Premieshoppen op Cyprus |
|
Paul Ulenbelt (SP), Farshad Bashir (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending: «Premieshoppen op Cyprus»?1
In de uitzending van Nieuwsuur d.d. 4 februari 2013 wordt aandacht besteed aan Nederlandse vrachtwagenchauffers die voor een Nederlands bedrijf werken via een in Cyprus gevestigd uitzendbureau. Het gevolg van deze constructie is dat de werknemers onder het sociale verzekeringsstelsel van Cyprus vallen en dat de sociale premies in Cyprus worden afgedragen. Op deze wijze worden de arbeidskosten voor de inlener verlaagd waardoor zijn concurrentiepositie op de Nederlandse markt sterker wordt.
Is de Sociale Verzekeringsbank (SVB) op de hoogte van dit verschijnsel?
Ja.
Welke controles voert de SVB uit wanneer ingezetenen van Nederland sociale premies af wensen te gaan dragen in het buitenland?
Ingezetenen van Nederland kunnen niet kiezen waar zij sociale premies af dragen en waar zij sociaal verzekerd zijn. Naast de Nederlandse wetgeving wordt dit bepaald door de Europese coördinatieregels op het terrein van de sociale zekerheid en de bilaterale verdragen.
In Nederland woonachtige of werkende arbeidskrachten kunnen onder bepaalde voorwaarden sociaal verzekerd (en premieplichtig) zijn in het buitenland. Dit is bijvoorbeeld het geval indien er sprake is van internationale detachering of wanneer een arbeidskracht in twee of meer lidstaten werkt en hij minder dan 25% van zijn werkzaamheden in zijn woonland verricht.
Bij een aanvraag om een detacheringsverklaring of om de afgifte van een verklaring over de toepasselijke wetgeving als er in twee of meer landen wordt gewerkt, toetst de SVB of aan de wettelijke criteria hiervoor is voldaan. Bij twijfel wordt onder meer contact opgenomen met de werkgever en de werknemer en wordt gevraagd naar bewijsstukken zoals het arbeidscontract en werkroosters.
Heeft de SVB concrete gevallen waarin ingezetenen sociale premies af wensen te gaan dragen op Cyprus? Zo, ja, hoe gaat de SVB hier te werk en wat zijn de ervaringen wat betreft het uitwisselen van informatie met de bevoegde autoriteiten op Cyprus?
Ja. Tussen de EU-lidstaten is een procedure afgesproken hoe sociale zekerheidsorganen elkaar dienen te informeren indien de werknemer (of de werkgever) een verklaring over de toepasselijke wetgeving vraagt in het geval de werknemer gedetacheerd wordt in een ander land of werkzaamheden in meerdere lidstaten verricht.
De procedure in geval van detachering houdt in dat de werkgever in de detacherende staat, contact op neemt met het sociale zekerheidsorgaan van deze staat, indien mogelijk vóór de detachering. Dit orgaan toetst of aan de voorwaarden voor detachering is voldaan en geeft de gevraagde verklaring af. Vervolgens informeert dit orgaan de staat van de tewerkstelling.
De procedure in geval van werken in meerdere lidstaten houdt in dat de in Nederland woonachtige werknemer (of zijn Cypriotische werkgever) meldt dat er in meerdere lidstaten wordt gewerkt. Dit moet worden gemeld in de woonstaat van de werknemer, ook als hij van mening is dat niet de Nederlandse maar de buitenlandse wetgeving van toepassing is. De SVB onderzoekt vervolgens welke wetgeving van toepassing is op deze werknemer en neemt dan contact op met het orgaan waar de buitenlandse werkgever gevestigd is, in dit geval Cyprus. Als blijkt dat de Cypriotische wetgeving van toepassing is, geeft het Cypriotisch orgaan de verklaring toepasselijke wetgeving af. Als de Nederlandse wetgeving van toepassing is, geeft de SVB een verklaring af.
De ervaring is dat de informatieverstrekking door Cyprus aan de SVB soms langzaam verloopt. In dit verband heeft SZW in oktober vorig jaar op verzoek van de SVB contact gehad met het Cypriotische ministerie van Sociale Zaken om de gegevensverstrekking door het Cypriotische orgaan te verbeteren. Dit heeft er toe geleid dat Cyprus in een aantal concrete gevallen alsnog relevante informatie aan de SVB heeft verzonden.
Deelt u het standpunt dat sociale premies niet kunnen en mogen worden afgedragen in lidstaten waar de betreffende werknemer feitelijk geen arbeid verricht en zelfs nog nooit geweest is? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat standpunt deel ik niet. Ingevolge Europese regelgeving is een werknemer die in twee of meer landen werkt en minder dan 25% van zijn werkzaamheden verricht in het land waar hij woont, verzekerd in het land waar zijn werkgever is gevestigd. In de kern is dit een legale constructie die versnipperde uitkeringsrechten en hoge administratieve lasten voorkomt en zo bijdraagt aan het goed functioneren van de interne Europese markt. Het is echter niet de bedoeling dat deze regeling misbruikt wordt om te frauderen met premieafdracht. Daarom worden er ook bepaalde eisen gesteld voordat een bedrijf gebruik kan maken van deze regeling. Zo moet de werkgever wel echt gevestigd zijn in het land waar de premies worden afgedragen en mag het niet gaan om een schijnconstructie.
Heeft de u voldoende middelen om een bureau als AFMB uit Cyprus (genoemd in Nieuwsuur) dat zich bezig houdt met het rekruteren van Nederlandse werknemers die in de Nederlandse transportsector zouden moeten gaan werken onder Cypriotisch sociale zekerheidsrecht aan te pakken? Zo ja, welke zijn dat? Hoe vaak zijn die toegepast?
Voor het vaststellen van de toepasselijke sociale zekerheidswetgeving, dient de SVB onderzoek te verrichten naar de omvang van de verrichte werkzaamheden in Nederland en naar de vraag, of het bureau in Cyprus daadwerkelijk als werkgever kan worden beschouwd. Voor het onderzoek naar de vraag of minder dan 25% van de werkzaamheden in Nederland worden verricht, is de SVB aangewezen op informatie van de werkgever en de werknemer. De aanvrager van een verklaring toepasselijke wetgeving moet desgevraagd zijn aanvraag onderbouwen, bijvoorbeeld door het overleggen van een werkrooster of een reiskalender. Als dit niet voldoende inzicht biedt, kan de SVB nadere informatie aan de werkgever of werknemer vragen aan de hand waarvan beoordeeld kan worden of substantieel in Nederland wordt gewerkt.
Voor het onderzoek naar de werkgever in het uitzendende land of andere landen waarin gewerkt wordt, is de SVB aangewezen op het bevoegde sociale zekerheidsorgaan in dat land.
Bij het onderzoek of aan de criteria is voldaan heeft de SVB baat bij informatie die bij inspectiediensten (I-SZW, ILT) of ketenpartners (UWV, Belastingdienst, CVZ, gemeenten) en andere partijen (KIWA) aanwezig kan zijn. De Belastingdienst kan bijvoorbeeld reeds een beslissing hebben genomen over de fiscale zetel van een onderneming, hetgeen relevant kan zijn om te bepalen waar de werkgever feitelijk gevestigd is.
Uitzendbureaus die chauffeurs uitzenden in het beroepsgoederenvervoer dienen een aanwijzingsbeschikking aan te vragen bij Kiwa Register; welke toets vindt plaats alvorens instellingen in aanmerking komen voor een aanwijzingsbeschikking van het ministerie? Wat gaat u ondernemen als geen toets plaats vind?
Kiwa toetst of in het uittreksel van de Kamer van Koophandel staat vermeld of de instelling die een aanwijzingsbeschikking aanvraagt, chauffeurs inhuurt dan wel uitzendt aan beroepsgoederenvervoerders. Het betreft dus een marginale toets die tot stand is gekomen na het vervallen van de certificering in de uitzendbranche.
Deelt u de mening dat er een overtreding van de eis van dienstbetrekking plaatsvindt indien er gebruik wordt gemaakt van bureaus als AFMB met als enige doel te kunnen concurreren op de premies en salarissen van chauffeurs? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Nee, die mening deel ik niet. Aangezien aan het bureau AFMB een aanwijzingsbeschikking is verstrekt, is er geen sprake van overtreding van de eis van dienstbetrekking. Wel zal door ILT een verzoek worden ingediend bij de Cypriotische inspectiedienst om de werkwijze van twee Cypriotische transportondernemingen en één Cypriotisch uitzendbureau te onderzoeken. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Bent u van oordeel dat inlenende werkgevers aansprakelijk gesteld moeten worden voor de premieafdrachten en loonbetalingen in Nederland, in gevallen waar op malafide wijze gebruik wordt gemaakt van bijvoorbeeld de «Cyprus route»?
Op grond van de Invorderingswet 1990 kan een inlener aansprakelijk worden gesteld voor de schulden die de uitlener heeft in verband met niet afgedragen loonbelasting en sociale premies ter zake van uitlening. De vraag of er in gevallen dat gebruik gemaakt is van een zogenaamde schijnconstructie, aansprakelijkstelling zal plaatsvinden, kan niet in zijn algemeenheid worden beantwoord. Dit hangt af van de individuele omstandigheden van het geval.
Het feit dat er in de praktijk gevallen zijn waarin op malafide wijze gebruik gemaakt wordt van bepaalde uitzendconstructies, maakt duidelijk dat het belangrijk is dat er een integrale aanpak van schijnconstructies komt. Uiterlijk 1 mei zal ik u informeren over een integrale aanpak voor het terugdringen van schijnconstructies. Daarbij zal ook uitgebreid ingegaan worden op problemen die zich voor doen, wat er momenteel gebeurt om deze aan te pakken en wat we nog meer kunnen doen.
Is er onderzoek ingesteld naar de feitelijke vestigingsvoorwaarden conform Verordening 1072/2009 van uitgevlagde Nederlandse ondernemingen op Cyprus? Zo ja, wat is het resultaat en zo nee, bent u daartoe bereid?
De werkwijze van twee Cypriotische transportondernemingen en één Cypriotisch uitzendbureau met transportactiviteiten in Nederland is enige tijd geleden informeel onder de aandacht gebracht van de zusterorganisatie van ILT op Cyprus. Deze organisatie zag op dat moment geen reden tot nader onderzoek en inspectie. Thans zal deze casuïstiek aan de hand van een formeel verzoek door de ILT worden aangekaart bij de Cypriotische Inspectiedienst. Met dit verzoek wordt Cyprus onder meer verzocht te onderzoeken of de bedrijven gevestigd zijn in Cyprus en geleid worden vanuit Cyprus.
Heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (IL&T) ervaring met internationaal onderzoek met buitenlandse inspectiediensten ten aanzien van de controle op de feitelijke vestigingsvoorwaarden uit Verordening 1072/2009? Welke zijn de ervaringen? Met welke landen zijn er goede en met welke landen slechte ervaringen?
De uitvoering van Verordening 1072/2009 is voorbehouden aan de lidstaten. De inspectie heeft ervaring met internationaal onderzoek met buitenlandse inspectiediensten ten aanzien van de controle op de feitelijke vestigingsvoorwaarden uit Verordening 1072/2009. De ervaringen zijn tot nu toe beperkt en met sommige landen heeft de ILT nog weinig of geen ervaring. De samenwerking met België, het Verenigd Koninkrijk en Polen verloopt goed; de samenwerking met Duitsland is complexer door de diversiteit aan deelstaten.
Hoe verloopt in de praktijk de samenwerking in dit soort situaties tussen de inspecties? Komt het voor dat mensen die klachten indienen van de een naar de andere inspectie worden doorverwezen?
De Inspectie SZW en ILT hebben in 2012 een gezamenlijk project in de Transportsector opgezet. Er vinden gezamenlijke inspecties plaats waarbij wordt gecontroleerd op de naleving arbeidswetgeving, zoals illegale tewerkstelling en de Wet Wegvervoer Goederen. Er wordt geïnspecteerd op basis van een gezamenlijke risicoanalyse en op naar aanleiding van meldingen. Relevante meldingen die bij één van beide diensten binnenkomen worden gedeeld tussen Inspectie SZW en ILT.
Het bericht dat er nauwelijks controle is op het rookverbod in de horeca |
|
Pia Dijkstra (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Nauwelijks controle op rookverbod»?1
De strekking van het bericht laat ik voor rekening van de Telegraaf.
Is het waar dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in 2012 slechts 3000 gerichte rookcontroles uitvoerde, terwijl het rookverbod in ruim 60.000 horecagelegenheden geldt? Zo ja, deelt u de mening dat dit te weinig controles zijn om het rookverbod effectief te handhaven?
De gehele horecasector bestaat uit ongeveer 43.000 horecagelegenheden. Daarnaast is er de paracommerciële sector van verenigingen, stichtingen en kerkgenootschappen die een buffet of kantine in eigen beheer hebben.
Uitsluitend binnen de cafésector en de discotheekbranche wordt het rookverbod slecht nageleefd. Het betreft een segment van ongeveer 10.000 horeca-inrichtingen. Binnen dit segment hebben in 2012 3154 gerichte inspecties plaatsgevonden. Binnen de huidige mogelijkheden van de NVWA is het toezicht zo optimaal mogelijk vormgegeven.
Klopt het dat de NVWA in sommige delen van Nederland geen controles uitvoert? Zo ja, kunt u aangeven in welke delen van Nederland er wel en in welke delen er niet wordt gecontroleerd, en bent u bereid de controles gelijkmatiger over het land te verdelen?
Dit klopt niet, in principe wordt een verantwoorde spreiding nagestreefd.
Uiteraard wordt in dunbevolkte gebieden minder gecontroleerd. Daarbij is ook een adequate ondersteuning van de politie bij gerichte acties een punt van betekenis.
In bijgaand2 overzicht uit 2012 staan de controlebezoeken per gemeente weergegeven.3
Klopt het dat de NVWA in sommige horecagelegenheden meerdere controles uitvoert, terwijl andere zaken nooit worden gecontroleerd? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Het kan zeker voorkomen dat sommige horecagelegenheden frequenter worden gecontroleerd dan andere omdat ze als notoire overtreder te boek staan. Het kan ook zijn dat door toeval andere gelegenheden nooit gecontroleerd zijn, of omdat er nooit klachten over zijn gemeld.
Sinds het najaar van 2012 gaat de NVWA vaker over op integrale gemeentelijk controle om alle bij elkaar gelegen horecagelegenheden binnen een kort tijdsbestek te kunnen controleren.
Hoeveel inspecteurs stelt de NVWA beschikbaar voor het handhaven van het rookverbod?
Zeven horecateams zijn naast het toezicht op de voedselveiligheid tevens belast met het toezicht op de rookvrije horeca. De formatie van het aantal inspecteurs bedraagt 144,7.
In hoeveel gevallen hebben controles in 2012 geleid tot maatregelen, zoals waarschuwingen en boetes? Kunt u het totaal aantal van de maatregelen uitsplitsen naar waarschuwingen, eerste overtredingen (600 euro), tweede overtredingen (1200 euro), derde overtredingen (2400 euro) en vierde overtredingen (4500 euro)?
