De Wet kraken en leegstand |
|
Jan ten Hoopen (CDA), Bas Jan van Bochove (CDA), Antoinette Vietsch (CDA) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat de gemeente Utrecht niet van plan is de Wet kraken en leegstand1 uit te voeren en niet zal optreden tegen krakers ten gevolge van een motie van GroenLinks, ondersteund door D66, PvdA, SP en Stadspartij Leefbaar Utrecht?2
De gemeenteraad heeft zijn gevoelens kenbaar gemaakt over de uitvoering van de Wet kraken en leegstand en roept het college op om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de huidige praktijk. De strafrechtelijke handhaving van het nieuwe art. 138a Wetboek van Strafrecht is echter voorbehouden aan het Openbaar Ministerie en onder diens gezag de politie.
Is het waar dat het Openbaar Ministerie ook niet van plan is krakers te vervolgen?3
Nee, het Openbaar Ministerie heeft aangegeven dat het algemeen kraakverbod zal worden gehandhaafd met inachtneming van het opportuniteitsbeginsel en de beschikbare capaciteit van politie en justitie. Handhavend optreden is steeds de inzet, waarbij meer gewicht aan handhaving toekomt indien de eigenaar bijvoorbeeld gehinderd wordt in het realiseren van de gekozen bestemming van een pand, alsook indien er sprake is van overlast voor de omgeving of vernielingen door de krakers. Op deze wijze kan worden gewaarborgd dat de handhaving van het algemeen kraakverbod in de prioriteitstelling evenwichtig is ten opzichte van de handhaving van andere strafrechtelijke normen. Over de inzet van het Openbaar Ministerie vindt afstemming in de lokale driehoek plaats ten einde de beschikbare politiecapaciteit evenwichtig te verdelen over de door het Openbaar Ministerie aangedragen strafrechtelijke prioriteiten en door de burgemeester aangedragen prioriteiten op het terrein van openbare orde en veiligheid.
Hoe gaat u zorgen dat de wet tegen het kraken, een wet die op initiatief van de leden Ten Hoopen (CDA), Slob (CU) en Van der Burg (VVD) tot stand is gekomen, in alle gemeenten uitgevoerd wordt en krakers aangepakt worden?
Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat artikel 138a Wetboek van Strafrecht – zodra dit van kracht is – strafrechtelijk niet zal worden gehandhaafd, zoals hiervoor reeds is aangegeven.
Vervanging van een (bijna) defecte OV-chipkaart |
|
Ernst Cramer (CU), Ed Anker (CU) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de problemen die studenten hebben met het vervangen van een beschadigde of defecte OV-chipkaart?1
Ja.
Waarom is het aanvragen van een vervangende OV-chipkaart alleen mogelijk met een papieren formulier?
De verantwoordelijkheid voor de fysieke OV-chipkaart ligt bij de OV-bedrijven. Dit is inherent aan het systeem van de OV-chipkaart dat in Nederland wordt ingevoerd. OCW zorgt voor de toekenning van studiefinanciering en het reisrecht dat daarvan een onderdeel is.
Een vervangende kaart kan bij het OV-domein worden aangevraagd in geval van diefstal, verlies en bij een defecte kaart. In geval van verlies of diefstal kan in sommige gevallen de vervangende kaart telefonisch of per internet aangevraagd worden. In andere gevallen dient geverifieerd te worden of de persoon aan wie de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) het studentenreisrecht heeft toegekend ook degene is die met het studentenreisrecht gebruik maakt van het openbaar vervoer. Dit is afhankelijk van hoe oud de Studenten OV-chipkaart is. Er is namelijk een nieuw systeem ingevoerd vanaf december 2009. De verificatie gebeurt op basis van naam en Burgerservicenummer, door middel van een kopie van het identiteitsbewijs dat tezamen met het aanvraagformulier dient te worden verstuurd door de student.
In geval van een defecte kaart moet de aanvraag voor een vervangende kaart altijd schriftelijk worden ingediend. De defecte kaart dient te worden meegestuurd met het aanvraagformulier. Hierom wordt door de OV-bedrijven onder meer gevraagd om onderzoek naar de reden van defect te kunnen doen, om misbruik met de kaart te voorkomen en om eventueel het op de defecte kaart aanwezige saldo te kunnen restitueren.
Is het waar dat er pas een nieuwe OV-chipkaart kan worden aangevraagd als de oude daadwerkelijk stuk is?
Voor een defecte kaart verwijst het OV-domein eerst naar een balie van een OV-bedrijf om te controleren of het inderdaad om een defecte kaart gaat. Soms lijkt een kaart niet meer te functioneren, maar blijkt zij toch niet defect te zijn. Dit gebeurt bijvoorbeeld als het saldo negatief is. Indien inderdaad sprake is van een defecte kaart dient zij met een formulier naar de backoffice te worden gestuurd; dit formulier is bij de balie beschikbaar.
Deelt u de mening dat een OV-chipkaart die versleten is of dreigt te breken net als een bankpas tegen redelijke kosten vervangen dient te kunnen worden?
De houder van een OV-chipkaart is er zelf verantwoordelijk voor zijn kaart zorgvuldig te behandelen. De in rekening te brengen kosten van een vervangende persoonlijke OV-chipkaart, bijvoorbeeld bij verlies, diefstal of technisch defect, worden bepaald door de vervoerder die de kaart aanbiedt. De productie- en behandelingskosten kunnen daarbij in rekening worden gebracht. OCW en VenW hebben geen directe bemoeienis met de kosten die de OV-bedrijven in rekening brengen. Voor studenten is er in 2010 nog een specifieke Studenten OV-chipkaart, omdat de OV-chipkaart met ingang van 2010 nog niet in heel Nederland kon worden gebruikt. Een vervangende Studenten OV-chipkaart kost € 11. Vanaf 2011 is het de bedoeling dat (nieuwe) studerenden hun reisrecht laten plaatsen op een zelf bij een van de vervoerbedrijven aangeschafte persoonlijke OV-chipkaart.
Vindt u het acceptabel dat een dergelijke vervanging nu alleen mogelijk is tegen inlevering van de oude OV-chipkaart, waardoor de klant drie weken lang op eigen kosten moet reizen?
Om misbruik te voorkomen (dus dat een vervangende kaart wordt aangevraagd terwijl de oude kaart nog gewoon werkt) dient de defecte kaart met het formulier te worden meegestuurd. Na ontvangst wordt een vervangende kaart gemaakt. Dit duurt maximaal drie weken, maar over het algemeen gaat het sneller. In de huidige situatie sturen de OV-bedrijven de studerenden na ontvangst van het aanvraagformulier een tijdelijke kaart als de termijn te lang dreigt te worden. Daardoor hoeft hij dus geen drie weken op eigen kosten te reizen.
Ik maak afspraken met de OV-bedrijven over de niveaus van dienstverlening. Daarin tracht ik samen met de OV-bedrijven die periode in de toekomst verder te verkorten.
Bent u bereid met de vervoerders een oplossing uit te werken, waardoor een nieuwe OV-chipkaart naadloos in gebruik kan worden genomen door deactivering van de oude kaart?
Zie het antwoord op vraag 5. Ik ben van mening dat de studerende hierdoor voldoende geaccommodeerd wordt.
De start van SOS-arts |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het feit dat SOS-arts op 1 juni 2010 is gestart met het rijden van visites in opdracht van Maetis?1
Het staat Maetis vrij om, in het kader van arbeidsgeneeskundige zorg, een contract te sluiten met SOS-arts. Ik ben van mening dat een initiatief als SOS-arts dient te opereren binnen het wettelijk kader van het Nederlandse zorgstelsel. Dit geldt eveneens voor andere innovatieve initiatieven die mogelijk kunnen bijdragen aan het bevorderen van de kwaliteit, toegankelijkheid en doelmatigheid van de zorg, doordat patiënten meer keuzemogelijkheden wordt geboden.
Is hier sprake van een substituut van zorg die huisartsen leveren? Zo ja, is SOS-arts bevoegd om huisartsenzorg te verlenen, gezien het feit dat de Nederlandse Zorgautoriteit(NZa) daarvoor geen tarief heeft afgegeven? Dienen de artsen die door SOS-arts worden ingezet aan dezelfde eisen te voldoen als huisartsen aangezien zij huisartsenzorg leveren? Is naar uw oordeel SOS-arts bevoegd om te stellen of te suggereren dat de arts die de patiënt thuis bezoekt een substituut is voor de huisarts? Zo nee, welke soort zorg wordt er dan naar uw oordeel wel verleend, uitgaande van de huidige wet- en regelgeving?
Op basis van de huidig beschikbare informatie kan ik niet beoordelen of de diensten SOS-artsen, zoals gesteld in het genoemde artikel, substituut zijn voor de reguliere 7 x 24-uurs huisartsenzorg. De NZa heeft een eerder verzoek om een tarief van SOS-arts afgewezen onder verwijzing naar het beleid op basis waarvan de huisartsentarieven alleen gelden indien er sprake is van een integraal zorgaanbod van 7 x 24 uur voor op naam ingeschreven patiënten. De NZa achtte het toen niet verantwoord om, zonder nader onderzoek naar de effecten op de kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg, haar beleid aan te passen om het tariefverzoek van SOS-arts in te willigen. Deze afwijzing van de NZa voor een apart tarief betekent dat het voor SOS-arts vooralsnog verboden is om een tarief voor haar diensten in rekening te brengen bij de patiënt.
Naar aanleiding van de nieuwe situatie, waarbij de SOS-arts een overeenkomst heeft met arbodienst Maetis, heeft de NZa de betrokken partijen om documentatie gevraagd om de diensten van de SOS-arts te kunnen beoordelen.
Zijn hierbij eigen betalingen in het geding waarvan u eerder heeft uitgesproken dit niet wenselijk te vinden?2
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven is het voor de SOS-arts vooralsnog verboden om een tarief voor haar diensten in rekening te brengen. Voor zover ik kan beoordelen is er in dit geval dan ook geen sprake van een eigen betaling zoals vermeld in de door u aangehaalde handelingen.
Is hier geen sprake van voorkruipzorg waarbij patiënten – ook om niet medische redenen – eerder worden geholpen dan anderen? Is deze handelwijze niet in strijd met de door de Kamer aangenomen motie-Marijnissen die voorkruipzorg om niet medische redenen verbiedt?3
De motie Marijnissen verbiedt het verlenen van voorrang aan bepaalde groepen op grond van niet-medische criteria. In de nu voorliggende situatie is geen sprake van het verlenen van voorrang aan bepaalde groepen patiënten op grond van niet-medische criteria. Voor zover mij bekend kan iedereen van de diensten van SOS-arts gebruik maken.
Zoals aangegeven heeft de NZa in een eerdere instantie geen tarief afgegeven voor de diensten van SOS-arts. Hierdoor mag de SOS-arts voor haar diensten geen tarief in rekening brengen. Hoewel het Maetis vrij staat om in het kader van arbeidsgeneeskundige zorg, een contract met SOS-arts af te sluiten, wordt in het door u aangehaalde artikel in Zorgvisie nogmaals bevestigd dat SOS-arts de zorg aan particulieren niet mag declareren.
Wat is uw oordeel over het feit dat de VVD deze voorkruipzorg actief ondersteunt?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid te onderzoeken of dit initiatief niet moet worden gestaakt vanwege het fundamentele recht op gelijke toegang tot zorg? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik ben van mening dat een initiatief als SOS-arts de patiënt meer keuzemogelijkheid kan bieden en zorgaanbieders kan stimuleren hun patiëntenzorg beter te organiseren. Ik ben daarnaast van mening dat de toetreding van een nieuwe zorgaanbieders zoals de SOS-arts niet noodzakelijkerwijs leidt tot ongelijke of afname van de toegang tot zorg. Mocht het zo zijn dat de toegang tot zorg door de toetreding van nieuwe zorgaanbieders toch afneemt, dan kan de NZa hier tegen op te treden.
