Privatisering van waterbedrijven |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Nieuwsuur over de gevolgen van de geprivatiseerde watervoorziening in Pacos de Ferreira, Portugal?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat sinds het staatsbedrijf Aguas de Portugal de verstrekking van water in Pacos de Ferreira heeft afgestaan aan de private sector, de prijs van water gestegen is met 400 procent, en daar bovenop een jaarlijkse toename van zes procent? Weet u daarnaast dat hierdoor het water in Pacos de Ferreira met 209,04 op de factuur het duurste water van het land is, tegenover de kosten van water in Terras de Bouro (waar de goedkoopste watertarieven van Portugal gelden) 18 euro is?
In het kader van het steunprogramma en het bijbehorende Memorandum of Understanding (MoU) uit mei 2011 hebben in Portugal tot nu toe nog geen privatiseringen van waterbedrijven plaatsgevonden. Het waterbedrijf van Paços de Ferreira waarnaar verwezen wordt, was al in 2004 geprivatiseerd.
In het algemeen gaat financiële steun aan landen in nood gepaard met strikte conditionaliteit die leidt tot economisch herstel en aanpassing van de onevenwichtigheden. Onderdeel van de conditionaliteit bij de huidige leningenprogramma’s vormen privatiseringen. De precieze conditionaliteit die gepaard gaat met financiële steun wordt vastgelegd in het MoU.
De afspraken in het MoU komen altijd in overleg met de betrokken lidstaat tot stand. Dit geldt ook voor de afspraken omtrent privatiseringen. Privatiseringen worden niet opgelegd en kennen geen vast format. Bij de keuze van de te privatiseren instellingen worden de landenspecifieke omstandigheden meegenomen.
Zo wordt op basis van een inventarisatie van staatsbedrijven gekeken welke privatiseringen het potentieel herbergen om de efficiëntie van bedrijven en in breder perspectief het concurrentievermogen van de economie als geheel te vergroten. In een specifieke situatie kunnen de afgesproken privatiseringen zo bijdragen het concurrentievermogen en de concurrentiepositie van de lidstaat te versterken.
In het landenspecifieke geval van Portugal zijn de afspraken in het MoU gemaakt in overleg tussen de Trojka (IMF, Commissie en ECB) en Portugal, inclusief de afspraken over privatiseringen en het tijdsschema hiervoor. De overeengekomen keuzes worden nu op nationaal niveau geïnitieerd en de Trojka houdt nauw toezicht op de implementatie van de voorwaarden uit het gehele leningenprogramma.
De Tweede Kamer is reeds geïnformeerd over de inhoud van het Portugese MoU in het verslag Eurogroep en Ecofin Raad van 16 en 17 mei 2011 met kenmerk BFB2011–1103M, d.d. 18 mei 2011, en op 7 januari 2013 is aan de Tweede Kamer bericht over de recente voortgang op dit programma, met kenmerk BFB2012–18230M.
Het kabinet heeft vertrouwen dat de Trojka, met daarin ook de Commissie, erop toeziet dat de privatisering zorgvuldig plaatsvindt. Samen met de Commissie is het kabinet van mening dat zowel de gelijke en eerlijke toegang tot openbare nutsvoorzieningen (zoals water, gas, elektriciteit), als een goede kwaliteit van de dienstverlening en een financieel duurzaam aanbod gewaarborgd moeten blijven. Bij de privatisering van waterbedrijven moet volledige toegang tot water voor alle burgers gegarandeerd blijven.
Waaruit bestaan in Portugal de – in de beantwoording van eerdere vragen2 – voordelen die de privatisering van bedrijven ten aanzien van de watervoorziening op (zouden kunnen) leveren voor de gehele (Portugese) samenleving?
Zie antwoord vraag 2.
Waaruit bestaat het in eerdere beantwoording genoemde «passend regelgevend kader dat is opgesteld om misbruik door (particuliere) monopolies te voorkomen»? Op welke wijze is de toegang tot water voor de inwoners van Pacos de Ferreira gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat gedwongen privatiseringen het recht op water direct bedreigen in een samenleving die al gebukt gaat onder bezuinigingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt de regering van het feit dat de Europese Commissie werkt aan een richtlijn die ervoor zorgt dat alle Europese landen hun watervoorziening makkelijk kunnen privatiseren?
Het kabinet is niet op de hoogte van een voorstel van de Europese Commissie van een dergelijke strekking. Voor zover gedoeld zou worden op het voorstel voor een concessierichtlijn, dan wijst het kabinet op de antwoorden op de vragen van het lid Van Gerven (SP) met kenmerk 2013Z03343. Deze richtlijn staat neutraal ten opzichte van de wijze van organisatie van de drinkwatersector in de lidstaten.
Is de regering bereid in Europa stappen te ondernemen om de privatisering van waterbedrijven een halt toe te roepen? Zo nee, waarom niet? Zo nee, hoe wil de regering monopolieposities voorkomen terwijl genoemde richtlijn de uitgifte van concessieovereenkomsten – contracten tussen de overheid en de publieke sector waarin een bedrijf het exclusieve recht krijgt om een publieke dienst uit te voeren – gemakkelijker maakt?
Het kabinet beschouwt de wijze van inrichting van de drinkwatersector in andere lidstaten als een nationale soevereine bevoegdheid. De Europese Unie treedt namelijk niet in de keuze van de lidstaten of bepaalde goederen of ondernemingen al dan niet in publieke handen of private handen dienen te zijn. Dat is volgens het Verdrag een soevereine bevoegdheid van de lidstaten (zie artikel 345 VWEU). Het is daarmee aan de lidstaten zelf om te beoordelen of en zo ja op welke wijze zij drinkwatervoorzieningen willen privatiseren. Indien een andere lidstaat besluit om private bedrijven in te zetten bij de drinkwatervoorziening, dan kan het richtlijnvoorstel voor concessies van toepassing zijn. In dat geval is het wenselijk dat concessieovereenkomsten, ook in de drinkwater sector, transparant, non-discriminatoir en met een beperkte duur worden afgesloten. Daartoe strekt de algemene oriëntatie op de conceptrichtlijn zoals deze door de Raad van Concurrentievermogen op 10 en 11 december 2012 is aangenomen.
Het CPB rapport "De Nederlandse woningmarkt - hypotheekrente, huizenprijzen en consumptie" |
|
Teun van Dijck (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van het op 14 februari jl. gepresenteerde CPB rapport «De Nederlandse woningmarkt – hypotheekrente, huizenprijzen en consumptie»? Kunt u reageren op de conclusie dat de hypotheekrentes in Nederland gemiddeld 1 procent hoger liggen dan in ons omringende landen?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit rapport. Het is juist dat de hypotheekrentes in Nederland gemiddeld 1 procentpunt hoger zijn dan in de ons omringende landen. Eerder heeft de NMa in het rapport «Quick Scan Hypotheekrente» uit 2010 al geconstateerd dat vanaf medio 2008 de hypotheekrente in Nederland is gestegen ten opzichte van de gemiddelde rente in de Eurozone.1 Zie voor mijn reactie verder het antwoord op vraag 2, 3 en 4 van de leden Van Klaveren en Fritsma.
Hoe gaat u een einde maken aan de door het CPB aangetoonde overmatige winstmarges op hypotheken?
Zie het antwoord op vraag 2, 3 en 4 van de leden Van Klaveren en Fritsma(Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1706).
Wat is uw reactie op de conclusie van het CPB, dat de daling van de consumptie in Nederland tussen 2008 en 2012 voor bijna de helft het gevolg is van de daling van huizenprijzen? Hoeveel koopkracht is verloren gegaan als gevolg van de teveel betaalde rente?
Volgens het CPB is de ontwikkeling van de huizenprijzen in Nederland sinds 1980 voor een belangrijk deel te verklaren door ontwikkelingen op het gebied van inkomen, vermogen, rente en het woningaanbod. Het CPB stelt dat de hypotheekrente momenteel weliswaar hoger is dan in andere lidstaten, maar dat de rente in historisch perspectief laag is. Hoewel het aannemelijk is dat de rente van invloed is op de ontwikkeling van de huizenprijzen zijn er ook andere factoren die hebben geleid tot de dalende huizenprijzen. Het CPB noemt de volgende mogelijke factoren:
Dalende huizenprijzen zijn volgens het CPB een belangrijke factor in het verklaren van de afgenomen consumptie en lagere economische groei.
Een berekening van het verlies aan koopkracht als gevolg van eventueel «te veel betaalde rente» acht ik niet goed mogelijk omdat er geen eenduidige en objectieve maatstaf is voor het eventueel «te veel betaalde» deel van de rente. Omdat deze objectieve maatstaf ontbreekt kan ik ook geen berekeningen laten uitvoeren naar de inkomsten van het Rijk als gevolg van de eventueel «te veel betaalde rente».
Wat is uw reactie op de conclusie van het CPB, dat de huizenprijzen in Nederland 5% hoger zouden zijn geweest, als de hypotheekrente gelijk was geweest aan het EU gemiddelde? Hoeveel miljard aan woningvermogen is hierdoor verloren gegaan?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel euro is het Rijk misgelopen, als gevolg van de te hoge rente en dus teveel uitgekeerde hypotheekrenteaftrek? Gaat u de hierdoor misgelopen inkomsten aan loon en inkomstenbelasting verhalen op de financiële sector?
Zie antwoord vraag 3.
De Iraanse gevangene Nasrin Sotoudeh |
|
Harry van Bommel , Désirée Bonis (PvdA), Joël Voordewind (CU), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met de laatste stand van zaken rondom de Iraanse gewetensgevangene Nasrin Sotoudeh (winnaar van de Sacharov prijs voor mensenrechten), die nog steeds onterecht in gevangenschap zit en kunt u kort haar vermeende misdaden en haar straf beschrijven?
Nasrin Sotoudeh is op 9 januari 2011 veroordeeld tot 11 jaar gevangenisstraf en kreeg een verbod van 20 jaar om het beroep van advocaat uit te oefenen. In die 20 jaar mag zij Iran niet verlaten. In september 2011 is deze straf in hoger beroep omgezet naar 6 jaar cel en 10 jaar verbod op haar beroepsuitoefening en uitreisverbod. Zij is veroordeeld voor het handelen in strijd met de nationale veiligheid, verspreiden van propaganda tegen het regime en lidmaatschap van het Defenders of Human Rights Centre. Sotoudeh zit momenteel haar straf uit in de Evin gevangenis.
Bent u op de hoogte van de resultaten van het onderzoek van een delegatie van het Iraanse parlement naar de rechtmatigheid van de zaak van mevrouw Sotoudeh? Zo nee, kunt u het dan (laten) uitzoeken en meedelen aan het Nederlandse parlement?1
Een delegatie van het Iraanse parlement heeft de gevangenis waar Nasrin Sotoudeh vastzit, op 21 januari 2013 bezocht. Dat bezoek viel samen met een driedaags verlof dat Sotoudeh was toegekend. Als de resultaten van hun onderzoek publiek worden gemaakt, wat niet zeker is, zal ik deze aan uw Kamer mededelen.
Is het waar dat advocaat Mohammad Ali Dadkhan recent is veroordeeld wegens het verdedigen van mensenrechtenactivisten en het te woord staan van buitenlandse media? Indien ja, wat is uw oordeel over deze veroordeling? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Op 29 september 2012 is Mohammad Ali Dadkhah begonnen aan de negen jaar gevangenisstraf, die hem is opgelegd voor het handelen in strijd met de nationale veiligheid en het verspreiden van anti-regime propaganda. Nederland heeft grote zorgen over de situatie van mensenrechtenverdedigers in Iran en roept de Iraanse autoriteiten op, mensenrechtenadvocaten zoals de heer Dadkhah in staat te stellen hun beroep uit te oefenen.
Bent u bereid om gezamenlijk met uw EU-collega’s en lady Ashton ervoor zorg te dragen dat er gezamenlijk actie ondernomen wordt richting Iran ten einde Nasrin Sotoudeh en Mohammad Ali Dadkhan vrij te krijgen en dit ook tot uiting te laten komen bij de conclusies en de persconferentie na de eerstvolgende Raad voor Buitenlandse Zaken van de EU? Noten:
De Raad voor Buitenlandse Zaken van de EU van 11 maart heeft additionele mensenrechtensancties tegen Iran aangenomen. Zo zijn 9 namen toegevoegd aan de lijst van mensenschenders voor wie een tegoedenbevriezing en reisverbod van kracht is (in totaal nu 87 personen). Tevens wordt een tegoedenbevriezing toegepast bij een Iraanse entiteit betrokken bij mensenrechtenschendingen.
De EU heeft bij de Iraanse autoriteiten – mede op Nederlands initiatief – reeds herhaaldelijk aangedrongen op onmiddellijke vrijlating van mevrouw Sotoudeh en andere mensenrechtenadvocaten. Ook heeft de EU Hoge Vertegenwoordiger mondeling haar grote zorgen over de zaak van Nasrin Sotoudeh geuit. Daarnaast vraagt Nederland ook in VN-verband aandacht voor de situatie van mevrouw Sotoudeh, onder andere in de VN Mensenrechtenraad.