Het aantal schriftelijke waarschuwingen bedroeg 352. Voor een eerste overtreding zijn 1 394 boetes opgelegd (114 nog van € 300 en 1 280 van € 600), voor een tweede overtreding 181 (30 nog van € 600 en 151 van € 1200), voor een derde overtreding 84 (13 nog van € 1 200 en 71 van € 2400) en voor een vierde overtreding 62 (3 nog van € 2 400 en 59 van € 4 500).
Klopt het dat de NVWA naast de rookcontroles nog 13.000 andere inspecties heeft uitgevoerd naar onder meer brandveiligheid en hygiëne, en dat bij een deel van die controles ook gekeken is of er asbakken op tafel staan?2 Kunt u aangeven om hoeveel extra «asbakcontroles» het gaat? In hoeveel gevallen hebben deze controles geleid tot maatregelen?
Naast de gerichte rookcontroles hebben er nog 14.074 voedselveiligheidinspecties binnen de horeca plaatsgevonden, waarbij het roken eveneens een aandachtspunt is.
Voor wat betreft het rookverbod hebben deze controles geleid tot het opmaken van 200 schriftelijke waarschuwingen en 485 boeterapporten.
Hoeveel gerichte rookcontroles bent u voornemens uit te voeren in 2013?
Voor 2013 staan 4000 gerichte rookcontroles gepland.
Bent u bereid het aantal rookinspecties structureel te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Ik onderzoek op dit moment de mogelijkheden om de handhavingscapaciteit te vergroten. De ontwikkeling van de benodigde capaciteit is mede afhankelijk van de stand van de naleving.
Taalproblemen in de zorg |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Apothekers moeten taalbarrière slechten»1 en «Spraakverwarring in de spreekkamer» en «Zonder tolken verslechtert de zorg»2?
Ja.
Wat is uw reactie op het signaal dat ouderen met een migrantenachtergrond vaak de bijsluiter niet kunnen lezen, of de uitleg van de apotheker niet snappen?
Communicatie is belangrijk in de zorg, zowel bij het vaststellen van de diagnose, als bij de behandeling zelf en bij leefstijladvies. Mensen zijn er zelf primair verantwoordelijk voor dat ze in het Nederlands kunnen communiceren. Dat betekent dat zij zelf naar oplossingen zoeken als zij de Nederlandse taal niet machtig zijn en daardoor de bijsluiter niet of niet goed kunnen lezen. Maar ook zorgverleners hebben op grond van de Wet op de Geneeskundige Behandelovereenkomst (WGBO) de verplichting om zich in te spannen om zo begrijpelijk mogelijk te communiceren. De apotheker kan relevante informatie daartoe ook op andere wijze verstrekken dan met een schriftelijke of mondelinge toelichting. Via beeldmateriaal kan bijvoorbeeld worden uitgelegd hoe een middel moet worden gebruikt. Dit is niet alleen in het belang van ouderen met een migrantenachtergrond, maar ook van mensen die laaggeletterd zijn. Voor apotheken is sinds 2009 hiervoor een nuttig instrument beschikbaar: de zogenoemde balieklapper.3
Deelt u de mening dat zorg, waaronder die van apothekers, voor iedereen toegankelijk moet zijn? Zo ja, deelt u voorts de mening dat die toegankelijkheid voor mensen met een taalbarrière op dit moment voldoende gegarandeerd is?
Ja, ik deel de mening dat de zorg in Nederland voor iedereen toegankelijk moet zijn. Er zijn verschillende manieren waarop zowel de cliënt als de zorgverlener hulp kunnen inschakelen als er sprake is van een taalbarrière.
Zo nemen ouderen vaak iemand uit hun netwerk van familieleden en mantelzorgers mee als zij gebruik maken van zorg. Dit betreft ook veel oudere migranten. Het Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik (IVM) heeft samen met het Netwerk van Organisaties van Oudere Migranten (NOOM) en Marokko Media een website ontwikkeld met meer informatie en hulpmiddelen voor dit netwerk van familie en mantelzorgers. Op www.zorgvoorjeouders.nl kunnen zij informatie vinden over de zorg in Nederland, de meeste voorkomende ziektes en informatie over het goed gebruik van medicijnen. Als oudere migranten bepaalde problematiek niet in aanwezigheid van familie willen bespreken kunnen zij zelf de tolkentelefoon inschakelen.
Deelt u bovendien de mening dat het belangrijk is dat artsen en apothekers goed met allochtone patiënten moeten kunnen communiceren, zeker gezien het feit dat migranten op leeftijd, in vergelijking met autochtone ouderen, vaker een gezondheidsachterstand hebben?
Zorgverleners moeten in staat zijn om zorg op maat te bieden, rekening houdend met de vaardigheden en achtergrond van de patiënt. Om ervoor te zorgen dat ook kwetsbare groepen de zorg krijgen die zij nodig hebben, is het van belang dat er professionele standaarden zijn die vanuit het cliëntperspectief zijn geschreven. Naar aanleiding van de motie van mevrouw Bruins Slot zal ik het Kwaliteitsinstituut vragen om informatie over kwaliteit van zorg ook toegankelijk te maken voor laaggeletterden. De in het antwoord op vraag 2 genoemde balieklapper vind ik een goed voorbeeld hiervan.
Wat is uw reactie op de stelling dat de kwaliteit van de zorg lijdt onder de bezuiniging op medische tolken, bijvoorbeeld doordat behandelingen vertraging oplopen door de taalbarrière?
Ik heb geen gegevens ontvangen waaruit blijkt dat de kwaliteit van zorg aantoonbaar zou lijden doordat de inzet van tolken niet meer centraal wordt vergoed. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft ook geen meldingen ontvangen van incidenten die betrekking hadden op taalproblemen in de zorg.
Zoals ik heb aangegeven kunnen mensen er zelf voor kiezen om een professionele tolk in te schakelen of een familielid, mantelzorger of vrijwilliger mee te nemen als zij gebruik maken van zorg. Daarnaast zijn zorgverleners gehouden zich in te spannen om zo goed mogelijk met patiënten te communiceren vanuit hun verantwoordelijkheid voor goede informatie en het informed consent.
Wat is uw reactie op de uitspraak dat huisartsen zonder tolk vaker doorverwijzen?
De zorgverlener moet goed kunnen inspelen op de verschillen tussen patiënten en moet de zorgverlening optimaal afstemmen op de individuele behoeften en mogelijkheden. Zoals ik bij vraag 2 heb aangegeven hebben zowel patiënten als zorgverleners een verantwoordelijkheid om te zorgen voor een goede onderlinge communicatie. Mensen die minder goed onder woorden kunnen brengen welke klachten zij hebben worden soms eerder doorverwezen voor nader onderzoek. Ik vind het om die reden van belang dat de patiënt zich inspant om in het Nederlands te kunnen communiceren.
Kunt u aangeven hoeveel extra zorgkosten er jaarlijks gemaakt worden, doordat artsen eerder doorverwijzen of de behandeling vertraagd wordt, omdat de patiënt de Nederlandse taal niet machtig is? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Ik heb geen indicatie van extra zorgkosten die gemaakt worden omdat de patiënt de Nederlandse taal niet machtig is en deze zelf geen informele of professionele tolk heeft ingeschakeld. Uit bijgevoegde kosten- en opbrengstenanalyse van tolkdiensten is, met kanttekeningen, op te maken dat op het moment dat tolken nog vergoed werden door de overheid, voor wat betreft huisartsen en ggz-instellingen de kosten voor het toenmalige gebruik van professionele tolken ongeveer € 7 miljoen bedroegen en de opbrengsten ongeveer € 3,5 miljoen. Overigens is in het rapport op enkele punten bedrijfsgevoelige informatie weggelakt.
Deelt u de mening, zeker gezien de uitspraak dat er jaarlijks meer zorgkosten gemaakt worden door sneller doorverwijzen, dat de inzet van tolken in de zorg juist zorgkosten kan besparen?
Ik deel de mening niet dat het collectief financieren van tolken leidt tot kostenbesparingen. Als in de zorg alleen gebruik gemaakt wordt van collectief vergoede, professionele tolken leidt dit (op basis van de kosten- en batenanalyse uit 2009) mogelijk zelfs tot een toename van zorgkosten. De inzet van tolken door mensen zelf is één van de mogelijkheden om zorgkosten te besparen. De patiënt en de zorgverlener kunnen samen ook zoeken naar andere oplossingen om een taalbarrière te overbruggen.
Wanneer kan de Kamer de resultaten van het onderzoek naar de problemen in de praktijk, na afschaffing van de tolkenvergoeding in de zorg, tegemoet zien?
Bij de behandeling van de begroting heb ik toegezegd om de huidige praktijk te onderzoeken met betrekking tot de vergoeding van tolken in de zorg en waar de problemen zitten ten aanzien van informed consent. Ik betrek hierbij ook zorgverzekeraars en de KNMG. Ik informeer u hierover door de voorjaarsnota 2013, dus uiterlijk in mei 2013.
Gebrek aan controle ziekenhuis declaraties door zorgverzekeraar |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ook tevreden over feit dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) werk maakt van gebrek aan controle op declaraties van ziekenhuizen door zorgverzekeraars, maar dat meer nodig is?1
Ja, ik ben tevreden met het feit dat de NZa hier werk van maakt en ja, het klopt dat er meer nodig is. Het aanpakken van onterechte en ongepaste declaraties is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. De zorgaanbieders zijn in algemene zin verantwoordelijk voor het juist en gepast declareren. De zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor het controleren of de zorgaanbieder daadwerkelijk een juiste en gepaste declaratie heeft ingediend. Deze boodschap heeft NZa ook duidelijk op 7 maart jl. naar voren gebracht in de nieuwsbrief die specifiek over correct declareren gaat. De zorgautoriteit heeft aangekondigd dat ze haar toezicht verder gaat intensiveren. De NZa gaat ziekenbestuurders, medisch specialisten en zorgverzekeraars aanspreken op hun verantwoordelijkheid bij het voorkomen van onterechte declaraties. In het toezicht op de zorgverzekeraars zet de NZa al sinds enkele jaren in op verbetering van de controle van declaraties. Zo heeft de NZa in het bijgevoegde «Samenvattend rapport rechtmatigheid uitvoering Zorgverzekeringswet 2011» aangegeven dat de zorgverzekeraars meer werk moeten maken van deze controles.
Is er een analyse gemaakt van de oorzaak van verkeerde en te hoge declaraties uit de zorg enerzijds en gebrek aan controle hierop door zorgverzekeraars anderzijds? Zo ja, wat is de oorzaak en hoe wordt deze aangepakt? Zo nee, gaat dit nog gebeuren?
De Erasmus Universiteit Rotterdam en het Verwey-Jonker Instituut hebben in opdracht van de NZa de beleving van en de bereidheid tot naleving van de wettelijke declaratievoorschriften onderzocht onder medisch-specialisten.3 Uit deze Doelgroepenanalyse declaratiepraktijk medisch specialistische zorg blijkt onder meer dat de sector erkent dat niet-correct declareren plaatsvindt maar ook dat een aanzienlijk deel van de beroepsbeoefenaren zich al op een juiste manier aan de regels houdt. In het kader van de intensivering van het toezicht op correct declareren, is de NZa (onder meer) met ziekenhuizen, verzekeraars, medisch specialisten en hun brancheorganisaties in gesprek en geeft de zorgautoriteit aan welke verbeteringen in declaratiegedrag worden verwacht. De NZa zal daarbij voorlichten over de belangrijkste do’s en don’ts bij het declareren. Als er aanleiding toe bestaat, stelt de NZa een toezichtonderzoek in, zoals ze dat in december 2012 bij een academisch ziekenhuis heeft gedaan. Voorts is in het kader van de beoogde intensivering van het toezicht op de Zorgverzekeringswet (Zvw) onder regie van mijn departement een analyse gemaakt van de vraag hoe controle en toezicht eraan kunnen bijdragen dat voorkomen wordt dat declaraties voor ziekenhuiszorg die niet voldoen aan de wettelijke voorwaarden uit het Zorgverzekeringsfonds worden gefinancierd. Uit deze analyse komt naar voren dat er reële aanknopingspunten tot verbetering zijn bij alle partijen in de zorgketen (van regulering en pakketbeheer tot registratie, declaratie, verantwoording en controle en toezicht). De gewenste verbeteringen draaien vooral maar niet uitsluitend rond de vraag of aan de volgende wettelijke voorwaarden wordt voldaan: is de zorg feitelijk geleverd? Is de geleverde zorg volgens de stand van de wetenschap en praktijk? En is de geleverde zorg naar inhoud en omvang redelijkerwijs aangewezen? Hierbij zijn de volgende aandachtsgebieden geïdentificeerd.
Als de prestatiebeschrijving (in het kader van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg)) niet goed aansluit op het collectief verzekerd pakket volgens de Zvw kan de rechtmatigheid van de declaraties moeilijker worden gecontroleerd. De NZa heeft dit onderwerp als aandachtspunt benoemd in de doorontwikkelagenda DOT (november 2011 en 2012). Op verzoek van de NZa onderzoeken DBC-Onderhoud en het CVZ in samenspraak met zorgverzekeraars en zorgaanbieders momenteel hoe een betere aansluiting tussen de aanspraken in het verzekerd pakket en prestatiebeschrijvingen het controleproces kan ondersteunen.
In de Zvw is de inhoud en omvang van de te verzekeren prestaties in veel gevallen open geformuleerd. Duidelijkere normen over gepast gebruik vergemakkelijken effectieve controle door zorgaanbieders en zorgverzekeraars en toezicht door de NZa. Het CVZ brengt regelmatig een standpunt of advies uit ter verduidelijking, waardoor deze open formulering in de praktijk beter hanteerbaar wordt. De voorgenomen oprichting van het Nederlands Kwaliteitsinstituut zal bijdragen aan een verbetering van de richtlijnen en de transparantie en implementatie ervan. Dit draagt op haar beurt bij aan de verduidelijking van de normering wat onder andere weer zorginkoop door zorgverzekeraars op basis van kwaliteit vergemakkelijkt.
In het huidige controlesysteem bestaan onvoldoende stimulansen voor de zorgaanbieder om te voorkomen dat onjuiste declaraties worden aangeleverd. Onderzocht zal worden hoe zorgaanbieders kunnen worden gestimuleerd om de controle op declaraties te versterken.
Controle is normaliter een onderdeel van een risicomanagementsysteem (zijnde het cyclisch doorlopend proces van het identificeren en beoordelen van risico’s en het vaststellen van beheersmaatregelen om de risico’s in voorkomende gevallen te verkleinen of uit te bannen). De aandacht voor controle is nog in ontwikkeling en zou een integraal element bij de invoering van systemen moeten zijn. Onderzocht wordt hoe dit verder kan worden gestimuleerd.