Inkomens boven de Balkenendenorm van bestuurders in de zorg |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten (SP), Trix de Roos (SP) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het feit dat de directeuren B. V. en P. V. van het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis 384.000 respectievelijk 367.000 euro hebben gekost in 2009?1
Voor de volledigheid wil ik er op wijzen dat de twee genoemde directeuren extern waren ingehuurd. In de door u genoemde bedragen zit dan ook meer dan alleen hun inkomenscomponent. In de toelichting op dit punt in het jaarverslag staat dat deze bedragen de optelsom zijn van hetgeen aan het interim-bureau moest worden betaald plus wat aan onkosten en aan BTW moest worden betaald.
Ik vind dat in de Beloningscode Bestuurders in de Zorg (BBZ) in paragraaf 10 een goed uitgangspunt is neergelegd voor interim-bestuurders: zij mogen geen hogere beloning hebben dan die van een vaste bestuurder plus een opslag die afhankelijk is van de duur van de interim-periode en de zwaarte van de klus. De BBZ is echter ingegaan ruim nadat genoemde bestuurders aan de slag zijn gegaan. Mijn indruk is dat men daar in dit geval bij in de buurt komt.
Is het waar dat zij beiden een inkomen boven de Balkenendenorm hebben genoten na aftrek van de kosten van het detacheringsbureau? Wat waren de kosten die naar het detacheringsbureau zijn gegaan? Bent u bereid dit precies uit te zoeken? Zo nee, waarom niet?
Het is altijd moeilijk om precies het inkomensdeel te achterhalen wanneer er sprake is geweest van inhuur van externen. Daarom spreekt mij ook de benadering van de BBZ zo aan waar ik in mijn antwoord op vraag 2 aan refereerde. Voor het beleid van het kabinet bij de inkomens van bestuurders van zorginstellingen verwijs ik u naar mijn antwoorden op de twee door u genoemde sets aan vragen van de leden Van Miltenburg en Agema.
Is het waar dat het salaris in 2010 ook boven de Balkenendenorm ligt?
Dat moet blijken uit het jaarverslag van 2010 dat uiterlijk in juni 2011 wordt gepubliceerd.
Om welke reden achtte de raad van toezicht het nodig om een salaris boven de Balkenendenorm voor beide directeuren af te spreken? Vindt u een salaris beneden de Balkenendenorm niet voldoende voor deze ziekenhuisdirecteuren?
De Raad van Toezicht heeft dat in het jaarverslag niet nader toegelicht.
Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoorden op de twee door u genoemde sets aan vragen van de leden Van Miltenburg en Agema.
Is het bericht waar dat een crisismanager bij GGZ Delfland 65.000 euro per maand opstreek en 400.000 euro in een half jaar heeft gekost?2
Zie mijn antwoorden op de twee door u genoemde sets aan vragen van de leden Van Miltenburg en Agema.
Wat is uw oordeel over het feit dat een directeur die vertrekt vanwege een verschil van inzicht na twee jaar gewerkt te hebben bij GGZ Delfland twee ton meekrijgt bij zijn vertrek? Is dit conform wet- en regelgeving?
Raden van Toezicht moeten bij het vertrek van leden van Raden van Bestuur handelen conform de arbeidsovereenkomst die met hen is aangegaan. Indien er aanleiding is om zodanig verwijtbaar handelen bij een bestuurder vast te stellen dat dit tot een afwijkende afhandeling van het arbeidscontract kan leiden, dan moet een Raad van Toezicht niet aarzelen om zulks te doen, echter alleen indien het vertrouwen bestaat dat dit bij rechtelijke toetsing stand houdt.
Wat zijn uw mogelijkheden om op te treden tegen dergelijke uitwassen zowel bij het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis als bij GGZ Delfland?
Zie mijn antwoord op vraag 5 van het lid Van Miltenburg en het antwoord op de vragen 4 en 6 van het lid Agema.
Acht u het niet uw plicht er voor te zorgen dat zo snel mogelijk voor directeuren in de zorg de Balkenendenorm als maximum gaat gelden, omdat het geld beter aan zorg en handen aan het bed kan worden besteed? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 5 van het lid Van Miltenburg en het antwoord op de vragen 4 en 6 van het lid Agema.
Het bericht dat een crisismanager van een GGZ-instelling een megasalaris heeft ontvangen |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Megasalaris voor GGZ-manager»?1
Ja.
Is het waar dat deze crisismanager 65.000 euro per maand verdiende, wat ruim het dubbele is van het toch al erg hoge zogenaamde maximum dat volgens de salariscode in deze sector is afgesproken?
Volgens het krantenartikel heeft een woordvoerder van GGZ Delfland het bericht niet weersproken. Uit het jaarverslag blijkt echter dat het iets genuanceerder ligt: daar wordt ongeveer twee euroton in 2009 voor 4 maanden werk verantwoord als kosten voor de interim-bestuurder. Dat bedrag omvat – omdat hij niet in loondienst is – meer dan het bruto-inkomen, namelijk ook zijn eigen werkgeverslasten en andere onkosten die interimmers als zelfstandigen zelf moeten dragen.
GGZ Delfland heeft naar aanleiding van het krantenartikel zelf bekend gemaakt dat de interim-bestuurder € 2000,– per dag kostte, een bedrag inclusief de «fee» voor het detacheringsbureau en inclusief BTW.
Deelt u de mening dat het kennelijk niet aan de zorgsector zelf over kan worden gelaten om een maximum aan de salarissen te stellen? Zo nee, waarom niet?
Om te bewerkstelligen dat de honorering van bestuurders van zorginstellingen op een maatschappelijk verantwoord niveau komt, heeft dit kabinet een wetsvoorstel voorbereid, de WNT (wet normering topinkomens). Na ommekomst van het advies van de Raad van State zal het wetsvoorstel door de minister van BZK aan de Kamer worden aangeboden.
Overigens wil ik er op wijzen dat uit de jaarlijkse rapportage over de inkomens van bestuurders van zorginstellingen blijkt dat er weliswaar tal van overschrijdingen zijn, maar dat de meeste zorginstellingen wél maat houden.
Bent u bereid de Balkenendenorm als maximum in te stellen voor de zorgsector? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft de hoofdlijnen voor het wetsvoorstel voor de WNT met de Kamer besproken, zie dossier TK 28479. Daarna is in het wetsvoorstel verwerkt dat voor de zorg het regime van een coderegeling gaat gelden.
Realiseert u zich dat deze manager een bedrag per maand toucheerde waar 12 psychiatrische patiënten in deze instelling een jaar lang voor verpleegd hadden kunnen worden, en dat dit geld dus niet bij de zorgbehoevenden terecht is gekomen, maar is blijven steken in de top? Wat is uw reactie hierop?
Zie mijn antwoorden op de vragen 2 en 3 over deze kwestie van mevrouw Van Miltenburg.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat de volgende manager niet eveneens een dergelijke exorbitant hoge beloning krijgt?
Het aanstellen van medewerkers van zorginstellingen is een verantwoordelijkheid van de Raden van Toezicht van die zorginstellingen. Om hen te «ondersteunen» bij het maken van goede keuzes omtrent het beloningsniveau van de leden van de Raden van Bestuur heeft het kabinet het wetsvoorstel voor de WNT opgesteld.
Het bericht dat de OV-chipkaart vanaf april 2011 in heel Nederland verplicht zou worden |
|
Manja Smits (SP) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat de landelijke stuurgroep OV-chipkaart naar buiten heeft gebracht dat de strippenkaart (oftewel in brede zin het Nationaal Vervoersbewijs) al in april 2011 in heel Nederland zal worden afgeschaft?1
De voorzitter van de Stuurgroep OV-chipkaart heeft in het interview op 3 juni aangegeven te verwachten dat de implementatie van de OV-chipkaart in april 2011 klaar is en de aanvraag voor het uitzetten van het NVB tijdig zal zijn ingediend. Verder wil ik u verwijzen naar de brief van 15 juni 2010 van de Stuurgroep in de bijlage.
Op basis van welke informatie trekt deze stuurgroep precies die conclusie? Kunt u uw antwoord zeer duidelijk toelichten?
De voorzitter van de Stuurgroep heeft aangegeven deze conclusie te hebben getrokken op basis van de planningsinformatie van de decentrale overheden. Zie hiervoor ook het antwoord in de brief van de Stuurgroep OV-chipkaart.
Welke exacte mogelijkheden heeft deze stuurgroep om druk uit te oefenen op de diverse vervoersregio’s in Nederland?
De Stuurgroep geeft aan geen formele druk te kunnen uitoefenen op de decentrale overheden, maar kan wel door overleg informele sturing aan processen geven. Verder verwijs ik u naar de brief van de Stuurgroep.
Hebt u contact gehad met deze stuurgroep over de informatie zoals die nu naar buiten is gekomen? Zo ja, hebt u ingestemd met de inhoud van de berichten zoals die naar buiten zijn gebracht? Zo niet, staat u wel achter de inhoud van de berichtgeving vanuit de stuurgroep?
Nee, ik heb geen contact gehad met de Stuurgroep over de informatie zoals deze naar buiten is gekomen.
Het is mijn verantwoordelijkheid om het NVB uit te zetten. Dat kan pas als een vervoersregio voldoet aan de criteria die met u zijn gedeeld (Kamerstukken II, 23 645 nr. 173 alsmede de criteria die daaraan zijn toegevoegd in het Aanvalsplan OV-chipkaart). De verantwoordelijkheid van decentrale overheden betreft de implementatie van de OV-chipkaart in de vervoersregio’s.
Staat u nog steeds achter de heldere criteria die zijn gesteld en waaraan moet zijn voldaan alvorens er de beslissing mag worden genomen dat de acceptatie van de strippenkaart in een bepaalde vervoersregio kan worden stopgezet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik sta onverkort achter de vastgestelde criteria. Door de toepassing van de criteria wordt gewaarborgd dat de overgang van het NVB naar de OV-chipkaart op een verantwoorde wijze plaatsvindt. Reizigers moeten er bijvoorbeeld van op aan kunnen dat het systeem goed werkt en dat gemiddeld genomen de OV-chipkaart niet duurder is dan de strippenkaart. Dat laatste wordt getoetst door de Commissie Kist.
Deelt u de mening dat die criteria onomstreden zijn en dat er in geen enkele regio eerder kan worden afgestapt van de strippenkaart tot het moment dat aan alle criteria wordt voldaan?
Ja, ik deel de mening dat de criteria onomstreden zijn. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Beschikt u over de informatie uit onafhankelijk onderzoek waaruit blijkt dat er bijvoorbeeld in de vervoersregio Arnhem-Nijmegen sprake is een gemiddelde prijsstijging van meer dan 10% bij de invoering van de OV-chipkaart?2 Deelt u de mening dat er bijvoorbeeld in die regio dus geen sprake kan zijn van het afschaffen van de strippenkaart zonder dat de tarieven aanzienlijk worden verlaagd? Kunt u uw antwoord duidelijk toelichten?
Ja, ik beschik over het door u aangehaalde rapport.
Elke decentrale overheid moet aantonen dat bij de gehanteerde OV-chipkaarttarieven de reizigers als totaliteit gemiddeld genomen niet duurder uit zijn. Om dit onomstotelijk vast te stellen heb ik de Commissie Kist ingesteld, die de opbrengstneutraliteit van elke decentrale overheid toetst. Het NVB kan in de Stadsregio Arnhem Nijmegen daarom pas worden afgeschaft als de bevindingen van de Commissie Kist positief zijn.
Bent u op de hoogte van het feit dat er in de Nijmeegse gemeenteraad een motie is aangenomen die stelt dat de strippenkaart nog geaccepteerd moet blijven en pas mag worden afgeschaft nadat de technische problemen en de prijsstijgingen opgelost zijn? Deelt u de opvatting dat dit de planning van de vervoersregio om al in oktober aanstaande de strippenkaart af te schaffen danig in de war schopt?
Ja, ik ben op de hoogte van de aangenomen motie in de Nijmeegse gemeenteraad. Zowel over de goede werking van de techniek als over de tarieven zijn heldere criteria vastgesteld. Op het moment dat de Stadsregio Arnhem Nijmegen een verzoek voor het uitzetten van het NVB indient, zal ik het verzoek uiteraard ook aan deze criteria toetsen. Ik heb nog geen concreet verzoek van de Stadsregio ontvangen.