Ik zet mij ervoor in om met mijn EU-partners gezamenlijk tot een zo effectief mogelijke reactie richting de Iraanse autoriteiten te komen inzake de schrijnende situatie van mevrouw Sotoudeh en dhr. Dadkhah.
Het EO-programma “De vijfde dag” van 13 februari 2013 |
|
Michiel van Veen (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de inhoud van het EO-programma «De vijfde dag»?
Ja.
Bent u van mening dat de Inspectie genoeg gebruik heeft gemaakt van de beschikbare middelen om de patiëntveiligheid te garanderen in SEIN?
Ja. De IGZ heeft naar aanleiding van een incident in 2008 zelf onderzoek uitgevoerd en de implementatie van de opgelegde verbetermaatregelen getoetst. Naar aanleiding van het overlijden in 2011 van de cliënt waar het desbetreffende EO-programma op in is gegaan, heeft de IGZ wederom maatregelen opgelegd en volgt zij thans nauwgezet de uitvoering daarvan.
Deelt u de mening dat alle seinen op rood hadden moeten springen toen dezelfde instelling opnieuw de fout in leek te gaan?
Nee. Hoewel zowel in 2008 als in 2011 een patiënt is overleden, is er geen sprake van vergelijkbare oorzaken van overlijden.
Zijn er meer instellingen die op basis van het Inspectie-onderzoek een aanwijzing hebben gekregen om hun procedures op orde te brengen?
Met enige regelmaat geeft de inspectie zorgaanbieders een aanwijzing om af te dwingen dat zij de veiligheid van zorg weer op orde brengen. Het goed uitvoeren van procedures kan daarvan een onderdeel zijn.
Bent u van mening dat (beter) openbaar gemaakt moet worden welke instellingen/zorgverleners onder extra toezicht staan van de Inspectie en de redenen daarvan?
Ik vind het belangrijk dat het openbaar is welke instellingen onder verscherpt toezicht staan. Dit maakt de IGZ, binnen de daarvoor geldende wettelijke kaders, met een toelichting openbaar via haar website en via berichtgeving aan de media. Zoals de Minister op 14 maart jl. aan uw Kamer heeft gemeld gaan wij in het belang van de patiënt de transparantie over (vermeende) medische missers in de zorg op verschillende vlakken vergroten:
Is het niet op orde hebben van veiligheidsprocedures aanleiding voor extra toezicht en een termijnstelling?
Het niet op orde hebben van veiligheidsprocedures kan aanleiding zijn voor extra toezicht en termijnstelling. Wanneer blijkt dat een zorgaanbieder de veiligheidsprocedures niet op orde heeft legt de IGZ verbetermaatregelen op, en treedt zij, waar nodig, handhavend op.
Onderzoek door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) bij overlijden in zorginstelling |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u de uitzending gezien waarin aandacht werd besteed aan de situatie rond het overlijden van een cliënt in SEIN?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er onduidelijkheid en onenigheid is tussen zorgaanbieder en igz bij het overlijden van een patient, waar nabestaanden de dupe van zijn?
Als er bij een dergelijke tragische gebeurtenis ook nog sprake is van onduidelijkheid en onenigheid, dan is dat onwenselijk.
Vindt u ook dat in dergelijke pijnlijke situaties ouders en betrokkenen meteen recht hebben op alle juiste informatie?
Ja. Ik vind dat zorginstellingen ouders en/of andere direct betrokkenen tijdig en juist dienen te informeren over de toedracht van een calamiteit en hen dienen te betrekken bij onderzoek hiernaar. Om de positie van de patiënt te versterken, wil ik hiervoor extra wettelijke waarborgen creëren. Zo zal ik in de derde nota van wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg, die u in april 2013 zult ontvangen, een plicht voor aanbieders opnemen om incidenten te melden aan de cliënt, diens vertegenwoordiger en/of diens nabestaanden en hiervan aantekening te maken in het dossier. In het recente debat over de IGZ heb ik dat reeds toegezegd.
Welke werkwijze heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gehanteerd, waardoor niet in eerste instantie alle feiten boven tafel kwamen, maar de vader van de overleden jongen feiten moest aandragen? Hoe kan dit in de toekomst worden voorkomen?
SEIN heeft onderzoek gedaan naar het overlijden. Het is gebruikelijk dat een zorginstelling dit onderzoek zelf doet. De IGZ heeft wel vooraf de opzet van dit onderzoek beoordeeld en achteraf de bevindingen en de daaruit voortvloeiende verbetermaatregelen. In de rapportage die SEIN heeft opgesteld naar aanleiding van het overlijden van de desbetreffende cliënt, zag de IGZ op dat moment geen aanleiding om de calamiteit nader te onderzoeken.
De melding van de ouders van de cliënt bevatte echter nieuwe informatie. Dit was voor de IGZ reden om vervolgonderzoek in te stellen. De IGZ kwam in haar eigen onderzoek tot andere conclusies dan de zorginstelling.
Naar aanleiding van deze casus heeft de IGZ haar werkwijze aangescherpt. Voortaan wijst de IGZ zorgaanbieders er bij het beoordelen van hun onderzoeksopzet uitdrukkelijk op dat zij bij het interne onderzoek ook de cliëntvertegenwoordigers moeten betrekken.
Deelt u de mening dat een goed onderzoek meteen duidelijkheid kan verschaffen, en daarmee leed bij alle betrokkenen kan voorkomen?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Hoe oordeelt u over de telefonische uitspraak van een IGZ-medewerker « dit zou je bij wijze van spreken beter op straat kunnen overkomen, dan zou je beter behandelt worden, dan dat het hier verlopen is»?
De betreffende uitspraak vind ik onbegrijpelijk en de Inspectie betreurt deze.
Als de situatie zo ernstig is als hierboven beschreven, waarom heeft de IGZ dan niet minimaal tot verscherpt toezicht of tot sluiting besloten? Hoe verhoudt deze uitspraak zich met enkel algemeen toezicht door de IGZ op deze instelling?
Deze calamiteit was – gecombineerd met eerder bij de inspectie gemelde incidenten – aanleiding voor de IGZ om SEIN een aantal verbetermaatregelen op te leggen. De IGZ volgt de implementatie hiervan nauwgezet.
Wat houdt algemeen toezicht door de IGZ hier precies in, en op welke wijze zou het moeten bijdragen aan voorkomen van herhaling?
De calamiteit waarbij de betreffende cliënt is overleden, heeft geleid tot verbetermaatregelen die SEIN in den brede in de organisatie moet implementeren. Deze brede verbetermaatregelen volgt de IGZ door middel van algemeen toezicht. De IGZ toetst dan niet alleen die onderdelen van de zorg die primair met de calamiteit te maken hebben, maar kijkt in bredere zin naar de implementatie van verbetermaatregelen en de gevolgen hiervan voor veiligheid van zorg.
Deelt u de mening dat er een onafhankelijk onderzoek moet komen naar de werkwijze, uitspraken en daaruit voortvloeiende handelwijze van de IGZ?
Zoals op 14 maart 2013 met uw Kamer besproken, wordt er naar aanleiding van de onderzoeksrapporten van de heer Van der Steenhoven en mevrouw Sorgdrager, een verbetertraject voor de IGZ in gang gezet. De focus van dit verbetertraject ligt op het scherper toezien op veilige zorg. Gezien het reeds lopende verbetertraject zie ik geen reden om een aanvullend onderzoek in te stellen naar het handelen van de IGZ in deze specifieke casus.
Er is een nieuwe werkwijze-IGZ in de maak? Wat gaat er veranderen, waardoor bovenstaande situatie en onduidelijkheid wordt voorkomen?
Zie tevens mijn antwoord op vraag 3, 4 en 9. Tevens verwijs ik u hiervoor naar de kabinetsreactie op de onderzoeksrapporten van de heer Van der Steenhoven en mevrouw Sorgdrager (kenmerk: 33149–17) en het recent met uw Kamer daarover gevoerde debat.
De klacht van de kerken tegen Nederland over het vreemdelingenbeleid |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de klacht die de Conferentie van Europese Kerken heeft ingediend bij het Europees Comité voor Sociale Rechten over de wijze waarop Nederland illegalen behandelt?1
De betreffende klacht is mij bekend nu deze de Regering op 7 februari 2013 is toegezonden door het Europees Comité voor Sociale Rechten. Het Comité deelde daarbij mede dat deze toezending vooralsnog ter kennisneming was. Tijdens zijn bijeenkomst in maart zal het Comité besluiten of en zo ja, wanneer de Regering om een reactie zal worden gevraagd. Gelet daarop acht ik het niet juist in dit stadium in te gaan op de merites van de klacht of om op een beslissing van het Comité vooruit te lopen.
Wat vindt u van de uitspraak van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) dat Nederland het recht van mensen op voedsel, kleding, medische bijstand en onderdak onvoldoende nakomt en dat het Nederlandse vreemdelingenbeleid derhalve in strijd is met artikel 13.4 en 31.2 van het Europees Sociaal Handvest?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat u de uitspraak van het Europees Comité afwachten of gaat u al maatregelen nemen om gehoor te geven aan de oproep van de PKN? Bent u ermee bekend dat hiertoe ook door het landelijk Overleg Gemeentebesturen inzake Opvang- en Terugkeerbeleid (LOGO) is opgeroepen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het voor mensen moeilijker is om terug te keren naar land van herkomst vanaf de straat dan vanuit de opvang? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat het Osteoporose Medisch Centrum via de huisarts een DEXA-scan aanbiedt |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat het Osteoporose Medisch Centrum via de huisarts een DEXA-scan aanbiedt?1
Een oordeel over de werkwijze van het Osteoporose Medisch Centrum (OMC) kan ik op basis van de uitzending van Tros Radar niet geven. Zoals de geïnterviewden in de uitzending al aangaven was onduidelijk wie nu precies een aanbod deed tot screening, de huisarts of het OMC. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) zal onderzoeken of hetgeen getoond is in overeenstemming met vigerende wetgeving is.
Uit het onderzoek van Tros Radar blijkt overigens dat mensen zelf altijd een afweging moeten maken over deelname aan screening. Ik heb u in mijn brief «vroegopsporing en gezondheidsrisico’s van 1 maart 2012» aangegeven dat ik streef naar algemene kwaliteitseisen voor screening, zodat mensen een geïnformeerde keuze kunnen maken over deelname.
Is de DEXA-scan, zoals het Osteoporose Medisch Centrum die aanbiedt, volgens u medisch noodzakelijk of betreft het hier een commerciële activiteit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de beroepsgroep en/of haar wetenschappelijke vereniging om een oordeel te geven over de inhoud van therapieën of behandelingen. Er is een NHG-standaard Fractuurpreventie2 waarin wordt aangegeven waar huisartsen op moeten letten als het gaat om osteoporose en wanneer ze hun patiënten door moeten verwijzen naar de tweede lijn. Volgens de NHG-standaard is gericht onderzoek alleen nodig bij patiënten met een verhoogd fractuurrisico. De huisarts stelt de indicatie. De NHG heeft zich intussen gedistantieerd van de werkwijze van het OMC3.
Wat is uw oordeel over het feit dat patiënten de indruk hadden mee te doen aan een bevolkingsonderzoek op initiatief van hun huisarts, terwijl het hier feitelijk ging om een doorverwijzing van de huisarts? Deelt u het oordeel dat patiënten door het Osteoporose Medisch Centrum en de huisarts op het verkeerde been zijn gezet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan op basis van de uitzending niet oordelen dat het «feitelijk ging om een doorverwijzing van de huisarts» of om (getrapte) screening. Ik ben het met u eens dat het aanbod verwarrend was. De inspectie zal nagaan of bij de handelwijze wetten zijn overtreden.
Er zijn in elk geval geen vergunningen in het kader van de Wet op Bevolkingsonderzoek (WBO) verleend voor osteoporosescreening buiten het kader van wetenschappelijk onderzoek (de Salt Osteoporose Studie van VUmc). Dat houdt in dat het OMC alleen patiënten mag onderzoeken en behandelen die een verwijzing hebben van hun huisarts.
Wat vindt u ervan dat er huisartsen meewerken met het Osteoporose Medisch Centrum bij het aanbieden van deze DEXA-scan? Deelt u de mening dat huisartsen hun patiënten op het verkeerde been zetten? Bent u voorts van mening dat huisartsen de privacy van hun patiënten schenden door adresgegevens aan het Osteoporose Medisch Centrum ter beschikking te stellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op basis van de uitzending is niet duidelijk wie welk aanbod tot screening heeft gedaan (zie ook de antwoorden op vragen 2 en4. De relatie tussen de meewerkende huisartsen en het OMC is onderdeel van het onderzoek door de IGZ. De huisarts mag geen gegevens over patiënten verstrekken aan derden anders dan in een behandelrelatie met de patiënt aan een medebehandelaar dan wel met uitdrukkelijke toestemming van de patiënt. Het onderzoek over hoe het aanbod tot screening tot stand is gekomen zal duidelijkheid geven over mogelijke doorgifte van adresgegevens van patiënten.
