Het serveren van halal voedsel tijdens NSS2014 |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «11 dingen die u nog niet wist over de nucleaire top»?1
Ja.
Is het waar dat al het geserveerde voedsel tijdens NSS2014 halal is?
Nee.
Kunt u aangeven of er vlees geserveerd is tijdens NSS2014?
Ja, er is ook vlees geserveerd.
Indien er vlees geserveerd is, was dit dan afkomstig van onverdoofd geslachte dieren? Zo nee, kunt u aangeven hoe het vlees dan toch het predicaat halal kon krijgen?
De cateraar heeft zowel vlees van reguliere herkomst als vlees dat halal gecertificeerd is gebruikt. Hierbij is het de verantwoordelijkheid van de halal certificerende partijen aan welke specifieke eisen het vlees moet voldoen om dit predicaat te krijgen. Tijdens de NSS is, daar waar dit logistiek mogelijk was, aangegeven welke producten «halal» waren en welke niet.
Deelt u de mening dat niemand ongevraagd vlees afkomstig van onverdoofd geslachte dieren geserveerd zou moeten krijgen? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie studeert momenteel, mede op verzoek van het Europees Parlement, op de mogelijkheid om vlees van onverdoofd geslachte dieren verplicht te etiketteren. Het kabinet volgt de ontwikkelingen hieromtrent op de voet. Met een dergelijke etikettering zal eenieder hierover vooraf geïnformeerd kunnen worden.
Deelt u de mening dat wie vlees geserveerd krijgt van onverdoofd geslachte dieren daarvan tenminste tevoren uitdrukkelijk op de hoogte gesteld zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid niet langer vlees van onverdoofd geslachte dieren te serveren bij maaltijden die in opdracht van de Nederlandse overheid geserveerd worden? Zo nee, waarom niet?
Vlees van onverdoofd geslachte dieren is ook nu niet de norm bij maaltijden die in opdracht van de Nederlandse overheid geserveerd worden.
Bij maaltijden die in opdracht van de Nederlandse overheid geserveerd worden, wordt rekening gehouden met de door de gasten aangegeven dieetwensen. Dit kunnen dieetwensen zijn op basis van gezondheidsvoorkeuren, ethische of religieuze overtuiging.
Bent u bereid toe te zeggen dat vlees van onverdoofd geslachte dieren niet langer de norm zal vormen bij maaltijden die in opdracht van de Nederlandse overheid geserveerd worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Afspraken over bezoeken van buitenlandse delegaties |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht over het feit dat tijdens de ontvangst van de Chinese president Xi Jinping op het Amsterdamse paleis op de Dam demonstrerende mensenrechtenactivisten door Chinese beveiligers aan het zicht werden onttrokken door uitklapbare schermen?1
Ja
Wie wist vooraf van de mogelijkheid dat de Chinese beveiligers dergelijke schermen zouden kunnen opstellen en wie is verantwoordelijk voor de beslissing om toe te staan dat kennelijk onwelgevallige protesten letterlijk aan het oog konden worden onttrokken?
Het zicht van de Chinese president is door de beveiligers van de Chinese delegatie voor korte tijd afgeschermd door middel van het plaatsen van schermen. De demonstranten zijn echter niet afgeschermd en waren zichtbaar voor het overige aanwezige publiek op de Dam. Het plaatsen van de schermen door Chinese beveiligers was op voorhand niet bekend en kwam voor zowel lokale als landelijke bestuurders als een verrassing.
De plaatsing kwam vlak voor het moment dat de Chinese president op de Dam aankwam. Op dat moment is de burgemeester geïnformeerd door de ambtelijke driehoek. Geoordeeld is dat er vanuit het oogpunt van veiligheid of openbare orde geen reden bestond om het plaatsen van de schermen te verbieden. Ook vanuit de verantwoordelijkheid van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid voor het bewaken en beveiligen van het Chinese staatsbezoek was er geen reden om op te treden.
Overigens zij opgemerkt dat het recht om te demonstreren een belangrijke waarde is in onze democratie zonder dat de geadresseerde van de demonstratie gedwongen kan worden om kennis te nemen van de boodschap van de demonstranten.
Deelt u de mening dat dat een onaanvaardbare inbreuk vormt op de uitingsvrijheid? Klopt het dat de Amsterdamse burgemeester pas kort van te voren werd geïnformeerd over deze actie en dat hij dit niet kon verbieden omdat hij daar naar eigen zeggen niet de bevoegdheid toe had? Zo ja, wie had die bevoegdheid wel en waarom is de Chinese beveiliging niet tot de orde geroepen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke afspraken worden er gemaakt over de bevoegdheden van eigen beveiligers van buitenlandse delegaties? Klopt het dat buitenlandse beveiligers soms bij voorbaat vervolgingsimmuniteit wordt toegekend voor de gedragingen op Nederlands grondgebied? Kunt u aangeven welke precieze bevoegdheden zijn toegekend aan de beveiligers van de afzonderlijke delegaties tijdens de Nuclear Security Summit 2014? Klopt het dat ook de bevoegdheid is gegeven om onder omstandigheden desnoods gericht op potentiële bedreigingen te schieten?
De Nederlandse Staat is verantwoordelijk voor de veiligheid van buitenlandse delegaties en treft hiertoe alle benodigde maatregelen. De rol van buitenlandse beveiligers van deze delegaties is derhalve beperkt en zij hebben of ontvangen geen bevoegdheden. Dit is gangbaar in het internationale verkeer en geldt ook voor onze beveiligers van Nederlandse delegaties in het buitenland.
Aan buitenlandse functionarissen wordt beperkt ontheffing verleend voor het dragen van vuurwapens conform Nederlandse wet- en regelgeving, waaronder de Wet Wapens en Munitie. Bij een dergelijke ontheffing horen geen geweldsbevoegdheden.
Voor wat betreft de internationaalrechtelijke status van de delegaties die ter gelegenheid van de NSS in Nederland waren, geldt dat zij werden aangemerkt als «officiële missie». Het toepasselijke kader voor dergelijke officiële missies is uiteen gezet in een brief aan de Tweede Kamer van 26 april 2012 (Kamerstukken 32 635 nr. 5, vergaderjaar 2011–2012). De leden van dergelijke missies genieten immuniteit van strafvervolging op basis van het internationaal gewoonterecht.
De vrijheid van meningsuiting en het recht om te demonstreren vormen een belangrijke waarde in onze democratie en een grondrecht dat onder alle omstandigheden moet worden gewaarborgd. De burgemeester van Amsterdam heeft dit voorafgaande aan de NSS en het Staatsbezoek van de Chinese president duidelijk gemaakt in een brief aan de gemeenteraad en in dit licht heeft de burgemeester besloten dat de demonstraties op de Dam mochten plaatsvinden. In dit verband wil ik benadrukken dat het al dan niet toestaan van demonstraties primair een lokale aangelegenheid is.
Deelt u de mening dat de beginselen van de Nederlandse democratische rechtsstaat niet opzij gezet kunnen worden voor de beveiliging van buitenlandse delegaties? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om voortaan af te zien van het toekennen van bevoegdheden aan de eigen beveiliging van buitenlandse delegaties die op gespannen voet staan met Nederlandse grondrechten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat in Egypte 529 aanhangers van Morsi ter dood zijn veroordeeld |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Egypt court sentences 529 Morsi supporters to death»?1
Ja.
Kunt u aangeven of het klopt dat er 529 aanhangers van Morsi en de Moslimbroederschap ter dood zijn veroordeeld?
Ja. De strafrechter in de provincie Minya veroordeelde 529 islamisten ter dood voor moord op een politieagent en poging tot moord op enkele andere politieagenten en voor gewelddadigheden.
Hoe beoordeelt u het proces dat deze veroordeelden hebben gehad? Is dit eerlijk verlopen? Ziet u nog mogelijkheden dat het vonnis vernietigd zal worden?
Het kabinet ziet in het proces een flagrante schending van de meest fundamentele beginselen van de rechtsstaat. Het Bureau van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten (OHCHR) heeft ook aangegeven dat het proces oneerlijk is verlopen.
Het betreft een voorlopig vonnis. Hoger beroep, vernietiging of herziening van het vonnis zijn mogelijk. Daarmee is er een kans voor het Egyptische rechtssysteem om deze zaak recht te zetten.
Deelt u de mening dat deze veroordeling een politiek inclusief proces in Egypte nog verder bemoeilijkt?
Ja.
Bent u bereid om in Europees verband Egypte aan te spreken op deze ter dood veroordelingen? Welke stappen gaat u in Europees verband nemen conform het «more for more – less for less» principe?
EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton heeft direct een verklaring uitgebracht. In deze verklaring heeft zij de grote zorgen van de EU uitgesproken. Voorts heeft zij benadrukt dat de Egyptische rechtsgang internationale standaarden dient te volgen, waarbij een eerlijk proces en onafhankelijk onderzoek vereisten zijn. Ook is daarin benadrukt dat de EU onder alle omstandigheden tegen de doodstraf is.
HV Ashton zal deze zaak bovendien persoonlijk op korte termijn bespreken met de Egyptische Minister van Buitenlandse Zaken.
Wat betreft de EU «incentive based approach» geldt dat opbouw van een diepgewortelde en duurzame democratie een van de kerncriteria is. Onafhankelijke rechtspraak en recht op eerlijk proces zijn hiervan volgens Nederland een cruciaal onderdeel. De voortgangsrapportage Nabuurschapsbeleid van de Commissie en EDEO die deze week verschijnt, zal de basis bieden voor invulling van de «incentive based approach». Daarna volgt besluitvorming over omvang en focus van steun en zal Nederland bovengenoemde overwegingen meenemen. Zoals bekend, voldoet Egypte onvoldoende aan criteria van de «incentive based approach» en heeft de Commissie voor 2013 geen SPRING-gelden toegekend. De «incentive based approach» wordt dus reeds in de praktijk gebracht. Tegelijkertijd laten de gebeurtenissen zien dat versterking van de Egyptische rechtsstaat hard nodig is. Nederland draagt daar via Matra Zuid aan bij door middel van training van ambtenaren en rechters.
Bent u bereid om de ambassadeur van Egypte hierop aan te spreken in uw bilaterale contacten?
Ja.
Kunt u aangeven of de verwachting is dat ook de 700 andere aanhangers van Morsi tegen wie een rechtszaak loopt, ter dood veroordeeld worden?
De veranderde regels omtrent de Nationale Hypotheek Garantie |
|
Paulus Jansen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Radar over de Nationale Hypotheek Garantie (NHG)?1
Ja.
Kan de NHG zo maar eenzijdig de spelregels voor bestaande contracten veranderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de NHG regelgeving is bepaald dat het Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW, de uitvoeringsorganisatie van de NHG) alleen overgaat tot kwijtschelding van een restschuld indien er sprake is van gedwongen verkoop doordat de betaalbaarheid van de woning voor de betrokkene door een onverwijtbare reden (onvrijwillige inkomensdaling) in het geding is. Er is geen sprake van wijziging in de bestaande contracten.
Bent u actief betrokken geweest bij de wijziging van de NHG-voorwaarden? Zo ja, op welke manier en waaruit blijkt dat?
Op initiatief van het WEW zijn de leennormen voor beheersituaties in samenwerking met het Nibud en in overleg met de geldverstrekkers aangepast voor situaties waarbij gedwongen verkoop als gevolg van (zeer) persoonlijke omstandigheden zoals een echtscheiding speelt. Vervolgens heb ik hier goedkeuring aan verleend. De leennormen houden in tegenstelling tot de acceptatiecriteria van nieuwe hypotheken, rekening met de werkelijke inkomsten en hypotheeklasten van de betreffende persoon. Zo kan bepaald worden of de hypotheeklasten betaalbaar zijn voor betrokkene en de bestaande lening kan worden voortgezet. Hierdoor is het vaker mogelijk de woning te behouden.
Onderschrijft u dat bij de betaalcapaciteit de kosten van alimentatie voor kinderen dient te worden meegerekend? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij het betalen van de betaalcapaciteit kunnen de kosten van alimentatie een rol spelen. Kinderalimentatie is in beginsel echter geen additionele verplichting. Wanneer kinderen thuis wonen, in plaats van bij een ex-partner worden er ook kosten voor onderhoud van kinderen gemaakt. Indien de alimentatie voor kinderen zonder meer zou worden meegenomen in het bepalen van de leencapaciteit zouden de kosten voor onderhoud van kinderen dubbel worden meegeteld.