Om de juistheid van de declaraties te kunnen vaststellen moeten declaraties worden gecontroleerd. Voor een goede uitvoering van deze controles dienen aan de hand van betrouwbare data onder andere opvallende afwijkingen of statistische verbanden (de potentiële risico’s) in kaart te worden gebracht. Vervolgens dienen deze te worden geanalyseerd en gewogen. De uitkomst hiervan indiceert de aandachtsgebieden waarop het risicobeheer (inclusief AO/IC) van zorgverzekeraars en zorgaanbieders zich dient te richten. Kortom er dienen bij beide partijen op elkaar afgestemde risicomanagementsystemen te bestaan.
Door bij risicoanalyses bovendien zoveel mogelijk samen te werken tussen zorgaanbieders onderling, zorgverzekeraars onderling en tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars samen wordt de kwaliteit van de analyses verbeterd en worden kosten bespaard. Voldoende onderzoekscapaciteit (softwaresystemen en data-analisten) en adviserend geneeskundigen vormen hierbij de basis voor elk risicobeheersysteem.
De risico’s dat bij het declareren niet aan de wettelijke voorwaarden worden voldaan, zijn in kaart gebracht. Het is nu zaak om de bovenstaande aandachtspunten in concrete stappen om te zetten. Ik ben in overleg met de betrokken ZBO’s en veldpartijen om een gezamenlijk plan van aanpak op te stellen.
Is ook onderzocht waarom declaraties van het ziekenhuis, in tegenstelling tot bijvoorbeeld van de tandarts, zo laat worden verzonden en voor velen onbegrijpelijke codetaal bevatten?
Er is een aantal oorzaken aan te wijzen die leiden tot verschillen tussen de declaraties van medisch specialistische zorg en tandartszorg. Medisch specialistische zorg wordt gedeclareerd in zogenaamde DBC-zorgproducten. Deze kennen afsluitregels als onderdeel van de declaratieregels die bepalen dat de declaratie van de verleende zorg pas na een bepaalde termijn mag plaatsvinden. Dit voorkomt dat er een nieuw DBC-zorgproduct geopend moet worden als de patiënt kort na het sluiten van het DBC-zorgproduct toch nog een keer terug moet komen. De verdere afhandeling, waaronder de controle, van de declaratie kost meer tijd vanwege de hogere mate van ingewikkeldheid. Medisch specialistische zorg bestaat vaak uit verschillende soorten zorgverlening die in sommige gevallen door meerdere medisch specialisten is geleverd. Daarnaast kunnen vertragingen in contractonderhandelingen tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders ertoe leiden dat de zorg door het ziekenhuis later gedeclareerd wordt.
Ziekenhuizen sturen doorgaans nagenoeg alle facturen rechtstreeks naar de zorgverzekeraar. Dit laat onverlet dat de NZa toezicht houdt op de informatieverstrekking van zorgaanbieders aan patiënten. Zo zijn zorgaanbieders verplicht om het tarief dat zij in rekening brengen bekend te maken als de patiënt daar om vraagt.
Het verbeteren van de helderheid van zorgnota’s die de verzekeraar aan de verzekerde verstrekt, heeft voor mij een hoge prioriteit. Hierover heb ik op 10 november 2011 in de Kamer gezegd dat als zorgverzekeraars hier geen actie op ondernemen, dat ik met wettelijke maatregelen zal komen. Inmiddels is er een aantal stappen gezet. In 2012 heeft de NPCF een enquête uitgezet onder haar leden waarin wordt gevraagd naar de begrijpelijkheid van de nota’s. Momenteel wordt er aan de hand van de uitkomsten van deze enquête gewerkt aan verbeteringen. Hierbij wordt tevens aandacht besteed aan het verbeteren van de informatie-uitwisseling tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar. Privacyaspecten zijn daarbij een belangrijk aandachtspunt. Ik houd de Kamer op hoogte van de vorderingen.
Deelt u de mening dat patiënten, indien gewenst, betrokken kunnen worden bij controle van nota's, maar dat hiervoor tijdig een leesbare factuur gestuurd moet worden door het ziekenhuis aan de patiënt?
Zie antwoord vraag 3.
Is er een breed plan van aanpak bij de NZa om foute declaraties en vervolgens niet-controlerende verzekeraars te voorkomen, op te sporen en indien nodig te handhaven? Zo ja, kan de Kamer een jaarlijkse effectenrapportage ontvangen?
Ja. De NZa onderneemt op een breed terrein acties en heeft vanaf 2010 haar toezicht verscherpt. Op het terrein van correct declareren heeft de NZa onlangs – in december 2012 – een grootschalig onderzoek uitgevoerd bij een academisch ziekenhuis. Voor 2013 heeft de NZa een interventiestrategie ontwikkeld die draait om een mix van voorlichting en bewustwording, versterking van het interne toezicht bij zorgaanbieders, indringender controles door zorgverzekeraars en, indien nodig, handhavend optreden. De NZa heeft gepast gebruik in het Protocol vereveningsonderzoek opgenomen en heeft samen met het CVZ een gezamenlijke voorlichtingsronde langs zorgverzekeraars en hun externe accountants gehouden. De NZa heeft ervoor gekozen om het toezicht op gepast gebruik in fases uit te rollen. Hierdoor hebben partijen de gelegenheid om hun rol beter op te pakken en ook het toezicht goed in te richten. In dit verband heeft de NZa eind 2012 ook de Regeling controle en administratie zorgverzekeraars (Staatscourant 2012, nr. 26404) vastgesteld, die tot doel heeft nadere voorschriften te stellen aan de uitvoering van formele en materiële controles en onderzoek signalen van fraude door zorgverzekeraars.
In het reeds genoemde «Samenvattend rapport rechtmatigheid uitvoering Zorgverzekeringswet 2011» doet de NZa verslag van de bevindingen over dat jaar en de manier waarop de door haar gewenste acties in het rapport van het voorafgaande jaar zijn opgevolgd4. Dit rapport geeft bovendien een actueel inzicht in het toezicht van de NZa en de hierbij opkomende aandachtsgebieden voor verbetering. In het rapport heeft de NZa net als bij het onderzoek in 2010 de focus gelegd op de formele en materiële controles, misbruik en oneigenlijk gebruik en gepast gebruik. Daarnaast geeft de NZa een oordeel over de juistheid van financiële verantwoordingen. De NZa vindt dat zorgverzekeraars meer werk moeten maken van de controle van declaraties van prestaties en de controle van hun financiële verantwoordingen. Met de extra aandacht in het vereveningsonderzoek is het aantal aanwijzingen van de NZa aan zorgverzekeraars en informatieverzoeken voor verbeterplannen voor formele en materiële controles, misbruik en oneigenlijk gebruik en gepast gebruik toegenomen.
ZN heeft een aantal jaren geleden het programma «Samenwerken aan Controles» uitgevoerd. Dit programma was voornamelijk gericht op het samenwerken door zorgverzekeraars op het gebied van (technische en) formele controles. Resultaat van dit programma is onder meer een gezamenlijke visie op controle, namelijk controle zo vroeg mogelijk in de keten en dat het om een «goede» declaraties moet gaan. Een ander resultaat van het programma is dat voor alle sectoren de technische controles uniform zijn opgesteld en worden uitgevoerd via VECOZO. Wat betreft de formele controles hebben de zorgverzekeraars gezamenlijk voor een aantal sectoren de controles uniform opgesteld en afgestemd met de zorgaanbieders. De daaraan vooraf liggende interpretatie van de NZa beleidsregels is ook in gezamenlijkheid uitgevoerd.
Voor de sector Medisch Specialistische Zorg worden de controles ook nog eens gezamenlijk uitgevoerd via de DOT Controlemodule. Deze module is door de zorgverzekeraars gratis beschikbaar gesteld aan de ziekenhuizen. Tot op heden hebben zestien ziekenhuizen hiervan gebruik gemaakt.
In vervolg op bovenstaande programma start ZN met een nieuw programma dat zich met name richt op het intensiveren van de materiële controle en controle op gepast gebruik. Eén van de deelprojecten richt zich op de mogelijkheden om verzekerden in te zetten bij het controleren van de nota. De zorgverzekeraars zijn ten slotte bezig hun risicomanagementsystemen te versterken.
De NVZ en de NFU hebben aangegeven dat beide organisaties betere controlefaciliteiten gedurende het zorgproces gaan inzetten. Momenteel onderzoeken de NVZ en NFU of er mogelijkheden zijn om controles, die een verband leggen tussen diagnose en geregistreerde zorg, niet langer achteraf plaats te laten vinden wat duurder en arbeidsintensiever is, maar gedurende het zorgproces in te zetten. In de huidige situatie maken nagenoeg alle ziekenhuizen gebruik van controle instrumenten, maar deze zijn onvoldoende op elkaar en op de controlemethodieken van de zorgverzekeraars afgestemd.
De NMa opinie "Versterking landbouw vraagt om innovatie, niet om minder concurrentie" |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de opinie van de Nationale Mededingingsautoriteit (NMa) «Versterking landbouw vraagt om innovatie, niet om minder concurrentie»?1
Ja.
Wat is uw inhoudelijke mening over deze opinie?
Bij de koers voor de hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), want daar gaat deze opinie van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) over, spelen veel belangen een rol. Binnen de huidige voorstellen voor het GLB wordt de positie van de primaire producent versterkt door producentenorganisaties in alle sectoren van de landbouw toe te staan. Het kabinet steunt dit voorstel van de Europese Commissie om op deze manier de marktmacht van primaire producenten te versterken. Deze producentenorganisaties dienen zich wel aan de mededingingsregels te houden. Hoe die regels er voor de agrarische sector precies uit gaan zien, is een punt dat in deze eindfase van de onderhandelingen tussen het Europees Parlement, de Europese Raad en de Europese Commissie met een goede betrokkenheid van u als nationaal parlement duidelijk moet worden. De Landbouwcommissie van het Europees Parlement heeft hier reeds stelling in genomen. Volgens mij moeten we een weg vinden die recht doet aan zowel de situatie van de primaire producent, als aan de rol die mededinging speelt bij onder meer vernieuwing en slagkracht van de agrarische sector.
Deelt u de mening dat de NMa in deze opinie een waardeoordeel geeft over Europarlementariërs en indirect over de leden van de Tweede Kamer door onder andere te stellen dat «Europarlementariërs de problemen in de Europese landbouw niet oplossen», «... zeggen ... nee tegen vernieuwingen» en «... oproep die we in Nederland ook nog wel eens horen», en dat zij meent de politiek te moeten beïnvloeden door onder andere te stellen: «... moeten we een geluid laten horen dat we deze weg niet op moeten»?
Nee.
Deelt u de mening dat de onafhankelijkheid van de NMa hiermee is aangetast? Zo ja, wat gaat u ondernemen om de onafhankelijkheid weer te herstellen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De NMa geeft aan wat in haar ogen en vanuit haar ervaring, als mededingingsautoriteit, nodig is bij de hervorming van het GLB. Dit strookt met de onafhankelijke positie van de NMa. Tegelijkertijd voert de Staatssecretaris van Economische Zaken de onderhandelingen over het GLB in Brussel. De NMa zal conform de uiteindelijk overeengekomen Europese kaders toezicht houden op het naleven van de mededingingsregels.
Vindt u dat een Chief Economist NMa of überhaupt een medewerker van de NMa dit soort zwaar politiek inhoudelijke opinies mag publiceren? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u ondernemen om dit in de toekomst te voorkomen én welke sanctie treft u richting de Chief Economist?
De NMa geeft vanuit haar economische expertise aan hoe zij aankijkt tegen de hervormingen in het GLB en de rol die mededinging daar in zou moeten nemen. Zoals ik in het vorige antwoord al heb verwoord, heeft de NMa een onafhankelijke positie die ruimte biedt om zulke opinies te verwoorden. Aan deze opinie van de NMa over de hervormingen van het GLB ligt een gezamenlijk statement ten grondslag van de hoofden van de Europese mededingingsautoriteiten dat op 21 december 2012 is gepubliceerd op de website van het Directoraat-generaal Mededinging van de Europese Commissie. Het standpunt van Nederland ten aanzien van de hervorming van het GLB is door het kabinet in samenspraak met de Tweede Kamer bepaald.
De NMa zal conform de Europese kaders van het GLB, zoals die na de hervorming zullen gelden, toezicht houden op het naleven van de mededingingsregels.
Een onderzoek dat uitwijst dat een meerderheid van lokale bestuurders voorstanders is van een vuurwerkverbod |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitkomsten van het onderzoek van DirectResearch onder gemeenteraadsleden, wethouders en burgemeesters waaruit blijkt dat een ruime meerderheid van lokale bestuurders en politici voorstander is van een vuurwerkverbod?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het signaal dat een meerderheid van lokale bestuurders voorstander is van een verbod op het afsteken van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling en welke consequenties verbindt u hier aan?
Kunt u uiteenzetten of u het draagvlak voor een vuurwerkverbod onder lokale bestuurders hebt getoetst alvorens te stellen dat er onvoldoende draagvlak zou zijn voor een verbod op het afsteken van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling? Zo ja, waarom weegt u in uw afwijzing van een vuurwerkverbod niet mee dat een meerderheid van de lokale bestuurders en politici een voorstander is van een verbod op consumentenvuurwerk? Zo nee, waarom niet?
Onderschrijft u dat het draagvlak voor het afsteken van vuurwerk tijdens de jaarwisseling tanende is, zoals ook blijkt uit dit onderzoek? Zo ja, welke consequenties verbindt u hier aan? Zo nee, waarom niet
Bent u bereid alsnog toe te werken naar een algeheel verbod op consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling naar aanleiding van deze onderzoeksresultaten? Zo nee, waarom niet?
Reclames en patiënten werving van GGZ-instelling Indigo |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hoe rijmt u uw antwoord op eerdere vragen, waarin u stelt mijn zorgen te delen over de reclame om patiënten te werven door de GGZ-instelling Indigo, als u tevens schrijft geen actie te ondernemen?1
Zoals ik in mijn andere antwoorden heb aangegeven, valt de handelwijze van de instelling binnen de regels van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) en de Zorgverzekeringswet (Zvw). In tegenstelling tot wat de LVE schrijft, biedt de instelling geen hulp voor mensen die geen verwijsbrief hebben van de huisarts. Zodra men contact opneemt met Indigo worden zij door de medewerkers geïnformeerd over de mogelijkheden en de rol van de huisarts als verwijzer. Indien de huisarts vervolgens vermoedt dat deze persoon een stoornis heeft, verwijst hij naar een instelling, dat kan ook een andere instelling zijn. De zorgverlening die wordt verleend past binnen de aanspraak van de wet en de behandelwijze geschiedt conform richtlijnen en standaarden. Daarbij ga ik er vanuit dat indien de huisarts constateert dat er geen sprake is van een psychische stoornis, maar bijvoorbeeld alleen van klachten van somberheid en stress, de patiënt niet wordt doorverwezen naar de GGZ. Om die reden onderneem ik geen actie op dit moment, maar ik ben wel alert. Daarom vind ik het belangrijk dat de NZa deze casus wel gaat monitoren. Ik kom hier later nog op terug.