Bent u ervan op de hoogte dat er vanuit de landelijke overheid druk is uitgeoefend op diverse regio’s in Oost-Nederland om al in oktober 2010 te stoppen met de acceptatie van de strippenkaart? Wat vindt u van het feit dat die druk wordt uitgeoefend terwijl er nog helemaal geen uitzicht is op een situatie waarbij er wordt voldaan aan uw criteria voor het stopzetten van de acceptatie van de strippenkaart? Hebt u ooit zelf ingestemd met het indienen van een dergelijk verzoek bij een vervoersregio waarvan vaststaat dat daar op dat moment nog niet wordt voldaan aan uw eigen criteria? Kunt u uw antwoord duidelijk toelichten?
Nee, de landelijke overheid heeft geen druk uitgeoefend op regio’s in Oost-Nederland om in oktober 2010 het NVB uit te laten zetten. Ook heb ik geen informatie dat op andere niveau’s druk is uitgeoefend. Decentrale overheden bepalen zelf het moment waarop ze een verzoek tot het uitzetten van het NVB willen indienen. Ik toets dit verzoek aan de afgesproken criteria en neem een positief besluit op het moment dat de betreffende overheid aan de criteria voldoet.
Is het waar dat in grote delen van Limburg, Drenthe en Groningen de OV-chipkaart nog helemaal niet gebruikt kan worden als betaalmiddel in het openbaar vervoer? Kunt u uw antwoord toelichten en tevens een overzicht geven van alle regio’s waar nog geen sprake is van de volledige mogelijkheid tot het gebruiken van de OV-chipkaart in iedere bus, tram, metro of ander vervoersmiddel waarin ook gebruik gemaakt kan worden van de strippenkaart?
Ja. De OV-chipkaart kan op dit moment nog niet gebruikt worden in het stads- en streekvervoer in de provincies Limburg, Drenthe en Groningen. In de loop van dit jaar wordt ook daar de OV-chipkaart ingevoerd.
Deelt u de mening dat het praktisch onhaalbaar is om over tien maanden de acceptatie van de strippenkaart landelijk stop te zetten terwijl er nu in grote delen van het land nog helemaal niet mee gereisd kan worden?
Nee, ik deel deze mening niet.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 11 zal in de loop van dit jaar in alle regio’s de OV-chipkaart zijn ingevoerd.
Decentrale Overheden hebben aangegeven vooralsnog te sturen op de planning om tijdig klaar te zijn met de totale invoering van de OV-chipkaart op alle modaliteiten en de indiening van de aanvraag voor het uitzetten van het NVB, zodat in april 2011 het NVB overal in Nederland uitgezet kan worden.
Zie hierbij ook de brief van de Stuurgroep OV-chipkaart.
Echter, op basis van de aanvraag kan ik pas vaststellen of daadwerkelijk aan de vastgestelde criteria wordt voldaan en het NVB in een bepaalde regio kan worden uitgezet.
Deelt u de mening dat het noemen van april 2011 als de datum waarop de strippenkaart in heel Nederland afgeschaft kan worden, veel te voorbarig is? Bent u bereid om de stuurgroep OV-chipkaart hier ook op aan te spreken?
Nee, ik deel deze mening niet en zie dan ook geen reden om de stuurgroep aan te spreken. Het is aan de decentrale overheden en hun vervoerders om een realistische planning vast te stellen voor zowel de implementatie van de OV-chipkaart als het proces van uitzetten van het NVB. De overheden sturen op het realiseren van deze planning. Het besluit tot het uitzetten van het NVB is uiteraard een beslissing van mij indien voldaan wordt aan de criteria.
De resolutie in de VN-Mensenrechtenraad aangaande de veroordeling van de aanval van Israël op een internationaal hulpkonvooi |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat Nederland in de VN-Mensenrechtenraad van 2 juni jl. tegen de resolutie aangaande de veroordeling van de aanval van Israël op een internationaal hulpkonvooi heeft gestemd?
Ja.
Bent u bekend met de afgelegde verklaring van de Nederlandse vertegenwoordiger en kunt u aangeven welke voorstellen van de Europese Unie niet zijn overgenomen in de resolutie en aanleiding zijn geweest voor het tegenstemmen?
De landen Pakistan, Soedan en Nigeria hebben namens de Arabische landen en de landen van de OIC een spoeddebat aangevraagd tijdens de 14e reguliere zitting van de Mensenrechtenraad (MRR) over het flottielje-incident. Tijdens dit debat hebben zij een resolutie ingediend die verder ging dan een veroordeling van het Israëlische optreden. De resolutietekst verzocht het ICRC om onderzoek te doen naar de verblijfplaats van de opvarenden en verzocht ook de voorzitter van de MRR om leden van een onafhankelijke fact-finding missionte benoemen die in de 15e zitting van de MRR (september 2010) moest rapporteren over hetgeen is voorgevallen.
De EU heeft vervolgens tekstvoorstellen gedaan om de resolutie in lijn te brengen met de voorzittersverklaring van de VN-Veiligheidsraad (VNVR) van 1 juni 2010 en de verklaring die HV Ashton daags daarvoor had uitgegeven. Deze voorstellen adresseerden onder andere de eigen interpretatie die de concept-resolutie gaf aan de voorzittersverklaring van de VN-Veiligheidsraad (die niet vooruitloopt op een internationale onafhankelijke fact finding missie), en het feit dat de MRR rechtstreeks het ICRC zou instrueren. Overeenstemming over de Europese tekstvoorstellen bleek niet mogelijk, waarna de oorspronkelijke resolutietekst in stemming werd gebracht.
Nederland heeft vervolgens een stemverklaring afgegeven waarin uiteengezet is waarom ons land tegen een discussie in de VN-Mensenrechtenraad was en waarom vervolgens een tegenstem is afgegeven. Nederland was, met de VNVR en de HV, en is van mening dat het éérst aan Israël en desgewenst de vlaggenstaten is om onderzoek uit te voeren. Daartoe riep de VNVR op, daartoe riep de EU op en daartoe heeft ook Nederland opgeroepen. Dat onderzoek zal meer duidelijkheid moeten verschaffen over de wijze waarop is opgetreden. Of er een rol is voor de VN of andere internationale organisaties, is pas daarna aan de orde. Voorts moeten de internationale inspanningen gericht zijn op de-escalatie en de herstart van het Midden-Oosten Vredesproces. Deze resolutie zou daar niet aan bijdragen.
Waarom hebben ondermeer België, Frankrijk en Groot-Brittannië besloten zich van stemming te onthouden? Waarom vindt u de argumentatie van deze andere EU-lidstaten niet valide dan wel niet overtuigend?
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de overwegingen die geleid hebben tot de nationale positiebepaling van EU-partners. De Nederlandse overwegingen – zoals hierboven omschreven – waren duidelijk en noopten tot een tegenstem; Nederland is niet als enige tot deze afweging gekomen, getuige de tegenstem van de VS en Italië. Overigens waren deze landen het blijkbaar ook niet volledig eens met de inhoud van de resolutie anders hadden ze zich niet onthouden.
Bezuinigingen op de thuiszorg |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het persbericht waarin staat dat de VNG boos is over korting van 200 miljoen euro op de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)?1
Ja.
Is het waar dat u van plan bent 200 miljoen euro bij de gemeenten weg te halen, bestemd voor huishoudelijke hulp? Zo ja, hoe is dit bedrag opgebouwd? Zo nee, waar baseert de VNG dit bedrag en het persbericht op?
Op 8 juli jl. heeft bestuurlijk overleg plaatsgevonden tussen het Rijk en de VNG over het Wmo-budget 2011 en latere jaren. Dit naar aanleiding van het advies van de onafhankelijke derde, het SCP. In dat overleg is onder andere gesproken over een structurele neerwaartse bijstelling van het budget van € 200 miljoen, die in de junicirculaire van het gemeentefonds reeds is aangekondigd. In het bestuurlijk overleg is voorts gesproken over een structurele aanpassing van het financieel arrangement. De genoemde neerwaartse bijstelling hangt samen met een te bereiken doelmatigheidswinst en verwachte lagere uitgaven voor pgb’s.
In het bestuurlijk overleg is geen overeenstemming bereikt over het Wmo-budget 2011 en latere jaren en een nieuw financieel arrangement. Daarom volgt in september opnieuw overleg tussen het Rijk en de VNG.
Na definitieve afronding van het bestuurlijk overleg zal ik uw Kamer en de gemeenten informeren over de uitkomsten.
Is het waar dat u dit geld wilt gebruiken om de overschrijdingen bij o.a. de medisch specialisten op te vangen?
De overschrijdingen van medische specialisten spelen geen rol bij het bepalen van de omvang van het budget voor huishoudelijke hulp. Het Wmo-budget dient voor gemeenten adequaat te zijn voor het uitvoeren van hun wettelijke taken.
Is het waar dat u een bestaande afspraak over de uitvoeringskosten Wmo schendt door deze niet per 2010 te vergoeden, maar pas in 2011 en voor een lager bedrag?
Met de VNG is in het bestuurlijk overleg financiële verhoudingen van 9 april 2008 het volgende afgesproken: «Er vindt onderzoek plaats naar de hoogte van de kosten voor een doelmatige uitvoering van de nieuwe Wmo-taken. Dit onderzoek is gereed in het voorjaar van 2010. In het bestuurlijk overleg financiële verhoudingen van het voorjaar 2010 wordt besloten over een eventuele aanpassing van het structurele uitvoeringsbudget vanaf 2010 dat onderdeel uitmaakt van het gemeentefonds».
Compensatie vanaf 2010 is derhalve een kwestie van bestuurlijke weging door de gemeentefondsbeheerders, VWS en de VNG.
Zoals in het antwoord van vraag 2 is aangegeven zijn we nog in overleg met de VNG over het budget 2011 en latere jaren.
De arrestatie van een kopstuk van de radicaal islamitische terreurbeweging Hamas |
|
Ed Anker (CU), Joël Voordewind (CU) |
|
Maxime Verhagen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een Nederlander van Palestijnse afkomst die door Israël was gearresteerd, maar inmiddels weer is vrijgelaten, een kopstuk is van de radicaal islamitische terreurbeweging Hamas?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat deze Nederlander van Palestijnse afkomst lid is van de Nederlandse tak van Hamas, c.q. andere verboden organisaties?
Over individuele zaken zoals de onderhavige kan ik geen mededelingen doen.
Is het waar dat betrokkene in het verleden eveneens werkzaam is geweest voor al-Aksa, een Nederlandse stichting die verdacht werd van fondsenwerving voor Hamas, en zo ja, bestaat er reden te vermoeden dat hij, al dan niet in samenhang hiermee, voor de Nederlandse wet strafbare feiten heeft begaan?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of het Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek overweegt op grond van bovenstaande feiten?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben bovenstaande feiten, indien zij waar zijn, consequenties voor de verblijfsrechtelijke status van betrokkene en zo ja, welke?
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 2 t/m 4 kan ik over individuele zaken als de onderhavige geen mededelingen doen. In het algemeen is het zo dat op grond van artikel 14, eerste lid van de Rijkswet op het Nederlanderschap het Nederlanderschap kan worden ingetrokken indien blijkt dat de betrokkene valse verklaringen heeft afgelegd, bedrog heeft gepleegd of relevante feiten heeft verzwegen bij de indiening van een naturalisatieverzoek of het afleggen van een optieverklaring. Intrekking is niet mogelijk als een periode van twaalf jaar is verstreken sinds de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap, tenzij sprake is van een veroordeling voor genocide, misdaden tegen de menselijkheid of oorlogsmisdrijven.
Kunt u deze vragen gezien de urgentie van de zaak zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk 3 juni beantwoorden?
Dat is vanwege het vereiste dossieronderzoek bij de betrokken instanties helaas niet mogelijk gebleken.
De gewelddadige Israëlische inname van de humanitaire vloot voor Gaza |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bereid alsnog antwoord te geven op de nog onbeantwoorde vraag 4 van mijn schriftelijke vragen ingezonden op 27 mei jl., luidende: Deelt u de mening dat het aanbod van Israël om de producten via een reguliere grensovergang Gaza binnen te brengen onvoldoende en ongeloofwaardig is, omdat Israël tegelijkertijd via die grensovergangen veel te weinig humanitaire goederen toelaat waardoor de bevolking van Gaza al jarenlang in schrijnende omstandigheden leeft?1
Onderschrijft u de constatering dat de VN Zeerechtconventie bindend is en de San Remo Manual over het zeeoorlogsrecht niet?