Wat is uw oordeel over het feit dat patiënten worden geconfronteerd met een rekening van 272 euro voor advies, terwijl hen door het Osteoporose Medisch Centrum wordt voorgehouden dat deze rekening vergoed wordt door de zorgverzekeraar? Deelt u de mening dat deze rekening door het Osteoporose Medisch Centrum moet worden kwijtgescholden in die gevallen dat de zorgverzekeraar niet wil vergoeden? Hoe gaat u dat bewerkstelligen?
Als er sprake is van een aanbod in strijd met de geldende regelgeving dan wel dwaling of misleiding, dan kent ons rechtssysteem voldoende waarborgen, bijvoorbeeld via een civiele procedure. Het is niet aan VWS om hier een specifieke regeling voor te treffen.
Krijgen de huisartsen die patiënten doorverwijzen daarvoor betaald? Zo ja, om welke bedragen of vergoedingen in natura/diensten gaat het dan? Zo ja, hoe beoordeelt u dit dan? Zo ja, is het in strijd met de wet? Zo ja, wat gaat u dan daartegen ondernemen?
Dat zal uit onderzoek moeten blijken.
Is het waar dat er meldingen zijn gedaan bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg? Hoeveel artsen zijn er berispt, en op welke grond? Zijn dat alle artsen die hebben meegewerkt met het Osteoporose Medisch Centrum? Zo nee, waarom is er niet tegen alle artsen opgetreden?
Er zijn bij de inspectie in de afgelopen jaren enkele meldingen geweest over screening op osteoporose door verschillende organisaties (maar niet deze rechtspersoon). Alle gevallen zijn onderzocht, waarbij de inspectie de aanbieders erop heeft gewezen dat een aanbod tot screening met behulp van straling vergunningplichtig is op grond van de Wet op het Bevolkingsonderzoek (WBO). Op basis van deze activiteiten zijn de aanbieders die in overtreding waren, gestopt met hun screeningen.
De handelwijze van het Osteoporose Medisch Centrum (OMC) was de inspectie niet bekend tot de uitzending van Tros Radar. Naar aanleiding van deze uitzendingen zijn meldingen binnengekomen die de inspectie gaat onderzoeken.
Is het waar dat niet is opgetreden tegen het Osteoporose Medisch Centrum? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd en gaat u dat alsnog doen? Zo nee, welke sanctie is er opgelegd?
Zie antwoord vraag 7.
Wie is/zijn eigenaar/eigenaren van het Osteoporose Medisch Centrum? Is er enige verbondenheid met farmaceutische bedrijven of producenten van medische apparatuur/hulpmiddelen?
De eigenaar van het OMC kwam in de uitzending aan het woord. Of er sprake is van enige verbondenheid met farmaceutische bedrijven of producenten van medische apparatuur/hulpmiddelen moet uit nader onderzoek door de IGZ blijken. Mocht dat het geval zijn dan zal worden getoetst aan de regels die gelden op het gebied van geneesmiddelenreclame.
Wat bent u van plan te ondernemen om te voorkomen dat het Osteoporose Medisch Centrum wederom via de huisarts een DEXA-scan aanbiedt?
Als uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van handelen in strijd met geldende regelgeving, zal hierop worden gehandhaafd. Zie ook mijn antwoord op vragen 7 en 8.
Bent u bereid de Gezondheidsraad te laten oordelen over de praktijken van het Osteoporose Medisch Centrum, bijvoorbeeld gekoppeld aan de al lopende adviesvraag over de total body scan? Zo neen, waarom niet?
Ik heb de Gezondheidsraad gevraagd mij te adviseren over de kwaliteit van health checks en de voorwaarden waaronder deze vrij kunnen worden aangeboden. Een voorbeeld als deze screeningspraktijk kan in dit advies aan de orde komen. Ik verwacht dat advies eind 2013 te ontvangen. Als het onderzoek naar OMC daartoe aanleiding geeft, zal ik er in het kader van de kwaliteit van health checks op terugkomen.
Het bericht ‘Na de commissie blijft het akelig stil rond seksueel misbruik’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Na de commissie blijft het akelig stil rond seksueel misbruik»?1
Ja.
Wat is uw mening over de kritiek die mevrouw Samson levert op het ministerie van VWS?
Het is goed dat de aandacht voor het thema niet verslapt. Ik realiseer me dat op mij en alle betrokkenen een grote verantwoordelijkheid rust. De veiligheid van de jeugdzorg heeft mijn hoogste prioriteit en alle betrokkenen spannen zich tot het uiterste in om seksueel misbruik zoveel mogelijk te voorkomen en de veiligheid van kinderen in de jeugdzorg te bevorderen. Dit doen wij in nauw overleg met Jeugdzorg Nederland.
De commissie heeft in haar rapport geadviseerd het ongetemde karakter van het probleem van seksueel misbruik te onderkennen en daarmee de noodzaak aangegeven om te investeren in de lange termijn in plaats van te scoren op de korte termijn. Deze aanbeveling ondersteun ik volledig. Op 8 en 29 oktober 20122, 3, 21 december 20124 en 31 januari 20135 is uw Kamer geïnformeerd over (de stand van zaken met betrekking tot) de schaderegeling en de wijze waarop de aanbevelingen van de commissie Samson zijn opgepakt.
Het huidige beleid steunt op twee pijlers: hulp aan slachtoffers in het verleden en het voorkomen van slachtoffers in de toekomst. Uit gesprekken met slachtofferorganisaties blijkt dat zij primair behoefte hebben aan erkenning en hulp. Op dit moment bekijken wij, samen met Jeugdzorg Nederland, hoe zo goed mogelijk tegemoet kan worden gekomen aan de verschillende behoeften aan hulp en ondersteuning van de slachtoffers. Ook wordt, in nauwe samenwerking met mijn collega’s van Veiligheid en Justitie, een regeling uitgewerkt voor financiële tegemoetkoming. Jeugdzorg Nederland en de Hulplijn Seksueel Misbruik werken mee aan passend hulpaanbod, waarbij de hulpvraag van het slachtoffer centraal staat.
Om seksueel misbruik in de toekomst zoveel als mogelijk te voorkomen werken we aan een verdere professionalisering van de sector. Jeugdzorg Nederland stelt, onder leiding van de heer A. Rouvoet, samen met de jeugdzorginstellingen het kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik in de jeugdzorg op.
Hoeveel van de 28 aanbevelingen van de commissie-Samson worden door u opgepakt, en hoeveel zijn er gedelegeerd of genegeerd?
In de brief van 21 december 2012 is ingegaan op alle afzonderlijke aanbevelingen en is tevens aangegeven welke aanbevelingen zijn overgenomen. 26 van de 28 aanbevelingen neemt de regering over. Twee aanbevelingen worden niet uitgewerkt; dit betreft de aanbeveling om te voorzien in een cliëntvolgsysteem en de aanbeveling om te komen tot een landelijke norm voor de ratio begeleider-pupil van uithuisgeplaatste jongeren.
De aanbevelingen gericht aan instellingen pakt Jeugdzorg Nederland op. Alle aanbevelingen gericht aan instellingen zullen een plek krijgen in het kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik in de jeugdzorg.
Waarom heeft u, ondanks dat u voortdurend op de hoogte bent gehouden door de commissie-Samson, geen vliegende start weten te maken?
De commissie Samson heeft ons de afgelopen twee jaar op gezette tijden voorzien van voortgangsrapportages op onderdelen van het onderzoek. Op bepaalde onderdelen konden we zo alvast zaken in gang zetten. Zo is voor de uitkomst van het onderzoek de oprichting van de Hulplijn Seksueel Misbruik voorbereid. Voor andere aspecten hebben we het eindrapport en de concrete aanbevelingen daarin af moeten wachten.
Waarom heeft Jeugdzorg Nederland, ondanks dat zij voortdurend op de hoogte is gehouden door de commissie-Samson, geen vliegende start weten te maken?
Jeugdzorg Nederland neemt de volledige verantwoordelijkheid voor een structurele en vooruitstrevende aanpak van seksueel misbruik in de jeugdzorg en heeft daartoe de aanbevelingen van de commissie Samson stevig ter hand genomen. Zij heeft een onafhankelijke, autonome commissie Rouvoet gevraagd, om aan Jeugdzorg Nederland en haar leden normen te stellen in de vorm van een kwaliteitskader en om de uitvoering en verankering van dit kader in de werkwijze van de leden van Jeugdzorg Nederland te bewaken.
Het kwaliteitskader wordt op dit moment ontwikkeld, uitdrukkelijk in samenspraak met het veld. Om tot het kwaliteitskader te komen vindt in deze periode een aantal bijeenkomsten plaats met professionals vanuit verschillende disciplines uit jeugdzorgorganisaties. Het doel van de kenniskringen is tweeledig: het gezamenlijk benoemen van normen waaraan organisaties moeten voldoen ten aanzien van het thema seksualiteit en seksueel misbruik en het creëren van draagvlak voor het uiteindelijke kwaliteitskader. De geformuleerde normen worden in de bijeenkomst vervolgens zoveel mogelijk uitgewerkt. Daarbij wordt de vraag gesteld hoe de normen concreet naar de praktijk kunnen worden vertaald. Indien nodig volgen vervolgbijeenkomsten waar onderdelen nader worden uitgewerkt met (andere) deskundigen binnen de jeugdzorgorganisaties.
Het resultaat wordt ter vaststelling voorgelegd aan het bestuur van Jeugdzorg Nederland. Vervolgens wordt het kwaliteitskader aangeboden aan de commissie Rouvoet die het vaststelt en de uitvoering en verankering ervan bij de leden bewaakt. Met de commissie Rouvoet heeft Jeugdzorg Nederland afgesproken dat het kwaliteitskader is afgerond op 1 mei aanstaande.
Kunt u gedetailleerd weergeven welke stappen u gaat ondernemen, en het daarbij behorende tijdpad?
Uw Kamer wordt halfjaarlijks geïnformeerd over de verschillende dossiers in het kader van geweld in afhankelijkheidsrelaties. In de eerstvolgende rapportage, voorzien in mei 2013 (als ook de monitor van de Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik gereed is), wordt aan u gerapporteerd hoe het staat met de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie Samson. U wordt dan eveneens geïnformeerd over het kwaliteitskader van Jeugdzorg Nederland.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen Overleg over het kabinetsstandpunt bij het rapport van de commissie-Samson op 27 maart a.s.?
Ja.
Het vooruitlopen van diverse gemeenten op mogelijke wijziging van de Winkeltijdenwet |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat diverse gemeenten besluiten of besloten hebben om de Winkeltijdenwet niet langer te handhaven en overtreding van de regels te gedogen?1 Vindt u dit een gewenste ontwikkeling?
Gemeenten dienen de wet na te leven en de regels te handhaven als winkeliers de wet niet naleven. Gemeenten die in dat opzicht vooruit lopen op wetswijzigingen handelen mogelijk in strijd met de huidige wetgeving. Dat vind ik geen gewenste ontwikkeling.
Deelt u de opvatting dat handhaving van de huidige Winkeltijdenwet noodzakelijk is, zolang er geen wetswijziging in werking is getreden?
Ja.
Bent u bereid gemeenten erop te wijzen dat er geen wijziging van de Winkeltijdenwet heeft plaatsgevonden en dat het daarom niet toegestaan is om meer koopzondagen in de gemeente te hebben dan de wet toestaat?
Gemeenten weten dat de Winkeltijdenwet nog niet gewijzigd is en dat zij op dit moment gehouden zijn de huidige Winkeltijdenwet na te leven en te handhaven. Ik zie dan ook geen reden om gemeenten hier nog extra op te wijzen.
Welke mogelijkheden heeft u om gemeenten die in strijd met rechtelijke uitspraken gedogen dat winkels op zondag open zijn, erop aan te spreken dat dit niet is toegestaan? Bent u bereid van die mogelijkheden gebruik te maken?
Ik heb geen middelen tot mijn beschikking om ervoor te zorgen dat gemeenten handhavend optreden. Gemeenten hebben echter wel een plicht tot handhaving. Belanghebbenden kunnen een handhavingsverzoek doen bij een gemeente. In de gemeente Tilburg is dat bijvoorbeeld ook gebeurd. De gemeente Tilburg heeft naar aanleiding van het handhavingsverzoek besloten om de Winkeltijdenwet alsnog te handhaven. Indien een gemeente een handhavingsverzoek afwijst en dus niet alsnog gaat handhaven, kunnen belanghebbenden dat besluit door de bestuursrechter laten toetsen om handhaving door de gemeente af te dwingen.
