Het gebruik van DigiD door bewindvoerders ten gunste van hun klanten |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekent met de problematiek rond het gebruik van DigiD door bewindvoerders ten gunste van hun klanten? Zo ja, op welke manier heeft u dit probleem ter hand genomen?
Ja. Eén van de organisaties van professionele bewindvoerders heeft bij brief aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, en recent ook aan mij, om aandacht gevraagd voor het feit dat overheidsdienstverleners in toenemende mate hun dienstverlening langs digitale weg aanbieden, maar dat zij als bewindvoerder niet de mogelijkheid hebben om langs digitale weg, met DigiD, het beheer voor de rechthebbenden uit te voeren. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op de vragen 3, 4 en 5.
Is het waar dat bewindvoerderskantoren standaard op hun aanvraagformulier vragen naar de DigiD-inloggegevens? Zo ja, wat is uw mening daarover?
Bij de twee organisaties van professionele bewindvoerders is nagevraagd of bewindvoerderskantoren standaard formulieren gebruiken waarin cliënten gevraagd wordt hun DigiD-inloggegevens te verstrekken. Dat blijkt bij enkele kantoren het geval te zijn. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op de vragen 3, 4 en 5.
Acht u het wenselijk dat bewindvoerders onbeperkt toegang hebben tot inloggegevens van hun cliënten en zodoende wijzigingen kunnen doorvoeren voor de onderbewindgestelde? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
DigiD is een persoonsgebonden authenticatiemiddel waarmee personen hun identiteit langs elektronische weg kunnen bewijzen. Dienstaanbieders moeten erop kunnen vertrouwen dat de persoon die een dienst wil afnemen ook werkelijk de persoon is die hij zegt te zijn. Omdat DigiD een persoonsgebonden middel is, is het niet wenselijk dat bewindvoerders een appèl doen op rechthebbenden om hun inloggegevens te verstrekken. Bovendien is het scala aan diensten dat met DigiD kan worden benaderd breder dan de handelingen die een bewindvoerder kan of mag uitvoeren. Een onderbewindgestelde kan voor tal van handelingen handelingsbekwaam zijn of blijven.
Sinds eind 2010 bestaat de dienst DigiD Machtigen. Het oogmerk van DigiD Machtigen is om op gecontroleerde wijze het digitaal handelen voor een ander te faciliteren. De huidige functionaliteit van DigiD Machtigen ondersteunt het machtigen van een ander op basis van een eigen wilsuiting. Deze dienst is thans operationeel voor de aangifte van inkomstenbelasting. Andere dienstverleners, zoals UWV, RDW en zorgverzekeraars, zijn hierop nog niet aangesloten. Dit betekent dat in situaties waarin machtiging aan de orde is, de dienstverlening nog langs papieren weg zal moeten verlopen.
Momenteel onderzoekt het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in samenwerking met diverse ministeries en uitvoeringsorganisaties welke andere vormen van machtiging en (wettelijke) vertegenwoordiging wenselijk zijn, mede met het oog op de doelstelling van Digitaal 2017. Het machtigen van bewindvoerders om voor hun klanten digitale diensten af te nemen is onderdeel van het lopende onderzoek.
Bent u van mening dat bewindvoerders op enig moment toegang moeten hebben tot het DigiD-account van onderbewindgestelden, omdat toeslagen bij de belastingdienst moeten worden aangevraagd of contact gelegd moet worden met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), zorgverzekeraars, gemeente en Rijksdienst wegverkeer (RDW)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier zullen deze handelingen verricht moeten worden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is dat aan de ene kant bewindvoerders toegang moeten hebben tot het DigiD-account van hun cliënt en aan de andere kant onderbewindgestelden hun persoonlijke inloggegevens niet mogen afstaan aan derden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u overleg met de Branchevereniging van Professionele Bewindvoerders en Inkomensbeheerders (BPBI) over deze problematiek? Zo ja, op welke wijze vindt dit overleg plaats en wat is de uitkomst van dit overleg? Zo nee, bent u bereid om samen met de BPBI tot een oplossing te komen?
De Branchevereniging van Professionele Bewindvoerders en Inkomensbeheerders (BPBI) en de Beroepsvereniging voor Professionele (beschermings)Bewindvoerders (NBPB) worden uitgenodigd voor een overleg. Doel van het overleg is te spreken over de doorontwikkeling van DigiD Machtigen. Daarvoor zijn een solide infrastructuur en technische voorzieningen nodig, maar vooral ook de betrokkenheid van gebruikers.
Deelt u de mening dat thans de mogelijkheid bestaat dat bewindvoerders kunnen frauderen met het DigiD-account van onderbewindgestelden? Heeft u signalen dat dit ook daadwerkelijk gebeurt?
Bewindvoerders hebben tot taak om de belangen van de rechthebbenden te behartigen. Wij beschikken niet over aanwijzingen dat hierbij, in het bijzonder in relatie tot het gebruik van DigiD, wordt gefraudeerd.
Een aanval op Iraanse ballingen in Irak |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Two dead in Iraq rocket attack on Iran exiles»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat een recente aanval met tientallen mortiergranaten op Iraanse ballingen in Camp Liberty in Irak tot twee doden en tientallen gewonden heeft geleid? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Op 15 juni heeft een aanval met een onbekend aantal projectielen op Kamp Hurriya geresulteerd in twee doden en veertien gewonden.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is dat hier een onafhankelijk onderzoek naar wordt gedaan en dat de verantwoordelijken voor dit bloedbad gerechtelijk worden vervolgd? Indien ja, bent u bereid hier op aan te dringen?
Ja. Ook bij eerdere aanvallen op Kamp Ashraf heeft de Nederlandse overheid aangedrongen op een onafhankelijk onderzoek, zoals bijvoorbeeld tijdens het bezoek van de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan Irak in februari jl.
Kunt u aangeven in hoeverre Irak tot op heden gevolg heeft gegeven aan de door de EU gesteunde oproep tot een onafhankelijk onderzoek naar aanleiding van de vorige dodelijke aanval op Camp Liberty in februari dit jaar?2
Naar aanleiding van de aanval in Kamp Hurriya in februari jl. hebben de Iraakse autoriteiten een onderzoek ingesteld waarvan de uitkomst op dit moment nog niet bekend is.
Deelt u de analyse van VN-vertegenwoordiger voor Irak, Martin Kobler, dat «today’s second terror attack on camp Liberty is a reminder to third countries to come forward with serious offers to resettle Camp Liberty residents outside Iraq»? Indien neen, waarom niet?
Het kabinet pleit voor opvang in de regio en, waar mogelijk, vrijwillige terugkeer naar Iran. Nederland neemt alleen bewoners op wanneer zij de Nederlandse nationaliteit hebben. Vier Nederlandse staatsburgers zijn vanuit Kamp Ashraf in 2011 terug naar Nederland gereisd.
Er bestaat geen gezamenlijk EU-beleid op het terrein van hervestiging. De individuele lidstaten bepalen zelf of zij bewoners van Kamp Hurriya willen hervestigen.
Indien ja, hoe bent u bereid hier, eventueel in EU verband, aan mee te werken?
Zie antwoord vraag 5.
Nieuwe fraudemogelijkheden met DigiD en gebrekkige dienstverlening van DigiD bij incidenten |
|
Linda Voortman (GL), Kees Verhoeven (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Klopt het dat wanneer iemand beschikking heeft over BSN-nummers en geboortedata van andere personen, hij/zij een nieuwe DigiD voor een ander persoon dan zichzelf kan aanvragen? Klopt het dat de rechtmatige DigiD-gebruiker zelfs niet via het mobiele nummer, waar DigiD sms-codes op kunnen worden ontvangen, wordt geïnformeerd over de aanvraag?
Het is niet mogelijk om louter met de kennis van iemands BSN en geboortedatum, ook zijn DigiD te verkrijgen. Bij het aanvragen van een DigiD vult de aanvrager BSN, geboortedatum en postcode/huisnummer in op het digitale aanvraagformulier. Hierna wordt een activeringscode verstuurd naar het GBA-adres van degene op wiens BSN een DigiD wordt aangevraagd. Misbruik is dus alleen mogelijk wanneer de kwaadwillende de naar het GBA-adres gestuurde brief met de activeringscode ook onderschept, en met deze code de DigiD activeert. Een DigiD werkt pas na activering.
Het klopt dat de aanvrager niet via zijn mobiele nummer wordt geïnformeerd over de aanvraag. De brief met de activeringscode kan in deze als de bevestiging van de digitale aanvraag worden gezien.
Klopt het dat wanneer de onrechtmatige DigiD-aanvrager ook post kan afvangen van de gedupeerde, hij/zij met behulp van de schriftelijk verzonden activatiecode de nieuwe DigiD kan activeren waarmee het oude DigiD-account wordt geblokkeerd?
Zie het antwoord op vraag 1.
Aanvullend kan nog worden gemeld dat als de nieuwe DigiD wordt geactiveerd, het oude DigiD-account altijd vervalt.
Klopt het dat vervolgens rekeningnummer en inkomen aangepast kunnen worden met resultaat dat bijvoorbeeld zorg- of huurtoeslag aangevraagd kan worden?
Met behulp van DigiD kan een betrokkene via Mijntoeslagen wijzigingen doorgeven. Hij kan ook, nadat hij zich met DigiD heeft geïdentificeerd, zijn rekeningnummer wijzigen. Als er een rekeningnummer wordt gewijzigd, dan ontvangt betrokkene daarvan een bevestigingsbrief van de Belastingdienst.
Klopt het dat pas bij bevestiging van de huurtoeslag, vaak weken later, de rechtmatige persoon met wiens DigiD is gefraudeerd een signaal krijgt dat er iets niet in de haak is?
Betrokkene ontvangt na de wijziging binnen twee weken een aparte brief waarin is aangegeven dat zijn rekeningnummer is gewijzigd.
Kunt u bevestigen dat iets dergelijks heeft plaatsgevonden in de studentenflat Selwerd 3 in Groningen?
Op dit moment loopt een onderzoek door het Openbaar Ministerie naar het gebruik van de onrechtmatig verkregen DigiD’s.
Kunt u bevestigen dat de personen bij wie dit probleem zich heeft voorgedaan geen enkele hulp hebben ontvangen van de organisatie die DigiD uitvoert? Kunt u bevestigen dat zij geen enkele informatie ontvingen over de accounts, maar dat zij enkel werden doorverwezen naar hun bestaande account waar zij niet in konden?
DigiD kent een helpdesk die in desbetreffende gevallen de burger kan helpen en ondersteunen. Daarnaast kent Logius een calamiteitenteam dat in voorkomende gevallen direct en in overleg met betrokken overheidsdienstverleners in werking kan treden. In enkele van de voornoemde gevallen heeft de helpdesk telefonisch contact gehad met de betrokkenen en hebben zij een advies ontvangen over de te nemen stappen. Het betreft een drieledig advies: vraag een nieuw DigiD-account aan, neem contact op met de overheidsdienstverlener waar het probleem zich heeft voorgedaan en doe aangifte bij de politie. Overige betrokkenen zijn per brief geïnformeerd. Kort na de eerste melding is de geschetste fraude calamiteitenprocedure in werking gezet.
Klopt het dat dergelijke incidenten alleen verholpen kunnen worden door opnieuw een nieuwe DigiD aan te vragen, waarbij enkele dagen verloren gaan die door eventuele daders nuttig gebruikt kunnen worden omdat een DigiD-account niet geblokkeerd kan worden? Ook niet bij vermoeden van fraude?
Nee, dit klopt niet. Bij een vermoeden van fraude blokkeert Logius zo spoedig mogelijk het DigiD-account. Wel wordt geadviseerd om een nieuwe DigiD-account aan te vragen (zie antwoord 6).
Welke actie gaat u ondernemen om dergelijke fraude met DigiD aan te pakken en te voorkomen?
De samenwerking tussen de verschillende betrokken ketenpartners op het gebied van fraudebestrijding, zal verder geïntensiveerd worden, met als doel waar mogelijk fraude te voorkomen en indien toch aan de orde, eerder op te sporen en te beëindigen. Daarnaast is de Tweede Kamer op 2 april jl. door middel van een brief geïnformeerd over de «voortgang toekomstbestendigheid identiteitsinfrastructuur». In deze brief is aangegeven dat met het oog op de toekomst en de continue veranderende technologische mogelijkheden (en bedreigingen) er op termijn een nieuw veiliger authenticatiemiddel zal worden geïntroduceerd, met een hoger betrouwbaarheidsniveau: een eID. Een dergelijk middel (bijvoorbeeld op basis van een chip) zal aan hoge veiligheidsnormen moeten voldoen en zal in persoon (bijvoorbeeld aan een balie) uitgegeven moeten worden. Door uitgifte in persoon zal het risico op fraude door het aanvragen van een DigiD-account op naam van een ander worden geminimaliseerd.
Hoe gaat u rechtmatige DigiD-gebruikers op de hoogte brengen dat het ongevraagd ontvangen van een nieuwe activatiecode een risico betekent omdat hoogstwaarschijnlijk hun persoonsgegevens zijn buitgemaakt en dat dit gemeld dient te worden?
Op de website digid.nl staat informatie over hoe burgers dit risico kunnen herkennen en welke maatregelen zij kunnen nemen.
Gaat u contact opnemen met de bewoners van de betreffende studentenflat?
Een burger wordt per brief geïnformeerd over de ontstane situatie als er een vermoeden bestaat dat er fraude is gepleegd met zijn DigiD. Dit heeft ook bij de betreffende bewoners plaatsgevonden.
Wat is de kostenpost van deze fraude?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er meer incidenten waarbij op deze manier fraude heeft plaats gevonden?
Het probleem dat kwaadwillenden de activeringsbrief onderscheppen komt op een totaal van circa 10 miljoen gebruikers en ruim 75 miljoen transacties per jaar verhoudingsgewijs zeer beperkt voor. Naar aanleiding het genoemde incident heeft nader onderzoek plaatsgevonden, waarbij in totaal 118 gevallen van oneigenlijke DigiD-aanvragen zijn gevonden. Dit heeft geleid tot het laten vervallen van accounts of het verwijderen van aanvragen.
Hoe verhoudt dit zich tot opmerkingen in antwoorden op eerdere vragen dat dergelijke gevallen schaars waren?1
DigiD is een systeem waar circa 10 miljoen burgers gebruik van maken en waarmee op jaarbasis ruim 75 miljoen keer wordt ingelogd. Elke zaak waarbij een vermoeden is van fraude is er een te veel en wordt onderzocht. Echter, als de hoeveelheid vermoedens van fraude wordt afgezet tegen de hoeveelheid transacties dan blijft het beeld dat een vermoeden van fraude relatief weinig voorkomt.
25% meer betalingsachterstanden op de hypotheken |
|
Joram van Klaveren (PVV), Teun van Dijck (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Betaalachterstanden hypotheken nemen weer toe»?1
Ja.
Hoeveel huiseigenaren met een betalingsachterstand verwacht u dat er dit jaar nog bijkomen, voornamelijk als gevolg van de toegenomen werkloosheid?
Het is lastig om een voorspelling te doen over de toekomstige ontwikkeling van het aantal betalingsachterstanden. Deze ontwikkeling is sterk gerelateerd aan de ontwikkeling van de economie in het algemeen en daarmee samenhangende variabelen als de koopkrachtontwikkeling en de werkloosheid. Een deel van de betalingsachterstanden ontstaat bij echtscheidingen, deze zijn eveneens lastig in te schatten. Desalniettemin geven de onderliggende trends en de brede conjuncturele ontwikkeling geen aanleiding om te veronderstellen dat het aantal betalingsachterstanden op korte termijn zal afnemen. Overigens kan worden opgemerkt dat het aantal huiseigenaren met een betalingsachterstand op hun hypotheek weliswaar oploopt maar internationaal bezien nog steeds laag is met 1,6% van het totaal aantal hypotheken.
Begrijpt u dat het vertrouwen van de consument tot een nulpunt daalt en de woningmarkt alleen maar verslechtert als de overheid tussentijds de spelregels voor hypotheken verandert, lastenverzwaring op lastenverzwaring stapelt en beleid voert dat zorgt voor meer werklozen? Zo neen, waarom niet?