Het VN Zeerechtverdrag is verbindend voor de verdragspartijen, voor niet-partijen geldt dat grote delen van het zeerechtverdrag gewoonterechtelijke regels bevatten. Het San Remo Manual on International Law Applicable to Armed Conflicts at Sea is een gezaghebbende compilatie van de geldende regels van zeeoorlogsrecht, dat als document zelf niet bindend is.
Hoe motiveert u uw aanname dat niet de VN Zeerechtconventie maar het zeeoorlogsrecht van toepassing is omdat Israël een gewapend conflict heeft met Hamas en omdat de VN Zeerechtconventie geen regels voor zeeoorlog zou bevatten, in het licht van het feit dat Israël geen gewapend conflict heeft met Turkije, vlaggenstaat van het aangevallen schip, en zich jegens Turkije dus heeft te houden aan het gewone, bindende zeerecht?
Juist omdat Turkije geen gewapend conflict heeft met Israël, moeten schepen onder Turkse vlag verondersteld worden neutraal te zijn. Neutrale schepen behoren geen blokkades te breken en mogen gecontroleerd worden ten einde hun neutraliteit te bevestigen.
Hoe motiveert u uw aanname dat Israël bevoegd is neutrale schepen op volle zee te controleren, in het licht van het verbod van artikel 22 van de VN Zeerechtconventie, dat stipuleert dat een oorlogsschip een buitenlandse commercieel schip op de volle zee niet mag enteren, tenzij een verdragsuitzondering van toepassing is, zoals verdenking van piraterij, slavenhandel etc, waarvan in dit geval geen sprake was?
Deze bevoegdheid is gebaseerd op het zeeoorlogsrecht. Artikel 22 van het VN Zeerechtverdrag handelt over scheepvaartroutes en verkeersscheidingsstelsels in de territoriale zee.
Onder verwijzing naar uw antwoord op de vragen van 31 mei waarin u aangeeft dat volgens de San Remo Manual on International Law neutrale schepen alleen opgebracht kunnen worden als ze een blokkade breken2, onderschrijft u de conclusie dat Israël daarom geen recht had de humanitaire vloot op te brengen, omdat die zich nog op volle zee bevond en geen blokkade had gebroken?
Uit openbare media is begrepen dat door de Israëlische marine is gewaarschuwd voor het aanstaande breken van de blokkade. Onder het zeeoorlogsrecht zijn strijdende partijen bevoegd neutrale schepen te onderzoeken om vast te stellen of deze inderdaad neutraal zijn. Aangenomen wordt dat het de intentie van Israël is geweest een dergelijk onderzoek uit te voeren.
Onderschrijft u de toepasselijkheid van het internationale humanitaire recht dat onder meer in de Vierde Geneefse Conventie, artikelen 17 en 23, zeeblokkades verbiedt voor humanitaire goederen?
De genoemde bepalingen van de Vierde Geneefse Conventie bieden de strijdende partijen de mogelijkheid de hulpgoederen te controleren om het karakter daarvan vast te stellen.
Bent u, gelet op het feit dat u de rechtsregels van de San Remo Manual als uitgangspunt neemt, ook van mening dat artikelen 47 en 103 van die handleiding moeten gelden, namelijk dat aanvallen op schepen met een humanitaire missie niet zijn toegestaan en dat humanitaire goederen vrije doorgang moeten krijgen? Zo nee, waarom niet?
Onderzoek zal duidelijk moeten maken of sprake was van een aanval in de zin van regel 47. Neutrale schepen dienen onderzoek van de lading toe te staan ten einde hun neutrale status te handhaven. In het geval van een blokkade onderwerpt regel 103 schepen met hulpgoederen aan de mogelijkheid van inspectie, uitgaande van de betrokkenheid van de beschermende mogendheden of het ICRC bij het transport van de hulpgoederen. Van dergelijke betrokkenheid was in onderhavig geval overigens geen sprake.
Bent u bereid er bij de Israëlische autoriteiten op aan te dringen dat de nakomende vloot met humanitaire goederen voor Gaza, vrije doorgang moet krijgen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid in elk geval vraag 8 uiterlijk donderdag 3 juni te beantwoorden?
De beloning van de crisismanager bij de GGZ Delfland |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zorgmanager ontving 65.000 euro per maand»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de woordvoerder van de GGZ Delfland dat «de salariscode nog niet van kracht was» toen de crisismanager werd aangetrokken? Deelt u de mening dat uit deze uitspraak een gebrek aan inzicht in de verhoudingen in het zorgveld en een gebrek aan maatschappelijke verantwoordelijkheid toont?
Ja.
Hoe beoordeelt u het aantrekken van de crisismanager tegen een bedrag boven de in de sector geldende afspraak omdat er sprake was van een noodsituatie?
Ik ben van mening dat men zich had moeten houden aan de BBZ, Beloningscode Bestuurders in de Zorg.
In welke hoedanigheid is de Inspectie betrokken geweest bij het proces? Is de kwaliteit van de zorg in het geding geweest?
De Raad van Toezicht heeft in september 2009 op eigen initiatief een pakket van maatregelen uitgewerkt, mede op basis van extern onafhankelijk onderzoek. Eén van de maatregelen betrof een wijziging in de Raad van Bestuur en het op korte termijn aanstellen van een interim-bestuurder bij GGZ Delfland. De Raad van Toezicht heeft de Inspectie van de Gezondheidszorg (IGZ) hierover geïnformeerd. De IGZ heeft geen enkele bemoeienis gehad met de werving en aanstelling van de interim-bestuurder. De IGZ heeft het toezicht op GGZ Delfland geïntensiveerd en volgt de ontwikkelingen binnen GGZ Delfland nauwlettend. Er zijn geen aanwijzingen dat de kwaliteit en continuïteit van zorg in gevaar zijn. De IGZ legt in de zomerperiode follow-up bezoeken af om te beoordelen of het geïntensiveerd toezicht kan worden opgeheven.
Is er een mogelijkheid, ondanks dat het een sectorafspraak betreft, het geld boven de afgesproken norm terug te halen? Zo nee, hoe beoordeelt u dan de effectiviteit van zelfregulering in de sector?
Nee, nog niet. Die mogelijkheid komt pas na inwerkingtreding van de WNT (wet normering topinkomens). Ik ga er van uit dat de discipline van Raden van Toezicht van zorginstellingen bij het toepassen van de BBZ zal toenemen.
De kosten van feesten en recepties van publieke en semipublieke instellingen |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de NOVA-uitzending1 over de kosten van afscheidsrecepties? Zo ja, kloppen de in deze uitzending aangegeven bedragen?
NOVA heeft met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur de gegevens verzameld bij het Rijk, provincies en gemeenten. Ik ga er van uit dat de door deze overheidsorganisaties verstrekte gegevens juist zijn.
Kunt u ten aanzien van de vijf duurste recepties, die in de uitzending worden genoemd, precies aangeven waaraan de door NOVA vermeldde bedragen zijn uitgegeven?
De vijf duurste afscheidsbijeenkomsten uit het onderzoek van NOVA:
Burgemeester Opstelten van Rotterdam
€ 200 000
Commandant der Strijdkrachten Berlijn
€ 151 250
Minister van Financiën Zalm
€ 144 728
Burgemeester Wallage van gemeente Groningen
€ 138 000
Burgemeester Brouwer van de gemeente Utrecht
€ 95 000
Drie van bovengenoemde functionarissen hebben afscheid genomen als burgemeester van de gemeente waaraan zij waren verbonden. Het is aan de gemeenteraden van betrokken gemeenten om te toetsen of het uitgavenpatroon voor deze bijeenkomsten proportioneel is te noemen.
De verschillen in kosten zijn terug te voeren op de omvang van de organisatie waaraan betrokkene was verbonden, de diensttijd, het functieniveau en de staat van dienst van betrokken functionaris. Bij een afscheid van een burgemeester geldt nog specifiek het afscheid van de bevolking.
Maar ook de aard van de bijeenkomst en de omvang van het externe netwerk kunnen bepalend zijn voor de vormgeving en dus het kostenbeslag van een afscheidsbijeenkomst die veelal ook ten dienste staat van de relaties van de organisatie met haar netwerk in en buiten de overheid.
Zo was bijvoorbeeld het afscheid van minister Zalm gecombineerd met een op het externe netwerk gericht symposium. In het genoemde bedrag zijn de kosten van deze bijeenkomst ad € 55 000 meegenomen.
Deelt u de mening dat de kosten van veel afscheidsrecepties disproportioneel te noemen zijn?
Het is aan het betrokken bestuursorgaan om te bepalen of tegen de achtergrond van deze factoren het kostenbeslag proportioneel is te noemen. Het is en blijft maatwerk.
Welke regels gelden er voor feesten en afscheidsrecepties voor de publieke en semipublieke overheid? Is het waar dat het ontbreekt aan uniforme richtlijnen voor deze overheidsorganen?
Er zijn geen algemene richtlijnen voor overheidsorganen. Het is zoals gezegd maatwerk ter beoordeling van het bestuursorgaan.
Voor het vaststellen van budgetten voor afscheidsbijeenkomsten van leden van de Topmanagementgroep (TMG) bestaan geen vaste richtlijnen.
Voor medewerkers van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties buiten de TMG hanteert het ministerie een leidraad financiële vergoedingen, waarin ook richtlijnen zijn opgenomen ten aanzien van afscheidsbijeenkomsten.
Bent u bereid op korte termijn maatregelen te nemen om disproportionele kosten voor afscheidsrecepties te voorkomen en om voor alle overheidsorganen door richtlijnen duidelijkheid te creëren over de maximaal aan feesten en recepties te besteden bedragen? Zo ja, kunt u aangeven wat u voor ogen staat? Zo nee, waarom niet?
Voor het afscheid van bewindspersonen wordt interdepartementaal een richtlijn in de vorm van een maximumbedrag afgesproken waarbij rekening kan worden gehouden met genoemde factoren. Voor provincies en gemeenten zal het Rijk geen richtlijnen geven. Het is aan de betreffende provincies en gemeenten om zelf met richtlijnen te komen indien daaraan behoefte bestaat.
De stand van zaken rondom de studie Rotterdam Vooruit en de Nieuwe Westelijke Oeververbinding |
|
Ernst Cramer (CU) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de brief van de burgemeesters van de gemeenten Schiedam, Midden-Delfland, Vlaardingen en Maassluis over het Masterplan Rotterdam Vooruit?1
Ja. Inmiddels is door mijn Randstad Urgent partner, de portefeuillehouder van de stadsregio Rotterdam, gesproken met de betreffende gemeentelijke bestuurders over het vervolgproces.
Deelt u de mening dat de Oranjetunnel en Blankenburgtunnel in het masterplan worden vergeleken op basis van 5 onvergelijkbare maatregelenpakketten en dat daardoor in de vergelijking van de investeringskosten2 een rooskleuriger beeld ontstaat van de Blankenburgtunnel ten opzichte van de Oranjetunnel? Zo nee, waarom niet?
De functie van het Masterplan Rotterdam Vooruit is de eerste stap van de MIRT Verkenning Rotterdam Vooruit. Het geeft een overzicht van mogelijke maatregelpakketten, die een oplossing moeten bieden voor de bereikbaarheidsknelpunten in de regio Rotterdam, randvoorwaardelijk voor het voorgenomen beleid op het gebied van ruimte en economie in het gebied.
In het Masterplan zijn de effecten van vijf maatregelenpakketten onderzocht.
In twee pakketten kwam een Blankenburgtracé voor, in één een Oranjetracé. De effecten op het verkeer (en de investeringskosten) zijn echter ook voor beide tracés afzonderlijk bekeken, waardoor naast een vergelijking van de vijf maatregelenpakketten als geheel ook een directe vergelijking tussen het Blankenburg- en het Oranjetracé mogelijk is.
In de vijf oplossingspakketten zijn de volgende accenten aangebracht: grootste knelpunten eerst, oplossingen in het stedelijk gebied, een dubbel regionaal netwerk (twee varianten) en het versterken van het onderliggend wegennet.