Het WEW heeft echter wel aandacht voor gevallen waarbij de alimentatie zeer hoog is. Bij een zeer hoge alimentatie wordt, evenals bij andere persoonlijk onvermijdbare hoge lasten, maatwerk toegepast. Het is in die gevallen mogelijk af te wijken van het uitgangspunt dat bij bepaling van de leencapaciteit voor hypotheken met NHG normaal gesproken geen rekening wordt gehouden met verplichtingen voor kinderalimentatie.
Bent u bereid om de nieuwe regeling in overleg met de NHG aan te passen om de door Radar gesignaleerde knelpunten weg te nemen? Zo ja, hoe en op welke termijn?
Ik zie geen aanleiding om het WEW te verzoeken de ten behoeve van woningbehoud ontwikkelde criteria aan te passen. In het algemeen maakt de regelgeving op het gebied van de NHG duidelijk welke hypotheeklening wel of niet voor de individuele woonconsument betaalbaar is. Het WEW onderkent dat er grensgevallen kunnen bestaan. Bovendien zijn er omstandigheden denkbaar waar de normen geen rekening mee houden. Dit maakt maatwerk noodzakelijk. Het WEW geeft aan dat als de woonconsument, de adviseur of de geldverstrekker van mening is dat woningbehoud niet verantwoord en duurzaam is, terwijl wel wordt voldaan aan de criteria ter toetsing van de betaalbaarheid, zij dit onderbouwd kunnen voorleggen aan het WEW. Het WEW heeft in de betreffende uitzending van Radar aangegeven zorgvuldig naar deze gevallen te zullen kijken.
Het opheffen van ICIN – Netherlands Heart Institute door de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zicht dat u op 30 mei 2013 de Kamer heeft geïnformeerd over een taakstellende bezuiniging op onder meer de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), die bestaat uit drie maatwerkbezuinigingen op de instituten Fryske Akademy, Rathenau Instituut en Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) alsmede een procentuele efficiencykorting op de apparaatskosten?1 Klopt het dan naar aanleiding van de bezuinigingstaakstelling de KNAW heeft besloten haar instituut Netherlands Heart Institute op te heffen? Hoe verhoudt de beslissing van de KNAW zich tot uw brief van 30 mei 2013, waarin dit instituut niet door een maatwerkbezuiniging wordt getroffen?
Ja. In die brief hebben we u geïnformeerd over onder meer een efficiencykorting op de Fryske Akademie en het Rathenau Instituut en het stopzetten van de subsidie voor het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut. Deze kortingen vloeien voort uit de subsidietaakstelling Rutte II van € 200 mln.
Daarnaast heeft KNAW te maken met enkele algemene kortingen op het budget. Deze heeft het bestuur van de KNAW onder andere ingevuld door de financiering van het instituut ICIN Netherlands Heart Institute (kortweg ICIN) door KNAW stop te zetten. Wij realiseren ons dat dit voor het ICIN en haar medewerkers zeer hard aankomt, zeker omdat de prestaties van het ICIN als kennisnetwerk buiten kijf staan. De KNAW is echter een autonome organisatie en het staat de KNAW in principe vrij de middelen die zij van OCW ontvangt, anders dan de specifieke subsidies, naar eigen inzicht te alloceren. Ook de invulling van taakstellingen kan de KNAW naar eigen inzicht vormgeven. Alleen als er specifieke afspraken zijn gemaakt tussen OCW en KNAW is dat anders. Voor het ICIN is daar geen sprake van. Het maken van dit soort keuzes is ook voor de KNAW moeilijk. Tegelijkertijd ziet de KNAW zich genoodzaakt vanwege de afnemende budgettaire ruimte dergelijke zware beslissingen te nemen.
Vindt u het in overeenstemming met uw brief van 30 mei 2013 en anderszins aanvaardbaar dat de efficiencykorting op de KNAW wordt ingevuld door de algehele opheffing van het Netherlands Heart Institute?
Zie het antwoord op vraag 1.
Wat is uw mening over de bijdrage die het Netherlands Heart Institute levert aan de preventie en genezing van hart- en vaatziekten in Nederland en wereldwijd?
Het ICIN is een kennisnetwerk annex projectorganisatie waarin alle cardiologische afdelingen van de academische ziekenhuizen in Nederland zijn verenigd. Het kennisnetwerk stimuleert, initieert en coördineert het cardiologisch onderzoek van de academische ziekenhuizen. Binnen het ICIN zelf wordt geen onderzoek verricht. De cardiologische afdelingen van de academische ziekenhuizen gaan uiteraard verder met hun werk, ook als het ICIN niet meer actief zou zijn. De inzet van deze afdelingen voor de preventie en genezing van hart- en vaatziekten blijft onverminderd groot. Wel zullen er dan op het gebied van projectorganisatie, projectcoördinatie en samenwerking meer taken bij de academische ziekenhuizen komen te liggen, dan wel bij andere partijen. Dat geldt ook voor het beheer van de biobanken. Het ligt niet in de lijn der verwachting dat dit rechtstreeks zal leiden tot een vermindering of verslechtering van de preventie en/of genezing van hartklachten. Wellicht zal er wel sprake zijn van een verlies wat betreft de organisatie van het onderzoek. Wij denken echter dat de lange termijn schade relatief beperkt zal zijn, gezien de hoge organisatiegraad van de Nederlandse cardiologie, de kwaliteit van het huidige onderzoek en de aanwezigheid van instellingen zoals de Nederlandse Hartstichting
Bent u ermee bekend dat het Netherlands Heart Institute met slechts € 1 miljoen aan publieke middelen meer dan 20% van de wetenschappelijke output (gemeten in publicaties en promoties) van de KNAW voor zijn rekening neemt?2
Zoals gezegd is het ICIN een kennisnetwerk en projectorganisatie van waaruit samenwerking en onderzoek worden gestimuleerd, geïnitieerd en gecoördineerd, en output wordt gebundeld. De reflectie van deze output zal bij het verdwijnen van het ICIN inderdaad niet meer terug te vinden zijn in de wetenschappelijke output van de KNAW. Het ligt echter niet voor de hand dat dit zal leiden tot een substantiële en structurele afname van het cardiologisch onderzoek in Nederland en van de daarmee samenhangende output. Het onderzoek wordt immers niet binnen het ICIN Netherlands Heart Institute verricht, maar binnen de academische ziekenhuizen. De wetenschappelijke output blijft bestaan als onderdeel van de universitair academische ziekenhuizen.
Bent u ermee bekend dat een internationale evaluatie van het Netherlands Heart Institute in 2012 nog resulteerde in een excellente beoordeling van dat instituut en dat de manier waarop acht academische ziekenhuizen samenwerken geroemd wordt als «uniek in de wereld»?3
Het ICIN is inderdaad in 2012 door een visitatiecommissie als excellent beoordeeld. Het feit dat de academische ziekenhuizen goed samenwerken is een belangrijk gegeven. Die zal niet ophouden als de financiering van de KNAW aan het ICIN stopt. De academische ziekenhuizen kennen ook een eigen samenwerkingsverband: de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU). Daarnaast heeft ook de Nederlandse Hartstichting zich in de laatste jaren sterk gemaakt om programmatische samenwerking tussen meerdere partijen te bevorderen en te subsidiëren. Dit gebeurde in het kader van CVON (Cardio Vasculair Onderzoek Nederland). Hiermee is een aantal taken overgenomen, die in het verleden bij het ICIN waren belegd. Het ICIN is ook de beheerder van het Durrer Centrum voor cardiogenetica (biobank) en van CONCOR. Hiervoor is nog geen oplossing gevonden. Om hier meer tijd voor te nemen financiert de KNAW deze initiatieven nog tot 2016.
Kunt u bevestigen dat u een verzoek van het Netherlands Heart Institute tot schorsing en vernietiging van het opheffingsbesluit heeft afgewezen? Bent u bereid alsnog van uw daartoe strekkende bevoegdheid gebruik te maken en te bewerkstellingen dat de jaarlijkse bijdrage van € 1 miljoen wordt gecontinueerd?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 staat het de KNAW als autonome organisatie vrij dergelijke keuzes te maken. Er is wat ons betreft geen aanleiding om alsnog gebruik te maken van de als ultimum remedium bedoelde bevoegdheid tot schorsen en vernietigen.
Wist u dat de medewerkers van het instituut inmiddels plannen hebben gemaakt voor verzelfstandiging van het Netherlands Heart Institute, waarvoor een overbruggingsbedrag van € 5 miljoen nodig is voor de uitvoering daarvan? Bent u bereid – mocht het antwoord op de vorige vraag ontkennend luiden – te bewerkstelligen dat het Netherlands Heart Institute kan blijven voorbestaan via de beschikbaarstelling van een reëel overbruggingsbedrag, bijvoorbeeld door de KNAW uit haar algemene reserve van € 83 miljoen?4
Daarvan zijn we op de hoogte. De KNAW heeft het ICIN Netherlands Heart Institute in de vroege zomer van 2013 gevraagd om met een business plan te komen voor de doorstart van het instituut. Het instituut werd tot 31/12/13 de tijd gegeven een plan te overleggen. Bij indiening van dit plan werd € 5,2 mln. gevraagd voor doorstart. Het bedrag zou nodig zijn om het instituut in de huidige vorm de komende 5 jaar voort te zetten. De KNAW beoordeelde dit plan als onvoldoende om een dergelijk bedrag te rechtvaardigen. In het plan werden geen substantiële keuzes gemaakt wat betreft het takenpakket en de organisatie van het instituut. Bovendien waren er geen financiële garanties van andere partijen. Het ICIN Netherlands Heart Institute kreeg de kans om een tweede versie van het plan in te dienen. Opnieuw werd € 5,2 mln. gevraagd voor voortzetting van het ICIN, ook in die tweede versie waren er geen financiële garanties van andere partijen. Het plan is daarom opnieuw afgewezen.
De hoogte van de algemene reserve KNAW bedraagt eind 2012 inderdaad € 83 mln. Ook met betrekking tot een eventuele inzet van de algemene reserve is de KNAW vrij om zelf keuzes te maken, bijvoorbeeld om te gebruiken voor noodzakelijk geachte (vernieuw)bouw van KNAW instituutsgebouwen of voor overbruggingsbedrag aan het ICIN. De KNAW heeft bij haar keuze om het ICIN niet langer te financieren een moeilijke, zeker voor het ICIN, maar een zorgvuldige afweging gemaakt. Wij treden niet in de bevoegdheid van de KNAW om zelfstandig die afwegingen te maken.
De transparantie bij onderhandelingen over een Memorandum of Understanding |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u toelichten hoe de onderhandelingen met Somalië lopen over de aanvullende werkafspraken aan het Memorandum of Understanding? Zijn de onderhandelingen inmiddels afgerond?1 Zo nee, wanneer verwacht u dat deze zijn afgerond?
Nederland heeft de Somalische autoriteiten in februari 2014 een voorstel gedaan voor werkafspraken, aanvullend op het Memorandum of Understanding dat in 2010 werd getekend. Hierop is tot op heden nog geen reactie ontvangen. Nederland benadrukt in contacten met de Somalische autoriteiten steeds het belang van afspraken over gedwongen terugkeer. Het valt op dit moment niet te voorzien wanneer de onderhandelingen worden afgerond.
Bent u bereid de Kamer op de hoogte te houden van de onderhandelingen als deze nog niet zijn afgerond en de inhoud van de gemaakte afspraken aan de Kamer te doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het tijdens de onderhandelingen informeren van de Kamer kan het onderhandelingstraject nadelig beïnvloeden. Indien Somalië instemt met openbaarmaking van de werkafspraken, zal ik deze aan uw Kamer doen toekomen. Indien met Somalië wordt afgesproken dat deze vertrouwelijk van aard zijn, zullen deze niet integraal openbaar gemaakt worden.
Bent u tevens bereid om het Memorandum of Understanding met Somalië aan de Tweede Kamer te doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
De Somalische autoriteiten hebben geen toestemming gegeven om het MoU (uit 2010) openbaar te maken. Ik ben daarom ook niet vrij deze middels toezending aan uw Kamer openbaar te maken.
In eerdere brieven aan uw Kamer heb ik gemeld dat het MoU onder meer werkafspraken bevat over de samenwerking op het terrein van migratie, in het bijzonder aangaande de wederzijdse terugname van onderdanen op basis van de bestaande internationale verplichtingen.