Ik kan mij vinden in het standpunt dat rust op de woningmarkt noodzakelijk is. Tussentijdse wijzigingen van de regelgeving met betrekking tot hypotheken kunnen vanuit dat oogpunt bezien verwarrend werken. Het pakket aan maatregelen uit het regeer- en woonakkoord biedt consumenten duidelijkheid en zekerheid. Tegelijkertijd draagt dit pakket bij aan de houdbaarheid van de overheidsfinanciën.
In hoeverre bent u van mening dat het gegeven dat meer dan een miljoen huizen onder water staan, er meer dan 65 miljard aan onderwaarde is en er inmiddels 25% meer betalingsachterstanden op hypotheken zijn, de economie schaadt en toont dat het gevoerde beleid averechts werkt?
Ik wijs erop dat te ruime kredietverlening in het verleden heeft bijgedragen aan de door u genoemde problemen. Het kabinet heeft een aantal maatregelen genomen die de problemen aanpakken en daarnaast duidelijkheid en perspectief bieden. Hierbij valt onder meer te noemen de verlaging van de maximale Loan to Value (LTV) ratio, de permanente verlaging van het overdrachtsbelastingstarief voor woningen, de ondersteuning van startersleningen en de introductie van de aflossingseis waardoor nieuwe gevallen enkel recht op hypotheekrenteaftrek verkrijgen indien de lening in maximaal 360 maanden volgens een (tenminste) annuïtair schema volledig wordt afgelost.
Specifiek ten aanzien van restschulden heeft het kabinet enkele aanvullende maatregelen genomen om de financiering van restschulden bij een verhuizing te vereenvoudigen. Bij restschulden mag het bedrag van die schuld worden meegefinancierd in een nieuw hypothecair krediet en buiten beschouwing worden gelaten bij het berekenen van de LTV ratio. Daarnaast kunnen de rente en kosten van een lening voor een restschuld die zijn ontstaan bij de verkoop van een woning vanaf 29 oktober 2012 voor maximaal 10 jaar van de belasting worden afgetrokken.
Tot slot kan ik melden dat het beheer van betalingsachterstanden op hypotheken (het zogenaamde bijzonder beheer) de nadrukkelijke aandacht heeft van zowel de sector, de Autoriteit Financiële Markten en het Waarborgfonds Eigen Woningen (dat verantwoordelijk is voor uitvoering van NHG). Hierbij kan worden opgemerkt dat in Nederland betalingsachterstanden niet vaak leiden tot gedwongen verkoop van de woning. Het aantal gedwongen verkopen is in Nederland laag in vergelijking met andere landen.
Bent u op de hoogte van de doorrekening van het verkiezingsprogramma van de PVV, waaruit blijkt dat wanneer de hypotheekrenteaftrek in tact was gelaten de waarde van huizen was toegenomen en ook de verkoop fors zou stijgen? Zo neen, wilt u dit dan zo snel mogelijk doen om de misère op de woningmarkt te stoppen?
Ja, ik ben op de hoogte van deze doorrekening. Daarbij merk ik wel op dat het CPB in de doorrekening ook stelt dat de plannen van de PVV leiden tot een jaarlijks welvaartsverlies op de woningmarkt van bijna 1% van het Bruto Binnenlands Product (BBP). Zoals ik aangaf in mijn antwoord op vraag 3 ben ik niet voornemens wijzigingen aan te brengen op de huidige regelgeving.
Het artikel ‘Politiek verslikt zich in bezuinigingsoperatie auditfuncties’ |
|
Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Roald van der Linde (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
In hoeverre onderschrijft het kabinet de analyse van het artikel «Politiek verslikt zich in bezuinigingsoperatie auditfuncties»? In hoeverre is er sprake van een doublure in de internal audit?1
De oprichting van de Auditdienst Rijk zou volgens het artikel een aanslag betekenen op de eigen verantwoordelijkheid van de departementen voor het zelf toetsen van de kwaliteit van de interne beheersing. Ik bestrijd deze stelling. De Auditdienst Rijk is ondergebracht bij mijn ministerie, maar daarbij gaat het uitsluitend om een beheersmatig-organisatorische verantwoordelijkheid voor deze dienst. De Auditdienst Rijk is en blijft de interne auditfunctie van de afzonderlijke departementen. De governance-structuur van de Auditdienst Rijk voorziet er nadrukkelijk in dat elke minister zelf opdrachtgever is van de onderzoeken op zijn of haar departement. Mijn ministerie heeft niet meer zeggenschap over de capaciteitsinzet dan andere departementen; elke minister is autonoom in het stellen van prioriteiten (daarover worden jaarlijks door de Auditdienst Rijk afspraken met de departementen gemaakt). De Auditdienst Rijk rapporteert ook uitsluitend aan de vakminister, niet aan mij als minister van Financiën (tenzij het onderzoeken betreft die betrekking hebben op organisatieonderdelen van mijn ministerie). Er is geen sprake van «monopolisering» door het ministerie van Financiën, zoals in het artikel in Het Financieele Dagblad wordt gesuggereerd.
In het artikel wordt voorts gesteld dat de ministeries na de oprichting van de Auditdienst Rijk nieuwe eigen «feedbackfuncties» zouden hebben opgezet en dat daarvoor de formatie is uitgebreid. Ik herken dit beeld niet. Mij is geen enkel geval bekend van een nieuw opgezette vervangende auditfunctie op een ministerie. Er is dus ook geen sprake van een internal-auditdoublure.
In welke mate is de efficiencyslag met de centralisatie van de auditdiensten gelukt? Wat zijn daarvan de oorzaken?
De Auditdienst Rijk heeft inmiddels belangrijke voordelen van centralisatie laten zien. De Auditdienst Rijk werkt vanuit één overkoepelend jaarplan. Zo worden rijksbrede risico’s beter zichtbaar en kan vanuit een integrale aanpak worden gekomen tot gerichte departementale en interdepartementale onderzoeken. Daardoor kan de Auditdienst Rijk beter inspelen op veranderingen binnen het Rijk. De controleplannen, de weging van bevindingen en de opzet en inhoud van de samenvattende auditrapporten zijn het afgelopen jaar geharmoniseerd. Waar dat mogelijk is, worden controles centraal gepland en door één rijksbreed team uitgevoerd (bijvoorbeeld ten aanzien van de controle van de personele uitgaven). De Auditdienst Rijk kent eenduidige en efficiënte (procesgerichte) werkwijzen, die zijn vastgelegd in het Handboek Auditing Rijksoverheid. Daarin staan ook de maatregelen van kwaliteitsbeheersing beschreven. Op dit moment wordt gewerkt aan de implementatie van een geautomatiseerd auditproces ondersteunend systeem, dat zal zorgen voor verdere stroomlijning en standaardisering van de werkprocessen. Voorts beschikt de Auditdienst Rijk over effectieve middelen voor data-analyse en process mining.
De Auditdienst Rijk levert uiteraard zijn aandeel in de taakstellingsoperatie van het kabinet. De realisatie van de aan de Auditdienst Rijk opgelegde taakstelling ligt op schema.
Indien het bericht (al dan niet gedeeltelijk) correct is, welke actie gaat het kabinet dan ondernemen?
Het kabinet ziet in het artikel geen aanleiding tot het ondernemen van nadere actie.
Hoe is het bericht in Het Financieele Dagblad te rijmen met het in het regeerakkoord vastgelegde doel van dit kabinet om «goedkoper, flexibeler en efficiënter [te] werken, met minder bestuurlijke en ambtelijke drukte en regeldruk»?
De inzet van externen waaraan in het artikel in Het Financieele Dagblad wordt gerefereerd, vindt plaats in het kader van interdepartementale raamovereenkomsten die het Rijk heeft afgesloten. Deze raamovereenkomsten zijn in 2012 tot stand gekomen en vervangen de contracten die daarvoor door individuele auditdiensten en andere departementsonderdelen werden afgesloten. Er is juist voor het afsluiten van interdepartementale raamovereenkomsten gekozen om aldus in rijksbreed verband kostenefficiënter en flexibeler te kunnen werken. Om optimale schaalvoordelen te behalen is niet gekozen voor een raamovereenkomst voor alleen de Auditdienst Rijk of het ministerie van Financiën, maar nemen meerdere departementen aan de raamovereenkomsten deel. Dit houdt in dat niet alleen de auditfunctie, maar ook andere departementsonderdelen (directies, agentschappen, diensten, inspecties, etc.) van de raamovereenkomsten gebruik maken. Naast deze interdepartementale raamovereenkomsten zijn overigens ook nog departementale overeenkomsten voor de inzet van externe auditcapaciteit afgesloten.
In het kader van het verder professionaliseren van de bedrijfsvoering van het Rijk zal de Haagse Inkoop Samenwerking dit jaar bezien of het wenselijk is om binnen het categoriemanagement de nieuwe inkoopcategorie «inhuur auditcapaciteit» te introduceren. Daarmee wordt onder meer beoogd slimmer in te kopen (bundeling van specialistische inkoopgerelateerde kennis, bijvoorbeeld over de markt), het contractmanagement te verbeteren, het buiten raamovereenkomsten om inkopen terug te dringen en geld te besparen.
Zie verder ook het antwoord op vraag 2.
Welke ideeën heeft het kabinet over de auditfunctie? Wil het de auditdiensten verder centraliseren, opnieuw decentraliseren, uitbesteden? Wat is de visie van het kabinet op externe inhuur versus interne capaciteit voor deze activiteiten?
Op 1 mei 2012 is de Auditdienst Rijk van start gegaan, als bundeling van de voormalige departementale auditdiensten, met uitzondering van de auditdiensten van het ministerie van Veiligheid en Justitie en het ministerie van Defensie. De auditdienst van het ministerie van Veiligheid en Justitie is per 1 mei 2013 aangesloten; de aansluiting van de auditdienst van het ministerie van Defensie zal plaatsvinden op 1 januari 2014. Met de oprichting van de Auditdienst Rijk is invulling gegeven aan een afspraak uit het vorige regeerakkoord. Door bundeling van de departementale auditdiensten kan de auditfunctie op de ministeries op een efficiëntere wijze worden vormgegeven en wordt een bijdrage geleverd aan een compacte rijksdienst. Het optimaal bedienen van de opdrachtgevers – de politieke en ambtelijke leiding van de departementen – staat daarbij centraal. Een rijksbrede dienst maakt het bovendien mogelijk om met rijksbrede onderzoeken beter in te spelen op rijksbrede ontwikkelingen en vraagstukken. Binnen het huidige controlebestel is hiermee een flinke bestuurlijke en organisatorische stap gezet om gezamenlijk aandacht te besteden aan de verdere verbetering van de interne beheersing van de bedrijfsvoering van het Rijk. In 2014 zal het functioneren van de Auditdienst Rijk zoals afgesproken worden geëvalueerd. Er zijn momenteel geen plannen om de auditfunctie opnieuw te decentraliseren of uit te besteden.
Aan het beleid van het kabinet ten aanzien van de inrichting van het controlebestel en de rol van de Auditdienst Rijk heb ik recentelijk onder meer aandacht besteed in mijn brief aan de Tweede Kamer van 7 juni 2013 (beantwoording vragen over het Financieel Jaarverslag Rijk 2012 en de Staat van de Rijksverantwoording 2012) en in mijn brief aan de Tweede Kamer van 13 juni 2013 (beantwoording vragen over het jaarplan Auditdienst Rijk 2013).
Wat betreft het inzetten van externe capaciteit, geldt dat een goede afweging gemaakt moet worden tussen de inzet van eigen mensen en de inzet van externe capaciteit. Het zou juist niet efficiënt zijn wanneer de Auditdienst Rijk bijvoorbeeld permanent specialistische capaciteit in dienst zou hebben, terwijl deze capaciteit slechts op bepaalde momenten nodig is (zoals in het geval van piekbelasting).
Bij inhuur dient rekening te worden gehouden met het uitgangspunt dat voor elk ministerie als geheel de totale uitgaven voor externe inhuur maximaal 10% mogen bedragen van het totaal van de personele uitgaven van het betrokken ministerie (eigen personeel plus externe inhuur). Zie over deze uitgavennorm voor externe inhuur verder de brief van de voormalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Tweede Kamer van 29 juni 2010 (Tweede Kamer, 2009–2010, 31 701, nr. 32). Over de naleving van deze norm rapporteren de ministers jaarlijks aan de Tweede Kamer in het departementale jaarverslag (bijlage externe inhuur).
Hoe is de Rijksoverheid in staat voldoende hooggekwalificeerde internal auditors aan zich te binden, qua beloning, werkinhoud en loopbaanperspectief?
Eén van de voordelen van een centrale dienst is dat deze mede door zijn omvang een sterkere positie op de arbeidsmarkt heeft en betere perspectieven kan bieden aan zijn medewerkers. Zo heeft de Auditdienst Rijk een tweejarig programma voor audit trainees waarbij jaarlijks circa tien high potentials instromen. Het betreft hierbij zowel financial, operational als IT-auditors. Het werk van de Auditdienst Rijk biedt door het rijksbrede takenpakket van de dienst goede mogelijkheden voor afwisselend en uitdagend werk voor de medewerkers. Dit heeft in het eerste jaar van de Auditdienst Rijk al geleid tot interne mobiliteit. De Auditdienst Rijk is ook een kweekvijver voor andere functies binnen de overheid.
Ligt het schrappen van 600 fte’s, zoals wordt gesuggereerd in het artikel, in de rede? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Nee. De inzet van externe capaciteit waarnaar in het artikel uit Het Financieele Dagblad wordt verwezen, is geen vervanging van het werk dat de Auditdienst Rijk verricht (zie hierover ook het antwoord op vraag 5). Ook vóór de oprichting van de Auditdienst Rijk was sprake van inzet van externen, zowel binnen de auditfunctie als binnen andere departementsonderdelen (bijvoorbeeld voor specialistische expertise en voor piekbelasting, maar ook voor opdrachten waarvoor uitbreiding van de capaciteit van de Auditdienst Rijk niet overwogen wordt). De afgesloten raamovereenkomsten beogen niet de inzet van externen te verhogen ten opzichte van het verleden, maar hebben ten doel deze inzet kostenefficiënter te verwerven en flexibeler in te zetten. Er worden geen dubbele opdrachten verstrekt. De in artikel 66 van de Comptabiliteitswet 2001 voorgeschreven controleverklaringen bij de financiële overzichten in de departementale jaarverslagen worden bij alle ministeries en voor alle begrotingsfondsen afgegeven door accountants van de Auditdienst Rijk.
Het bericht: ‘Vorm een Europees OM voor aanpak witwaspraktijken’. |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Vorm een Europees OM voor aanpak witwaspraktijken»?1
Ja.
Klopt het dat er op maandag 17 juni 2013 een rapport «Criminaliteit, corruptie en instabiliteit» uitkomt van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) waarin wordt gepleit voor de oprichting van een Europees Openbaar Ministerie (OM)?
Ja.
Gaat u gevolg geven aan dit advies? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Naar verwachting komt de Europese Commissie deze zomer met een voorstel voor een verordening inzake de oprichting van een «Europees OM». Zodra die ontwerpverordening gepubliceerd is, zal het kabinet zich daarover een mening vormen en deze delen met uw Kamer via het gebruikelijke kanaal van een BNC-fiche. Zo lang dat voorstel er nog niet is, verwijs ik u naar hetgeen ik met betrekking tot de mogelijke oprichting van een Europees OM heb opgemerkt in mijn brief aan uw Kamer van 8 november 2011 over de strafrechtelijke samenwerking in de EU2 en tijdens het algemeen overleg over onder meer deze brief van 16 november 20113. Zoals daaruit blijkt is Nederland kritisch over de oprichting van een Europees OM en bestaan er ook bij andere lidstaten twijfels over de noodzaak en wenselijkheid hiervan. Dit standpunt heb ik sedertdien bij verschillende gelegenheden bevestigd, laatstelijk bij het algemeen overleg met uw Kamer op 5 juni 2013 ter voorbereiding van de JBZ-Raad op 6 en 7 juni jongstleden. Nederland zal zich actief blijven opstellen in deze discussie, en ik heb in mijn voornoemde brief uiteengezet wat daarbij onze speerpunten zijn. Diverse aspecten die u in uw vragen aankaart komen hierin ook aan bod.
