voorafgaande aan het verzenden van de gewraakte brief, door het OM gehoord over de vermeende aanwezigheid bij de bedoelde demonstratie? Wat is het precieze juridische kader voor deze aanpak en vindt u dit toereikend om een strafrechtelijke beslissing op te baseren, met als evident risico dat onschuldige burgers zonder enige vorm van proces als daders van een strafbaar feit worden aangemerkt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat onverdachte burgers onterecht zo’n brief hebben kunnen ontvangen? Heeft hierbij het karakter van de demonstratie, klimaatprotest, een rol gespeeld?
Zie het antwoord op de voorgaande vragen 2 en 3.
Er vindt op dit moment nader onderzoek plaats naar de hele werkwijze bij de betoging van 5 november 2022. Mogelijk volgen hieruit handvatten voor hoe in het vervolg bij grote demonstraties of betogingen het beste gehandeld kan worden. Het karakter van de betoging heeft bij de keuze voor de toegepaste werkwijze in ieder geval geen rol gespeeld, en mag dat wat mij betreft ook nooit doen.
Bent u het met ons eens dat hier sprake is van zeer onzorgvuldig handelen dat, nu het om een beschuldiging van betrokkenheid bij strafbare feiten gaat, niet had mogen voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen worden getroffen om dit soort fouten in het vervolg te voorkomen? Kunt u garanderen dat de gegevens van onschuldige burgers ook écht uit alle systemen worden verwijderd? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de betoging op Schiphol op 5 november 2022 heeft een groep van honderden personen zich de toegang verschaft tot het beveiligde deel van de luchthaven, door hekken te vernielen en eroverheen te klimmen. Er is besloten om deze groep personen aan te houden.
De Koninklijke Marechaussee (hierna: de KMar) heeft vervolgens ongeveer 400 demonstranten aangehouden wegens verdenking van het wederrechtelijk binnendringen van het luchtvaarterrein (art. 62a Luchtvaartwet en/of art. 352 Wetboek van Strafrecht).
Het merendeel van de aangehouden personen was niet in het bezit van een identiteitsbewijs. Een deel van hen had bovendien verschillende maatregelen getroffen om niet via de reguliere methoden geïdentificeerd te kunnen worden. Gezien de grote aantallen aangehouden personen is toen besloten van deze personen een foto te maken. Ter identificatie van deze verdachten heeft de KMar de foto’s onder meer via een gezichtsherkenningsprogramma vergeleken met foto´s uit politiesystemen en relevante openbare bronnen, waaronder social media. Het openbaar ministerie (hierna: OM) heeft vervolgens op 12 juli, op basis van de verkregen matches, aan 175 personen een waarschuwingsbrief gestuurd om de betrokkenen bewust te maken van het gevaarzettende karakter van hun daden, en om dergelijke acties in het vervolg te voorkomen. Bij een aantal personen bleek achteraf sprake te zijn van een onjuiste identificatie. Deze personen hebben daarom een tweede brief ontvangen van het OM, waarin excuses zijn aangeboden en is uitleg gegeven over de toedracht en afhandeling.
De persoonsgegevens van deze personen die in het kader van de betoging op 5 november 2022 zijn verwerkt, zullen door de KMar en het OM worden verwijderd uit hun systemen. De persoonsgegevens worden op dit moment nog gebruikt ten behoeve van eventuele correspondentie en om eventuele aanvullende vragen van de betrokkenen te beantwoorden.
In opdracht van het OM is de KMar een onderzoek gestart om te achterhalen hoe dit heeft kunnen gebeuren. Zo wordt onderzocht op welke wijze de KMar de identiteit van de andere geïdentificeerde klimaatbetogers heeft vastgesteld. Die verificatie is naar verwachting in oktober afgerond. Als blijkt dat van meer mensen ten onrechte is vastgesteld dat ze bij de betoging aanwezig waren, zullen ook zij daarvan op de hoogte worden gesteld. Daarnaast wordt het gehele proces geëvalueerd om daaruit lessen te trekken voor de toekomst.
De gegevens van de personen waarvan is vast komen te staan dat zij niet aanwezig zijn geweest bij de betoging maar toch een waarschuwingsbrief hebben ontvangen, zijn uit de systemen verwijderd.
Bent u bereid om afstand te nemen van deze handelwijze en betrokken diensten te instrueren om in het vervolg de vereiste zorgvuldigheid aan de dag te leggen in dit soort identificatieprocessen, om zoveel mogelijk te voorkomen dat onschuldige burgers slachtoffer worden van dit soort misstanden?
Wij hechten eraan te benadrukken dat wij de in de identificatieprocedure gemaakte fouten, als gevolg waarvan verscheidene personen abusievelijk een waarschuwingsbrief hebben ontvangen, betreuren en dat dit wordt rechtgezet in de registratie van persoonsgegevens bij het OM en bij de KMar. Tegelijkertijd signaleer ik de grote druk waaronder de KMar en het OM in dit soort situaties moeten werken.