Als in weerwil van een afspraak over het niet bekend stellen van de inhoud van deze convenanten, deze toch (telkens) wordt gedeeld, kan dit – ondanks de mogelijke vertrouwelijke aard van kennisname door uw Kamer – de reputatie van Nederland als betrouwbare partner schaden en bestaat het risico dat landen geen samenwerkingsafspraken meer willen maken. Het betreft immers een voor sommige landen van herkomst precair onderwerp. Zo mogelijk zou dit moeten worden voorkomen. Indien uw Kamer niettemin graag van de inhoud daarvan kennis wenst te nemen, zal ik na ommekomst van de onderhandelingen de afspraken weliswaar niet openbaar maken, maar deze wel ter vertrouwelijke kennisneming aan u doen toekomen.
Kunt u toelichten wat uw beleid is als het gaat om het informeren van de Kamer over de gang van zaken met betrekking tot onderhandelingen met een asielland over een Memorandum of Understanding? Wat is het beleid met betrekking tot openbaarmaking van de inhoud van een Memorandum of Understanding?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u op dit moment om met gedwongen uitzettingen naar Somalië en vreemdelingenbewaring ten aanzien van uitgeprocedeerde Somalische asielzoekers?
Nederland is in gesprek met de Somalische regering over aanvullende werkafspraken. Ik heb u eerder geïnformeerd dat in afwachting van aanvullende afspraken met de Somalische autoriteiten, er op dit moment geen vluchten geboekt zijn voor gedwongen terugkeer naar Somalië. Met vreemdelingenbewaring ter fine van uitzetting naar Somalië wordt op dit moment terughoudend omgegaan. Dit standpunt is ongewijzigd.
Het bericht ‘322 keer euthanasie via Levenseindekliniek’ |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «322 keer euthanasie via Levenseindekliniek»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over dit aantal? Wat zeggen deze aantallen over de noodzaak van het bestaan van de Levenseindekliniek?
Dit bericht, tezamen met de achterliggende cijfers van de Levenseindekliniek, schetst een beeld waaruit blijkt dat de kliniek in een behoefte voorziet, met name voor een specifieke groep patiënten met complexe euthanasieverzoeken.
Zo blijkt uit het totaal aantal aanmeldingen bij de Levenseindekliniek (ruim 1.500 in twee jaar) dat er een groep patiënten is bij wie de arts een verzoek om euthanasie niet heeft ingewilligd en die vervolgens naar de Levenseindekliniek is gegaan.
Een deel van de bij de kliniek ingediende verzoeken voldoet aan de wettelijke eisen. In twee jaar tijd is 205 maal euthanasie en hulp bij zelfdoding verleend en er zijn tot nu toe 133 meldingen door de Regionale toetsingscommissies euthanasie beoordeeld, alle als zorgvuldig. Veel van de verzoeken betreffen complexere euthanasieverzoeken, zoals een stapeling van ouderdomsklachten, dementie of somatische aandoeningen die geen oncologische oorzaak hebben. In 117 gevallen is het verzoek alsnog gehonoreerd door de behandelend arts, wat de ondersteunende functie aangeeft van de Levenseindekliniek. Al deze informatie schetst het beeld dat de kliniek een plaats vervult binnen het huidige systeem, dat de kliniek ondersteunend kan zijn voor artsen en dat daar kennis over complexe euthanasieverzoeken samenkomt. De Levenseindekliniek heeft op haar congres aangegeven in 2014 deze kennis graag te willen inzetten voor het verstrekken van informatie aan behandelend artsen en SCEN-artsen, het bieden van nascholing en het bieden van een mogelijkheid om als mentor of buddy samen met een behandelend arts op te trekken. Deze initiatieven lijken me nuttig.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen?2
Uiteraard.
Refereerde u in antwoord op vraag 5 aan de rol van de huisarts toen u beloofde «de vinger aan de pols te houden bij de komende ontwikkelingen»? Zo nee, waar refereerde u dan aan? Zo ja, bent u van mening dat huisartsen hun taak bij een levenseindeverzoek beter uitvoeren? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet?
Ik refereerde hierbij niet aan de rol van de huisarts, maar aan de financiële positie van de Levenseindekliniek. Op dit moment blijkt dat vrijwel alle verzekeraars afspraken hebben gemaakt met de Levenseindekliniek.
Bent u in gesprek gegaan met de beroepsgroep over de verdere kennisvermeerdering, de verbetering van de communicatie bij artsen over de zorg in de laatste levensfase, zoals u in antwoord op vraag 7 heeft aangekondigd? Zo ja, wat heeft dit gesprek opgeleverd? Zo nee, wanneer gaat u in gesprek met de beroepsgroep om te praten over de kwaliteit van de begeleiding, de kennis bij de artsen en de communicatie binnen behandelrelatie te verbeteren?
Zoals ik in mijn antwoord heb aangegeven, is in gesprekken met de beroepsgroep het belang benadrukt van kennisvermeerdering over zorg in de laatste levensfase. Momenteel draagt de KNMG bij aan verbetering van de communicatie over de laatste levensfase, onder meer door middel van het project «Passende zorg in de laatste levensfase». Mede dankzij subsidie van VWS wordt in april gestart met het project «Helder communiceren over euthanasie». Dit is een samenwerking tussen de KNMG, LHV, NHG, Verenso en OMS. Huisartsen, specialisten ouderengeneeskunde en medisch specialisten zetten zich daarmee in 2014 extra in voor een heldere communicatie met patiënt en naasten over euthanasie. Daarnaast gaan medewerkers van VWS nog voor de zomer met ouderenorganisaties, patiëntenorganisaties en beroepsgroepen in gesprek over het voeren van gesprekken over het levenseinde.
Kent u het bericht: Toetsingscommissies: Levenseindekliniek handelt zorgvuldig bij psychiatrisch patiënten?3
Ja.
Hoe vaak heeft de Levenseindekliniek een euthanasiebegeleiding verzorgd van een patiënt met ernstige psychiatrische aandoeningen?
De Levenseindekliniek heeft in 2013 twaalf maal euthanasie of hulp bij zelfdoding verleend aan patiënten met ernstige psychiatrische aandoeningen.
Het bericht dat uitbreken in de bajes kinderspel is |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Uitbreken uit bajes simpel» en klopt hetgeen hierin vermeld wordt?1 Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ken het bericht «Uitbreken in de bajes is kinderspel». Hierin staat onder meer dat de tralies voor de celramen van de Nederlandse gevangenissen kinderlijk eenvoudig los te krijgen zijn. Vanzelfsprekend vind ik het onwenselijk dat dit veiligheidsincident heeft kunnen plaatsvinden. Momenteel loopt een onderzoek naar de wijze waarop het incident zich heeft kunnen voordoen.
De betreffende unit waar Peter H. op dat moment verbleef, is voorzien van een dubbele uitbraakbeveiliging. De cel van de betrokken gedetineerde heeft naast de tralies ook een doorbraakvertragende ruit. Verdere beveiligingselementen (waaronder een hekwerk) voorkwamen overigens een daadwerkelijke ontvluchting.
De stelling dat het voorval een «ongekende mate van amateurisme uitstraalt» onderschrijf ik dan ook niet. In tegendeel, het Nederlandse gevangeniswezen kent juist bijna geen ontvluchtingen uit gesloten penitentiaire inrichtingen (in 2013 één en in 2012 nul).
Deelt u de mening dat het volstrekt onacceptabel is dat gevangenen met een eenvoudige schroevendraaier uit hun cel kunnen ontsnappen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u voorts de mening dat u verantwoordelijk bent voor een gevangeniswezen dat blijkbaar niet 100% waterdicht is en dat dit een ongekende mate van amateurisme uitstraalt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid per direct maatregelen te nemen zodat gevangenen uit geen enkele gevangenis en uit geen enkele cel in Nederland kunnen ontsnappen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen en per wanneer?
Momenteel worden de bouten waarmee het traliewerk in de betreffende unit van PPC Vught is bevestigd, vervangen door speciale bevestigingsmiddelen. Gelet op mijn antwoord op vraag 2 en 3, zie ik op dit moment geen noodzaak tot het nemen van verdere maatregelen met betrekking tot het traliewerk in de penitentiaire inrichtingen.
Bent u bereid deze vragen voor het Algemeen overleg van 27 maart 2014 te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja, daartoe ben ik bereid.
De berichten dat multinationals massaal belasting ontwijken in ontwikkelingslanden |
|
Arnold Merkies , Jasper van Dijk |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over de constatering dat de belastinghervormingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) volgens Azië en Afrika niet ver genoeg gaan om belastingontwijking tegen te gaan?1
Ik lees de conclusie in het genoemde artikel anders. Het artikel maakt een onderscheid tussen enerzijds de vraag hoe een einde gemaakt kan worden aan vormen van belastingontwijking die ertoe leiden dat delen van de winst van multinationals nergens belast worden en anderzijds de wens van, in dit geval Afrikaanse en Aziatische, landen om een groter deel van die winst te kunnen belasten. Dat alle landen ernaar streven binnen het redelijke een zo groot mogelijk deel van de winst van multinationals te mogen belasten ligt voor de hand.
Deelt u de mening dat de OESO het huidige systeem probeert te handhaven om de eigen multinationals te behagen en het eigen investeringsklimaat te beschermen?2 Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet.
In de eerste plaats is volgens mij evident dat de OESO pogingen doet het huidige systeem aan te passen omdat het op een aantal gebieden de bestrijding van belastingontwijking onvoldoende mogelijk maakt.
In de tweede plaats suggereert de vraag ten onrechte dat het investeringsklimaat van alle OESO lidstaten met dezelfde maatregelen gediend is.
Kunt u bevestigen dat Afrika naar schatting jaarlijks 34 miljard dollar (24,5 miljard euro) misloopt aan belastinginkomsten wegens de praktijk van transfer pricing?3 Zo nee, kunt u aangeven hoe hoog dit bedrag volgens u naar schatting is?
Nee dat kan ik niet bevestigen. De OESO Richtlijnen voor Transfer Pricing bepalen dat verbonden belastingplichtigen met elkaar moeten handelen onder dezelfde voorwaarden als zij met onafhankelijke partijen zouden doen. Die richtlijnen voorkomen juist dat internationaal opererende ondernemingen hun wereldwijde winst naar willekeur kunnen verdelen over verschillende jurisdicties. In die zin levert «de praktijk van transfer pricing» juist extra belastingen op, ook in Afrika.
Deze richtlijnen zijn verwerkt in vrijwel alle bilaterale belastingverdragen en zijn ook vastgelegd in de Nederlandse wet. Zij passen dan ook volledig bij mijn beleid om te voorkomen dat door het schuiven met verrekenprijzen de belastinggrondslag waar dan ook wordt uitgehold.
Dat neemt niet weg dat landen van inzicht kunnen verschillen over het antwoord op de vraag waar de winst van een internationaal opererende onderneming nu in hoofdzaak wordt gegenereerd en waar welk deel van die winst belast moeten worden. Het laat bovendien onverlet dat er in die richtlijn verbetering mogelijk is en dat aanpassingen nodig kunnen zijn aan de meest recente bedrijfseconomische ontwikkelingen. Binnen het project van de OESO en G20 tegen «Base Erosion and Profit Shifting» (BEPS) wordt hier aan gewerkt.
Heeft u zicht op de activiteiten van Nederlandse multinationals die door het schuiven met interne verrekenprijzen wereldwijd zo min mogelijk belasting proberen te betalen? In hoeverre is uw beleid erop gericht om te voorkomen dat het schuiven met verrekenprijzen de belastinggrondslag van ontwikkelingslanden ondermijnt?
Zie antwoord vraag 3.
Onderschrijft u de voorstellen die door de OESO zijn gedaan in het document «Transfer pricing comparability data and developing countries» met betrekking tot de toepassing van het armth’s length principle?4 Onderkent u de zorgen die bij ontwikkelingslanden bestaan over het gebrek aan informatie? Op welke wijze gaat u uitvoering geven aan de aanbevelingen van de OESO?