Wat bedoelt u met uw opmerking dat de handelwijze van de instelling «vooralsnog» binnen de regels van de Zorgverzekeringswet lijkt te vallen? Kan hieruit worden opgemaakt dat u voornemens bent de wet aan te scherpen, waardoor dergelijke reclame/misleiding niet meer voor kan komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn binnen de Zorgverzekeringswet geen beperkingen ten aanzien van reclame uitingen door zorgaanbieders. Buiten het feit dat ik – zoals ik reeds al aangaf – het niet nodig acht op dit moment maatregelen te nemen, zou de Zvw op dit punt niet aangepast kunnen worden.
In de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) is in artikel 39 geregeld dat «Zorgaanbieders ervoor zorgdragen dat de door of namens hen verstrekte of beschikbaar gestelde informatie terzake van een product of dienst, waaronder reclame-uitingen, geen afbreuk doet aan het bepaalde bij of krachtens deze wet, de Zorgverzekeringswet of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, en niet misleidend is». Er mag dus reclame gemaakt worden, zolang dit niet misleidend is. De NZa houdt hier toezicht op, en heeft de wettelijke regels voor zorgaanbieders hierover nader toegelicht en verduidelijkt in het Richtsnoer Informatieverstrekking Zorgaanbieders.
Wat bedoelt u concreet als u de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vraagt er «aandacht aan te besteden»? Welke verandering gaat dit in de praktijk opleveren en op welke termijn? Vindt u dat de NZa op een gedegen en zorgvuldige manier reclame-uitingen van zorgaanbieders beoordeelt op hun misleiding? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs u hierbij naar het antwoord op vraag 2. Op de vraag of er een verandering zal gaan optreden als ik vraag aan de NZa er aandacht aan te besteden, kan ik op dit moment niet antwoorden. Dit is afhankelijk van de wijze waarop de NZa het een en ander wel of niet zal beoordelen.
Bent u het met de Landelijke Vereniging van Eerstelijnspsychologen (LVE) eens dat mensen altijd eerst naar de huisarts zouden moeten gaan als zij klachten hebben, aangezien u de poortwachtersfunctie van de huisarts belangrijk vindt? Zo ja, waarom doet u dan niets (of laat u niets doen) aan de handelwijze van Indigo? Zo neen, waarom niet?
Zoals ik in mijn vorige antwoorden heb aangegeven, verwijst Indigo de patiënten eerst naar de huisarts voordat ze bij de Indigo in behandeling gaan. Dat is ook verplicht. De huisarts zal conform richtlijnen de patiënt wel of niet verwijzen naar de GGZ.
Vindt u het echt geen misleiding dat een (grote) instelling mensen werft voor zorg, door een «gratis eerste consult» aan te bieden en daarmee mensen de zorg in te lokken?
Zoals ik in de beantwoording van de vorige set Kamervragen heb aangegeven, biedt de instelling een gratis eerste consult aan om de patiënt de gelegenheid te bieden om bij zichzelf na te gaan of hij/ zij bereid is het behandeltraject bij de instelling aan te gaan. Ik heb al aangegeven dat dit integer kan zijn, maar ook de schijn van aanbodgestuurde vraag in zich draagt. Vandaar dat ik benadruk dat een verwijsbrief van de huisarts nodig is en de NZa vraag hieraan extra aandacht te besteden. Het is wettelijk niet verboden een gratis eerste consult aan te bieden. Zorgaanbieders hebben in beginsel het recht, uit altruïsme of anderszins, zorg te verlenen zonder dat hier een betaling tegenover staat, tenzij zij daarmee een contractuele verplichting jegens hun verzekeraar schenden.
Hoe gaat u voorkomen dat mensen naar de huisarts gaan, om achteraf een doorverwijzing te vragen om naar Indigo te gaan en hoe kunt u dan de poortwachtersfunctie van huisartsen garanderen?
Indigo zal, zoals zij ook aangeeft, patiënten vóóraf een verwijsbrief laat halen door de huisarts en dat de huisarts adequaat, en aan de hand van de richtlijnen die daarvoor gehanteerd worden, deze patiënt wel of niet doorstuurt naar een zorgaanbieder.
Hoeveel meer dochterondernemingen van Parnassia BavoGroep werft patiënten via reclames? Bent u bereid dit te onderzoeken?
De andere zorgbedrijven die vanuit de Parnassia Groep aan de uitingen deelnamen zijn: Bavo Europoort, PsyQ, Brijder en Lucertis.
Het bericht verstandelijk beperkt echtpaar in de vrieskou |
|
Raymond Knops (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Verstandelijk beperkt echtpaar in de vrieskou»?1
Het bericht is juist dat het echtpaar bij rechterlijk vonnis het huis is uitgezet vanwege grote huurachterstand. Inmiddels hebben zij tijdelijk onderkomen gevonden in een woonlocatie voor mensen met een handicap.
Is het bericht juist dat een ouder echtpaar met beperkte verstandelijke vermogens in Dordrecht op 22 januari jl. door Woonzorg Nederland zonder pardon uit een seniorenflat is gezet vanwege een huurachterstand?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat in situaties als deze geen huisuitzetting dient plaats te vinden zonder dat er een hulpverlener wordt ingeschakeld, omdat het voorkómen van huisuitzettingen beter en goedkoper is dan mensen weer van de straat te halen?
Bij brief van 22 februari jl. is uw Kamer geïnformeerd over huisuitzettingen in algemene zin.2 Daarin is aangegeven dat huurachterstand, overlast of illegale praktijken (bijvoorbeeld hennepteelt) de meest voorkomende redenen zijn voor een huisuitzetting zijn. Een te hoog opgelopen huurachterstand is echter veruit de belangrijkste reden. Aan een huurovereenkomst is de verplichting tot huurbetaling verbonden. Het voorkomen van huisuitzettingen is een verantwoordelijkheid van verhuurders. Het is niet alleen in het belang van de huurder, maar ook in het belang van de corporaties. Corporaties zijn al in een vroeg stadium alert op huurachterstanden, de zogenoemde «vroegsignalering». Corporaties proberen problematische betalingsachterstanden te voorkomen door het treffen van betalingsregelingen, het afleggen van huisbezoeken en door met gemeenten en maatschappelijke organisaties afspraken te maken over vroegtijdige signalering en doorverwijzing.
Hoe verhoudt de gang van zaken zich tot de regierol van de GGD volgens de samenwerkingsovereenkomst preventie huisuitzettingen, die de gemeente Dordrecht op 12 december 2011 met de Sociale Dienst Drechtsteden, de GGD en vijf woningcorporaties heeft gesloten?
Op 25 februari jl. zijn Woonzorg Nederland en de gemeente Dordrecht een samenwerkingsconvenant preventie huisuitzetting aangegaan. Met deze overeenkomst gaan zij de samenwerking versterken en preventief optreden om huisuitzettingen te verminderen.
Woonzorg Nederland sluit zich daarmee aan bij de grote woningcorporaties in de Drechtsteden, de Sociale Dienst Drechtsteden en GGD Zuid Holland Zuid. Met deze samenwerking wordt gestreefd naar het tegengaan van woningontruimingen door (vroeg-) tijdige interventie bij huurachterstanden. Woonzorg heeft in Dordrecht ook afspraken gemaakt met meerdere hulpverlenende instanties om bewoners te begeleiden.
Deelt u de overtuiging dat het sluiten van de (preventieve) keten noodzakelijk is in verband met een goed, sociaal beleid van alle partners in het maatschappelijk middenveld?
Ja. Het verheugt dan ook dat Woonzorg inmiddels de samenwerking is aangegaan.
Bent u bereid te bevorderen dat gemeenten als «eerste overheid» het initiatief nemen tot samenwerking om in situaties als deze huisuitzettingen te voorkomen?
Het voorkomen van huisuitzettingen is als gezegd in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de verhuurders. Samenwerking met gemeenten is hierbij van belang. In de eerdergenoemde brief is aangegeven dat hoewel de indruk is dat zij er alles aan doen om betalingsachterstanden en huisuitzettingen te voorkomen, wij het belang hiervan in overleggen met betrokken partijen nog eens zullen onderstrepen.
Uitspraken zijn uitspraken over overheveling van zorgtaken naar gemeenten |
|
Nine Kooiman (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Waarom streeft u ernaar dat gemeenten geen verantwoording hoeven af te leggen per overgeheveld onderdeel, wanneer deze gemeenten de verantwoordelijkheid krijgen voor nieuwe (zorg/begeleiding/ondersteuning/jeugd) taken die nu onder de verantwoordelijkheid vallen van een andere overheid?1
Een belangrijk argument om gemeenten geheel verantwoordelijk te maken voor de activiteiten op het gebied van ondersteuning, begeleiding en verzorging, zoals afgesproken in het Regeerakkoord, is dat gemeenten goed in staat zijn om verbindingen te leggen met andere relevante gemeentelijke beleidsterreinen. Deze verbindingen kunnen zowel binnen het sociaal domein (o.a. het welzijnsbeleid, de participatiewet, de schuldhulpverlening, de Jeugdwet), als daarbuiten ontstaan (o.a. het woonbeleid, openbare orde en veiligheid). De gezamenlijke decentralisaties in het sociale domein bieden daarom het perspectief op de totstandkoming van een integrale, vraaggerichte en op de mogelijkheden en behoeften van de burger toegesneden ondersteuning en dientengevolge een doelmatige inzet van de beschikbare middelen. Financiële verantwoording vragen per onderdeel zou deze gewenste integrale benadering onnodig frustreren. Bovendien zouden gemeenten worden geconfronteerd met onnodige administratieve verplichtingen.
Hoe verhoudt uw uitspraak dat gemeenten «geen verantwoording per onderdeel» hoeven af te leggen zich tot de uitspraken van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, tevens coördinerend bewindspersoon voor de decentralisaties, dat gemeenten dit wel moeten doen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Op 19 februari heeft de minister van Binnenlandse Zaken namens het kabinet de decentralisatiebrief aan de Tweede Kamer gezonden. In deze brief kiest het kabinet ervoor om in stappen de budgetten in het sociale domein te bundelen. Het perspectief is een zo breed mogelijke integraal budget voor het sociaal domein binnen het gemeentefonds. Bij financiering van taken via het gemeentefonds is het uitgangspunt dat de verantwoording door gemeenten is gericht op het adequaat informeren van de gemeenteraad. Mijn uitspraken in Binnenlands Bestuur sluiten hier naadloos bij aan.
Kunt u uitleggen hoe u gaat volgen hoe het gaat met de overgehevelde taken, als er geen geen omschreven (zorg/begeleiding/ondersteuning/jeugd) taken zijn voor gemeenten? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de decentralisatiebrief heeft het kabinet aangekondigd om met gemeenten afspraken maken over een intensieve monitoring van de bereikte resultaten en de gemeentelijke uitgaven over het geheel van het brede sociaal domein (en dus niet per onderdeel) door te meten en te benchmarken. Doel van deze monitor is drieledig: Ten eerste biedt de monitor het kabinet inzicht in het functioneren van het stelsel zodat het kan worden aangepast indien het stelsel niet tot de juiste resultaten leidt. Ten tweede biedt de monitor inzicht aan gemeenten in hun eigen prestaties ten opzichte van andere gemeenten om van elkaar te leren en het horizontaal verantwoordingsproces te ondersteunen. Ten derde biedt de monitor de informatie voor de Tweede Kamer over de behaalde resultaten in het sociaal domein. Deze monitor houdt nauw verband met het voornemen van het kabinet om een verkenning uit te voeren naar verdere stroomlijning van de interbestuurlijke informatie in het sociaal domein, waardoor deze beter aansluit bij de behoefte van zowel Rijk als gemeenten.
Ziet u ook risico’s wanneer u zorgtaken niet zult omschrijven? Hoe ziet u persoonlijke verzorging en/of begeleiding een gemeentelijke taak worden zonder omschrijving en hoe verhoudt zich dat tot de verschillende kwaliteitsnormen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Eind maart zal ik de Tweede Kamer per brief infomeren over de hoofdlijnen van de hervorming van de langdurige zorg. In deze brief zal ik ook de hoofdlijnen van de decentralisatie naar gemeenten toelichten.
Wat bedoelde u concreet met uw uitspraken bij «Jeugdpoort», toen u zei dat u gemeenten wil «afrekenen op beleidsresultaten»? Hoe gaat u dit doen? Hoe ontstaan beleidsresultaten zonder verantwoording hoeven af te leggen?3
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Wat bedoelde u met de zin die u uitsprak tijdens Jeugdpoort: «Desnoods geven we groene, gele en rode stoplichten aan gemeenten»? Betekent dit dat mensen in een gemeente met een rood, oranje of groen stoplicht kunnen komen te wonen? Wat betekent dat voor de rechtsgelijkheid van de inwoners van Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
In Jeugdpoort heb ik aangegeven dat we nu alle energie moeten stoppen in de voorbereiding van de implementatie van het nieuwe jeugdstelsel en dat gemeenten en jeugdhulpaanbieders tijdig gereed zijn voor hun nieuwe taken. Dit in het belang van jeugdigen en hun ouders en de continuïteit van zorg tijdens de transitie. In Jeugdpoort heb ik gemeenten ook aangemoedigd hun eigen prestaties te vergelijken met andere gemeenten. Door te benchmarken en te vergelijken weet je waar je als gemeente staat en hoe je presteert. Het biedt gemeenten bovendien de mogelijkheid om te leren van andere gemeenten. De te ontwikkelen monitor over het brede sociale domein (zie vraag 3) draagt bij aan dit proces.
In welke «schuttersputjes» bevinden gemeenten zich? Zijn de aangekondigde forse bezuinigingen op de (jeugd)zorg een methode om hen daaruit te krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De beeldspraak over de «schutterputjes» heb ik gebruikt ter illustratie van mijn indruk dat gemeenten in algemene zin nog te terughoudend zijn om hun prestaties te vergelijken met andere gemeenten en daarvan te leren (zie ook mijn antwoord op vraag 6).
Hoe zou u uw vertrouwen in gemeenten omschrijven als u spreekt van «schuttersputjes» en als de VNG in haar brief zelf aangeeft «zeer grote risico’s» te zien met betrekking tot de decentralisaties? Kunt u uw antwoord toelichten?4
In de slotparagraaf van de decentralisatiebrief spreekt het kabinet het vertrouwen uit in de gemeenten. Het kabinet realiseert zich dat gemeenten voor een forse opgave staan, maar gaat er van uit dat zij, mede door de voorgestelde maatregelen gericht op het versterken van de uitvoeringskracht van gemeenten, in staat zullen zijn om de nieuwe taken goed op te pakken.
In het overhedenoverleg is uitvoerig stilgestaan bij de risico’s en kansen met betrekking tot de decentralisaties. Deze risico’s zijn ook benoemd in de brief van de VNG. Het kabinet en de medeoverheden hebben hierover afgesproken om de komende maanden intensief overleg te voeren over de decentralisaties. De door het kabinet ingestelde ministeriële commissie voor de decentralisaties zal regelmatig in overleg treden met de VNG over voortgang en (financiële) consequenties van de decentralisaties.
Welke criteria hanteert u om te komen tot de woorden dat de bezuinigingen op de zorg «fors, maar niet onmogelijk zijn»? Wanneer zijn volgens u bezuinigingen wel onmogelijk?