Heeft u de indruk dat gemeenten die vooruitlopen op een wetswijziging die in de Eerste Kamer ligt, bij hun besluiten en de handhaving van het beleid wel oog hebben voor het belang van de zondag als collectieve rustdag en het belang van werknemers en kleine winkeliers? Op welke manier wegen zij die belangen in hun besluitvorming?
Zolang de wetswijziging (het initiatiefwetsvoorstel van de leden Verhoeven en Van Tongeren) niet in werking is getreden, dienen gemeenten bij het nemen van een besluit inzake het verlenen van vrijstellingen en ontheffingen belangen af te wegen conform het huidige wettelijke kader van de Winkeltijdenwet. Indien de bedoelde wetswijziging in werking is getreden dienen gemeenten bij het nemen van besluiten volgens de Algemene wet bestuursrecht alle betrokken belangen af te wegen. Dat betekent dat zij op basis hiervan ook het belang van de zondag als rustdag en het belang van werknemers en kleine winkeliers in hun afweging moeten betrekken. Daarnaast spelen echter ook de belangen van de lokale economie en werkgelegenheid. Hoe gemeenten de afweging van belangen precies maken, is aan gemeenten zelf.
Welke uitwerking geeft u aan uw toezegging bij de behandeling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie dat druk zal worden gehouden op gemeenten om daadwerkelijk rekening te houden met het belang van de zondagsrust en het belang van de werknemers en kleine winkeliers in de afweging van de wensen om te komen tot extra koopzondagen?2 Welke inspanningen heeft u hier tot op heden voor gedaan? Hoe gaat u de druk op alle gemeenten opvoeren, vooral voor gemeenten die nu al besluiten om te gedogen?
Het ministerie van Economische Zaken is in overleg getreden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten om ervoor te zorgen dat gemeenten alle betrokken belangen afwegen. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft aangegeven dat het afwegingskader onderdeel zal gaan uitmaken van een door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten op te stellen leidraad Winkeltijden.
De oprichting van het meldpunt Klokkenluiders verstandelijk gehandicapten |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u het ook treurig dat er een meldpunt nodig is om klokkenluiders over misstanden in de verstandelijk gehandicaptensector een kans te geven hun meldingen te doen? Zo ja, welke conclusie trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?1
Ik betreur het dat de oprichters van het meldpunt de noodzaak voelen om dit meldpunt in te richten. Ik vind dat mensen met klachten over zorg ergens terecht moeten kunnen waar ze zich geholpen voelen en waar ze het vertrouwen hebben dat hun klachten over zorg adequaat en effectief worden behandeld zodat misstanden kunnen worden aangepakt.
Zoals de minister en ik in onze debatten de afgelopen maanden al hebben geconstateerd, moeten er verbeteringen worden doorgevoerd in de omgang met klachten en geschillen. Het huidige klachtrecht in de zorg wordt onvoldoende als onafhankelijk ervaren en de uitkomsten van klachtprocedures zijn onvoldoende effectief en transparant.
De in het voorstel voor de Wet cliëntenrechten zorg opgenomen verbeteringen in klacht- en geschilprocedures zet ik met voorrang door. Zoals ik heb aangekondigd in de strategische agenda van de minister en mij ontvangt u in april een nota van wijziging om dit te regelen. Daarnaast wordt een Zorgloket ingericht, waar mensen advies kunnen vragen en ondersteund worden bij het vinden van hun weg in de zorg. Waar nodig introduceert het Zorgloket de klacht bij de klachtenfunctionaris van de zorgaanbieder. Ook begeleidt het Zorgloket waar nodig burgers langs mediation en een geschilleninstantie.
Het Zorgloket zal jaarlijks een extern te publiceren klachtbeeld samenstellen, zodat voor iedereen is na te gaan welk type klachten er over de zorg worden gemeld en hoe de afhandeling van deze klachten verloopt. Dit draagt bij aan het vergroten van de transparantie in de zorg.
Deelt u de mening dat een meldpunt voor klokkenluiders in de gehandicaptenzorg eigenlijk overbodig moet zijn, omdat mensen die misstanden meemaken in de zorg adequaat geholpen dienen te worden? Zo ja, welke analyse maakt u over wat er misgaat, waardoor mensen hun klachten niet opgelost zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de stelling «iedere klacht is een gratis advies»?
Klachten kunnen belangrijke informatie opleveren over risico’s in de zorg. Daarom is het belangrijk klachten, maar ook incidenten en calamiteiten, te registreren en analyseren op trends en achterliggende patronen. Dan kunnen concrete verbetermaatregelen worden genomen.
Vindt u het ook zorgwekkend dat verwanten die klagen over de zorgsituatie van hun familieleden in situaties komen waarin zij weggezet worden als rancuneus, onbetrouwbaar, overgevoelig en vele andere betitelingen? Denkt u dat dit gebeurt om hun klachten niet serieus te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als verwanten die klagen over de zorgsituatie van hun familie negatief worden bejegend, dan vind ik dat zeer kwalijk. Iedereen moet vrijuit zijn klachten kunnen uiten en zorgaanbieders dienen hier alert en zorgvuldig op te reageren. Als iemand een klacht of melding heeft over de zorg die hij of zijn naaste ontvangen heeft, dan is het de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om de achterliggende onvrede aan te pakken en de klacht dus serieus te nemen. Op die manier kan de zorgaanbieder een goede zorgrelatie behouden of herstellen en kan de onvrede het beste worden opgelost. Voor mij is het evident dat er een professionalisering van de klachtenafhandeling plaats dient te vinden en op een zodanige wijze dat het belang van de patiënt en cliënt voorop staat. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Bent u van mening dat mensen met een verstandelijke beperking beschermd moeten worden, in plaats van dat zij slecht verzorgd, en/of mishandeld, en/of financieel uitgebuit worden? Zo ja, wat is uw verklaring dat deze mensen in de Nederlandse samenleving aan hun lot worden overgelaten en er geen passende hulp is voor deze mensen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, juist deze kwetsbare mensen verdienen adequate zorg en een veilige en beschermde leefomgeving. Ik ben het niet met u eens dat deze mensen in Nederland aan hun lot worden overgelaten. Wij hebben in Nederland een hoogwaardig zorgniveau. Mochten er zich zeer complexe zorgsituaties voordoen waarvoor de zorg niet direct voorhanden is dan is het een taak van het zorgkantoor een geschikt zorgaanbod te vinden voor de betroken zorgvrager met een verstandelijke beperking. Vervolgens ziet de Inspectie voor de Gezondheidszorg erop toe dat de geleverde zorg van voldoende kwaliteit is en treedt zij zo nodig handhavend op.
Deelt u de mening dat toezichthouders als de Inspectie voor de Gezondheidszorg tekortschieten, doordat er te weinig personeel is om te handelen in zeer complexe individuele situaties? Bent u bereid spoedig maatregelen te treffen, zodat mensen in zeer complexe zorgsituaties geholpen worden door de Inspectie? Zo nee, waarom niet?
Het is de verantwoordelijkheid van de zorginstellingen zelf om te zorgen voor kwalitatief goede en veilige zorg en daar waar nodig maatregelen te nemen indien dit in het gedrag komt. Het is de taak van de IGZ om actief toe te zien en te handhaven wanneer de zorg kwalitatief «door de bodem zakt». Wanneer de IGZ constateert dat een zorginstelling de zorg voor mensen in zeer complexe zorgsituaties onvoldoende op orde heeft, neemt de IGZ de benodigde maatregelen jegens die zorginstelling.
Wat is uw reactie op de ervaringen van mensen die misstanden hebben meegemaakt bij zorginstellingen die op de website van de Klokkenluiders Verstandelijk Gehandicapten gepubliceerd zijn? Kunt u per casus een reactie geven? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen bemoeienis met individuele casus. In zijn algemeenheid vind ik het zeer kwalijk als er sprake is van misstanden in de zorg. Het is daarom belangrijk dat mensen hun klachten over de zorg bij de IGZ melden zodat de IGZ deze signalen kan betrekken bij haar toezicht en waar nodig handhavend kan optreden.
Wat is uw reactie op het bericht dat Stichting Philadelphia Zorg zich distantieert van het meldpunt Klokkenluiders Verstandelijk Gehandicapten? Sterker nog, wat vindt u ervan dat Philadelphia,, had zij eerder geweten van de lancering van de website, alles in het werk had gesteld de lancering te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u graag naar mijn antwoord op vragen 1, 2 en 4. Ik laat mij niet uit over de opvatting van individuele zorginstellingen zoals Stichting Philadelphia Zorg.
Hoe oordeelt u over zorginstellingen, zoals Stichting Philadelphia Zorg, die zich distantiëren van een meldpunt, terwijl zij juist verantwoordelijkheid moeten nemen om voor mensen en hun familieleden te zorgen, en hulp te bieden als er sprake is van een ernstige situatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Vindt u het normaal dat zorginstellingen ernstige problemen verdoezelen, en mensen en hun familieleden dreigen met rechtszaken? Zo ja, met welke redenen? Zo nee, wat gaat u doen om mensen te beschermen tegen dergelijke machtige zorgorganisaties?
Als zorginstellingen ernstige problemen verdoezelen dan is dat onacceptabel. Door effectiever en transparanter klachtrecht, betere informatie-uitwisseling tussen zorgaanbieders en cliënten en slagvaardiger optreden van de IGZ kunnen eventuele misstanden eerder worden gesignaleerd en aangepakt.
Deelt u de mening dat zorginstellingen teveel macht hebben, en mensen en hun familieleden geen schijn van kans maken voor zichzelf op te komen, zodra er sprake is van een conflict of slechte zorg? Hoe gaat u deze macht van zorginstellingen verminderen, en zorgbehoevende mensen en hun familieleden een betere rechtspositie geven in de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het belangrijk dat mensen ergens terecht kunnen voor advies en bemiddeling als er conflicten dreigen. Om die reden wordt in het voorstel voor de Wet cliëntenrechten zorg geregeld dat mensen terecht moeten kunnen bij een klachtenfunctionaris of cliëntenvertrouwenspersoon. Om diezelfde reden wordt daarnaast in het Wetsvoorstel zorg en dwang, dat ziet op mensen met een verstandelijke handicap en mensen met een psychogeriatrische aandoening, een wettelijke basis gegeven aan de cliëntenvertrouwenspersoon. Doel hiervan is de positie van deze kwetsbare en zorgafhankelijke groep mensen verder te versterken. In een apart hoofdstuk worden nadere regels gesteld over de aanwezigheid, toegankelijkheid, deskundigheid, onafhankelijkheid, taken en bevoegdheden van de cliëntenvertrouwenspersoon.
Als onvrede leidt tot een conflict moet er een effectieve geschillenprocedure zijn. Mensen moeten terecht kunnen bij een geschilleninstantie die bindende uitspraken doet. Zoals ik heb aangegeven bij het antwoord op vraag 2 ga ik dit snel regelen.
Wilt u een inhoudelijke reactie geven op het project Specifiek Cliëntperspectief van Kansplus? Zo nee, waarom niet?3
Dit project, dat met subsidie van dit ministerie is uitgevoerd, beschrijft een aantal individuele ondersteuningstrajecten rond vastgelopen zorgsituaties. De resultaten onderstrepen nog eens het belang van daadwerkelijke cliëntondersteuning, effectieve klacht- en geschillenprocedures en de inrichting van een Zorgloket.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de noodzaak van de website van de klokkenluiders weggenomen wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie de antwoorden op vraag 2, 10 en 11.
Het bericht dat Europese landbouwsubsidies naar kerken en sjoelclubs gaan |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Europese landbouwsubsidies naar kerken en sjoelclubs»?1
Ik heb kennis genomen van de inhoud van het artikel. Het gaat om middelen uit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) ten behoeve van plattelandsbeleid.
Dergelijke projecten worden ondersteund vanuit het huidige Plattelands-ontwikkelingsprogramma 2007–2013 (het zogenaamde «POP2»). In 2006 is de invulling van dit programma en de budgetverdeling aan de Kamer voorgelegd (Kamerstuk 29 717, nr. 7) en in 2007 volgde de formele aanbieding (Kamerstuk 29 717, nr. 12). Verder publiceert Nederland sinds 2005 actief de subsidiegegevens. De subsidiebedragen zijn voor een periode van twee jaar openbaar.
We staan nu aan de vooravond van het nieuwe programma. Ik heb daarvoor een andere besteding voor ogen. Mijn ambities liggen vooral op het vlak van innovatie en duurzaamheid.
Deelt u de opvatting dat landbouwsubsidies niet bedoeld zijn voor het bouwen of onderhouden van mortuaria of religieuze gebouwen, sport- en gezelligheidsverenigingen en overige niet aan landbouw gerelateerde organisaties en is deze subsidieverstrekking naar uw mening in overeenstemming met de letter en de geest van de regels?