Deelt u de mening dat een Europees OM zal leiden tot problemen in de verhouding met nationale strafrechtelijke autoriteiten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en door wie wordt dit probleem opgelost?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat een Europees aanklager binnen het nationale OM een vreemde eend in de bijt zal worden, omdat hij geen zeggenschap heeft over de inzet van mensen en middelen ten behoeve van de uit te voeren onderzoeken? Zo nee, waarom, niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de nationale soevereiniteit in het geding is wanneer sprake zal zijn van een Europees Openbaar Ministerie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat samenwerking prima is, maar dat er absoluut geen internationaal instituut nodig is dat al dan niet zelfstandig onderzoek kan starten en bepaalt hoe de Nederlandse politie- en justitiecapaciteit worden ingezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om u tegen de komst van een Europees OM uit te spreken of bent u er een voorstander van? Deelt u de mening dat het een kwestie van tijd is dat is er uiteindelijk voor alle vormen van criminaliteit een Europees OM is?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht “Zoveel banen, dat is echt stupide.” |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Zoveel banen, dat is echt stupide»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de kritiek van de drie hoogleraren dat het aantal geschatte banen dat brievenbusmaatschappijen Nederland zouden opleveren in het SEO-rapport gebaseerd is op een rekenfout?
De drie hoogleraren stellen dat een betere benadering om het aantal banen te schatten zou zijn om de omzet bij dienstverleners te delen door wat een werknemer gemiddeld aan omzet oplevert; deelt u de opvatting van deze hoogleraren? Zo nee, waarom niet?
In de nieuwe verklaring stelt SEO gebruik gemaakt te hebben van afgeleide fte’s; hoe beoordeelt u het geschatte bedrag per fte? De heer Van Wijnbergen stelt in het NRC dat dit bedrag veel te laag is; deelt u zijn mening?
In het NRC stelt Arnoud Boot dat het «stupide» is te denken dat de werknemers die hun baan «danken» aan het bestaan van brievenbusmaatschappijen, zonder het bestaan van deze firma’s niet aan het werk zouden zijn, immers schept aanbod op middellange termijn zijn eigen vraag; deelt u deze analyse? Zo nee, kunt u uitsluiten dat deze werknemers zonder het bestaan van brievenbusfirma’s ook een baan zouden hebben?
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan uw reactie op het SEO-rapport?
Het bericht ‘2 miljoen Nederlanders slachtoffer identiteitsfraude’ |
|
Klaas Dijkhoff (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «2 miljoen Nederlanders slachtoffer identiteitsfraude»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat honderdduizenden Nederlanders slachtoffer zijn van deze vorm van criminaliteit?
Ja. Daarom heb ik in het AO van 10 april j.l. de toezegging gedaan uw Kamer voor het eind van het jaar te berichten over een brede, samenhangende kabinetsvisie met betrekking tot de aanpak van identiteitsfraude waarin met name wordt ingezet op samenhang en samenwerking in de keten om het probleem structureel aan te kunnen pakken. Aan het eind van het jaar zal ik tevens een identiteitsmonitor overleggen. Deze identiteitsmonitor is een middel om op een gestructureerde wijze gedurende een langere periode cijfers te verzamelen en te monitoren ten aanzien van identiteitsfraude.
Klopt het dat slachtoffers van identiteitsfraude vaak problemen ondervinden met het doen van aangifte en de afwikkeling hiervan?
In algemene zin valt er nog winst te behalen in het realiseren van een adequaat aangifteproces.
De verbetering van de intake en afhandeling van aangiften is dan ook een van de speerpunten van het beleid van de minister van Veiligheid en Justitie. Hij zal u binnenkort informeren over de voortgang die geboekt is bij het verbeteren van de intake en de dienstverlening en zijn ambities bij de behandeling van de aangiftes bij de politie.
Tijdens het AO is er in Uw Kamer op gewezen dat problemen met de aangifte wellicht ook gelegen zouden kunnen zijn in het ontbreken van de zelfstandige strafbaarstelling. Het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de verbetering van de aanpak van fraude met identiteitsbewijzen en wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in verband met verbetering van de regeling van de identiteitsvaststelling van verdachten en veroordeelden, bevat instrumenten om tegen verschillende vormen van identiteitsfraude op te treden. Tijdens de bespreking van het concept wetsvoorstel in de Tweede Kamer heeft de minister van Veiligheid en Justitie opgemerkt dat het misbruik van identificerende persoonsgegevens meer op één lijn wordt gesteld met misbruik van reisdocumenten en identiteitsbewijzen.
Deelt u de mening dat de afwikkeling van aangiftes beter moet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen om het voor slachtoffers makkelijker te maken om de gevolgen van identiteitsfraude te herstellen?
Het vervolgonderzoek «Omvang van identiteitsfraude & maatschappelijke schade in Nederland» stelt dat 85% van de slachtoffers tevreden is over de afhandeling van identiteitsfraude en/of foute of onterechte registraties. Zowel het Centraal Meld- en Informatiepunt Identiteitsfraude- en fouten als de Fraudehelpdesk helpen slachtoffers bij alle vormen van identiteitsfraude waarbij het CMI is gespecialiseerd in individuele hulpverlening ingeval van identiteitsfraude terwijl de Fraudehelpdesk het gehele terrein van fraude bestrijkt.
De verdere aanpak omtrent het herstellen van de gevolgen van identiteitsfraude zal onderdeel uitmaken van de kabinetsvisie met betrekking tot identiteitsfraude die, conform de toezegging uit het AO van 10 april jl., voor het eind van het jaar zal worden aangeboden aan uw Kamer.
De stand van zaken in het juridisch onderzoek naar bestuurders van woningcorporatie Rentree |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kunt u toelichten in welke fase het juridisch onderzoek naar de oud-bestuurders van Rentree zich bevindt?
In 2010 is een forensisch onderzoeksrapport opgesteld door Deloitte gevolgd door een juridisch advies van Allen & Overy over mogelijke strafbare feiten en verhaalbaarheid van schade op voormalig bestuurders/toezichthouders. In 2012 is hierop een second opinion uitgebracht door Ivy Advocaten. Zie verder het antwoord op vragen 2 en 3.
Kunt u toelichten of Rentree civielrechtelijke stappen gaat nemen om de voormalig bestuurder van Rentree persoonlijk aansprakelijk te stellen voor de schade die Rentree heeft geleden?
Rentree geeft aan dat op 26 april 2013 de voormalig bestuurder is gedagvaard. In deze civielrechtelijke procedure stelt Rentree de voormalig bestuurder hoofdelijk aansprakelijk voor de vergoeding van alle huidige en toekomstige schade die de woningstichting Rentree en/of Rentree projectontwikkeling heeft/hebben geleden op grond van onbehoorlijk bestuur ex artikel 2:9 BW en/of op grond van onrechtmatige daad ex artikel 6:162 BW, onder meer in verband met de (aankoop van) Project Duistervoordsweg.
Kunt u toelichten hoe het huidige bestuur van Rentree tot nu toe medewerking heeft verleend aan het juridisch onderzoek?
Het huidige bestuur neemt in goed en constructief overleg de stappen waarvan ik verwacht dat die in het volkshuisvestelijk belang dienen te worden genomen.
Heeft Rentree overwogen om met een stuitingsbrief aan de oud-leden van de raad van toezicht te voorkomen dat de aansprakelijkheid van oud toezichthouders kan verjaren (verjaringstermijn van 5 jaar; art. 3:310 BW)? Kunt u dit toelichten?
Op basis van onderzoek, een juridische analyse en een second opinion ziet Rentree geen aanleiding om schade te verhalen op voormalige toezichthouders. Mijn ambtsvoorganger heeft die conclusie overgenomen en u daarover schriftelijk geïnformeerd bij brief van 29 juni 2012. Stuiting van verjaring is niet aan de orde nu er geen gronden voor aansprakelijkheid zijn vastgesteld.
Bent u zich ervan bewust dat de verjaringstermijn voor aansprakelijkheid van de oud-bestuurders binnenkort verloopt en welke mogelijkheden ziet u om dergelijke verjaringstermijn niet te laten verlopen voordat het juridisch onderzoek gereed is?
De procedure loopt. Zie verder het antwoord op de vorige vraag. Stuiting van verjaring is niet aan de orde nu de procedure is gestart.
Deelt u de mening dat fraude bij maatschappelijke instellingen zoals woningcorporaties en scholen veel maatschappelijke verontwaardiging teweeg brengt en dat vermoedens van verwijtbaar bestuurlijk handelen bij dergelijke instellingen hoge prioriteit moeten hebben bij het Openbaar Ministerie, FIOD en Politie?
In zijn algemeenheid acht ik fraude -ook en zeker bij maatschappelijke instellingen- een kwalijke zaak. Fraude dient voorkomen en bestreden te worden.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Woningcorporaties van 26 juni a.s.?
Ja.
Het bericht dat er opnieuw is gefraudeerd in de thuiszorg |
|
Renske Leijten (SP) |
|
|
|
|
Hoe is het mogelijk dat een thuiszorgorganisatie twee jaar lang meer uren thuiszorg declareerde en te hoge tarieven in rekening bracht, zonder dat het opgemerkt werd door het zorgkantoor en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Momenteel wordt door de FIOD onderzocht wat zich heeft voorgedaan bij de thuiszorgorganisatie waarop u doelt in uw vraag. Gedurende dit onderzoek kan ik inhoudelijk niet ingaan op deze specifieke zaak. Uiteraard zal ik het onderzoek nauwlettend volgen om te bezien of naar aanleiding van de bevindingen nadere maatregelen nodig zijn.
Vindt u het ook schokkend dat de fraude pas aan het licht kwam bij een overname van de organisatie? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 1.
Het is toch zo dat de NZa op basis van jaarrekeningen toezicht moet houden op mogelijke fraude en de continuïteit van de zorginstelling? Waarom heeft de NZa de te hoge tarieven niet in de gaten gehad?
Hoe heeft het zorgkantoor toezicht gehouden op de gedeclareerde uren van de zorginstelling? Waarom is daar geen lampje gaan branden?
Zoals gezegd kan gedurende het onderzoek niet worden ingegaan op deze specifieke zaak.
In zijn algemeenheid geldt dat de NZa toezicht houdt op de rechtmatigheid en de doelmatigheid van de uitvoering van de AWBZ. In die hoedanigheid houdt zij er toezicht op dat de zorgkantoren hun werk naar behoren uitvoeren en dat zorgaanbieders zich aan hun wettelijke verplichtingen houden. Over het toezicht op de zorgkantoren rapporteert de NZA mij in jaarlijkse uitvoeringsverslagen.
Het toezicht op zorgaanbieders vindt plaats via het zogenaamde signaaltoezicht. Dat betekent dat de NZa signalen die zij krijgt volgens een eigen procedure weegt en beziet wat ermee moet gebeuren. De NZa controleert dus niet zelf alle jaarrekeningen van aanbieders en welke tarieven zij hanteren. Als een signaal over vermeende fraude binnen komt, is er voor NZa mogelijk aanleiding om daar onderzoek naar te doen. Dat is echter allereerst de verantwoordelijkheid van het zorgkantoor.
De NZa houdt ten aanzien van de continuïteit van aanbieders toezicht op de zorgplicht van zorgkantoren. Zorgkantoren zijn verantwoordelijk voor continuïteit van zorg. Indien de continuïteit van zorg in het geding is, kan de NZa het zorgkantoor daarop aanspreken.
Erkent u dat slecht toezicht op de financiële handel en wandel van zorginstellingen funest is, omdat hiermee het signaal wordt afgegeven dat graaien en fraude in de zorg getolereerd wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ook hier geldt dat ik niet kan ingaan op deze specifieke zaak omdat hiernaar momenteel onderzoek wordt gedaan.
In zijn algemeenheid geldt dat zorgkantoren bij hun toezicht uitgaan van goedkeurende accountantsverklaringen bij de jaarrekening. De zorginstelling verstrekt informatie aan het zorgkantoor en aan de NZa over de gerealiseerde productie via de nacalculatieformulieren. De accountant van de zorgaanbieder controleert de nacalculatieopgave en geeft de uitkomst van zijn onderzoek weer in een controleverklaring. De ingediende nacalculatie wordt getoetst door het zorgkantoor. Het zorgkantoor stelt bijvoorbeeld vast of het aantal geleverde uren volgens de nacalculatie sluit met het aantal uren dat bij het CAK is aangemeld in het kader van het vaststellen van de verschuldigde eigen bijdrage. Uiteindelijk wordt de nacalculatie ingediend bij de NZa met een ook door het zorgkantoor ondertekend voorblad.
Denkt u dat deze fraude ook aan het licht was gekomen als er geen overname had plaatsgevonden? Zo ja, waaruit maakt u dat op? Zo nee, vindt u dit ook schokkend?
Fraude in de zorg is een bedreiging voor de solidariteit in ons zorgstelsel.
Kunt u aangeven wanneer er vermoedens optraden van fraude en hoe er vervolgens geopereerd is door de NZa, het zorgkantoor en de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD)?
Zoals al eerder aangegeven kan ik gedurende het lopende onderzoek niet inhoudelijk ingaan op deze zaak.
Hoe vaak komt het voor dat bij overname van een zorgorganisatie fraude aan het licht komt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u van mening dat er goed wordt samengewerkt om fraude te voorkomen en op te sporen? Hoe verloopt de samenwerking tussen NZa, zorgverzekeraars/zorgkantoren, de FIOD, het OM, de Inspectie en uw ministerie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe vaak fraude aan het licht komt bij overname van een organisatie is mij niet bekend. Hiervan wordt geen registratie bijgehouden.
Beheert de betrokken directeur ook andere zorginstellingen? Is daar ook gefraudeerd? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Het voorkomen en opsporen van zorgfraude vind ik van groot belang. Een goede samenwerking tussen de betrokken partijen is daarbij noodzakelijk. Zoals u weet heeft de Minister dit voorjaar een samenwerkingsconvenant afgesloten met partijen die van belang zijn bij de zorgfraudebestrijding, Dat zijn behalve de NZa en ZN, ook het CIZ, de IGZ, de FIOD, de Inspectie SZW, de Belastingdienst en het OM. Hierbij is ook de taskforce integriteit zorgsector in het leven geroepen. Door krachten te bundelen, kan deze taskforce effectiever en efficiënter optreden tegen zorgfraude. De samenwerking heeft de afgelopen jaren al tot diverse resultaten geleid (zoals de instelling van het fraudeverzamelpunt bij de NZa, afspraken over wie welke fraudesignalen oppakt en over welke informatie met wie gedeeld mag worden) en krijgt door de taskforce integriteit zorgsector een extra impuls. Zo richten de convenantpartijen momenteel een projectorganisatie in voor het gezamenlijk analyseren, opwerken en aanpakken van zorgfraude: het expertisecentrum zorgfraude bestrijding (EZB).
Wat zijn de consequenties van deze fraude voor de directeur die hiervan verdacht wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanwege het lopende onderzoek kan ik hier geen mededelingen over doen.
Wordt het geld waarmee gefraudeerd is weer teruggegeven aan de zorg? Zo nee, waarom niet?
Mogelijke consequenties zijn afhankelijk van de uitkomsten van het lopende onderzoek. Hierover kan in dit stadium nog niets worden gezegd.
Is de zorg voor mensen die gebruik maakten van deze thuiszorgorganisatie gewaarborgd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zijn de mensen die zorg kregen via deze thuiszorgorganisatie benadeeld door de fraude? Hebben zij bijvoorbeeld te veel eigen bijdrage moeten betalen, omdat de urenregistratie niet klopte? Bent u bereid uit te zoeken of betrokken mensen daarvoor gecompenseerd kunnen worden?
Wanneer de rechter een ontnemingvordering toewijst, zal de opbrengst hiervan terugvloeien in de staatskas.