Nederland vindt het een goede zaak om ontwikkelingslanden te helpen bij het effectief en efficiënt innen van hun belastingen. Nederland levert daar zowel multilateraal als bilateraal een bijdrage aan. Bij de OESO Task Force Tax & Development, waar Nederland co-voorzitter van is, heeft een aantal ontwikkelingslanden aangegeven dat zij bij het toepassen van de transfer pricing regels moeite hebben goed vergelijkbare transacties tussen ongelieerde partijen te vinden omdat ze of niet of beperkt toegang hebben tot databases. In het aangehaalde document beschrijft de OESO een breed scala van mogelijke acties die, afhankelijk van de beschikbare middelen en wensen van een ontwikkelingsland, kunnen worden ondernomen. Deze mogelijke acties zien bijvoorbeeld op het creëren van betere en effectievere toegang van ontwikkelingslanden tot databases, of bezien of andere bronnen en methoden het ontwikkelingsland kunnen helpen, mede op basis van intensievere internationale samenwerking en informatie-uitwisseling. Nederland ondersteunt deze acties multilateraal en, waar mogelijk en gewenst door het ontwikkelingsland, bilateraal met technische assistentie. Belangrijk uitgangspunt voor Nederland is dat technische assistentie zo veel mogelijk vraag-gestuurd plaatsvindt.
Deelt u de mening dat het wenselijk zou zijn als de Belastingdienst in het kader van de strijd tegen onbedoeld gebruik van transfer pricing daar separaat over zou rapporteren? Zo ja, bent u bereid om de Belastingdienst hiertoe aan te sporen en zo nodig daar extra middelen voor vrij te maken?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 3 en 4 heb aangegeven, dienen de OESO Richtlijnen voor Transfer Pricing er juist voor dat bedrijven fiscaal aanvaardbare interne verrekenprijzen gebruiken. Daarbij werkt de OESO aan verbeteringen in deze richtlijnen om het ontgaan van belastingen nog beter te kunnen bestrijden. Er kan in mijn ogen dan ook geen «onbedoeld gebruik van transfer pricing» zijn. Er is daarom ook geen aanleiding daarover separaat te rapporteren.
Wel blijft het zaak de nodige aandacht te besteden aan de juiste toepassing van verrekenprijzen. In de brief van mijn ambtsvoorganger van 10 december 2012, (Kamerstuk 31 066, nr. 149), inzake versterken toezicht en invordering Belastingdienst, is al aangekondigd dat de Belastingdienst extra capaciteit krijgt om haar toezicht en invorderingstaken te intensiveren. In dit kader is de capaciteit van de Coördinatiegroep Verrekenprijzen van de Belastingdienst uitgebreid met twintig personen.
Het nieuwe regime in gevangenissen |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het nieuwe regime in de gevangenissen veel onvrede oplevert en onrust met zich meebrengt?1
Ik heb kennis genomen van het artikel dat het nieuwe regime in de gevangenissen veel onvrede oplevert en onrust met zich mee zou brengen. Ik heb daar navraag naar gedaan bij de hoofddirecteur DJI. Ik kan uw Kamer melden dat binnen DJI geen veiligheidsincidenten bekend zijn die het gevolg zijn van de invoering van het systeem van promoveren en degraderen. Wel is het in twee inrichtingen één keer voorgekomen dat gedetineerden uit protest tegen het basisprogramma korte tijd op de luchtplaats bleven. Dit is echter door het personeel opgelost. Dergelijke protestacties zijn niet ongebruikelijk bij een aanpassing van het dagprogramma. Over het algemeen zijn de vestigingsdirecteuren van mening dat de eerste ervaringen met de invoering van dit systeem juist positief zijn. Dat neemt niet weg dat ik alert zal zijn op mogelijke negatieve bijeffecten. Ik heb de hoofddirecteur van DJI dan ook verzocht de implementatie zorgvuldig te monitoren en bij te sturen waar dit noodzakelijk is.
Waarom is dit nieuwe regime, ondanks de stevige kritiek van onder andere de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, toch zo snel ingevoerd? Waarom is de parlementaire behandeling van de Wijziging van de Penitentiaire beginselenwet en het Wetboek van Strafrecht in verband met de herijking van de wijze van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties en de invoering van elektronische detentie (Kamerstukken 33 745) niet afgewacht maar is toch deze grote stelselwijziging nu al doorgevoerd?
Op 1 maart jl. is een wijziging van de Regeling Selectie, Plaatsing, Overplaatsing Gedetineerden (SPOG) van kracht geworden. Met deze wijziging is het systeem van promoveren en degraderen van gedetineerden ingevoerd in het gevangeniswezen. Met uw Kamer heb ik meerdere malen overleg gevoerd, alvorens dit systeem in te voeren. Laatstelijk nog heb ik dit systeem toegelicht in mijn brief van 12 november 20132 naar aanleiding van een advies hierover van de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming. De invoering van het systeem is vanaf februari 2013 zorgvuldig voorbereid in nauwe samenspraak met de inrichtingen. Er zijn mij geen signalen bekend vanuit de uitvoering dat de invoering niet verantwoord zou zijn. De invoering van het systeem van promoveren en degraderen is niet afhankelijk van het van kracht worden van de Wijziging van de Penitentiaire beginselenwet en het Wetboek van Strafrecht in verband met de herijking van de wijze van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties en de invoering van elektronische detentie, die thans bij uw Kamer aanhangig is. Zij vloeit voort uit de persoonsgerichte benadering die in het kader van het Programma Modernisering Gevangeniswezen is ingevoerd in het gevangeniswezen. Door de invoering van dit systeem wordt het nemen van eigen verantwoordelijkheid door gedetineerden beloond. Gedetineerden die zes weken lang positief scoren op alle onderdelen van een lijst met gedragsregels, komen in aanmerking voor promotie naar een plusprogramma. Bij ongewenst gedrag volgt degradatie naar het basisprogramma. Het belangrijkste verschil met het bestaande dagprogramma is dat gedetineerden in een plusprogramma tussen de activiteiten door buiten de cel mogen verblijven en gedetineerden in het basisprogramma niet. Het dagprogramma voldoet echter zowel in het basisprogramma als in het plusprogramma ruimschoots aan de wettelijk gestelde eisen.
Wat is uw reactie op het voorbeeld van een levenslanggestrafte gedetineerde, die ineens 22 uur per dag op cel moest, door het lint ging, en «toch niets meer te verliezen heeft»?
Het systeem van promoveren en degraderen geldt ook voor levenslanggestraften. Op basis van hun gedrag worden de meeste levenslanggestraften in een plusprogramma geplaatst. Dit programma bevat 48 uur aan activiteiten. Indien het gedrag van een levenslanggestrafte daartoe aanleiding geeft, is degradatie naar het basisprogramma mogelijk. Dit programma bevat 43 uur aan activiteiten. Ik verwacht overigens niet dat levenslanggestraften meer dan incidenteel in een basisprogramma terecht zullen komen. Juist omdat de gevangenis hun thuis is, hebben deze gevangenen baat bij een stabiele, rustige omgeving en een goede relatie met het personeel. Bij navraag bij de hoofddirecteur van DJI bleek dat vrijwel alle levenslanggestraften in een plusprogramma zijn geplaatst. Het is in één inrichting voorgekomen dat een levenslanggestrafte disciplinair is gestraft op grond van zijn gedrag. Vervolgens is betrokkene teruggeplaatst in het basisprogramma voor de duur van 6 weken. Deze maatregel is door betrokkene geaccepteerd en heeft niet geleid tot een beklagprocedure.
Wat is uw reactie op de stelling dat door de afschaffing van de algehele gemeenschap de vrijheden van gedetineerden meer worden beperkt dan strikt noodzakelijk is, hetgeen mogelijk strijdig zou kunnen zijn met Europese regels?
In mijn bovengenoemde brief van 12 november 2013 ben ik ingegaan op de kritiek van de RSJ dat afschaffing van het regime van algehele gemeenschap in strijd zou zijn met de Penitentiaire beginselenwet. Ik heb in deze brief toegelicht dat met de wijziging van de SPOG het regime van algehele gemeenschap niet wordt afgeschaft, maar dat ervoor gekozen wordt om reguliere gevangenissen aan te wijzen als een inrichting met een regime van beperkte gemeenschap. De wet biedt hiertoe de ruimte in artikel 19, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet. Het voornemen om het toepassingsbereik van de algehele gemeenschap te beperken is een logisch gevolg van de invoering van een persoonsgerichte aanpak, waarbij binnen afdelingen een per gedetineerde gedifferentieerd programma moet kunnen worden aangeboden. Dat verhoudt zich niet met een regime van algehele gemeenschap waarin gedetineerden afdelingsgewijs een gelijk aanbod ontvangen.
Wat is uw reactie op de kritiek dat het onjuist is te kiezen voor de strenge aanpak van rode kaarten, nu u er tegelijkertijd voor heeft gekozen de begeleiding en resocialisatiemogelijkheden terug te schroeven? Hoe moeten mensen met onaangepast gedrag volgens u «promoveren» en zich weer «aangepast» gaan gedragen zonder daarbij begeleid te worden?
Met het systeem van promoveren en degraderen worden gedetineerden beloond die goed gedrag vertonen en daarmee laten zien dat zij bereid zijn in zichzelf te investeren met het oog op een succesvolle terugkeer in de maatschappij. Deze gedetineerden komen in aanmerking voor het totale pakket aan re-integratieactiviteiten dat het gevangeniswezen heeft te bieden. Bestaat die bereidheid bij gedetineerden niet, hetgeen blijkt uit «dit kan beter» gedrag of ongewenst gedrag, dan kunnen zij niet verwachten dat zij in aanmerking komen voor dezelfde faciliteiten. Ik wijs er overigens op dat ook het basisprogramma in het teken staat van re-integratie en 43 uur aan activiteiten bevat.
Is het waar dat gedetineerden massaal «rode kaarten» krijgen? Welk geschat percentage van de gedetineerden betreft dit? Kunt u een lijst geven van feiten waarvoor gedetineerden de rode kaart krijgen?
Het is niet juist dat gedetineerden massaal in het basisprogramma worden geplaatst. De eerste cijfers wijzen erop dat circa twee derde van de gedetineerden goed gedrag laat zien en als gevolg daarvan in aanmerking komt voor het plusprogramma. De lijsten met categorieën van gedrag zijn bijgevoegd.3
De invoering van het systeem van promoveren en degraderen is op zich geen bezuinigingsmaatregel, maar de invoering van het basisprogramma leidt wel tot een bezuiniging omdat het basisprogramma geen avond- en weekendprogramma kent. Zoals ik heb toegelicht in het antwoord op vraag 2 vloeit de invoering van het systeem van promoveren en degraderen logisch voort uit de persoonsgerichte benadering en het vergroten van de eigen verantwoordelijkheid van de gedetineerden voor een succesvolle terugkeer naar de maatschappij.
Met welk percentage van de gedetineerden is rekening gehouden dat ze in het plusprogramma mee gaan doen? Wat is uw reactie op de kritiek dat het een bezuinigingsmaatregel is 'teneinde het regime te versoberen, zodat er minder activiteiten aangeboden hoeven te worden»? Kunt u dit cijfermatig onderbouwen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg over het gevangeniswezen op 27 maart 2014?
Ja.
Het bericht dat weer een zorgaanbieder verdacht wordt van fraude met het persoonsgebonden budget (pgb) |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat een Zwolse zorgaanbieder wordt verdacht van pgb-fraude?1 2
Fraude in de zorg is niet acceptabel. Het is belangrijk dat adequaat onderzoek wordt gedaan om na te gaan of sprake is van fraude. Indien zou blijken dat dit bericht juist is, moet deze zaak worden aangepakt.
Was u bekend met de mogelijke fraude en ondermaatse zorg van zorgaanbieder Pivot? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet op de hoogte van alle mogelijke fraudegevallen. Wel heb ik maatregelen getroffen om fraude met pgb tegen te gaan. Ik verwijs daartoe naar het plan voor de intensivering van de aanpak van pgb-fraude dat ik eind 2012 naar de Kamer heb gestuurd. Ook verwijs ik naar de voortgangsrapportages inzake de fraudeaanpak in de zorg.
Hoe lang is de vermeende fraude van Pivot al bekend bij politie en zorgkantoren? Bent u bereid dit uit te zoeken, en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Navraag bij het zorgkantoor leert dat de eerste melding begin februari 2014 bij zowel de politie als het zorgkantoor is gedaan door cliënten. Genoemden hebben de melding in onderzoek genomen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de moeder van een ex-cliënt van Pivot, die ervoor pleit dat pgb's niet aan kwetsbare doelgroepen toegekend moeten worden, omdat de kans op misbruik te groot is? Bent u die mening ook toegedaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat het pgb in veel gevallen kwetsbare mensen in staat stelt om zelf de noodzakelijke zorg vorm te geven zoals die het beste bij hen past. Ik ben ook van mening dat kwetsbare mensen beschermd moeten worden tegen misbruik door bijvoorbeeld frauderende bemiddelingsbureaus. Het gaat echter te ver om het pgb te ontzeggen aan kwetsbare mensen.