In de onderzoeken kwam het Blankenburgtracé verkeerskundig met het beste resultaat voor de ontlasting van de Beneluxcorridor en de doorstroom op de
A4-corridor. De gevolgen en risico’s voor natuur en landschap en de structurerende werking voor de ruimtelijke en economische ontwikkeling zijn in de aanloop naar het Masterplan op hoofdlijnen bekeken.
Op basis van het Masterplan Rotterdam Vooruit, de onderliggende studies en consultatie van de regio is in het BO MIRT van het najaar 2009 besloten het Blankenburgtracé en het Oranjetracé verder te onderzoeken. De Kamer is hierover geïnformeerd bij brief van 3 december 2009, 32 123 A, nr. 19 over de uitkomsten en afspraken van de bestuurlijke overleggen MIRT.
Voor een volwaardige vergelijking is uiteraard meer informatie noodzakelijk dan in het Masterplan is opgenomen. Deze beide tracés worden nu gelijkwaardig en integraal vergeleken op alle aspecten. Bereikbaarheid en verkeer, behoud van de groene omgeving, ruimtelijke effecten en ruimtelijk-economische effecten maken onder meer deel uit van deze onderzoeken. Zodra deze informatie voor beide tracés beschikbaar is, kan een bestuurlijke voorkeursrichting worden bepaald.
Welke van de twee tracés op deze onderwerpen de beste oplossing is, kan nog niet worden geconcludeerd. De keus voor de tunnelvariant (Blankenburgtunnel of Oranjetunnel) kan pas plaatsvinden als alle feiten op tafel liggen.
Deelt u de mening dat in het masterplan de gevolgen en risico’s voor natuur en (kwetsbare) landschappen nauwelijks verwoord zijn en de structurerende werking van beide nieuwe verbindingen voor de ruimtelijke en economische ontwikkeling onderbelicht is? Deelt u de mening dat de Oranjetunnel zich juist op deze punten in positieve zin onderscheid van de Blankenburgtunnel?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat in het masterplan al wordt voorgesorteerd op een keuze voor de Blankenburgtunnel?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stakeholders zijn uitgenodigd voor de stakeholders bijeenkomst van medio mei 2010 over de nieuwe westelijke oeververbinding? Waren de aanwezigen een voldoende afspiegeling van de belanghebbenden in de regio?
De stakeholders bijeenkomsten hebben plaatsgevonden op 20 en 21 april 2010 en hadden informerend karakter. Voor de bijeenkomsten waren uitgenodigd:
Waterschap Hollandse Delta, Provincie Zuid-Holland, Stadsregio’s Rotterdam en Haaglanden, Gemeenten Westvoorne, Hellevoetsluis, Spijkenisse, Bernisse, Albrandswaard, Brielle, Oud-Beijerland, Maassluis, Vlaardingen, Schiedam, Westland, Midden-Delfland, Pijnakker-Nootdorp, Den Haag, deelgemeenten Hoek van Holland, Hoogvliet en Rozenburg, Ministeries VROM en V&W, IKV Ondernemend Vlaardingen, LTO Noord Glaskracht, LTO Glaskracht, LTO Glaskracht Westland, Havenbedrijf Rotterdam, Deltalinqs, KvK Rotterdam, Flora Holland, VNO-NCW west, Kernoverleg Maasdijk, EVO, TLN, Milieufederatie, Beheersstichting Loswal «de Bonnen», ondernemersvereniging Hoek van Holland, Bussinessclub Hoek van Holland, Stena Line, VDB en DSM. Aan de aanwezige partijen is nadrukkelijk gevraagd de lijst van te betrekken stakeholders verder aan te vullen ten behoeve van het vervolg. Mijn RU partner en ik betrekken een
brede groep stakeholders bij het proces richting besluitvorming, die naar onze mening een voldoende afspiegeling zijn van de belanghebbenden in de regio.
Is het waar dat één van de aanwezigen heeft voorgesteld de bijeenkomst op een ander moment opnieuw te organiseren in aanwezigheid van de relevante stakeholders? Is het waar dat dit verzoek in verband met de haast om te komen tot besluitvorming niet is gehonoreerd?
Door een van de aanwezigen is deze vraag gesteld. Samen met mijn RU partner werk ik aan een zorgvuldig proces met betrokkenheid van alle stakeholders. Een zorgvuldige aanpak en het stapsgewijs meenemen van alle partijen in het proces staan hierbij voorop. Bij de stakeholderbijeenkomsten in april ging het om informerende bijeenkomsten en een eerste inventarisatie van de lokale belangen. Alle stakeholders en overige belanghebbenden krijgen nog gelegenheid te reageren en zienswijzen in te brengen op de projectplannen. Eind juni zijn burgers op verschillende informatieavonden breed geïnformeerd. Betreffende overheden en maatschappelijke partijen worden regelmatig op maat geïnformeerd over de inhoud en het procesverloop van het project. Ook zijn maatschappelijke partijen uitgenodigd mee te denken over de inpassing van de beide hoofdtracés tijdens de inpassingsateliers die op 25 mei en 1 juni 2010 hebben plaatsgevonden.
Ik wijs er op dat volgend op dit informele en informerende traject er na de aankondiging van de structuurvisie ook een regulier formeel inspraaktraject plaats zal vinden.
In hoeverre voldoet de verkenning Rotterdam Vooruit en specifiek de studie naar de nieuwe westelijke oeververbinding momenteel aan de adviezen van de commissie Elverding3, namelijk dat sprake moet zijn van een brede verkenning, resulterend in een voorkeursbesluit waarbij (1) zoveel mogelijk maatschappelijke partijen betrokken zijn, (2) alle alternatieven op tafel komen en (3) integraal wordt gekeken naar zowel mobiliteit als ruimtelijke ordening?
De Verkenning Rotterdam Vooruit, waarvan de verkenning naar de Nieuwe Westelijke Oeververbinding deel uitmaakt, is officieel gestart in oktober 2008. Op dat moment zijn over deze verkenning ook in het Randstad Urgent programma bestuurlijke afspraken vastgelegd. Gezien het belang dat werd gehecht aan het project Rotterdam Vooruit is toen besloten om de reeds gestarte verkenning zoveel mogelijk langs de lijnen van de aanbevelingen van de Commissie Elverding uit te voeren. Daarbij wordt aangetekend dat gezocht wordt naar een zorgvuldige combinatie van het oude en het nieuwe regime aangezien het huidige juridische kader nog niet in lijn is met de «sneller en beter» aanpak.
Onlangs werd in de motie van de leden Dijksma en Wiegman-Van Meppelen Scheppink de regering verzocht bij de NWO de aanbevelingen van Elverding ter harte te nemen. Ik heb de motie in het VAO MIRT van 23 juni jl. aangemerkt als ondersteuning van beleid. Bij de tweede fase van de verkenning naar de nieuwe westelijke oeververbinding, gestart na het BO MIRT van het najaar 2009, wordt gewerkt in de geest van het advies Sneller en Beter van de Commissie Elverding en met inachtneming van de reeds gemaakte bestuurlijke afspraken over de doorlooptijd van de verkenning en de afgesproken momenten van besluitvorming.
Belanghebbende overheden en maatschappelijke organisaties worden regulier betrokken bij het proces om te komen tot een voorkeursbeslissing. Over de resultaten van de onderzoeken vindt met de omgeving overleg plaats alvorens er een Voorkeursbeslissing wordt genomen over de Nieuwe Westelijke Oeververbinding.
Het dumpen van Zuid-Europese staatsobligaties door Ageas |
|
Ewout Irrgang (SP) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Ageas (Fortis) dumpt Grieks staatspapier»?1
Het is de verantwoordelijkheid van de individuele lidstaten, in dit geval Griekenland, om hun financiële zaken weer goed op orde te krijgen. Het is belangrijk dat Griekenland het met het IMF en de EU afgesproken pakket met maatregelen zorgvuldig implementeert. Griekenland zal immers een duurzaam beleid moeten gaan voeren om het vertrouwen van de financiële markten terug te winnen en daarmee bij te dragen aan de financiële stabiliteit van de eurozone.
Ik ben blij met de vrijwillige verklaring van het IIF waarin het steun uitspreekt voor het programma en verklaart ook zijn deel te zullen doen bij het ondersteunen van de Griekse regering en de Griekse banken omdat zij geloof hebben in het succes van het steunprogramma van de eurozone en het IMF. Hier bovenop heeft de Nederlandse bankensector zich achter deze verklaring geschaard.
Ik heb de Kamer toegezegd een oproep aan de voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Banken te zullen doen om te rapporteren hoe de banken concreet met de inhoud van deze gezamenlijke verklaring zullen omgaan. Van deze oproep is de voorzitter inmiddels schriftelijk op de hoogte. Zodra ik door de NVB ben geïnformeerd zal ik de Kamer hierover informeren.
Er kan binnen dit kader echter geen sprake zijn van het verplichten van banken om Grieks staatspapier aan te blijven houden. Dit dient namelijk af te hangen van de capaciteit van de individuele bank en zijn financiële verhouding op dat moment. Dit is ook conform motie 717 (21 501-07) van de leden Tang, Vendrik, Weekers, De Nerée tot Babberich, Cramer en Thieme.
Daarnaast heeft zo’n verplichting tot het blijven aanhouden van Grieks staatspapier bredere negatieve effecten op het functioneren van de financiële markten en een vrije handel in staatspapier van eurolanden. Vrije handel in staatspapier is een gezonde situatie waar de Nederlandse overheid ook bij gebaat is binnen haar financieel beleid.
Met betrekking tot de situatie bij Ageas kan ik de Kamer slechts melden dat ik geen inzicht heb in de situatie bij individuele instellingen, niet in Nederland en ook niet in België.
Kunt u bevestigen dat Europese financiële instellingen in een herenakkoord met overheden hebben afgesproken geen Zuid-Europese staatsobligaties te dumpen op de markt?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat deze afspraak is gemaakt om te voorkomen dat er door financiële instellingen misbruik zou worden gemaakt van het programma van de Europese Centrale Bank (ECB) om van risicovolle leningen af te komen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan wanneer een verzekeraar regelrecht tegen deze afspraken ingaat door massaal Zuid-Europese staatsobligaties te verkopen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u in dit licht de verkoop van maar liefst 4,8 miljard euro aan Zuid-Europees staatspapier door Ageas tussen 10 en 21 mei?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u de Belgische minister van Financiën aangesproken op het dumpgedrag van Ageas?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er bij u meerdere partijen bekend die op zo’n grote schaal hun Zuid-Europese obligaties van de hand hebben gedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een herenakkoord door de banken en verzekeraars blijkbaar niet voldoende garantie biedt tegen misbruik van het opkopen van obligaties door de ECB?
Zie antwoord vraag 1.
Welke maatregelen kunnen er volgens u worden genomen om deze vorm van dumpen van obligaties tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 1.
Is het volledige bedrag dat aan staatspapier is gekocht door de ECB inmiddels geneutraliseerd door verkoop van andere activa? Deelt u de mening dat we er recht op hebben te weten om welke activa dat gaat en of dat ook Nederlandse obligaties betreft? Zo nee, waarom niet?
Wat betreft uw vraag over het monetaire beleid van de ECB moet ik terughoudend zijn in mijn uitspraken, aangezien het niet gepast is als een minister van Financiën hier uitspraken over doet. De ECB heeft de aankoop van staatspapier geneutraliseerd door wekelijkse tenders. Het idee achter een weekstender is dat de banken tegen vergoeding geld kunnen inleggen bij de ECB, wat betekent dat de liquiditeit in het eurosysteem voor een week afneemt. Er is dus sprake van sterilisatie.
Het dottercentrum in Goes |
|
Henk van Gerven (SP), Trix de Roos (SP) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Boegeroep op bijeenkomst zorg Walcheren»?1
Ja.
Klopt de bewering van het bestuur van het Admiraal de Ruyterziekenhuis (AdRZ), gedaan tijdens een CDA-bijeenkomst, dat een dottercentrum in Goes als voorwaarde voor de fusie is gesteld door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa)?