In de brief over de hoofdlijnen van de langdurige zorg die ik eind maart aan de Tweede Kamer zal zenden zal ik uiteenzetten op welke wijze ik de noodzakelijke hervorming van in de langdurige zorg realiseerbaar acht.
Kunt u het verslag van het overhedenoverleg naar de Kamer sturen? Heeft u het verzoek van de VNG voor een onderzoek gehonoreerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer is dat onderzoek gereed?
Het overhedenoverleg is een informeel overleg tussen het kabinet en de koepels van medeoverheden waarvan geen verslag wordt vastgesteld. In het overhedenoverleg is afgesproken dat er geen onderzoek komt naar de voorwaarden waaronder decentralisaties op het gebied van jeugdzorg, werk en ondersteuning kunnen worden gerealiseerd. Het kabinet en de medeoverheden hebben wel afgesproken om de komende maanden intensief overleg te voeren over de decentralisaties. De door het kabinet ingestelde ministeriële commissie voor de decentralisaties zal regelmatig in overleg treden met de VNG over voortgang en financiële consequenties van de decentralisaties. Verder zal het kabinet met gemeenten afspraken maken over een intensieve monitoring van de bereikte resultaten en de gemeentelijke uitgaven over het geheel van het brede sociaal domein (zie mijn antwoord op vraag 3). Ik heb er kennis van genomen dat de VNG het cpb om een onderzoek wil vragen.
Wat is uw reactie op de grote risico’s die de VNG benoemt? Op welke wijze past u het beleid ten aanzien van de verschillende decentralisaties daarop aan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met de motie Slob (Kamerstuk 33 410, nr. 19) heeft de Tweede Kamer het kabinet opgeroepen bij de uitwerking van het regeerakkoord de sociale partners en organisaties in het binnenlands bestuur, de zorg en het onderwijs actief te betrekken bij de verdere invulling van de gemaakte afspraken en in de gelegenheid te stellen alternatieven en verbetervoorstellen aan te dragen. Ik heb aan deze motie gehoor gegeven door een bestuurlijke regiegroep in het leven te roepen waaraan, naast de VNG, ook de zorgverzekeraars, aanbieders en patiënten- en cliëntenorganisaties deelnemen. In deze regiegroep wil ik met partijen tot een gedeelde visie op de langdurige zorg komen en heb ik partijen in de gelegenheid gesteld om alternatieve voorstellen te doen. In mijn brief over de hoofdlijnen van de langdurige zorg die ik eind maart aan de Tweede Kamer zal sturen worden de resultaten van de regiegroep verwerkt.
Op welke wijze gaat u garanderen dat mensen geen hulp of zorg verliezen tijdens en na de decentralisaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn brief over de hervorming van de langdurige zorg zal ik de Tweede Kamer nader informeren over de verdere uitwerking van de maatregelen ten aanzien van de langdurige zorg. Juist om de langdurige zorg houdbaar te maken, ga ik niet garanderen dat alle zorg die burgers onder de AWBZ ontvingen in de toekomst in gelijke mate beschikbaar is. Daarnaast stuur ik op korte termijn de eerste rapportage van de Transitiecommissie Jeugd naar de Tweede Kamer, waarin ik in de aanbiedingsbrief zal ingaan op de voortgang van de transitie van de stelselwijziging jeugd.
Wat zullen de gevolgen zijn voor de arbeidsmarkt en de medewerkers die werkzaam zijn in de sectoren die te maken hebben met de decentralisaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb in overleg met sociale partners besloten een arbeidsmarkt-effectrapportage (AER) uit te laten voeren. De eerste resultaten daarvan verwacht ik in mei. Uiteraard zal ik de Tweede Kamer over de uitkomsten informeren.
Houdt u rekening met ontslagen? Zo ja, hoeveel? Wat doet u eraan om ontslag te voorkomen? Kunt u uw antwoord uitsplitsen per sector?
Zie mijn antwoord op vraag 13
Bent u bereid de snelheid van het doorvoeren van de decentralisaties te vertragen als gemeenten, zorginstellingen of zorgmedewerkers aangeven niet op tijd klaar te kunnen zijn om de zorgtaken over te nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben daar op voorhand niet toe bereid. De hervorming van de langdurige zorg dient met voortvarendheid ter hand genomen te worden. Bovendien zijn in het Regeerakkoord besparingen ingeboekt die samenhangen met de voorgenomen decentralisaties. De transitiebureau’s, waarin VWS en VNG samen werken aan de voorbereiding van de implementatie van de decentralisaties op het terrein van jeugd en Wmo, zijn aan de slag om gemeenten en alle betrokken veldpartijen voor te bereiden op de aanstaande decentralisaties.
De gevolgen voor patiënten van het niet afsluiten van een contract tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieder |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat het Slotervaartziekenhuis in Amsterdam en zorgverzekeraar Achmea voor 2013 geen contract hebben afgesloten, omdat het eindbod van Achmea volgens het ziekenhuis te laag zou zijn?1 Wat is uw mening daarover?
De contractonderhandelingen zijn naar mijn informatie (nog) niet definitief afgerond. Ik heb er geen mening over anders dan dat dit een mogelijke uitkomst kan zijn in het decentrale sturingsmodel waarvoor we in ons gezondheidszorgstelsel hebben gekozen.
Welke gevolgen heeft dit voor patiënten die nu worden behandeld in het Slotervaartziekenhuis? Welke gevolgen heeft dat voor patiënten van wie de behandeling doorloopt na 1 april 2013? Welke gevolgen heeft dat voor patiënten die vanaf 1 april 2013 onder behandeling komen in het Slotervaartziekenhuis? Deelt u de mening dat het niet afsluiten van dit contract vooral vervelende gevolgen heeft voor patiënten? Hoe zou dit voorkomen kunnen worden?
Zorginhoudelijk voorzie ik geen problemen, noch voor de patiënten die al onder behandeling zijn bij het Slotervaartziekenhuis noch voor de patiënten die na 1 april met de behandeling wilden starten. Voor de laatste categorie is het afhankelijk van de polis; natura of restitutie. Voor natura verzekerden is het inderdaad vervelend dat hun polis dan niet alles meer vergoedt. Ik ga ervan uit dat Achmea betrokkenen hier tijdig voor waarschuwt zodat ze voor een ander ziekenhuis kunnen kiezen. Een andere mogelijkheid voor deze verzekerden kan zijn over te stappen naar een verzekeraar die wel een contract met het Slotervaartziekenhuis heeft (zie het antwoord op vraag2.
Dit kan voorkomen worden door de contractering af te ronden voordat verzekerden hun polis bij een verzekeraar afsluiten (conform het wetsvoorstel Verticale integratie dat sinds september 2012 in uw kamer ligt.
Deelt u de mening dat het niet goed is dat pas tijdens het nieuwe verzekeringsjaar opeens blijkt dat er geen contract wordt afgesloten tussen Achmea en het Slotervaartziekenhuis, zodat verzekerden ook niet meer van verzekeraar kunnen wisselen? Deelt u voorts de mening dat dit voorkomen zou kunnen worden door te garanderen dat contracten tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders voor half december worden afgesloten, zodat voor verzekerden duidelijk is waarop zij bij hun verzekeraar kunnen rekenen? Is dit mogelijk? Zo ja, wat kunt u doen om dit te bereiken?
Ik deel de mening dat het wenselijk is dat verzekerden, op het moment dat zij hun zorgverzekeraar kiezen, duidelijkheid hebben over welke zorgaanbieders de verzekeraar gecontracteerd heeft. Zoals gezegd ligt momenteel een wetsvoorstel in de Tweede Kamer voor aanpassing van artikel 13 van de Zvw (Kamerstukken II 2011/12, 33 362 nrs. 1–3). Eén van de voorgestelde wijzigingen is dat zorgverzekeraars uiterlijk zes weken voor het einde van het jaar aangeven welke zorgaanbieders voor het nieuwe jaar gecontracteerd zijn (of welke niet). Gaat een verzekerde in het nieuwe verzekeringsjaar naar een aanbieder waarvan hij op bovengenoemde datum niet heeft kunnen weten dat er met die aanbieder geen contract zou zijn, dan heeft hij recht op de volledige vergoeding van de gemaakte zorgkosten. Als dit wetsvoorstel dit jaar wordt aangenomen en het wordt 1 januari 2014 van kracht, dan kan het zijn werking hebben voor de polissen voor het jaar 2015.
Welke mate van vrijheid hebben verzekeraars om wijzigingen aan te brengen in de in het voorafgaande jaar wel gecontracteerde zorg of in de betalingswijze door verzekerden (zoals het dwingen tot automatische incasso door zorgverzekeraar Menzis), gedurende het verzekeringsjaar? Deelt u de mening dat die vrijheid er alleen zou behoren te zijn als de verzekerde nog kan kiezen voor een andere verzekeraar?
Voor de laatste deelvraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 3. Op de vraag welke mate van vrijheid verzekeraars hebben om wijzigingen aan te brengen in de polisvoorwaarden is mijn antwoord dat die vrijheid zover gaat als de wet toelaat. Op grond van het Burgerlijk Wetboek kan een schadeverzekering worden opgezegd als de verzekeraar de polis ten nadele van de verzekeringnemer of de verzekerde wijzigt. Dat geldt ook voor zorgverzekeringen (behalve als de poliswijziging het directe gevolg is van een overheidswijziging in het te verzekeren pakket). Het is echter niet aan mij om te oordelen wanneer sprake is van een polisverslechtering. Het is in eerste instantie aan de verzekerde hierover contact op te nemen met zijn zorgverzekeraar, dan wel hierover een klacht bij hem in te dienen. Indien de verzekerde er zelf niet uit komt met zijn zorgverzekeraar staat vervolgens de weg open via opeenvolgend de Ombudsman Zorgverzekeringen, de Geschillencommissie Zorgverzekeringen en uiteindelijk de bevoegde rechter om hierover een uitspraak te doen.
Kunt u een aantal behandelingen noemen waarvoor geldt dat patiënten van het Slotervaartziekenhuis niet het hele bedrag vergoed zullen krijgen, omdat het gemiddeld gecontracteerde tarief voor die behandeling lager is?
Afgaande op de door het Slotervaartziekenhuis bekend gemaakte tarieven voor 2013 en de door Achmea bekend gemaakte vergoedingen voor 2013, zal dat vrijwel voor elke behandeling het geval zijn.
Is het voor patiënten mogelijk om de vordering over te dragen aan het Slotervaartziekenhuis? Is het vervolgens mogelijk dat het Slotervaartziekenhuis de rekeningen alsnog indient bij Achmea voor een hoger, zogenaamd passantentarief? Is de zorgverzekeraar verplicht het passantentarief te betalen? Hoe veel hoger ligt het passantentarief? Is deze gang van zaken dermate voor de hand liggend dat rekening gehouden moet worden met overschrijdingen?
Ja, het is mogelijk dat patiënten hun vordering op de verzekeraar overdragen aan het ziekenhuis en het ziekenhuis kan de rekening indienen op basis van het passantentarief. De verzekeraar kan echter niet meer vergoeden dan waar de verzekerde recht op heeft. Een verzekerde met een restitutiepolis heeft – conform artikel 2.2 van het Besluit zorgverzekering – recht op een marktconforme vergoeding van de behandeling die hij heeft ondergaan en een naturaverzekerde die naar een niet gecontracteerde zorgaanbieder gaat, heeft in veel gevallen recht op een lager bedrag dan dat. Welk bedrag dat is, is afhankelijk van de polis. Vaak is het een bepaald percentage van de marktconforme restitutievergoeding. In het geliberaliseerde segment stellen ziekenhuizen de passantentarieven ieder voor zich in vrijheid vast. In het geval van het Slotervaartziekenhuis liggen de passantentarieven een factor 2 à 3 hoger dan de marktconforme vergoeding van Achmea. Gezien de hierboven genoemde wettelijke beperking aan de vergoeding ga ik er niet van uit dat als gevolg van het niet tot stand komen van het contract tussen het Slotervaartziekenhuis en Achmea overschrijdingen gaan ontstaan.
Het bericht dat Hezbollah betrokken zou zijn bij de busaanslag in Bulgarije |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bulgaria links Hezbollah to bus bombing»?1
Ja.
Kunt u aangeven of het klopt dat er sterke aanwijzingen zijn dat Iran niet en Hezbollah wel betrokken is bij de busaanslag in Bulgarije, zoals blijkt uit de uitspraken van Europol-directeur Rob Wainwright?
In de verklaringen en uitspraken van de Bulgaarse autoriteiten en Europol, wordt geen melding gemaakt van enigerlei betrokkenheid van Iran, maar enkel gewezen op de betrokkenheid van Hezbollah.
Ziet u hierin voldoende aanleiding Hezbollah voor te dragen voor de «zwarte lijst» en bent u bereid u hiervoor in te spannen in Europees verband?
Nederland beschouwt Hezbollah al sinds 2004 als een terroristische organisatie. De conclusies van het Bulgaarse onderzoek bevestigen dit beeld. Nederland zal zich er andermaal sterk voor maken Hezbollah op de lijst van terroristische organisaties van de Europese Unie te plaatsen.
Bent u bereid om in overleg te treden met de directeur van Europol om u ervan te vergewissen dat de aanwijzingen inderdaad sterk zijn en hierover uw Europese collega’s bij te praten?
Europol heeft in een formele toelichting concrete informatie gegeven over de samenwerking met de Bulgaarse autoriteiten in het kader van het onderzoek naar de aanslag. In bijlage volgt deze verklaring.
Kunt u deze vragen vóór het algemeen overleg over de Raad Buitenlandse Zaken voorzien op 14 februari 2013 beantwoorden?
Ja.
De positie van forensische accountants bij onderzoek naar fraude |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Maak advocaat leidend bij fraude»?1
Ja.
Deelt u de mening dat, aangezien forensische accountants sinds kort ook onder de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) vallen, het de intentie van de wetgever is geweest dat in geval deze accountants bij een onderzoek in een onderneming op frauduleuze transacties uit het verleden stuiten, die inderdaad gemeld dienen te worden? Zo ja, welke sancties staan er op het niet melden van dergelijke transacties? Zo nee, waarom niet?
Melding van een dergelijke transactie kan verplicht zijn voor zover de accountant van die transactie heeft kennisgenomen ten behoeve van zijn dienstverlening aan een cliënt en die transactie een handeling of samenstel van handelingen betreft van of ten behoeve van die cliënt. In geval van overtreding van de meldingsplicht zijn bestuursrechtelijke en strafrechtelijke sancties en maatregelen mogelijk. Het Bureau Financieel Toezicht kan als toezichthouder een boete of een dwangsom opleggen. Verder is het onterecht niet melden van ongebruikelijke transacties op grond van de Wet op de economische delicten strafbaar met hechtenis van ten hoogste zes maanden (in geval van opzet: twee jaren), een taakstraf of geldboete van maximaal 19.500 euro. Het maximum van de geldboete is hoger bij veroordeling van een rechtspersoon en indien de betrokken transacties een waarde vertegenwoordigen van meer dan 4875 euro.