Hoe vaak komt het voor dat niet zozeer de zorgbehoevende persoon een pgb wil ontvangen maar de zorgaanbieder? Kunt u de gegevens hierover aan de Kamer zenden? Zo nee, waarom niet?
Het is niet bekend hoe vaak niet zozeer de zorgbehoevende persoon een pgb wil ontvangen maar de zorgaanbieder. Om dit te voorkomen heb ik echter maatregelen genomen. Het CIZ voert met mensen die voor het eerst een indicatie aanvragen met een voorkeur voor pgb een face-tot-face gesprek. Het voeren van een gesprek met het CIZ is voor fraudeurs een belemmering. Indien een indicatie wordt afgegeven en de cliënt geeft bij het zorgkantoor aan te opteren voor een pgb, wordt de cliënt uitgenodigd voor een bewust keuze gesprek. Bij dit gesprek bespreken de cliënt en het zorgkantoor of een pgb of juist zorg in natura voor de hand ligt. Ook dit gesprek is voor fraudeurs een belemmering.
Wat is de rol van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) als het gaat om pgb-fraude? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NZa houdt toezicht op het uitvoeringsproces PGB bij de zorgkantoren. De zorgkantoren zijn verantwoordelijk voor de aanpak van fraudesignalen en daarop worden zij getoetst door de NZa. Voor het uitvoeren van dit toezicht is de NZa actief betrokken bij verschillende periodieke overleggen over fraudeaanpak binnen de PGB-keten.
Deelt u de mening dat zorgkantoren meer werk van fraudebestrijding moeten maken, nu blijkt dat de NZa de omvang van fraude met pgb's op honderden miljoenen euro's per jaar schat?
In het plan van aanpak voor de intensivering van de pgb-fraude aanpak zoals ik dat eind 2012 naar de Kamer heb gestuurd is reeds voorzien in vergrote inspanning door de zorgkantoren. In de periode 2013/2014 leggen de zorgkantoren 30.000 huisbezoeken af bij de budgethouders waarbij het risico op fraude het grootste is.
Kunt u een overzicht sturen van alle zorgaanbieders die te maken hebben gehad met pgb-fraude in de afgelopen tien jaar, en kunt u tevens aangeven om welke fraudebedragen dit per zorgaanbieder gaat? Zo nee, bent u bereid hiernaar onderzoek te doen en de Kamer hierover te informeren?
Er is mij geen systematische registratie bekend van zorgaanbieders die te maken hebben gehad met pgb-fraude de afgelopen tien jaar. Nader onderzoek zal naar verwachting dus niet veel toegevoegde waarde kunnen hebben.
Kunt u aangeven welke precieze maatregelen u treft om pgb-fraude aan te pakken? Welke specifieke successen heeft u hierin inmiddels geboekt?
Eind 2012 heb ik een plan naar de Kamer gestuurd om de aanpak van pgb-fraude te intensiveren. Hierin staan maatregelen zoals het door het CIZ laten voeren van face-to-face gesprekken, de bewustkeuze gesprekken die de zorgkantoren voeren, het afleggen van huisbezoeken door de zorgkantoren, het inrichten van een team bij de ISZW om pgb-fraude op te sporen en het invoeren van trekkingsrechten. In de verschillende voortgangsrapportages aan de kamer heb de voortgang reeds gemeld. De volgende voortgangsrapportage kunt u in het najaar verwachten.
Het afluisteren door de NSA van alle telefoonnummers in een land |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Sinds wanneer bent u op de hoogte van het MYSTIC programma, waarmee de NSA voor «100 procent» telefoongesprekken in een land kan afluisteren en deze gesprekken tot een maand kan terugluisteren?1
Het kabinet is niet op de hoogte van een NSA-programma onder de naam Mystic.
Tevens beschikt het kabinet niet over aanwijzingen dat Nederlandse burgers doelwit zijn of zijn geweest van een dergelijk programma.
Kunt u uitsluiten dat Nederlandse burgers, in ons land of in een ander land, onderwerp zijn geweest van dit afluistersysteem?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitsluiten dat telecomproviders die ook actief zijn in ons land, direct of indirect betrokken zijn geweest bij dit afluistersysteem?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitsluiten dat onze inlichtingen- en veiligheidsdiensten (zoals de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst of de Nationale Sigint Organisatie) direct of indirect betrokken zijn geweest bij dit afluistersysteem?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaande aan het plenaire debat in de Kamer over de Amerikaanse afluisterpraktijken?
Ja.
Bent u bekend met het kritische rapport van de Europese Rekenkamer van 17 maart 2014 dat concludeert dat de door de lidstaten verrichte verificaties van de EU-landbouwuitgaven niet betrouwbaar zijn?1
Ja.
Klopt het dat de controle verslagen van de lidstaten slechts gedeeltelijk relevant of onvolledig en onjuist zijn? Geldt dit ook voor het controle verslag van Nederland?
Zoals u weet ben ik van mening dat de controlesystemen in de lidstaten een essentiële link zijn in de totale controleketen van Europese begrotingsfondsen en dat tekortkomingen adequaat en terstond aangepakt moeten worden (zie ook Kamerstuk 2013–2014, 24 202 nr. 49). Ik ben daarom verheugd dat de Europese Rekenkamer voor wat betreft het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid een specifiek onderzoek heeft gewijd aan dit onderwerp. De rekenkamer concludeert dat een gedeelte van de nationale controlestatistieken ofwel niet helemaal relevant zijn ofwel onvolledig en onjuist, «zodat zij ongeschikt zijn om als dusdanig te worden gebruikt in het jaarlijks activiteitenverslag en de kwijtingsprocedure». De kritiek van de Europese Rekenkamer richt zich voornamelijk op dit feit en op de Europese Commissie, omdat zonder onafhankelijke verificatie door een erkende instantie de nationale controlecijfers niet gebruikt zouden mogen worden in de jaarlijkse formele kwijtingprocedure. De Commissie gebruikt de ongevalideerde cijfers echter wel en publiceert deze zelfs in de jaarlijkse activiteitenverslagen per DG (Annual Acitivy Reports) als onderdeel van de kwijtingsprocedure. De beperkte controle van de cijfers van de lidstaten door de Commissie kan de betrouwbaarheid ervan ook niet waarborgen, aldus de Rekenkamer. Het door de Commissie in de Annual Activity Reports gehanteerde «restfoutenpercentage» per lidstaat blijkt statistisch niet deugdelijk te zijn volgens de Europese Rekenkamer. Dit komt enerzijds doordat dit percentage is gebaseerd op de ongevalideerde cijfers van lidstaten en anderzijds doordat de methodologie van de Commissie niet adequaat is, aldus de Rekenkamer. Op beide punten geeft de Europese Rekenkamer aanbevelingen. Ik ondersteun deze aanbevelingen. Ik constateer echter ook dat op basis van Europese regelgeving het tot en met 2014 niet verplicht is om de hier in het geding zijnde nationale cijfers (controlestatistieken van betaalorganen van GLB-middelen) door een onafhankelijke auditor te laten valideren. Deze omissie is inmiddels gerepareerd zodat het met ingang van 2015 wel wettelijk verplicht is om de cijfers die het betaalorgaan opstelt te laten valideren door een onafhankelijke instantie alvorens de gegevens naar de Commissie te zenden. Deze nieuwe verplichting geldt overigens voor alle EU fondsen in gedeeld beheer met de lidstaten, op grond van het nieuwe Financieel Reglement van de EU begroting. Voor landbouw is dit nader geregeld in Verordening 1306/2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). In deze verordening is bepaald dat certificerende instanties aanzienlijk meer en diepgaander controles moeten uitvoeren alvorens zij een accountantsoordeel kunnen uitbrengen over de wettigheid en rechtmatigheid van de uitgaven. Een groot deel van de kritiek van de Europese Rekenkamer is hiermee juridisch ondervangen, waarbij de implementatie van deze nieuwe regels in de komende jaren door de Europese Commissie en lidstaten zeker mijn aandacht zal houden (zie ook de beantwoording bij vraag 5 en 6).
Het verantwoordelijk betaalorgaan in Nederland besteedt veel aandacht aan een zorgvuldige rapportage van de controlestatistieken. Daarnaast worden de aanbevelingen die de Algemene Rekenkamer doet in haar jaarlijks rapport bij de Nationale Verklaring ter harte genomen om de kwaliteit van de Nederlandse controlesystemen nog verder te verbeteren.
De Europese Rekenkamer heeft de controlestatistieken van Nederland in het kader van dit onderzoek overigens niet beoordeeld.
Wordt deze informatie door de Europese Commissie gebruikt om restfoutenpercentages te ramen en worden deze aan het Europees Parlement en de Raad gepresenteerd in het kader van de kwijtingsprocedure?
Zie antwoord vraag 2.
Kan hieruit geconcludeerd worden dat de Europese Commissie jarenlang onbetrouwbare informatie heeft doorgegeven aan het Parlement in het kader van de kwijtingsprocedure, waarbij het Parlement de door de Commissie gepubliceerde foutenpercentages – in haar betrouwbaarheid verklaring – als belangrijke informatiebron gebruikte? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
De kwijtingverlenende instantie in de EU is het Europees Parlement, dat na advies van de Raad een besluit neemt over het verlenen van kwijting aan de Europese Commissie en op welke voorwaarden en met welke verbeterpunten zij dit wenst te doen. Ik kan en wens niet te treden in dit zelfstandige oordeel van het Europees Parlement. Wel acht ik het relevant te benadrukken dat de kwijtingsprocedure niet staat of valt met de cijfers van de Commissie. Belangrijker zijn de cijfers van de Europese Rekenkamer, meer specifiek het Jaarverslag van de Europese Rekenkamer dat dient als basis tijdens de kwijtingsprocedure. De foutenpercentages van de Europese Rekenkamer komen op geheel andere wijze tot stand dan de «restfoutenpercentages» van de Europese Commissie. De Europese Rekenkamer trekt een eigen steekproef en doet onafhankelijk onderzoek op grond van internationaal erkende audit standaarden. Ook het Nederlandse kabinet baseert zijn oordeel tijdens de kwijtingsprocedure van de EU-begroting in grote mate op de cijfers van de Europese Rekenkamer en niet op de cijfers die de Europese Commissie jaarlijks produceert in de Annual Activity Reports; juist vanwege het gebrek aan onafhankelijk onderzoek naar de betrouwbaarheid van deze cijfers. De Commissie geeft zelf, in reactie op onderhavig rapport, ook aan dat zij niet volledig kon vertrouwen op de controlestatistieken van de lidstaten als enige indicator van het foutenpercentage bij de landbouwuitgaven en legt een dergelijk gebruik van deze cijfers niet aan het Europees Parlement op.
Welke maatregelen gaat Nederland nemen om de geconstateerde gebreken in het rapport van de Europese Rekenkamer aan te pakken?
De omissie in Europese wetgeving is inmiddels gerepareerd met ingang van de nieuwe MFK-periode (2014–2020). Nederland heeft zich tijdens de heronderhandelingen van de relevante verordeningen sterk gemaakt voor verbeteringen in de controleketen. Mede dankzij de inzet van Nederland zijn belangrijke verbeteringen op dit punt inderdaad gerealiseerd. Dit geldt voor alle EU fondsen (in zogenoemd «gedeeld beheer» met de lidstaten) op grond van het nieuwe Financieel Reglement van de EU begroting2. Voor landbouw is de nieuwe Verordening 1306/2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) van toepassing (zie ook vraag 2). Een groot deel van de kritiek van de Europese Rekenkamer is hiermee ondervangen, althans in regelgeving. Uiteraard is een adequate implementatie en handhaving nodig in de komende jaren. De Commissie is in deze op grond van het EU-verdrag en diverse EU verordeningen belast met de handhaving van de regels en het toezicht op nationale instanties. Ik zal de Commissie aanmoedigen om eventuele tekortkomingen zo spoedig mogelijk aan te pakken en om de regels strikt te handhaven. De Commissie wordt hierin geholpen door een – ook in dit opzicht – stringenter wettelijk kader voor de nieuwe MFK-periode.