In mijn antwoorden op de vragen van het Kamerlid Sap (GroenLinks) over vergunningverlening aan dottercentra in Zeeland (2010Z03749) heb ik aangegeven dat het realiseren van een PCI-centrum conform de daarvoor geldende normen één van de voorwaarden was die de NMa heeft gesteld aan het goedkeuren van de fusie tussen Ziekenhuis Walcheren en de Oosterscheldeziekenhuizen, van waaruit het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis is ontstaan. Dit voorschrift is mede gebaseerd op een advies van IGZ over het noodzakelijke zorgaanbod in Midden-Zeeland. Nadien heeft de NMa in een brief aan de voorzitter van de Raad van Bestuur de doelstelling en de strekking van het voorschrift nader toegelicht: het gefuseerde ziekenhuis moet de mogelijkheid creëren om dotterbehandelingen aan te bieden aan patiënten in Midden-Zeeland. Als dit volgens de geldende normen alleen mogelijk is in samenwerking met andere ziekenhuizen (bijvoorbeeld in verband met het verkrijgen van voldoende adherentie) of op een andere locatie dan de huidige locaties van de gefuseerde ziekenhuizen (in verband met de noodzakelijke bereikbaarheid), dan bieden de voorschriften verbonden aan de vergunning daar ruimte voor, aldus de NMa. De NMa heeft hierbij aangegeven dat de keuze voor een eventuele samenwerkingspartner(s) en de locatie(s) een verantwoordelijkheid is van het ADRZ, waarbij rekening moet worden gehouden met de geldende (veld)normen, het advies van de IGZ ten aanzien van verlening van de dottervergunning en de randvoorwaarden bij de dottervergunning die door VWS wordt verleend. Deze strekking is door de NMa ook uiteengezet in een overleg met de voorzitter van de Raad van Bestuur.
Welke bevoegdheid heeft de NMa met betrekking tot de medische zorg die in een ziekenhuis wordt geleverd?
De NMa kan voorwaarden stellen waaraan een fusie moet voldoen wil deze de goedkeuring van de NMa verkrijgen. Het regime dat op fusies van toepassing is staat naast het regime dat geldt met betrekking tot de Wet op bijzondere en medische verrichtingen. Dit blijkt ook uit de formulering «conform de daarvoor geldende normen» die de NMa heeft gebruikt in haar standpunt.
Welke reactie heeft u in bovengenoemde bijeenkomst gegeven op deze bewering?
Ik heb hier niet openlijk op gereageerd.
Klopt de bewering van de directie van het Admiraal de Ruyterziekenhuis, dat het dottercentrum direct van start kan gaan als de vergunning rond is?
Uit het advies van de IGZ van 3 maart 2010 met betrekking tot de vergunningaanvraag van het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis blijkt dat de instelling niet aan alle voorwaarden voldoet. Indien er sprake zal kunnen zijn van een vergunning aan het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis, dan zal eerst aan alle voorwaarden moeten worden voldaan alvorens een instelling daadwerkelijk bevoegd is de vergunningplichtige verrichting uit te voeren. Ik kan niet beoordelen binnen welke termijn het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis in staat is aan alle voorwaarden te voldoen.
Herinnert u zich de unaniem aangenomen motie Van Gerven c.s.2, waarin de Kamer zich uitspreekt voor één dottercentrum voor Zeeland, waarbij niet wordt geconcurreerd maar samengewerkt? Hoe gaat u deze motie uitvoeren, in het licht van het bovenstaande?
Ja. In mijn antwoorden op de vragen van het Kamerlid Sap (GroenLinks) over vergunningverlening aan dottercentra in Zeeland (2010Z03749), in de antwoorden op de kamervragen van de Kamerleden Van Gerven en De Roos over de ontmanteling van het ziekenhuis in Vlissingen door het bestuur van het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis (2010Z07263) en over Een negatief advies van de Inspectie voor de Gezondheidszorg met betrekking tot de aanvraag van het Admiraal de Ruyter ziekenhuis om te mogen dotteren (2010Z07531) heb ik aangegeven dat ik nog enkele vragen nader wil laten onderzoeken alvorens een definitieve beslissing te nemen over de vergunningaanvraag van het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis. Het gaat met name om de raming van het aantal te verwachten patiënten en de patiëntenstromen in Zeeland. In overleg met de Raden van Bestuur van ZorgSaam in Terneuzen en het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis zal ik een onafhankelijke derde vragen mij hierover te rapporteren. Zodra het rapport beschikbaar is en ik mijn beslissing heb genomen, zal ik u daarover berichten.
Het op de plank blijven liggen van geld in het speciaal onderwijs |
|
Manja Smits (SP) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het feit dat er veel geld op de plank blijft liggen in het speciaal onderwijs?1
Ik heb kennis genomen van dit bericht van de Algemene Onderwijsbond (AOB). De AOB concludeert dat de instellingen geld overhouden. Uitgangspunt is dat de zorgmiddelen, die bedoeld zijn om kinderen specialistische zorg te bieden, daarvoor ook worden gebruikt. Het onnodig reserveren van geld is dan ook volstrekt niet de bedoeling. Overigens kunnen kengetallen op zichzelf een vertekend beeld geven van de werkelijke situatie. Vandaar ook dat de commissie Don heeft geadviseerd om deze gegevens altijd in samenhang te bezien. Maatwerk is hier altijd nodig: verwachtingen voor de toekomst (zoals groei of juist krimp van het leerlingenaantal) en de omvang van de financiële risico’s die een individuele instelling loopt, hebben invloed op de gewenste omvang van het eigen vermogen en de voorzieningen op de balans.
Wat is volgens u een aanvaardbare «oppotnorm» voor het speciaal onderwijs?
In de eerste plaats is het belangrijk om vast te stellen dat er geen sprake is van financiële «normen». Wel worden er signaleringswaarden gehanteerd. Waar het om gaat is dat iedere instelling een gezond financieel beleid voert. Dan is enerzijds geen sprake van onnodige reserveringen en komt anderzijds de continuïteit van de organisatie niet plotseling in gevaar omdat men zich onvoldoende heeft voorbereid op een bepaalde situatie. «Normen» zouden per definitie aanduiden dat een bepaald financieel kengetal «goed» danwel «fout» is, zonder hierbij rekening te houden met de specifieke situatie. Zoals in het artikel van de AOB ook is verwoord, is er voor het speciaal onderwijs nog geen signaleringsgrens opgesteld. Het rapport van PriceWaterhouseCoopers2 (waarop de commissie Don zich mede heeft gebaseerd), heeft gesteld dat de verschillen met het regulier onderwijs (qua diversiteit en bekostigingsvoorwaarden) dusdanig groot zijn dat hier niet zondermeer dezelfde signaleringsgrenzen voor kunnen worden gehanteerd. Daarom wordt er dit jaar, conform het advies van PWC, een apart onderzoek uitgevoerd in het (v)so. De resultaten hiervan worden aan het eind van dit jaar verwacht.
Is het waar dat het «grillige proces»2 van passend onderwijs ervoor zorgt dat besturen in onzekerheid leven en daardoor middelen naar de reserves doorsluizen?
De overwegingen waarom scholen middelen reserveren kunnen erg verschillen. Dat is afhankelijk van de situatie waarin de school verkeert. Ook uit de voorbeelden die worden aangehaald in het artikel van de AOB, blijkt deze diversiteit. De vraag in hoeverre het proces van passend onderwijs voor besturen hierin een rol speelt is dan ook niet eenduidig te beantwoorden.
Kan een school de levensovertuiging als excuus gebruiken om middelen naar de reserves te sluizen, zoals de directeur van Stichting so/vso Veluwe dat doet? Zo ja, vindt u het een wenselijke situatie dat een school op basis hiervan geen verzekering afsluit voor de inboedel, aansprakelijkheid en vervanging van personeel?
Scholen krijgen een lumpsumfinanciering en zijn, binnen de wettelijke kaders, vrij in de besteding daarvan. Het bestuur van een school is verantwoordelijk voor het bieden van goed onderwijs aan de leerlingen en de continuïteit van de organisatie. Dat betekent dat er ook rekening mee moet worden gehouden dat bepaalde risico’s zich kunnen voordoen. Een mogelijkheid is dat men zich hiervoor verzekert. In dat geval drukken de verzekeringskosten op de schoolorganisatie en bevindt het verzekeringskapitaal zich bij de verzekeraar. Indien ervoor gekozen wordt om zich niet te verzekeren, dan zal de instelling zelf het benodigde kapitaal moeten hebben om dit risico af te dekken. Dit kapitaal zal dan ook zichtbaar zijn op de balans. De keuze om al dan niet te verzekeren is aan het bestuur, uiteraard in samenspraak met de medezeggenschapsraad. Voor de verzekering van vervangingskosten en kosten van werkloosheid, bieden artikel 169 en artikel 170 van de Wet op de Expertisecentra (WEC) aan schoolbesturen de mogelijkheid om op godsdienstige of levensbeschouwelijke gronden zelf de risico’s te dragen.
Wat is de oorzaak van het feit dat veel regionale expertisecentra geen personeel hadden om daadwerkelijk in te zetten in het basisonderwijs waardoor het geld dat daarvoor bedoeld was rechtstreeks verdween naar de reserves? Hoe is de situatie daaromtrent nu? Is er voldoende ambulante begeleiding beschikbaar vanuit de regionale expertisecentra?
De situatie waar dit artikel op doelt heeft betrekking op het schooljaar 2006–2007. In die periode gaven regionale expertisecentra (rec’s) aan dat men moeite had met het vinden van voldoende bekwame ambulante begeleiders. Destijds heeft daarover ook overleg plaatsgehad met de WEC-raad om te zoeken naar oplossingen. In praktijk wordt ook van deze oplossingen gebruik gemaakt. In het artikel van de AOB van vorig jaar over de vermogenspositie van het speciaal onderwijs3, werd eveneens melding gemaakt van een aantal instellingen dat in eerste instantie geen goed aanbod kon realiseren door het gebrek aan personeel, maar waar inmiddels de situatie weer sterk verbeterd was.
In het artikel van dit jaar geeft de AOB zelf aan dat de rec’s er «nu blijkbaar beter in slagen om hun geld aan onderwijskundige activiteiten uit te geven»1.
Is het waar dat de samenwerkingsverbanden WSNS3 met een gemiddelde rentabiliteit van 5 procent te veel geld overhouden op de jaarlijkse begroting? Zo ja, wat is de oorzaak van het feit dat de middelen bij de samenwerkingsverbanden blijven hangen? Welke taken heeft het samenwerkingsverband in de huidige situatie precies?
Zoals gezegd is het belangrijk om kerngegevens altijd in samenhang en in de context te bezien. Het berekenen van een gemiddelde over 257 samenwerkingsverbanden doet hieraan geen recht. Daarnaast meldt het artikel ook duidelijk dat de verschillen tussen samenwerkingsverbanden erg groot zijn, zowel in omzet als in resultaat. Een algemene uitspraak over alle samenwerkingsverbanden is dan ook niet mogelijk. Er kunnen verschillende oorzaken zijn voor het positieve of negatieve resultaat over het jaar. Hierbij geldt het eerder geformuleerde uitgangspunt dat het niet de bedoeling is dat er onnodig middelen worden gereserveerd. De taken van het samenwerkingsverband WSNS zijn vastgelegd in de artikelen 18 – 28 van de Wet op het Primair Onderwijs (WPO).
Vindt u het onwenselijk dat veel geld bedoeld voor zorgleerlingen in het basis en speciaal onderwijs hen vanuit de samenwerkingsverbanden niet bereikt? Zo ja, welke maatregelen gaat de minister nemen om ervoor te zorgen dat deze middelen ingezet worden waarvoor ze bedoeld zijn?
Uitgangspunt is dat de zorgmiddelen, die bedoeld zijn om kinderen specialistische zorg te bieden, daarvoor ook worden gebruikt. Het is in geen geval de bedoeling dat er onnodig middelen worden gereserveerd. Juist ook in het kader van passend onderwijs is het een belangrijke doelstelling dat de beschikbare middelen op de meest efficiënte en meest effectieve wijze worden ingezet. De verantwoording over de beschikbare zorgmiddelen vormt dan ook een belangrijk onderdeel van de uitwerking van «passend onderwijs». Daarnaast wordt, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, een aanvullend onderzoek naar het (v)so gedaan, om zo de ontwikkeling van signaleringswaarden mogelijk te maken.