Het POP2 heeft vier doelstellingen en kent een assenstructuur:
Op grond van de Europese plattelandsverordening zijn lidstaten in het huidige programma gehouden budget aan deze vier assen te besteden, ook Nederland. Destijds is er samen met de provincies en na overleg met uw Kamer tot een verdeling gekomen voor het Nederlandse programma.
De voorbeelden aangehaald in het artikel vallen onder as 3. De subsidiemaatregelen binnen deze as richten zich op niet-landbouwgerelateerde doelstellingen en de meesten hebben een andere doelgroep dan landbouwers:
Dit deel van het POP2 maakt onderdeel uit van het gebiedsgerichte spoor, er wordt per provincie invulling aan gegeven. Voor de inzet van as 4 middelen wordt door lokale groepen bepaald waaraan binnen de drie andere assen van POP2 – en aan wie – geld wordt besteed («bottom-up» besluitvorming). Voor het overgrote deel worden door deze lokale LEADER-groepen projecten gefinancierd die vallen onder de maatregelen van as 3.
Conform de doelstellingen en binnen de kaders van het POP2 worden er dus middelen ingezet voor niet-landbouwgerelateerde doeleinden. De nationale cofinanciering (ten minste 50%) wordt verstrekt door de provincies en andere overheden als gemeenten en waterschappen.
Kunt u een overzicht verschaffen van de in Nederland ontvangen landbouwsubsidies van de laatste 5 jaar, waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen enerzijds subsidies die voor de landbouw zijn gebruikt en anderzijds voor andere doelen dan de landbouw, gesplitst naar ontvanger, doel en bedrag?
In het licht van het artikel beantwoord ik deze vraag vanuit het POP2, waarbij de maatregelen onder as 1 en 2 («concurrentiekracht landbouwsector» en «milieu en platteland») tot landbouwgerelateerde subsidies worden gerekend en de maatregelen onder as 3 en 4 tot de niet-landbouwgerelateerde subsidies3. Ik verwijs u voor de beschikbare budgetten naar de beantwoording van vraag 5.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de in Nederland uitgekeerde Europese bedragen per as per Europees boekjaar.
Doelstelling POP2
2007
(€)
2008
(€)
2009
(€)
2010
(€)
2011
(€)
As 1: Concurrentievermogen van de landbouwsector
2.352.347
3.594.355
6.638.304
14.696.392
13.490.999
As 2: Milieu en platteland
15.394.853
18.604.784
19.368.337
17.550.576
22.763.323
Totaal landbouwgerelateerd
17.747.200
22.199.139
26.006.641
32.246.968
36.254.322
As 3: leefkwaliteit en plattelandseconomie
361.333
999.138
6.293.834
21.511.147
24.202.318
As 4: LEADER aanpak
5.518
25.541.852
8.625.192
10.523.204
Totaal niet-landbouwgerelateerd
361.333
1.004.656
31.835.686
30.136.339
34.725.522
Informatie over de ontvangers en bedragen worden conform Europese regelgeving voor twee jaar publiekelijk beschikbaar gesteld. Momenteel zijn de gegevens van de jaren 2010 en 2011 gepubliceerd. Zoals bovenstaande tabel illustreert zijn dit jaren waarin in de volledige breedte van het programma bestedingen hebben plaatsgevonden.
Het in het artikel aangehaalde type projecten wordt binnen as 3 en as 4 ondersteund vanuit voornamelijk de volgende subsidiemaatregelen:
De volgende tabel geeft een differentiatie naar de aantallen projecten en Europese bedragen weer voor deze maatregelen in 2010 en 2011.
POP2 maatregelen
2010
2011
Aantal projecten
Bedrag (EU €)
Aantal projecten
Bedrag (EU €)
321: Basisvoorzieningen voor de economie en plattelandsbevolking
39
2.968.511
44
3.975.513
323: Instandhouding en opwaardering van het landelijk erfgoed
67
5.445.432
97
7.897.296
413: LEADER Leefkwaliteit op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie
237
7.585.978
280
9.382.642
totaal
343
15.999.921
421
21.255.451
Ik verwijs u voor de databank met gegevens over de ontvangers van betalingen (per project kan er sprake zijn van meerdere betalingen) naar de internetpagina van Dienst Regelingen, waarbij per maatregel per ontvanger4 het Europese bedrag wordt gepubliceerd:
Klopt het dat elders in de Europese Unie landbouwsubsidies ook gebruikt worden voor andere doelen dat het ondersteunen van landbouwers?2 Bent u bereid andere landen daarop aan te spreken of de wenselijkheid daarvan te agenderen in Europees verband?
Ja, het klopt dat in de andere lidstaten ook middelen in het POP2 worden ingezet voor niet-landbouw gerelateerde doeleinden. Evenals Nederland zijn ook andere lidstaten in het huidige programma verplicht aan alle assen budget te besteden. De programma’s daarvoor zijn primair de verantwoordelijkheid van de lidstaat zelf en worden beoordeeld en goedgekeurd door de Europese Commissie.
Op welke wijze andere lidstaten het toekomstig programma inrichten is aan de lidstaten zelf. Er zijn grote verschillen in de omstandigheden en situaties op het platteland tussen de lidstaten. Het is daarom op basis van subsidiariteit belangrijk dat ieder daarin zijn eigen keuzes maakt. In de onderhandelingen benadruk ik het belang van innovatie en investeringen voor duurzaamheid.
Welk deel van het totale budget voor landbouwsubsidies wordt uitgekeerd aan niet-landbouw gerelateerde activiteiten, op Europees niveau en voor wat betreft de Nederlandse subsidies? Om hoeveel geld gaat het jaarlijks in totaal?
Bent u bereid om u in Europa sterk te maken voor een zuivere besteding van landbouwsubsidies en het geld dat daardoor overblijft te investeren in innovatie en onderzoek? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen?
In het toekomstig plattelandsbeleid komt de assenstructuur naar verwachting te vervallen. Daarvoor komen thema’s in de plaats die mede moeten bijdragen aan de realisatie van de EU2020 doelen:
Er zal naar verwachting ook geen sprake zijn van een verplichte «minimum inzet» voor elk thema. In de wetgevingsvoorstellen voor het toekomstig plattelandsbeleid is opgenomen dat lidstaten de inspanningen die in de programmeringsperiode 2007–2013 zijn gemaakt op hetzelfde niveau moeten houden en minimaal 25% voor klimaatmitigatie en -adaptatie en landbeheer moeten besteden6. Daarnaast moet ten minste 5% worden voorbehouden voor LEADER.
Ondanks deze verplichtingen krijgen lidstaten meer mogelijkheden voor doelgerichte sturing van maatregelen in het kader van het plattelandsbeleid. In lijn met het Regeerakkoord en het kabinetsstandpunt over het GLB is het mijn voornemen om de toekomstige uitgaven voor het platteland enkel te richten op agrariërs en agrarisch grondgebruik. Met name op het gebied van versterking van het innovatief vermogen en de duurzaamheid van de landbouwsector.
Daarbij merk ik op dat andere overheden, zoals de provincies, ook een inhoudelijke en financiële bijdrage zullen leveren aan het nieuwe programma. Er zal sprake zijn van één gezamenlijk programma.
Kunt u aangeven op welke momenten in de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) u naar aanleiding van de moties van het lid Pechtold c.s. (Kamerstuk 21 501-20 nr. 643 ) en van het lid Klaver c.s. (Kamerstuk 21 501-20 nr. 696 ) aangedrongen hebt op het beperken van de landbouwsubsidies ten gunste van onderzoek en innovatie?
Ik verwijs u naar de brief aan de Kamer met het verslag van de Europese Raad (Kamerstuk 21 501-20, nr. 753).
Het bericht dat er geen sms wordt verzonden via AMBER Alert na 22 uur ’s avonds |
|
Nine Kooiman (SP), Peter Oskam (CDA), Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er geen sms wordt verzonden via AMBER Alert na 22.00 uur?1
Eerder zijn er naar aanleiding van het ‘s nachts verzenden van een AMBER Alert over de SMS klachten van deelnemers binnengekomen. Het risico ontstond dat deelnemers zouden afhaken omdat ze ’s nachts gestoord worden door binnenkomende SMS-berichten.
Naar aanleiding van deze klachten en gezien het feit dat er meerdere kanalen beschikbaar zijn voor het versturen en verspreiden van een AMBER Alert is toen besloten dat er tussen 22 en 7 uur geen AMBER Alert wordt verstuurd per SMS.
De politie heeft echter inmiddels de mogelijkheid onderzocht om een AMBER Alert per sms gedifferentieerd aan te bieden, waardoor deelnemers via de website kunnen aangeven of zij tussen 22 en 7 uur een AMBER Alert via de SMS willen ontvangen. Deze faciliteit is naar verwachting binnen een tot anderhalve maand gereed.
Klopt het bericht dat er tussen 22.00 en 07.00 uur geen AMBER Alert wordt verstuurd per sms? Zo ja, wat is de afweging om dit niet te doen?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeveel gevallen per jaar wordt er een AMBER Alert verstuurd?
Jaarlijks worden ongeveer 5 AMBER Alerts verstuurd.
In hoeveel gevallen wordt er via sociale media, zoals Twitter, Facebook en Hyves, een AMBER Alert verstuurd in de uren tussen 22.00 en 07.00 uur?
In principe wordt er altijd gebruik gemaakt van social media wanneer een AMBER Alert wordt opgezet, dus ook ’s nachts.
Deelt u de mening dat juist de eerste uren na een vermissing cruciaal zijn? Deelt u dan ook de mening dat het wenselijk zou zijn om na 22.00 uur per sms een AMBER Alert te versturen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid te bevorderen dat een AMBER Alert tussen 22.00 en 07.00 uur ook per sms verstuurd kan worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat er een groep deelnemers aan AMBER Alert geen prijs stelt op sms’jes in de nachtelijke uren? Zo ja, bent u in dat geval bereid te onderzoeken dat AMBER Alert gedifferentieerd verstuurd kan worden, te weten direct naar de deelnemers die 24 uur per dag geïnformeerd willen worden en uitgesteld naar de groep die ’s nachts niet gestoord wil worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat Achmea en het Slotervaartziekenhuis geen contract hebben afgesloten |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het feit dat Achmea het Slotervaartziekenhuis wil binden aan een maximumbedrag dat het ziekenhuis mag uitgeven aan medicijnen voor reuma- en kankerpatiënten?1
Ik heb daar geen oordeel over anders dan dat het een zorgverzekeraar vrij staat in te zetten op een contractvorm die kostenbeheersing en kwaliteitsverbetering ondersteunt.
Kan dit betekenen dat patiënten deze noodzakelijke medicijnen worden onthouden omdat het budget op is? Zo nee, hoe en door wie worden deze medicijnen dan verstrekt? Zo ja, vindt u dit acceptabel?
Verzekerde patiënten hebben recht op medicijnen als ze daar medisch gezien op zijn aangewezen. De zorgverzekeraar heeft een zorgplicht om daarin te voorzien en het ziekenhuis heeft de plicht de patiënt adequate zorg te verlenen. Die plichten gelden ook als het vooraf afgesproken budget wordt overschreden of de in het contract vooraf afgesproken doelstellingen niet worden gehaald.
Gegeven het hypothetische karakter van de vraag (er is namelijk geen budget afgesproken tussen Achmea en het Slotervaartziekenhuis) en de overvloedige casuïstiek die hierbij denkbaar is, ga ik niet verder in op de mogelijke inschakeling van andere ziekenhuizen voor in behandeling zijnde patiënten.
Vindt u het acceptabel wanneer dit tot gevolg zou hebben dat patiënten de zorg niet meer van het Slotervaartziekenhuis krijgen, maar tijdens de behandeling moeten uitwijken naar een ander ziekenhuis omdat het budget van het Slotervaartziekenhuis op is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat patiënten van het Slotervaartziekenhuis die verzekerd zijn bij Achmea door Achmea wordt gevraagd niet meer naar het voor hun vertrouwde ziekenhuis te gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Gegeven de ontstane situatie is het Achmea’s plicht om hun verzekerden te informeren over wijzigingen in de polisvoorwaarden en de mogelijke financiële consequenties daarvan. In het wetsvoorstel Verticale integratie scherp ik de termijn voor deze informatieverstrekking aan opdat mensen bij het aangaan van de verzekering kunnen zien wie wel en wie niet is gecontracteerd. Uit de informatie die Achmea heeft verstrekt (zie bijlage)3 blijkt dat het advies om naar een ander ziekenhuis te gaan vooral is bedoeld voor mensen die na 1 april een behandeling starten. Verzekerden die voor 1 april in behandeling zijn of komen kunnen hun behandeling in het Slotervaartziekenhuis afmaken. Voor chronische patiënten en spoedeisende gevallen is een aparte uitzondering gemaakt.