Wat is er gebeurd met het personeel dat bij deze thuiszorgorganisatie werkzaam was? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, de zorg aan de cliënten die op het moment van faillissement gebruik maakten van deze instelling, is door een andere zorgaanbieder gecontinueerd.
De sterftecijfers van het Ruwaard van Puttenziekenhuis |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van RTL-nieuws over de sterftecijfers van het Ruwaard van Puttenziekenhuis?1
Ja.
Deelt u de opvatting van de heer Lemstra dat de sterftecijfers extreem hoog zijn?
De sterftecijfers van het Ruwaard van Puttenziekenhuis over 2010 zijn inderdaad een stuk hoger dan gemiddeld.
Hoe kan het dat deze hoge sterftecijfers niet eerder door de Raad van Bestuur en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) zijn gesignaleerd?
Conform de afspraken tussen het ministerie van VWS, de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ), de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Federatie van Universitaire Medische Centra (NFU) hebben de meeste ziekenhuizen hun zogenaamde «Hospital Standardized Mortality Ratio» (HSMR)2 gegevens voor het eerst op 20 december 2011 via de website van de NVZ/NFU openbaar gemaakt. Het ging hier om de sterftecijfers over het jaar 2010. Het Ruwaard van Putten ziekenhuis was één van de ziekenhuizen die deze gegevens toen niet openbaar heeft gemaakt. Binnen het Ruwaard van Putten ziekenhuis was eind 2011 duidelijk dat binnen de HSMR specifiek de SMR’s voor hartfalen en hartinfarct over 2010 een stuk hoger dan gemiddeld waren, waarna de Raad van Bestuur (RvB) van het ziekenhuis begin 2012 bureau Medirede opdracht heeft gegeven hier onderzoek naar te doen. De inspectie heeft hierover op 11 juni 2012 gesproken met de RvB. Het ziekenhuis deed daarbij de toezegging dat de IGZ het onderzoek na afronding zou ontvangen. Uit inspectieonderzoek is gebleken dat het rapport op 30 oktober 2012 aan de RvB was aangeboden. Ten tijde van het aanbieden van het rapport vond een bestuurswisseling plaats. De nieuwe interim-voorzitter van de RvB heeft direct na kennisname van het rapport, op maandag 12 november 2012 de Raad van Toezicht (RvT) geïnformeerd en het rapport diezelfde dag aan de inspectie overhandigd. Ik verwijs ook naar mijn beantwoording op 12 december 2012 van de Commissiebrief van 22 november 2012 over het Ruwaard van Puttenziekenhuis.
Waarom duurt het zo lang voordat zowel ziekenhuizen als de IGZ inzicht in de sterftecijfers van ziekenhuizen hebben?
Adequate en betrouwbare gegevensregistratie is onmisbaar willen ziekenhuizen hun sterftecijfers kunnen monitoren en sterftegevallen kunnen onderzoeken. Zonder dat is het onmogelijk om opmerkelijke afwijkingen in sterfte te constateren en nader te laten onderzoeken, laat staan dat het mogelijk is om tijdig bij te sturen, in te grijpen en van fouten te leren. Deelname aan de Landelijke medische Registratie (LMR) of de Landelijke Basisregistratie Zorg (LBZ) is in combinatie met een goede gegevensregistratie een vereiste om betrouwbare sterftecijfers te kunnen berekenen. Nog niet alle ziekenhuizen nemen hieraan volledig deel en op het punt van de volledigheid en kwaliteit van de gegevensregistratie moeten nog de nodige verbeteringen gerealiseerd worden, aldus het rapport «Het resultaat Telt Veiligheidsindicatoren 2009, 2010 en 2011. De veiligheid telt» dat de IGZ medio november 2012 openbaar heeft gemaakt.
De registratie is ook van belang voor het (risicogestuurd) toezicht door de IGZ. De IGZ stimuleert dat ziekenhuizen een uniforme, volledige en betrouwbare gegevensregistratie hebben voor de berekening van sterftecijfers. De IGZ heeft extra aandacht voor ziekenhuizen die hier nog niet toe in staat zijn. Tijdens het Notaoverleg Patiëntveiligheid van 17 juni 2013 heb ik gezegd dat over 2013 alle ziekenhuizen sterftecijfers moeten publiceren. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat sterftecijfers zo snel mogelijk inzichtelijk voor ziekenhuizen en de IGZ moeten zijn? Wat is een haalbare termijn hiervoor?
Ja. Het initiatief van een aantal ziekenhuizen om realtime inzicht in de sterftecijfers te hebben laat zien dat die terugkoppeling nu al technisch mogelijk is. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 7.
Wat vindt u van het initiatief van enkele ziekenhuizen om realtime inzicht in hun sterftecijfers te hebben? Deelt u de mening dat dit een wenselijke ontwikkeling is?
Ik vind het een heel goed initiatief dat zeker navolging verdient. Tijdige en betrouwbare feedback en spiegelinformatie helpt de zorgaanbieder om inzicht te krijgen in de kwaliteit van de door hem/haar geleverde zorg en kan een belangrijke stimulans zijn tot verbeteren. Betrouwbare data bevorderen de bewustwording van aanbieders over de kwaliteit van de geleverde zorg en de veiligheid van hun patiënten. Transparantie en standaardisatie bevorderen kwaliteit en veiligheid, ondersteunen het beleid van bestuur, toezichthouder en verzekeraar en dragen ook bij aan het oordeel van de patiënt.
Wanneer verwacht u dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de regels voor het publiceren van sterftecijfers op orde heeft?
Dat kan de NZa nu nog niet aangeven. De NZa heeft laten weten bezig te zijn met de voorbereiding van dit traject, wat onder meer het uitzoeken van technische en juridische aspecten omvat. Daarnaast is overleg met diverse partijen nodig. Zodra de NZa mij heeft laten weten op welke wijze en wanneer de verplichting tot het publiceren van sterftecijfers kan worden opgelegd, zal ik u daarover informeren. Zoals toegezegd tijdens het Nota overleg patiëntveiligheid zet ik mij ervoor in dat de ziekenhuizen over 2013 hun sterftecijfers publiceren en vanaf 2014 sterftecijfers op basis van diagnosegroepen.
Hoe wordt in een ziekenhuis geborgd dat resultaten uit interne onderzoeken of incidentmeldingen ook daadwerkelijk worden opgevolgd?
Op grond van de Kwaliteitswet zorginstellingen is het bestuur van een ziekenhuis verplicht de zorg zodanig in te richten dat dit leidt tot verantwoorde zorg. Het bestuur van de instelling is er verantwoordelijk voor dat de resultaten uit intern onderzoek of incidentmeldingen worden gebruikt om de kwaliteit van zorg te verbeteren. De IGZ houdt toezicht op de Kwaliteitswet zorginstellingen.
Met het voorstel voor de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, dat in eerste termijn is behandeld door Uw Kamer op 18 juni 2013, versterk ik overigens de waarborgen voor goede kwaliteit van zorg. Zo wordt de eindverantwoordelijkheid van het bestuur voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg aangescherpt en wordt er een wettelijke basis geboden om veilig intern incidenten te melden.
Wie heeft er zicht op als dit niet voldoende gebeurt en wie grijpt dan in?
Als blijkt dat een ziekenhuis onvoldoende maatregelen neemt om de veiligheid van zorg te verbeteren of onvoldoende inzicht heeft in de uitkomsten van zorg, dan grijpt de IGZ in.
Aanbesteding van busvervoer |
|
Erik Ziengs (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Betty de Boer (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de eisen die regionale overheden stellen bij de aanbestedingen in het regionale openbaar vervoer per bus?
De eisen die regionale overheden stellen bij aanbestedingen van concessies voor busvervoer zijn in principe openbaar. Aanbestedingen van OV-concessies worden op openbare media gepubliceerd, zoals Aanbestedingskalender.nl, TenderNed en TED. Een ieder kan ze raadplegen.
Klopt het dat er voorbeelden zijn van aanbestedingen met daarin eisen van bijvoorbeeld 50 miljoen euro omzet per jaar en ervaring als dienstverlener in het openbaar vervoer, waardoor op voorhand veel partijen worden uitgesloten van deelname aan de aanbesteding? Deelt u de mening dat dergelijke eisen onvoldoende ruimte laten voor nieuwe toetreders in het regionaal openbaar busvervoer? Zo ja, welke actie gaat u hier ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Regionale overheden hebben als gevolg van de specifieke regelgeving die van toepassing is op OV-concessies (Europese PSO-verordening1 (public service obligations) en de Wet personenvervoer 2000) een grote keuzevrijheid bij de contractvorming van concessies en de invulling en procedure van aanbesteding. Het is gebruikelijk dat in de documenten bij een aanbesteding van een OV-concessie eisen aan de inschrijver worden gesteld. Het betreft onder meer geschiktheidseisen en uitsluitingsgronden. De bijzondere aard van OV en het publieke belang dat ermee wordt gediend brengt met zich mee dat het van groot belang is dat een concessieverlener de continuïteit van het openbaar vervoer waarborgt. Om de (financiële) risico’s te beperken kunnen eisen worden gesteld ten aanzien van omzet en ervaring. De totale waarde van een Nederlandse busconcessie varieert grofweg tussen de 10 miljoen en 1 miljard euro. In het geval een omzeteis aan een inschrijver wordt gesteld, wordt deze gerelateerd aan de omvang van de opdracht; het is in de regel een bepaald percentage van de waarde van de concessie. Voor de kleinere concessies zal een eventuele omzeteis lager liggen dan bij een grote. Zo werd bijvoorbeeld aan de inschrijvers op de relatief kleine concessie IJsselmond de eis gesteld van een minimumomzet van € 15 mln. Op deze concessie schreven naast drie grote internationaal werkende vervoerbedrijven ook twee zogeheten besloten busbedrijven in. Hoewel besloten busvervoerders dus al op bepaalde concessies inschrijven ben ik met u van mening dat het goed is te onderzoeken hoe er meer ruimte voor nieuwe toetreders kan komen met behoud/verbetering van continuïteit en kwaliteit. Daarom zal ik de door u genoemde punten (eisen van omzet en ervaring met openbaar vervoer) onder de aandacht brengen van de werkgroep die bezig is te onderzoeken hoe bestekken en contracten in het openbaar vervoer flexibeler en meer vernieuwend kunnen worden gemaakt. De bedoelde werkgroep, is onderdeel van «Samen op reis», een initiatief van Rover en Urgenda waarin ook IenM deelneemt.
In hoeverre denkt u dat besloten busvervoerders gezien hun expertise en flexibiliteit een rol zouden kunnen spelen bij aanbestedingen in het openbaar busvervoer? Bent u eventueel bereid om de mogelijkheden hiernaar te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht “Meer dan 3.500 postbusfirma's in Nederland overtreden de wet”. |
|
Bram van Ojik (GL), Jesse Klaver (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Meer dan 3.500 postbusfirma’s in Nederland overtreden de wet»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het bericht dat van de ruim achttienduizend postbusfirma's in Nederland zeker 19 procent niet tijdig een jaarplan heeft ingeleverd?
Vooropgesteld moet worden dat op basis van het artikel uit de Volkskrant niet is vast te stellen of alle rechtspersonen die volgens het Volkskrantonderzoek hun jaarrekening niet tijdig zouden hebben gepubliceerd, ook daadwerkelijk die verplichting hebben. Het moeten rechtspersonen zijn die onder het Nederlandse recht vallen en dientengevolge op basis van het Burgerlijk Wetboek deponeringsplichtig zijn (en ook niet onder enige uitzondering of vrijstelling vallen).
Hoe beoordeelt u het bericht dat van de 1.506 buitenlandse coöperaties er 397 geen recente jaarcijfers hebben ingeleverd?
Voor deze vraag geldt hetzelfde als hierboven in het antwoord op vraag 2 is opgemerkt. Het is bijvoorbeeld niet duidelijk of het gaat om de jaarrekening van ondernemingen die zijn opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening van een andere rechtspersoon. Het is dus niet op voorhand zeker dat alle 397 ondernemingen in overtreding zijn.
Was u hiervan al op de hoogte voorafgaand aan de verschijning van het bericht? Zo ja, welke actie heeft u hierop ondernomen?
Bekend is dat een deel van deponeringsplichtige rechtspersonen de jaarstukken niet of niet tijdig openbaar maakt. Het betreft de verplichting om uiterlijk dertien maanden na afloop van het boekjaar de jaarrekening openbaar te maken via het handelsregister bij de Kamer van Koophandel.
Zo nee, waarom was u hiervan niet op de hoogte? Hoe gaat u ervoor zorgen dat u hierover in de toekomst wel tijdig geïnformeerd wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Welke actie gaat u ondernemen om te voorkomen dat firma’s ook in de toekomst nalaten hun jaarrekening tijdig in te leveren?
De naleving van de inlevering van jaarrekeningen is thans reeds met verschillende waarborgen omgeven. De Kamer van Koophandel monitort de naleving van de plicht tot deponering van de jaarrekening. Indien de rechtspersoon niet op tijd deponeert, wordt zij door de Kamer van Koophandel gerappelleerd. Aan het einde van het jaar waarin de Kamer van Koophandel heeft gerappelleerd ligt het percentage van deponeringen rond de 90%. Ongeveer 5% van de rechtspersonen (ca. 35.000) heeft een achterstand in het deponeren van drie jaren of meer. Nederland loopt daarmee Europees gezien in de pas.
De Kamer van Koophandel heeft geen handhavende bevoegdheid. De regels voor het opstellen en publiceren van de jaarrekening zijn voorgeschreven uit het oogpunt van transparantie en bescherming van belanghebbenden, zoals aandeelhouders, investeerders, banken en leveranciers. In het algemeen is het aan deze belanghebbenden, en in het bijzonder de aandeelhouders en leden van de desbetreffende rechtspersonen, om te oordelen over het niet c.q. te laat publiceren en de rechtspersoon hierop aan te spreken. Daartoe kan iedere belanghebbende nakoming van de publicatieplicht vorderen (art. 2:394 lid 7 BW).
Daarnaast is het niet tijdig deponeren van de jaarrekening een economisch delict, dat kan worden bestraft met een geldboete van ten hoogste € 19.500 (art. 1 onder 4° WED jo. art. 2:394 lid 3 BW). Wanneer er sprake is van faillissement en het bestuur heeft niet voldaan aan zijn verplichting om de jaarrekening openbaar te maken (art. 2:394 BW), heeft het zijn taak onbehoorlijk vervuld en wordt vermoed dat onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Dit rechtsvermoeden van onbehoorlijk bestuur heeft tot gevolg dat de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de schulden van de rechtspersoon die niet uit de boedel kunnen worden voldaan (artikelen 2:50a, 138, 149, 248, 259 en 300a BW). Verder kan de jaarrekening een rol spelen bij het voorkomen en bestrijden van misbruik van rechtspersonen. Op basis van de Wet controle op rechtspersonen kan het niet deponeren van de jaarrekening worden betrokken bij het doorlopende toezicht op rechtspersonen.
Voor beursvennootschappen geldt sinds 1 januari 2009 een publiekrechtelijk handhavingsregime waar het de openbaarmaking en deponering van jaarstukken betreft. Op grond van de Wet op het financieel toezicht dienen de jaarstukken van beursvennootschappen binnen vier maanden na afloop van het boekjaar openbaar te worden gemaakt en bij de AFM te worden gedeponeerd. De AFM houdt toezicht op de naleving van deze verplichting.
Als sluitstuk geldt de mogelijkheid van strafrechtelijke handhaving. De buitengewoon opsporingsambtenaren van het Bureau Economische Handhaving van de Belastingdienst zijn aangewezen voor de opsporing van het economische delict van het niet deponeren van de jaarrekening. Het Bureau Economische Handhaving maakt jaarlijks tegen circa 1.500 verzuimende rechtspersonen proces-verbaal op. De vervolgingscapaciteit van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie is daarop afgestemd.
Hoe komt het dat bestuurders van bedrijven die de wet overtreden in de praktijk zelden worden vervolgd? Welke actie gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat bestuurders van bedrijven die de wet overtreden in de toekomst wel worden vervolgd?