Het humanitaire 'Gaza Freedom Flotilla'-initiatief |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Turkey to Israel: Lift blockade of Gaza»1 waarin Israël aangeeft de negen schepen met humanitaire goederen voor Gaza van het «Gaza Freedom Flotilla»-initiatief de toegang tot Gaza te zullen blokkeren?
Het bericht dat de maritieme actie van de Israëlische strijdkrachten tegen het Gaza Freedom Flotilla heeft geleid tot een nog onbekend aantal dode en gewonde slachtoffers heeft mij zeer geschokt. Ik heb mijn gevoelens overgebracht aan de Israëlische ambassadeur in Den Haag en hem duidelijk gemaakt dat Nederland van Israël verwacht dat het een onderzoek zal instellen naar de gebeurtenissen voorafgaand aan en tijdens de actie tegen het konvooi.
Is het waar dat Israël heeft gedreigd geweld te gebruiken om de schepen te zullen weren? Deelt u de mening dat het ongepast en onacceptabel is als Israël geweld inzet tegen dit onafhankelijke, non-profit initiatief ter ondersteuning van de bevolking van Gaza, die te maken heeft met grote voedsel- en medicijnentekorten en na de Gaza-oorlog geen enkele mogelijkheid heeft gekregen tot opbouw van het totaal verwoeste gebied door de blokkade van Israël?
Zolang niet meer bekend is over de precieze toedracht van dit incident is het niet mogelijk om een gefundeerd oordeel uit te spreken over de mate van proportionaliteit van het Israëlische optreden. Dit onderzoek zal uitgevoerd moeten worden door Israël; ook de betrokken vlaggenstaten zijn bevoegd onderzoek uit te voeren, want het zijn primair hun rechten die in het geding zijn.
Bent u bereid dit humanitaire initiatief te beschermen als dit nodig blijkt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen zult u ondernemen? Bent u bereid er bij de Israëlische autoriteiten op aan te dringen af te zien van geweld en de schepen door te laten?
In het kader van de Oslo-akkoorden is Israël verantwoordelijk voor de veiligheid in de kustwateren van Gaza en mag het in dit kader maatregelen nemen tegen schepen. De Israëlische regering heeft verleden week verklaard dat het hiertoe alle middelen die tot haar beschikking staan zal aanwenden. Israël heeft tevens aangeboden dat de goederen van het scheepskonvooi kunnen worden gelost in een Israëlische haven en dat, na een veiligheidscontrole, de VN de goederen naar Gaza kan vervoeren.
Israëlische woordvoerders hebben de bevoegdheid om op te treden gebaseerd op de aanname dat er sprake is van een gewapend conflict met Hamas, hetgeen betekent dat het zeeoorlogsrecht van toepassing is. Dit rechtsgebied is onder andere terug te vinden in de Haagse Vredesverdragen van 1899 en 1907, en is gezaghebbend bijeengebracht in het San Remo Manual on International Law applicable to Armed Conflict at Sea (1994). Het VN Zeerechtverdrag bevat geen rechtsregels voor de zeeoorlog.
Regels 93 ev. van het San Remo Manual geven rechtsregels weer met betrekking tot de blokkade in de zeeoorlog. Blokkades zijn eenzijdige maatregelen van een strijdende partij die aan alle andere strijdende partijen en aan neutralen bekend moeten worden gesteld. Schepen die een blokkade breken mogen opgebracht worden.
Het zeeoorlogsrecht brengt ook met zich mee dat de strijdende partijen, i.c. Israël, bevoegd zijn neutrale schepen op volle zee te controleren op hun neutraliteit: de strijdende partijen mogen controleren of er tussen de lading mogelijk goederen bestemd voor de militaire inspanningen van de vijand zitten. Neutrale schepen, en neutrale vlaggenstaten moeten deze controles gedogen anders verliest het schip de neutraliteit.
De feiten en omstandigheden zoals zij nu bekend zijn, leiden tot de conclusie dat Israël op zich bevoegd was op te treden in de vorm van een inspectie van de schepen om hun neutraliteit vast te stellen, en dus de lading te controleren. Ook is Israël bevoegd een blokkade af te kondigen; het risico van het breken van een blokkade ligt bij degenen die dat doen, ervan uit gaande dat de blokkade deugdelijk is afgekondigd. Een vervolgvraag is of de wijze waarop is opgetreden juist is geweest. Dienaangaande is vooralsnog onvoldoende bekend om tot een oordeel te komen. Het onderzoek van Israël en van de vlaggenstaten zal meer duidelijkheid moeten verschaffen.
Deelt u de mening dat het aanbod van Israël om de producten via een reguliere grensovergang Gaza binnen te brengen onvoldoende en ongeloofwaardig is, omdat Israël tegelijkertijd via die grensovergangen veel te weinig humanitaire goederen toelaat waardoor de bevolking van Gaza al jarenlang in schrijnende omstandigheden leeft?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u, aangezien de schepen al onderweg zijn, bovenstaande vragen deze week nog beantwoorden?
Ja, Israël heeft inderdaad aangekondigd de grensovergangen met Gaza tijdelijk af te sluiten vanwege mogelijke spanningen en veiligheidsdreigingen als gevolg van het incident met het konvooi.
Het bericht dat personeel in de zorg het werk dreigt neer te leggen |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de werknemers van verpleeg-, verzorgingshuizen en de thuiszorg (VVT) overwegen het werk neer te leggen vanwege het uitblijven van een goede cao?1
CAO-onderhandelingen gaan vaak gepaard met actiedreigingen. De grenzen van acties zijn te vinden in de jurisprudentie, of – voor zover nodig – in nieuwe uitspraken van in het specifieke geval ingeschakelde rechters.
Erkent u dat werknemers in de zorg zelden staken, zeker in vergelijking tot andere beroepsgroepen, omdat zij loyaal zijn aan de mensen die zij verzorgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is een kenmerk van de arbeidsverhoudingen in Nederland dat er weinig wordt gestaakt. Dat past bij ons poldermodel.
Ziet u in dat de stakingsdreiging in de VVT erop duidt dat deze werknemers, die zelden het stakingsmiddel hanteren, zich zo ernstig tekort gedaan voelen dat zij geen andere uitweg meer zien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, voelt u zich niet ongemakkelijk in uw rol van lijdzaam toeschouwer, en bent u alsnog bereid het voor deze werknemers op te nemen?2
Ik heb weinig toe te voegen aan mijn eerdere antwoord op uw vragen over deze kwestie waar u in uw voetnoot aan refereert.
Deelt u de observatie dat werkgevers in de zorg bij voorbaat een sterkere onderhandelingspositie hebben als gevolg van de bijzondere loyaliteit van de werknemers in deze sector? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dit aanvaardbaar?
In de zorg gelden dezelfde mogelijkheden om het afsluiten van CAO’s te bewerkstelligen als elders in de Nederlandse economie.
Wat is uw oordeel over het voorstel van de werkgevers om de arbeidsvoorwaarden in de zorg te «versoberen»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord uit uw voetnoot 2.
Bent u van mening dat, gelet op de voorziene personeelstekorten en het bericht dat meer dan de helft van de werknemers overweegt uit de zorg te stappen, het u, als verantwoordelijk minister past om enkel toe te zien hoe een cao-conflict verloopt? Kunt u uw antwoord toelichten?3
U hebt ongetwijfeld – net als ik – ook in de Telegraaf van 22 mei 2010 de relativerende opmerkingen gelezen van de directeur van opiniepeiler Effectory die ruime ervaring heeft met tevredenheidsonderzoeken (het strookt niet met ander onderzoek, daar scoort de zorg wat betreft vertrekintenties hetzelfde als in alle andere sectoren, er is sprake van een «tricky» vraagstelling, de zorgsector scoort in tevredenheidsonderzoeken juist goed).
Overigens blijkt uit de jaarlijkse arbeidsmarktbrieven van VWS en de daarover gehouden AO’s (algemene overleggen), TK-dossier 29 282, dat VWS de vinger aan de pols heeft bij de arbeidsmarktproblematiek. Daarin vindt u ook cijfers die een ander, positiever licht op de problematiek laten zien dan de cijfers uit de Menzis-enquête. Die nuancering neemt overigens niet weg dat ik de cijfers uit de Menzis-enquête wel zorgwekkend vind.
Bent u bereid inhoudelijk te reageren op het onderzoek van zorgverzekeraar Menzis? Kunt u ook aangeven waarom de uitkomsten u zo verbaasd hebben, gezien het feit dat leden van de SP-fractie in het laatste algemeen overleg over de arbeidsmarktzorgsector juist over de arbeidsomstandigheden vragen stelden?4
Zie het antwoord op vraag 6.
Hoe oordeelt u over het feit dat verzorgenden regelmatig genoodzaakt zijn hun vakantie op te schuiven, als gevolg van problemen met de personeelsbezetting? Bent u van mening dat hier een wervende kracht van uit gaat voor mensen die overwegen in de zorg te gaan werken?5
Het is voor álle werkgevers ieder jaar weer een karwei om hun werknemers vakantie te laten houden op de door hen gewenste tijdstippen zonder dat er voor de productie onaanvaardbare problemen ontstaan. Dat is dus geen specifiek probleem voor de zorgwerkgevers en -werknemers.
Overigens heb ik de problematiek rond de personeelsplanning, ook in de zomerperiode behandeld in mijn laatste arbeidsmarktbrief (TK 29 282, nr. 91, pag. 6).
Bent u bereid uw oproep tot loonmatiging in te trekken? Zo nee, wat is dan de betekenis van uw uitspraak dat de werkomstandigheden in de zorg zo moeten zijn dat werknemers tevreden zijn?6
Het is kabinetsbeleid om de noodzaak tot matiging van de lonen onder de aandacht van sociale partners te brengen. De omstandigheden zijn er naar. Ik draag aan dat kabinetsbeleid bij door dat beroep te doen op de sociale partners op mijn beleidsterrein. Hoe breder sociale partners aan deze oproep gehoor geven, hoe lager de marktgemiddelde stijging zal uitvallen en hoe kleiner de onderlinge verschillen zullen uitpakken. Ik zal daarom mijn oproep niet intrekken.
Het verbaast mij trouwens dat u in dit verband refereert aan mijn door u geciteerde opmerking uit het Volkskrant-artikel. Uit het artikel blijkt immers duidelijk dat deze slaat op de eerder in het artikel behandelde factoren als werkdruk en administratieve procedures. Over de lonen zeg ik juist verderop in het artikel: «De lonen volgen de ontwikkeling in de marktsector en zijn marktconform».
De situatie bij de gehandicapteninstelling Sherpa |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het feit dat de rechter van de Ondernemingskamer van Amsterdam de voorzitter van de Raad van Toezicht van Sherpa heeft geschorst?1
In de onderhavige aangelegenheid hebben de Centrale Cliëntenraad (CCR) en de Centrale Vertegenwoordigersraad (CVR) van Stichting Sherpa zich tot de Ondernemingskamer van de Rechtbank Amsterdam gewend voor een enquêteprocedure wegens ernstig verstoorde verhoudingen binnen de stichting. In een later stadium heeft de ondernemingsraad van Sherpa de Ondernemingskamer verzocht als belanghebbende te worden toegelaten in de procedure en het verzoek van de CCR en CVR toe te wijzen.
De uitspraak is inmiddels bekend en de Ondernemingskamer heeft de verzoekers (CCR, CVR en ondernemersraad) in het gelijk gesteld. De beslissing van de Ondernemingskamer voorziet in een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van de Stichting Sherpa over de periode vanaf 1 september 2009 tot heden. Verder schorst de Ondernemingskamer met onmiddellijke ingang de leden van de Raad van Toezicht (RvT). Tegelijk heeft de Ondernemingskamer een voorziening getroffen door de benoeming van een tijdelijke voorzitter van de RvT. Deze zal onder andere moeten bezien of de huidige samenstelling van het bestuur van Sherpa gehandhaafd dient te blijven dan wel dat daarin wijzigingen moeten worden aangebracht.
In de eerste plaats wil ik opmerken dat ik het belangrijk vind dat partijen, rekening houdend met een ieders verantwoordelijkheid, in goed overleg met elkaar tot oplossingen komen. Indien dit niet mogelijk is staat de weg voor partij(en) open om het geschil voor te leggen voor een rechterlijke toets.