Vindt u de onrust die is ontstaan in en om het Slotervaartziekenhuis in verhouding staan tot het bedrag waarover dit conflict gaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het niet tot stand komen van een contract tussen een zorgverzekeraar en een ziekenhuis kan een uitkomst zijn in het decentrale sturingsmodel waarvoor we voor onze gezondheidszorg hebben gekozen. Het past mij niet de vermeende redenen van het niet tot stand komen van een afzonderlijk contract te becommentariëren. Alleen de partijen die onderhandeld hebben kennen hun eigen afwegingen. Overigens is naar mijn informatie de onderhandeling tussen Achmea en het Slotervaart nog niet definitief afgerond.
Het bericht dat het Catharina Ziekenhuis een frauderende arts in dienst houdt |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Eindhovens ziekenhuis laat fraude door arts onbestraft»?1
Ik heb kennis genomen van het artikel. Ook heb ik kennis genomen van het persbericht van het betreffende ziekenhuis. Het ziekenhuis laat weten, nadat de onregelmatigheid ontdekt was, direct zelf melding te hebben gemaakt bij de zorgverzekeraars. Vervolgens is opdracht verleend aan een onafhankelijk onderzoek door een accountantsbureau en de resultaten zijn met de zorgverzekeraars gedeeld. De conclusie luidde dat van fraude geen sprake was. Het teveel betaalde bedrag is over de gehele periode aan verzekeraars terugbetaald. De internist heeft haar excuses aangeboden en een formele waarschuwing gekregen. Op verzoek van het ziekenhuis hebben de verzekeraars na enige tijd een extern vervolgonderzoek onder de betreffende patiëntencategorie gehouden, waaruit bleek dat de internist correct declareerde. Verzekeraars en ziekenhuis zijn de mening toegedaan dat hiermee de zaak correct is afgehandeld.
Aangezien het hier niet gaat om fraude is er geen juridische grond voor ontslag (gegeven bestaande jurisprudentie). Ik zie gelet op het voorgaande geen aanleiding voor nader onderzoek door de Nederlandse Zorgautoriteit.
Kunt u uitleggen waarom er geen juridische mogelijkheid is om frauderende artsen te ontslaan, zoals bestuursvoorzitter Batenburg beweert?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u ervoor zorgen dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) het Catharina Ziekenhuis gaat doorlichten op foutieve declaraties? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) een onafhankelijk onderzoek te laten starten naar mogelijk geknoei met diagnoses en disfunctionerende artsen in het Catharina Ziekenhuis? Zo nee, waarom niet?
Het Catharina Ziekenhuis heeft extern twee onafhankelijke onderzoeken laten uitvoeren naar het functioneren van de arts. Het eerste onderzoek richtte zich slechts op door de melder geselecteerde statussen en gaf daarmee onvoldoende duidelijkheid. Uit het uitgebreide tweede onderzoek dat gedaan is door een externe commissie, waarbij interviews met achttien personen en dossieronderzoek van 50 willekeurige dossiers over een langere periode, bleek dat er geen sprake was van medisch disfunctioneren van de arts. Zo heeft de arts geen verkeerde diagnoses gesteld. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de arts niet conform de regelgeving declareerde (zie het antwoord op vraag 3), maar dat van fraude geen sprake was. De patiëntveiligheid is echter niet in het geding geweest. De IGZ acht verder onderzoek niet nodig.
Welke maatregelen gaat u nemen om klokkenluiders voortaan beter te beschermen en fraude strafrechtelijk aan te pakken?
In december 2012 is door het Kamerlid Van Raak een initiatiefwetsvoorstel ingediend om de bescherming van klokkenluiders in Nederland te verbeteren. Dit wetsvoorstel gaat ook in op de rechtsbescherming van klokkenluiders. Op dit moment wordt hierop een kabinetreactie voorbereid door mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Om fraude in de zorg aan te pakken wordt ingezet op een combinatie van verschillende handhavingsmogelijkheden, die elkaar aanvullen en versterken, en op preventie. Voor de handhaving vindt een actieve uitwisseling van informatie plaats tussen beleid, regelgeving en handhaving, zodat overheidshandelen op elkaar afgestemd kan worden. Deze afstemming vindt onder ander plaats in de Regiegroep verbetering zorgfraudebestrijding. Voor de handhaving in individuele zaken is het allereerst van belang dat er aangifte wordt gedaan bij de politie.
Deelt u de mening dat een meldplicht voor fraude noodzakelijk is om aan dit soort langdurige conflicten een eind te maken, waardoor de kwaliteit en de betaalbaarheid van de zorg verbeterd worden? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat mensen hun vermoedens van fraude ergens kunnen neerleggen en dat die signalen serieus worden opgepakt. Dat kan op diverse plaatsen, bijvoorbeeld bij verzekeraars zelf, bij de NZa of bij de politie. Een meldplicht is echter een stap te ver, dit houdt een verplichting in om vermoedens van fraude te melden. In het algemeen geldt dat een meldplicht grote nadelen heeft zoals overbelasting van de organisaties die de meldingen moeten onderzoeken. Dat maakt een meldplicht niet wenselijk.
Het bericht dat ‘consumenten 1,3 procent teveel hypotheekrente betalen’ |
|
Sietse Fritsma (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Consumenten betalen 1,3 procent te veel hypotheekrente»?1
Ja.
Hoe duidt u het gegeven dat banken tegenwoordig meer winst maken op hypotheekrentes, terwijl de rente waartegen banken zelf krediet lenen omlaag is gegaan?
Er zijn recentelijk twee studies gepubliceerd over de hoogte van de marges op hypotheekrentes. Het Centraal Planbureau (CPB) stelt dat er geen aanwijzingen zijn dat de financieringskosten in Nederland systematisch hoger zijn dan in de ons omringende landen. Het CPB benoemt drie mogelijke alternatieve verklaringen voor de hogere rentes op hypothecair krediet in Nederland. Ten eerste capaciteitsrestricties (omdat banken meer eigen vermogen moeten aanhouden in verhouding tot de totaal uitstaande activa), ten tweede afgenomen concurrentie en ten derde toegenomen risico’s op de Nederlandse hypotheekmarkt. Ook De Nederlandsche Bank (DNB) wijst op deze drie mogelijke verklaringen maar is tevens van oordeel dat Nederlandse banken wel geconfronteerd worden met duurdere en minder stabiele financiering.
Ook de prijsleiderschapsverboden, opgelegd als voorwaarde voor staatssteun, kunnen de ontwikkelingen van de hypotheekrentes in beginsel beïnvloeden. Het prijsleiderschapsverbod voor AEGON liep op 15 juni 2011 ten einde en op 19 november 2012 is het prijsleiderschapsverbod voor ING in Nederland opgeheven. Alleen voor ABN AMRO geldt nog een prijsleiderschapsverbod. Ik heb in het debat inzake het eindrapport van de Commissie Parlementaire enquête financieel stelsel al aangegeven dit concurrentieaspect van het prijsleiderschapsverbod van ABN AMRO te bespreken met de Europese Commissie en dit tevens mee te nemen in de gesprekken over de herstructurering van SNS REAAL.
In het besluit van de Europese Commissie van 19 november jl. inzake de staatssteun aan ING is opgenomen dat ING de commerciële activiteiten van Westland Utrecht Bank zal samenvoegen met de nieuwe bank van Nationale Nederlanden (NN Bank). Deze nieuwe onafhankelijke speler zou kunnen bijdragen aan een beter concurrerende hypotheekmarkt.
De update van de «Sectorstudie Hypotheekmarkt» van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) naar de marges op de hypotheekmarkt van 30 mei 2011 zal op korte termijn gepubliceerd worden. De minister van Economische Zaken zal deze studie, mede namens de minister van Financiën en de minister voor Wonen en Rijksdienst, doorgeleiden naar de Eerste en Tweede Kamer en daarbij ingaan op de belangrijkste conclusies. Ik wil dat onderzoek afwachten alvorens meer definitieve conclusies te trekken over de margeontwikkeling.
Daarnaast merk ik op dat sinds 1 januari van dit jaar verschillende maatregelen van kracht zijn om de werking van de hypotheekmarkt te verbeteren en de positie van de consument te versterken. Deze maatregelen maken onderdeel uit van het Wijzigingbesluit Financiële Markten 2013. Allereerst is de transparantie over de opbouw van een hypothecair krediet met een variabele debetrentevoet vergroot. Aanbieders zijn nu verplicht om voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst inzake een hypothecair krediet met een variabele debetrentevoet duidelijk aan te geven welke component of componenten variabel zijn. Tevens moeten aanbieders bij wijziging van de variabele debetrentevoet inzichtelijk maken welke component of componenten aan de wijziging ten grondslag liggen. Om de overstapdrempels te verkleinen zijn aanbieders verplicht om de op dat moment geldende debetrentevoeten te publiceren op de website en moet de aanbieder de consument tenminste drie maanden voor het aflopen van de rentevastperiode een aanbod doen voor de komende periode. Verder dienen aanbieders van hypothecair krediet een zogenoemd éénsporig rentebeleid te hanteren. Daarbij is het uitgangspunt dat de aanbieder dezelfde debetrentevoet voor dezelfde rentevastperiode bij consumenten met een vergelijkbaar risicoprofiel in rekening brengt, ongeacht of het een consument betreft die een overeenkomst prolongeert of een consument die een eerste overeenkomst aangaat. Tot slot geldt wat betreft de financierbaarheid van hypotheekportefeuilles dat het kabinet de heer van Dijkhuizen bereid heeft gevonden te verkennen of de rol van institutionele beleggers bij de hypothecaire woningfinanciering kan worden vergroot.
Bent u van mening dat het door Brussel opgelegde prijsleiderschapsverbod één van de belangrijkste oorzaken is van het gebrek aan concurrentie op de Nederlandse hypotheekmarkt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen kunt u en bent u voornemens te treffen om de hypotheekrente in Nederland aanzienlijk verlaagd te krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat Europese superspionnen het recht krijgen om persoonlijke informatie zoals e-mails, websitebezoeken, medische data en politie bestanden in te zien |
|
Barry Madlener (PVV), Louis Bontes (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «EU super spies to get right to snoop on your emails, website visits, medical data and police records»?1 Klopt dit bericht?
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht. Het bericht klopt niet en is mijns inziens niet accuraat. In het bericht worden twee documenten door elkaar gehaald. Ten eerste de Gezamenlijke Mededeling van de Europese Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid over de «Strategie inzake cyberbeveiliging van de Europese Unie: Een open, veilige en beveiligde cyberspace». Dit document is niet verplichtend van aard en doet een beroep op lidstaten om voorstellen te implementeren.
Daarnaast is er het Commissievoorstel voor een «Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende maatregelen om een hoog niveau van netwerk- en informatiebeveiliging in de Unie te waarborgen.» In het bericht worden dan ook ten onrechte gesuggereerd dat er sprake is van nieuwe bevoegdheden of van overheveling van nationale bevoegdheden naar de Europese Commissie. Deze richtlijn zelf heeft een verplichtend karakter, maar de onderhandelingen over de inhoud er van moeten nog plaatsvinden.
Deelt u de mening dat deze digitale politie, het Europees agentschap ENISA, het zoveelste voorbeeld is van steeds verdergaande Brusselse bemoeienis waar Nederland niet bij gebaat is?
ENISA is in 2004 opgericht met het doel om een hoog en effectief niveau van netwerk- en informatiebeveiliging te verzekeren binnen de EU. Dit om een cultuur van netwerk- en informatiebeveiliging te ontwikkelen waar burgers, consumenten, bedrijven en organisaties binnen de publieke sector binnen de EU van kunnen profiteren en die bijdraagt aan het soepel functioneren van de interne markt.
ENISA doet dit door deskundig advies uit te brengen aan nationale overheden en EU-instellingen, het uitwisselen van goede methoden en door het leggen van contacten tussen EU-instellingen, nationale autoriteiten en bedrijven.
Ik vind dat ENISA een waardevolle rol vervult in het ondersteunen van zowel private als de publieke partijen die het Europese niveau van cyberbeveiliging van de vitale infrastructuur willen verhogen. ENISA ondersteunt onder meer de CERT gemeenschap, helpt bij het organiseren van internationale oefeningen en het ondersteunen van lidstaten bij de implementatie van cyberbeveiligingseisen.
Het Europees agentschap ENISA heeft geen operationele taken en heeft als organisatie met een preventieve taak inzake netwerk- en informatiebeveiliging ook geen opsporingsbevoegdheden. Deze bevoegdheden behoren aan de nationale justitie/politie autoriteiten waarbij zij kunnen samenwerken met Europol en het recent daarbij gevoegde European Cybercrime Center. Het agentschap kan dus niet worden beschouwd als een digitale politie.
Het voorstel voor een richtlijn waarnaar het krantenartikel verwijst wil bevoegde autoriteiten van netwerk en informatiebeveiliging (NIB) binnen lidstaten aanwijzen die vervolgens samen met de Europese Commissie in een samenwerkingsnetwerk een aantal activiteiten gaan uitvoeren. Het betreft hier dus geen overheveling van bevoegdheden van nationaal niveau naar Europees niveau.