De verplichting tot het deponeren van de jaarrekening rust op de rechtspersoon. Daarom treedt het OM in de eerste plaats op tegen rechtspersonen die niet op de voorgeschreven wijze hun jaarrekeningen deponeren. In het geval er sprake is van een structurele of principiële weigering van het indienen van de jaarstukken door een rechtspersoon, dan kan besloten worden ook de bestuurder van de rechtspersoon te vervolgen (art. 51 Wetboek van Strafrecht).
Bent u bereid de sancties op het niet tijdig indienen van de jaarrekening aan te scherpen? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiervoor? Zo nee, waarom niet?
De instrumenten die beschikbaar zijn voor het tijdig indienen van de jaarrekening (zie antwoord op vraag2 acht ik voldoende om tegen niet indieners op te treden. Ik zie dan ook geen aanleiding de sancties aan te scherpen.
De OECD (Organisation for Economic Co-operation and Development) heeft Nederland aangespoord de monitoring en de aanpak van witwassen en belastingontduiking uit te breiden; op welke wijze geeft u invulling aan deze aanbeveling?
Deze aanbeveling is – voor zover ons bekend – niet door de OESO gedaan. Wel heeft de OESO begin dit jaar een landenrapport over Nederland uitgebracht waarbij is gekeken naar de Nederlandse bestrijding van steekpenningen aan buitenlandse ambtenaren. Het gaat dus om corruptiebestrijding. De kritiek daarbij is met name dat Nederland in de strafrechtelijke sfeer deze specifieke vorm van corruptie niet hard genoeg aanpakt. De OESO-werkgroep over omkoping wil opsporing en vervolging van deze vorm van corruptie in een aantal gevallen in het bijzonder monitoren, met name ook waar zogenoemde brievenbusmaatschappijen bij zijn betrokken. In de aanbiedingsbrief van de Ministers voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en van Veiligheid en Justitie bij dit rapport aan uw Kamer3en in antwoord op vragen van de leden Gesthuizen en Merkies is uitgebreid beschreven in welke context de aanbevelingen in dit rapport moeten worden gezien en op welke wijze het kabinet met de uitkomsten zal omgaan.4 Opgemerkt is dat de Nederlandse wetgeving betreffende strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen en rechtsmacht voor in het buitenland gepleegde feiten in principe geen belemmeringen vormt om Nederlandse rechtspersonen te vervolgen voor strafbare gedragingen in het buitenland, ook als het gaat om zogeheten brievenbusmaatschappijen. Voor nadere details verwijs ik naar de aanbiedingsbrief en antwoorden op de Kamervragen van genoemde leden.
De motie Klaver2 heeft de regering verzocht de verplichting tot transparantie over eigendomsrelaties voor bedrijven uit te breiden en de Kamer uiterlijk in mei 2013 over haar inspanningen te rapporteren; bent u bereid bij de beantwoording van deze schriftelijke vragen uitvoering te geven aan deze motie?
Het belang van transparantie in het handelsverkeer wordt op dit moment geborgd door de openbare informatie over vennootschappen en onderneming die in het Handelsregister raadpleegbaar zijn. Ook geldt dat op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme aangewezen instellingen, zoals banken of notarissen, een cliëntenonderzoek verrichten met het doel om de cliënt te identificeren en diens identiteit vast te stellen of de uiteindelijk belanghebbende van de cliënt te identificeren. Indien de cliënt een rechtspersoon is, verwerven de instellingen inzicht in de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van de cliënt.
In antwoord op een initiatiefvoorstel van de leden Groot en Recourt van uw Kamer is door het kabinet besloten tot de instelling van een centraal aandeelhoudersregister. Het centraal aandeelhoudersregister zal informatie bevatten over de aandeelhouders van BV’s en niet-beursgenoteerde NV’s. Het register zal toegankelijk zijn voor aangewezen (publieke) diensten in het kader van controle, toezicht en opsporingstaken en biedt aldus toegevoegde waarde bij de bestrijding van financieel- economische fraude, bijvoorbeeld fiscale of faillissementsfraude of andere vormen van misbruik van rechtspersonen.
Mogelijke prijsmanipulatie op de internationale valutamarkten. |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Traders said to rig currency rates to profit off clients»?1
Ja.
Hoe reageert u op de in het artikel opgeworpen stelling dat internationale valutamarkten het «wilde westen» van de financiële markten zijn geworden? Waarom zijn standaard internationale valutatransacties op financiële markten destijds bijvoorbeeld buiten de Europese MiFID richtlijn met regels voor best execution voor klanten gelaten?
Met de typering van de spot foreign-exchange market als het «wilde westen» verwijst het artikel naar de omstandigheid dat, afgezien van vrijwillige gedragcodes, de handel op internationale valutamarkten niet nader wordt gereguleerd. Het ontbreken van die nadere regulering houdt verband met het feit dat op de internationale valutamarkten (i) van oudsher (vrijwel) uitsluitend professionele partijen actief zijn, dat (ii) deze markten omvangrijk en zeer liquide zijn (waardoor het voor marktpartijen zeer lastig is om de wisselkoers direct te beïnvloeden) en (iii) de prijsvorming op de internationale valutamarkten in de regel op transparante wijze plaatsvindt. Het artikel richt zich echter niet zozeer op de manipulatie van de internationale valutamarkten zelf, maar op het manipuleren van de benchmarks die gebruikt worden in deze markten. De LIBOR-affaire heeft laten zien dat toonaangevende financiële benchmarks onderwerp kunnen zijn van manipulatie. Hoewel de in het artikel genoemde benchmark WM/Reuters, anders dan LIBOR, gebaseerd wordt op daadwerkelijke transacties of quotes, lijkt het artikel erop te duiden dat ook een dergelijke benchmark gemanipuleerd kan worden. Gezien het wijdverbreide gebruik van benchmarks in financiële instrumenten en contracten is het belangrijk dat benchmarks op een integere en transparante wijze tot stand komen. In dit licht steunt Nederland de verschillende initiatieven die in Europa en in internationaal verband worden genomen om de integriteit van benchmarks te verbeteren en manipulatie tegen te gaan. Bij de beantwoording van de vragen 5 tot en met 8 wordt op deze initiatieven nader ingegaan.
Met betrekking tot de vraag waarom standaard internationale valutatransacties buiten het bereik van de Europese MiFID richtlijn zijn gelaten, kan het volgende worden opgemerkt.2 Valutamarkten zijn spotmarkten net als bijvoorbeeld de markten voor goud, graan en olie. Het doel van MiFID is om de handel in financiële instrumenten te reguleren. Producten die op de spotmarkten worden verhandeld vallen zelf niet onder het bereik van MiFID omdat dergelijke producten geen financiële instrumenten zijn. Indien (spot) valutatransacties wel binnen de reikwijdte van de MiFID zouden vallen, dan nog zouden de best execution bepalingen in beperkte mate toepassing vinden omdat deze bepalingen in beperkte mate van toepassing zijn op transacties tussen professionele marktpartijen. Juist bij (spot)valutatransacties zijn met name professionele marktpartijen betrokken. MiFID reguleert echter wel de handel in derivaten van die producten. Zo kwalificeert bijvoorbeeld een valutaderivaat als financieel instrument in de zin van MiFID. In het tekstvoorstel voor zowel MiFID II als de nieuwe Verordening betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (Verordening marktmisbruik) wordt meer aandacht gegeven aan de wisselwerking tussen spotmarkten en derivatenmarkten. Bij het toezicht op derivatenmarkten dienen ook de karakteristieken, handelspatronen en ontwikkelingen op spotmarkten in ogenschouw genomen te worden.
Kunt u een inschatting maken welk deel van de handel in internationale valuta niet op openbare handelsplatformen maar in zogenaamde «dark pools» plaatsvindt? In hoeverre zullen de MiFID II richtlijn en de MIFIR verordening hier verandering in brengen?
Uit gegevens van de Bank for International Settlement (BIS) blijkt dat de (spot)handel in internationale valuta vrijwel uitsluitend plaatsvindt buiten «openbare handelsplatformen», zoals gereglementeerde markten (beurzen) en multilaterale handelsfaciliteiten. Dergelijke spothandel geschiedt voor een belangrijk deel op elektronische handelssystemen, zoals broking systems, die niet worden gereguleerd door MiFID.3 Omdat voor marktpartijen de prijsvorming op dergelijke handelssystemen gewoonlijk op transparante wijze plaatsvindt – marktpartijen die zijn aangesloten op het systeem beschikken dan over alle relevante handelsinformatie – kunnen deze systemen niet als «dark pool» aangemerkt worden.4 MiFID II en MiFIR zullen hierin geen verandering brengen, omdat zij – net als de huidige MiFID-richtlijn – wel de handel in valutaderivaten reguleren, maar niet de handel in valuta zelf.
Wat is het standpunt van het kabinet ten aanzien van het «handelen voor eigen rekening» binnen een Organized Trading Facility (OTF) in MiFID II, waarmee het principe «centrale clearing» gedeeltelijk wordt verlaten en binnen een OTF een nieuwe dark pool kan ontstaan waardoor de vrije prijsvorming mogelijk negatief kan worden beïnvloed?
Met deze vraag lijkt te worden gedoeld op het bepaalde in artikel 20(1)(1a)(1aa) MiFID II van de Raadstekst.5 Op grond van artikel 20(1) MiFID II is het de exploitant van een OTF in beginsel verboden om als deelnemer van de OTF voor eigen rekening – dat wil zeggen tegen eigen kapitaal – te handelen. De reden voor dit verbod is dat een OTF een handelsplatform is waarvan de exploitant neutraal dient te zijn, in die zin dat hij niet tegelijkertijd deelnemer op en exploitant van dezelfde OTF mag zijn.
Een uitzondering op dit verbod van «proprietary trading» geldt ten aanzien van de handel in illiquide staatsleningen (artikel 20(1aa) MiFID II). Daarnaast is het de OTF-exploitant toegestaan in bepaalde situaties voor eigen rekening te handelen door middel van matched principal trading (MPT) (artikel 20(1a) MiFID II). MPT ziet op situaties waarin een OTF-exploitant of een beleggingsonderneming een transactie faciliteert tussen twee (andere) marktpartijen die ten opzichte van elkaar anoniem willen blijven. Bij een dergelijke back-to-back transactie levert de verkoper aan degene die de transactie faciliteert, die vervolgens aan de koper levert. De verschillende transacties worden gelijktijdig dan wel zo snel als technisch mogelijk is, uitgevoerd. MPT is – volgens de Raadstekst – slechts mogelijk als het gaat om bepaalde financiële instrumenten: obligaties, structured finance products, emissierechten en bepaalde derivaten. Hoewel Nederland voorstander is van een ruimer gebruik van «proprietary capital» door de OTF-exploitant, heeft Nederland in het kader van een compromis ingestemd met deze Raadstekst ten aanzien van de handel voor eigen rekening.
Omdat ten aanzien van de handel in financiële instrumenten op de OTF respectievelijk op een MTF of gereglementeerde markt dezelfde pre- en post-trade transparantie van toepassing zijn, is er op de OTF – ook indien proprietary trading plaatsvindt – geen sprake van een «dark pool».
Wat is het standpunt van het kabinet over de door ESMA en EBA geformuleerde principes over het gebruik van en toezicht op benchmarks op Europese financiële markten zoals de Liborrente of de WM/Reuters wisselkoers indices?2
De LIBOR-affaire heeft laten zien dat financiële benchmarks onderwerp kunnen zijn van manipulatie. Gezien het wijdverbreide gebruik van benchmarks in financiële instrumenten en contracten, vindt het kabinet het belangrijk dat benchmarks op een integere en transparante wijze tot stand komen. In dit licht steunt Nederland de verschillende initiatieven die in Europa en in internationaal verband worden genomen, zoals de Principles for Benchmark-Setting Processes in the EU van EBA/ESMA en de Principles for Financial Benchmarks van IOSCO.7 Deze initiatieven beogen de integriteit van financiële benchmarks te vergroten en bieden de verschillende actoren in het proces rondom de totstandkoming van benchmarks – zoals de samensteller van de benchmark, bijdragende partijen en degene die de benchmark publiceert – een gemeenschappelijk kader voor de wijze van totstandkoming. Bovengenoemde principes richten zich met name op het verbeteren van de governance (voorkomen van belangenverstrengeling), meer transparantie over de totstandkoming en het doel van de benchmark en het verbeteren van de methode om benchmarks te berekenen (meer gebruik van transactiegegevens).
In navolging van bovengenoemde initiatieven is de Europese Commissie voornemens het samenstellen en gebruik van financiële benchmarks wettelijk te reguleren middels een verordening. Zoals gezegd is Nederland voorstander van regulering van de totstandkoming van benchmarks, zodat marktpartijen meer rekenschap afleggen over de totstandkoming van benchmarks en de betrouwbaarheid van benchmarks wordt vergroot. Gezien de grote diversiteit aan benchmarks, acht Nederland het echter van belang dat eventuele regulering proportioneel is ten opzichte van het belang en de aard van de benchmark. Voor veelgebruikte benchmarks en met name benchmarks die discretionair tot stand komen op basis van inzendingen door marktpartijen zoals LIBOR en EURIBOR, lijkt strenge regulering voor de hand te liggen, terwijl dit voor andere benchmarks minder opportuun kan zijn.
Steunt de Nederlandse regering een versteviging van het toezicht op het opereren van financiële benchmarks waarbij ook aandacht is voor de risico’s die marktconcentratie kunnen hebben op manipulatie van benchmarks? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre valt de manipulatie van benchmarks – door het op gezette tijden plotsklaps vergroten of verkleinen van de omvang van de order («bang the close») – nog binnen de wettelijke grenzen van speculatie op financiële markten?3
Hoewel het genoemde marktgedrag («bang the close») een voorbeeld is van mogelijke marktmanipulatie, valt dit gedrag alleen onder de reikwijdte van de regels ter voorkoming van marktmisbruik indien het gaat om financiële instrumenten.9 Benchmarks kwalificeren niet als financiële instrumenten en zijn op dit moment ook niet op andere wijze onder de reikwijdte van de regels ter voorkoming van marktmisbruik gebracht. Met de nieuwe Verordening marktmisbruik, waarover onlangs politieke overeenstemming is bereikt tussen de Europese Raad en het Europees Parlement, zal manipulatie van benchmarks wel onder de reikwijdte van de regels ter voorkoming van marktmisbruik worden gebracht. Deze uitbreiding van de mogelijkheden om manipulatie van benchmarks aan te pakken is een welkome aanvulling op het bestaande instrumentarium van de Nederlandse toezichthouders en stelt de AFM in de toekomst in staat om manipulatie van benchmarks meer effectief aan te pakken en geeft de mogelijkheid om dergelijke manipulatie ook strafrechtelijk te vervolgen.
Op dit moment kunnen de toezichthouders tegen eventuele manipulatie van benchmarks door in Nederland onder toezicht staande instellingen bestuursrechtelijk optreden. De grondslag voor die bevoegdheden is neergelegd in de Wet op het financieel toezicht (Wft), waarin is bepaald dat onder toezicht staande instellingen moeten voldoen aan de eisen met betrekking tot integere en beheerste bedrijfsvoering. Dit laat echter onverlet dat het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie aanvullend eventuele strafbare feiten kan sanctioneren.
Welke handhavingsmechanismen bestaan er in Nederland vanuit het gedragstoezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) of vanuit het strafrecht op manipulatie van financiële benchmarks?
Zie antwoord vraag 7.
Het misbruiken van Braziliaanse ‘Moeders voor Moeders’ door MSD voor vruchtbaarheidsversnellers voor de bio-industrie |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «De spuit erin, want welke dag kost varkenshouder geld», waarin de Volkskrant uiteen zet hoe MSD Braziliaanse zwangere vrouwen heeft gebruikt voor de productie van het middel PG600 om varkens in de bioindustrie sneller vruchtbaar te krijgen?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Braziliaanse zwangere vrouwen die meewerken aan het «Moeders voor Moeders»-programma nooit zijn geïnformeerd over het feit dat hun urine ook gebruikt zou worden voor de verkoop van middelen aan de varkensindustrie?