Deelt u de mening dat als een forensisch accountant opeens op verdachte zaken uit het verleden stuit waarbij er sprake is van gegevens waarvan de melding wettelijk verplicht is, het melden van die gegevens ook beoogd is? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het uitgangspunt, zoals dat blijkt uit de zinsneden dat «het te laat is om de forensisch accountant te weerhouden van zijn meldplicht», een in ieder geval naar de intentie van de wet verkeerd uitgangspunt is? Zo nee, waarom niet?
Het antwoord op beide vragen is ja. Per 1 januari 2013 is de WWFT op een aantal punten inhoudelijk gewijzigd. Eén van de wijzigingen betrof de werkzaamheden van de forensische accountancy. Forensische accountancyopdrachten, ongeacht of deze samenhangen met het samenstellen, beoordelen of controleren van de jaarrekening, vallen onder de WWFT. Het uitgangspunt van de wet is dat ongebruikelijke transacties die onder de meldplicht vallen dienen te worden gemeld. Het niet naleven van die meldplicht kan bestuursrechtelijk of strafrechtelijk worden gesanctioneerd.
Klopt het in het bericht gestelde dat als een advocaat de leidende persoon in een forensisch onderzoek is, dat de door die advocaat ingeschakelde forensisch accountant geen meldplicht zou hebben? Zo ja, hoe kant een leidende rol van een advocaat in deze worden afgebakend? Zo ja, deelt u de mening dat daarmee op een niet door de wetgever beoogde manier aan die meldplicht wordt ontkomen en dat dit niet in het belang is van fraudebestrijding bij ondernemingen? Zo ja, wat gaat u doen om de forensisch accountant die onder leiding van een advocaat onderzoek doet toch aan zijn meldplicht te houden? Zo nee, waarom niet en wilt u de relevante beroepsgroepen dan uitdrukkelijk op hun wettelijke verplichtingen ten aanzien van de meldplicht wijzen?
Of de forensisch accountant een meldplicht heeft hangt af van de rol die de advocaat vervult die opdrachtgever is van de forensisch accountant. Indien de advocaat werkzaamheden verricht waarop voor hemzelf het verschoningsrecht van toepassing is, dan mag de forensisch accountant zich op het afgeleide verschoningsrecht beroepen en geldt geen meldplicht. Dit doet zich voor bij werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 1, tweede lid van de WWFT: de bepaling van rechtspositie van de cliënt, diens vertegenwoordiging en verdediging in rechte, het geven van advies voor, tijdens en na een rechtsgeding of het geven van advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding. Blijkens de wetsgeschiedenis dient dit restrictief te worden uitgelegd2. Voorkomen dient te worden dat door het enkel inschakelen van een advocaat het toezicht en de meldplicht illusoir worden gemaakt (misbruik afgeleid verschoningsrecht). In ieder concreet geval dient dan ook te worden toegelicht wat de rol en functie is van de advocaat. Als de advocaat werkzaamheden verricht waarop het verschoningsrecht niet van toepassing is, bijvoorbeeld als mediator of curator, dan kan de forensisch accountant geen beroep doen op het afgeleid verschoningsrecht en geldt de meldplicht onverkort.
Bestaan er beroepsgroepen die wel onder de Wwft en daaruit voortvloeiende meldplicht vallen, maar waarbij dat niet opgaat als zij hun beroep uitoefenen onder de regie of leiding van een beroepsbeoefenaar waarvoor een verschoningsrecht geldt? Zo ja, welke beroepsgroepen betreft dit? Zo ja, ziet u dit als een probleem en hoe gaat u dit oplossen?
Het in antwoord op vraag 4 ten aanzien van forensische accountants gestelde geldt ook voor alle andere beroepsgroepen die onder de Wwft vallen, zoals autohandelaren en belastingadviseurs. Met inachtneming van de in antwoord 4 gemaakte kanttekening over de restrictieve uitleg die misbruik van het afgeleid verschoningsrecht moet voorkomen zie ik dat niet als een probleem.
De uitspraken over de fusies van ziekenhuizen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het interview met de heer Don, lid van de raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa), en met de ingezonden brief van de heer Abeln en anderen1 2 die hierop een reactie is?
Ja.
Heeft u ervan kennisgenomen dat de heer Don in het interview suggereert dat de NMa strenger kijkt naar fusies dan naar samenwerking tussen ziekenhuizen («Het is minder helder voor de klant, en daarom potentieel schadelijker»)? Bent u het ermee eens dat deze suggestie ongelukkig is en dat er geen reden is om nuttige vormen van samenwerking tussen ziekenhuizen strenger te beoordelen dan fusies?
Ik heb van het artikel kennis genomen. Ik ben het met u eens dat nuttige vormen van samenwerking doorgang moeten hebben. Het gaat dan om vormen van samenwerking die goed zijn voor de patiënt. Het toezicht van de NMa is erop gericht om kartels tegen te gaan. Hiervan is sprake als bijvoorbeeld prijs- of marktverdelingsafspraken worden gemaakt en nieuwe toetreders worden tegengewerkt. Deze vormen van samenwerking zijn niet goed voor de patiënt en daarom vind ik het belangrijk dat de NMa daarop streng toezicht houdt.
In mijn brief (Vergaderjaar 2011–2012, Kamerstuk II 29 247, nr.168) van vorig jaar zomer heb ik aangegeven dat samenwerking in het belang van de patiënt mag en moet. Samenwerking in de vorm van uitruil van functies of van concentratie van functies tussen ziekenhuizen dient van de verzekeraar uit te gaan. Hij koopt immers in in het belang van de patiënt, zo schreef ik vorig jaar.
Deelt u de mening dat het interview met de heer Don de indruk wekt dat de NMa liever heeft dat ziekenhuizen fuseren in plaats van samen te werken?
Ik begrijp van de NMa dat dat niet de indruk is die zij wil wekken. In het interview benadrukt de heer Don dat veel samenwerkingsverbanden geen probleem zijn. Ik weet van de NMa dat zij zeker geen goede samenwerking wil blokkeren en ook niet wil sturen richting ziekenhuisfusies in plaats van samenwerking.
Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van de vorige vraag, vind ik dat samenwerking in het belang van de patiënt mag en moet. Samenwerking en fusies die leiden tot een significante beperking van de mededinging zijn niet in het belang van de patiënt. Daarom vind ik het belangrijk dat de NMa daarop scherp toezicht houdt.
Herkent u zich in de kritiek van ziekenhuisdirecteuren dat de opstelling van de NMa bij fusies, respectievelijk samenwerking tussen ziekenhuizen, een vlucht stimuleert naar de «veilige weg» van de fusie? Bent u bereid te onderzoeken hoe deze perverse fusieprikkels kunnen worden weggenomen, zodat ziekenhuizen niet onnodig fuseren omdat dit nu kennelijk de makkelijkste weg?
Zoals ik ook heb aangegeven in de beantwoording van de vorige vraag, herken ik mij daar niet in. Wel vind ik, zoals ik u tijdens de begrotingsbehandeling heb gemeld, dat een accentverschuiving ten opzichte van de huidige praktijk nodig is, als we willen dat er meer wordt samengewerkt en dat de ketensamenwerking van de grond gaat komen. Ik kondigde toen aan hiertoe voorstellen aan de Kamer te zullen zenden. Deze voorstellen zullen naar mijn mening ertoe moeten bijdragen dat onnodig fuseren wordt tegengegaan.
Is het waar dat het niet (meer) mogelijk is om samenwerkingsovereenkomsten voor goedkeuring aan te melden bij de NMa, maar dat het wel mogelijk is aan de NMa een informele zienswijze te vragen over plannen tot samenwerking? Klopt het dat de NMa ook richtsnoeren over samenwerking in de zorg heeft gepubliceerd, maar deze algemeen en theoretisch van aard zijn?
Het klopt dat de NMa samenwerkingsovereenkomsten niet vooraf goed kan keuren. Wel is het voor ziekenhuizen mogelijk om een informele zienswijze te vragen. De afgelopen drie jaar is er geen informele zienswijze afgegeven door de NMa, wel is er regelmatig informeel contact met ziekenhuizen geweest over wat wel en niet mag. De NMa kan niet op eigen initiatief informele zienswijzen geven, omdat dat niet mogelijk is zonder inzicht in een concrete casus. Wel heeft de NMa mij laten weten altijd open te staan voor aanvragen voor informele zienswijzen of anderszins informele contacten met betrekking tot samenwerking tussen ziekenhuizen.
Naast informele zienswijzen geeft de NMa voorlichting in de vorm van onder meer richtsnoeren en brochures. Zo geven de Richtsnoeren voor de zorgsector (2010) door middel van beschrijvingen en voorbeelden inzicht in de beoordelingscriteria die worden gehanteerd bij de handhaving van het kartelverbod in de zorgsector.
Deelt u de zorgen van de heer Don waar hij de vraag stelt «worden de ziekenhuizen niet te groot, zijn ze nog wel bestuurbaar?», maar dat dit niet onder de toets van de NMa valt?
Zoals ik in antwoorden op schriftelijke vragen van mevrouw Klever (PVV) al aangaf is schaalgrootte een afgeleide van de vraag welke (soorten) zorg een ziekenhuis wil en kan leveren. Het antwoord op die vraag dient bij uitstek in de fusie-effectrapportage gegeven te worden door de besturen van ziekenhuizen die het voornemen hebben te fuseren. In het wetsontwerp aangaande de zorgspecifieke fusietoets dat bij uw kamer ter behandeling voorligt zal de verplichting tot het opstellen van een fusie effectrapportage worden verankerd. Ook is het betrekken van de relevante stakeholders een onderdeel van de fusie-effectrapportage. Zorgbestuurders worden langs deze weg gedwongen de stakeholders zorgvuldig te betrekken en hierop te reageren. Op deze manier wordt door bestuur en stakeholders gezamenlijk beoordeeld of inderdaad sprake is van «onnodige» schaalvergroting.
Het bericht dat verschillende apotheken in Hengelo, Borne en Hof van Twente nog geen contract hebben met Achmea |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat verschillende apotheken in Hengelo, Borne en Hof van Twente nog geen contract hebben met Achmea en dus mogelijk medicijnen contant moeten afrekenen?1
Het staat zorgverzekeraars en zorgaanbieders vrij om wel of geen contract met elkaar af te sluiten. Het is van belang dat een zorgverzekeraar voldoende zorg contracteert om aan zijn zorgplicht te kunnen voldoen. Achmea heeft aangegeven met 1976 van de 1981 apotheken in Nederland een contract te hebben gesloten.
Verder heeft Achmea aangegeven dat de informatie uit het bericht feitelijk onjuist is. Bij de apotheken in Borne, Hengelo en Hof van Twente lopen de overeenkomsten door in 2013.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is wanneer patiënten contant moeten afrekenen wanneer zij bij hun eigen apotheek terecht willen?
Nee, die mening deel ik niet. Het kan voorkomen dat er geen contract tot stand komt tussen een zorgverzekeraar en een zorgaanbieder. Dit kan voor verzekerden ertoe leiden dat zij contant af moeten rekenen en de declaratie in moeten dienen bij hun zorgverzekeraar. De vergoeding die zij ontvangen van hun zorgverzekeraar is afhankelijk van de polisvoorwaarden. Ingeval van een restitutiepolis heeft de verzekerde recht op een marktconforme vergoeding, ingeval van een naturapolis bepaalt de zorgverzekeraar de hoogte van de vergoeding (via art. 13 Zvw).
Daarbij geldt dat indien het niet contracteren van een apotheek kan worden beschouwd als een polisverslechtering de verzekeringnemer een opzegrecht heeft. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als Achmea eind 2012, toen de polissen voor 2013 werden gesloten, de indruk heeft gewekt dat de betreffende apotheek wel gecontracteerd zou worden.
Het is echter niet aan mij om te oordelen of hier sprake is van een polisverslechtering. Het is in eerste instantie aan de verzekerde hierover contact op te nemen met zijn zorgverzekeraar, dan wel hierover een klacht bij hem in te dienen. Indien de verzekerde er zelf niet uit komt met zijn zorgverzekeraar staat vervolgens de weg open via opeenvolgend de Ombudsman Zorgverzekeringen, de Geschillencommissie Zorgverzekeringen en uiteindelijk de bevoegde rechter om hierover een uitspraak te doen.
Is het waar dat verschillende Achmeaverzekerden in Enschede nu al niet meer terecht kunnen bij hun eigen apotheek? Om hoeveel patiënten gaat het? Hoever moeten deze patiënten reizen om een apotheek te bereiken waar Achmea wel een contract mee heeft? Vindt u het acceptabel dat deze patiënten niet meer terecht kunnen bij hun eigen apotheek? Vindt u de afstand die deze patiënten moeten reizen acceptabel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Patiënten kunnen in principe nog steeds terecht bij hun «eigen» apotheek, alleen de vergoeding die zij ontvangen kan wijzigen ten opzichte van de situatie waarin er wel een contract was afgesloten tussen de apotheek en de zorgverzekeraar. Zie daarvoor ook mijn antwoord op vraag 2. Zorgverzekeraars hebben verder een zorgplicht. Voor verzekerden met een polis waarbij de zorgverzekeraar zorgaanbieders heeft gecontracteerd (doorgaans de naturapolis) moet de zorgverzekeraar zorg op een «redelijke afstand» van de woonplaats van de verzekerde aanbieden en «tijdig» leveren. In het veld worden zogenaamde streefnormen met betrekking tot de tijdigheid gehanteerd. Zo mag de toegangstijd tot de apotheek voor consumenten maximaal 1 werkdag bedragen. Wat een redelijke afstand is, verschilt per zorgsoort en is niet in normen of regelgeving vastgelegd. De NZa houdt toezicht op het naleven van de zorgplicht door zorgverzekeraars.
Achmea heeft aangegeven dat drie apotheken in Enschede hun overeenkomst met Achmea hebben opgezegd. Achmea heeft een contract met 14 van de 17 apotheken in Enschede en heeft haar verzekerden per brief geïnformeerd over de mogelijke alternatieven. De brief is verzonden aan in totaal 2155 verzekeringsnemers die woonachtig zijn binnen postcodegebieden rondom de niet gecontracteerde apotheken. Niet alleen de verzekerden maar ook de omliggende apotheken en de huisartsen in de omgeving zijn per brief geïnformeerd door Achmea. De alternatieve apotheken die Achmea heeft gecontracteerd zijn allemaal gelegen binnen een acceptabele reisafstand en er worden tevens alternatieve distributievormen aangeboden, zoals een bezorgservice. Daarnaast is een groep verzekerden gebeld door Achmea om eventuele vragen te beantwoorden en ondersteuning te bieden bij het overstappen naar een alternatieve apotheek.
Verder heeft Achmea een coulanceperiode ingesteld. Bij declaratie door de verzekerde van een factuur met betrekking tot vóór 1 april a.s. verstrekte medicijnen, wordt 100% van het marktconforme tarief vergoed door Achmea. Bovendien heeft Achmea met de apotheken afgesproken dat in een bijzondere situatie, bijvoorbeeld een hoog bedrag op de factuur, een apotheek na overleg eventueel rechtreeks bij Achmea kan declareren, zodat de verzekerde een dergelijk hoog bedrag niet eerst zelf hoeft voor te schieten.