Deelt u voorts de mening dat het volstrekt onacceptabel is dat deze EU-superspionnen in de toekomst de beschikking krijgen over persoonlijke informatie van Nederlandse burgers? Zo nee, waarom niet?
Het voorstel van de Commissie zal de komende periode onderwerp zijn van beraadslaging op zowel nationaal als Europees niveau. Daarbij zal ik erop toezien dat te allen tijde zal worden gehandeld binnen het staande Europese wettelijk kader voor de bescherming van persoonsgegevens.
Is het kabinet bereid deze hoogst ongewenste club van EU-superspionnen per direct op te heffen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Met verwijzing naar het antwoord op vraag 2 is ENISA in 2004 opgericht met steun van Nederland om zowel private als de publieke partijen die het Europese niveau van cyberbeveiliging van de vitale infrastructuur willen verhogen te ondersteunen.
Diefstal van medicatie uit een ziekenhuis |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ook verbaasd over de eenvoudige manier waarop «Undercover in Nederland» aantoont dat onbevoegden zware en verslavende medicatie als morfine mee kunnen krijgen in het ziekenhuis in Roosendaal?1
Ik neem ik aan dat gedoeld wordt op het ziekenhuis in Bergen op Zoom.
Ik acht de eenvoudige manier waarop onbevoegden blijkbaar zware en verslavende medicatie mee kunnen krijgen in strijd met de regels en een ernstige zaak.
Welke richtlijnen/protocollen bestaan er voor medicatieverstrekking in ziekenhuizen? Beschikte het ziekenhuis over een dergelijk(e) protocol/richtlijn?
Landelijk is de Ziekenhuis Apotheek Standaard (ZAS 2010) van toepassing. Deze geldt als standaard voor de Nederlandse ziekenhuisfarmacie en geeft aan waar de ziekenhuisapotheker aan moet voldoen om zijn professie goed uit te oefenen. Daarmee geeft de ZAS invulling aan het begrip verantwoorde zorg op grond van de Kwaliteitswet Zorginstellingen. Verschillende richtlijnen met een landelijke werking zijn voor de medicatieverstrekking binnen het ziekenhuis van belang. Binnen de wettelijke kaders en richtlijnen leggen ziekenhuizen doorgaans in protocollen het te doorlopen proces en de inrichting van de verantwoordelijkheden zo goed mogelijk concreet vast. Het ziekenhuis in Bergen op Zoom had de beschikking over een dergelijk protocol.
Deelt u de mening dat het voor de patiëntveiligheid van belang is dat medicatie altijd in het patiëntendossier wordt bijgeschreven, zodat deze informatie centraal wordt bewaard, en voor gebruik door de ziekenhuisapotheek kan worden gecontroleerd?
Ja.
Deelt u voorts de mening dat het belangrijk is om na te gaan of door een bevoegde zorgverlener toestemming is gegeven om medicatie toe te dienen?
Ja.
Vindt u het ook gevaarlijk en zorgelijk dat morfine, een zwaar en duur opiaat, als medicijn meegegeven kan worden op naam van een patiënt, terwijl de patiënt niet bestaat en niet wordt gecontroleerd of de patiënt de medicatie mag gebruiken?
Ja.
Deelt u bovendien de mening dat de eerste verantwoordelijkheid om deze situatie te voorkomen bij het ziekenhuis ligt, maar dat controle hierop nodig is? Zo ja, wie houdt hier controle op en wat is het resultaat?
Ja, die mening deel ik. Zo zijn de verantwoordelijkheden ook belegd in de Kwaliteitswet zorginstellingen en in de Wet beroepen individuele gezondheidszorg. De IGZ is de toezichthouder op basis van deze beide wetten. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op de vragen 7, 9 en 11.
Is er reden om aan te nemen dat dit in meer ziekenhuizen kan gebeuren? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waaruit blijkt dat?
In de betrokken uitzending kwam specifiek aan de orde hoe er op de verpleeg-afdeling iets helemaal mis kan gaan ondanks de wetten, regels en protocollen. Uiteindelijk blijft het toepassen daarvan in de praktijk doorslaggevend. Uit de uitzending blijkt dat de procedures in het ziekenhuis voor verbetering vatbaar zijn. Vervolgens zijn de procedures in het ziekenhuis aangescherpt. De IGZ houdt hierop toezicht. Ik zou alle ziekenhuizen willen oproepen om naar aanleiding van dit voorval heel secuur te kijken naar de procedures rondom medicatieuitgifte. Dit is ook primair de verantwoordelijkheid van de betrokken artsen/verpleegkundigen en ziekenhuizen, verpleeg- en verzorgingshuizen. Het verhogen van de medicatieveiligheid is één van de speerpunten van de IGZ.
Hoe houdt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) toezicht op de medicijnverstrekking in ziekenhuizen?
De IGZ ziet in ons systeem toe op de kwaliteit van de zorg. Medicatieveiligheid is daar een onderdeel van. Het voorschrijven en ter hand stellen van genees-middelen is aan strikte regels gebonden: alleen artsen (onder voorwaarden verpleegkundig specialisten, physician assistents en bepaalde categorieën van gespecialiseerde verpleegkundigen) mogen receptgeneesmiddelen voorschrijven en alleen een apotheker mag ze ter hand stellen.
Ten aanzien van de uitgifte en beheer van Opiumwetmiddelen waaronder morfine, gelden strikte regels op grond van de Opiumwet.
Ziet u aanleiding tot aanscherping van het toezicht door de IGZ naar aanleiding van dit incident?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke wijze heeft de zorgverzekeraar inzicht in de declaratie van medicijnen verstrekt door ziekenhuizen en of deze ook daadwerkelijk zijn gebruikt door de patient? Welke rol kan de patiënt hierbij spelen?
De relatief goedkopere geneesmiddelen zijn integraal onderdeel van het DBC-zorgproduct. Hierbij wordt uitgegaan van gemiddelde kosten. Uit de declaratie is daarom door de zorgverzekeraar niet direct op te maken, of, en hoeveel, een individuele patiënt van een bepaald geneesmiddel heeft ontvangen. De relatief dure geneesmiddelen worden apart gedeclareerd via «add-ons» welke zijn gekoppeld aan de DBC-zorgproducten. Voor deze geneesmiddelen is het per patiënt wel inzichtelijk hoeveel geneesmiddelen gebruikt worden. Alle geneesmiddelen die worden gebruikt door de patiënt in het ziekenhuis, dienen goed te worden vastgelegd in het dossier. De patiënt kan uiteraard verzoeken om inzage te krijgen in zijn dossier.
Heeft u signalen dat dit ook in verpleeghuizen en andere zorglocaties mogelijk is? Zo ja, hoe gaat u dit bestrijden? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Zie antwoord vraag 7.
De stijgende regionale vervoertarieven voor scholieren vanaf het schooljaar 2013-2014 |
|
Carla Dik-Faber (CU), Joël Voordewind (CU) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de verwachte tariefstijgingen van het regionaal vervoer voor onder meer scholieren in het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en de daarmee gepaard gaande onduidelijkheid bij scholen en ouders?
Ja.
Is bij het akkoord gaan met het afschaffen van de sterabonnementen, waarbij geen nadere eisen zijn gesteld in het landelijk tariefkader voor de OV-chipkaart, door de regering voorzien dat tariefstijgingen van soms meer dan 100% op zouden treden bij de ingang van het schooljaar 2013–2014? Bent u bekend met de situatie van sommige reizigers dat er op één traject verschillende kortingsabonnementen bij verschillende vervoerders nodig zijn?
Als gevolg van de decentralisatie van het openbaar vervoer worden de tarieven in het regionaal openbaar vervoer in de regio’s door de decentrale overheden vastgesteld. Daarbij gaat het zowel om de kilometertarieven als de abonnementen.
In het kader van het afschaffen van de strippenkaart hebben decentrale overheden moeten aantonen dat wordt voldaan aan een kostenneutrale overgang van «strip naar chip» voor de totaliteit van de reizigers (de reizigers als geheel betalen gemiddeld niet meer). Daarnaast was tussen het Rijk en de decentrale overheden afgesproken dat in het eerste jaar nadat de strippenkaart in een regio was afgeschaft, voor de verschillende producten geen tariefsverhogingen behoudens indexering doorgevoerd mochten worden in de decentrale concessies. Landelijk is dit jaar «tariefrust» sinds 3 november 2012 voorbij.
Evenals mijn voorganger vind ik tariefsverhoging in het regionaal openbaar vervoer in beginsel gerechtvaardigd, omdat dit op de lange termijn zorgt voor een verhoging van de kostendekkingsgraad. Ik betreur het echter als reizigers te maken krijgen met de grote uitschieters waar in de mediaberichten melding van wordt gemaakt. Vanuit mijn huidige rol heb ik echter geen formele bevoegdheden om hier tegen op te treden.
Decentralisatie van het OV brengt daarnaast met zich mee dat differentiatie per regio mogelijk is. Het kan daarbij voorkomen dat een product niet geldig is in aangrenzende gebieden of bij andere vervoerders. Overheden en vervoerders moeten gezamenlijk en in het belang van de reiziger hierover afspraken maken of oplossingen realiseren en reizigers adequaat informeren over de nieuwe producten en veranderingen. Mijn voorganger heeft partijen per brief nadrukkelijk gewezen op deze verantwoordelijkheid. Partijen hebben aangegeven dit te zullen doen.
Welke verklaring heeft u voor de forse tariefstijgingen voor groepen leerlingen in meerdere regio’s?
Het vaststellen van de tarieven voor het regionaal openbaar vervoer betreft een regionale aangelegenheid. Ik heb derhalve geen zicht op mogelijke verklaringen voor de forse prijsstijgingen waar de media over berichten.
De provincie Zuid-Holland heeft mij desgevraagd laten weten dat scholieren gebruik kunnen maken van het landelijke product «Altijd Korting» waarmee deze groep met een korting van 40% kan reizen. De provincie geeft daarbij aan dat de gemiddelde prijs die scholieren in Zuid-Holland met deze vervanger van de sterabonnementen moeten betalen is gestegen. Om deze reden is in Zuid-Holland door Arriva een kortingsproduct voor scholieren geïntroduceerd («Altijd Korting Scholier»), op grond waarvan scholieren 55% korting krijgen. Volgens de provincie ontstaan er ook in deze situatie nog (grote) prijsuitschieters. Naar de mening van de provincie worden deze mede veroorzaakt doordat veel scholieren en forenzen overstappen naar vervoerders waar de scholierenkorting niet van toepassing is. In Zuid-Holland heeft Arriva op verzoek van de provincie nu een compensatieregeling voor scholieren en forenzen uitgewerkt, waarover op korte termijn nadere besluitvorming zal plaatsvinden.
Zijn er afspraken gemaakt over alternatieve abonnementsvormen voor scholieren, bijvoorbeeld een maximaal toegestane tariefstijging? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de huidige alternatieven voor de sterabonnementen via grootverbruikerscontracten, bijvoorbeeld het zogenaamde «Altijd Korting Scholier», zeer slecht uitpakken voor groepen scholieren?
Decentrale overheden zijn verantwoordelijk voor het aanbod van producten en abonnementen en de effecten van het door hen gevoerde beleid. Ik heb geen zicht op en inzicht in de effecten van de recente wijzigingen en de eventuele alternatieven. Het is van belang dat reizigers wegwijs worden gemaakt in het aanbod van producten. Zoals ik heb aangegeven bij vraag 3 heeft de provincie Zuid-Holland mij laten weten dat ook na de introductie van het kortingsproduct van 55% voor scholieren nog (grote) prijsuitschieters bestaan. De provincie Zuid-Holland heeft mij laten weten dat vervoerder Arriva op verzoek van de provincie een compensatieregeling voor scholieren en forenzen, die nu geconfronteerd worden met grote prijsstijgingen, heeft uitgewerkt en dat hierover op korte termijn nadere besluitvorming zal plaatsvinden.
Bent u bereid op zeer korte termijn in gesprek te gaan met decentrale overheden, de vervoerders en scholen in het hele land om tot een oplossing te komen voor de hoge tarieven en de onduidelijke informatie? Bent u bovendien bereid om op korte termijn met een landelijke structurele oplossing te komen voor de bovengenoemde problemen, zoals de forse tariefstijgingen en de verschillende kortingsabonnementen op één traject?
Vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid hecht ik er belang aan dat reizigers adequaat en tijdig worden geïnformeerd over de veranderingen en dat reizigers zonder al te veel moeite worden begeleid naar het gewenste product. De politieke discussie over de tarieven en producten, en de effecten van de recente wijzigingen op specifieke doelgroepen, is in de afgelopen periode in de regio gevoerd. Daar hoort deze discussie gelet op de huidige rolverdeling ook thuis. Zoals ik hiervoor heb aangegeven heeft vervoerder Arriva op verzoek van de provincie Zuid-Holland een compensatieregeling voor scholieren en forenzen uitgewerkt, waarover op korte termijn nadere besluitvorming zal plaatsvinden. Dat vind ik een goede zaak.