MSD heeft zelf aangegeven dat de vrouwen die meededen aan het Braziliaanse programma Moeders voor Moeders destijds niet op de hoogte zijn gebracht van het juiste gebruik van de ingezamelde HCG hormonen. In Brazilië is volgens MSD het inzamelen van urine voor veterinaire doeleinden enkele jaren geleden gestopt «mede vanwege het feit dat er onduidelijkheid was over het gebruik van de ingezamelde urine». Er werd verteld dat hun urine gebruikt werd voor de productie van geneesmiddelen, zonder onderscheid te maken tussen een humaan of veterinair geneesmiddel.
Ik ben van mening dat deelnemers altijd correct en volledig geïnformeerd moeten worden, ook in het programma Moeders voor Moeders. Het afstaan van urine voor geneesmiddelen, humaan en / of veterinair, kan alleen op vrijwillige basis gebeuren en in volledige transparantie. Omdat het programma inmiddels zelf door MSD is stopgezet hoef ik er geen consequenties aan te verbinden, maar in de toekomst, zal ik, zover mijn bevoegdheid strekt, geen vergunning meer verlenen in dergelijke gevallen.
Wat vindt u ervan dat MSD de urine van Braziliaanse «Moeders voor Moeders» (heeft) gebruikt voor een vruchtbaarheidsversneller voor de bioindustrie, zonder dat deze vrouwen daarvan op de hoogte zijn gebracht? Deelt u de mening dat hier sprake is van schaamteloze misleiding? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo neen, waarom vindt u dit een toelaatbare handelwijze?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat varkens in de bioindustrie die vijf dagen nadat hun biggen bij hen zijn weggehaald niet spontaan «berig» worden, een spuit met het middel PG600 krijgen om hen opnieuw vruchtbaar te maken? Kunt u uiteenzetten op hoeveel varkensbedrijven dit in Nederland gebeurt, bij hoeveel varkens jaarlijks zulke hormooninjecties worden gebruikt voor een snelle productie van nageslacht en welke hoeveelheden van PG600 in totaal worden gebruikt? Zo neen, waarom weet u dit niet?
Zeugen die vijf dagen na het spenen nog niet berig zijn, worden zeer zelden met PG 600 behandeld. Een zeugenhouder is gebaat bij zo groot mogelijke tomen (=worp) en optimale vruchtbaarheid, dus bij een optimale berigheid. Het opwekken met PG 600 geeft een slechtere berigheid, dus een lagere vruchtbaarheid en kleinere tomen. Daarom is PG 600 voor een zeugenhouder geen eerste optie. Werken aan een optimale berigheid via verzorging en verbeterde bedrijfsmanagement is een betere route.
Dat blijkt ook uit het feit dat MSD de omzet jaarlijks ziet dalen van PG 600. Exacte gegevens over het aantal bedrijven die dit middel gebruiken en bij hoeveel varkens zijn niet bekend.
Kunt u bevestigen dat er voor de productie van PG600, naast de urine van zwangere vrouwen, het bloed van drachtige paarden wordt gebruikt? Is het waar dat voor dit doel in Nederland 2.000 pony’s worden gehouden bij wie twee keer per week bloed wordt afgetapt, met een hoeveelheid van ongeveer 1 procent van het lichaamsgewicht van de drachtige pony? Zo neen, hoe zit het dan?
Uit de registratie dierproeven van de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) blijkt dat voor het doel «Onderzoek t.b.v. de toepassing in het dier met betrekking tot de productie, controle of ijking van immuunsera, vaccins, of andere biologische producten» dierproeven op paarden worden verricht.
Bloedafname voor het produceren van biologische producten is een dierproef volgens de Wet op de dierproeven (Wod) en worden sinds 2000 als zodanig geregistreerd. Vóór 2000 werd het afnemen van bloed bij paarden gezien als een niet experimentele handeling in het kader van de landbouwkundige praktijk en werd dit om die reden niet als dierproef geregistreerd.
In «Zo doende», het jaaroverzicht van de nVWA over dierproeven en proefdieren, is aangegeven dat voor onderzoek ten bate van de toepassing in het dier met betrekking tot de productie, controle of ijking van immuunsera, vaccins, of andere biologische producten in 2010, 2.148 en in 2011, 2.030 dierproeven op paarden zijn verricht. De gegevens waar u naar vraagt worden niet verzameld bij de registratie dierproeven. Over gegevens die tijdens inspecties worden verkregen wordt niet gerapporteerd.
Kunt u bevestigen dat het houden van pony’s voor het aftappen van bloed voor de productie van PG600 een dierproef is volgens de Wet op de dierproeven? Is het waar dat deze dierproef al meer dan 35 jaar wordt uitgevoerd, waarbij door de jaren heen steeds nieuwe pony’s worden gebruikt en drachtig worden gemaakt voor het aftappen van bloed dat dient als grondstof voor een vruchtbaarheidsversneller voor varkens? Zo neen, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uiteenzetten: – hoeveel «producenten» van paardenbloed van drachtige pony’s er zijn in Nederland? – hoeveel pony’s zij jaarlijks gebruiken voor deze dierproef en hoeveel pony’s in totaal al zijn gebruikt voor de productie van bloed? – vanaf welke leeftijd de pony’s drachtig worden gemaakt? – hoe vaak een pony gedurende haar leven wordt gebruikt voor deze dierproef, dat wil zeggen, hoe vaak zij drachtig wordt gemaakt en hoeveel tijd er wordt gehanteerd tussen bevalling en nieuwe inseminatie? – tot welke leeftijd de pony’s worden gebruikt voor deze bloedproductie en wat er met de pony’s gebeurt als zij niet meer worden gebruikt voor deze dierproef? Zo neen, kunt u uitleggen waarom u geen antwoord heeft op deze vragen als in het kader van de Wet op de dierproeven deze gegevens hadden moeten worden aangeleverd bij (of gecontroleerd moeten kunnen worden door) de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA)?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gebeurt er met de veulens die als gevolg van deze dierproef worden geboren?
De merries zijn geen proefdier meer aan het eind van de dracht. De veulens worden niet in het kader van een dierproef of als proefdier geboren en worden dus ook niet geregistreerd als proefdier. Derhalve zijn er geen gegevens bekend.
Hoeveel controles van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit vinden er jaarlijks plaats bij producenten van paardenbloed?
De NVWA inspecteert minimaal 1 keer per jaar iedere vergunninghouder.
Is het waar dat de dierexperimentencommissie van Organon in 2011 bezwaren had tegen de productie van paardenbloed van zwangere pony’s en geen positief advies meer wilde geven over het toestaan van deze dierproef? Is het waar dat er in 2012 alsnog groen licht werd gegeven voor voortzetting van deze dierproeven door de dierexperimentencommissie van Intervet, dat onderdeel is van MSD? Hoe beoordeelt u deze verschillende uitkomsten van de aanvraag voor dezelfde dierproef?
Uit het jaarverslag van de dierexperimentencommissie (DEC) blijkt niet dat ze geen positief advies meer wilden geven maar de discussie over de alternatieven bij de andere DEC wilde laten voeren. Ik ga ervan uit dat de discussie over de alternatieven bij de andere DEC grondig is gevoerd.
Onderschrijft u de analyses van de in het Volkskrant-artikel geciteerde deskundigen, dat zeugen na hun eerste worp in menselijke termen tienermoeders zijn met relatief weinig reserves, waarop hun lichaam reageert door niet meteen weer berig te worden, en dat de dieren waarbij PG600 wordt gebruikt niet ziek zijn, maar alleen niet berig op het moment dat de varkenshouder het graag zou zien? Zo ja, deelt u de mening dat PG600 niet als een veterinair geneesmiddel mag worden gezien? Zo neen, waarom niet?
Een zeugenhouder is gebaat bij een goed volgroeide jonge zeug voor de eerste keer biggen. Als zeugjes te jong zijn, zal de biggenproductie bij de volgende worpen aanzienlijk minder zijn. En zal de zeug ook minder worpen in totaal produceren. Als ze door fouten toch te vroeg geïnsemineerd worden, wordt een varkenshouder geadviseerd om na het spenen van die worp een berigheidscyclus over te slaan in plaats van het gebruik van PG 600.
PG 600 heeft een toelating als diergeneesmiddel op de Nederlandse markt en mag als zodanig voor de in de toelating genoemde indicaties bij het varken worden voorgeschreven worden door de dierenarts.
Kunt u bevestigen dat de productie van paardenbloed van zwangere pony’s in de jaarregistraties van de NVWA «Zodoende» wordt ingedeeld onder de proeven die gericht zouden zijn op de gezondheid van dieren? Deelt u de mening dat dat een valse voorstelling van zaken is, omdat het niet gaat om een middel dat bedoeld is om zieke dieren te genezen, maar om de productie in de bioindustrie zo hoog mogelijk te houden?
Deze dierproeven worden in het jaaroverzicht over dierproeven en proefdieren van de NVWA (Zo doende) gerubriceerd onder het doel «Onderzoek ten behoeve van de toepassing in het dier met betrekking tot de productie, controle of ijking van immuunsera, vaccins, of andere biologische producten».
Kunt u duidelijk maken welke andere dierproeven die (in «Zodoende») worden geschaard onder de bevordering van de gezondheid van dieren feitelijk proeven zijn ten behoeve van vlees-, zuivel- en eierproductie? Zo neen, waarom niet?
De doelen in de Wod zijn overgenomen als doel in de registratie dierproeven. Het is aan een dierexperimentencommissie om te toetsen of het ongerief dat de dieren wordt berokkend opweegt tegen het belang van de proef.
Kunt u bevestigen dat dierproeven ten behoeve van vlees-, zuivel- en eierproductie niet zijn toegestaan krachtens de Wet op de dierproeven? Zo ja, hoe heeft het kunnen gebeuren dat de productie van paardenbloed na inwerkingtreding van deze wet gewoon is doorgegaan en tot op de dag van vandaag nog altijd plaatsvindt? Zo neen, kunt u dit toelichten? Deelt u de mening de wet geen ruimte zou moeten bieden voor proeven die gericht zijn op economische productie?
Artikel 1 van de Wet op de dierproeven bepaalt dat een dierproef met als doel de beantwoording van een wetenschappelijke vraag binnen de reikwijdte van de wet valt. De beantwoording van een wetenschappelijke vraag waardoor de productie van vlees, zuivel en eieren wordt verbeterd valt dan ook onder de Wet op de dierproeven. De wet noemt in artikel 10 twee omstandigheden waaronder een dierproef vanwege het daarmee nagestreefde doel verboden is. Het artikel verbiedt ten eerste het uitvoeren van dierproeven voor een doel dat ook kan worden bereikt op een andere manier dan door middel van een dierproef, of door middel van een dierproef waarbij minder dieren kunnen worden gebruikt of minder ongerief wordt berokkend; en ten tweede het uitvoeren van een dierproef waarvan het belang niet opweegt tegen het ongerief dat aan het proefdier wordt berokkend. De afweging of van deze omstandigheden sprake is bij dierproeven voor de verbetering van productieomstandigheden voor dieren die voor landbouwdoeleinden worden gefokt moet per geval worden gemaakt. De wet sluit dit type dierproeven in ieder geval niet categorisch uit.
Ten aanzien van de dierproeven met paardenbloed ten behoeve van het produceren van de vruchtbaarheidsversnellers laat ik onderzoeken of de vergunning voor deze proeven nog binnen deze kaders valt.
Bent u bereid de registratie van PG600 als veterinair geneesmiddel in te (laten) trekken?
Het diergeneesmiddel PG600 is toegelaten op de Nederlandse markt conform de Europese eisen gesteld in Richtlijn 2001/82 en Verordening (EU) Nr. 37/2010. Hiermee voldoet het middel aan de eisen voor werkzaamheid, veiligheid en kwaliteit en vormt het gebruik van dit middel geen risico voor de voedselveiligheid. Er zijn geen gronden om op basis hiervan de marktoelating van dit middel als diergeneesmiddel door te halen.
Bent u bereid deze dierproeven onmiddellijk stop te zetten en het gebruik van paardenbloed als middel om varkens versneld vruchtbaar te maken te verbieden? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Geweld in Soedan, in Zuid Soedan en de precaire situatie tussen beide landen |
|
Agnes Mulder (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Sudan: Fresh Clashesin South Kordofan Between Sudanese Army and Rebels» van 25 mei jl.? Bent u ervan op de hoogte dat het conflict in Darfur nu 10 jaar gaande is zonder enig reëel perspectief op een oplossing; dat 3,4 miljoen mensen nog steeds afhankelijk zijn van humanitaire hulp en dat de veiligheidssituatie verder aan het verslechteren is? Bent u er tevens van op de hoogte dat VN Secretaris Generaal Ban Ki-moon zijn zorgen heeft geuit over de grote toename van het aantal vluchtelingen in Darfur? Bent u ervan op de hoogte dat getuige Ali Kosheib, die gedaagd is door het Internationaal Strafhof (ICC) op verdenking van oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid, op de plaats van recente moorden, branden en plunderingen in Darfur gesignaleerd is? Bent u tot slot bekend met de recente uitspraak van President Bashir dat er geen onderhandelingen meer zullen plaatsvinden met de grootste rebellengroepen (JEM, SPLM-North en SRF)? Wat is uw analyse van de politieke situatie in Soedan?
Ja, we zijn op de hoogte van de genoemde ontwikkelingen. Door de gewapende conflicten en de economische malaise is de politieke situatie vrij gespannen. Voor een meer uitgebreide toelichting verwijzen wij u naar de recente Kamerbrief «Situatie in Darfur en de Nederlandse inzet in Sudan», van 7 juni jl.
Bent u bekend met het de oproep van Human Rights Watch, the Agency for Independent Media (AIM), Amnesty International en Committee to Protect Journalists (CPJ) aan Zuid-Soedan om de intimidatie van journalisten te stoppen? Bent u tevens bekend met de aanhoudende stroom aan berichten over schendingen van de mensenrechten door de Sudan People's Liberation Army (SPLA), bijvoorbeeld: «South Sudan: Army and police forcesshooting and raping civilians in Jonglei» en samengevat in «United Kingdom: Foreign andCommonwealth Office, Human Rights and Democracy: The 2012 Foreign & Commonwealth Office Report – South Sudan», 15 April 2013. Wat is uw analyse van de situatie in Zuid-Soedan?
Het beeld dat in de door u genoemde documenten wordt geschetst is zorgwekkend. Ook in UNMISS-rapporten wordt melding gemaakt van arbitraire arrestaties en detentie van individuen die kritisch zijn over de overheid alsmede van ernstige mensenrechtenschendingen door het leger, met name in conflictgebieden zoals Jonglei. Minister Ploumen heeft tijdens haar bezoek aan Zuid-Sudan in februari dit jaar bij de Zuid-Sudanese autoriteiten aangedrongen op het aanpakken van mensenrechtenschendingen door de veiligheidsdiensten. Naast het uitoefenen van brede internationale diplomatieke druk is het noodzakelijk om mensenrechtenorganisaties en andere instituties die overheid en veiligheidsdiensten ter verantwoording kunnen roepen te versterken. Tevens is een algehele versterking van de justitiesector nodig.
Bent u op de hoogte van de moord op Kuol Deng Kuol, de Paramount Chief van Abyei, door Misserya nomaden terwijl hij onder bescherming stond van de United Nations interim- Security Force for Abyei (UNISFA)? Bent u er tevens van op de hoogte dat de status van Abyei nog steeds niet overeengekomen is en dat dit bijdraagt aan de toename in de spanningen tussen beide landen? Bent u er ook van op de hoogte dat de spanningen tussen beide landen verder opgelopen zijn, nadat Soedan op 11 juni Zuid-Soedan heeft opgedragen de olie export op te schorten en opgeroepen heeft tot een «heilige oorlog»? Bent u er ook van op de hoogte dat President Kiir van Zuid-Soedan het opschorten van het olieverdrag getypeerd heeft al een oorlogsverklaring? Deelt u de mening dat dit een schending is van het olieverdrag? Bent u tevens van mening dat het opschorten van het olieverdrag grote negatieve consequenties heeft voor het uitvoeren van alle negen vredesverdragen en de relatie tussen beide landen in een buitengewoon precaire en mogelijk explosieve situatie brengt?