Bent u het er mee eens dat de besteding van Europees geld rechtmatig en controleerbaar moet zijn? Zo ja, bent u bereid dit rapport van de Europese Rekenkamer in de Ecofin aan de orde te stellen om aan deze praktijken een onmiddellijk einde te maken?
De besteding van EU middelen moet inderdaad rechtmatig en controleerbaar zijn. Juist om die reden is Europese regelgeving, in het bijzonder het Financieel Reglement, op dit punt aangepast. Nederland speelde daarbij een zeer actieve rol (zie ook het antwoord op vraag 5 en Kamerstukken 2012–2013 21 501-08 nr. 493 en Kamerstukken 2011–2012 32 437 nr. 14). Ik heb reeds alle lidstaten opgeroepen om de implementatie van de nieuwe regels zo spoedig en adequaat mogelijk ter hand te nemen. Dit heb ik gedaan samen met het Verenigd Koninkrijk en Zweden in een speciaal Joint Statement bij het Dechargeadvies van de Raad, in de Ecofin van februari jongstleden, dat onder andere is gezonden aan de voorzitter van het Europees Parlement.3
Inenten op de kinderopvang |
|
Arno Rutte (VVD), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Zij gokten met het leven van mijn kind»?1
Ja.
Hoeveel kinderen die niet zijn ingeënt, gaan naar een kinderopvangvoorziening?
Dit is onbekend.
Hoe vaak is een kind op een kinderopvangvoorziening geïnfecteerd door een kind dat niet is ingeënt?
Hoe vaak dat voorkomt bij een van de kinderziektes waartegen de vaccinaties uit het rijksvaccinatieprogramma beschermen is onbekend. Ten aanzien van de mazelen stelt het RIVM dat het risico op mazelen in Nederland vanwege de hoge vaccinatiegraad over het algemeen heel klein is. Een grote deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma is belangrijk. Kinderen die meedoen met het Rijksvaccinatieprogramma worden op de leeftijd van 14 maanden gevaccineerd met het vaccin tegen bof, mazelen en rubella.
In de vier jaren voorafgaand aan de recente epidemie (2009–2012) werden in Nederland 90 patiënten met mazelen gemeld, waarvan 13 patiënten onder de leeftijd van vijf jaar. Bij geen van hen werd een kinderdagverblijf als waarschijnlijke bron genoemd. In 2008 waren er wel binnen twee kindercentra met een lage vaccinatiegraad twee mazelenclusters, waarbij in totaal 12 patiënten werden gemeld.
Hoe worden de algemene voorwaarden voor kinderopvangvoorzieningen vastgesteld? Heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hier een rol in?
De Brancheorganisatie Kinderopvang stelt de algemene leveringsvoorwaarden voor de kinderopvang vast. De leden van de Brancheorganisatie Kinderopvang zijn verplicht om die branchevoorwaarden toe te passen. Daar waar mogelijk sluit de Brancheorganisatie Kinderopvang tweezijdige algemene voorwaarden via de Overleggroep Kinderopvang van de SER. De andere partijen in die overleggroep zijn de Consumentenbond en Boink. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is geen partij in de vaststelling van de algemene voorwaarden.
Mogen kinderopvangvoorzieningen de voorwaarde stellen dat kinderen ingeënt moeten zijn, wanneer zij gebruik willen maken van de kinderopvangvoorziening?
Er is geen juridische basis voor een algehele weigering om niet ingeënte kinderen toe te laten tot kinderopvangvoorzieningen. De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen voorziet hier niet in en bovendien zou een algehele weigering indirect onderscheid op grond van godsdienst dan wel levensovertuiging met zich mee kunnen brengen. Het is aan het College voor de rechten van de mens en/of de rechter om te oordelen of dit in een concreet geval aan de orde is.
De houder van een kinderopvangvoorziening dient zorg te dragen dat de opvang plaatsvindt in een veilige en gezonde omgeving. Afhankelijk van de situatie en het concrete risico kan er een objectieve rechtvaardigingsgrond zijn om (bijvoorbeeld) één of meer kinderen (tijdelijk) de toegang tot een kinderopvangvoorziening te weigeren. Een dergelijke weigering moet een legitiem doel dienen en tevens een passend en noodzakelijk middel zijn om dit doel te bereiken. Overwegingen van proportionaliteit en subsidiariteit spelen in dit verband een belangrijke rol. Gedacht kan worden aan een situatie waarin een ziekte zich op een bepaald moment voordoet, bijvoorbeeld in een bepaalde regio die in verband met de bevolkingssamenstelling een verhoogd risico oplevert. Ook hier is het uiteindelijk aan het College voor de rechten van de mens en/of de rechter om te oordelen of de weigering juridisch aanvaardbaar is.
Wat is uw reactie op het geschrevene in het artikel dat kinderopvangorganisaties niets kunnen doen aan het feit dat sommige opgevangen kinderen niet ingeënt zijn?
Zoals reeds aangegeven bij vraag 5, is er geen juridische basis om niet ingeënte kinderen zondermeer te weigeren. Wanneer de situatie zich voordoet dat er bijvoorbeeld sprake is van een (dreiging van een) ziekte in de omgeving van de kinderopvangorganisatie, dan dient de houder de risico’s te wegen en zo nodig maatregelen te treffen. Dit zou kunnen betekenen dat er aanleiding bestaat om bepaalde kinderen tijdelijk de toegang tot de organisatie te weigeren.
In theorie zou het louter toelaten van gevaccineerde kinderen het, toch al hele kleine risico op introductie van mazelen binnen kinderopvangvoorzieningen verder kunnen verkleinen. Het RIVM verwacht dat dit effect zeer beperkt is. Ook buiten het kinderdagverblijf kunnen contacten zijn met ongevaccineerde personen. Besmetting via kinderdagverblijven is zeer beperkt in relatie tot besmetting binnen het gezin of via andere sociale contacten zoals familiebijeenkomsten, reizen met het openbaar vervoer en buitenlandse reizen. De initiële infecties zijn meestal te herleiden tot mazelenuitbraken in het buitenland.
Het huidige beleid richt zich op het tijdig herkennen van ziekte zoals de mazelen en het melden hiervan bij de GGD. Alle ziekten waarvoor een vaccinatie is opgenomen binnen het Rijksvaccinatieprogramma zijn meldingsplichtig. Bij een melding van een mazelenpatiënt zoekt de GGD naar de meest waarschijnlijke bron van infectie door in de omgeving van de patiënt actief te zoeken naar eerdere ziektegevallen. De GGD inventariseert vervolgens wie mogelijk risico loopt op infectie en neemt waar mogelijk en zinvol maatregelen, zoals het aanbieden van (vervroegde) vaccinatie of het adviseren om tijdelijk gezinsleden van recent geïnfecteerde patiënten thuis te houden. Daarom is het belangrijk dat er snel overzicht verkregen kan worden over de vaccinatiestatus van de kinderen binnen het kinderdagverblijf. Het is in dat verband aan te bevelen dat kinderopvangvoorzieningen ouders bij de aanmelding verzoeken aan te geven of het kind ingeënt is. Dit is in veel gevallen reeds de praktijk. De partijen in de kinderopvangsector hebben aangegeven dit onderwerp nog eens zorgvuldig te willen bespreken. Zij hebben aangegeven daarbij ook de deskundigheid van het RIVM te willen inschakelen.
Het bericht dat ongeveer 80 procent van de ouders nooit een cursus EHBO bij kinderen heeft gevolgd |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ongeveer 80 procent van de ouders nooit een cursus EHBO bij kinderen heeft gevolgd?1
Het gegeven dat u gebruikt dat 80% van de ouders nooit een cursus EHBO bij kinderen heeft gevolgd is mij niet bekend. Feitelijke informatie daarover ontbreekt. Er zijn meerdere organisaties die EHBO opleidingen verzorgen en certificeren. Iedere organisatie heeft zijn eigen cijfers omtrent certificaten en diploma’s. Zo zijn er diploma’s Eerste hulp. Dit diploma is gebaseerd op een onafhankelijk examen. Daarnaast zijn er certificaten Eerste hulp aan kinderen. Aan zo’n certificaat worden wel objectieve eisen gesteld, maar er wordt geen volledig examen gedaan. Overigens merk ik op dat het volgen van een EHBO-cursus een vrijwillige keuze is van een ieder. Er zijn meerdere aanbieders van cursussen en voldoende mogelijkheden om een cursus te volgen.
Klopt het dat in Nederland naar verhouding veel minder mensen een EHBO-diploma hebben dan in de ons omringende en Scandinavische landen? Zo ja, kunt u aangeven welk percentage van de volwassenen in Duitsland, België en de Scandinavische landen een EHBO-diploma hebben, en om welk percentage het in Nederland gaat? Hoe beoordeelt u deze verschillen?
Feitelijke informatie over het aantal mensen dat een EHBO-diploma heeft in de ons omringende landen en de Scandinavische landen ontbreekt. Derhalve is het niet mogelijk om de verhouding aan te duiden met de Nederlandse EHBO-diploma’s. Wel is bekend dat in sommige andere landen het volgen van een EHBO cursus verplicht is voor bijvoorbeeld beroepschauffeurs. Dat is in Nederland niet het geval. Het volgen van een EHBO-cursus wordt niet vanuit overheidswege opgelegd en is voor ieder een vrijwillige keuze. Dit kan de mogelijke verschillen tussen landen verklaren.
Deelt u de mening dat dit percentage veel te laag is? Deelt u voorts de mening dat dit percentage omhoog moet, gezien het gegeven dat de meeste ongelukken gebeuren in bijzijn van de ouders?
Ondanks dat het concrete percentage burgers met een EHBO-diploma en de volgers van een cursus EHBO bij kinderen mij niet bekend is, ben ik van mening dat het vrijwillig volgen van dergelijke cursussen een goede zaak is. Ik heb bijzondere waardering voor burgers c.q ouders die zich op deze manier inspannen ten behoeve van hun medemens en/of kinderen. Het is een vorm van «lekenhulpverlening» die maatschappelijk van belang is. Zowel voor ouders, om kennis en kunde te activeren van wat men wel en niet moet doen ten aanzien van hun kinderen in acute situaties, als ook voor burgers in het algemeen. Meer kennis kan bijdragen aan betere spoedeisende hulp en adequaat handelen als het moet. Het kan professionals ondersteunen in de periode die ligt tussen het ongeval en de beschikbaarheid van professionele zorg ter plekke. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij een ieder zelf.
Hoe reageert u op de uitspraak dat ouders letsel uit onwetendheid ook wel eens erger maken? Is dat voor u reden om u in te spannen om de kennis van eerste hulp bij ouders te vergroten?2
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de visie dat dit wenselijk is, omdat er jaarlijks 140.000 kinderen naar de spoedeisende hulp moeten, en elke twee weken een kind overlijdt?
Ongevallen bij kinderen kunnen heel ingrijpend zijn. Daarom is het een goede zaak dat ouders weten welke mogelijkheden er zijn om kennis op te doen.
Is een EHBO-cursus, als deze vanwege preventieve motieven publiek zou worden gefinancierd, kosteneffectief? Als u dit niet bekend is, zou u dan hiernaar onderzoek willen laten doen? Zo neen, waarom niet?
Mijn beleid richt zich onder andere op het terugdringen van letsels bij onder meer jonge kinderen zoals het vallen van aankleedtafels en trappen, brandwonden en vergiftigingen door het eten en drinken van geneesmiddelen of schoonmaakmiddelen. Dit zijn ongevallen die veel bij jonge kinderen voorkomen. De jeugdgezondheidszorg geeft informatie en advies aan ouders over het voorkomen van dergelijke ongevallen. Dit heeft er mede toe geleid dat het aantal letsels bij kinderen over de afgelopen jaren is afgenomen.
Ik ken geen onderzoek over de kosteneffectiviteit van het aanbieden van een EHBO-cursus. Ook ontbreekt kwantitatieve informatie over de gezondheidswinst die het volgen van een EHBO-cursus door ouders oplevert. Mijn prioriteit ligt bij het voorkomen van letsels. In het licht daarvan vind ik het doen van onderzoek naar de kosteneffectiviteit van het volgen van een cursus kinder-EHBO door ouders niet zinvol. Wel ben ik van mening dat het goed is meer bekendheid te geven dat er mogelijkheden zijn tot het volgen van een EHBO-cursus gericht op kinderen. Ik zal in overleg met het consultatiebureau kijken wat hier voor de mogelijkheden zijn.