Hoeveel Achmeaverzekerden kunnen in de toekomst niet meer terecht bij hun eigen apotheek? Hoever moeten Achmeaverzekerden uit Hengelo, Borne en Hof van Twente straks reizen om een apotheek te bereiken waar Achmea wel een contract mee heeft? Vindt u het acceptabel dat deze patiënten niet meer terecht kunnen bij hun eigen apotheek? Vindt u de afstand die deze patiënten moeten reizen acceptabel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in mijn reactie op vraag 1 heeft Achmea mij gemeld met de apotheken in Borne, Hengelo en Hof van Twente een contract te hebben. Verder verwijs ik u graag naar mijn reactie op vraag 3 waarin ik heb toegelicht dat het niet tot stand komen van een contract in principe geen knelpunt hoeft te zijn zolang de zorgverzekeraar zijn zorgplicht naleeft en zijn verzekerden tijdig en voldoende informeert over de consequenties. De NZa houdt hier toezicht op.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is wanneer mensen gedwongen moeten wisselen van apotheek? Deelt u voorts de mening dat gedwongen wisselen van apotheker problemen kan opleveren, bijvoorbeeld bij ouderen of chronisch zieken die hun vertrouwde apotheek veelvuldig bezoeken, waardoor hun medicijngebruik bekend is bij de apotheker? Deelt u tevens de mening dat de veiligheid van medicijngebruik hierdoor achteruit gaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het wisselen van apotheek kan voor sommige mensen vervelend zijn. Ik ga er echter vanuit dat zorgverzekeraars apotheken contracteren die goede kwaliteit van zorg leveren en zich dus op de hoogte stellen van het meest actuele geneesmiddelengebruik van de patiënt. Dit is vastgelegd in de beroepsnormen van apothekers en «de Richtlijn Overdracht van medicatiegegevens in de keten» verplicht hiertoe. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Wat gaat u er aan doen om te zorgen dat patiënten die verzekerd zijn bij Achmea bij alle apotheken blijvend terecht kunnen, zonder contant te moeten afrekenen of een eigen bijdrage te moeten betalen?
Het is niet mijn verantwoordelijkheid om op te treden in de contractonderhandelingen tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Zolang Achmea zijn verzekerden goed en tijdig informeert en zijn zorgplicht nakomt is er voor mij geen reden om stappen te ondernemen.
Vindt u niet ten principale dat de keuzevrijheid van patiënten om hun apotheek naar keuze te kunnen kiezen in het geding is bij een dergelijk financieel conflict tussen een verzekeraar en een apotheker? Zo neen, waarom niet?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Zorgverzekeraars hebben de verantwoordelijkheid gekregen om de zorg toegankelijk, betaalbaar en kwalitatief op niveau te houden in het belang van zijn verzekerden. Hiertoe sluiten zorgverzekeraars contracten met zorgaanbieders en het kan voorkomen dat er geen contract tot stand komt. De verzekerde kan jaarlijks de verzekeraar kiezen die het beste bij hem past. De ene verzekeraar zal selectiever contracteren, de andere wat ruimer. Ingeval van een naturapolis dienen verzekerden er rekening mee te houden dat zij alleen recht hebben op een volledige vergoeding van zorg indien zij naar een door de verzekeraar gecontracteerde zorgaanbieder gaan. Een verzekerde kan echter altijd naar de zorgaanbieder van eigen keuze gaan, maar indien er geen contract is afgesloten zal hij of een restitutiepolis moeten hebben of mogelijk een deel van de kosten zelf moeten betalen.
Het rapport Maatschappelijke effecten afschaffing ov-studentenkaart |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Maatschappelijke effecten afschaffing ov-studentenkaart» van Panteia en Significance?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat studenten gemiddeld € 1355 meer kwijt zijn aan reiskosten bij afschaffing van de ov-kaart zonder aanpassing van het reisgedrag en € 1053 na aanpassing van het reisgedrag? Welke kans ziet u om studenten effectief te compenseren voor de extra kosten bij afschaffing van de ov-kaart?
Het is goed dat de openbaar vervoerbedrijven een eerste aanzet hebben gedaan in het inzichtelijk maken van de kosten als gevolg van de voorgenomen besparing op de reisvoorziening. De berekeningen in het rapport van Panteia en Significance zijn echter gebaseerd op de aanname dat de huidige reisvoorziening wordt afgeschaft en er geen andere voorziening voor in de plaats komt. Dit terwijl het nadrukkelijke streven van het kabinet is om wél een alternatief vervoersarrangement voor studenten vorm te geven. De (financiële) effecten voor studenten zullen dan aanmerkelijk kleiner zijn.
Welke vorm het arrangement precies krijgt en welke effecten zich zullen voordoen, is nog onbekend. De openbaar vervoerbedrijven hebben hierop ook invloed aangezien het nieuwe vervoersarrangement in samenwerking en onderhandeling met de vervoerbedrijven zal worden vormgegeven.
Niettemin zal de gemiddelde student vanaf 1 januari 2016 met hogere reiskosten te maken krijgen. Dat is een gevolg van de bewuste keuze van het kabinet om te besparen op de ondersteuning in de kosten van levensonderhoud en reizen teneinde de vrijkomende middelen te investeren in de kwaliteit van onderwijs.
Ondersteunt u de conclusie dat de student na afschaffing van de ov-studentenkaart 45% minder met het ov gaat reizen dan hij nu gratis reist? Acht u dit een wenselijk scenario?
Dit percentage zal naar verwachting lager uitvallen wanneer een alternatief vervoersarrangement is vorm gegeven.
Hoeveel reizen studenten maken met het openbaar vervoer is uiteindelijk hun eigen afweging. Op dit moment kunnen studenten doordeweeks danwel in het weekend vrij reizen met de reisvoorziening die door de overheid wordt bekostigd. Dat betekent dat overheidsmiddelen deels niet doelmatig worden besteed. Ongeveer 30% van het totaal aantal gereisde kilometers wordt gemaakt met een niet-onderwijsgerelateerd doel.
Ondersteunt u de conclusie dat naar schatting 50.000 studenten ervoor zullen kiezen op zichzelf te gaan wonen als gevolg van de afschaffing van de ov-studentenkaart? Denkt u dat er betaalbare woonruimte voor deze studenten beschikbaar is?
Ik ondersteun de conclusie niet. In het onderzoek wordt als uitgangspunt genomen dat de reisvoorziening wordt afgeschaft terwijl de invloed van een alternatief vervoersarrangement niet in het onderzoek is meegenomen (zie ook mijn antwoord op vraag 2. Veel is afhankelijk van de uiteindelijke vorm van het nieuwe vervoersarrangement.
De landelijke monitor studentenhuisvesting die door Kences samen met het ministerie van BZK in 2012 is ontwikkeld, volgt de vraag-/aanbodverhouding per stad. Deze monitor is te vinden op www.wonenalsstudent.nl.
Ondersteunt u de conclusie dat het aanbod van openbaar vervoer zal dalen met gemiddeld tussen de 12,5% (bus, tram, metro) en 10,4% (trein)? Vindt u dit een wenselijk scenario?
Studenten vormen een substantieel deel van openbaar vervoerreizigers (oplopend tot 25 à 40% in de spits). Daar is deel van het openbaar vervoersysteem op gebouwd en ook de businesscases van de verschillende vervoerders. Echter, zoals ook in de antwoorden op de vragen 2 en 3 is aangegeven, zullen de effecten op het openbaar vervoer lager uitvallen dan vermeld in het rapport omdat er wordt voorzien in een alternatief vervoersarrangement voor studenten. Daarnaast zijn in het onderzoeksrapport niet alle effecten meegewogen. Zoals een mogelijk minder grote druk van studenten op de ochtendspits. Wanneer minder materieel in de spits ingezet hoeft te worden of er meer ruimte voor andere betalende reizigers ontstaat, kan dat een positief effect hebben op het openbaar vervoer en leiden tot het beter benutten van de beschikbare capaciteit. Bij de vormgeving van het nieuwe vervoersarrangement zullen daarom zowel positieve als negatieve effecten worden meegewogen.
Zoals ik ook in mijn hoofdlijnenbrief Studiefinanciering van 18 januari 2013 heb aangegeven, zal ik bij de voorbereiding van het vormgeven van het nieuwe vervoersarrangement samenwerken met onder meer de minister van Infrastructuur en Milieu, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de decentrale overheden.
Ondersteunt u de conclusie dat de afschaffing van de ov-jaarkaart zal leiden tot extra milieuschade en files als gevolg van een toename van het autogebruik? Acht de u dit wenselijk?
Ik ondersteun de conclusie niet. De in het rapport genoemde effecten zijn om bovengenoemde redenen erg voorbarig. In het rapport wordt bovendien alleen gespeculeerd over mogelijke negatieve effecten van veranderingen rond de reisvoorziening. Daartegenover kunnen ook de positieve effecten worden geplaatst. Bijvoorbeeld kunnen studenten voor de korte afstanden ervoor kiezen de fiets te nemen in plaats van een bus. Dat is goed voor gezondheid en milieu.
Hoe verhoudt de afschaffing van de ov-studentenkaart zich tot het actieplan «Groei op het spoor»?
Met de uitvoering van het Actieplan «Groei op het spoor» is er naar gestreefd om de trein aantrekkelijker te maken voor steeds meer mensen, door drempels weg te nemen. Over de voortgang wordt uw Kamer regelmatig door de staatsecretaris van Infrastructuur en Milieu geïnformeerd. De huidige studentenreisvoorziening maakt geen deel uit van de maatregelen uit het Actieplan.
Voor studenten streeft het kabinet naar een aantrekkelijk alternatief vervoersarrangement, zodat de trein een goede manier blijft om in de studieperiode te reizen. Daarnaast kan groei op het spoor op verschillende manieren worden gerealiseerd. Dat studenten waarschijnlijk minder kilometers over het spoor zullen afleggen, betekent niet dat er per saldo geen groei mogelijk is. Het is denkbaar dat de lege plaatsen van studenten snel worden opgevuld door andere betalende reizigers die bijvoorbeeld op dit moment drukke treinen mijden. Middelen die nu worden gereserveerd voor investeringen in materieel kunnen dan anders worden besteed, bijvoorbeeld aan veiligheid en comfort, wat uiteindelijk zou kunnen resulteren in groei op het spoor.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over de hoofdlijnenbrief studiefinanciering voorzien voor 13 februari 2013?
Bij dezen.
Het advies van CVZ over geestelijke gezondheidszorg (ggz) in het basispakket. |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Maakt u zich ook zorgen over de maatschappelijke onrust over het advies van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) over ggz in het basispakket? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Ik wil er met enige nadruk op wijzen dat het om een concept-advies gaat en dat daarin reacties uit de consultatie nog verwerkt worden. Ik hecht overigens aan een zo breed mogelijk draagvlak voor maatregelen die het basispakket betreffen. Met het oog daarop en mede vanwege de discussie die dit concept-advies over de geneeskundige geestelijke gezondheidzorg, deel 2 teweeg heeft gebracht, heb ik in de uitzending van Buitenhof op 10 februari jl. het zorgveld opgeroepen om mee te denken over alternatieve pakketmaatregelen.
Wat vindt u van de uitspraken van de voorzitter van het CVZ dat het concept-advies niet gewijzigd gaat worden, omdat het CVZ «geen inhoudelijke bezwaren» heeft gehoord?1
De voorzitter van het CVZ heeft met deze uitspraak gereageerd op de oproep het concept-advies, dat ter consultatie aan alle betrokken organisaties is voorgelegd, in te trekken. Het intrekken van het concept-advies achtte hij niet opportuun. Daarbij gaf hij aan dat het CVZ openstaat voor een dialoog en goed naar de kritiek zal luisteren. Het concept-advies is tenslotte een consultatiedocument.
Om voldoende ruimte te bieden voor een zorgvuldige inspraakprocedure heeft de Adviescommissie Pakket (ACP) op 22 februari een (extra) consultatiebijeenkomst over dit concept-advies gehouden. Begin april zal de ACP naar verwachting haar advies aan het bestuur van het CVZ vaststellen. Deze procedure met een extra consultatiebijeenkomst zorgt ervoor dat de reacties van betrokkenen op het ter consultatie voorgelegde concept-advies nauwgezet worden gewogen.
Gelet hierop acht ik het niet opportuun te reageren op de reacties op het concept-advies.
Deelt u die mening van het CVZ? Beoordeelt u de vele reacties op het concept-advies niet inhoudelijk?2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 Kunt u aangeven wat u beschouwt als een inhoudelijke bijdrage en wat niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van een lid van de Advies Commissie Pakket (ACP) dat «er wel een lans voor te breken is dat een aantal zaken uit de ggz-zorg wordt gehaald. Als de ggz-professional niet duidelijk kan maken waar de afkappunten van een behandeling liggen, heeft-ie een groot probleem. Als de ggz-professional geen eigen verantwoordelijkheid neemt, neemt de overheid de regie over.»?15 Zo ja, hoe komt u bij deze redenering? Zo neen, wat is dan uw opvatting?
Ik acht het niet passend te reageren op een uitspraak van een afzonderlijk ACP-lid. De procedure is dat de ACP over een concept-rapport adviseert aan het bestuur van het CVZ, waarna het CVZ zijn rapport of advies vaststelt en aan mij zendt.
Overigens vind ik het van belang dat behandelingen – ook in de GGZ- zo veel mogelijk op basis van behandelrichtlijnen en -standaarden plaatsvinden. Afwijkingen van die richtlijnen en standaarden moeten behandelaren kunnen beargumenteren.
Welke wetenschappelijke onderbouwing hanteert het lid van de ACP hier? Vindt u het juist dat een lid van een adviescommissie zo (politiek) stelling neemt, terwijl er juist nog «een gesprek» moet plaatsvinden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat het CVZ in uw opdracht handelt om «een ordening aan te brengen in wat onder geneeskundige ggz verstaan moet worden en ten laste van de daarvoor bestemde budgetten gebracht kan worden»? Wilt u uw verzoek aan de Kamer zenden?16
Ja. Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 15 juni 2012 aan de Tweede Kamer waarin ik een reactie geef op enkele CVZ-adviezen (Kamerstukken II 2011/12, 29 689, nr. 394). In de paragraaf waarin ik mijn standpunt op het CVZ-rapport Geneeskundige GGZ, deel 1 heb gegeven, heb ik aangegeven dat ik het van belang vind dat het CVZ de afbakening van de verzekerde geneeskundige GGZ nader uitwerkt.