Het feit dat er nog geen overeenstemming is tussen Sudan en Zuid-Sudan over de definitieve status van Abyei is inderdaad een bron van spanning tussen beide landen. Er is blijvende internationale druk nodig op beide partijen om tot een duurzame vreedzame oplossing te komen.
De aankondiging van Sudan om het olietransport van Zuid-Sudanese olie te staken en de uitvoering van de Samenwerkingsakkoorden op te schorten is een zorgwekkende ontwikkeling. Zuid-Sudan heeft ontstemd maar gematigd gereageerd op de aankondiging van Sudan om het olietransport te staken. Het AU High Level Implementation Panel (AUHIP) heeft direct actie ondernomen richting president Bashir en president Kiir. Zowel Sudan als Zuid-Sudan hebben inmiddels voorzichtig positief gereageerd op nieuwe voorstellen van het AUHIP om het vredesproces op de rails te houden. Eén van de voorstellen is dat de AU Commissie en IGAD de komende weken de wederzijdse beschuldigingen van Sudan en Zuid-Sudan over steun aan rebellengroepen op elkaars territorium verder zullen onderzoeken. Ook riep AUHIP de partijen wederom op om zich te onthouden van vijandige retoriek. Momenteel is nog onduidelijk of Sudan de verklaring over het stopzetten van het olietransport zal herroepen. In het olieakkoord is afgesproken om een termijn van 60 dagen in acht te nemen voor een gecontroleerde stopzetting van de olieproductie. Een daadwerkelijke stopzetting van de olieproductie zou zeer negatieve consequenties hebben voor beide landen en dient derhalve voorkomen te worden.
Ben u bekend met het bericht van Amnesty International «Sudan: New evidence of scorched earth tactics against civilians in Blue Nile»? Beschikt u over gegevens over de humanitaire consequenties van het conflict in de Nuba Mountains inclusief aantallen burgerslachtoffers? Is het u bekend of er sprake is van oorlogsmisdaden en/of misdaden tegen de menselijkheid? Zo ja, kunt u die gegevens met de Kamer delen? Zo nee, welke stappen kan Nederland in EU- of VN-verband nemen om deze gegevens te verkrijgen?
Sinds de uitbraak van het conflict in de Nuba Mountains (Sudanese deelstaten South Kordofan en Blue Nile) is er beperkt toegang tot het gebied. De VN-gegevens over de humanitaire situatie gaan uit van de assessments van de situatie in de gebieden die onder de controle van het regeringsleger staan. Gegevens over de situatie in de gebieden onder de controle van de rebellengroepering SPLM-Noord zijn deels beschikbaar via de vertrouwelijke rapporten van lokale ngo’s en rapportages van de humanitaire afdeling van de SPLM-Noord. In deze rapporten wordt onder meer verwezen naar bombardementen op civiele doelen die mogelijk oorlogsmisdaden en/of misdaden tegen de menselijkheid inhouden. Het meest recente rapport van de lokale ngo’s zal u separaat worden toegestuurd. Om de gegevens in genoemde rapporten te kunnen verifiëren is humanitaire toegang tot deze gebieden nodig, alsmede een onafhankelijk onderzoek naar de mensenrechtensituatie in South Kordofan en Blue Nile. Nederland is hier een groot voorstander van en bepleit dit in de relevante fora, waaronder de VN Mensenrechtenraad.
Beschikt u over gegevens over de humanitaire consequenties van het conflict in Jonglei State inclusief aantallen burgerslachtoffers? Is het u bekend of er sprake is van oorlogsmisdaden en/of misdaden tegen de menselijkheid? Zo ja, kunt u die gegevens met de Kamer delen? Zo nee, welke stappen kan Nederland in EU- of VN-verband nemen om deze gegevens te verkrijgen?
Aangezien er nauwelijks humanitaire toegang is tot de conflictgebieden in Jonglei, is het vooralsnog niet mogelijk om een compleet beeld te krijgen van de omvang van de humanitaire problematiek en aantallen burgerslachtoffers. Ook de VN beschikt niet over deze gegevens. Feit is dat de burgerbevolking (met name leden van de Murle-stam) grotere plaatsen als Pibor en Boma town ontvlucht is vanwege het geweld. Een deel is uitgeweken naar de hoofdstad Juba, de deelstaat Eastern Equatoria en buurland Ethiopië. Artsen zonder Grenzen schat dat een groep van 100.000 mensen zich in de moerassen bevindt, onder primitieve omstandigheden. Andere schattingen gaan uit van lagere aantallen. Het gebrek aan humanitaire toegang is hoe dan ook zorgwekkend en niet acceptabel. Nederland dringt er, mede in EU-verband, bij de Zuid-Sudanese autoriteiten op aan om humanitaire organisaties toegang te verlenen. Ook roept Nederland de Zuid-Sudanese autoriteiten op om burgers te beschermen, ongeacht hun etnische achtergrond, en vermeende mensenrechtenschendingen door het Zuid-Sudanese leger (SPLA) een halt toe te roepen.
Bent u bereid om in VN-verband te bepleiten dat er een fact-finding missie wordt afgevaardigd om de humanitaire consequenties en eventuele oorlogsmisdaden gerelateerd aan het conflict in de Nuba Mountains in kaart te brengen?
Nederland is een actief bepleiter van het bevorderen van de zgn. cross line humanitaire toegang (over de frontlinie heen) tot de niet-overheidsgecontroleerde gebieden in de Nuba Mountains. Hiermee zouden de VN-organisaties en ngo’s de ruimte krijgen om ook in de gebieden onder de controle van de rebellengroepering humanitaire assessments uit te voeren en steun te bieden. De VN coördinerende humanitaire organisatie (OCHA) heeft onder meer naar aanleiding van het recente bezoek van de VN coördinator voor humanitaire zaken Valerie Amos aan Sudan (20–23 mei),1 de diplomatieke inzet om de humanitaire toegang te bewerkstelligen verder opgevoerd. In de VN Veiligheidsraad is er onvoldoende draagvlak voor het besluiten tot een internationale interventie ten aanzien van Sudan, zoals een fact-finding missie.
Welke stappen heeft u, al dan niet in EU-verband, genomen en kunt u nog nemen om de conflicterende partijen in Zuid-Kordofan aan te spreken op hun verantwoordelijkheid om te streven naar een politieke oplossing, het bevorderen van bescherming van burgers en het verlichten van de humanitaire crisis?
Nederland steunt de inzet van de EU ten aanzien van het oplossen van de conflicten in Sudan. De EU Speciale Vertegenwoordiger voor Sudan en Zuid-Sudan, Rosalind Marsden, bepleit in haar contacten met de Sudanese regering en de rebellengroeperingen dat de partijen tot een staakt-het-vuren besluiten, humanitaire toegang verlenen en tot een politieke oplossing voor het conflict komen.
Wat is uw reactie op het artikel «Civil Society Forum on Sudan and South Sudan in Addis Ababa»? Wat is uw mening over de alarmerende geluiden over de steeds meer beperkte ruimte voor het maatschappelijk middenveld in zowel Soedan als Zuid-Soedan? Bent u van mening dat het noodzakelijk is om, in het kader van duurzame inclusieve groei en stabiliteit, hier vanuit Nederland ook op te reageren? Zo neen, waarom niet? Zo ja, welken stappen gaat u nemen om dit te doen teneinde het maatschappelijk middenveld ook in staat stellen om zich uit te blijven spreken? 9. Hoe ziet u bovengenoemde zaken in relatie tot de ontwikkelingsrelatie die Nederland met Zuid-Soedan heeft? Kunt u toelichten welke criteria er zijn om de hulp aan Zuid-Soedan mogelijk op te schorten?
Zowel in Sudan als Zuid-Sudan zijn er zorgen over de ruimte die de overheid geeft aan het maatschappelijk middenveld. Aangezien het maatschappelijk middenveld een belangrijke rol vervult bij het aanjagen van maatschappelijk debat en het ter verantwoording roepen van de overheid heeft dit onze expliciete aandacht.
Nederland ondersteunt het maatschappelijk middenveld in Sudan en Zuid-Sudan onder meer via het MFS-programma, het Mensenrechtenfonds en faciliteiten voor kleine ambassadeprojecten. In Zuid-Sudan wordt door de donorgemeenschap gewerkt aan de totstandkoming van een Civil Society Fund ter versterking van het lokale pleitbezorgende maatschappelijk middenveld. Nederland is voornemens hieraan bij te dragen. Ook door dialoog ondersteunt Nederland mensenrechtenverdedigers. In aanvulling op de financiële ondersteuning onderneemt Nederland, al dan niet in het EU-verband, ook diplomatieke interventies om het maatschappelijk middenveld te steunen bij haar werk.
Wat is, naar uw oordeel, de specifieke verantwoordelijkheid van Nederland als mede-ondertekenaar van het Comprehensive Peace Agreement en historisch verantwoordelijke partij voor de drie gebieden (Abyei, South Kordofan en Blue Nile)? Hoe geeft de Nederlandse regering vorm aan deze verantwoordelijkheid? Is de Nederlandse regering van plan haar betrokkenheid te intensiveren, zo ja hoe?
De bevolking van Zuid-Sudan heeft enorm geleden onder de decennialange burgeroorlog en achterstelling door het regime in Khartoum. Nederland zal de regering van Zuid-Sudan aan blijven spreken op zijn verantwoordelijkheid om een betere toekomst te creëren voor de bevolking en te werken aan de opbouw van een democratische rechtsstaat. Nederland zal de vorderingen van de Zuid-Sudanese autoriteiten inzake mensenrechten, politieke ruimte, rechtsstaatontwikkeling en persvrijheid nauwlettend blijven monitoren. Indien verbeteringen uitblijven of een verdere verslechtering optreedt, zal de aard en invulling van de bilaterale relatie opnieuw worden bezien.
Welke stappen heeft u, al dan niet in EU-verband, genomen en kunt u nog nemen om Soedan en Zuid-Soedan aan te spreken op hun verantwoordelijkheid om het Cooperation Agreement volledig en onconditioneel te implementeren?
Nederland was tot juli 2011 voorzitter van de Drie Gebieden-werkgroep van het Assessment and Evaluation Commission(AEC) voor de uitvoering van het Comprehensive Peace Agreement (CPA). Met de onafhankelijkheid van Zuid-Sudan is het CPA verlopen en is de AEC ontbonden. De verantwoordelijkheid voor de nog openstaande kwesties uit het CPA is door de AU en de VN aan het AU High-level Implementation Panel (AUHIP) toebedeeld. In aanvulling op de politieke steun voor dit proces beziet Nederland de mogelijkheden om de inzet van het AUHIP te ondersteunen via een detachering en/of financiële bijdrage.
Wat is uw oordeel over het werk van de EU Speciale Vertegenwoordiger voor Soedan, Rosalind Marsden? Is er sprake van het opheffen van haar mandaat? Zo ja, kunt u toelichten wat hiervoor de redenen zijn, in de context van vragen 1, 2 en 3?
In de verklaring van Hoge Vertegenwoordiger Ashton van 10 juni jl. worden Sudan en Zuid-Sudan opgeroepen om de Samenwerkingsakkoorden onvoorwaardelijk te implementeren en de mechanismen die zijn opgericht voor de behandeling van klachten en het beslechten van conflicten in werking te stellen. Het is niet wenselijk dat één van de partijen zich plotseling onttrekt aan de uitvoering van de akkoorden. Beide landen moeten samenwerken met het AUHIP om tot een oplossing te komen. Zowel de EU Speciaal Vertegenwoordiger voor de Sudans als de VN gezant voor de Sudans hebben deze boodschappen ook afgegeven in hun directe contacten met de Sudanese en Zuid-Sudanese autoriteiten.
Bent u bereid in EU-verband een verlenging van het mandaat van Marsden te bepleiten met minimaal een half jaar inclusief de mogelijkheid van verlenging na deze zes maanden indien daar, afhankelijk van de ontwikkelingen in Zuid-Soedan en Soedan, zoals in de Nuba Mountains, op inhoudelijke gronden aanleiding toe is?
De EU Speciaal Vertegenwoordiger voor de Sudans heeft sinds 2010 een belangrijke rol gespeeld bij het bevorderen van het vredesproces tussen Sudan en Zuid-Sudan en hierover gerapporteerd aan de lidstaten. Inmiddels is Zuid-Sudan een onafhankelijke staat en sloten Sudan en Zuid-Sudan op 29 september vorig jaar een omvangrijk Samenwerkingsakkoord.
Met het oog op stroomlijning van EUSV-posities wereldwijd, het voorkomen van inhoudelijke overlap en beperking van kosten, deed Hoge Vertegenwoordiger Ashton onlangs het voorstel om de taken en verantwoordelijkheden van de EUSV Sudans over te hevelen naar de EUSV voor de Hoorn van Afrika, Alexander Rondos. De EUSV voor de Hoorn van Afrika heeft Sudan en Zuid-Sudan reeds in zijn mandaat. De EU lidstaten hebben inmiddels ingestemd met een overheveling van taken en verantwoordelijkheden binnen vier maanden. Daarna zal het mandaat van de EUSV voor de Sudans worden beëindigd. In aanvulling op het werk van de EUSV voor de Hoorn van Afrika spelen de EU-delegaties in Khartoum en Juba een belangrijke rol bij de EU-dialoog met Sudan en Zuid-Sudan.
Wat is uw oordeel over het werk van het African Union High-Level Implementation Panel (AUHIP) onder voorzitterschap van Thabo Mbeki? Hoe moet het vredesproces binnen Soedan en tussen Soedan en Zuid-Soedan begeleid worden na het verlopen van de mandaat van het AUHIP? Wat zou, in uw oordeel, de rol van de EU, de Afrikaanse Unie en de VN hierbij moeten zijn?
Besluitvorming over beëindiging van het mandaat van EUSV Marsden is reeds afgerond.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg over Soedan van 3 juli a.s. beantwoorden?
Het AU High Level Implementation Panel (AUHIP) heeft naar onze mening een constructieve rol gespeeld bij het begeleiden van het vredesproces tussen Sudan en Zuid-Sudan. Het vredesproces wordt gekenmerkt door «ups-and-downs» maar het AUHIP en de AU Vrede en Veiligheidsraad zijn er toch telkenmale in geslaagd om betrokken partijen weer aan de onderhandelingstafel te krijgen en commitment af te dwingen voor de uitvoering van gesloten akkoorden, ook al vordert het proces soms langzaam. De EU en VN-vertegenwoordigers stemmen hun benadering zoveel mogelijk af met de AU om daarmee de effectiviteit van de diplomatieke inzet richting beide partijen te optimaliseren.
Het AUHIP komt in juli 2013 met een eindrapport. Dit rapport zal aanbevelingen bevatten voor opvolging van het panel. Naar verwachting zal de AU een leidende rol blijven spelen in de begeleiding van het vredesproces. Het beleggen van deze verantwoordelijkheid bij de regio heeft onze steun.
De verslechtering van de veiligheidssituatie in bepaalde gebieden in Irak |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Marit Maij (PvdA), Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de recente berichten over de toename van ernstige geweldsincidenten in Centraal Irak, met name in de regio in en rondom Bagdad en het noorden daarvan?1
Ja.
Wat is uw meest recente informatie over de verslechterde veiligheidssituatie in deze gebieden in Irak?
Naast de informatie in de ambtsberichten over de algehele situatie in Irak die de minister van Buitenlandse Zaken uitbrengt, maak ik ook gebruik van andere objectieve bronnen, zoals onder meer de actuele informatie die United Nations Assistance Mission for Iraq2 of de International Crisis Group3 de beschikbaar stelt.
Bent u bereid zo snel mogelijk een nieuw, geactualiseerd ambtsbericht over Irak te laten opstellen, waarbij de huidige veiligheidssituatie in bepaalde specifieke delen van Irak nauwkeurig worden beschreven, inclusief de positie van bepaalde etnische en religieuze groepen daar?