Deelt u de mening dat ouders bij het bezoek aan het consultatiebureau een aanbod zouden moeten krijgen om een (gedeeltelijk) publiek bekostigde EHBO-cursus te volgen?
Die mening deel ik gedeeltelijk. Ik vind dat consultatiebureaus meer bekendheid zouden moeten geven aan de bestaande mogelijkheden. Ik vind het tegelijkertijd redelijk dat ouders zelf de kosten dragen voor het volgen van een dergelijke cursus.
Bent u bereid dit in overleg met de Nederlandse gemeenten te regelen in de Wet publieke gezondheid? Zo ja, wanneer kan een voorstel tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik vind niet dat dit moet worden opgenomen in de Wet publieke gezondheid. Het aanbieden en volgen van een cursus kinder-EHBO vind ik een onderwerp dat speelt tussen de aanbieders van dergelijke cursussen en ouders, waarbij het consultatiebureau een positief stimulerende rol kan spelen.
Binnendringers op vliegbasis Volkel |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat indringers op vliegbasis Volkel pas na 1 uur en 1 kwartier konden worden aangehouden?1
De bewaking en beveiliging van militaire objecten kent een gelaagde uitvoering. Hoe groter het belang van het object voor de bedrijfsvoering van Defensie, des te zwaarder de eisen waaraan de bewaking en beveiliging moeten voldoen. Voor deze opzet is gekozen om te garanderen dat de beschikbare beveiligingsmiddelen zo effectief mogelijk worden ingezet voor de bewaking en beveiliging van de belangrijkste objecten.
In dit geval zijn de indringers rond 06:50 uur gesignaleerd en is de bewaking gealarmeerd. Vervolgens zijn de personen om 07:00 uur aangehouden en overgedragen aan de Koninklijke Marechaussee.
De beveiliging van militaire installaties is een continu punt van aandacht. Indien veranderingen in de veiligheidssituatie daartoe aanleiding geven, worden er passende maatregelen getroffen. Vanuit beveiligingsoverwegingen worden geen mededelingen gedaan over getroffen en eventueel aanvullende veiligheidsmaatregelen.
Herinnert u zich nog de eerder door binnendringers op de vliegbasis aangerichte vernielingen aan gebouwen, voertuigen en vliegtuigen?
Ja.
Hoe verklaart u dat op 18 maart de indringers pas na meer dan een uur konden worden aangehouden?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u doen om te bevorderen dat indringers op militaire vliegbases veel sneller kunner worden aangehouden?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat Nederlandse websites massaal de privacywet schenden door het ongevraagd plaatsen van tracking cookies |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Nederlandse websites schenden massaal de privacywet», waarin wordt belicht dat Nederlandse websites massaal privacywetgeving schenden door het ongevraagd plaatsen van tracking cookies?1
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) en het College bescherming persoonsgegevens (CBP) bevestigen dat er websites zijn die niet naar behoren informeren en/of toestemming van de gebruiker verkrijgen alvorens zij cookies plaatsen op de randapparatuur van een gebruiker en/of deze uitlezen. Dat wil echter nog niet zeggen dat er sprake is van ernstig falen bij de handhaving. Voor de handhaving is belangrijk dat de toezichthouders zo optreden dat het komt tot een blijvende gedragsverandering bij bedrijven waarop de wet van toepassing is. Van belang daarbij is ook dat bedrijven oplossingen ontwikkelen die gebruiksvriendelijk zijn. Zo moet, bijvoorbeeld, voorkomen worden dat websites gebruik maken van voor gebruikers hinderlijke cookiemuren. De ACM geeft daarbij aan dat er zichtbaar beweging is in de markt is en dat er steeds meer websites zijn die voldoen aan de wet. Ook is de verwachting dat het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet (de «cookie»-bepaling) de markt definitief de goede kant op zal laten bewegen, waarbij aan zowel de belangen van de markt als van de consumenten recht wordt gedaan.
Deelt u de mening dat de handhaving van de privacywetgeving ernstig faalt, nu blijkt dat 28 procent van de Nederlandse websites tracking cookies plaatst nog voordat de internetgebruiker expliciet toestemming heeft gegeven? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat deze handhaving wel naar behoren gaat plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er al boetes gegeven aan bedrijven die de cookiewetgeving overtreden hebben? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het? Zo nee, waarom niet?
De ACM heeft nog geen boetes opgelegd en beschouwt het opleggen van boetes als een laatste middel. Op dit moment zijn de inspanningen van ACM er, zoals hiervoor aangegeven, vooral op gericht om in overleg met alle betrokkenen te komen tot gebruiksvriendelijke oplossingen en een blijvende gedragsverandering te bewerkstelligen bij de bedrijven.
Ook het CBP heeft nog geen handhavingsmaatregelen genomen. Het CBP heeft in november 2013 de resultaten van zijn onderzoek gepubliceerd naar de nieuwe privacyvoorwaarden van Google. Een van de conclusies van het CBP is dat Google met behulp van tracking cookies persoonsgegevens verwerkt, en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) overtreedt door hiervoor geen ondubbelzinnige toestemming te verkrijgen. In de zomer van 2013 heeft het CBP de resultaten van zijn onderzoek gepubliceerd naar het gebruik van cookies op Philips Smart tv's. In dat onderzoek is door het CBP geoordeeld dat de Wbp wordt overtreden door het gebruik van tracking cookies zonder voorafgaande ondubbelzinnige toestemming te verkrijgen van de tv-kijkers. In beide zaken wordt door het CBP nog bekeken of er handhavingsmaatregelen moeten worden genomen.
Bent u het eens met de stelling van onderzoeker van de Universiteit van Amsterdam de heer Borgesius dat de wereld van de online marketing volstrekt intransparant is waardoor het amper te controleren is of advertentiebedrijven identificeerbare gegevens over surfgedrag verzamelen?
Ik onderken het probleem van intransparantie op de markt van online marketing. Tussen de plaatser van de advertentie (de online uitgever) en de adverteerder zijn veel partijen actief, zoals mediabureaus en advertentienetwerken, maar ook leveranciers van software voor bijvoorbeeld webstatistieken. Hierdoor is voor de internetgebruiker vaak niet duidelijk wie welke gegevens verzamelt en eventueel verder verwerkt en voor welke doeleinden dat precies plaatsvindt. Om dit voor de internetgebruiker transparant te maken is in artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet niet alleen een toestemmingsvereiste maar ook een informatieplicht opgenomen. Deze informatieplicht houdt in dat internetgebruikers moeten worden voorzien van adequate informatie over de gegevens die worden verzameld of verder worden verwerkt, welke partijen dit doen en wat het doel van de verwerking is.
Hoe kijkt u aan tegen de uitspraak van de juridische afdeling van NU.nl die stelt dat zij niet in strijd handelt met de wet, aangezien de door hen geplaatste tracking cookies pas uitgelezen worden op het moment dat de gebruiker toestemming geeft tracking cookies te accepteren? Deelt u de mening dat de doelstelling van de wetgeving is dat een tracking cookie hoe dan ook pas geplaatst mag worden nadat de internetgebruiker expliciet toestemming heeft gegeven?
Ja. Op grond van artikel 11.7a, eerste lid, van de Telecommunicatiewet mogen cookies pas worden geplaatst, nadat daarvoor toestemming is verkregen van de internetgebruiker, behoudens de in de wet opgenomen uitzonderingen. Het toestemmingsvereiste ziet zowel op het plaatsen van cookies als op het uitlezen van cookies.
Bent u van mening dat de huidige wet- en regelgeving afdoende is om deze mistanden tegen te gaan? Zo nee, bent u voornemens te bevorderen dat de huidige wet- en regelgeving wordt aangescherpt?
De bestaande wetgeving is toereikend. Zo is in de Telecommunicatiewet bepaald dat (tracking)cookies pas mogen worden geplaatst als de internetgebruiker daarover afdoende is geïnformeerd en daarvoor toestemming heeft gegeven. Het onlangs aanhangig gemaakte wetsvoorstel tot aanpassing van artikel 11.7a Tw brengt hier geen verandering in. In het geval er bij het plaatsen van (tracking)cookies ook persoonsgegevens worden verwerkt dan is bovendien de Wbp van toepassing.
Het bericht dat er in de regio Hoogeveen onrust is ontstaan over het afschalen van de Intensive Care (IC) in het Bethesda Ziekenhuis |
|
Linda Voortman (GL), Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat er in de regio Hoogeveen onrust is ontstaan over het afschalen van de Intensive Care (IC) in het Bethesda Ziekenhuis?1
Ik heb begrepen dat het om een conceptplan gaat dat nog moet worden besproken met de stakeholders. Er spelen in deze regio twee ontwikkelingen tegelijk: de herinrichting van complexe spoedzorg op initiatief van de zorgverzekeraars als uitvloeisel van het hoofdlijnenakkoord en de ontwikkeling van een nieuw profiel door de drie ziekenhuizen die deel uitmaken van ZLM (Zorggroep Leveste Middenveld).
Is het waar dat er plannen bestaan om de IC in het Bethesda Ziekenhuis af te schalen? Zo ja, hoe concreet zijn deze plannen? Zo nee, hoe gaat u de onrust in de regio wegnemen?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wat is de status van het Adviesrapport Regieraad van 18 januari 2014? Kunt u dat rapport openbaar maken, zodat er in Hoogeveen in alle openheid een maatschappelijk debat kan worden gevoerd over de toekomst van de IC?
Ik heb begrepen dat het om een rapport van het ziekenhuis gaat. Bovendien zijn de regioplannen de verantwoordelijkheid van partijen en is het niet aan mij deze aan de Tweede Kamer te zenden.
Is het waar dat in dat rapport wordt gesteld dat de level 2 IC-zorg wordt geconcentreerd in Emmen, en dat de overige twee locaties (Refaja in Stadskanaal en Bethesda in Hoogeveen) het moeten stellen met een «acute opname afdeling» die opvang vanuit de eerste lijn en het beddenhuis mogelijk maakt»?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Is het waar dat in dat rapport wordt gesteld dat het «voor de hand ligt om ook de perifere vaatchirurgie in Emmen te concentreren»? Zo ja, hoe concreet zijn deze plannen?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Is er voor het overige nog sprake van plannen om zorg te concentreren op één van de drie locaties van Zorggroep Leveste Middenveld? Zo ja, om welke disciplines gaat het?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Welke rol speelt de zorgverzekeraar bij deze plannen? Hebben zorgverzekeraars zich op enigerlei wijze bemoeid met de betreffende plannen? Zo ja, hebben zij druk uitgeoefend op het ziekenhuis om de IC-afdeling af te schalen?
De verzekeraars zetten naar aanleiding van de ontwikkelingen in het veld en de afspraken in de hoofdlijnen akkoorden vanuit kwaliteit en doelmatigheid in op specialisatie en concentratie van complexe acute zorg. Ook in deze regio zijn er door de verzekeraars regionale scenario’s ontwikkeld voor de toekomst van de acute zorg, op basis van de huidige ziekenhuislocaties en de locale zorgvraag. Deze plannen zijn nog in concept en worden nu besproken met de ziekenhuizen en andere stakeholders.
Daarnaast speelt in deze regio de ontwikkeling van een nieuw profiel door de drie ziekenhuizen die deel uitmaken van ZLM (Zorggroep Leveste Middenveld).
Deelt u de mening dat er in Hoogeveen een volwaardig ziekenhuis moet blijven bestaan, inclusief IC? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Indien er voornemens zijn om de acute zorg in een regio anders in te richten, dienen de zorgverzekeraars vanuit hun zorgplicht, samen met de relevante ziekenhuizen, de Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV’s), in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) ervoor te zorgen dat de bereikbaarheid binnen de wettelijk gestelde 45 minutennorm in de regio geborgd blijft. Ik heb wettelijk gezien alleen een rol als de bereikbaarheid van cruciale zorg binnen 45 minuten met de ambulance of de veiligheid van de zorg in het geding lijkt te komen.
Een jihadist uit Almere die poseert met 5 afgehakte hoofden |
|
Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met onderstaand twitterbericht?1
Ja.
In hoeverre deelt u de walging dat de betreffende islamitische terrorist – die voorheen in Almere verbleef – poseert met 5 afgehakte hoofden nadat hij eerder al zo ziek was op de foto te gaan met een enkel afgehakt hoofd?
Ik heb met afschuw kennisgenomen van deze foto.
Erkent u inmiddels het gevaar van de islam als gewelddadige ideologie? Zo neen, hoe duidt u de islam dan?