Waarom antwoordt u op eerdere vragen dat een huisarts slechts mag doorverwijzen naar de ggz als er sprake is van een stoornis? Kunt u aangeven per wanneer dat beslist is?17
In zijn rapport Geneeskundige GGZ, deel 1 heeft het CVZ duidelijk aangegeven dat voor vergoeding van geneeskundige GGZ het onderscheid tussen psychische klachten en een psychische stoornis essentieel is. Hiermee heeft het CVZ aangegeven dat er sprake moet zijn van een psychische stoornis wil er sprake zijn van geneeskundige GGZ die behoort tot het verzekerde Zvw-pakket. In de in het antwoord op vraag 6 genoemde brief van 15 juni 2012 heb ik dit standpunt onderschreven. De in deze vraag bedoelde antwoorden zijn daarmee in lijn.
De juisheid van de berichten dat Deutsche Bank een toezegging doet aan boeren die met hun hele financiering naar een andere bank gaan. |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht LTO: Deutsche Bank doet toezegging1 en het persbericht van LTO, «Deutsche Bank maakt ruimte voor overstap naar andere bank»?2
Ja.
Is het u bekend dat er over de toezegging van Deutsche Bank (DB) waar in deze berichten melding van wordt gemaakt, nog veel onduidelijkheid heerst?
Het is mij bekend dat er onduidelijkheid is ontstaan over hoe Deutsche Bank omgaat met klanten die een leningdeel moeten herfinancieren en al dan niet willen overstappen naar een andere bank. Ik vind het van belang dat deze onduidelijkheid wordt weggenomen en ik heb hierover contact opgenomen met Deutsche Bank en Deutsche Bank heeft mij het volgende aangegeven.
Deutsche Bank heeft in december 2012 door middel van een persbericht een aanscherping van haar strategische focus aangekondigd waarin zij te kennen heeft gegeven zich meer te willen richten op «bedrijven en organisaties die behoefte hebben aan handelsfinanciering, ondersteuning bij internationaal betalingsverkeer en hoogwaardige financiële vraagstukken». In dit persbericht is de precieze inhoud van de strategie nog niet bekend gemaakt. Deutsche Bank heeft aangegeven hierbij te streven haar klanten binnenkort, in april 2013, nader te informeren over haar aangescherpte strategie.
Ten aanzien van de reeds ontstane onduidelijkheid bij klanten ten aanzien van hun financiering heeft Deutsche Bank aangegeven altijd samen met de klant op zoek te gaan naar een passende oplossing, indien de klant als gevolg van de strategische focus wordt geraakt. Een passende oplossing zal afhangen van onder andere het totaalpakket aan diensten dat wordt afgenomen, de bedrijfseconomische positie van de onderneming en de aard van de gestelde zekerheden. Eventuele oplossingsrichtingen die voor dergelijke situaties gangbaar zijn betreffen onder andere het eenmalig verlengen van de financiering van één van de leningdelen, het aanpassen van de gevraagde zekerheden of een vorm van ondersteuning bij overstap naar een andere partij, waarbij ook kan worden gekeken naar de boeteclausule.
Kunt u bij DB navragen of de toezegging van het boetevrij kunnen vertrekken klopt, aangezien van medewerkers van de bank vernomen wordt dat DB toch te allen tijde boetes zal heffen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat u ervan vindt dat bedrijven die bij een andere bank een lening kunnen ontvangen met een gering rentevoordeel ten opzichte van hun leningenpakket bij DB, bij het overzetten van de leningen alsnog met een grote boete van enkele tienduizenden euro’s, ineens te betalen, geconfronteerd kunnen worden, terwijl de baten van dat rentevoordeel pas over de looptijd van de nieuwe lening genoten zullen worden? Deelt u de mening dat dergelijke bedrijven hierdoor alsnog vastzitten aan hun lening bij DB, terwijl ze nooit bewust hebben gekozen voor een lening bij DB?
Ik zal bij de beantwoording van deze vragen eerst ingaan op herfinanciering van leningdelen en de rol van boeteclausules hierbij. Vervolgens op de specifieke situatie bij Deutsche Bank.
Bij financieringscontracten gelden vaak boeteclausules bij vervroegde aflossing of overstap naar een andere financier. Dit komt omdat financiers zelf ook operationele en financieringskosten moeten maken, voordat zij een klant van langlopende financiering kunnen verschaffen. Indien klanten altijd zonder boetes zouden kunnen overstappen, zou dat strategisch gedrag bij hen kunnen uitlokken. Zij zouden bijvoorbeeld als de rente daalt telkens naar een andere financier kunnen overstappen. Dit veroorzaakt echter instabiliteit en zou de financiers met grote lasten opzadelen. Om deze reden zijn er boeteclausules in dergelijke financieringscontracten opgenomen.
Deutsche Bank heeft een strategische keuze gemaakt zich in de toekomst niet meer op een bepaalde groep klanten te richten. Bestaande klanten blijven hierbij echter gebonden aan het financieringsaanbod dat deze ondernemers destijds geaccepteerd hebben. Onderdeel van dit aanbod is dat tussentijdse opzegging van de financiering tot een boete zal leiden. Er kan zich hierbij een situatie voordoen waarbij Deutsche Bank de ondernemer niet meer wil herfinancieren en dat de betreffende ondernemer bij een andere financier een lagere rente kan bedingen dan de klant voorheen bij Deutsche Bank betaalde. Zoals eerder aangegeven zal Deutsche Bank in gesprek gaan met de desbetreffende klanten en gezamenlijk met de klant op zoek gaan naar een passende oplossing.
De strategiewijziging van Deutsche Bank is een zelfstandige bedrijfseconomische beslissing, het is niet aan mij om rechtstreeks in te grijpen in de strategische beslissing van een individuele bank. Wel vind ik het niet meer dan vanzelfsprekend dat Deutsche Bank samen met haar klanten op zoek gaat naar een passende oplossing. Ik verwacht van alle banken dat zij altijd het belang van de klant centraal stellen.
Kunt u bij DB navragen hoe omgegaan wordt met de boeteclausules, als er verschillende leningdelen zijn, waarbij voor het ene leningdeel een hogere rente betaald moet worden bij een andere bank, terwijl voor het andere leningdeel een lagere rente betaald moet worden bij een andere bank?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of de toezegging van het boetevrij vertrekken ook geldt voor bedrijven die een renteswap hebben? Kunnen die bedrijven ook boetevrij weg bij DB?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er aan de onzekerheid over het leningenbeleid van DB snel een einde moet komen? Kunt u er bij DB op aandringen dat de bank het gewijzigde leningenbeleid van de bank, inclusief de toezegging van het boetevrij kunnen vertrekken, zwart op wit zet, zodat voor alle bedrijven met leningen bij DB duidelijk is waar zij aan toe zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat alle bedrijven alsnog boetevrij moeten kunnen vertrekken bij DB, omdat DB tussentijds de voorwaarden heeft gewijzigd?
Zie antwoord vraag 4.
Drugssmokkel via de Antwerpse Haven. |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat zijn de precieze politiecijfers met betrekking tot de invoer van cocaïne in Nederland vanuit overige lidstaten van de Europese Unie (EU)? Welk percentage komt er bij benadering doorheen en zijn dus niet in deze cijfers verwerkt?1
Welk bedrag wordt door het Openbaar Ministerie (OM) jaarlijks ontnomen aan criminelen wegens wederrechtelijk verkregen voordeel uit cocaïnesmokkel?
Welke maatregelen worden er precies getroffen nu de hoofdverdachten van deze smokkel in het merendeel van de gevallen de Nederlandse nationaliteit hebben? Zijn deze personen al in beeld bij het OM? Zo nee, hoe wordt ervoor gezorgd dat deze personen zo spoedig mogelijk worden geïdentificeerd en aangepakt?
De in mijn antwoorden op eerdere vragen5 van het lid Van der Steur opgenomen constatering dat het merendeel van de hoofdverdachten van cocaïnehandel- en smokkel in Nederland een Nederlandse achtergrond heeft, ziet op resultaten van strafrechtelijke onderzoeken. Deze hoofdverdachten zijn zodoende bekend bij het OM.
De prioritaire aanpak van cocaïnehandel- en smokkel houdt ondermeer in dat Nederlanders en in Nederland actieve personen die zich met (de voorbereiding van) internationale cocaïnehandel bezighouden worden opgespoord en vervolgd. De 100%-controles op Schiphol van bepaalde vluchten vloeien ook voort uit deze prioriteitsstelling. Ik verwijs voor de verdere invulling van de prioriteitsstelling graag naar het Nationaal Dreigingsbeeld 2012 en de beleidsreactie daarop. Deze beide documenten zijn op 13 maart 2013 aan uw Kamer worden gezonden.
Wat wordt er bedoeld met het antwoord dat er grote prioriteit wordt toegekend aan de bestrijding van cocaïnehandel en -smokkel? Wat voor maatregelen en inzet van politie en justitie worden er aan die prioritering verbonden?
Zie antwoord vraag 3.
Is het in de praktijk mogelijk om wederrechtelijk verkregen voordeel uit cocaïnehandel en -smokkel te ontnemen? Hoe vaak komt het voor dat dit niet lukt? Welke maatregelen worden er getroffen om ervoor te zorgen dat ook in deze gevallen kan worden gekomen tot het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel? Kunt u een overzicht geven van de straffen die zijn opgelegd voor deze vorm van smokkel en het aantal verdachten dat met succes veroordeeld is?
Het ontnemen van uit cocaïnehandel en -smokkel verkregen vermogen is mogelijk. In de praktijk dient hiertoe zicht te worden verkregen op uitgaven en/of vermogensbestanddelen ten behoeve van het maken van de voordeelsberekening en/of de executie van een opgelegde ontnemingsmaatregel. Dit is lastiger naarmate er meer vermogen is ondergebracht in het buitenland, zeker als het gaat om een land waarmee Nederland geen – op ontneming toegesneden – rechtshulprelatie heeft. Ik onderhoud contacten met andere landen om eventuele belemmeringen voor het ontnemen zoveel mogelijk weg te nemen. Mijn inzet in EU-verband is gericht op wederzijdse erkenning van ontnemingsbeslissingen. Verder zijn met de inwerkingtreding van de Wet verruiming mogelijkheden voordeelontneming per 1 juli 2011 de mogelijkheden om criminele winsten af te pakken uitgebreid. Zo is het mogelijk geworden na een opgelegde ontnemingsmaatregel een strafrechtelijk executie onderzoek te starten om vermogensbestanddelen op te (blijven) sporen.
Het OM heeft mij meegedeeld dat geen overzichten beschikbaar zijn van gevallen waarin ontnemen niet lukt, of van de straffen die zijn opgelegd voor deze vorm van smokkel en het aantal verdachten dat met succes is veroordeeld.
Waarom bestaat er geen voornemen om de taakomschrijving van de Koninklijke Marechaussee uit te breiden naar de bestrijding van cocaïnehandel en -smokkel?
Waarom wordt slechts op ad hoc basis samengewerkt met het Verenigd Koninkrijk bij de bestrijding van drugssmokkel, zeker nu qat recent strafbaar is gesteld? Is er extra inzet vereist in de landen waarmee Nederland op ad hoc basis samenwerkt om tot een betere bestrijding van drugssmokkel te komen? Is er geen aanleiding om structureler samen te werken met andere EU-lidstaten om de smokkel van drugs tegen te gaan?
Welke concrete maatregelen heeft België genomen om deze vorm van smokkel tegen te gaan? Hoe beoordeelt u die inspanningen in vergelijking met de aanpak in Rotterdam? Hoeveel kilo cocaïne wordt jaarlijks in België in beslag genomen en hoe verhoudt zich dat met de vangsten in Rotterdam?
Het onderzoek Teacher evaluations and pupil achievement, Evidence from classroom observation |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van het Centraal Planbureau «Teacher evaluations and pupil achievement: Evidence from classroom observation»?1
Ja, dit punt vloeit voort uit het beleid van het kabinet Rutte I.
Wat is uw oordeel over de stelling van de onderzoekers dat aan de hand van evaluatie van docenten in de context van een klaslokaal, de leerresultaten van leerlingen voorspeld kunnen worden?
Dit laat zien dat met het meetinstrument dat in dit onderzoek is gebruikt (lesobservaties door getrainde observatoren) wordt gekeken naar de cruciale elementen van leerkrachthandelen. Het gaat om elementen die ertoe doen voor het bereiken van goede leerprestaties.
Ziet u mogelijkheden om, via de door de onderzoekers gehanteerde observatiemethode, in te zetten op het verbeteren van de docentkwaliteit in het primair onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mogelijkheid zie ik en de resultaten uit de pilot sluiten uitstekend aan bij de prioriteiten uit het regeerakkoord. Ik zie die mogelijkheid in eerste instantie voor het voortgezet onderwijs. Momenteel wordt gewerkt aan plannen waarbij deze werkwijze (gerichte lesobservaties en coaching van leerkrachten) onderdeel is van de begeleiding van startende leraren in tekortvakken (vakken waarvoor moeilijk een leraar is krijgen). Daarnaast wil ik – in het verlengde van het regeerakkoord – ervoor zorgen dat het instrument en de kansrijkheid van feedback en coachinterventies veel meer wordt ingezet in het primair en voortgezet onderwijs. In het overleg dat plaatsvindt met de Stichting van het Onderwijs over het Nationaal Onderwijs Akkoord staat dit onderwerp dan ook hoog op de agenda.
Deelt u de mening dat bij het beoordelen van de kwaliteit van scholen er meer aandacht moet zijn voor docentkwaliteit? Ziet u voor de Inspectie van het Onderwijs mogelijkheden om dit uit te voeren op basis van de methodiek die in het bovenstaande onderzoek beschreven wordt?
Ik deel die mening niet. De inspectie beoordeelt de lerarenkwaliteit bij risicoscholen. Dit doet de inspectie om verklaringen voor kwaliteitsrisico’s te vinden, niet om individuele leraren te beoordelen. Het door het CPB gebruikte onderzoeksinstrument om de kwaliteit van leraren vast te stellen, vertoont overigens sterke overlap met het toezichtinstrument van de Inspectie.
Ik zie hier vooral een rol voor schoolleiders en bestuurders. Zij kunnen de beschreven werkwijze inzetten op hun scholen en benutten als hulpmiddel voor hun personeels- en professionaliseringsbeleid. In een professionele lerende organisatie ligt hiervoor bovendien niet alleen een verantwoordelijkheid voor schoolleiders en bestuurders, maar ook voor leerkrachten zelf.
De beveiliging van de website van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) |
|
Paul Ulenbelt (SP), Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de melding van een verlopen veiligheidscertificaat op de klachtenpagina van de website van het UWV?1 Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Wat zijn de risico’s van het ongeldige veiligheidscertificaat voor de bezoeker van klachten.uwv.nl?
Deelt u de mening dat mensen met klachten over het UWV de mogelijkheid moeten hebben om op een veilige manier klachten te uiten? Zo ja, garandeert u op dit moment deze veiligheid?
Deelt u de mening dat het UWV zijn beveiligingsbeleid serieus dient te nemen en dient te voorkomen dat gegevensuitwisseling met haar website onderschept kan worden door al dan niet kwaadwillende derde partijen?
Zijn er reeds meldingen bekend waaruit blijkt dat door het verlopen van het veiligheidscertificaat er gegevens zijn onderschept door al dan niet kwaadwillende derde partijen? Zo ja, hoeveel bezoekers zijn hier reeds de dupe van geworden?