Dit is in de onderhavige aangelegen dan ook geschied. Hoewel dit een ultimum remedium is, vind ik het goed te constateren dat in situaties zoals hier deze weg doorlopen kan worden en in dit geval met succes voor de cliënten-vertegenwoordigers.
Ik ben van mening dat de bestaande procedures adequaat zijn.
Aanvullend merk ik nog op dat ik op 7 juni 2010 bij uw Kamer het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten in zorg het ingediend (Kamerstukken II, 2009–2010, 32 402). In dit voorstel wordt de positie van de cliëntenraad verstrekt door het enquêterecht zonder beperkingen aan dit orgaan toe te kennen.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Centrale CliëntenRaad, de Centrale Vertegenwoordigersraad en de Ondernemingsraad naar de rechter moesten gaan om de voorzitter te laten schorsen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw oordeel over het feit dat de medezeggenschapsraden naar de Ondernemerskamer moeten om af te dwingen dat de toezichthouders opstappen? Bent u van mening dat het zover dient te komen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van oordeel dat het systeem van toezichthouders goed functioneert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw oordeel over het feit dat behalve de Ondernemingskamer niemand de Raad van Toezicht kan dwingen te vertrekken, ook niet wanneer deze geen vertrouwen meer geniet van de organisatie, zoals nu is gebleken? Vindt u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 1.
Kan de uitspraak van het Hof van Amsterdam ertoe leiden dat de voorzitter van de Raad van Toezicht aansprakelijk kan worden gesteld voor de schade die is geleden door wanbeleid? Zo nee, waarom niet?
Een uitspraak van de Ondernemingskamer van het Hof Amsterdam kan er niet toe leiden dat de voorzitter van de Raad van Toezicht aansprakelijk kan worden gesteld.
Artikel 2:9BW regelt de aansprakelijkheid van de bestuurders ten opzichte van de rechtspersoon bij onbehoorlijk bestuur. Het is niet mogelijk om op grond van dit artikel toezichthouders aan te spreken. In het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) wordt artikel 2:9 ook van toepassing op de leden van het toezichthoudend orgaan van de zorginstelling.
Strekt de uitspraak van het Hof zich ook uit naar voorgangers van de Raad van Toezicht, die geen actie hebben ondernomen na klachten over wanbeleid?2
Zie antwoord vraag 6.
Waarom heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg, de andere toezichthouder, ondanks alle signalen van de afgelopen acht jaar, nooit iets ondernomen tegen het falende beleid van Sherpa?
Het gaat hier om een bestuurlijke aangelegenheid. De IGZ ziet toe op de kwaliteit van de zorg. Door de IGZ zijn tot op heden geen signalen of klachten van cliënten of diens vertegenwoordigers ontvangen ten aanzien van falende zorg. De inspectie houdt de vinger wel aan de pols en heeft de afgelopen maanden meermalen contact gehad met de RvT en de RvB.
Kunt u ingaan op het feit dat de Nationale Ombudsman heeft vastgesteld dat het verplichte woonwensenonderzoek bij Sherpa ontbrak, en dat Sherpa en de Inspectie dit niet hadden mogen afdoen met een verwijzing naar het zorgplan?23
In eerste instantie wil ik opmerken dat het woonwensenonderzoek geen vormvereiste kent. In het reguliere toezicht heeft de inspectie gesproken met de RvB van Sherpa over de wijze waarop de woonwensen worden geïnventariseerd.
Dit is ook aan de orde geweest in de gesprekken met de CVR en de CCR tijdens de toezichtbezoeken. Er was daarbij geen aanleiding om te veronderstellen dat er op een oneigenlijke manier met de woonwensen van cliënten is omgegaan.
Kunt u inmiddels aangeven waar het Woonwensenonderzoek van 1998 is gebleven, op basis waarvan de bestemmingsplanwijziging voor het terrein van Sherpa is goedgekeurd? Kunt u dit Woonwensenonderzoek, waar familie van bewoners al vele malen om heeft gevraagd, aan hen overhandigen?2
U heeft deze vraag al eerder gesteld. Ik verwijs u naar het antwoord hierop (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 14 vraag 1).
Illegale praktijken in de gezondheidszorg |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het onderzoek over illegale praktijken in de gezondheidzorg?1
Het bericht van de NRC over taakverschuiving in de zorg heb ik gelezen.
In het kort is mijn reactie dat wanneer een patiënt bij de medisch specialist in behandeling is, maar een gedeelte van de zorg onder supervisie van een arts door een verpleegkundig specialist wordt geleverd, er sprake is van taakherschikking en niet van een illegale praktijk.
Kunt u verklaren dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) niet wist van deze praktijken, terwijl blijkt dat ziekenhuizen, personeel, apothekers en de beroepsvereniging er wel van op de hoogte zijn?
Het uitvoeren van taken onder de verantwoordelijkheid van medisch specialisten is niet nieuw. Sinds jaar en dag worden in het ziekenhuis taken onder de verantwoordelijkheid van de arts uitgevoerd. Deze taakherschikking staat in het veld ook niet ter discussie; zij is wenselijk, want leidt tot kwaliteitsverbetering en een doelmatiger zorgaanbod.
Vanuit de wet- en regelgeving ziet de NZa toe op de handhaving van de naleving van de bekostigingsregels, waaronder de declaratiebepalingen. Hierin staat de stelregel dat er geen diagnosebehandelingscombinaties (DBC's) gedeclareerd mogen worden indien de patiënt niet door een medisch specialist (of als verlengstuk hiervan – de arts-assistent) is gezien. Het systeem van het zorgstelsel is zodanig ingericht dat de zorgverzekeraars de eerste schakel zijn die onrechtmatige declaraties ontdekken en maatregelen treffen die tot correctie leiden. De NZa staat open voor meldingen inzake onterechte declaraties. De NZa zal haar bevoegdheden echter met name inzetten in die gevallen waarin het systeem van het zorgstelsel niet tot de noodzakelijke correcties leidt of wanneer er sprake is van een structureel onrechtmatig handelen. Kortom, als het algemene consumentenbelang in het geding is.
Beoordeelt u het declareren van de zorg tegen het hoogste tarief als fraude? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen? Zo nee, hoe beoordeelt u dit wel?
De DBC typeert het geheel van prestaties van zorginstelling en medisch specialist, voortvloeiend uit de zorgvraag waarvoor de patiënt de medisch specialist in de zorginstelling consulteert. Een DBC kan alleen worden geopend en worden gedeclareerd door een medisch specialist. Een verpleegkundig specialist kan wel een deel van de behandeling overnemen, maar om een DBC te mogen declareren zal de patiënt door de medisch specialist moeten worden gezien. In het geval dat de medisch specialist de patiënt in zijn geheel niet ziet en niet bij de behandeling betrokken is en de verpleegkundig specialist op naam van de specialist declareert is er sprake van oneigenlijk handelen. Wanneer de patiënt wel bij de medisch specialist in behandeling is, maar een gedeelte van de zorg wordt geleverd door
een verpleegkundig specialist, is er sprake van taakherschikking en wordt er geen economisch delict gepleegd. Of in het artikel wordt gerefereerd naar het eerste of de tweede situatie is niet uit de tekst op te maken.
In het kabinetsstandpunt op het RVZ-rapport over de numerus fixus geneeskunde wordt nader op het thema bekostiging en taakherschikking ingegaan.
Acht u het wenselijk dat zorgpersoneel zich niet uitspreekt over dit soort misstanden, omdat men bang is voor represailles? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het een slechte zaak dat zorgpersoneel zich niet zou uitspreken over misstanden, omdat zij bang zouden zijn voor repercussies. Misstanden in de zorg moeten veilig gemeld kunnen worden. Hier is de sector het mee eens. Daarom is in de nieuwe Zorgbrede governance code een klokkenluiders regeling opgenomen. Deze regeling houdt – kort samengevat – in dat de Raad van Bestuur ervoor moet zorgen dat werknemers en anderen die in een contractuele relatie tot de zorgorganisatie staan, zonder gevaar voor hun rechtspositie de mogelijkheid hebben aan de voorzitter van de Raad van Bestuur of aan een door de voorzitter aangewezen functionaris te rapporteren over vermeende onregelmatigheden binnen de zorgorganisatie. Daarbij maakt het niet uit of de onregelmatigheden van algemene, operationele en/of financiële aard zijn. Vermeende onregelmatigheden die het functioneren van leden van de Raad van Bestuur betreffen, worden gerapporteerd aan de voorzitter van de Raad van Toezicht. De klokkenluidersregeling moet op de website van de zorgorganisatie worden geplaatst.
Voor zorgaanbieders bestaat er verder de verplichting om calamiteiten te melden bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Het lijkt mij een goede zaak om voor nu te bezien hoe de sector met deze nieuwe verplichting in de Zorgbrede governance code omgaat en of hierdoor misstanden vaker door zorgpersoneel gemeld worden, alvorens te beslissen of een wettelijke regeling nodig is.
Waarom hebt u uw toezegging om te komen met de klokkenluiderregeling, juist bedoeld voor dit soort situaties, niet waar gemaakt?2
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid tot een groot onderzoek naar de mate waarin het uitvoeren van taken gebeurt door ongekwalificeerd personeel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer hierover informeren?
Ik overweeg geen separaat onderzoek. Wel wordt tegen de achtergrond van de wetswijziging van de Wet BIG in het kader van de taakherschikking een monitoringsonderzoek opgestart. Het wetsvoorstel ligt, zoals bij u bekend, ter behandeling bij de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel heeft als doel de belemmering voor verdere ontwikkeling van taakherschikking weg te nemen door het regelen van een eigen bevoegdheid voor bepaalde voorbehouden handelingen.
Dat houdt in het kort in dat een nieuwe beroepsbeoefenaar de zorgtaken die zijn overgedragen op eigen gezag kan verrichten. De tot nu toe noodzakelijke tussenkomst van een arts zal in veel gevallen achterwege kunnen blijven. In de nadere uitwerking van dit wetsvoorstel is een monitoringsonderzoek opgenomen.
Bent u van mening dat het wenselijk is dat de onderste steen boven komt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ is voorstander van taakherschikking in de zorg en weet dat dit op grote schaal plaatsvindt. In december 2007 stond het rapport « Staat voor de Gezondheidszorg. Taakherschikking blijkt positief voor de gezondheidszorg» in het teken van taakherschikking.
De IGZ kwam in dit onderzoek tot de conclusie dat taakherschikking een positief effect heeft op de kwaliteit van de zorg. IGZ stelt echter wel dat hier voorwaarden aan verbonden zijn. Bij het uitoefenen van het toezicht staat bij IGZ de vraag centraal of er verantwoorde zorg is/wordt verleend en of deze voldoende is gewaarborgd. Bij de beoordeling hiervan worden de randvoorwaarden rondom taakherschikking en voorbehouden handelingen betrokken zoals deze in de Wet BIG worden bedoeld.
In welke mate is de Inspectie voor de Gezondheidszorg op de hoogte geweest van het uitvoeren van taken door ongekwalificeerd personeel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe oordeelt u over de mening van verpleegkundigenorganisatie V&VN, dat de beschreven praktijken niet verboden zijn?
V&VN bepleit dat in alle sectoren van de Nederlandse gezondheidszorg verpleegkundig specialisten werken. In de meeste gevallen leveren ze al voor langere tijd in nauwe samenwerking met artsen een eigen bijdrage aan de patiëntenzorg. Een taakverdeling in de dagelijkse praktijk waarin zowel artsen als verpleegkundigen tot hun recht komen en waarvan de patiëntenzorg meer doelmatig en betaalbaar wordt.
Ik onderschrijf deze constatering. Ik voeg daaraan toe dat een ieder zich wel aan de wettelijke regels moet houden en zie ook dat er belemmeringen zijn bij de verdere ontwikkeling van taakherschikking. Eind vorig jaar heb ik mede daarom bij de Tweede Kamer een wetsvoorstel ingediend dat de belemmeringen voor verdere taakherschikking wegneemt en om de bevoegdheid tot het zelfstandig indiceren in de toekomst wel te geven. Ik durf dan ook gerust te stellen dat taakherschikking van belang is voor de toekomst van de zorg.