Nee. Er zijn evenwel groepen en personen die zich op selectieve wijze beroepen op islamitische begrippen om gebruik van terroristisch geweld te legitimeren. De dreiging die hiervan uitgaat, alsmede de onrust en onveiligheidsgevoelens die dit zowel buiten als binnen de moslimgemeenschap veroorzaakt, neem ik uiterst serieus.
Op welke wijze gaat u zorgen dat de Irakese jihadist nooit meer voet op Nederlandse bodem zet en mocht dat wel gebeuren, dat deze islamitische terrorist wordt vastgezet, maximaal gestraft en ons land wordt uitgezet?
Het verblijfsrecht van betrokkene is beëindigd en hem is door de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) een inreisverbod opgelegd voor de duur van 20 jaar. Als betrokkene toch terugkeert naar Nederland zal tevens het OM bezien of er aanknopingspunten zijn om hem bijvoorbeeld voor oorlogsmisdrijven te vervolgen.
Wanneer en op welke wijze worden vanuit Nederland vertrokken islamitische terroristen nu eindelijk aangepakt?
Met betrekking tot vanuit Nederland vertrokken jihadstrijders kan qua maatregelen gedacht worden aan het stopzetten van toeslagen en uitkeringen, het bevriezen van tegoeden of het nemen van paspoortmaatregelen. Ik kan echter in het openbaar geen nadere mededelingen doen over toepassing van voornoemde maatregelen op individuele basis. Wel kan ik melden dat van alle bij mij bekende jihadgangers de uitkeringen zijn gestopt. Ook zijn onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken tegoeden bevroren van personen waarvan bekend is dat zij betrokken zijn (geweest) bij jihadistische strijd.
Aansluitend maakt, zoals eerder aan uw Kamer gemeld2, de AIVD van gesignaleerde teruggekeerde jihadstrijder een dreigingsinschatting. Parallel hieraan zet de burgemeester in de lokale driehoek een specifieke aanpak in op personen die een risico vormen. In elk individueel geval wordt de beste aanpak vormgegeven met als doel de mogelijke dreiging die van deze personen uitgaat te verminderen. Deelname aan de jihadistische strijd of training voor terrorisme is strafbaar. Het Openbaar Ministerie (OM) bekijkt per geval wat de mogelijkheden tot vervolging zijn.
De voortgang van het internationale onderzoek naar de prijsmanipulatie op de internationale valutamarkten |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Bank of England onder vuur vanwege gebrekkig toezicht op wisselkoersen» en «MN zint op proces om manipulatie»?1
Ja.
Zijn Nederlandse banken of Nederlandse toezichthouders op enigerlei wijze betrokken (geweest) bij recente onderzoeken naar de mogelijke manipulatie van de relevante benchmarks op internationale valutamarkten?
Op dit moment doen De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) gezamenlijk onderzoek naar de risico’s op manipulatie van benchmarks door Nederlandse banken en de wijze waarop de banken deze risico’s beheersen c.q. voorkomen. Hierbij wordt ook gekeken naar benchmarks die gebruikt worden op de internationale valutamarkten en wordt nauw contact onderhouden met buitenlandse toezichthouders. Over de eventuele betrokkenheid van Nederlandse banken kan ik op dit moment geen uitspraken doen omdat het onderzoek door DNB en AFM nog loopt. Ten aanzien van eventuele buitenlandse onderzoeken kan ik aangeven dat mij vooralsnog geen signalen hebben bereikt dat Nederlandse banken hier onderwerp van zijn.
Hoe zeer zijn Nederlandse banken betrokken bij internationale valutahandel? Wat is bij benadering de gemiddelde omvang van deze handelsactiviteit op Nederlandse bankbalansen en hoe heeft deze activiteit zich ontwikkeld voor en na de financiële crisis?
Uit gegevens van de Bank for International Settlement (BIS) blijkt dat het totale volume van handel op de internationale valutamarkten tussen 2007 en 2013 is toegenomen van $ 3,324 miljard naar $ 5,345 miljard.2 Volgens een jaarlijkse enquête van Euromoney hadden de twee Nederlandse banken met het grootste aandeel in 2013 respectievelijk 0,28% en 0,27% van de markt in handen, hetgeen hen nummer 27 en 30 in de wereldwijde ranglijsten maakt. De vijf buitenlandse banken met de grootste posities hadden een gezamenlijk marktaandeel van bijna 60%.3 Uit de enquête van Euromoney blijkt ook dat de toen al beperkte marktaandelen van Nederlandse banken op de internationale valutamarkten verder zijn afgenomen sinds de crisis. Het marktaandeel van Nederlandse banken in de internationale valutahandel is dus relatief klein en beslaat slechts een klein deel van de bankactiviteiten van Nederlandse banken.
Wat is bij benadering het gemiddelde aandeel van directe beleggingen in internationale valuta van Nederlandse pensioenfondsen en welk onderdeel van de beleggingen staat uit in andere valuta dan euro’s?
Hoewel exacte gegevens van pensioenfondsen over directe beleggingen in valuta niet beschikbaar zijn, blijkt uit toezichtgegevens – onder meer verkregen via thematische onderzoeken bij pensioenfondsen – dat dit soort beleggingen slechts een kleine component van het beleggingsbeleid van pensioenfondsen vormt. Wat betreft de totale omvang van beleggingen in andere valuta dan de euro geldt dat dit ongeveer 50% van het belegd vermogen betreft, waarvan ongeveer de helft is afgedekt met valutaderivaten.
Is het door Fideres opgestelde rapport over de effecten van de vermeende prijsmanipulatie van de «WM/Reuters fix» zoals opgesteld voor enkele Amerikaanse pensioenfondsen openbaar beschikbaar? Zo ja, zou u dit met de Kamer kunnen delen?
Nee, het rapport van Fideres is niet openbaar beschikbaar. Overigens merk ik voor de volledigheid op dat geen sprake is van een algemeen rapport over de effecten van de vermeende manipulatie op de valutamarkten, maar dat het hier gaat om op individuele partijen gerichte analyses die (op commerciële basis) in opdracht van de betreffende partijen zijn opgesteld. Dit is ook de reden dat deze informatie niet openbaar beschikbaar is.
Kunnen mogelijke overtredingen door banken of bankiers reeds vervolgd worden op basis van de nieuwe Europese verordening marktmisbruik en de richtlijn strafrechtelijke sancties? Zo ja, wat zijn de maximale straffen en geldboetes?
Hoewel politieke overeenstemming is bereikt tussen de Europese Raad en het Europees Parlement over de nieuwe Verordening marktmisbruik en de Richtlijn strafrechtelijke sancties marktmisbruik, zijn beide wetgevingsinitiatieven nog niet in werking getreden. De verwachting is dat de verordening en de richtlijn op zijn vroegst in 2016 van kracht worden. Met de nieuwe verordening en richtlijn worden de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke sancties aanzienlijk verhoogd. De maximale bestuurlijke boete die aan rechtspersonen kan worden opgelegd voor marktmanipulatie wordt opgetrokken naar € 15 miljoen, waarbij het ook mogelijk wordt om een boete van 15% van de jaarlijkse omzet op te leggen. Voor natuurlijke personen wordt de maximale bestuurlijke boete € 5 miljoen. Wat betreft de strafrechtelijke sancties, geldt dat de strafmaat voor marktmisbruik wordt verhoogd naar maximaal zes jaar gevangenisstraf of een geldboete van de vijfde categorie (€ 81.000).
Vanwege de prioriteit die ik daaraan hecht is er op dit moment nationale wetgeving in voorbereiding waardoor manipulatie van benchmarks al per 1 januari 2015 onder de regels ter voorkoming van marktmisbruik valt. In deze wetgeving wordt ook de verhoging van de strafrechtelijke strafmaat voor marktmisbruik reeds meegenomen. Ik verwacht deze wetgeving voor de zomer bij uw Kamer te kunnen indienen. Totdat deze wetgeving in werking treedt, kunnen de toezichthouders tegen eventuele manipulatie van benchmarks door in Nederland onder toezicht staande instellingen optreden op grond van de eisen in de Wet op het financieel toezicht met betrekking tot integere en beheerste bedrijfsvoering.
In een artikel op de Bloomberg-website werden de internationale valutamarkten eerder getypeerd als «het wilde westen» van de financiële markten vanwege het gebrek aan toezicht en regulering; is dat naar uw mening nu effectief ondervangen door de regulering omtrent het toezicht op de benchmarks die gebruikt worden in deze markt?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6, zal het per 1 januari 2015 mogelijk zijn om manipulatie van benchmarks bestuursrechtelijk en strafrechtelijk aan te pakken. Het gaat hierbij echter alleen om het aanpakken van overtredingen ex post. Daarom vind ik het belangrijk dat ook de totstandkoming van benchmarks op integere en transparante wijze gebeurt. Het voorstel van de Europese Commissie voor een verordening met als doel het totstandkomingsproces en het gebruik van benchmarks te reguleren voorziet hierin. Onder het voorstel wordt het samenstellen van een benchmark vergunningplichtig en komt deze activiteit onder doorlopend toezicht te staan. Verder worden eisen gesteld aan de bedrijfsvoering van beheerders en contribuanten, alsmede aan de gegevens die gebruikt mogen worden voor de berekening van de benchmark. Nederland werkt in de Europese Raad constructief aan een spoedig akkoord over deze verordening.
Uiteraard vind ik het zeer kwalijk indien daadwerkelijk op een zodanig grote schaal manipulatie van (valuta)benchmarks heeft kunnen plaatsvinden. De bovengenoemde wetgevingsinitiatieven en internationale initiatieven zoals de IOSCO «Principles for Benchmarks» zijn dan ook essentieel om de risico’s op manipulatie van benchmarks effectief te adresseren en dergelijke misstanden te voorkomen.4 Mijn inziens is het wenselijk om eerst te bezien of de bovengenoemde maatregelen de gewenste uitwerking op de markten hebben. Mochten desondanks deze misstanden voortduren of zich nieuwe misstanden aandienen, dan zal ook daarop een goed antwoord moeten komen.
In hoeverre zijn benchmarks die op een specifiek tijdstip worden vastgesteld, in plaats van op een gemiddelde van markttransacties, kwetsbaarder voor manipulatie? Welke aanbevelingen doet het IOSCO-rapport «Principles for Benchmarks» op dit gebied?
Allereerst is het van belang om op te merken dat ook een valutabenchmark als WM/Reuters (waarvan vermeende manipulatie heeft plaatsgevonden) grotendeels wordt vastgesteld op basis van transacties in de markt. Kenmerkend voor deze benchmarks is echter dat deze worden berekend in een bepaald tijdsvak en op een bepaald tijdstip. Zo wordt de WM/Reuters berekend aan de hand van bied- en laatprijzen en daadwerkelijke transacties uitgevoerd in een tijdvak van 60 seconden (of voor sommige valutaparen een tijdvak van twee minuten), dat duurt van 30 seconden voor tot 30 seconden na het tijdstip van berekening. Een WM/Reuters benchmark is dus een gemiddelde prijs van alle transacties in een bepaald tijdvak voor een valutapaar (bijvoorbeeld euro-dollar), die ieder half uur, ieder uur of aan het einde van de dag wordt vastgesteld (zoals de 4 p.m. Londen rate). Doordat de benchmark wordt vastgesteld op een vast tijdstip in een beperkt tijdvak – en dus op basis van een beperkt aantal transacties – neemt het risico toe dat marktpartijen met gerichte transacties voor en in dit tijdvak de benchmark significant kunnen beïnvloeden. In dit opzicht zijn deze benchmarks gevoelig voor manipulatie.
Het IOSCO-rapport «Principles for Benchmarks» bepaalt in principe 6 dat een benchmark zo moet worden opgebouwd dat deze de economische werkelijkheid zo goed mogelijk weerspiegelt en geen elementen bevat die de waarde van de benchmark kunnen verstoren. Verder bepaalt principe 7 dat gegevens die gebruikt worden voldoende moeten zijn om de economische werkelijkheid nauwkeurig te meten, dat deze gegevens voortkomen uit marktprijzen en dat deze te herleiden zijn tot observeerbare transacties.5
In hoeverre roept de vermeende manipulatie van benchmarktarieven op valutamarkten – door rond vier uur meer transacties in te leggen – meer principiële zorgen op over de effectiviteit van de marktwerking en de marktordening op valutamarkten?
Zie antwoord vraag 7.