Ik vind het wenselijk dat afspraken met landelijke impact op structurele basis met decentrale overheden en vervoerders aan één tafel worden gemaakt. In de intentieverklaring voor de permanente structuur, die ik begin december aan uw Kamer heb gestuurd, geven partijen aan gezamenlijk afspraken te willen maken over onder meer harmonisatie van kortingsproducten en abonnementen. Mijns inziens vormt communicatie en informatievoorziening naar de reizigers daar een belangrijk onderdeel van.
In het kader van het wetgevingstraject voor de OV-chipkaart overweeg ik ook, in het belang van de reiziger, de mogelijkheid en de wenselijkheid te bezien van het stellen van regels ten aanzien van tarieven en producten.
Bent u bereid deze vragen voorafgaand aan het algemeen overleg Leerlingenvervoer voorzien op 14 februari te beantwoorden?
Ja. Woensdag 13 februari heb ik vernomen dat uw Kamer heeft besloten om het genoemde Algemeen overleg Leerlingenvervoer tot nader order uit te stellen. Hierbij stuur ik u de antwoorden op de vragen in aanloop naar een nieuwe datum voor dit overleg.
Het aantal ondertoezichtstellingen en voogdijmaatregelen |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat eind september 2012 bijna 40.000 minderjarigen (deels) aan het ouderlijk gezag onttrokken zijn door een ondertoezichtstelling of een plaatsing onder voogdij, wat ruim anderhalf keer zo veel is als tien jaar geleden?1
De cijfers van het CBS laten de trend in de afgelopen tien jaar zien. Voor het aantal ondertoezichtstellingen valt op dat vooral tussen 2001 en 2007 deze flink zijn stegen. Sinds 2009 neemt het aantal ondertoezichtstellingen gestaag af, met ongeveer 2% per jaar. De laatst vijf jaar is er ten aanzien van het aantal kinderen dat onder voogdij staat, een groei zichtbaar, maar het aantal nieuwe onder voogdij geplaatste kinderen stabiliseert de laatste twee jaar.
Justitiële kinderbeschermingsmaatregelen worden niet zomaar opgelegd. De Raad voor de Kinderbescherming onderzoekt de noodzaak ervan en beoordeelt of een verzoek aan de rechter om een maatregel uit te spreken, opportuun is. De kinderrechter beoordeelt dat verzoek van de raad. Het is aannemelijk dat de oorzaak van de toename van het aantal ondertoezichtstellingen vanaf 2001 de toegenomen aandacht voor kindermishandeling is, zoals het CBS stelt. Naar de oorzaken van de ontwikkelingen in de aantallen ondertoezichtstellingen is geen onderzoek verricht. De voornaamste reden voor de ingezette dalende trend sinds 2009, is waarschijnlijk het toepassen van de Deltamethode door jeugdbeschermers (de methode die jeugdbeschermers sindsdien toepassen in hun werk). Deze daling vind ik positief, zoals ik uw Kamer heb bericht in de brief over landelijke cijfers jeugdbescherming2.
Toch verwacht ik dat een nog betere preventieve aanpak van kindermishandeling, het aantal justitiële kinderbeschermingsmaatregelen verder kan laten dalen. Het nieuwe jeugdstelsel zal daarvoor een goede basis bieden. Een betere lokale samenwerking tussen ketenpartners, vroegtijdige signalering en een goede gemeentelijke regie, zal escalatie binnen gezinnen doen voorkomen en daarmee ook de gang naar justitiële interventies.
Hoe kunt u de stijging van het aantal ondertoezichtstellingen verklaren? In hoeverre is de toegenomen aandacht voor kindermishandeling, zoals het Centraal Bureau voor de Statistiek stelt, verantwoordelijk voor de enorme stijging van ondertoezichtstellingen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u zoveel mogelijk voorkomen dat kinderen en jongeren onder toezicht worden gesteld of te maken krijgen met een voogdijverandering zonder hiervoor naar de gemeenten te wijzen omdat zij pas na 2015 verantwoordelijk zullen zijn voor de jeugdzorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Waar mogelijk wordt getracht te voorkomen dat kinderbeschermingsmaatregelen worden opgelegd, dit gebeurt onder andere door innovatie te stimuleren in de jeugdbescherming. Ik ondersteun en financier daartoe vernieuwende projecten, gericht op het verder verrijken en verbreden van de Deltamethode. Het verrijken van de Deltamethode gebeurt door bijvoorbeeld Signs of safety en andere (in het buitenland) succesvolle systeemgerichte benaderingswijzen toe te passen. Het verbreden gebeurt door bijvoorbeeld medewerkers in het vrijwillig kader te trainen in de verrijkte Deltamethode, jeugdbeschermers te betrekken tijdens de raadsonderzoeksfase voor advies en een beter vangnet te organiseren van vrijwillige hulp voor als een beschermingsmaatregel is afgelopen.
De vernieuwende projecten vinden onder de noemer «Vliegwielprojecten» plaats. Ik financier vier grote en zeventien kleinere projecten in dit kader, via de provincies en stadsregio’s. Vrijwel alle Bureaus Jeugdzorg en Landelijk Werkende Instellingen nemen deel een deze projecten. De financiering vindt zijn basis in tariefafspraken die ik in december 2011 met provincies en stadsregio’s heb gemaakt. Als er dit jaar tevens een vruchtbare kruisbestuiving tussen de vele innovatieve projecten plaatsvindt, dan verwacht ik dat er op zowel preventief als kwalitatief gebied de jeugdbescherming beter wordt en daarmee veel kinderen in Nederland geholpen zullen zijn.
Hoe kunt u garanderen dat er voldoende wordt ingezet op het voorkomen van beschermingsmaatregelen, gezien het feit dat met de decentralisatie van de jeugdzorg bijna een half miljard euro wordt bezuinigd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten kunnen de bezuiniging realiseren omdat zij de mogelijkheid hebben om integraal beleid te voeren en meer maatwerk te leveren door passende en doelmatige voorzieningen te treffen voor mensen die daar behoefte aan hebben. Hierbij past de overgang van dure individuele voorzieningen naar goedkopere collectieve voorzieningen.
Dit houdt in dat de volgende bewegingen aan de orde zijn:
Bovenstaande bewegingen zullen onder andere de behoefte aan justitiële kinderbeschermingsmaatregelen verminderen.
Welke concrete kwaliteitseisen en handvatten geeft u de gemeenten om ervoor te zorgen dat zij kwalitatief, effectief en tijdig beleid maken voor ouders, aan wie (deels) het ouderlijk gezag is ontnomen, en hun kinderen, alsook om ondertoezichtstellingen en onder voogdijplaatsingen te voorkomen?
Uitgangspunt van de stelselherziening jeugd is dat gemeenten straks beter in staat zijn om integraal beleid te ontwikkelen en maatwerk te bieden, afgestemd op de lokale situatie en de mogelijkheden en de behoeften van de individuele jeugdigen en hun ouders. Kinderen kunnen beter beschermd worden door een versterking van de vroegsignalering en het inzetten van integrale jeugdhulp dicht bij de burger. Ook de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering kan efficiënter en integraler op lokaal niveau worden uitgevoerd met als leidend principe één gezin, één plan en met verbindingen naar jeugdhulp, onderwijs, werk en inkomen en veiligheid. Met elementen van dwang en drang, die tijdelijk en als extra middel worden ingezet, wordt getracht de ouders weer volledig de verzorging en opvoeding op zich te laten nemen. Op deze wijze kan tevens het «opschalen» van jeugdhulp richting kinderbeschermingmaatregelen en het «afschalen» soepel verlopen.
De gemeenten worden verantwoordelijk voor de organisatie van deze integrale aanpak. Daartoe is in het wetsvoorstel een verplichting tot een beleidsplan opgenomen. Ook zijn in het wetsvoorstel kwaliteitseisen opgenomen voor het verlenen van jeugdhulp en de uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Aanvullend is bepaald dat de justitiële maatregelen jeugdbescherming en -reclassering alleen door gecertificeerde instellingen uitgevoerd mogen worden. Verder zal overleg belangrijk zijn tussen gemeente en Raad voor de Kinderbescherming en tussen gemeente en de gecertificeerde instellingen over de ketensamenwerking.
Hoe zal de verdeling van budget voor de uitvoering van jeugdzorg door gemeenten eruit komen te zien als het gaat om preventie en jeugdbescherming? Welke verdeelsleutel wordt gebruikt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bestuurlijk is afgesproken de middelen via een decentralisatie-uitkering in het gemeentefonds beschikbaar te stellen. Deze decentralisatie-uitkering zal bestaan uit het totaal van alle huidige geldstromen, een onderverdeling naar preventie en jeugdbescherming zit daar niet in. De onderzoekscombinatie SCP/Cebeon doet op dit moment onderzoek naar een verdeelmodel jeugd, in de mei-circulaire 2013 verwacht ik de gemeenten inzicht te kunnen bieden in hun budget voor het eerste jaar na de overheveling. Gemeenten zijn vervolgens vrij om te bepalen waar deze middelen aan worden besteed.
Kunt u aangeven hoeveel geld gemeenten hebben uitgegeven aan lokaal preventief jeugdbeleid in 2010, 2011 en 2012? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Deze vraag is niet te beantwoorden. Gemeenten kennen verschillende financieringsbronnen voor lokaal preventief jeugdbeleid, zoals de brede doeluitkering CJG (vanaf 2012 de decentralisatie-uitkering CJG in het gemeentefonds), en gelden van OC&W, V&J en provincies. Daarnaast zijn er ook gemeenten die uit «eigen middelen» bedragen beschikbaar hebben gesteld. Dit staat nog los van de vraag hoeveel gemeenten hebben uitgegeven aan deze doelen. Iedere regeling op dit gebied kent eigen bestedingsvoorwaarden. Een onderzoek naar de daadwerkelijk uitgegeven bedragen is vanwege de veelheid aan financiers en beleidsterreinen niet mogelijk.
Kunt u aangeven wat de gemiddelde «caseload» is van een fulltime jeugdhulpverlener/ casemanager die werkzaam is bij Bureau Jeugdzorg in de vrijwillige jeugdzorg? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
De financiering van de jeugdhulpverlening in vrijwillig kader is provinciaal belegd en de uitvoering hiervan is divers. Er zijn verschillende vormen van casemanagement en de inzet en intensiteit is afhankelijk van de individuele situatie. Het is dus niet mogelijk om een gemiddelde caseload te bepalen, omdat de gegevens onderling onvergelijkbaar zijn.
Aangezien het al dan niet inzetten van casemanagement maatwerk is, zie ik geen toegevoegde waarde in een onderzoek hiernaar.
Kunt u aangeven wat de gemiddelde caseload is van een fulltime gezinsvoogd? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Een aantal jaren geleden zijn in het kader van de invoering van de Deltamethodiek afspraken gemaakt over een gemiddelde caseload van een gezinsvoogd: dit betreft 15 cliënten op 1 fulltime gezinsvoogd. De tarieven voor ondertoezichtstellingen heb ik hierop gebaseerd.
Een caseload van een individuele gezinsvoogd kan echter hiervan afwijken. Bijvoorbeeld omdat een medewerker naast ondertoezichtstellingen ook voogdijzaken doet, of omdat binnen een team van jeugdbeschermers de caseload naar ervaring van medewerkers anders wordt verdeeld, of omdat administratieve taken van een gezinsvoogd door het secretariaat worden overgenomen. Tevens kunnen provincies/stadsregio’s afwijkende afspraken maken met hun Bureau Jeugdzorg over de caseload. Het is aan de Bureaus Jeugdzorg om binnen de bestaande financiering hier op individueel niveau invulling aan te geven, waarbij de veiligheid van het kind voorop staat. Hoewel door maatwerk binnen de BJZ’s en LWI’s de caseload van een gezinsvoogd varieert, ben ik niet voornemens deze nader te onderzoeken, omdat ik uit ga van een gemiddelde van 1 op 15.
De ziekmeldingen van islamitische leerlingen met carnaval |
|
Joram van Klaveren (PVV), Harm Beertema (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Moslims ziek om carnaval»?1
Deelt u de visie dat islamitische bezwaren tegen carnaval nooit een reden mogen zijn om weg te blijven van school? Zo neen, waarom niet?
Kunt u garanderen dat de ouders die hun kinderen op grond van islamitische bezwaren tegen carnaval weg hebben gehouden van school, zullen worden beboet? Zo neen, waarom niet?
In hoeverre deelt u de mening dat de bewuste keuze van islamitische ouders om hun kinderen te laten spijbelen tijdens een Nederlands-christelijke traditie, vanwege het feit dat de school geen rekening houdt met de islam, een vorm van chantage is?
Bent u bereid uit te spreken dat Nederland een joods-christelijke en humanistische traditie kent, en dat de islam daar geen deel van uit maakt? Zo neen, waarom niet?