Ik heb reeds aan de minister van Buitenlandse Zaken een geactualiseerd ambtsbericht gevraagd over algehele situatie in Irak. In dit ambtsbericht zal ook aandacht worden besteed aan de veiligheidssituatie in Irak per gebied, inclusief de positie van etnische en religieuze groepen in deze gebieden. Naar verwachting zal dit ambtsbericht in het najaar verschijnen.
Kunt u de Kamer zo snel mogelijk informeren over de uitkomsten hiervan en over de mogelijke gevolgen voor het asielbeleid ten aanzien van uit Irak afkomstige asielzoekers?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u de veiligheidssituatie in bepaalde gebieden in Irak zodanig verslechterd dat het noodzakelijk is om een vertrekmoratorium in te stellen? Zo nee, op welk moment komt zo’n moratorium in beeld als de veiligheidssituatie verder zou verslechteren?
In het laatste ambtsbericht over Irak van november 2012 werd al melding gemaakt van een verslechterde veiligheidssituatie gedurende de periode van december 2011 tot en met oktober 2012. Tegelijk is het zo dat het geweldsniveau in die periode sterk fluctueerde en sterk varieerde per periode en per gebied.
Een vertrekmoratorium instellen acht ik op dit moment niet nodig, maar ik blijf de ontwikkelingen in Irak met betrekking tot de veiligheidssituatie nauwlettend opvolgen om te bezien of, en in welke mate, de verslechtering in de veiligheidssituatie zich blijft doorzetten.
De additionele dekking van 69 miljoen euro bedoeld om wijzigingen in het masterplan DJI 2013-2018 mee op te vangen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat was de afgelopen vijf jaar (sinds 2008) de hoogte en ontwikkeling van de loon- en prijsbijstelling zoals uitgekeerd aan het ministerie van Veiligheid en Justitie?
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de structurele bedragen (2018) van de jaarlijks uitgedeelde tranches loon- en prijsbijstellingen aan begrotingshoofdstuk VI (Veiligheid en Justitie, voor het jaar 2010: Justitie), geen rekening houdend met departementale herindelingen. De bedragen luiden in miljoenen euro’s.
Jaar
Loonbijstelling
Prijsbijstelling
2008
130,6
15,0
2009
163,8
27,6
2010*
–
17,8
2011**
63,8
82,5
2012**
57,4
57,0
(*) In 2010 is door het kabinet besloten de loonbijstelling (tranche 2010) niet uit te keren en in te zetten ter dekking van de Rijksbrede problematiek
(**) Voor 2011 en 2012 is Rijksbreed alleen het gedeelte van de loonbijstelling uitgekeerd voor de compensatie van de gestegen sociale lastenontwikkeling.
In 2013 is door het kabinet besloten de prijsbijstelling niet uit te keren. Daarnaast is een nullijn voor de loonontwikkeling afgesproken.
De genoemde bedragen zijn, rekening houdend met het Masterplan DJI, reeds volledig aangewend en derhalve niet langer vrij beschikbaar op de VenJ-begroting.
Hoe is de jaarlijkse loon- en prijsbijstelling precies opgebouwd?
Op de aanvullende posten Arbeidsvoorwaarden en Prijsbijstelling worden door het kabinet middelen gereserveerd ter compensatie van de prijsgevoelige en de loongevoelige uitgaven op de departementale begrotingen voor de loon- en prijsstijgingen (inflatie). Dit worden de loon- en prijsbijstelling genoemd.
De loonbijstelling wordt berekend door de grondslag (de loongevoelige uitgaven van de departementale begrotingen) te vermenigvuldigen met de desbetreffende geraamde contractloonontwikkeling en de geraamde stijging van de sociale lasten voor werkgevers.
De prijsbijstelling wordt berekend door de grondslag (de prijsgevoelige gedeelten van de departementale begrotingen) te vermenigvuldigen met de betreffende prijsontwikkeling. De prijsontwikkeling wordt geactualiseerd op basis van de ramingen van het Centraal Planbureau.
Besluitvorming over het uitkeren van de loon- en prijsbijstelling van de Aanvullende Posten naar de departementale begroting vindt plaats bij Voorjaarsnota.
Ten gunste van welke onderdelen van het ministerie van Veiligheid en Justitie is de jaarlijkse structurele bijstelling de afgelopen vijf jaar uitgekeerd?
Wanneer de loon- en prijsbijstelling aan de VenJ-onderdelen werd uitgekeerd, dan gebeurde dat grosso modo volgens de volgende verdeelsleutel:
loon
prijs
totaal
Nationale Politie
45,5%
29,7%
37,7%
DJI
14,2%
26,4%
20,2%
Raad voor de rechtspraak
8,7%
8,4%
8,5%
Beleid overig
7,7%
8,2%
8,0%
OM
5,9%
3,8%
4,9%
Apparaat bestuursdepartement
2,9%
5,3%
4,1%
COA
1,4%
6,7%
4,0%
Raad voor rechtsbijstand
4,6%
0,5%
2,6%
IND
1,7%
3,5%
2,6%
Bureaus Jeugdzorg
2,3%
1,6%
2,0%
Brede doeluitkering rampenbestrijding
0,8%
2,2%
1,5%
Raad voor de Kinderbescherming
1,5%
1,2%
1,3%
Reclassering Nederland
1,4%
1,0%
1,2%
NFI
0,5%
0,9%
0,7%
DT&V
0,4%
0,4%
0,4%
Hoge Raad
0,3%
0,1%
0,2%
Dienst Justis
0,1%
0,2%
0,1%
CJIB
0,1%
0,0%
0,1%
Is het ministerie van Veiligheid en Justitie ieder jaar verzekerd van een uitkering van de loon- en prijsbijstelling door het ministerie van Financiën?
Nee. Het kabinet besluit (in principe) jaarlijks de loon- en prijsbijstelling wel of niet uit te keren.
Hoeveel bedraagt de loon- en prijsbijstelling voor 2012 zoals door het ministerie van Financiën reeds aan het ministerie van Veiligheid en Justitie is uitgekeerd?
Zie het antwoord op vraag 1.
Ten gunste van welke onderdelen van het ministerie van Veiligheid en Justitie staat de bijstelling voor 2012 gereserveerd?
De loon- en prijsbijstelling die na inzet voor de wijzigingen in het Masterplan DJI resteert, is gereserveerd voor alle VenJ-onderdelen.
Kunt u toelichten hoe een eenmalige inhouding van de loon- en prijsbijstelling voor 2012 kan voorzien in structurele dekking van de herziening van het Masterplan Dienst Justitiële Inrichtingen1, hierna: het Masterplan?
Wanneer de loon- en prijsbijstelling door het Ministerie van Financiën wordt uitgekeerd, dan gebeurt dat in tranches. De tranche 2012 betreft dan ook een meerjarige, structurele reeks die in 2012 aan de begroting van VenJ is toegevoegd. Derhalve kan deze als structurele dekking dienen.
Betekent de eenmalige inhouding over 2012 dat in de opvolgende jaren geen inhouding van de loon- en prijsbijstelling wordt voorzien ten gunste van het Masterplan? Zo ja, hoe kan een eenmalige inhouding dan structureel dekking opleveren voor wijzigingen in het Masterplan?
Niet alleen voor 2012, maar structureel wordt loon- en prijsbijstelling ingezet ter dekking van de wijzigingen in het Masterplan DJI. De loon- en prijsbijstelling wordt jaarlijks in tranches, oftewel als een structurele reeks, door het Ministerie van Financiën aan de VenJ-begroting toegevoegd. Derhalve kan het eenmalig niet uitkeren van een tranche aan de VenJ-onderdelen structurele dekking opleveren.
Betekent het oplopend karakter van de 69 miljoen euro structureel, zoals beschreven in uw brief van 11 juni 2013, een gefaseerd vrijkomen van 69 miljoen euro in de komende vijf jaar? Zo ja, op welke wijze en in welk jaarlijks tempo dient de eenmalige inhouding van de bijstelling op te lopen tot structureel 69 miljoen euro dat met ingang van 2018 beschikbaar zal zijn om de aangekondigde wijzigingen in het Masterplan te financieren?
Ten aanzien van de inzet van de loon- en prijsbijstelling voor de aangekondigde wijzigingen in het Masterplan wordt het volgende ritme gehanteerd:
2013
2014
2015
2016
2017
2018
inzet
2
12
46
53
61
69
Welke onderdelen van het ministerie van Veiligheid en Justitie worden geraakt door uw besluit om de bijstelling, zijnde de gestegen prijzen en werkgeverslasten, voor 2012 niet uit te keren?
Zie het antwoord op vraag 3. De in de tabel genoemde onderdelen zijn de onderdelen die worden geraakt door het besluit de bijstelling niet uit te keren.
Welke invloed heeft het niet uitkeren van de loon- en prijsbijstelling op de budgettaire positie van de politie, die tot 2018 is uitgezonderd van iedere bezuiniging bij het ministerie van Veiligheid en Justitie?
Door het nemen van efficiencymaatregelen kan de hogere loon- en prijsontwikkeling binnen de budgetten van de nationale politie worden opgevangen zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit van de dienstverlening aan de burger.
Hoe zullen, uitgesplitst per onderdeel van het ministerie van Veiligheid en Justitie, de gestegen prijzen en werkgeverslasten binnen de beschikbare budgetten van de verschillende onderdelen worden opgevangen?
De gestegen prijzen en werkgeverslasten worden gecompenseerd binnen de budgetten van de betreffende dienstonderdelen. Hiertoe zullen alle onderdelen onder andere efficiencymaatregelen en versobering in de bedrijfsvoering doorvoeren.
Welke taken kunnen als gevolg van het niet uitkeren van de bijstelling waarschijnlijk niet meer worden uitgevoerd in de komende jaren?
Zie het antwoord op vraag 12.
Welke invloed heeft het niet uitkeren van de bijstelling op de bestaande en toekomstige arbeidsvoorwaarden van de onderdelen van het ministerie van Veiligheid en Justitie?
Geen. De arbeidsvoorwaarden liggen vast in CAO’s. Deze worden niet opengebroken met het niet uitkeren van de loon- en prijsbijstelling.
In welke mate heeft deze additionele dekking van 69 miljoen euro structureel invloed op het wel of niet sluiten van gevangenissen?
De aanvullende dekking van structureel € 69 mln. wordt met name ingezet om het aantal extramurale plaatsen (elektronische detentie) te verlagen. Deze verlaging heeft tot gevolg dat het benodigd aantal intramurale plaatsen hoger wordt en per saldo minder inrichtingen worden gesloten.
Betekent deze additionele dekking van 69 miljoen euro structureel mogelijkerwijs ook een verlaging van de benodigde kasschuif op het vastgoed DJI?
Ja, het lager aantal sluitingen heeft namelijk naar verwachting tot gevolg dat kosten ten aanzien van het vastgoed lager zullen uitvallen.
In verband met het aangekondigde debat met de Kamer over de herziening van het Masterplan, kunt u deze vragen uiterlijk op 19 juni 2013 beantwoorden?
Ja.
Een wetsvoorstel van de Israëlische regering strekkende tot de gedwongen verplaatsing van tienduizenden bedoeïenen |
|
Désirée Bonis (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het recente voornemen van de Israëlische regering een wetsvoorstel in te dienen bij het parlement dat de weg moet vrijmaken voor de gedwongen verhuizing van 20 à 40.000 bedoeïenen uit hun traditionele akker- en graaslanden in de Negev naar een aantal daartoe gecreëerde «townships»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het met argumenten onderbouwde oordeel van Amnesty International dat dit voorstel een schending van het internationaal recht behelst? Zo ja, deelt u dit oordeel? Zo nee, kunt u aangeven op welke punten uw oordeel afwijkt van dat van AI en waarom?
Ik ben bekend met het oordeel van Amnesty International, dat relevante punten aanstipt. Het is niet aan het Nederlandse kabinet om een oordeel uit te spreken over een wetsvoorstel dat nog definitief door de Israëlische wetgevende macht moet worden beoordeeld.
Aannemende dat u dit oordeel onderschrijft en in aanmerking nemende dat dit voorstel een nieuw en schrijnend hoofdstuk dreigt toe te voegen aan de systematische discriminatie door de Staat Israël van de bedoeïenen van de Negev, bent u bereid er tijdens uw aankomende bezoek aan Israël bij de Israëlische regering op aan te dringen het wetsvoorstel in lijn te brengen met de verplichtingen die voortvloeien uit internationaal recht?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u tevens bereid uw Israëlische gesprekspartners onder ogen te brengen dat niet alleen de voortgaande bouw van nederzettingen in de bezette Palestijnse gebieden, maar ook de discriminatoire behandeling van de Arabische minderheid binnen de grenzen van Israël zelf een hypotheek legt op de goede betrekkingen tussen Nederland en Israël? Zo nee: is dit naar uw oordeel niet het geval of acht u het minder opportuun dit feit onder de aandacht te brengen van uw Israëlische ambtgenoot? Indien het laatste van toepassing is, kunt u toelichten waarom dat minder opportuun moet worden geacht?
Het kabinet is structureel in dialoog met Israël over mensenrechten, waaronder de situatie van de Arabische minderheid, die in een structureel achtergestelde positie verkeert. De ambassade in Tel Aviv volgt deze kwestie nauwgezet en spreekt hierover met de Israëlische overheid, al dan niet in EU-verband. Waar opportuun en mogelijk ondersteunt de ambassade tevens organisaties die zich richten op het verbeteren van de sociaaleconomische situatie van Arabische Israëli’s. Mensenrechten zijn tevens besproken tijdens mijn eigen bezoek aan Israël en de Palestijnse Gebieden van 17 tot 19 juni 2013.
Het bericht ‘Verdriet en angst in verzorgingstehuizen’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Verdriet en angst in verzorgingstehuizen»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe kan het dat honderden ouderen nu al gedwongen het verzorgingshuis moeten verlaten?
In mijn schriftelijke reactie van 13 juni 20132 op het artikel in Trouw, heb ik aangegeven dat bestaande cliënten recht behouden op verblijf in een zorginstelling (ook bij een eventuele herindicatie). Sluiting of verbouwing van een instelling kan wel betekenen dat mensen (tijdelijk) in een andere instelling gaan wonen.
Bij de uitwerking van de maatregel uit het begrotingakkoord 2013 om de lichtere zorgzwaartepakketten te extramuraliseren3 en in de maatregelen uit het regeerakkoord is altijd sprake is geweest van invoering voor nieuwe cliënten. Ook in mijn recente brief over de hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning van 25 april 20134 heb ik aangegeven dat de huidige cliënten recht houden op verblijf in een instelling. Ook tijdens de debatten over de hoofdlijnen van de hervorming van de langdurige ondersteuning en zorg op 10 juni en 13 juni jongstleden, heb ik dat nogmaals benadrukt.
Hoe verhoudt dit zich tot uw toezegging dat er voor de huidige cliënten niets verandert? Hoe gaat u zich alsnog aan uw woord houden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke acties heeft u tot nu toe ondernomen om een einde te maken aan de gedwongen verhuizing van ouderen? Indien u nog niets heeft gedaan, wanneer gaat u dan eindelijk eens ingrijpen?
De NZa heeft mij – in een gezamenlijk overleg met de verzekeraars – gewezen op een brief die Achmea op 29 april 2013 naar alle aanbieders in de sector verpleging en verzorging heeft verstuurd waarin de rechten voor bestaande cliënten in de sector verpleging en verzorging slechts voor drie jaar leken te worden gerespecteerd. In een tweede brief (gedateerd 8 mei) heeft de desbetreffende verzekeraar aangegeven dat ze de rechten van bestaande cliënten op verblijf in een instelling vanzelfsprekend zullen respecten.
Er is geen sprake van dat bestaande cliënten gedwongen worden om zelfstandig te gaan wonen. Wel geldt sinds jaar en dag dat sluiting of renovatie van een instelling kan betekenen dat cliënten (tijdelijk) elders gaan wonen.
Welke acties heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) inmiddels genomen om een einde te maken aan de gedwongen verhuizing van ouderen?
Zie antwoord vraag 4.